II 1949
~
IMPRIMI POTEST
NIHIL
Steenbrugis, 2 Februarii 1.949 t Isidorus LAMBRECHT Abbas.
Gedruktbij
OBSrrAT
IMPRIMATUR
Gandae, 11 Aprills 1949
Gandae, 12 Aprilis 1949
H. VAN GoETHEM
F. VERCRUYSSEN
cens.libr.
Vito
de FIRMA DE MEESTER. WETTEREN(Belgi~).
gen.
In de bres voor het charismatisch karakter
van het Apostelbegrip
Proeve van een verklaring
van II Cor., X-XIII
DOOR
Dom A. VERHEUL (Affligem)
Reed" waren we in de gelegenheid om in dit jaarboek een kort overzicht te plaatsen van de resultaten der moderne exegesein haar onderzoek naar de betekenis van bet apostelambt in de eerste christentijden 1. Ondertussen publieeerdenwe elders een reeks artikels over den omvangvan bet Paulini"ehe apo"telbegrip 2, waarin we persoonlijk bet probleem aanvatten en na fen lange analyse van de an6a-roAo;plaatsen bij St. Paulus tot de volgende conclusieskwamen: 1) Paulus heeft nooit een apostelbegrip van onbeperkten omvang gekend, zoals de gangbare exegese onder invloed van Harnack en Sohm bet nog steeds voorgeeft: St. Paulus kent slechts een apostelbegrip en wel van beperkten omvang, dat buiten hernzelf en Barnabas zeker ÂŤ de TwaalfÂť en de broeders des Heren omvat. 2) Met den omvang van zijn apostelbegrip staat Paulus buiten de traditie van Jeruzalem, die slechts bet college der 1. A. VERHEUL, O.S.B., De moderne exegeseover dnO(1To).o~, in Sacr. Erud., 1,1948,bIz. 380-396. 2. IDY.)(,J(ellt Sint Paul~s bui-
ten ~ de Twaalf .nog andereapostelen,in Studia Catholica,XXII, 1947, bIz. 65-73; XXIII, 1948, bIz. 147-157, 217-229.
6
A. VERHEUL
(2)
 Twaalf als apostel zag en later ook Paulus (en Barnabas) als zodanig erkende voor het apostolaat onder de heidenen. 3) De Jeruzalemse traditie heeft altijd aall dezen omvang van haar apostelbegrip vastgehouden, zodat het niet onmogelijk is, dat ook Paulus zich daar later bij zou aangesloten hebben 1. 4) Een evolutie van een beperkt naar een onbeperkt apostelbegrip heeft in de eerste twee eeuwengeen plaats gehad, aangezief het apostelbegrip van de Didache, dat daarvoor als bewij~ wordt aangehaald, als een litteraire fictie te beschouwen is 2. In onderhavig artikel willen we nader ingaan op den inhoud van bet Paulinisch apostelbegrip, en wel aan de hand van den tweeden Corinthe-brief; men rekene er dus niet op met aIle elementen van de notie a~o'O'-ro).o~ bij St. Paulus kennis te maken. Dat we de voorkeur geven aan de behandeling van II Cor. vindt zijn verklaring hierin, dat we zo in de gelegenheid worden gesteld onze opvatting uiteen te zetten aangaande het karakter van de laatste drie hoofdstukken van dezen brief, welke in niet geringe mate van de gangbare exegese afwijkt. Omdat de verklaring van deze drie hoofdstukken vooral sedert bet midden der vorige eeuw sterk gecontroverseerdis, geven we bij wijze van inleiding in een eerste paragraaf een historisch overzicht van de exegesedezer passage. § 1. -Probleemstelling. Ondanks enkele nieuwe geluiden, die langzaamaan gehoor beginnen te 'vinden, staat de protestantse exegesevan deze passage nag grotendeels onder den invloed van Baur 3. Hij verklaart II Cor. in het licht van de Galatenbrief: Paulus zou zich hier verdedigen tegen Judaizanten, die -gezonden door de apostelen van Jeruzalem -tegenover Paulus' evangelie van de vrijheid in Christus een evangeliestelden, waar-
1. A. w., bIz. 229. 2. A. w., bIz. 227-229,
3. F. C.BAuR,PaulusderApos{el Jes~ Christi, Stuttgart, 1845,
(3)
!
CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRXP
7
in ook Joodse wet en besnijdenis een plaats, hadden. De autoriteit die ze achter zich hadden en waarop ze zich te gelegenertijd beriepen, noopte Paulus zijn verhouding tot de apostelen van Jeruzalem uiteen te zetten. Baur's verkla.,. ring kwam neer op een confirmatie van zijn hoofdthesis: de oppositie tussen de Paulus- en Petruskerk. Al voIgt men over bet algemeenBaur niet meer tot op dit laatste extreme punt, zijn zienswijze om in Paulus' tegenstanders judaizanten 'te zien, mag als de gangbare exegesegelden, ook in katholieke kringen 1. Pas rond bet begin van deze eeuw werd bet probleem vanuit een anderen gezichtshoek aangevat en bestudeerd. Volgens Reitzenstein 2 zou Paulus in dezepassageopkomen voor zijn nv8Vf.ta7:txo~zijn 3. De kwalificatie van de tegenstanders blijft bij hem echter zeer vaag: « Alles weist auf Gegner, wie Paulus sie in seiner Missionstatigkeit otters erfund en hat» 4; Paulus zou bet met opzet in bet duister laten of hij eigenlijk wel aan bepaalde tegenstanders denkt 5: II Cor., XI, 4 is volgens Reitzenstein slechts als een hypothetisch geval te beschouwen. Omstreeks denzelfdentijd trok Ltitgert de vage lijnen van Reitzenstein scherper door 6. I Cor., X-XIII moet, zo stelde hij voorop, verklaard worden in bet licht van den eersten brief aan de Corinthiers, en niet, zoals Baur beweerde,in dat van de Galatenbrief. Paulus' tegenstanders zijn er dezelfde als die hij daar had terecht gewezen: pneumatici 7, die bovendien nag als gnostici te kwalificeren waren 8. Daar Pau1. Zie o. a. W. GREITEMANN, 4. Ibid. 5. Ibid. s. v. Korinthe in Bijbelsch Woor6. w. LtiTGERT,Freiheitspredenboek,kol. 906; B. BoTTE, Le Nouveau Testament. Traduction digt und Schwiirmgeisterin Konouvelled'apresIe textegrec,Tum- rinth (Beitriige zur Forder. christl. bout, 1944, bIz. 434 in nota; Theologie,XIII, 3), Gtitersloh, J. SICKENBERGER, Der zweite 1908. 7. LtiTGERT,a. w., bIz. 67: Brief an die Korinther, Bonn, «Sie sind Pneumatiker : Geistha1932, bIz. 142. 2. R. REITZENSTEIN, Die Hel- bell und geben sie, aber es ist lenistischen Mysterienreligionen nach des Paulus Urteil nicht der Geist Gottes ». nach ihren Grundgedanken und Wirkungen, Leipzig, 1920. 8. lllid., bIz.79-80. 3. REI"ZENSTEI~? a.W.,"lr;.~1\},
A.
8
VEPtHEUL
(4)
Ius' activiteit zich niet kenmerkte.door pneumatische begaafdheid 1, kon hij, aldus Ltitgert, in de ogen van zijn tegenstanders onmogelijk apostel zijn. Dat in deze hoofdstukken Paulus' verhouding tot de apostelen van Jeruzalem zou ter sprake komen, hetgeen door Reitzenstein slechts ternauwernood was gehandhaafd, werd door Ltitgert zo goed als geheel ontkend : in de vnB/?A.{av anOO'TOA.Of, van XI. 5 en XII, 11 ziet hij niet « de Twaalf )}, doch de tegenstanders zeIt, die zich voor apostelen zouden uitgegeven hebben 2. Zijn opvatting om in de vnB/?A.{avdnOO'TOA.Of, pneumatische tegenstanders van Paulus te zien, bleek wel bet meest aanvechtbare punt van zijn exegese en werd dan ook spoedig opgemerkt. Schlatter 8 toonde aan hoe men spontaan de discussie over de verhouding van Paulus tot de eerste christengemeente in II Cor., X-XIII moest uitschakelen, van bet ogenblik dat men in Paulus' tegenstanders geen judaizanten meer zag 4. De kerk van J eruzalem kon toch moeilijk gnostische zendboden hebben uitgezonden 6. Schlatter zocht nochtans een oplossing die beide elementen handhaafde : bet pneumatisme van de tegenstanders en Paulus preoccupatie om zijn verhouding tot de oudste apostelen uiteen te zetten. Ziehier hoe hij de situatie ziet: in feite stonden Paulus' tegenstanders in scherpe tegenstelling tot de apostelen van Jeruzalem 6, vermeden echter deze bonding uiterlijk te laten 1. Ibid., bIz. 71: « In seinem sie (= de tegenstanders) Beziehungen irgendwelcherArt zu den ganzen schwachlichen und furchtsamen Auftreten in Wort und Uraposteln in Jerusalem haben, Werk fehlt ihm der Beweis des sich auf sic berufen oder ganz Geistes, und das heisst fiir sie, er von ihnen Jegitimiert sind, ist oft wandelt
nach
dem
Fleisch.
&
2. Ibid., bIz. 73. Een standpunt, identiek aan dat van Liitgert, werd ingenomen door F. BiicHSEL, Der Geist Gottes im Neuen Testament, Giitersloh, 1926. 3. A. SCHLATTER,Die korinthische Theologie (Beitrdge zur Forder. christl. Theologie, XVIII, 2), Giitersloh, 1914. 4. Dit blijkt b.v. heel duidelijk J>ijBiicHSEL, a.w., bl~. 392 :« Dass
behauptet, "aber unerweislich. » 5. SCHLATTER, a. w., bIz. 101 : .Die Kirche von Jerusalemsandte doch nicht gnostische Sendboten aus. Da Liitgerts Darstellung die bier erkennbarenBeziehungen nicht deutlich hervorhob, so bing sich an sie der Verdacht, sie weiche einemTatbestand aus, an dem sic scheitern miisse. ~ 6. Ibid., bIz. 101~
(5)
CHARISMATISCH
KARAKTER
VAN HET APOSTELBEGRIP
«;)
hlijken, aangezien oak zij beweerden 't'ov Xel,<i't'ovte zijn 1. Hierin standen ze immers dichter bij Petrus en de zijnen clan bij Paulus, die slechts door bemiddeling van de Geest met Christus was omgegaan 2. Ze beschouwden de Kerk als bet werk van Christus, waarvan ze zich dug onmogelijk konden losscheuI:en zander bij de anderen als inconsequent door te gaan 3. Ze menen zich in dezelfde richting te bewegen als de apostelen van Jeruzalem, maar willen hen voorbijstreven met bun pneumatisme 4. Hun geloofsbrieven kunnen, aldus Schlatter, onmogelijk van Jeruzalem komen 5; we louden clan immers moeten aannemen, dat ze pas in bet verloop van bun strijd tegen Paulus tot bun extreme libertijnse positie waren gekomen 6. Ze hadden dele van andere gemeenten waar ze zich aanhang had den verworven zoals te Corinthe zeIt 7. Gedreven door bun vijandschap tegen Paulus, speelden ze de autoriteit van Petrus tegen hem uit en zo moest dele wel zijn verhouding tot Petrus en de apostelen van Jeruzalem in zijn verdediging te berde brengen. Rond 1920 deed Holl de extreme zienswijze van Baur herleven 8. De Joodse propaganda in de Paulinische gemeenten was volgens hem geen onderneming van enkelingen, maar droeg bet stempel van een « amtlich geleitete Sache ». Die gedelegeerde j udaizanten droegen den naam van apostel- vandaar dat Paulus spreekt van 1jJ8V~anO<i't'OAOI, (II Cor., XI, 13) en wisten dat zij met bun geloofsbrieven (II Cor., III, 1) de autoriteit van de vn8eAtav anO<i't'oAOI, (II Cor., XI, 4; XII, 11)
1. Ibid., bIz. 104. 2. Ibid., bIz. 114. 3. Ibid., bIz. 105. 4. Ibid., bIz. 113: (~Die Ueberbietung schliesst die Verehrung nicht aus, wild vielrnehr urn so bedeutsarnerje hoher del ist, neben dem man sich seIber stellt und den man tiberragt. » 5. Ibid., bIz. 106. 6. Ibid., bIz. 106. 7. Ibid., bIz. 107. 8. K. HOLL, Der Kirchenbegriff dt$ pa~l~s in seiner Verhiiltnis~
zu dem der Urgemeinde,in Sitzungsber.der Berl. Akad., 1921, bIz. 920-947; hetzeIfde artikel verscheen oak in HOLL, Gesam-
melte Autsiitze zur Kirchengeschichte,II : Der Osten,Ttibingen, 1928,bIz. 44-67. Wij citeren voIgens dit Iaatste. lie bIz. 57-58. Oak O. HOLTZMANN,Das Neue Testamentnach dem Stuttgarter griechischen Text iibersetzt and erkliirt, Giesen,1926,II, biz. 603~ 6t 7, qanqhaa,ftdezeposit~
J,
10
A. VEl\HEUL
(6)
achter zich hadden. Ze haddenaIs opdracht van de apostelen gekregen, te zorgen dat de Joodse minderheid der Paulinische gemeenten bet juk van de wet niet zou afschudden. Nog onlangs maakte Kiisemann II Cor., X-XIII tot object van zijn onderzoekingen1. Hij handhaafde de conclusie, dat Paulus' tegenstanders te Corinthe pneumatici moeten geweest zij n 2, pneumatici echter zoaIs ze alleen' maar op J oodsen bodem konden gedijen, waar traditie en legitimiteit een voorname rol spelen3; hij wijkt bovendien van Liitgert at, waatdeze ze bovendien nog als gnostici kwalificeerde 4. Paulus' tegenstanders kwamen met geloofsbrieven van de eerste christengemeente, wier autoriteit ze tegen hem uitspeelden 5, hetgeen Paulus' situatie bijzonder moeilijk en delicaat maakte, aangezien daardoor bet echt:-christelijk begrip van bet apostolisch gezag tot den inzet van den strijd werd 6.
* ** Uitgaande van dezeprobleemstelling menenwe de volgende vragen aan een nauwkeurig onderzoek te moeten onderwerpen. Allereerst hebben we ons af te vragen wie deze tegenstanders zijn, tegen wie Paulus zich bier met zoveel heftigheid verdedigt (§ 3). Deze vraag kan niet met enige klaarheid beantwoord worden, dan na een preliminair onderzoek aangaande de verwijten die deze tegenstanders Paulus voor de 1. E. KAESEMANN,Die Legitimitat des Apostels. Eine Untersuchungzu II Kor. X-XIII in Zeit~ schr.f. Neutest. Wissensch.,XLI, 1942, bIz. 33-71. 2. KAESEMANN, Q. w., biz. 36, 50. 3. Ibid., bIz. 50. 4. Ibid., bIz. 40-41. 5. Ibid., bIz. 47-48. 6. Ibid., bIz. 50: Het gaat er werkeIijk« vor aIIem urn den echt christlichen Begriff der apostoIischen Autoritat ». -Het standpunt der protestantse,NederIand~eexegesevinden we geresQm eerd
in Bijbelsch Handboek, II Het Nieliwe Testament,Kampen,1935, bIz. 155, door GREYDANUS : «De
tegenstanders... zijn ook Diet de Judaisten van Gal. Want de apostel spreekt er niet over, dat zij den eischvan besnijdenis enwetsonderhouding stelden, zoals in Gal. Het zijn dus andere tegenstanders, al hadden zij ook punten gemeen met de Judalsten. Het
waren
Joden, XI, 22, die
zich dienaars van Christus noemden, x, 7; XI, 23, zich als apostelen van uitnemendheid ujtg~.. V~Q, :X;I,5; ~q, 11 etc. »,
(7)
CHARISMATISCH
KARAKTER
VAN HET APOSTELBEGRIP
11
voeten hebben geworpen(§ 2). We zullen vervolgens stelling hebben te nemen in de vraag, wie in II Cor., XI, 5 en XII, 11 met. de VnEf!l.tavanO(]1:ol.ot zijn bedoeld (§ 4). Eerst na dit alles onderzocht te hebben, kunnen we komen tot de kern van ons onderwerp: bet antwoord van -Paulus op de op hem geric¥te aanvallen (§ 5), waar dan heel duidelijk bet charismatisch karakter van bet apostelambt zal blijken. AIs bet ware a priori reedskunnen we bet belang vermoeden van de voorafgaande kwesties. Zijn de VnEel.tavano(]1:ol.otde apostelen van Jeruzalem, dan zal II Cor., X-XIII noodzakelijk een confrontatie zijn van zijn apostolisch gezag met betJIunne. Zijn Paulus' tegenstanders pneumatici, dan zal hij tegenover hen bet pneumatisch karakter van bet apostelambt te verdedigen hebben. § 2. -De
verwijten tegen Paulus geopperd.
Het is niet zander red en, dat we aan ons onderzoek een systematische opsomming van de verwijten, die Paulus vanwege zijn tegenstanders troffen, laten voorafgaan. Zij zal ons in staat stellen om in de voIgende paragraaf scherper de hoedanigheid van Paulus' tegenstanders te omschrijven. Tevens zal ze ons een duideIijker inzicht geven in bet, antwoord van Paulus: zijn zeIfverdediging, die we in een Iaatste paragraaf zullen behandelen. We kunnen de verwijten van Paulus' tegenstanders tot vier categorieen herIeiden: 1) hij zou bet bewijs (~ou£!!-~)niet kunnen Ieveren apostel te zijn; 2) hij zou niet pneumatisch zijn, doch ua-ra O'aeuawandeIen; 3) hij zou onbeduidend (-ra1tB£'VO') en zwak (aO'(JB'V1]') zijn, terwijI een apostel tach de goddelijke kracht (~v'Va!!-£, -rov 8BOV) in zich diende te openbaren; 4) hij zou ten sIotte de O'1J!!-Bia -rOV&3r.oO'-ro).ov, de kenmerken van een aposteI, niet vertonen.
2. 11,
12
(8)
A.. VERHEUL
10 -L1
O~t,u?]o
Het hoofdverwijt dat Paulus trot moet wel geweestzijn, dat hij bet bewijs, de 6o"'fl,1}, Diet kon levereD apostel te zijn. Als Paulus in bet dertiende hoofdstuk in 't kart nag eens heel zijn heftige zelfverdediging samenvat, daD maakt hij gebruik van 15o""u'l]en 15o,,'fl,O~. Zijn tegenstanders hadden die 15o "'fl,'I] bij hem radicaal ontkend en ook de Corinthiers waren erdoor aan bet wankelen gebracht. Vandaar luidt tegenover hen, die naar de 15o,,~fl,'I] hadden gezocht, dat Christus in hem sprak 1, de conclusie : « Ik hoop dat ge nu wel zult ingezien hebben, dat ik in genendele&150""fl,0' hen )},m.a.w. dat ik wel degelijk de proef kan doorstaan (II Cor., XlII, 7). Paulus kon in bun ogen geeDapostel zijn. Alles weeserop, dat hij er niet geschikt voor was; we mogen dit wel opmaken uithet feit dat hij zich telkens genoopt ziet, op zijn van God stammende bekwaamheid om apostel te zijn (["ava, -["avo"t"1~),terug te komen (II Cor., II, 16; III, 5-6, err. I Cor., xv, 9). En daarbij; Paulus miste geloofs- en aanbevelingsbrieven (II Cor., III, 1), die tach ieder gevolmachtigde moest kunnen toneD. Het was dan oak niet te verwonderen, dat ze bet grate woord lanceerden: « Hij haalt bet in niets bij de grate apostelen (de vnee).{av&nol1't'o).o,) van Jeruzalem» (II Cor., XI, 5; XII, 11). K a 1:a
(1a e " d..
De tegenstanders geloofden dus Diet aan Paulus' apostelzijn; maar ze hadden daar oak bun argumenten voor. En bun eerste argument zal dan wel bet volgende geweestzijn : eenapostel is in bun opvatting eenpneumatischemens; welnu, bet bleek maar al te duidelijk, dat Paulus volgens bet vlees, "a-ra Gae"a,wandelde (II Cor., x, 2) en oak de mensen"a-ra rJ<1e"a, volgens de maatstaf van bet vlees, beoordeelde (II Cor., v, 16). Daarbij, de Corinthiers hadden bet persoonlijk ondervonden, hoe wispelturig (II Cor., I, 17) hij omsprong 1. II
Cor., XIII, 3. Cfr. H.
[.IET7iMAN~,An die Korinther J-
Tiibingen, 1931, bIz, 161,
13
(9)
cltAftISMA
TISClI
1{AnAKTER
VAN lIET
APOSTELBEGRIP
met gedane beloften: bet nalaten van zijn beloofd bezoek vanuit Macedoni~ (II Cor., I, 15-16) was daa_reen duidelijk bewijs voor. Was dit niet zijn plannen naar bet vlees (II Cor., I, 17) inrichten en in vleselijke wijsheid (II Cor., I, 12) zijn gedrag in de wereld regelen? We hebben echter den indruk, dat daarmee de argumenten voor bun melling, als zou Paulus xa-ra aaexa wandelen, nog niet zijn uitgeput. Ook al gebruikt hij in de nu volgende teksten die uitdrukking niet met evenzoveel woorden, de idee ligt er toc~ aan ten grondslag. We vragen ons nl. af, of we niet, uitgaande van IV, 3, mogen zeggen, dat zijn tegenstanders hem zouden verweten hebben, dat er een gluier over zijn evangelie zou liggen 5C.Dit zou dan de reden zijn, waarom Paulus in bet derde hoofdstuk herhaalde malen bet woord "a).vp,p,agebruikt (cfr. II Cor., III, 13, 14, 15, 16) en tot tweemaal toe avaxa).V3t-r8£V (II Cor., III, 14, 18). En de beschuldigingzal, op te maken uit bet context, dan wel hierop neergekomenzijn, dat hij Gods woord vervalste en zich ophield met sluwheid (II Cor., IV, 2). Ze trokken de zuiverheid van zijn bedoeling bij de prediking in twijfel, zoals ook nog elders blijkt : hij zou handel drijven met Godswoord (II Cor., II, 17) en de Corinthiers uitgebuit hebben (II Cor., VII, 2; XII, 16-17); aanklacht die ons tevens doet begrijpen, waarom Paulus er zo op stond reisgezellenmet zich mee te nemen om de opbrengst der collecte naar J eruzalem te brengen: «Hiermee voorkomen wij, dat iemand ons zal verdenken bij bet beheervan dezerijke gave » (II Cor., VIII, 20). Dit was trouwens nog maar een van de vormen van Paulus' eigenliefde, die ze hem verweten in heel zijn gedragslijn. Het is niet voor niets dat Paulus er zo den nadruk op moet leggen, dat hij niet zichzelf predikt, doch Jezus Christus (II Cor., IV, 5) en dat, zoals Christus gestorven is voor allen, ook hij Diet meer voor zichzelf Ieeft (II Cor., v, 14-15).
1. II Cor., IV, 3: Bl as ~al Bild III, 13 ff. vom "ci).v/J./J.a veraniasst sein mag.» In dezelfden zin: M. DIBELIUS,Die Geisterwelt im Glauben des Paulus, Gottingen, 1909,bIz. 63.
laTtV ~8~aAV.u.uBVOV TO 8vayyeAtOV. 1/.ucQV. Cfr. LIETZ-MANN, a. w., bh. 115 : « Man hat also wohl behauptet, das Evangelium des Paulus sei ~i'~a).v.u..evov, wodurch das
4.
14
A. VERHEUL 3. -T
a ~ e t v 0',
(10)
-aO'08V1]'
Nog een tweede reden om Paulus' apostel-zijn te betwijfelen meenden ze te kunnen doen gelden. Een apostel moest in bun opvatting iemand zijn, in wiens krachtig optreden de kracht van den Geest zich uiterIijk manifesteerde en wiens uiterIijke verschijning iets had van bet imponerende van de goddeIijke macht. Zwakheid was voor hen bet bewijs van bet ontbreken van den Geest, want wie den Geest niet had, kon ol:lmogeIijk de kracht van den Geest openbaren, en andersom kon men nit bet ontbreken van de kracht besluiten tot bet niet aanwezig zijn van den Geest 1; nVBvp,aen ~vvap,£; zijn immers wisselbegrippen. Doch niets van dit alles openbaarde zich aan Paulus, integendeel hij was onbeduidend en gering. Zeker, op afstand was hij heel dapper (II Cor., x, 1), en ook zijn brievea waren gewichtig en krachtig (II Cor., x, 10), doch dichtbij gedroeg hij zich schuchter, 1:anB£VO;, (II Cor., x, 1) en zijn persoonIijk optreden was zwak (II.Cor., x, 10 : rj /58naeovO'ta1:0VO'wp,a1:o; aO'OBvt};). Paulus zal bet bun volmondig toegeven als hij tot zijn zelfverdediging zal overgaan : hij is te zwak geweest (II Cor., XI, 21) en niet autoritair onder hen opgetreden (II Cor., XI, 20). En bovendien ook zijn spreken is onbeduidend (II Cor., X, 10: 0 ).0,,0; l~OVOBv1Jp,ivo;); weer zal hij bet toegeven dat hij maar een leek (l/5£w1:1J;) in bet spreken is (II Cor., XI, 6). En ten slotte bleek ook nit zijn schuchterheid (ep,av1:ov1:anB£VWv, II Cor., XI, 7), wanneer bet er om ging geldeIijke ondersteuning te vragen voor zijn apostolische activiteit (II Cor., XI, 7-12; XII, 13-14) zoals de andere apostelen (I Thess., II, 6 ; I Cor., IX, 5-6), dat hij allesbehalve overtuigd was van zijn apostolische autoriteit. -}:;
1},u 8 ;; a
't'ovanOa'TO).OV
Ten slotte hadden ze nog een laatste argument, dat wel heel sterk tot de Corinthiers moest spreken: de tekenen waaraan een apostel te herkennen was, de wonderen, had 1. Cfr. W. GRUNDMANN, Der Begritt der Kratt in der neutestamentlichen Gedankenwelt,Stuttgart, 1932,bIz. 94 en97: « In dem
paulinischen Geistbegriff ist der Kraftbegriff so hineingezogen, dass er unloslich mil ihm verbunden ist. »
15
(11)
CHARISMATISCH
KARAKTEl'\
VAN HET APOSTELBEGl'\IP
hij niet onder hen uitgewerkt (II Cor., XII, 12). En wonderen waren het bewijs van het bezit van den Geest (efr. I Cor., I, 22), dien Paulu~dus onmogelijk kon bezitten.
ยง 3. -Paulus'
tegenstanders.
Omwille van bet contrast zullen we, alvorens Paulus' scherpe houding tegenover zij n tegenstanderste tekenen (2), in bet kort zljn innige verstandhouding met de gemeente van Corinthe aangeven(1); daarna eerst zullen we trachten de hoedanigheid van zijn tegenstanders nader te omschrijven (3). 1. -Paulus'
houding tegenoverde gemeentevan Corinthe.
Voor de gemeenteheeft Paulus geenverwijten, doch slechts woorden van Iiefde en erkentelijkheid. Hij noemt ze zijn kinderen (II Cor., VI, 13; XII, 14) en geIiefden(II Cor., VII, 1 ; XII, 19); ook aIs hij zijn tranenbrief schreef, was bet niet om hen te bedroeven, doch opdat ze de Iiefde zouden leren kennell, die hij bun zo vurig toedraagt (II Cor., II, 4). Ook als hij van hen geen geIdelijke ondersteuning wiI aannemen, mogen ze er geenbewijs in zien, aIs zou hij hen niet beminnen (II Cor., x~, 11). AI wat hem overkomt, geschiedt om hen (II Cor., IV, 15), tot bun vertroosting en heiI (II Cor., I, 6-7 ; IV, 10; XII, 15). Hij heeft veeI vertrouwen in hen (II Cor., VII, 4) en met recht kan hij op hen foemen (II Cor., VII, 4; VIII, 24; IX, 3), zoaIs hij ook op hen roemde bij Titus (II Cor., VII, 14). Nu reeds kan hij bet, doch veel meer nog op den oordeelsdag (II Cor., I, 14). Kunnen de Corinthiers niet geIdenaIs zijn aanbevelingsbrief voor hen die zijn aposteI-zijn in twijfeI trekken (II Cor., III, 1)? Met aIle recht i:{an hij hen dug prijzen: de bereidwilligheid waarmee ze de arInen van JeruzaIem te huIp komen (II Cor., IX, 1), bun geIoof, bun spreken en kennis, in een woord bun ijver op aIle gebied (II Cor., VIII, 6-7). Hun gehoorzaamheid ook ten sIotte (II Cor., VII, 15), doch bier niet zonder enig voorbehoud. In dit opzicht hadden ze zich te weifelend getoond in bun aanhankelijkheid aan hem: weI hadden ze zich niet van hem afgekeerd, doch aIs zijn tegenstanders kwamen en een anderen
A. 2.
16
WRHEtJL
(12)
Geest, een anderenChristus en eenander evangelie verkondigden, dan Iieten ze zich dat maar welgevallen (II Cor., XI,4). Op 't punt van gehoorzaamheidkon hij nog geen staat op hen maken; had hij hen zijn tranenbrief niet geschreven om proefondervindeIijk van hen te weten, of ze hem in alles gehoorzaam waren (II Cor., II, 9)1 Ook de tegenstanders te Corinthe wi! hij niet straffen wegensongehoorzaamheid,voordat de hunne volmaakt is (II Cor., X, 6). Hun houding tegenover zijn tegenstanders was niet energiek geweest. AIs zijn tege~standers kwamen, hebben ze gezwegen, in plaats van te foemen op hem, die toch bun glorie moet zijn (II Cor., {, 14; v, 12). Nu is Paulus wel verplicht op zichzelf te foemen om hen stof tot roem te geven tegenover hen die op bet uiterlijke 'pochen en niet op bet hart, d.i. op bet innerIijke (II Cor., v, 12). Kortom, we kunnen Paulus verhouding tot zijn gemeente van Corinthe wel bet best tekenen aIs die van een liefdevoI vader die bij zijn kinderen geen of te weinig wederIiefde vindt: zijn hart staat wijd voor hen open, zij verengen bet hunne (II Cor., V{, 11-13); naarmate hij hen overvloediger liefheeft, vindt hij minder wederIiefde (II Cor., XII, 15). -Paulus'
houding tegenoverzijn tegenstanders.
Heel anders klinkt echter zijn toon als bet gaat over zijn tegenstanders. Voor hen heeft hij slechts scherpe afkeuringen en verwijten over. Zij zijn degenendie slechts op bet uiterlijke po chen en geen acht geven op bet hart (II Cor., v, 12); zij prijzen zichzelf aan (II Cor., x, 12) in plaats dat God hen aanbeveelt {II Cor., x, 18). Hun redeneringen zijn als sophismen 1 die Paulus omverwerpt als evenzoveelhoogten die zich verheffen tegen de kennis van God (II Cor., x, 4), daar bun denken niet staat onder gehoorzaamheid aan Christus (II Cor., x, 5-6). Paulus vergelijkt hen met de slang die Eva verleidde, daar ze in bun sluwheid de gezindheid der Corinthiers wilden afbrengen van bun oprechte trouw aan Christus 1. Cfr. W. BAUER,Griechisch- Urchristlichen Literatur, LeipDeutsches Worterbuch zu den zig, 1936, bIz. 790,s. v. Aoytup6,. Schritten desN.T. und der iibrigen
~ 3.
(13) CHARISMATIScH KARAKfER
VAN liEf
APOSTELBF.GRIP
17
(II Cor., XI, 13). Zoals Satan zich vermomt als fen engel des lichts (II Cor., XI, 14), zo doen zij, zijn dienaren, zich voor als dienaren der gerechtigheid (II Cor., XI, 15). Paulus tekent ze dus als lieden die met valse bedoelingen Gods Woord preken en er handel mee drijven (II Cor., XII, 17), die de Corinthiers tyranniseren, uitzuigen en beetnemen (II Cor., XI, 20). Ten slotte zij er nog op gewezen,dat, terwijl Paulus de Corinthiers altijd direct aanspreekt, hij zijn tegenstanders slechts vermeldt in den derden persoon. Hij wil ze niet nader noemen; bet vage Ttve~ (II Cor., III, 1; X, 2, 12) of Tt~ (II Cor., VIII, 20; X, 7; X, 20-21) moet maar volstaan. In bet vuur van zijn verdediging gebruikt hij, met fen accent waar eenzekereverachting uit spreekt, TOtOV'tO~ en 'tOtov'tOt (II Cor., X, 11 ; XI, 13). Ook in bet vage 0 ieX6fl,evo~ ligt wel eenzekere verachting opgesloten: de eerste de beste die komt (II Cor., XI, 4). Het scherpe contrast in Paulus' gezindheid ten opzichte van de twce groeperingen, rechtvaardigt ons besluit dat we in de tegenstanders een afzonderlijke groep te zien hebben, welke niet te verwarren is met de gemeentevan Corinthe als zodanig 1. -De
kwalificatie
der tegenstanders.
Voor hen die onder invloed van de school van Ttibingen deze hoofdstukken uitlegden in bet licht van den brief aan de Galaten was bet antwoord klaar: Paulus verdedigt zich bier tegen judaizanten die voor nomistische propaganda door de gemeente van Jeruzalem naar Corinthe gezonden zijn. We menen echter met Ltitgert 2 te mogen vaststeIlen, dat we bier te doen hebben met een postulaat, waarvoor geen dwingend bewijs kan gegeven worden. Nergens immers vinden we in de tweede Corinthebrief-noch 1. Bet heeft zijn beJanghierop te wijzen, daar men soms aan bet onderscheid tussen beide te weinig aandacht schenkt. Cfr. SCHLATTER, Q. w., bIz. 103. Sacris Erudiri.
-2.
2. LiiTGERT, a. w., blz. 48-62; op bIz. 62 schrijft hij : ÂŤ Also waren die Gegner, die Paulus im zweiten Korintherbriefbekampft, keine Judalsten &.
A.
18
VERHEUL
(14)
als door de tegenstanders vereist, noch als door Paulus verworpell -de kwestie opgehaald van de besnij denis en de verdere onderhouding van de J oodse wet. Dat moeten ook de voorstanders van deze thesis toegeven 1. We kunnen ons trouwens moeilijk voorsteIlen, dat de zo sterk hellenistische Corinthiers, met bun mystiek van de volle vergoddelijking reeds bier op aarde, zich zouden hebben laten meeslepen door theorieen in den aard van die der judaizanten. Een vergelijking van II Cor., XI, 4 met Gal., I, 6-9 brengt ons tot hetzelfde besluit. Beide passages vertonen grote gelijkenis met elkaar, en toch ook essentiele verschilpunten. Terwijl in Gal. slechts sprake is van bet prediken van een ander evangelie, wordt er bier bovendien nog de prediking van een anderen Christus en een anderen Geest aan toegevoegd. Welnu Paulus zou nooit zijn tegenstanders als predikers van een anderen Geest beschreven hebben als deze judaizanten geweest waren; deze kunnen in zijn opvatting eenvoudigweg den Geest niet preken, aangezien de werken der wet den Geest niet kunnen meedelen (Gal., III, 1-6). Sommigen redeneren nit bet feit dat ze zich voorgaven als <5ta"OVOt <5t"atoGvvrJ~(II Cor., XI, 15), dienaren der gerechtigheid. Doch bet is wel twijfelachtig of bier de wetsgerechtigheid bedoeld is; vergeten we niet dat Paulus zijn eigen apostelambt ook als ~ta"o'll{a 't"fJ~ I5t"atoGvvrJ~bestempelt (II Cor., III, 9). Vele exegeten menen ten slotte dat judaizerend karakter te kunnen afleiden nit de J oodse afkomst van de tegenstanders, welke ze aangeduid achten in II Cor., XI, 22: « Zij zijn Hebreeuwers? Ik ook. Zij zijn Israelieten? Ik ook. Zij zijn Abraham's zaad? Ik ook.» Ook Ltitgert 2, Kasemann 3 en Bti\
chsel4 geven toe, dat bier op bun Joodse afkomst gewezen
4. BiicHSEL, a. w., bIz. 386 1. Ibid., b&. 49-52; zie ook ziet er eenbewijs voor hun joodBficHSEL,a. w., bIz. 387-390. zijn in: «Paulus kampft zweifel2. LUTGERT, a. w., bIz. 48. 3. KAESEMANN, a. w., bIz. 36 los gegen Christen jiidischer Abgeeft de voorkeur aan volbloed- stammung, die sogarauf ihre jiijoden boven Joden uit de diaspo- dische Abstammung stolz sind. .
fa.
(15) CHARISMATIScIt KAfiAKTP.R "'AN MET APOSTELBEGRIP
19
wordt. De vraag blijft echter open of bier wel de tegenstanders bedoeld zijn. We menen, dat Paulus bier -in de volgende paragraaf zullen we dit uitvoeriger aantonen -de apostelen van Jeruzalem op bet oog heeft. We ontkennen dug Diet alleen de judaistische strekking van Paulus' tegenstanders, doch trekkeD bovendien bun Joodse afkomst, als Diet voldoende bewezen, in twijfel. Maar proberen we nu ook positief den aard diÂŁ!jegenstanders te achterhalen. Uit wat Paulus van bun leer :ÂŁ.tgt,kunnen we Diet veel meel:ophalen, daD dat ze van Paulus 'prediking verschilt: ze prediken een anderen Jezus, een anderen Geest, een aDder evangelie (II Cor., XI, 4). Die andere inhoud hunner prediking is jets wat a priori reeds tegen hen pleit. We hebben ODSmaar te herinneren hoe Paulus in Gal., I, 6-9 categoriek de mogelijkheid van bet bestaan van een aDder evangelie uitsluit: () 011" ea'rtll (i).).o. Ze komen dus met een andere leer, die ze als de ware voorstellen: daarom wordt bun handelwijze door Paulus vergeleken met de sluwheid van de slang, die de Corinthiers aftrekt van de oprechte trouw aan Christus (II Cor., XI, 3). Er is maar een evangelie en ieder die er een aDder predikt is een vervalser (II Cor., II, 17), die zich vermomt als apostel van Christus (II Cor., XI, 13), als dienaar der gerechtigheid (II Cor., XI, 15). Vragen we ODSvervolgens af, wat daD wel de inhoud van bun evangelie geweestis, daD komen we al Diet veel verder. Uit II Cor., X, 7 kunnen we DOgwel opmaken, dat ze zich heel bijzonder als aan Christus toebehorend beschouwden, doch ook dit is te vaag om er een aanduiding in te zien, als zouden we bier te doen hebben met bet vportbestaan van de Christuspartij waarvan in I Cor., I, 12 sprake was of althans van eenvernieuwing van die partij door fusie met elementen uit de Cephaspartij 1. We mogen ook Diet verwachten veel klaarheid over hen te krijgen, wat betreft bun leer, in een brief die zo goed als geheel erop gericht is Paulus' apostel-zijn te verdedigen: 1. In die richting gingeno. a. A critical and exegetical commenALLO, Saini Paul, secondeept- tary on the second Epistle of ire aux Corinihiens, Parijs, 1937, Saint Paul to the Corinthians, bIz. 273-274 en A. PLUMMER, Londen,1915,bIz. XXXVIII.
A. (1t1)
20
VERHEut ,
Paulus' apostelambt staat bier immers dominerend op den voorgrond, zoals onlangs nog Kasemann duidelijk aantoonde 1. Doch juist in Paulus' zelfverdediging dunkt ons een weg open te liggen om een nadere karakteristiek van de tegenstanders te geven. We behoevenons slechts de grieven te herinneren die ze tegen St. Paulus had den en welke we in de vorige paragraaf bijeenbrachten. Deze kwamen hierop neer: de tegenstanders geloofden niet aan Paulus' apostelzijn, daar de Geest zich in hem niet openbaarde, daar zijn leven-swandelde wispelturigheid van bet vlees vertoonde, de kracht van den Geest niet sprak uit zijn optreden en de voor een apostel vereiste mirakels en wondertekenen ten enenmale bij hem achterwege bleven. Hieruit spreekt bun opvatting over bet apostelambt: een apostel moet een pneumatisch mens zijn. Doch tevenS blijkt dat ze zich een valse opvatting van bet pneumatisch zijn gevormd hebben. Een ~v8v,uaTlx6~moet zich in bun opvatting doen kennen aan zijn imponerende macht, aan mirakelen en wondertekenen. Hierop steunende menen we in de tegenstanders valse pneumatici te mogen zien ; lied en die bet volle gewicht legden op de machtsopenbaringen van den Geest. Zonder de historischeontwikkeling der Corinthische situatie vanaf dat St. Paulus zijn eersten brief aan de Corinthiers schreef nader te willen bepalen, menenwe te mogenvaststellen, dat de tegenslanders op bepaalde punten sterke overeenkomst vertonen met de valse pneumatici met wie Paulus in den eersten Corinthe-brief af te rekenen had. Een groep valse pneumatici had de Corinthische mentaliteit uitgebuit en de Corinthiers geleid tot een eenzijdige overschatting der geestesgaven; in I Cor. weesPaulus zacht de Corinthiers zeIt terecht, in II Cor. vat hij streng de agitators aan. We wijken bier af van de zienswijze van Kasemann2. Op grond van de gewijzigde houding van Paulus -in I Cor. wees hij de pneumatische dwepers als kinderen terecht, bier verdedigt hij met inspanning van al zijn krachten zijn eigen positie -meent deze
1. KAESEMANN, u. w., bIz. 40 : t dominierend steht ja das ÂŤ AmtÂť
des Paulus im Vordergrund t.
2. Ibid., bIz. 44.
(17)
CHARISMATISCH
KARAKTER
VAN HET APOSTELBEGRIP
21
bet onaannemelijk, dat Paulus bier met de pneumatici van Corinthe afrekende. We mogen echter Diet vergeten, dat ook de verbitterde tegenstand tegen Paulus' vermaningen diens gezindheid kan verscherpt hebben. In sommige punteD komt die overeenkomst met de pneumatici heel sterk uit. Wel vinden we bier Diet de antithese aorpta'rov "o'a,uov-aorpta 'rOV080Vterug, tenzij misschien in de antithese arp(!wv-rp(!o'vt,uo~ van II Cor., XI, 19 1, doch voor bet overige blijkt uit onzen brief, zoals uit I Cor., dat de tegenstanders sterken nadruk leggeDop uiterlijke macht (I .Cor., I, 27; II, 1-5; IV, 10); ook daar een overdreven waardering voor mirakelen (I Cor., I, 21); eveneens zoals bier (II Cor., X, 10; XI, 6) een overschatten van de kracht van bet woord (I Cor., II, 1, 4). De antithese ~vva,ut~-aaOiV8ta, die in I Cor. ook haar rol speelde,alhoewel eenbijkomstige (I Cor., I, 25; IV, 10), komt eerst bier goed op den voorgrond (II Cor., XII, 9-10; XIII, 4). Riermee is daD ook DOgeen andere moeilijkheid opgelost. Paulus' tegenstanders zijn met aanbevelingsbrieven te Corinthe gekomen; zijn ze valse pneumatici, daD kunnen we onmogelijk aannemen, dat ze dele van de gemeente van Jeruzalem, laat staan van de aldaar verblijvende apostelen, ontvangen hebben. Kiisemann 2 ziet in hen een delegatie van de gemeente van Jeruzalem. In dit geval is bet echter -gezien bun agitatie tegen Paulus --moeilijk te begrijpen, dat ze geeDj udaizanten zij n. Hier ligt daD ook bet zwakke punt van Kiisemann's opvatting, die in hen immers geen judaizanten wil lien. Hij lost de moeilijkheid Diet op met te leggeD, dat ze wel eendelegatie van J eruzalemwaren, doch dat bun agitatie tegen Paulus Diet in opdracht dezergemeente geschiedde3. Wel veroorlooft dit de meerextreme oplossing van Roll' te bestrijden, maar in die zienswijze blijven de tegenstanders toch altijd een reactionnaire kring fond de
1. Men mag misschien in dit verb and ook wel wijzen op bet veelvuldig gebruik van alpeWvin onze passage: II Cor., XI, 16, 19 ; XII, 6, 11 en dlpeoavv,/: II Cor., J{I, 1,17. In I Cor., IV, 10hepben
we bovendien een sterke parallel met II Cor., XI, 19: nl. de antithese p.(J)~6~ -9'~6vtp.o~. 2. KAESEMANN,a.w., bIz. 44-46. 3. Ibid., bIz. 46.
4. HOLL,a. w.,bIz.57-58.
22
A. VERHEUL
(18)
apostelen van Jeruzalem 1 en dan- kunnen bet moeilijk anderen geweest zijn clan judaizanten. Alhoewel Kasemann dus den tweeden brief aan de Corinthiers onafhankelijk van de andere Paulinische brieven wil uitlegge_n, zou hij slechts consequent handelen met hem in bet licht van de Galatenbrief
te verkJaren. Daar de tegenstanders pneumatici zijn, mogen we dus veronderstellen, dat ze bun aanbevelingsbrieven hadden van ande~e gemeenten clan J eruzalem. Dit moet ons niet verwonderen. volgens Hand., XVIII, 27 en Col., IV, 10 blijkt de gewoonte aanbevelingsbrieven mee te geven bestaan te hebbell in de oudste kerkgemeenten. Dat de tegenstanders in die andere gemeenten bet vertrouwen gewonnen had den -wat die aanbevelingsbrieven toch doen veronderstellen -is evenmill verwonderlijk: ook in Corinthe had den ze zich immers aanhang wet en te verwerven. Er blijft ons ten slotte aangaande de kwalificatie der tegenstanders nog een vraag open. St. Paulus noemt hen in II Cor., XI, 13 schijnapostelen, 'lp8t1l5ano<1't'oAo£, die zich voordoen als apostelen van Christus. Verreweg de meeste exegeten besluiten hieruit, dat Paulus' tegenstanders zich ook werkelijk voor apostelen hebben uitgegeven, wat clan tevens een bewijs zou zijn voor bet bestaan van een ruimer apostelbegrip 2. De meesten van hen staven clan bovendien nog bun conclusie met bun exegese van Vn8f!AtavanO<1't'oAo£ (II Cor., XI, 5; XII, 11), dat ze eveneens op de tegenstanders doen slaan. Zoals we in de volgende paragraaf zullen zien, lijkt dit laatste ons onhoudbaar, zodat de vraag of Paulus' tegenstanders zich werkelijk als apostelen hebben uitgegeven alleen moet gesteld worden bij II Cor., XI, 13. Dit nu voIgt niet noodzakelijk uit den tekst. Vergeten we niet, dat Paulus zelf bier aan bet woord is, die heel gemakkelijk zijn tegenstanders belachelijk heeft kunnen maken.
1. KAESEMANN,a.w., blz.46-47. 2. Onlangs o. a. DOgR. SCHIPPERS,Getuigen van Jezus Christus in het Nieuwe Testament, Franekef, 1938, bIz. 139: « Uit II Cor.,
~I, t3 bliJkt, q~t rftql~s' oppo",
DenteD zich als apostelen aandienden; dug in ruime zin.. In nota 1 (ibid.): «Een soortgelijke conclusie mag getrokken ui~ Openb,! II~ 2!
(19) CHARXSMATISCHKARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 23
De tegenstanders predikten immers een ander evangelie (II Cor., XI, 4), P~ulus was van zijn kant ten sterkste overtuigd dat er maar een evangelie hestand, dat wat hij gemeenhad met de apostelen van Jeruzalem (cfr. Gal., I-II). Doch onclanks bun ander evangelie wilden ze zich binnen bet Christendom blijven bewegen(II Cor., X, 7) en zo matigden ze zich in bun practische handelwijze in feite bet gezag van een apostel aan. Daaruit voIgt echter nag niet, dat ze zich oak den naam van apostel toeeigenden, maar wel dat Paulus bun gemakkelijk al spottend met 1j!evlJa~o'O"ro).Ot kon betitelen om bun activiteit te brandmerken. Hiermee is clan meteen bet aanwenden van deze uitdrukking als bewijs voorhet bestaan van een ruimer apostelbegrip van de hand gewezen. Het bestaan hiervan voIgt trouwens evenmin, wanneer men zich aan de andere exegesehoudt. De mogelijkheid namelijk dat er valse apostelenopstaan, dat is mensendie zich apostelen noemenen, na onderzoek, blijken bet niet te zijn (Openb.,II, 2), is daarvoor geenbewijs. A pari redenerend,kunnen we wijzen op de voorspelling van Christus, dat er vele 1j!evlJo'xetO"rOt (Matth., XXIV, 24; Marc. XIII, 22) zouden opstaan, waaruit we tach oak Diet kunnen besluiten dat er in werkelijkheid meer clan een Christus was. Samenvattend kunnen we besluiten : Paulus' tegenstanders zijn pneumatici, die zijn apostel-zijn ontkennen omdat ze bet pneumatisch karakter van bet apostelambt bij hem niet ontwaren. Ieder keer echter als Paulus in de andere brieven zijn apostel-zijn verdedigt (Gal., I-II ; I Cor.,IX, 1-6; xv, 9-11), komt zijn verhouding tot de overige apostelen ter sprake. Het zal dUBgewenst zijn te onderzoeken, of dit oak bier bet geval is; dit zal bet onderwerp van de volgende paragraaf uitmaken. § 4. -0
i
un t e ;. , a v Ii n 0 (J1;'0 ;. 0 ÂŁ
We hebben nu stelling te nemen in de vraag wie er met de vnee;.tavd.noO'1:o;'Ot in II Cor., XI, 5 en XII, 11 worden bedoeld. Verreweg de meeste moderne exegeten menen, dat Paulus' tegenstanders ermee bedoeld zijn, n.l. de 'fJevtJan60'1:o;'ot van v. 13. Om zeker te werk te gaan, zullen we eerst bij drie 'Voorname exeBeten~Ano, Liet~mann en Plummer, de argu.
\
24
A. VERHEUL
(20)
mente~ van de gangbare exegese nagaan (1) ; vervoIgens zuIJen we onze eigen zienswijze uiteenzetten te samen met de argumenten waarmee we haar menen te kunnen verantwoorden(2); ten slotte zulIen we nag de exegese van II Cor.,xI,,2223 behandelen, daar men oak deze verzen gewoonlijk op de 'lp8vlJanoa-rOAOt toepast (3). We hopen deze paragraaf te besluiten met in 't kart de situatie te Corinthe te tekenen, zoals we die, steunende op al bet voorgaande, menen te mogen
zien. 1. -De
argumenten
del gangbare exegese.
Deze ziet dug in de vnee).{avanoO"l'o).ot de tegenstanders van St. Paulus. De meest karakteristieke .trek van deze exegeseis wel dat ze in vnee).{aveen sarcastische, ironische ondertoon legt 1; vooral bij Allo fungeert dit als het ware als het uitgangspunt van heel zijn argumentatie 2, in zover hij den sarcastischen toaD Diet concludeert uit het context, maar a priori vooropstelt. Hij geeft er zijn verwondering over te kennell, dat Chrysostomos en andere griekse Vaders de gevoelswaarde van dit bijwoord Diet gevat hebben3. Hun hoofdargumentatie komt in 't algemeenhierop neer: als men aanneemt dat vnee).{avanoO"l'o).otop « de Twaalf» slaat, is men verplicht in II Cor., XI, 5 en XII, 11 Diet met het context in verband staande tussenzinnetjeste zien, daar het context zeIt over Paulus' tegenstanders handelt 4. Slechts als
1. PLUMMER,a. w., bIz. 298; LIETZMANN, a. w., bIz. 146. ALLO a. w., bIz. 279: «(En tout cas il est certainement employe avec une emphaseironique. & 2. ALLO, a. w., bIz. 279-280, waarhij spreektvan de«interpretation des anciens et des medievaux qui n'avaient pas compris Ie sens de I'insolite vnE(}Mavt. 3. Ibid., bIz. 279: « II est etonnant que Chrysostome,Theophylacte et d'autres Grecs... n'aient pas saisi l'intention derisoire de
cet adverbe extraordinaire. » 4. ALLO, Q. w., bIz. 280: «(..JI serait d'abord etonnant que Paul fit sur leg veritables ap<"Jtres cette digression d'un seul verset que rien n'annonce...» LIETZMANN, Q. w., bIz. 149: «,.. aber dann miisste man aIle Aussagen ringsum einschliesslich XI, 21-23 davan trenDeD und auf die in Korinth wiihlende Gegner beziehen was doch recht bedenklich und jede~fa~ls nic4t notwendig ist;-
2.
(21) CHARISMATISCH KARAKTER VAN MET APOSTELBEGRIP 25
men ook II Cor., XI, 5 op hen betrekt, krijgt men eenvlotten, doorlopenden tekst. Doet men dit niet, dan verbreekt men den band met bet voorgaande v. 4, waarmee v. 5 toch door ra(! verbonden is 1. Uit dit verbandmet v. 4 blijkt duidelijk, dat de V~e(!Atava~oO'ToAOt de in v. 4 vernoemde heterodoxe predikers moeten zijn. Ook bet verband met bet volgende v. 6 dwingt tot deze conc]usie: zijn de V~e(!Atava~oO'-zoAOt de apostelen van Jeruzalem, dan moet men immers aannemen dat zij, in tegenstelling met Paulus, die zich slechts een leek in bet spreken noemt, zeer welsprekend waren 2. Ten slotte: dezelfde die in v. 4 als heterodoxe predikers worden geschilderd, worden in bet vervolg als 1JIevl5a~oO'ToAOt gekenmerkt, en zo moeten dus ook -wil men ten minste de extreme thesis van Baur uitsluiten en den gedachtegang van den tekst niet breken -de V~e(!Atav anOO'TOAOt dezelfde heterodoxe predikers en 1JIevl5a~OO'TOAOt zijn, en niet de apostelen van J eruzalem3. Het moet tot de eer van Lietzmann gezegd worden, dat hij ondanks zijn hezwaren de tegenovergesteldeexegeseniet tot bet rijk der onmogelijkheden verb ant 4; Allo daarentegen beschouwt de zijne als « la seule bien fondee 5». V n B f! ;. t a 11 an
6' 0' TO;'
0 t
als
de apostelen
van Jeruzalem.
We trachten nu aan te toneD, dat men zonder in de extreme thesis van Baur te vervallen de zienswijze kan verdedigen, dat met de vns(!J.tavanoO"Z'oJ.ot de apostelen van Jerutein die « ZwoIf» sieht, muss sie 1. PLUMMER, a. w., bIz. 298; ALLO, a. w., bIz. 280: « II n'y bier ais gute (griechische) Redner aurait pas de lien entre Ie v. 5 und « Gnostiker & charakterisiert et Ie v. 4 oil il s'agissait certaifinden: das ist schwer denkbar ». 3. ALLO, a. w., bIz. 280; LIETZnement d'instructeurs aux tenMANN, a. w., biz. 146: « vieimehr dances heterodoxes. & 2. ALLO, a. w., bIz. 280 : « Puis ist durch v .13, wo dieselben Leute au v. 6 ce ne peuvent evidemtpevJan6uTO;'Ot genannt werden, ment pas etre Ies douze qui au- sieber, dass gerade nicbt die raient une superiorite sur Paul « Junger» gemeint sind ). Zie ook ibid., bIz. 148-149. au point de vue de l'eloquence 4. LIETZ MANN, a. w., bIz. 149. (grecque).. LIETZMANN, a. w., J>lf;.146: « W er jn qeQ U ~berapo~,5. A~o, q. W., bI~. 2&0,
26
A. VERHEUL
(22)
zaIem bedoeId zijn, of ten minste bun hoofden Petrus, Jacobus en Joannes. DuideIijkheidshaIve verdeIen we ooze argumenten in drie groepen naargeIang ze betrekking hebben, ofweI op tekst en context van XI, 5 (a), ofwe I op die van XII, 11 (b) ofweI op beide teksten tesamen (c). a) XI, 5: AoytCop,at yde p,?Jl5evvO'1:te?JU8vat 'twv V3tt(!A{av a3toO"toAWV. Daar bet hoofdargument van de boven besproken exegese weI hierin Iigt, dat in ooze zienswijze bet verb and van XI, 5 met zijn context verbroken wordt en XI, 5 dug geheel geisoleerd komt te staan, zullen we vooraI moeten aantonen, dat de interpretatie van V3tteA{aVa3tOO'ToAOt als de apostelen van J eruzaIem, geeD brenk veroorzaakt in de ontwikkeling der
gedachten.
In de eerste plaats menen we de gangbare exegese van de hand te kunnen wijzen op grand van den inhoud van bet context. In II Cor., XI, 3 vergelijkt St. Paulus zijn tegenstanders immers met de slang die Eva bedriegelijk verIeidde, in XI, 4 kenmerkt hij hen aIs de predikers van een ander, dus vals evangelie, om clan in v. 5 te zeggen : « Ik doe in Diets voor hen onder &. Zo jets is onverkIaarbaar 1. Het lijkt ODS onaannemelijk dat Paulus zich met mensen zou vergelijken, ja deze zelfs wil overtreffen, die hij in XI, 3-4, en vooraI in XI, 13-15 zo sterk deprecieert. We menen vervoIgens te kunnen aantonen, dat in ooze opvatting bet verband met bet voorgaande, met v. 4 in genendele verbroken wordt. De gedachtengang gaat logisch door, als we uaAW~ Diet ironisch opvatten en achter aV8XtO'Oe een vraagteken lezen: « Ais de eerste de beste die komt, u een aDder evangelie predikt, doet ge daD Borns goed zo jets te duIden, aan zo jets gehoor te geven? Neen toch zeker. Want ik meeD tach, dat ik in Diets ten achter sta bij de Apostelen I). Voor dergelijke vertaling van uaAw~ in een zin, die men als vraag kan opvatten, hebben we een parallel in Marc., VII, 9: uaAw~ aOe'tei1:e't?]Vev'toA?]V1:0Veeov -: « V erkracht ge Borns met recht Gods gebod om Uw overIeveringeD door te zetten? Neen toch zeker 1 Mozes immers t. Gfr :J(A~SE)fANN, (I. W., J>1~."1-42,
(23) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 27
sprak :... » 1 Ook Reitzenstein's verklaring ga~t in die richting 2. Aan onze verklaring ligt clan de idee ten grondslag, dat de tegenstanders door een ander evangelie te durven prediken zich practisch stelden boven Paulus, wat een niet erkennen van zijn apostelzijn insloot, en dat de Corinthiers door dit 'valse evangelie aan te nemen onrechtstreeks, door bun handelwijze, te kennen gaven, dat Paulus in bun opvatting geen apostel was. En logisch voIgt dan: « Ik bell bet wel, want ik ~ta in niets benedende Twaalf, ik bell apostel op gelijken voet met de Twaalf ». Doch ook bet verband met bet volgende, met v. 6 namelijk, wordt niet verbroken. Hiermee willen we niet zeggen, dat Paulus zich bier zou vergeIijken met de apostelen van Jeruzalem wat zijn talent in bet spreken of bet bezit van de gnosis betreft. Het is immers maar al te duidelijk, dat ook de apostelen van Jeruzalem niet zullen uitgeblonken hebben in wat bet hellenisme onder welsprekendheid verstond, zoals ook Lietzmann heel goed aangeeft3. Het verB is echter als voIgt te verklaren. Herinneren we ons, dat de tegenstanders Paulus' apost.el-zijn in twijfel getrokken hadden o. a. omdat zijn gesprokenwoord aIle overtuigende kracht ten enenmale miste. Het is op dit verwijt dat Paulus bier antwoordt: « Ook al bell ik maar een leek in bet spreken (wat jullie van den apostel niet verwachten), wat de YVW(1t~ betreft (en die is toch een specifiek element van bet apostolaat) bell ik bet niet ». We mogen niet vergeten, dat Paulus' bewering, in niets ten achter te staan bij de apostelen van Jeruzalem, in dezen samenhang neerkomt op de affirmatie: « Ik bell werkelijk apostel I), wat hem spontaan brengt op bet bespreken van enkele eigenschappenvan een apostel. Beide ideeen roepen elkaar op : als Paulus zijn apostel-zijn verdedigt, clan wordt dit als vanzelf een zich vergelijken met de apostelen van Jeruzalem (cfr. I Cor., IX, 1-5; xv, 8-11). Doch ook bet omgekeerdeis waar. Zo wordt bet ons duidelijk dat bier ook de kwestie weer te berde komt over bet punt waarin hij van de apostelen van Jeruzalem verschilt: bet feit nl. dat hij, in tegenstelling met hen, zonder geldelijke 1. Cfr. W. BAUER,a. W., p!2:.
~67,S. y. ~at.w_!
2. REITZENSTEIN, a. w., blz.217.
~. ~IET~MA~N~ (2.W.,~lz. 14!).
A. VERHEUL
28
ondersteuning bet evangelie zoals in I Cor., IX, 1-6.
predikt
.
(24)
(II Cor., XI, 7-11), precies
Doch, zo vraagt men zich ten slotte af: als vanaf v. 5 tot v. 11 sprake is van de apostelen van Jeruzalem, daD is men tach ipso facto gedwongen aan te nemen, dat oak de heftige uitval van XI, 13-15 voor hen bedoeld is, m. a. w. leidt deze exegese Diet noodzakelijkerwijze naar de te verwerpen thesis van de Tlibingerschool? We menen van Diet, en ziehier waarom. De tegenstanders -en de weifelende Corinthiers volgden hen hierin -hadden hem verweten, dat hij geeD ondersteuning wilde aannemen (cfr. supra, bIz. -). Ze lieten bet doorgaan als een bewijs, dat Paulus zelf zich allesbehalve zeker voelde van zijn apostel-zijn. Doch in bun valsheid hadden ze zich een mes gemaakt, dat aan twee kanten snijdt, want ze deden dit met de valse bijbedoeling: als hij van de Corinthiers ondersteuning gaat aanvaarden, dan zal hij in dit opzicht zijn zoals wij en zal hij zich dug hierop bij de Corinthiers niet meer kunnen laten voorstaan (II Cor., XI, 12). Het valse van bun houding, die in v. 12 wordt blootgelegd, wordt dan de aanleiding tot zijn heftigen uitval tegen zijn tegenstanders in v. 13-15. b) XII, 11 : OVuBV '.t' , ., -.l' , -'1 yaf! V<rl'B(J.1]O'a TWV vnB(J.A£avanO<rl'uAWV. Bij de bespreking van de tweede passage waar anoO'ToAo£ vnBf!Mav voorkomt, kunnen we korter zijn. Hier is bet wel al te duidelijk dat niet de tegenstanders kunnen bedoeld zijn. Paulus laat er immers aanstonds op volgen: « Ik heb de kentekenen van een apostel onder u uitgewerkt» (II Cor., XII, 12). Het is ondenkbaar, dat Paulus lied en, die hij nag kart te voren als duiveldienaars en valse apostelen aan de kaak stelde, bier zou beschrijven als mensen, die wonderen kunnen bewerken. Daarbij, Paulus doet aan de door ODS besproken zin voorafgaan: « eigenlijk moest ik door U worden aanbevolen », en bij wie anders dan bij zijn tegenstanders die zijn apostelambt Diet erkennen? En dan kunnen met de vnB(J.AtavanOO"rOAOt moeilijk de tegenstanders bedoeld zijn. De situatie is veeleer zo, dat de Corinthiers zelf de tegenstanders hadden moeten overtuigen dat Paulus apostel is op gelijke voet met « de TwaaIf
», in plaat~
van dat hij dit nu zeU moet doen.
(25) CHAnISMATISCII KAnAKTER VAN lIEf
APOSTELBEGRIP 29
c) Ten slotte willen we nog lwee opmerkingen maken, die poor onze exegesepleilen en poor beide lekslen samen gelden.
Onze eerste opmerking heeft betrekking op bet gebruik van bet lidwoord in beide passages. Zo St. Paulus op ironische wijze zijn tegenstanders had willen aanduiden, dan zouden we een aanwijzend voornaamwoord verwachten, zoals llij ook elders, b.v. 't'Otov't'o~ gebruikt (II Cor., x, 11 ; XI, 13) ter aanduiding van zijn tegenstanders. Het lidwoord zander meer zou verwarrend werken, zo de zienswijze der gangbare exegesede juisteoware. Neemt men echter aan, dat bier de apostelen van Jeruzalem bedoeld zijn, dan is geen nadere aanduiding nodig: zij zijn de apostelen. Onze tweede opmerking geldt bet door Paulus gebruikte bijwoord v3ts(!J.tav.We menen niet per se te moeten houden, dat dit cen sarcastischen ondertoon heeft. We zeiden immers -en ook dit pleit voor onze exegese-dat Paulus bij de verdediging van zijn apostel-zijn zich spontaan vergelijkt met de apostelen van Jeruzalem. Zo noemt hij deze in den Galatenbrief oE O'"tVAOt (Gal., II, 9) of oE~o"ovv't's~ (II, 2, 6, 9). Doch vooral I Cor., xv, 7-9 is sprekend in dit opzicht. Hij noemt zich daar de minste der apostelen, iA&vO"t'o~'rwv a3toO"ro'AW'V, alhoewel apostel zoals zij. De apostelen van J eruzalem erkent hij er dug als zijn meerderen. Mogen we V3tS(!Ata'V ook niet in die zin verklaren: « de hoger dan hem verheven apostelen»! De sarcastischegevoelswaarde van V3tS(!Ata'V dunkt ons geen bezwaar, daar we toch zagen, dat deze in feite a priori werd vastgesteld (cfr. supra, blz.24). Van den anderen kant willen we oak niet a priori iederen ironischen ondertoon uitsluiten; ligt ze er echter in, dan is ze niet aan bet adres van de apostelen van Jeruzalem, doch aan dat van zijn tegenstanders, aan wie Paulus dan den term zou ontleend hebben en die den mond vol hadden over « de Twaalf », om bun autoriteit tegen hem nit te spelen. 3. -De
exegesevan I I Cor., XI, 22-23.
Na al het voorgaande menen we dug wel te mogen houden, dat de vneeAta1lan60"toAOt de apostelen van Jeruzalem zijn. Alvorens echter bij wijze van besluit de situatie in de gemeente van Corinthe te schilderen, willen we DOgwijzen op
A.
30
VER!iEUt
(26)
iets, dat met bet uiteengezette zeer nauw verband houdt. Het betreft nl. de exegesevan II-Cor., XI, 22-23: « Zij zijn Hebreeuwen? Ik oak. Zij zijn Israelieten? Ik oak. Zij zijn Abraham's zaad? Ik oak. Zij zijn dienaars van Christus? Ik spreek als een onwijze: Ik veel meer; in zwoegen veel meer...» We menen nl. met Reitzenstein 1, Prat 2 en Cerfaux 3, dat oak bier de apostelen van Jeruzalem bedoeld zijn en wel om de volgende redenen: 1) We kunnen ons moeilijk indenken, dat Paulus in een tekst; die tach moeilijk voor ironisch kan doorgaan, zijn tegenstanders den eervollen titel van « dienaars van Christus » geeft, terwijl hij ze tach nag maar kart tevoren als satandienaars heeft geschandvlekt. 2) Nog in II Cor., x, 12 had Paulus gezegd, zich niet te willen vergelijken met zijn tegenstanders; neemt men aan dat ze bier met ~tauo"otTOVXetGTOVbedoeld zijn, dan moet men Paulus wel van sterke inconsequentie beschuldigen daar bet vnee Era, van v. 23 tach wel een vergelijking insluit. 3) Vervolgens schijnt oak bet verspringen van onderwerp in deze richting te wijzen; in II Cor., XI, 20-21 heeft Paulus zijn tegenstanders op bet oog en duidt hij ze aan met bet 1. RE.ITZENSTEIN, a. w., bIz. Ies supp6ts du diable. t 3. L. CERFAUX, La the'ologiede 2i9; naar aanleiding van II Cor., I' Eglise suivani saini Paul, I'aXI, 22-23 schrijft hij: « dass die rijs, 1942,bIz. 11. AlhoewelProf. t5taXOVOt TOU XetO'TOU Apostel sind, zeigt v. 13-15,freilich eben- Cerfaux er ons probleem niet exso sieber auch, dasses nicht jene professo behandelt, blijkt zijn Liigenapostel und Satansboten exegesetoch in onze richting te sind; der Widerspruch, dass er gaan: «Dans ses apologies persie bier doch gelten liesse,ktinnte, sonnelles d'autre part il admet paulinisch nur sell wenn direkter d'e~blee Ia superiorite du judaisWidersinn Kennzeichen fiir pau- me. On veut Ie faire passerpour linische Ursprung ware,und worin un ap6tre de secondezone. Ni bestande dann dasBesonderedie- comme juif ni comme chretien sesletzten Ruhmes,denPaulusso- il n'est inferieur. (II Cor., XI, 5; XII, 11). « Ils sont Hebreux? Moi lange entschuldigt .., 2. F. PRAT, La theologie de de meme. Ils sont Israelites? Saint Paul, Parijs, 1934, I, bIz. Moi de meme. Ils sont Ia race 185-186; bIz. 185:« Malheureuse- d'Abraham? Moi de memet. (II ment cestitres honorifiques con- Cor., XI, 22)t. cement leg vrais apOtres et non
~1
(21) CHARISMATISCH KARAKTER VAN ltET APOSTELBEGRIP enkelvoudige
Tt~, om clan plots
in v. 22 tot
bet meervoud
b'lO'tv over te gaan. 4) We kunnen ten slotte in dit verband nogmaals wijzen op de sterke parallel die onze tekst vertoont met I Cor., xv, 9-10. Ook claar stelt hij zich op een lijn met de aposteleD van Jeruzalem; in een punt weet hij zich echter boven hen : ~b'etO'O'&Tb'e(J)~ aVTWV~aVT(J)VBxo~taO'a : ÂŤ meer clan aile anderen heb ik gezwoegd I). Tot in de terminoIogie komt dit detail in onze passage terug: BV x&~Ot~ ~b'etO'O'oTee(J)~. Deze exegese van II Cor., XI, 23 heeft belang, omdat ze ons toelaat de bewering
ook hierom haar van Kasemann 1
in twijfel te trekkeD, als zou Paulus slechts terloops de tI~b'e;.tav d~&O'TO;'Otvermelden. Nemen we immers de boven verdedigde exegese van XI, 22-23 aan, clan hebben we in deze hoofdstukken Diet slechts een terloops vermelden van de apostelen van J eruzalem, maar vormen ze bet onderwerp van drie mill of meer lange passages: XI, 5-11, 22-28 en XII, 11-16.
Besluit. Op grond van bet voorafgaande, kunnen we nu de situatie te Corinthe aIdus opvatten. Verbitterd door Paulus' reactie tegen de overdreven waardering der geestesgaven(in I Cor.) en waarschijnlijk DOg meer door zijn tweeden brief (de zgn. tranenbrief waarop hij zinspeelt in II Cor., 11.,3-4, 9; V{II., 8-12), hadden enkele predikers-pneumatici, die van buiten in de gemeente waren gekomen en die wel mede oorzaak zullen geweest zijn van die overschatting der geestesgaven bij de Corinthiers, zich scherp tegen Paulus verzet en op aIle manieren getracht zijn gezag te ondermijnen. Ze ontkenden voornamelijk Paulus' apostel-zijn op grond van bet ontbreken der geestesgavenbij hem, en speeldende autoriteit van de apostelen van Jeruzalem tegen hem uit om zich zelf daardoor in de hoogte te kunnen werken. Met deze ÂŤ valse apostelen* wil Paulus Diet redeneren, noch zich met hen vergelijken; slechts verwijten, afkeuring en verwensing heeft hij voor hen over. Daar de Corinthiers echter een weife1. KAESEMANN, a. w., bIz. 42.
A. 32
VERHEUL
(28)
lende houding aannamen tegenover hen en zich gedeeltelijk ook lifteD misleiden, zag Paulus -zich verplicht om, samen met zijn eigen gezag, ook bun trouw aan Christus te redden. Tegenover hen daarom -Diet tegenover zijn uitgesproken tegenstanders-verdedigde hij zijn apostel-zijn en bet pneumatisch karakter van bet apostelambt, beide door zijn tegenstanders aangevallen, en wel vooral bet laatste om bet eerste te kunnen ontkennen. Ais vanzelf, zal dus bet pneumatisch karakter van bet apostelbegrip in Paulus zelfverdediging heel sterkOnaarvoren treden. Dit hopeDwe daD ook in de volgende
paragraaf aan te toneD. § 5. -In
de bres voor bet geestelijk karakter van bet apostelambt.
Zoals de verwijten die Paulus troffen tot vier categorieen konden herleid worden (cfr. supra 11), kunnen we oak al hetgeen hij tot zijn zelfverdediging aanbrengt onder vier hoofden samenvatten. Heel zijn verdediging kunnen we opvatten als fen bewijs voor zijn apostolischgezag(~O"tP?]),dat op viervoudige wijze geleverd wordt. Hij zal doen uitkomen, dat God hem bet apostelambt heeft verleend en hem er in handhaaft (1). Zich aanpassend aan den aard van de argumenten van zijn tegenstanders,zal hij vervolgens vooral bet charismatisch karakter van zijn apostelambt onderlijnen door te wijzen op bet nauwe verband dat er bestaat tussen bet apostolaat en den Geest (2) en Zijn goddelijke kracht (3). Om dezelfde reden zal hij oak verwijzen naar de O"'lpsia'Z'ov anoO"Z'oAoV, de kentekenen van fen apostel, die hij onder zijn gelovigen heeft uitgewerkt (4). Door God als apostel aangesteld en gehandhaatd «56xt,uO~-l"av6~ -O'V'/ItO'TaVat-xavwv)
De Corinthiers zoeken dus bet bewijs (~o"£,u1],II Cor., XIII, 3) van Paulus' apostolische autoriteit. Vooral de laatste drie hoofdstukken van II Cor. willen bet bewijs leveren: ze vormen Paulus' zelfverdediging. II Cor., XIII, 3-7 vormt bet plechtige slot van zijn vlammende apologie : « Ge zoekt dus
(29) CHARISMATISCIt KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 33
bet bewijs van mijn apostel-zijn? (II Cor., XIII, 3) Welnu, al hadt ge beter gedaan met uzelf eens te onderzoeken (do"Ll"at.8LV)of ge nl. DOgin bet geloof zijt gebleven, of ge Diet dd6"LI"O~ (II Cor., XIII, 5) zijt (d. i. of ge de proef wel doorstaat), hoop ik tach dat ge nu -na mijn zelfverdediging -zult ingezien hebben, dat wij (d. i. Paulus) de proef wel doorstaan : £)'~tt.w de'O'1;'Lyvwa8a()8O"rL iJl"8i~ ov" £al"eVud6"LI"OL(II Cor., XIII, 6). Oak al is bet voor ODSvan weiDig waarde, of we in uw opvatting de proef doorstaan, als bet daD maar blijkt, dat ge zeIt d6"LI"O~zijt (II Cor., XIII, 7) ». Het ingewikkelde van deze passage vindt bier zijn rede in, dat Paulus een woordenspel construeert, waarin hij de dO"LI"1jvoor zijn apostolische autoriteit stelt tegenover de «50"LI"1]van bet inChristus-zijn der Corinthiers. Doch wie zich d6"LI"O~beweert, moet dat kunnen aantonen: een apostel moet zich, in de opvatting der Corinthiers, kunnen aanprijzen en aanbevelen (avvLa'ravaL). Zo wordt bet oak begrijpelijk, dat bet thema van aVVLa'raV8LV (avva'ravat) steeds terugkeert in dezen brief. De tegenstanders prijzen zichzelf aan (I Cor., X, 12) of laten zich door aanbevelingsbrieven, door mensenhand geschreven, introduceren (II Cor., III, 1). Paulus heeft een te sterk bewustzijn van de goddelijke oorsprong van zijn apostolische autoriteit, daD dat hij met zulk een handelwijze accoord kan gaan. Hij heeft geeD aanbevelingsbrieven no dig, tenzij deze welke door Christus zeIt geschreven is met den Geest van den levenden God (II Cor., III, 3). Hij verzet zich daD oak categoriek tegen de zelfaanbeveling van zijn tegenstanders : « Niet die zichzelf aanbeveelt, bewijst apostolische autoriteit te bezitten, is d6"LI"0~, doch die door God wordt aanbevolen : d,u<i O'V0 KV(!LO~avvta'r1]aLv» (II Cor., X, 18). Hij wil daD oak Diet op een lijn staan en zich vergelijken met zijn tegenstanders (II Cor., X, 12); hij wi! zichzelf Diet aanbevelen (II Cor., v, 12). In feite -en bier blijkt de dialectische houding van St. Paulus -schijnt hij bet echter tach te doen: in alles wil hij zich aanbevelen als dienaar van God, d. i. als apostel (II Cor., VI, 4). Doch wat den schijn van zelf aanbevelingheeft, bedoelt in werkelijkheid heel iets anders: de Corinthiers star geven om op hem te roemen tegenover zijn tegenstanders (II Cor., v, 12). Maar Paulus begrijpt, dat bet op hen den indruk moet maken van Sacrii
Erudiri,
-3,
34
A. VF.1\IIgUL
(30)
z elfro em en vandaar zijn verontschuldigend : « Ik stel me aan als een dwaas» (II Cor., XII, 11) 1.Hetzelfde idee, dat bet God is die hem aanbeveelt en dat in II Cor., X, 18 in verband met ~OXLfl,O~ ontwikkeld wordt, vinden we ook fond l"avo~ uitgewerkt. Zijn tegenstanders kwamen met aanbevelingsbrieven om bun bekwaamheid te bewijzen (II Cor., III, 1). Paulus echter, die zichzelf onbekwaam acht (l"avo~) voor bet ambt van apostel (I Cor., xv, 9), heeft zijn bekwaamheid (lxavo1:1]~)van God (II Cor., III, 5) die h~m bekwaam heeft gemaakt (l"avro0'8v)bedienaar te worden van bet Nieuwe Verbond (II Cor., III, 6), d. i. apostel. Ook bet idee van zijn xavrov (II Cor., x, 12-18) houdt rechtstreeks verband met wat we van O'vvLO'1:aVaL in onzen brief gezegd hebben. Paulus wil zich immers noch rekenen onder, noch zich vergelijken met hen die zichzelf aanbevelen (II Cor., x, 12), zoals zijn tegenstanders doen; met dit te doen nemen deze zichzelf tot maat en vergelijken ze zich in bun onverstand met zichzelf 2. Paulus wil zich Diet meteD met hen en~zoals zij, foemen zonder maat (II Cor., x, 13), doch volgens de maat die God hem heeft toegemeten: xa1:a 1:0fl,81:flOV 1:0V xavovo~ ov £fl,8flL0'8V 'l}fl,iv () 080~ fl,81:flOV;en deze maat bestaat hierin, dat hij als apostel, d.i. als eerste en stichter van de gemeente werkzaam zou zijn in Corinthe, totdat bun geloof zou zijn toegenomen (II Cor., x, 14-15); in de maat echter die God hem heeft toegemeten ligt bovendien opgesloten, dat hij groter zou worden onder hen: fl,8"aAvvOijvaL xa1:a 1:0Vxavova 'l}fl,wv 8l~ n8flLO'0'8tav (II Cor., x,15), m.a.w. ook bet succes van zijn apostolaat behoort tot zijn canon 3. Samenvattend kunnen we dug zeggen : Paulus beantwoordt de twijfels van de Corinthiers aangaande zijn apostolische autoriteit met een verwijzen naar de goddelijke oorsprong
1. IICor.,xII,11.Weverwijzen met opzet Diet naar II Cor., IV, 2, omdat daar sprake is van een zich aanbevelenpoorGod. 2. II Cor.,x, 13. We volgen de langere lezing van dezentekst, die ook door p'8, B en ~ gegeven woldt.
3. Cfr KAESEMANN, a. w., bIz. 56-62 en BEYER,art. "uvwv in Theol. Worterb. ZunI N. T. III, bIz. 603-604. W. BAUER, a. w. bIz. 69 geeft eente eDgebetekenis van bet woord "uvwv: (, das, abgemesseneGebiet, der zugemessene Bezirk. »
(31) CHARISMATISCB KARAKTER VAN BET APOSTELBEGRIP
35
van zijn apostolaat en naar de goddelijke hulp die haar bet succes verzekerde. Ieder louter menselijk onderzoek naar zijn autoriteit als apostel moet falen, daar deze slechts met fen openDOgvoor bet goddelijke, dat er in schuilt, achterhaald kan worden. 2. ~
Een apostel kan nief xa't'a <1aexawandelen.
Op sommige plaatsen zal Paulus' antwoord op het verwijt, als zou hij xa-rc1. aaexa wandelen, categorisch ontkennend zij n, zander verder commentaar, op andere zal hij als 't ware a priori de mogelijkheid van een vleselijken levenswandel uitsluiten ill. daar waar hij als theoloog zijn apostelambt
be&chouwt. Zo klinkt Paulus' antwoord in II Cor., x, 3-4 kortweg: « We wandelen niet naar het vlees, alhoewel in het vlees; want de wapenen die we gebruiken, zijn niet vleselijk ; doch krachtig voor God. » Op bet verwijt, als zou hij de mensennaar bet vlees beoordelen, luidt zijn antwoord al meer theologisch: we zijn een nieuwe mens, het oude is voorbij ; voortaan oordelenwe dan oak volgens nieuwe normen en dat zijn niet meer de normen van het vlees, doch die van den Geest (II Cor., v, 16-17). Tegenover het verwijt als zou hij wispelturig zijn (II Cor., I, 17) en zijn plannen naar het vlees inrichten (II Cor., I, 12, 17), stelt hij allereerst zijn feitelijk gedrag: « Ik heb in oprechtheid en heiligheid voor God gewandeld, niet in vleselijke wijsheid, maar in Gods genade (II Cor., I, 12»). Daarna laat hij de diepere theologische reden volgen, waarom het hem als apostel a priori onmogelijk is, zijn plannen naar het vlees in te richten : « OilS woord kan onmogelijk ja en neen tegelijk zijn; God heeft OilSimmers aan Christus gebondenen in Christus gezalfd. Welnu, in Christus zijn aIle beloften van God vervuld. Hij is als het ware de gepersonifieerdevervulling van Gods beloften: met Hem verenigd houden oak wij als 't ware natuurnoodzakelijk onze beloften (II Cor.,1,19-21). Heeft Paulus zijn plannen gewijzigd, dan is dit niet aan wispelturigheid te wijten, doch aan zijn liefde voor de CorinthierS, die hij de droefheid wil besparen over een noodzakelijk streng optreden van zijn kant (II Cor., I, 23).
36
A. VERHEUL 3. -De
(32)
paradox van het apostolaat.
Bracht bet voorgaande, Paulus' antwoord op bet verwijt betreffende zijn levenswandel "a'Z'aaae"a, weinig belangrijks voor de opvatting die hij heeft van zijn apostelambt, in wat nu voIgt raken we een van de kernideeen, die in Paulus' opvatting over bet apostolaat liggen opgesloten. Oppervlakkig gezien lijkt de opwerping van Paulub' tegenstanders, dat zijn zwakheid zijn niet-pneumatisch-zijn bewijst en bijgevolg een ontkenning insluit van zijn apostolisch gezag (cfr. supra 14), wel gerechtvaardigd. Zoals Christus Gods kracht als een rijke verrijzenisgave ontving en sinds zijn verrijzenis was de uta, 'Z'OV eEOVEVÂŤ5uVaftEt (Rom., I, 4 err. Hand. x, 38; I Cor., 1,24; v, 4; VI, 4; xv, 43; Eph., I, 19; Phil., III, 10 etc.), zo mocht men verwachten, dat oak de apostel die goddelijke kracht zou vertonen. Zoals we ztillen lien, kan Paulus niet anders clan met een dergelijke redenering, die trouwens steunt op de opvattingen van de eerste christengemeente van Jeruzalem, accoord gaan. Doch bet hangt er maar van af -en bier blijkt weer bet dia.lectisch karakter van Paulus' verdediging -wat men onder kracht verstaat. Vooral in de gevangenschapsbrievenzal Paulus eropwijzen, dat de kracht Gods, die over Christus in de verrijzenis werd uitgestort, oak Rande apostelenis ten deel gevallen (Eph., I, 19 ; III, 7, 20 ; Col., I, 29). Hierin komt zijn theologie overeen met die van de gemeente van Jeruzalem, die de apostelen vanaf Pinksteren met de ~racht van den verrezen Christus bedeeld zag 1. We mogen ons dus in dezen samenhang aan een uiteenzetting over zijn delen in Gods kracht verwachten. Noodzakelijkerwijze zal Paulus' verdediging echter een gecompliceerd karakter vertonen, claar zijn tegenstanders hem juist van bet tegenovergesteldebeschuldigen, als zou hij nl. zwak geweest zijn (cfr. supra, bIz. 14). En omdat Paulus zijn zwakheid niet kan en oak niet wil ontkennen -hij geeft zelf toe, dat hij maar eenleek is in bet spreken (II Cor., XI, 6), 1. Cfr. Luc., XXIV,48; Hand. W. GRUNDMANN, a. w., bIz. 94. It 8; III, 16; IV, 7, 33 etc. cfr. 96.
(33)
CHARISMATISCH
KARAKTER
VAN HET APOSTELBEGRIP
37
dat hij zwak was in zijn optreden (II Cor., XI, 21) en werkelijk onbeduidend (Tanetvo'~, II Cor., XI, 7) in lover hij geen geldelijke steun wilde aanvaarden -zal hij tenminste dit moeten aantonen, dat uiterlijke zwakheid bet bezit van Gods kracht Diet uitsluit. In feite zal Paulus nog verder gaan en aantonen, dat juist die zwakheid als bet ware de openbaringsplaats is van Gods kracht, ja zelfs de voorwaarde, opdat Gods kracht zich kan manifesteren 1. We stoten bier op wat we de paradox. van bet apostolaat louden willen noemen. We zullen achtereenvolgensde litteraire (a) en psychologische (b) oorsprong, van dit thema nagaan, om er vervolgens de diepe theologische grond, volgens Paulus' opvatting, van trachten aan te geven (c). a) Litteraire oorsprongvan het thema. Reeds in I Cor., IV, 9 had Paulus in zijn uiteenzetting met de waanwijzen van Corinthe dien paradoxalen trek aangegeven als bet kenmerk van de dragers van bet apostelambt. De apostelen, l]!.ta~TOV~a1toaT6)'ov~, zij die volgens I Cor., XII, 28 de eerste plaats onder de charismatisch begaafdeninnemen, worden er voorgesteld als de laatsten onder de mensen (I Cor., IV, 9), als ter dood veroordeelden (ibid.), als bet uitvaagsel der wereld en bet uitschot der aarde (I Cor.,IV,13), al& dwazen omwille van Christus (I Cor., IV, 10). Doch ook, en in dit opzicht wordt bet thema der paradox in II Cor. vooral hernomen, als de zwakken, terwijl zij, de Corinthiers, toch 0 zo sterk zijn. We kunnen zeggen dat dit thema ontspringt in Paulus' controverse met de op wijsheid beluste Grieken. Van daD af wordt die paradoxale trek, die bet leven van den drager van bet apostelambt beheerst, tot een steeds weerkerend thema, dat in II Cor. zijn hoogtepunt bereikt (cfr. II Cor., IV, 7-18; VI, 4-10; XI, 23-30). b) Paulus' persoonlijke ondervinding. Meer dan wie ook heeft Paulus die zwakheid ondervonden. In bet begin van den tweeden Corinthe-brief herinnert hij de
1. Voor bet begrip I5vvalJt~cfrW. buch zum N. T., II, biz. 286-318. GRUNDMANN,a. w. en IDEM, Vaar aG/Jl-veta:STAEHLIN,ibid., art. I5vva(1t~ in 'f/leo/. Worter~ I, bIz. 488-492.
38
A. VERHEUL
(34)
gemeente aan den overvloed van Christuslijden, die hem is toegemeten (II Cor., I, 4-8) en die zo toenam, dat hij zelfs meende te sterven (II Cor., I, 8-10; err. IX, 8; VII, 5). We mogen wel zeggen dat bet Paulus' persoonIijke ervaring geweestis, die hem tot den uitbouw van bet thema der apostoIische paradox gebracht heeft. Reeds uit I Cor. kunnen we dit besluiten: alhoewel hij in zwakheid, vreze en siddering tot de Corinthiers was gekomen, en Diet met de overtuigende kracht depGriekse wijsheid, was tach zijn prediking onder hen geweestm\;t de overtuiging des Geestesen der kracht (I Cor., II, 3-4). Nergens bIijkt die persoonIijke ondervinding van Gods ¥racht in zwakheid siefker, clan in II Cor., XI, 6-10. Paulus werd begunstigd met visioenen en openbaringen (II Cor., XII, 1-7), doch opdat hij zich Diet zou verheffen, werd hem een doorn in bet vlees gegeven(II Cor., XII, 7). En op zijn vraag, dat de Heer deze van hem zou wegnemen,kreeg hij ten antwoord: « Mijn genade moet u volstaan, want de kracht komt tot haar recht in zwakheid» (II. Cor., XII, 8) Dit antwoord van Christus heeft hem doen inzien, dat de zwakheid als de tent is waarin Christus' kracht haar intrek neemt (II Cor., XII, 9: entcr"f}Vwcrr;), als de noodzakeIijke voorwaarde voor bet ontvangen der Christi-kracht. Doch bet paradoxale wordt DOgsterker. Als bet nu juist de zwakheid is die Christus' kracht omlaag roept, clan wordt bet ODS enigszinsduidelijk, waarom Paulus juist op zijn zwakheid zal foemen 1 en waarom hij, als bet er op aan komi zich als dienaar van Christus aan te beveleD, met tegenzin roemt op de macht die de Heer hem gar (II Cor., X, 8) of op zijn visioenen en openbaringen (II Cor., XII, 5), maar clan juist bij voorkeur zijn Iijden en wederwaardighedenvermeldt (II Cor., VI, 4-10; XI, 23-30). Maar oak dit foemen op zijn zwakheid, dat tach in laatste instantie een foemen op Gods kracht, en dug een foemen op den Reer wi! zijn (II Cor., X, 17), geeft maar al te gemakkeIijk den indruk van zelfroem, die hij zo veroordeelt (II Cor., X, 17). En claar zijn tegenstandersgeeD
1. II Cor., XII, 5, 9; XI, 30.
BULTMANNI ibid., Iu,
Voor 4et begrip ~(ltlxal1()a'~!r. 654!
bIz. 64~..
(35)
CHARISMATISCH
KARAKTER
VAN HET APOSTELBEGRIP
39
oog hebben voor de diepere realiteit, die zij n zwakheid oproept, claar zij op bet uiterlijke afgaan (II Cor., v, 12), zullen ze zijn roemen op zwakheid als dwaasheid aanzien (II Cor., XI, 16, 17, 18, 23 ; XII, 6, 11). De ironische ondertoon van de passagegeeft echter goed te verstaan, dat in den grond niet hij de dwaas is, doch zij : « Geverdraagt toch gaarne dwazen, terwijl ge zeIt 0 zo wijs zijt.» (I Cor., XI, 19, err. I Cor., IV, 10). c) De theologischeondergrond. Paulus is echter theoloog; hij stelt zich niet tevreden met bet vaststellen van bet samengaanvan zwakheid en kracht, hij zoekt ook naar de diepere, theologische grond van de paradox van bet apostolaat. Paulus ziet deze in bet kruis van Christus. Reeds in I Cor. zien we de prediking in zwakheid, zonder de overtuigingskracht der Griekse wijsheid, verbonden met de dwaasheid van bet Kruis (I Cor., J, 18; II, 2). Doch de centrale tekst die bet meest licht werpt op den theologischen ondergrond van onze paradox is II Cor., XIII, 4: « Hij (Christus) werd gekruisigd in zwakheid en leeft nu in de kracht van God~. Zoals Christus' Kruis de voorwaarde was, opdat Hij zou worden vlo~ TOVeeov BV ~vvaflet (Rom., I, 4). zo roept ook de zwakheid van den apostel de ~vvaflt~'1:0-11 eeov op: de apostel -want over hem gaat bet in onze passage, zoals blijkt uit v. 3. -is zwak met en in Christus, doch leeft ook met Hem lit de kracht van God (II Cor., XIII, 4). Kruis en zwakheid horen in Paulus' denkwijze bijeen, zodat roemen op zijn zwakheid synoniem wordt aan roemen op bet KruiS (Gal., VI, 14). In dezecentrale tekst van II Cor., XIII, 4 wordt de antithese aa(}eveta-~vaflt~ verbonden met die van aTaVe&~ -'Wl], waar clan aTaVe&~bet meer gewone (}ava'1:o~(of ve"ewat~)vervangt 1.Deze laatste antithese ve"ewat~ -'w1] vinden we aangewend in een context, waar eveneens bet thema van de paradox van bet apostolaat wordt uitgewerkt : « Ten aile tijde dragen wij Jezus' doodslijden in bet lichaam rond, opdat ook Jezus' leven door ons Iichaam worde geopenbaard. Want 1. Cfr. J. NELIS, L'antithese litteraire tW1) -tJa'j)aTo~, dans les
epiires paulinienJ1es, in
Eph.
Theol. Lov., XX, 1943, bIz. 1853, vooral bIz. 35.
40
A. VEl\HEUL
("~)
tijdens ons Ieven worden we voortdurend ten dode overgeIeverd om Jezus' wil, opdat ook bet Ieven van Jezus door ons stoffelijk vlees worde geopenbaard~. d) Besluit. Overschouwenwe nog even dit antwoord van Paulus aan zijn tegenstanders, clan blijkt voor de derde maaI zijn dialectische bonding. Hij slaat de verwijten van zijn tegenstanders ai, met te verwijzen naar bet Kruis van Christus 1; tegenover bet krachtsbegrip der tegenstanders, dat in de lijn van de Corinthische theoIogie er fen is van imponerende uiterlijkbeid, dat reeds nu de volle ontpIooiing van de Godskracht der parousie verwezenIijkt wil lien, stelt Paulus bet Christelijke krachtsbegrip, dat vooraI een innerlijk wil zijn, waar de ontpIooiing der kracht nog getemperd wordt door de aardse ombulling, waarin ze gevat is. In II Cor., IV, 7 let Paulus daarom bet thema van de paradox in met: ÂŤ Wij bezitten deze schat in Iemen vaten ~. De apostel is voor St. Paulus een pneumatische mens (~vva.u{,'en ~vev.uazijn immers wisselbegrippen), in wien de goddelijke kracht van denVerrezene werkt,doch zo -en bier stelt hij zich tegenover zijn tegenstanders --dat hij tevens getekend is doer de dwaasheid en zwakheid van bet Kruis wat hem pas ten volle in staat stelt Gods kracht te ontvan-
gen en te openbaren. 4. -De
kentekenenvan fen apostel (II Cor., XII, 12).
Behalve in onze passagekomt bet trias I5vvafl,st~, -r{ea-raen O"1}fI,sia, alhoewel steeds in een andere volgorde, nog driemaal voor (Hand., II, 22; II Thess.,II, 9; Hebr., II, 4) ; verder treffen we ook driemaal bet paar O"1}fI,sia --r8ea-ra aan (Matth., XXIV, 24; xv, 18-19; Hand., V, 12). Deze wonderwerken worden tot driemaal toe aan den H. Geest toegeschreven (Gal., III, 5; Rom., XV, 18-19; Hebr., II, 4), jets wat geheel in de lijn ligt van Paulus' theologie, bij wie niet alleen de overtuigende kracht van de prediking, doch ook bet doeQ
:1..Cfr. KABSEWANN, Q. w., bIz. 56.
(37)
CHARISMA TISCH KARAKTER
VAN HET APOSTELBEGRIP
41
van mirakelen eenuiting is van de kracht Gods 1. Daar Paulus dug onder de Corinthiers de wondertekenen eigen aan bet apostolaat heeft uitgewerkt, is bet duideIijk dat hij den Geest bezit, want elk wonderwerk is een uiting van de kracht van den Geest. Dat Paulus met O'rjl"eiaToVanoO'To).oV in de eerste plaats wonderwerkenbedoelt, bIijkt wel uit bet gebruikte werkwoord xaTet(!yaa(}rj, dat hij ook elders gebruikt om Gods wonderwerking aan te duiden (Rom., xv, 18-19). Het is in dit verband de moeite waard' er op te wijzen, dat Paulus Diet bet passief gebruikt, zoals hij ook elders de mirakelen altijd aan Gods of Christus' werking toeschrijft, wat nog meertekenend is als we weten, dat op eenandere plaats in bet Nieuwe Testament de pseudoprofeten en pseudo-christi beschrevenworden als zelf wondereDbewerkend (Matth., XXIV, 24). Op bet eerste gezicht hebben we den indruk, dat slechts bier Paulus' antwoord Diet dialectisch is ingekleed; dit vindt hierin zijn redell, dat oak voor Paulus wondertekenen een be"ijs van geestesbezitzijn en dug voor zijn apostelzijn getuigen. Doch -en bier bIijkt weer scherp Paulus' opvatting over de buitengewonegeestesgaven,-zoals zijn openbaringen en visioenen (II Cor., XII,1-6),raakt hij oak de kwestie van de wondereDslechts eventjes aan. Een terloops vernoemen volstaat voor hem, en dan nag stelt hij in de eerste plaats de vnol"ov~als wilde hij daarmee nag eens heel zijn opvatting over de aa(}lvetain herinnering brengen. We mogen in dit alles wel een reactie zien van Paulus tegen de overschatting van wondertekenen door zijn tegenstanders. Voor Paulus zijn ze bijkomstig ; ze bIijven nochtans oak voor hem een bewijs van apostel-zijn en geestesbezit.
Besluit. De tweede brief aan de Corinthiers wordt gekarakteriseerd door Paulus' verdediging van zijn apostolische autoriteit; de eerste sporen van die verdediging vinden we reeds in I Cor. 1. Vergelijk wat we hierboven van nvt6pa en dvvap". ~eidenover Qet nauw sa~en~aan
42
A. VERHEUL
(38)
IX, 1-6 en XV,9-11 ; ze bereikt haar hoogtepunt in de laatste drie hoofdstukken van II Cor. Zijn tegenstanders zijn er niet zoals in den Galaten- en Romeinenbrief de judaizanten, doch valse pneumatici die van elders met aanbevelingsbrieven in de gemeente van Corinthe zijn gekomen, de hellenistische mentaliteit der Corinthiers uitbuiten en hen weten te brengen tot een overschatting der geestesgaven.Paulus' zelfverdediging is rechtstreeks gericht tot zijn geliefde Corinthiers, zijn tegenstanders viseert hij slechts onrechtstreeks. In zover zijn tegenstanders de autoriteit van « de Twaalf» valselijk tegen hem uitspelen, laat Paulus duidelijk uitkomen dat zijn autoriteit dezelfde waarde bezit als die van de vneeAtavdn6<1-':OAOt van Jeruzalem, maar dat hij deze verre overtreft wat zijn apostolischen arbeid aangaat. In zover ze zijn aposteI-zijn in twijfel trekken, wijst hij er op dat hij door God als apostel is aangesteld en door God in bet apostelambt gehandhaafd wordt. In zover ze echter uit bet zgn. ontbreken van pneumatische gaven bij hem tot bet nietapostel-zijn besluiten, zal hij bovendien heel bijzonder den nadruk leggen op bet charismatisch karakter van bet apostelambt : een apostel is iemand die omwille van zijn verbondenheid met Christus wandelt naar den Geest,die in de zwakheid van zijn aards omhulsel de kracht van den Verrezene openbaart, die van zijn Geestesbezitgetuigenis aflegt door bet bewerken van wonderen, de tekenen van een aposteI.
SUMMARIUM Nova
hisce in pagellis
capitum
secundae
auctoritatem, defendit. Adversarii sub influxu in nostra Judaei
iam autem
quidem
apostolos qui altarqm
antea
quarqndam
ultimatum suam strenue
erant, ut saepissime commentatores tenent, iudaisantes
est de observatione
(versus nempe XI,
ilium
apostolicam
ad eosdem vindicatam,
ad Galatas
quaestio
ut subiectum
interpretatio ubi Apostolus
in prima
eius minime
epistulae epistula
proponitur
ad Corinthios,
22-23 : « Hebraei
habent et non adversarios), ecclesiarum
litteris
(nullibi
legis iudaicae),
enim nec
sunt, et ego etc. & sed pneumatici
(:Ommenqat4
a duo4~..
(39) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 43 cim
tamen
minime
potius quam virtute seducere conati latum
ad Corinthios Spiritus
sunt, aliud
parvipendentes.
viriutem
sancti
sapientiae
enim
verbis
asserebant, Corinthios
praedicantes
(sensu quo ipsi
sermon is praeditum Spiritus
humanae
sancti, ut libenter evangelium
Aestimantes
eum esse pneumaticum sublimitate.
missi,
et Pauli
proprium hanc
aposto-
esse apostolo
vocem accipiebant),
et per miracula,
signa
apostolatus,
elucentem, facile concludebant, Paulum
non
esse apostolum. Nullibi quia
sanctus
Corinthii
apud fideles gradum XII, Pauli
ceteri apostoli
ÂŤ supra
adversarios).
charismatum pientiam operatur.
adversarios
eos sufferebant,
suos suam activitatem
quam
11:
Paulus
libenter
modum
Corinthios
aestimationem:
huius
saeculi,
vindicat
extollit
(versus
Âť Duodecim
alloquitur,
humana
et eumdem
enim
indicant,
quoque impense
XI,
5 et
non autem
admonet
ad rectam
longe superat
Dittus Dei in infirmitate
infirmitate
sed
eorum machinationes
apostolicam
infirmitas
in quantum
Et ideo ipsa apostoli
ius commendatur.
sibi
apostoli
suos directe contra
eius apostolatus
sa-
maxime divini-
Quadratus
a-t-il
ete en Asie Mineure? PAR
Dom P. ANDRIESSEN (Egmond)
En des articles deja parus 1 DOUgavons expose dans ses grandes lignes notre these au sujet de Quadratus et de son Apologie; il DOUgparait utile maintenant de preciser quelque peu notre position, afin que la publication complete et definitive que DOUgpreparons de notre hypothese, soit bien e prouvee au feu de la critique. Nous ne voulons examiner cette fois-ci qu'une question de detail, concernant la personne me-me de Quadratus. Eusebe, dans son Ristoire ecclesiastique,III, 37, lui donne leg trois qualifications de prophete, evangeliste, et disciple des apotres. Ordinairement on ajoute au premier de ces titres l'epithete « asiate ». Cependant, bien qu'il ne soit pas impossible que Ie premier apologiste chretien ait ete originaire d' Asie Mineure, leg arguments, qui tendent a Ie faire penser, sont assezfaibles. Que dire par exemple du fait que leg Montanistes en ont appele a Quadratus? (Rist. eccl., V. 17). Admettons que cette heresie s'est repandue avant tout en Asie Mineure, est-ce que cela implique que Quadratus aussi est a chercher de ce cote-la? Rien n'indique que leg « cataphrygiens» ou leurs ancetres aient connu ce prophete d'un contact personnel. II se peut tres bien qu'ils ne 1. Recherches de Theologiean- 1947, p. 121-156. ct. Vigiliae eienne et medievale,XII, 1946, Christianae, I, 1947,p. 129.136. p. 5-39, 125-149,237-260; XIV,
(2)
QUADkATUS AwT-1L tTt
EN ASIE MINEtJRE'1
~ 4~
l'aient connu que par sesecrits, voire m~me uniquement par son Apologie. C'est a peu pres ainsi qu'ils etaient informes de la plupart des prophetes qu'ils alleguent. Ils se rapportaient simplement a chacun de ceux qui, soit dans l'ancien, gait dans Ie nouveau Testament, portaient a juste titre Ie nom de prophete aux yeux des chretiens orthodoxes. Plus que Ie lieu, c'etait Ie temps ou vivaient ces prophetes qui avait de l'interet pour les Montanistes, car il s'agissait seulement de demontrer qu'il y avait toujours eu de veritables prophetes et prophetesses,inspires par Dieu. Aussi nous ne pouvons pas nous'ranger a l'avis de Th. Zahn quand il declare: « Quadratus appartient a la province d'Asie Mineure. Comment en effet un prophete, vivant dans quelque autre province, aurait-il pu etre connu des premiers Montanistes, paysans phrygiens, et leur ~tre une autorite considerable1?». Les premiers Montanistes n'etaient pas des gens aussi simples que Zahn veut nous Ie faire croire. De plus il est frappant que des cinq disciples des apotres Eusebe mentionne Clement de Rome et Quadratus a part et non pas en meme temps que leg trois autres d' Asie Mineure, a savoir Ignace, Polycarpe et Papias 2. On peut objecter qu'ailleurs Eusebe nomme Quadratus en relation immediate d'une part avec Ammiade de Philadelphie, d'autre part avec leg rilles de Philippe qui habitaient Hierapolis. One lecture attentive des pagesrespectivesnous donne la reponse. Parlant de l'ouvrage d'un antimontaniste anonyme, Eusebe ecrit : « Dans Ie meme ouvrage, il enumere ceux qui ant prophetise dans Ie nouveau Testament, et parmi eux, il compte une certaine Ammiade et Quadratus; il s'exprime en ces termes: 'f Mais Ie faux prophete tombe en fausse extase, l'impudence et l'effronterie Ie suivent; il part d'abord d'une deraison volontaire, mais ensuite il tourne a la folie involontaire de l'ame, comme il est dit plus haut. lIs ne pourront rien montrer de cette sorte dans autun des
1. Forschungenzur Gesch.des 2. Chronique: P.L., XXVII, col. neutest. Kanons, VI. Teil, p. 45 : 604-616; Histoire ecclesiastique, t Die Apostelschiiler in der Pro- III, 36-38. vinz Asien t.
46
P. AND~IESSEN
(3)
prophetes remplis par l'Esprit, soit dans l'ancien, soit dans Ie nouveau Testament, ni Agabus, ni Judas, ni Silas, ni les rilles de Philippe, ni Ammiade de-Philadelphie, ni Quadratus, et s'ils en nomment quelques autres, ils ne se vanteront pas qu'ils leur appartiennent... Si en effet apres Quadratus et Ammiade de Philadelphie, comme ils Ie disent, les femmes de l'entourage de Montan ont herite du charisme prophetique, qu'ils montrent ceux qui, parmi les sectateurs de Montan et des femmes, en ont herite ; car il faut que Ie charisme prophetique soit dans toute l'Eglise jusqu'a la parousie finale ,.,(Hist. eccl.,V, 17, 2-4) I). Quadratus et Ammiade sont ici nommes trois fois ensemble: deux fois par l'auteur inconnu, une fois par Eusebe lui-meme. Mais il est clair que celui-ci releve ces deux personnages precisement parce que, des prophetes allegues,ils sont les seuls dont les noms ne se trouvent pas dans les ecrits du nouveau Testament. L 'un ne doit done pas necessairement avoir quelque chose a faire avec l'autre. La raison pourquoi l'ecrivain anonyme -sans doute a l' exemple des Montanistes -nomme ensembleces deux prophetes, n'a pas ete autre. Comme nous l'avons dit, il s'agissait pour les Montanistes de demontrer qu'il y avait toujours eu des prophetes et des prophetesses,non pas seulementjusqu'au temps des apotres, mais aussi apres, temoins Quadratus et Ammiade. II etait done tout normal et conforme a la tradition de l'Eglise que les Montanistes eussentparmi leurs chefs quelques prophetes et prophetesses. C'etaient les successeursdes deux derniers prophetes que l'Eglise avait connus, Quadratus et Ammiade, qui a leur tour avaient succede aux prophetes du temps des apotres. ÂŤ On croyait I), dit P. de Labriolle, ÂŤ a une sorte de succession, de ~ta~oXt)prophetique, dont il fallait que toujours il y eut ici ou Ia quelque depositaire, pour en assurer la permanence et la tradition 1. Âť Quadratus et Ammiade sont done nommes ensembleparce qu'ils appartiennent a la meme epoque (c. a d. a celIe qui vient apres les prophetes connus par les Actes des Apo-
1. La crise montaniste,Paris, 1913,p. 123.
(4)
QUADRATUS A-T-IL ETE EN ASIE MINEURE?
.
47
tres, avant ceux du Montanisme). Mais qu'ils appartiennent aussi a la meme region, c'est line hypothese qui,- bien qu'elle ne soit pas impossible, n'en est pas pour tela prouvee. Selon P. de Labriolle Ie role du pneumatophore etait au lie siecle incontestablement en decadence. C'est avec difficulte que les Montanistes ont pu recueillir quelques noms de prophetes qui pusserlt passer pour des ancetres de leurs inspires 1. Cette penurie explique suffisamment pourquoi ces heretiques en appelaient a un prophete, meme s'il n'appartenait pas a leur province. . Nous avons vu l'antimontaniste ajouter deux fois au .nom d' Ammiade la determination « de Philadelphie I). Est-ce a dire, comme on l'a pretendu, que par consequentQuadratus, dont Ie nom n'est pas precise davantage, a dft habiter la meme region? Mais pourquoi? Ailleurs Eusebe rapproche Quadratus des rilles de Philippe : « Parmi ceux qui florissaient en ce temps se trouvait Quadratus, qui avec les rilles de Philippe est dit avoir ete honore du don de prophetie» (Rist. eccl., III, 37). Zahn commente ce passageen ces termes : « La simple simultaneite, qui d'ailleurs n'a pu etre exacte, ne justifiait pas l'expression af.la 1:ai~!P£Atnno"(}vya1:eat1£". Cela ne veut pas davantage signifier -ce qui serait possible grammaticalement, -que Quadratus ait ete prophete commeles rilles de Philippe; car celles-ci ne sont aucunement I'exemple classique du prophete chretien et Ie rapprochement avec elles ne pent done pas donner line force plus grande au qualificatit « prophete ». Pourquoi en effet ne comparerait-on pas alors plutot Quadratus a Agabus ou au visionnaire Jean? Eusebe a done emprunte a sa, source que Quadratus a eu des relations personnelles avec ces prophetessesd'Hierapolis s. » Cette source, au dire d'Harnack, pourrait etre Ie dialogue entre Gaius et Ie Montaniste Proclus. mentionne par Eusebe quelques chapitres plus haut (Rist. eccl., III, 31, 4) et oil I' on parle des rilles de Philippe: «En combin ant deux passages d'Eusebe, H. E., III, 31, 4 et III, 37, 1, il n'est pas in1. Op. cit., p. 122.
2. Forschungen,VI. Tell, p. 46.
48
P. ANDRIESS:F.N
(5)
vraisemblable de penser que cet auteur l'avait aussi trouve (a savoir Quadratus) dans Ie dialog~e de Proclus avec Gaius1.~ Proclus dans cetle discussion fait voir a Gaius de quelles personnalites celebres I' Asie Mineure peut se glorifier, a ne nommer que les rilles de Philippe etc. Si l'on avait aussi parle de Quadratus dans Ie contexte, comme Harnack Ie suppose, son origine asiatique serait par la meme demontree. Et pourtant nous crayons que Zahn et Harnack se sont trompes taus les deux. Si Eusebe avait emprunte Ie renseignement .concernant Ie don prophetique de Quadratus au dialogue de Gaius, il aurait certainement au ch. 37 renvoye a cet auteur. Telle est en effet son habitude invariable. Or au ch. 37 il ne se trouve rien d'autre que A6"ot; '-xet « on dit I). II est evident que par cette expression Eusebe renvoie a l'reuvre antimontaniste dont, l'auteur lui etait inconnu (Hist. eccl., V, 17). Dans cet ouvrage sont enumeres to us ceux qui ant prophetise dans Ie Nouveau Testament (voir plus haut). Mais pourquoi au livre III, chap. 37 Eusebe ne compare-t-il pas Quadratus a Agabus ou a Silas plutot qu'aux rilles de Philippe? La raison est evidente. La voici : Au livre III, ch. 31, l'historien a mentionne trois sources, 0\1 il est parle des rilles de Philippe: la lettre de Polycrate, eveque d'Ephese, Ie dialogue de Gaius avec Proclus, les Actes des Apotres. Eusebe les a done en memoire, lorsqu'en parlant des disciples des apotres (ch. 36-39) il en arrive a la personne de Quadratus (ch. 37). II est alors tout indique qu'Eusebe, en disant que Quadratus est nomme prophete, ajoute « comme les rilles de Philippe I), non pas parce que ces prophetesses auraient ete l'exemple classique despersonnes inspirees, ni non plus parce que Quadratus aurait eu des relations personnellesavec elles, mais simplement parce que ce rapprochement a ete occasionne par Ie lien intime qui existe entre les chapitres 31 et 37 du livre III. Le debut du ch. 37 peut done etre paraphrase comme suit: « Parmi ceux qui florissaient en ce temps se trouvait Quadratus, qui avec
1. Die Ueberlieterungdergri'ch. in der alien Kirche (Texte und Apologeten des 2. Jahrhunderts Untersuchungen,I), p. 103, n. 10.
(6)
QUADRATUS A-T-tL ETE EN AStE MINEURE?
49
leg rilles de Philippe (dont je viens de parler) est dit (Ii savoir dans l'ecrit antimontaniste) avoir ete honore du don de prophetie &. Mais voici un autre argument qui pourrait prouver que notre prophete est bien originaire d' Asie Mineure. Parmi leg fragment,s de Papias on rencontre un texte qui ressemble beaucoup au seul passage de l'Apologie de Quadratus que cite Eusebe (His/. eccl., IV, 3). Si I'apologiste declare que quelques-uns de ceux qui ont ete ressuscites par Ie Christ « sont arrives jusqu'li nos jours (8ll; 't'ovl; 'rjf.L8't'8Ef!OVI; Xf!6vovl;)&, Papias, lui, atteste que ces ressuscites ont vecu « jusqu'au temps d'Hadrien (iw~ "A«5f!tavov)&. Alors Harnack de conclure, qu'il s'agit ici d'une tradition asiatique 1. Le savant allemand est ailleurs moins sur de la verite de cette assertion: Papias aurait lu I' Apologie de Quadratus et lui aurait emprunte son renseignement au sujet des ressuscites survivant jusqu'au regne de I'empereur Hadrien 2. _/IJ. Chapman va encore plus loin. D'apres lui, Philipp us Sidetus, -celui qui nons a communique Ie passage de Papias -aurait lu trop rapidement I'Histoire ecclesiastique d'Eusebe et, Ie faisant, aurait attribue Ii Papias ce qui appartenait Ii un autre disciple des apotres, Quadratus 3. Quoi qu'il en soit, Ie fragment de I' Apologie, pas plus que leg passages concernant la personne de Quadratus, ne nons forcent Ii accepter son origine asiatique, ou qu'il y eut enseigne la doctrine chretienne. Mais entin, il y a la tradition byzan. tine qui indique nettement I' Asie Mineure comme champ d'activite de Quadratus. Quoique cette tradition ne merite pas gran de confiance au dire des savants, leg difficultes alleguees contre elle ne tiennent pas. Le synaxaire de l'Eglise de Constantinople mentionne Quadratus en ces termes au 21 septembre: « Eadem die memoria Sancti apostoli Quadrati. Hic vir antiquus et multiscius Athenis atque Magnesiae Domini verbum annuntiavit: multosque suis illustratos documentis ad lucem cognitionis Dei
1. Geschichteder altchristlichen
2. Op. cit., II. Teil: Chronologie, 1 (bis Irenaus), 1897,p. 270. Ueberlieterungund Bestand,1893, 3. John the Presbyter and the fourth Gospel,Oxford, 1911,p. 97. p.96.
Literatur bis Eusebius,I. Teil: Sacris EruQiri. -4.
50
p. Atltt>fiIESSEN
(7)
adduxit. Unde et Athenis procul a grege suo, persecutorum iniuria depellitur, dein prius saxis appetitus, et igni probatUB, poenisque aliis, tandem sub Aelio Hadriano martyrii palmam reportat 1. » Le synaxaire arabe jacobite concorde en grande partie avec Ie precedent: « En ce jour a lieu aussi la commemoration du saint apotre Quadratus, un des soixante-dix disciples choisis par Ie Seigneur. Son lieu de naissance etait la ville d' Athenes : ses parents etaient des principaux et des chefs des ~avants. II crut en notre SeigneurIe Messie et Ie servit. Quand il eut rec;u,Ie jour de la Pentecote, la grace du Paraclet, il precha l'Evangile, qui donne la vie et alIa dans beaucoup de pays. II vint dans la ville de Magnesie, y pre-cha, eclaira Ies habitants par la foi, Ies baptisa et leur enseigna les dogmessalutaires. Puis il revint a Athenes oil il enseigna: on l'accabla de pierres, on Iui fit subir toutes sortes de tourments, puis on Ie jeta dans Ie feu et il rec;utla couronne du martyre. Que sa priere soit avec nous 2. » On a supposequ'il y a ici confusion de personnes: Ie Quadratus de Magnesiene serait pas Ie me-meque l'eve-qued' AtheneB. Le Menologe de Basile II donne en effet au 21 septembre la notice suivante : « Eadem die certamen sancti Hiero-martyris et Apostoli Quadrati, Episcopi M3gnesiae; floruit Decio et Valeriano Imperatoribus. Hic cum audisset Decium Caesareaecommorari, profectus Magnesia Nicomediam, ut conventos a Be, qui in vinculis essent, Sanctos adhortaretur ad subeundum egregiaanimi alacritate pro Christi nomine martyrium, cognoscitur Christianus a Nicomediae Proconsule: ad cujus tribunal product us cum reliquis martyribus, cum primus idolorum imposturas coargueret,ceteris gravissime caesisatque iterum in carceremdetrusis, Caesareamad Decium adducitur. A quo cum nulla arte posset adduci, ut Christum abjuraret, per varia tormenta quaestioni subjectus, atque ab omnibus divino beneficia ereptus, tandem in caminum inicitur vehe1. Acta Sanctorum,Mal, t. VI, 356 B; cf.P.G.,CXVII,col.63-67. 2. Patrologia Orientalis, I, p. 296. Dans les listes qui nous sont
connuesdes 70disciples des apfJtres, Ie nom de Quadratus ne figure pas: ct. P.G., XCII, col. 521-524; 543-545; 1061-1065.
(8)
QUADRATUSA-f-IL ~T~ EN ASIE MINEtJRE?
51
menter a-ccensum: sed et in de incolumis egressus, capitis damnatus morte occubuit 1. Âť Pas un mot sur la predication de Quadratus A Athenes. En outre, ce Quadratus n'a pas ete martyrise sonsIe regne d'Hadrien, mais pendant la persecution de Dece et du Valerien. Aussi leg Bollandistes, dans leur praefermissi de 21 septem~ .bre, maintiennent-ils, bien qu' avec des reserves. leur opinion, a savoir que l'eveque d' Athenes et celui de Magnesie sont ?eux personlies differentes : (\Atheniensis et'Magnesiensis distinctio recte quidem observata et verisimillima; non tamen omnino certa ob modicam auctolitatem documento~rum, ex quibus distinctio habetur. Si enim falsum sit assertum Basiliani Menologii de martyrio Quadrati sub Decio, iam ipsa etiam distinctio fit incertaÂť. En fait Ie temoignage du menologe basilien se trouve ~tre faux. Harnack Ie pensait deja lorsqu'il declarait que leg mots L18XtOV xal OVaA-8(!tavov devaient etre line faute de copiste pour AlA-tov 'A~(!tavoii2. Bien que la solution ne soit pas si simpliste, il saute aux yeux que la notice dudit menologe ne pent pas etre exacte. Le martyr du llIe siecle re<;-oitIe titre d'ap6lre ainsi que Quadratus d' Athenes, ce dernier, a n'en pas douter, a plus juste titre. L'eveque de Magnesie aurait rempli sa charge sons Ie regne des empereurs Dece ef Valerien, tandis qu'un pen plus loin il est dit de lui qu'il a ete martyrise sous Dece. Enfin on ne comprend pas comment il pent y avoir un lien de cause a effet entre Ie sejour de cet empereur a Cesareeet Ie voyage que Quadratus va faire pour visiter des chretiens emprisonnesa Nicomedie, ville situee a line distance de plus de 300 kilometres de Magnesie. C'est un troisieme Quadratus qui donne la vraie solution. Celui-ci a sa f~te Ie 7 mai dans l'Eglise occidentale, Ie 9 dans }'Eglise orientale. Ses actes se trouvent dans leg Analecla Bollandiana, t. I. 1882, p. 447-4693. Nous y relevons ce qui suit: 3. Et, plus completement, dans l' Archiv tiir slavische Phtlologie, 2. Die Ueberlieferung d. griech. t. XVIII, 1896,p. 172-182.
1. Acta Sanctorum,Mai, t. VI, 356. P.G., CXVII, col. 63.
Apol., p. 105,ll. 15.
52
P. ANDRIESSEN
(9)
« Au temps de Dece et de Valerien» de nombreux chretiens « sont emprisonnes » a Nicomedie. Cela amene des chretiens « moins herolques a prendre la tuite, surtout qu'ils savent « que Dece sejourne a Cesaree (en Bithynie»). Quadratus et avec lui quelques autres restent a Nicomedie, pour visiter et secourir leg prisonniers. Illes encourage a subir joyeusement Ie martyre. Alors Ie proconsul Ie fait amener devant son tribunal ainsi que ses coreligionnaires. -Suit un assez long interrogatoire, interrompu frequemment par toutes sortes de tortures. Quadratus continue a refuser de sacrifier aux idoles, jugeant cet acte une folie. Tandis que la plupart des chretiens sont remis en prison, Quadratus avec quelques compagnons est traine d'un lieu a un autre: et ils viennent ainsi a Nicee, Apamee, Cesaree 1, Apollonias etc. Malgre tous leg chatiments, qu'il surmonte d'une fa((on miraculeuse, Quadratus reste inebranlable. Enfin il est condamne au feu. Mais Ie gril, quelque brftlant qu'on l'ait fait, ne Ie blesse point. Alors Ie proconsul commande de Ie decapiter hors de la ville. Les aventures de ce Quadratus ressemblent exactement a celles du Quadratus dont la fete est au menologe basilien Ie 21 septembre, saul qu'il n'est nomme ni a otre, ni eveque de Magnesie. La conclusion s'impose : Ie compilateur du menologe de Basile II a identifie avec Ie Quadratus de Nicomedie Ie disciple des apotres qui a preche a Athenes et a Magnesie et qui est souvent indique tout simplement comme TOU dy{ov a:,r,orrro).ovKobea-rov TOUiv Mayv"lO'{I;l, au 21 septembre 2. Par consequent ce n'est pas, comme on l'a suppose, Ie synaxaire de Constantinople qui a fusionne plusieurs saints du meme nom, mais bien Ie menologe basilien. Rien ne s'oppose done a la tradition byzantine que l'eveque d' Athenes ait ete egalement en Asie Mineure. Rien ne s'y oppose, mais cette tradition est loin d'etre prouvee 3. 1. CeIieun'estpas nommedans leg actes,mais bien dans Ie synaxaire de Constantinople (Acta Sanctorum,Mai, t. II, 360 C-E). On doit passerpar Cesareepour arriver d'Apamee a ApolIonias. 2. Par exemple dans Ie Typi-
que de S.-Sabaset dansla suscription des Menees. 3. Peut-@trela lecture superficielle despassagesIII, 37 et V, 17 de I' Histoire ecclesiastique d'Eusebe est-elle a la base de celie
tradition.
(10)
QUADRATUS A-T-IL ETE EN ASIE MINEURE?
53
Point n'est besoin de dire qu'elle n'est nullement confirmee par l'opinion qui a ete longtemps en vogue en Occident et selon laquelle Quadratus aurait ete l'ange de l'Eglise de Philadelphie (Apocalypse,3, 6.) De telles interpretations sont d'une date par trap recente pour nous inspirer confiance. Une fois supposeque leg sept anges auxquels S. Jean adressa seslettres ant ete des eveques,il est evident que l'on est aIle chercher parmi leg disciples des apotres leg personnagesqui pourraient entrer en ligne de compte a ce point de vue: S. Timothee pour Ephese, S. Polycarpe pour Smyrne, Zosime 'Pour Sardesetc. Qui pouvait rnieux convenir pour Philadelphie, dont l'ange est loue de n'avoir pas renie Ie nom du Seigneur, qui pouvait mieux convenir, disons-nous,que Quadratus, l'apologiste et Ie disciple des apotres qui est nomme par Eusebe en liaison etroite avec Ammiade, line prophetessede Philadelphie? En Occident Quadratus n'a pas ete honore d'un culte special. Pour autant que nous avons pu controler leg martyrologes et leg legendaires, pas line particularite ne s'y trouve qui ne remonte au ch. 19 du De vir is illustribus de S. Jerome. La seule chose que nous ayons trouvee, c'est un hymne du XVIIle siecle,' composee par Sim. Gourdan. Celui-ci, s'etant uniquement inspire du texte de S. Jerome, passeevidemment sous silence l'activite de Quadratus a Magnesie1. 1. Ms. Paris, B.N., 1. 14839, 3 Vates sacer,fax gentium et ius habens Apostoli 453. M. A. van Heck a eu la se christianae praestitit bonte de la transcrire pour nous defensionisauspicem. Nous la donnons pour la curio4 Haud Adriani Principis site. Adire formidat thronum De S. Quadrato,propheta,epismutescit hoc saevissimus copo, apologista: scriptore tortorum furor. 1 Quem fontibus purissimis S Addictus. Christi legibus Quadratus hausit spiritum Quos judices incenderat effudit in Christi decus crudelitatem sanguine in nomen aeternum Dei. pa~tam docet deponere. 2 primos duces ecclesiae 6 SpectantAthenae praesulem secutus, in cunabilis princeps E1eusinaecolens edoctus et caeli fidem profana tot mysteria scriptis et ore reddidit, cultu tepescit impio. .Le P1$.donne addicta.
it
54
P. ANDRIESSEN
(11)
A tout prendre il faut dire qu':). Ia question de savoir si Quadratus a ete en Asie Mineure -on ne peut repondre ni par I'affirmative ni par Ia negative. Le resultat de notre examen est pauvre. mais il coupe courtA bien des hypotheses inconsidereesau sujet du curriculum vitae du premier de nos apologistes.
SUMMARIUM Celie quam minime constat an in Asia Minore floreret Quadratus noster. Ad argumenta quod attinet quaedoctissimi viri uti Zahnius et Harnackius ad thesin asiaticam firmandam ex Eusebii Historia ecclesiastica assumere censuerunt,nihil ea valere liquido patel. Quamvis ex altera parte faUantur hagiographi BoUandiani in his quae adversustraditionem byzantinam adferunt, vehementerlumen quaeritur, num tales legendaecum orientales turn occidentalesuUam valorem historicam habeant.
Het
Tractaat
van Serapion van Thmuis
tegen de Manichaeen DOOR
AEMILIANUS PETERS,O.F.M. (Rekem)
Indien Serapion van Thmuis de laatste jaren meer in de belangstelling staat, is dat vooral te danken aan zijn Euchologium. Nochtans werd reeds vroeger de aandacht op hem getrokken, to en men ontdekte dat een deel van zijn tractaat tegen de Manichaeen bij vergissing was terechtgekomen in een gelijkaardig strijdschrift van Titus van Bostra. Daardoor bleek bet tractaat nu veel belangrijker dan vroeger. Tot nu toe verscheen over dat werk flOg geen studie. Casey1 liet aan zijn critische uitgave ervan enke.lebeschouwingen voorafgaan die een grondiger studie echter geenszins overbodig maken. Daarbij kan men zich afvragen of Caseyin zijn beoorde.lingwel heel juist gezien heeft en Serapions werk niet te zeer heeft onderschat. In de vo.lgende bladzij den willen we bet tractaat met de verschillende problemen die bet stelt, van nabij onderzoeken. Eerst nochtans moge in grote trekken de levensschets van den schrijver voorafgaan. Serapion" werd in bet begin der vierde of misschientegen bet einde der derde eeuw in Egypte geboren. N auwkeuriger 1. R. P. CASEY, Serapion of ThmuisagainsttheManichees(Harpard theQlofJicalstu4i~?dl.15)t C~-
bridge, 1931. 2. In bet Grieks treft men dikwijls Sarapion(1:aeanlCQV) aan.
56
AEM. PETERS
(2)
aanduiding van geboortedatum en plaats laten de bronnen Diet toe. Te oordelen naar den inhoud en den stijl zijner geschriften moet hij fen verzorgde opvoeding genoten hebben en volgde waarschijnlijk de Catechetenschoolvan Alexandrie, waarvan hij echter nooit bet leiderschap heeft waargenomen1. Na zijn opleiding trok hij lith als monnik terug in de woestijn en werd wellicht leider van fen monnikenklooster'. Hij stond er in intieme betrekking met den H. Antonius, alhoewel bet kan betwijfeld worden of hij ooit tot den kring van Antonius' leerlingen heeft behoord 3. Ook heeft hij altijd fen trouwe vriendschap onderhouden met Athanasiu8c;die zijn grote raadsman was, tenminste wanneer bet doctrinele kwesties betrof. Aan die verhouding danken we de bekende brieven van Athanasius aan Serapion over de godheid van den H. Geest4.. In 340 of 341 was hij zeker bisschop van Thmuis, maar waarschijnlijk was hij bet reeds enige jaren vroeger5. Hoe lang hij dat ambt waarnam is moeilijk uit te maken, maar bet feit dat in 359 een Meletiaan, ptolemaeus, als bisschop van Thmuis vermeld wordt op een Ariaanse synode 6,is geenszing fen bewijs dat Serapion dan geen bisschop van Thmuis meer was. In 353 ondernam hij ten voordele van Athanasius en op diens verzoek een lending naar den keizer te Milaan, die echter mislukte 7. Men heeft gemeend dat Sera1. De bewering dat Serapion van Thmuis leider is geweest van de school van Alexandrie steunde op een fragment va Pnhilippus van Side (in H. DoDWELLUS,Dissertationes in lrenaeum, Oxon., 1689, bIz. 488 P.G., dl.39, kol. 229). Philippus vermeldt wel een zekeren Serapion, maar daarmee kan moeilijk Serapion van Thmuis bedoeld zijn. 2. ATHANASIUS,Ep. ad Dracontium, P .G., dl. 25, kol. 523-534. 3. ATHANASIUS, Vita Antonii, P.G., dl. 26, kol. 957. 4. ATHANASIUS,Epistolae ad Sempionem, P.G., dl. 26, kol. 529-576. In f947 gat Mgr. J. Lebon een
Fransevertaling van die brievenuit met inleiding: Athanased'Alexandrie. Lettresd:Serapionsur la Divinite du Saint-Esprit (Sourceschretiennes dl. 15), Paris, 1947. 5. Dit steunt op de datering van de nota die Athanasiusvoegde bij den Paasbriefdien hij tot Serapion richtte (P.G. dI.26,kol. 1412-1414.) 6. ATHANASIUS, De Synodis, D. 12, uitg. OPITZ,dl. 2, bIz. 239. EPIPHANIUS,Ad". Haer., haer. LXXIII, c. XXVI, uitg. HOLL, dl. 3, bIz. 301. 7. SozoMENUS,Hist. eccl.,I. IV, c. 9 P.G., dl. 67, kol 1129. C!lronico~dat de Paasbrievenvan,
(3)
HET TRACTAAT
VAN SERAPION VAN THMUIS
57
pion daarom door den keizer verbannen werd en zo dacht men goed te kunnen verklaren waarom S. Hie-ronymus hem als confessor1 betitelt. De term confessoris echter veel vager en duidt Diet noodzakelijk op een ballingschap 2. Daarbij komt Serapion Diet voor op de lijsten die Athanasius ODS naliet vall de Egyptische bisschoppendie verbannen werden3. Zijn juiste sterfdatum is onbekend. Zeker moet hij na de jaren 359 geplaatst worden, daar Serapion toeD in briefwisseling was met den H. Athanasius. En indien de brief van Serapion Ad Monachos Confessores4 gericht is aan de bisschoppendie, na de benoeming van Petrus in 373 tot bisschor van Alexandrie, naar Diocaeserea verbannen werden, daD moet zijn dood na dieD van Athanasius geplaatst worden, dug na 373. De litteraire nalatenschap van Serapion is Diet zeer uitgebreid, omdat verschillende zijner werken helemaal niet of enkel gedeeltelijk tot ODSkwamen. Nochtans heeft zijn litteraire activiteit zich op verscheidene terreinen ontplooid. Naast zijn tractaat tegen de Manichaeenvermelden we reeds zijn briefwisseling met Athanasius en het Euchologium 5 dat enkel in specialen zin authentiek genoemd kan worden. Als schriftverklaarder schreef hij een werk over de titels der Psalmen dat echter verloren ging 6. Zijn brieven handelen zo'Welover doctrineIe als morele en ascetischeonderwerpen: daarvan getuigen zijn briefwisseling met Athanasius, zijn brief Athanasius voorafgaat P.G., dl. 26, 3. Vgl. AnlANASIUS,Apologia pro kol. 1356. -Historia acephala,P.G. fuga sua, n. 7, uitg. OPITZ, dl. 2, dl 26, kol.1143, n. 4. bIz. 73; Hist. Arianorum ad Mona1. HIERONYMUS, Ep. ad Magnum, chos, n. 72, uitg. OPITZ,dl. 2, bIz. uitg. HILBERG (C.S.E.L., dl. 54, 222-223. pars I) bIz. 706. 4. Ben van de Syrische Fragmen2. Het is waarschijnlijk dat Hie- ten waarover verder. ronymus Serapion confessor noemt 5. Uitg.G. WOBBERMIN, Altchristomwille van die mislukte zending. fiche liturgische St cke aus der KirAlhoewel de betek~nis van den term che Aegyptens, nebst einem dogmaticonfessorzeer breed kan zijn, moet schen Brief des Bischofs Serapion bier een bijzonder feit bedoeld zijn, van Thmuis (Texte u. Untersuch., daar Hi.:ronymus in De Viris (c. dl. 17, Neue PaIge, dl. 2, Heft 3 b), XCIX) zegt : et sub ConstantioprinLeipzig, 1899. cipe etiam in contessione tnclitus 6. HIERONYMUS, De Viris ill., e. ~CIX, uitS. "ffERD~NG, bIz. 5ยง, fuit,
58
AEM. PETERS
(4)
aan Eudoxius en aan de Monniken 1, de Syrische fragmenten 2 en nog enkele kleinere fragnienten. Sommige werken die hem werden toegeschreven moeten als niet-authentiek ve~worpenworden. In de eerste plaats de dogmatischebrief no(!l na'r(!6~"al vlov, bet Koptisch en Syrisch Leven van Macarius van Egypte en bet Arabisch Leven van Johannes den Doper, en tenslotte bet Pascale Carmen.
Adversus
Manichaeos.
Veruit bet voornaamste en bet meest uitgebreide werk dat we van Serapion bezitten is zijn tractaat tegen bet Manichaeisme,waardoor hij onder de vele bestrijders van die Jeer bij bet begin van haar verspreiding een voorname plaats inneemt. Om bet werk van Serapion in die periode beter te situeren laten we bier een zeer kort overzicht volgen van bet Egyptisch Manichaeisme in de vierde eeuw3. Nadat Mani in 240 de i;,weedeopenbaring van den engel ontving, begon hij zijn leer in Indie te verkondigen en moet er in korten tijd veel aanhangers gewonnen hebben. Zijn godsdienst kreeg burgerrecht in Babylonie, zijn vaderland. Van hieruit stuurde hij zijn zendelingen naar de andere landen o.a. naar Egypte. De verspreiding van bet Manichaeisme geschieddeheel vreedzaam. Eerst had er een zekere infiltratie van predikanten plaats en daarna werden communiteiten gesticht met
1. P.G.,dl. 40,kol. 924-941. 2. Twee uitgaven: MARTINUS, P. Analecta sacra Patrum Antenicaenorum ex codicibusorientalibusin PITRA,J., Analecta sacra spicilegiGsolesmense parata,t. 4, Parisiis, 1883,eveneens:RUCKER, I., Plorilegium Edessenumanonymum(Syriaceante562)(Sitzungsberichte der BayerischenAkademieder Wissenschaften,PhiIos.-histor. AbteiIung, Jahrgang 1933/Heft 5), Mi:lnchep,
1.933.
3. Prof. J. Vergote gaf er een overzicht van: Het Manichaeisme in Egypte in Jaarbericht n. 9 van het Vooraziatisch Gezelschap Ex Oriente Lux, 1944, bIz. 77-83. We maken bier van dat artikel dankbaar gebruik evenals van de studie van W. SESTON,L'Egypte Manicheennein Chroniqued'Egypte,ill. 14 (1939),bIz. 362-372,enBARDY,Manicheisme in D.T.C., dl. 9 (1927),
!\Q!.1~1-1&95.
(5)
HET TRACTAAT
VAN SERAPION VAN THMUIS
59
bun hierarchie en bun cultus. Zo werden in Egypte tussen 244-260 de eerste Manichaeische predikaties gehoudendoor een zekeren Addas die er vele kloosters stichtte en talrijke uitverkorenen en auditores Qf Catechumenenaanwierf. De predikanten trachtten bun doel vooral te bereiken door actie te .voeren op intellectueel gebied. Vandaar de openbare debatten met Christelijke en heidense leraars. In 297 werd de verspreiding van bet Manichaeisme door keizer Diocletiaan verboden. Maar evenals bet Christendom, doorstond oak bet Manichaeisme de vervolging zander te verdwijnen. De vierde eeuw was de bloeiperiode van bet Manichaeisme in Egypte. De bijval die bet Manichaeisme er genoot was zo groot, dat zelfs Aetius, bisschop van Antiochie, er niet tegen opzag te Alexandrie een ppenbaren redetwist te komen houden met Aphtonius, bet hoard der Manichaeische gemeente in Egypte. Dat succes hoeft geen grate vel(wondering te wekken. Het terrein was heel goed voorbereid door drie eeuwengnostische speculatie, en bet ascetisme,zoalsbet door de leerlingen van Mani gepredikt werd, bekoorde zelfs vele monniken. Als men Eutychius mag geloven, die zeker niet vrij is van overdrijving, zouden haast aIle bisschoppen en monniken onder bet patriarchaat van Timotheus van Alexandrie Manichaeen geweestzijn. Daarbij gar bet Manichaeisme door zijn stout opgebouwd systeem een oplossing aan vele problemen, vooral aan bet probleem van bet k,waad en bet ontstaan van den mens, dat en bet verstand en bet heilsverlangen beloofde te bevredigen, te~'wijl bet Christendom voor vele vraagstukken eeneenvoudig geloof vroeg. Het wist zich daarbij goed aan te passen aan bet godsdienstig milieu. Maar door die aanpassing en in de inconsequenties van bet systeem zal oak bet verval van bet Manichaeisme belwerkt worden 1. 1. VgI. J. VERGOTE, De Leer van KITT, The Religion of the Manichees, Mani in Uitzicht, III, 1942, bIz. Cambridge, 1925. -C. BAUR,Dus 225-236.- H.J. POLOTSKY, Ma- Manichtiische Religionssystem,TiiPUECH,Le Manichaeismus in Pauly- Wissowa, bingen, 1&31.-H. Real-Encyclopadie, Suppl.6 (1935), nicheisme in Histoire Generale des koI.240-271.-H.SHAEDER,Urtorm Religions, ill. 2: Indo-Iraniensand Fortbildang desmanichaischen Judaisme -Origines chretiennesSystems(Bibliothek Warburg, Vor- Christianismes orienta~! Pa,rts, b~. 86-t~6, tra~e, IV), Leipzig, 1927.- F. SU!\~ 19~-5,
60
AEM. PETERS
(6)
Een andere reden van bet succeswas de Christelijke inslag van bet Manichaeisme. De predikanten namen gaarne bun toevlucht tot bijbelteksten en St. Paulus diende hen tot aanknopmgspunt. Vandaar dat ze zich oak liefst tot Christenen richtten. Dat de invloed van bet Manichaeisme sterk was in Egypte blijkt wel nit de vele antimanichaeische geschriften der vierde eeuw. Alexander van Lycopolis, Titus van Bostra, Serapion van Thmuis schreven eenweerlegging van bet Manichaeisme, en waarschijnlijk heeft oak Athanasins persoonlijk die leer bestreden. Het was dus in volle bloeiperiode van bet Manichaeismedat Serapion van Thmuis zijn tractaat schreef. Het moet ons clan oak niet verwondefen dat een man die in de Ariaanse controverse betrokken was, een tractaat schreef tegen de Manichaeen. Buiten de Manichaeen, waartegen Serapion zijn tractaat richt, worden er terloops nag andere ketters vermeld, nl. Valentin us, Marcion, Sitianus en Ophanius, die samen met de Manichaeen door Serapion tot een categorie worden gerekend, de categorie van hen die den naam Christus in schijn aanroepen om hem beter te kunnen bestrijden 1. Valentinus en Marcion zijn voldoende gekend als stichters van eengnostische secte, waarmede bet Manichaeismemeerdere punten van overeenkomst vertoont. De twee andere personnages,Sitianus en Ophanius ~ zijn onbekend en bun namen komen nergensvoor. Het is niet zeker dat ze met ons bekende personen moeten vereenzelvigd worden. Wesseling 3 heeft getracht bun identiteit vast te stellen door de lezing der namen te veranderen. Voor ];£'l'£av6~ leest hij T£'l'£av&~, den vader van verschillende kette1. VgI. Adv. Man., III, 19-20. gical Review,Cambridge,1931. 2. Sommigen hebben voor orpaDe leer van de Valentianenwordt verder DOg aangehaald en bestre-
den: XXXIX, 6, 8-11; XL, 12, zo ook die van Marcion: XXXIX, 7; XL, 13. (We citeren telkens hoofdstuk en lijn volgens de uitgave van CASEY, R.P., Serapionof Tlunuis againstthe Manichees (Harvard Theologicalstudies,XV) extra nuIncmerv~ d;eHarvard '(heolq-
lIW,: <>rpallto,gelezen (P.G., dl. 40, kol. 906), maar bij de andere drie namen staat ook geen lidwoord. Casey geeft volgens aIle codices dtpalltO,
3. WESSELING, C., Probabilium
liber
singularis, Ultrajecti,
bIz. 246-248,
1731~
(7)
HET 'rRAC'rAAT VAN SERAPION VAN THMUtS
~1
rijen. Dat Serapion bier Tatianus, den stichter van een gnostisch encratitische secte op bet einde de~ tweede eeuw bedoelde,is niet waarschijnlijk daar die naam in geen enkelen codex van Adversus Manichaeosvoorkomt. Waarschijnlijk bedoelt Serapion daar de gnostische secte der Sethianen die ons nit Hippolytus en Epiphanins bekend zijn 1. Met Ophanius, wiens naam ons evenmin bekend is, bedoelt Serapion wellicht de secte der Ophiten of Ophianen, eveneens een gnostische secte nit de eerste eeuwen,waarvan de datum van ontstaan moeilijk vast te stellen is 2. Dezebeide secten vertonen veel overeenkomstmet bet Marcionisme en met bet Manichaeisme en moeten in Egypte, zoals vele andere gnostische secten, zeer bloeiend geweestzijn. Het is dug tegen bet Manichaeisme, dat Serapion zijn tractaat schreef, maar bet tractaat is niet rechtstreeks gericht tegen de Manichaeen om henzelf van bun dwaalleer te overtuigen, alhoewel die bedoeling er bij zal geweestzijn. Slechts tweemaal in gang bet tractaat richt hij zich rechtstreeks tot de Manichaeen met den uitroep w~ !paTe,in een passage die meer oratorisch en geestdriftig is dan gewoonlijk (XXXIII, 12, 29). Voor bet overige spreekt hij van de Manichaeen rechtstreeks zeer weinig, en dan zeer onbepaald met uitdrukkingen zoals !paatv,!p1]at enz. Zijn tractaat is ook niet bedoeld voor de gewone, weinig geletterde gelovigen, maar, zoals nit den inhoud en de manier van weerlegging duidelijk blijkt, is zijn werk bestemd voor een gevormd publiek, dat enigszins vertrouwd was met de Griekse philosophie en dat bekwaam was een uitgewerkte
redeneringte volgen. 1. VgI. E. AMANN,Ophites in PHOCLES,E. A. (Greek Lexicon of D.TC., dl.11 (1931),kol.1063-1075. the Roman and Byzantine Periods, De Sethianenvan Hippolytus en Cambridge, 1914,bIz. 904, artikel: Epiphanius worden, volgens R. cpavto,)beweert echter dat bij SeLiechtenhan, tot bet ophitisme in rapioD voor ocpaVto, moet gelebreden zin herleid. Vgl. a. a., kol. zeD worden: ocptav6,. Hij gee!t
1063.
echter geeDargumeDteD.Er is geeD
2. De naamOphitenof Ophianen eDkele codex van AdversusManiwordt afgeleid van Ophianus.So- chaeosdie dcptav6,leest.
:;.-.
AEM.
62
PF.TE1\S
(8)
1. DE TEKST
Een eerste publicatie van bet tractaat tegen de Manichaeen samen met een gelijkaardig werk van Titus van Bostra, verscheen in H. Canisius' Antiquae Lectionesin 16081. Het was de latijnse vertaling van den SpaansenJezuiet Frans de Torres (Turrianus), verschenen in 16042. Toen J. Basnage voor zijn Thesaurusmonumentorum ecclesiasticorumef hisfori corum eenherziene uitgave van de vertaling van Frans de Torres voorbereidde, vernam hij van J. A. Fabricius dat een exemplaar van den Grieksen tekst waarop Torres zijn vertaling gemaakt had, zich in de Hamburger Stadtbibliothek beyond, nl. bet handschrift van Lukas Holste. Fabricius had bet document gegevenaan den Hamburgsen professorWinckler, die bet wilde uitgeven. Basnage vroeg den tekst aan Winckler en dezezond hem eencopie van den Grieksell tekst van Serapion van Thmuis en Titus van Bostra. Basnagegar daD den tekst nit met de Latijnse vertaling van Torres 3. Deze uitgave, duB volgens de copie van Winckler, bleef tot aan de Lagarde de enige tekst van beide tractaten en werd verscheidene malen opnieuw uitgegeven, o.a. door Gallandins 4 die daD weer'werd overgenomen door Migne in zijn Patrologia
Graeca 5.
1. H. CANISIUS,'Antiquae Lectiones, dl. 5, Ingolstadt, 1608. 2. VgI. J. DRAESEKE, Gesammelte patristische Untersuchungen, Altona, 1899, bIz. 1. -De vertaling van Torres verscheen ook DOg in de Maxima BibliothecaVeterUm PatrUm, dl. 4, Lugduni, 1677, bIz. 160-164. 3. J .BASNAGE,Thesaurus monumentorUm ecclesiasticorUm et historicorUm, siDe Henrici Canisii Lectiones antiquae ad saeculorUm ordinem digestae, dl. 1, Amstelodami, 1725, bIz. 35-36. 4. A. GALLANDIUS, Bibliotheca VeterUm PatrUm antiquorUm-
que scriptorum ecclesiasticorum, dl. 5, Venetiis, 1769, bIz. 52-65. 5. P.G., dl. 40, kol. 900-924 (= Serapion). P.G., dl. 18, kol. 1070-1208. (= Titus van Bostra). De uitgave van Migne is natuurlijk onbruikbaar geworden,vermits het grootste gedeelte van Serapioni werk in eengedeelte van het eerste en in gang het derde hoek van Titus van Bostra verspreid ligt. Daarbij bestond er tot aan de ontdekking van het Athoshandschrift DOgeen lacune, nl. bijna gang de hoofdstukken XXXII en XXXIII van Casey'suitgave.
(9)
HET TRACTAAT VAN SEftAPtON VAN tHMUtS
gg
De inlichting die Fabricius aan Basnage gegevenhad, nl. dat het manuscript van Holste de basis van To~es' vertaling zou zijn, bleek later onjuist. Verschillende auteurs deden opmerken dat er in de uitgave van Basnageduisterheden voorkwamen. Basnage zelf had trou;'wensal opgemerkt dat er iets niet in orde was met den logischen samenhangder argumenten 1.' Wesseling 2 kwam op tegen het uitknippen en verplaatsen van den tekst van Titus van Bostra' s tractaat, waar eveneensjets aan scheente haperen. Gallandius 3 trok er de aandacht op dat Sixtus van Si~na bet werk van Serapion opus ingens et nobilissimum 4 noemde, terwijl bet volgens den tekst van Basnage maar een klein werkje was dat niet eens melding maakte van de voornaamste dogma's van het ManichaeIsme5. P. A. de Lagarde ontdekte in bet British Museumeenoude Syrische vertaling van bet tractaat tegen de Manichae~n van Titus van Bostra, waarop Cureton in 1848 de aandacht had getrokken. Hij vond dan dat bet manuscript van Hamburg een omvangrijk gedeelte bevatte dat in de Syrische vertaling niet voorkwam. Het moest dug bij vergissing in het werk van Titus zijn opgenomen,nl. door eenverschuiving van enkele fascicules. Hij ging er echter niet op in aan wien dat gedeelte moest toegeschrevenworden. In 1859 gar hij bet manuscript van Hamburg opnieuw uit met enkele verbeteringen en liet bet gedeelte, dat in de Syrische vertaling niet voork;wam, als een appendix in zijn uitgave afdrukken 6. 1. J. BASNAGE, ThesaurusMonumentorum ecclesiasticorum, bIz. XXXVII. 2. C. WESSELING, Probabilium fiber singularis, Ultrajecti, 1731, bIz. 166; vgl. P.G., dl. ;18, kol. 1067-1068. 3. A. GALLANDIUS,Bibliotheca veterumPatrum, Prolegomena, dl. 5, bIz. IX, vgl. P.G., dl. 40, kol. 898-899. 4. SIXTUSSENENSIS, Bibliotheca sanctorum,1. IV, Parijs, 1610. bIz. 229. 5. Fabricius maakte dezelfde
opmerking in zijn Codexapocryphus Novi Testamenti,Hamburg, 1703, pars 2, bIz. 965-966. Ook nag Wolf in zijn uitgave van Photius' Contra Manichaeos trok de aandacht op de duisterheden in den tekst van Basnage, vgl. P.G., dl. 102,kol. 33, nota 76. 6. A. DE LAGARDE,Titi Bostreni quae ex operecontra Manichaeos edito in codiceHamburgo servatasunt graecea recognitione Pauli Antonii de Lagarde,Berlin,
1859.
64
AEM. PETERS
(10)
Draseke zocht verder naar den schrijver van dat nieuwe gedeelte. Hij verwierp echter dadelijk de mogelijkheid dat Serapion van Thmuis de schrijver zou zijn omdat de dogmatische slagwoorden van dien tijd zoals &,uoovO'to,ontbraken, waaraan een rechtgelovige als Serapioll zeker moest te herkennen zijn. Hij kwam tot bet besluit dat bet een overblijfsel was van bet werk van Georgius van Laodicea 1. Ondertussen vond J. B. Pitra te Genua in de bibliotheek van San Carlo bet oertype van bet manuscript van Hamburg, dat dateerde uit de 11e eeuw2. Met behulp van bet handschrift van Genua kon Brinkmann in 1894 bewijzen dat bet gedeelte, dat in Titus van Bostra niet thuishoorde, in bet werk van Serapion moest ingelast worden 3. Men had een quaternio, waarschijnlijk bij bet inbinden, op een verkeerde plaats gezet, zodat een groat deel van bet werk van Serapion in dat van Titus terecht kwam. Er ontbrak aan bet quaternio een blad zodat er nag een kleine lacune bleef. Daarna werden in Rome nag twee handschriften gevonden, een in de Vaticaanse Bibliotheek, en een in de Bibliotheca Angelica. Eindelijk ontdekte R. P. Casey in 1924 in bet kloQster van Vatopedi op den berg Athos bet beste manuscript, dat uit d~ 12e eeuw dateert, en hij bezorgde ons in 1931 een critische uitgave van Serapions tractaat met een zeer interessante inleiding 4. Door bet nieuwe handschrift wordt de kleine lacune die bet manuscript van Genua gelaten had, aangevuld 6. 1. J. DRAESEKE,Gesammelte 3. A. BRINKMANN,Die Streitpair st sche Untersuchungen,AI- schrift des Serapion von Thmuis tona, 1889, bIz. 1-24. gegen die Manichaer (Sitzungsber. 2. Pitra gaf in zijn Analecta der Kon. preus. Akad. zu Berlin) sacra et classica (dl. 1, Paris, Berlin, 1894, bIz. 479-491. 1888, bIz. 47) een fragment uit 4. R. P. CASEY, Serapion of van Serapions Adversus Man i- Thmuis against the Manichaeos, chaeos. Dit fragment komt, op Cambridge, 1931. enkele kleine varianten na, over5. In den handschriftencataeen met hoofdstuk XXVII, 1 loog van bet Athos-klooster (804-7 van Casey'suitgave. Van dit PHRONJUS EUSTRADIUSen ARCAfragment maken we dan oak geen DIOS, Catalogue of the Gl'eek Manuscripts in the library of the bijzondere melding meer.
2.
( 11)
HET TRACTAAT
VAN SERAPION VAN THMUIS
65
HET DOCUMENT. Authenticiteit. -Dat Serapion bisschop van Thmuis de schrijver is van dit tractaat tegen de Manichaeerswordt door geen enke;lcriticus betwijfeld en kan ook met betwijfeld wor-
den. De handschriftelijke traditie, die met den Grieksen Codex van Genua XXVII opklimt tot de 11e eeuw en aangevuld wordt door den Athoscodex 236 uit de 12e eeuw, is eensgezind om dit werk aan Serapion van Thmuis toe te schrijven, 'zowel bij bet begin van bet werk als op bet einde 1. Verscheidene auteurs, die niet zo lang na Serapion schreven, getuigen dat Serapion van Thmuis een tractaat schreef tegen de Manichaeen. Photius 2 verwijst in zijn Contra Manichaeos voor een grondiger kennis van bet Manichaeisme naar verschillende auteurs die voor hem schreven,o.a. naar Titus van Bostra en Serapion van Thmuis. Heraclianus, bisschop van Chalcedon 3 en Epiphanius 4 vermelden eveneensSerapion van Thmuis als een der schrij-
Monastery of Va toped i on Mt Athos (Harvard theological Studies, XI, Cambridge, 1924) worden meerdere teksten aan Serapion toegekend. Dit berust echtel op een dwaling in de beschrijving van ms. 236. Het ms. bevat verscheidene patristische tractaten, brieven en fragmenten. Vier ervan werden aldus beschreven: 15. Ill. 38a 1;'eeanlwvo~ en£O'"onov ep.ovew~ "aTd Mav£xalwv. 16. Ill. 59,8 Tov aVTOV"aTa Mav£xalwv. 17. Ill. 71{J TOV avTov ).oyo~ {J'. 18. Ill. 89 {J Tov avTov ).oyo~ y'. Bij nader onderzoek bleek dat in plaats van TOOavTov op 16. 9. 59 fJ. TOVT£TOVmoest gelezen worden, zodat 16, 17, 18 niet Sacris Erudiri. -5.
van Serapion zijn, maar van Titus van Bostra. -VgI. CASEY, R. P., The text 01 the Anti-Manichaeanwritings 01 Titus 01 Bostra and Serapion 01 Thmuis in Harvard Theol. Review,XXI, 1928, bIz. 97. 1. Adv. Man., Titel: l:aeanlCllvo~ inta,,&nov
eJloveCII~ "aTa
MavtxalCllv, slot:
Tov Jla"aelov
l:aeanlCllvo~
inta,,&nov
eJloveCII~
"aTa MavtxalCllv.
2. PHOTIUS, Contra Manichaeos, I. I, c. XI, P.G., dl. 102,kol. 32-
33. 3. Dit gegeven kennen we uit: PHOTIUS, Bibliotheca, cod. LXXXV, P.G., dl. 103,kol. 288. 4. EPIPHANIUS, Adversus Haereses,haer. LXVI, c. XXI, uitg. K. HOLL, dl. 2, bIz. 48.
tit)
AEM. PETERS
(12)
vers tegen het Manichaeisme. Hieronymus getuigt: edidit adversum Manichaeum egregium _librum1. Er is maar een schrijver geweest die dit werk niet aan Serapion heeft toegeschreven. nl. Facundus van Hermiane (6e eeuw). Facundus beweerde dat Athanasius een hoek schreef tegen de Manichaeen dat aldus begon: Dissolvit ertotem veritas 2. Maar onder Athanasius' werken vinden we geenenkel dat met die woorden begint. terwijl die beginwoorden letterlijk overeenkomen met bet begin van Serapions
tractaat. Daarbij haalt Facundus een tekst aan nit dat werk. die ook letterlijk in hoofdstuk XVII van Serapionswerk is terug te vinden 3. Het is dug duidelijk dat Facundus bet werk van Serapion bedoelde en bet verkeerdelijk toeschreef aan Athanasius. Litteraire genreen inhoud. -Het geschrift tegen de Manichaeen van Serapion is naar vorm en inhoud een polemisch tractaat. We zouden bet de philosophisch-theologischeweerlegging mogen noemen van een dwaalleer. Het. tractaat heeft nochtans een bijzonder karakter. Het geeft niet eerst, 3. Adv. Man., XIII, 1-3.1. HIERONYMUS, De viris illustribus, c. XCIX, uitg. HER- Het enige verschil is dat FacunDING, bIz. 56. lie ook DOg: dug den naam J ezusinterpoleert. LEONTIUSBYZANTINUS,Contra Quando enim hominem Jesum Nestorianoset Eutychianos,I. III, video,intelligo qualis est; quando D. 40, P.G., dl. 86, kol. 1377. autemmodum contemplor admiror lie ook Dog: SOZOMENUS, Rist. neque agnosco, mutatio quippe eccl. I. III, c. XIV, P.G., dI.67, admirationempraestat.-FACUNkol. 1081. -HIERONYMUS,Epis- DUS,a. w., I. XI, c. II, P.L., dl. 67, Serapions tractola ad Magnum, P.L., dl. 22, kol. 801. -In kol. 667-668,D. 4. uitg. HILBERG taat, c. XVII, komt de naam Jezus (C.S.E.L., dl. 54,pars I), bIz. 706. Diet voor en mag er ook geenszins 2. FACUNDUSHERMIANENSIS,gemterpoleerdworden. Want bij Pro Defensione trium Capitulo- Serapiongaat bet enkel over een rum concilii Chalcedonensislibri gewoonmens die van een slecht XII adversusJustinianum impe- leven tot inkeer komt, waaruit ratorem, I. XI, c. II, P.L., dI.67, Serapion besluit dat eenzelfde kol. 801. -VgI. GALLANDIUS, Ve- mens kan goed en slecht zijn, en terum Patrum Bibliotheca, dl. V, dat hij dug Diet van nature slecht Prolog., bIz. IX, P.G., dl. 40, is.
kol. 899-900.
(13)
HET TRACTAAT VAN SERAPloN VAN mMuiS
67
zoals bv. dat van Alexander van Lycopolis en Augustinus, een uiteenzetting van de leer die het bestrijden gaat, om ze dan punt voor punt te weerleggen maar vat na een korte inleiding onmiddellijk de eigenlijke bewijsvoering tegen de dwaalleer aan, enwel tegende grondbeginselenvan die dwaalleer. Het is daarbij meer geschreven om zijn gelovigen te waarschnwen voor de nadelige gevolgenop moreel gebied dan wel om de Manichaeen zeIt te overtuigen van h In dwaling. En onder dit oogpunt vertoont het tractaat Vall Titus van Bostra met dat van Serapion veel overeenkomst. Het tractaat bestaat uit 54 hoofdstukken. Drie ervan en -een gedeelte van het vierde vormen de inleiding. De eigenlijke bewijsvoering beslaat de hoofdstukken 42 tot 53. Een gedeelte van hoofdstuk 53 en hoofdstuk 54 vormen het slot. In zijn korte inleiding stelt Serapion voorop dat de waarheid altijd de dwaling overwint. Maar we moeten goed op onze hoede zijn daar de dwalingen vele schakeringen hebben. De gevaarlijkste dwalingen zijn wel diegene die schijnbaar de goede leer verkondigen, doch dat enkel doen om des te beter hUll eigen leer te kunnen verspreiden. Ze roepen de naam van Christus aan om hem beter te kunnen bestrijden. De ergste en meest goddeloze van die dwalingen is wel de recente dwaling van de Manichaeen. Het eigenlijke tractaat zou kunnen herleid worden tot deze thesis: het dualisme dat door het Manichaeismeverkondigd wordt is zowel volgens de rede als volgens de Schrift totaal vals en ongerijmd en leidt tot de onhoudbare gevolgtrekking dat de mens niet verantwoordelijk zou zijn voor zijn daden. De thesis bevat meer concreet twee grote delen of hoofdstellingen: vooreerst dat het dualisme vals is daar het kwaad geen substantie is maar een handeling die voorkomt uit een slechte wilskeuze, en ten tweede dat het dualisme toegepast op de H. Schrift, als zou de Oude Wet haar oorsprong vinden in het kwade principe en het Evangelie in het goede princip"e,eveneensvals is en door de H. Schrift zeIt weerlegd wordt. Deze twee hoofdstellingen, dug het dualisme meer in het algemeenen zijn toepassing op de H. Schrift, worden in enkele punten nader uitgewerkt. 1. De substantie van het lichaam is niet slecht. Dit wordt overvloedig bewezenuit de rede en de H. Schrift (V-XI).
68
AF.M. PETERS
(14)
Het lichaam is gelijk de vrije wil en daarom wordt de mens ook volgens zijn vrije wilsdaden geoordeeld. 2. Er is geeD dubbel principe in den mens: bet lichaam dat van Satan zou komen en dus slecht zou zijn, en de ziel die van God zou komen en dus goed zou zijn (XII-XX). De wil is de norm van de menselijke handelingen. 3. Er is maar een ziel in den mens, geeDtwee alsof er een ziel principe van bet goed en een andere principe van bet kwade zou zijn (XXI-XXV). 4. .Er zijn geeDtwee eeuwige en onafhankelijke principes, God als principe van bet Goed en Satan als principe van bet Kwaad (XXVI-XXXV). Het kwaad is geeDzelfstandig en ook geeDeeuwig principe. 5. De hoofdstukken XXXVI-L wijdt Serapion aan de dis~ cussie over de Wet. De Manichaeen nemenwel bet Evangelie aan maar verwerpen bet Oude Testament, de Wet, als product van bet kwade principe. 6. In een laatste punt verwerpt de schrijver DOgeens uit drukkelijk de leer der Manichaeen die houdt dat al bet geschapene, meer bepaald bet lichaam, van den duivel komt en de ziel van God. In de hoofdstukken 53b-54 besluit Serapion zijn tractaat en voegt er een morele les bij voor zij n lezers. Ze moeten voorzichtig zijn dat ze Diet door bet kwaad bedrogenworden. Ze mogen Diet luisteren naar valse profeten, want er is maar een Christus, die voor ODSalles is, en naar Hem alleen moeten ze luisteren. Zoals men ziet heeft Serapion overal bet dualistische principe op bet oog dat den grondslag vormde van bet Manichaeisme. Het tractaat van Serapion tegen de Manichaeen komt dus voor als een philosophisch-theologischeweerlegging van bet Manichaeische dualisme. Men zal echter beter kunnen doordringen tot den grond van die weerlegging,wanneer men een klaarder inzicht krijgt in bet doel dat. Serapion zich stelde. Doel van het tractaat. -Zoals al enigszins bleek uit den korten inhoud van bet tractaat, was bet Serapions bedoeling niet een systematische uiteenzetting te geven, hoe kart
(15)
HET TRACTAAT
VAN SERAPION VAN THMUIS
69
daD ook, van de leer die hij bestreed, om ze daarna punt voor punt te weerleggen, want zulke uiteenzetting komt in heel bet tractaat Diet voor. Serapion is zich daarvan trouwens klaar bewust en geeft bet toe. In een passageverontschuldigt hij zich bijna dat hij de leer der Manichaeenmoet uiteenzetten, omdat hij hen aDders Diet met goed gevolg kan weerleggen1. In een aDder passagezegt hij dat bet onpassend zou zijn de ketters Dog breedvoeriger te weerleggen, daar zijn opzet zo ver Diet gaat 2. Voor hij tot de kwestie van de Wet overgaat, maakt hij uitdrukkelijk melding van enkele punteD van de Manichaeische leer die hij met opzet stilzwijgend wil voorbijgaan. Wat hij gezegd heeft over bet begin, den grond van de kwestie, is voldoende en moet dieDen als bet zaad van de andere kwesties3. Het is zijn doel dug Diet bet Manichaeisme systematisch te weerleggen. Wat is zij n doel daDwel? Meermaalsbeweert hij dat hij de waarheid wil doen zegevierenop de dwaling 4, en dat ligt natuurlijk ook in zijn bedoeling. Maar de dwaling waartegen hij schrijft is Diet bet Manichaeismeals systeem, doch de grondstellingen van bet Manichaeisme, d.w.z. bet dualisme als oplossing van bet probleem van goed en kwaad, vooral van bet morele kwaad. Tegen bet Manichaeisme dat logisch moest leiden tot de ontkenning van de verantwoordelijkheid van den mens verdedigt hij de vrijheid. Daar ligt zijn e,~genlijkdoel. Het Manichaeisme kan hem stof geven tot een interessante philosophische discussie, maar de bekommernis die hem overal bezighoudt is van morelen, ethischell aard : bet dualisme bestrijden, omdat bet vals is, maar vooral omwille van de morele gevolgen. Hij ziet klaar in dat 1. Adv. Man., XXVI, 7-8: TOV iva "al Td elefJf1t'va neel Tfj, dep.v(Jov O'TeiqJw, iva TOVp.v(Jov t5vO'- xii, TWVneaYfl,aT(J)V~{"fJV drpoefl,ii, wn1}O'w, "al E1 p.1} naea(Jwp.at a T'VO, elefJfl,t'va TvyxaVn "al Gniee~,]"ovVTat, evTei1pat T1}V p.v(Jo- fl,a TWV r.f}T7/G6(J)V vnaexn. nottav o~" lxw. LIII, 43-44, bij het besluit: 2. Adv. Man., XL, 4-6: ciA).' fl,ixet TOVT(J)V GTWfl,6V, ISla TWV inEtt51} dTonov Tt naO'X°p.Ev TOV d).{y(J)V "al Ta d).).a vnolS6{~avTe,. "aT a TWV aleEO'tWTWV p.']"VVOVTE, 4. Adv. Man., I, IV, XXIII, ).o"OV, p.1} TaVT'], Tij, vno(JiO'EW, 23-24,XXIV, 21; XXV. 2; LIV. 1j pa, 8)."OVO"],. 11-1~!
3, Adv. Man., XX~V~, ~-~;
70
(1~)
AEM. PETERS
bet Manichaeisch dualisme, logisch doorgedreven en toegepast, noodzakelijk voert tot een ruine. Als er twee zelfstandige,onafhankelijke, eeuwigeprincipes zijn die de wereld verklaren, met haar goed en kwaad, dan is de mens niet vrij, dan kan hem bet kwaad dat hij doet niet aangerekendworden, dan kan hij Diet beloond worden voor zijn goededaden. Daartegenover verdedigt Serapion met klem dat bet kwaad seen substantie is, dat bet lichaam niet van nature slecht is, maar dat bet kwaad een handeling is, jets accidenteels dat niet voortkomt uit dwang doch enkel en alleenuit den vrijen wil, uit de vrije keuze « van hen die ziek zijn voor wat den vrijen wil aangaat 1». Met die bewering begint hij zijn eigenlijk tractaat en bet is als de thesis die hij vooropstelt. Deze thesis is bet die hij telkens weer naar voren brengt en met andere argumenten, die toch aIle op hetzelfde neerkomen, tracht te bewijzen en tracht in te prenten : de vrije wil is de enige oorzaak van bet kwaad, zoals trouwens ook van bet goed. « Het lichaam is de dienaar van den vrijen wil 2; onze vrije handelingen worden geoordeeld; wij zijn vrij in' de keuze 3; de vrije wil bewerkt de beloning en bet oordeel want wij leven door de keuze 4; de Zaligmaker weet dat de wil van degenendie handelen, de meester is van de handelingen 5». Zelfs in de verdediging van bet oude Testament, die meer doctrineel schijnt te zijn, treedt die ethische bekommernis sterk op den voorgrond. De wet immers komt overeen met bet Evangelie en is zo verheven dat ze van den duivel niet komen kan; wie dat Diet aannemenzijn de vijanden van de 1. Adv. Man., IV, 4-7: lOT' 3. AdD. Man., IX: heel dit #JEllOVV7} "a"ta avovO'to,leal av- hoofdstuk wordt aan die uiteenvnoO'TaTo,. n(la~', p,a}.}.oll17 O"l1ta zetting gewijd. ovO'a, leal n(la~t, l" n(lOa'(l80'8W, 4. Adv. Man., XXIII, 29: avppatvovO'a n8el TOU, 118VOO"],,6-.,. Tfj, neoateiaew, Ta Peapel'a 'f:a, -rr)v neoat(l80'tv. T1], "elaew, TeAovaf7' .neoat~iEn verder IV, 14-15: " "a- O'e' yae ,"wpev. ~ta ...e" neOat(l80'8w,lIoO"]O'aO"]- 5. Adv. Man., XXVII, 14-15: T7)v pOvAf7a,V TWV neaTTovTwV :1te08}.(JovO'a.
2. Adv. Man., VIII, 16-17:
oroO'mp,a...()otilov :1t(lOa'Q80'8w, 0-'
,vO'.w,.
"velav
'tat,
TWV neaTTopivwv
enlt1Tq-
(17)
HET TRACTAAT
71
VAN SERAPION VAN THMUIS
deugcj. Wie de Oude Wet verwerpt, moet oak bet Evangelie verwerpen. Die wet veroordeelt elke ondeugd en sluit aIle deugdenin. De Manichaeen hateD de wet juist omdat ze de ondeugdenafkeurt, omdat ze geeDafgoderij duldt, omdat zij bet voldoen van de zinnelijke lusteD verbiedt 1 Het is om morele beschouwingen dat de Manichaeen de Wet \r2rwerpen, en bet is vooral om morele beschouwingen dat Serapion haar verdedigt,alhoewel andere beschouwingenDiet zijn uitgesloten. Bij bet slot van bet eigenlijke tractaat laat hij DOgeens zijn ware bekommernis aanvoelenals hij zegt dat !\ommigen er Diet voor terugschrokken onze vrijheid te bestrijden. De twee laatste hoofdstukken zijn bijna galls gewijd aan bet morele besluit. We moeten waakzaam zijn, zegt Serapion, en goed op aDze oren letten, dat de dwaling ODSniet bedriegt. Want er zijn vele valse Christussen en profeten en nochtans is er maar een ware Christus. Daarna voIgt een beschouwing op Christus, tegelijk ethisch en mystiek, die Serapions ziel blootlegt en tegelijk zijn ware bedoeling DOgeens laat zien 2. « Er is maar een Christus, de bevrijder, de bewerker der overwinning, de weldoener, die klopt door zijn voorschriften, die zohaast hij binnentreedt de zonden uitsluit, die ODS bij zijn intrede de vriendschap van den Vader schenkt, die aanstonds bij zijn intrede zijn zegetekens opstelt tegen bet kwaad, die zijn weldadigheid verbergt in de ziel... Want onmiddeIlijk richt hij den geest naar omhoog en verheft de ziel (geeft haar vleugels) en als hij haar hoger heeft opgevoerd bereidt hij haar voor tot bet betere 8 &. Christus alleen 1. VgI.Adv.Man., XLI, 19-30; XLIV; XLVI, 42. 2. Volgens R. P. CASEY (Serapion of Thmuis against the Manichees, bIz. 22) toont Serapion in die passage naar wat zijn werkelijke sympathie gaat. 3. Adv. Man., LIII, 52-60: el~ /58 p.ovo~ 0 XetaTO~, 0 i,).evOeew-
Tlj~, 0 TeO1fatOvxo~, 0 eveeyeTt"o~,
Tla~,
0
iv
Tfi elC1oc5cpT1}V tpulav
T7]V neO~ TOV naTEea, dnoc5tc5ov~, 0 naeaXf1ijpa nf1onata
Tfl elC1oc5cp Tfl eaVTOV
"aTd
Tij~ nov'1ela~
(\" T7]V e~ef1yeC1lav
lC1TWV,
a~TOV dno"evn-
T(J)V iv Tfl 1jIvxfl. O{}TO~ Aav BlC1Pdll1 "al YEV'1Tat evc5ov naV'1YVf1Bt~ (Jeiat "al lef1onf1enei~ dnoTelotivTat, f1o1 lal'1(Jijvat P7] c5vvdpevot,
Xo(Jv-
Tfj elao/5rp p.V1JaTevop.evo~, 0 lip.a
p'1c5la C1t(J)nflTeTtP'1pEV'1' e~(Jv~ yde dvEl"et T1}V c5tdvotav, "at nTBf1oi T7]V 1jIVX1}V, "al peTdf1C1tOV a~T1}V
TCP elapa).eiv i,~ot1'l'wv
neo~
d /5taOeaet "eovwv,
0 i,).evOeelav Td~ d/lae-
Ta
"eelTTova
"aTaC1"evd1;et.
72
AEM. PETERS
(18)
is voor ons alles. Het kwaad is tegenover Christus bet absolute niet, een negatie. Hij is bet die ons bevrijdt van bet kwaad, van de zonde, die ODSdug de ware vrijheid geeft. Wij moeten komen tot die atmospheer waar alle kwaad is uitgesloten, en dat is Christus. Om Hem alleen te bewaren moeten we waakzaam zijn opdat we ODSDiet laten misleiden door valse Christussen en dwaalleraars. Daarom noemde Serapion in bet begin van zijn werk de dwaalleraars die ChristUg aanroepen om Hem beter te kunnen bestrijden zo gevaarlijk en goddeloos, waaronder de Manichaeen de ergste zijn 1. Met op dat gevaarte wijzen en aan te zetten tot waakzaamheid sluit hij zijn werk. Men ziet uit dezekorte uiteenzetting, dat bet voornaamste doel van Serapion van morelen aard is. Hij wit de vrijheid, de verantwoordelijkheid van den mens voor zijn eigen daden, verdedigen. Daarom valt hij de grondstelling van bet Manichaeisme, bet dualisme, zo heftig aan, want logisch doorgevoerd leidde bet Manichaeisme tot een ontkennen van de verantwoordelijkheid met al de zedelijke gevolgen die er aan verbonden zijn. Naast dat hoofddoel, die hoofdbekommernis, wil Serapion ook de overeenkomst van de Oude Wet met bet Evangelie aantonen om de verderfelijke Manichaeische leer te weerleggen die hield dat de Oude Wet voortkwam van bet Kwaad, terwijl bet Evangelie voortkwam van bet Goed. Maar ook daarin wordt hij, zoals reeds aangetoondwerd, vooral geleid door ethische beschouwingen. Bij bet lezen van Serapions Adversus Manichaeos zal de kennis van zijn eigenlijk doel Diet weiDig bijdragen tot bet begrijpen van zijn tractaat, omdat bet een licht werpt op vele argumenten, op de herhalingen ervan en op de structuur van gang zijn weerlegging. Methode.-Serapion wit niet den schijn hebben, zoals hijzelf zegt 2, de ongerijmde stellingen der Manichaeen op goed geluk af te weerleggen,maar hij wil bun stellingen nagaan om ze door een stricte bewijsvoering, cl.o1I:ol5et"'ft"o~ A&-
~t Ad", Mqn" III,
~, Adv,Man., IV, 1-.:
(19)
HET TRACTAAT
VAN SERAPION
VAN THMUIS
73
yo, 1, te weerleggen. Daaraan zal hij zich ook trachten te houden, want haast gang zijn werk is dialecti~ch. Of hij er altijd in geslaagd is zijn tegenstrevers op afdoendewijze te weerleggen, zal daarna onderzocht worden. In zijn polemiek gebruikt Serapionverschillende procede's. Soms geeft hij een of ander punt aan nit de Manichaeische leer, maar dan zeer vaag en algemeen zonder de bron te vermelden. Gewoonlijk wordt die aangegevendoor bet onbepaalde cpaO'tof CP1]O'tv 2, waarop dan de weerlegging voIgt, b.v. : « Het kwaad, zegt hij (cp1]O'/"), was en was ongeworden; ook God was en God was goed »3. Meestal bestrijdt hij rechtstreeks de dwaalleer zonder de leer uitdrukkelijk uiteen te zetten. Uit de formulering van zijn eigen stelling of nit de bewijsvoering blijkt dan klaar wat hij op bet oog heeft. Zo begint hij zijn tractaat onmiddellijk met de thesis: « Het kwaad nu is geen wezenheid, geen substantie, maar eerder een handeling dan een wezenheid »'. Dit is natuurlijk een ontkenning van de thesis der Manichaeen, dat bet kwaad een zelfstandigheid is, alhoewel hij bier bun theorie niet eerst heeft u~iteengezet. Heel dikwijls brengt Serapion zelf opwerpingen naar voren, die zijn tegenstrevers wellicht zouden kunnen maken, maar waarvan hij niet zegt of zij ze in feite maken dan wel of bet enkel veronderstellingen zijn die hijzelf maakt om zijn gedachte vollediger te kunnen uitdrukken. Ais hij heeft gezegd dat eenzelfde lichaam kan matig zijn en onmatig, weerlegt hij een mogelijke opwerping van zijn tegenstrevers, nl. dat een deel van bet lichaam altijd matig zou kunnen zijn en een ander deel zinnelijk. En hij voegt er bij : « indien ze die veronderstelling maken, dan redeneren zij met meer over bet lichaam in zijn geheel5.. 1. Ad". Man., IV, 3. 2. AdD. Man., XII, 3; XXXI, 3; XXXIII, 3,12; XXXIV, 1; XLIX, 15, 45. -Met cb,tpaTB : XXXIII, 12, 29. -Vgl. XXI, 1-4; XXXIII, 25; XXV, 8-18; XXVI, 8-16; XXXVI, 6-21; XL, 4; LI, 12-24; LIII, 6, 35-
~9,
3. Adv. Man., XXXI, 3-4: "a"la, fP,/O'lv,1)V"al a"ev,/To~ 1)V.i'jv ~B "al (} (}tO~ "al (} (}tO~a"a(}o~ '.. 4. Adv. Man., IV, 4-5: lO'Tt piv OVV17"a"la avovO'to~ "al avfJ3t60'TaTo~, 3tea;t~ p,a).).ov fJv ovO'la ovO'a. 5. Adv. Man., VII, 5-6: tl"t. rQ,avTll vnoOs0'6' exeWVTO..,
74
AEM. PETERS
(20)
Om volgens die verschillende procede's zijn weerlegging op te bouwen, gebruikt hij vooral dialectische, philosophische argumenten, maar ook wendt hij veel theologische argumenten aan, die meestal scripturistisch zijn, maar een enkelen keer ook theologisch-speculatief. Men kan dug in zijn werk philosophische en theologische argumenten onderscheiden, alhoewel ze gemakkelijk in mekaar lopen, en bet philosophische de overhand heeft. Om zijn philosophische argumenten te construeren bezit SerapioiJ een goed gevormd vocabularium, dat in heel bet tractaat door wordt volgehouden en dat wijst op een man die op dat gebied onderlegd was. De termeD otJO'ta,vn6a1:aO't~,9'VO't~,lnt1:?]l5etJf1,a (bijkomstigheid, accident), not61:1]~(hoedanigheid), avovato~,avtJn60'1:a1:o~, ovO'twl51]~, 9'VWweet hij aan te wendell waar bet nodig is als iemand die er mee vertrouwd is 1. Dezelfde vaardigheid van uitdrukking toont hij in bet gebruik van de termen I5tavota,8vVota, lntvota, voii~, YVVf1,1], )'6yo~, arO'()1]O't~, lnta1:?]f1,1], hetgeen niet weinig bijdraagt om zijn redenering klaar te maken en er een vloeiend karakter aan
te geven. Over bet algemeen zijn de redeneringen, op zich genomen, logisch en duidelijk opgebouwd. Zo werkt hij bet bewijs dat goed en kwaad van de vrije keuze van den mens afhangen en niet van de natuur van bet lichaam, keurig uit en belicht bet probleem van vele zijden. Hij stelt eerst vast uit de reiten, dat eenzelfde lichaam nu matig kan zijn en daarna onmatig. Een lichaam kan dug goede eigenschappen bezitten, kan goede handelingen stellen; als bet eerst slecht was, kan bet weer goed worden en omgekeerd. Dit alles zou onmogelijk zijn indien bet lichaam van nature slecht was, want wat van nature slecht is kan niets goeds voortbrengen. Die veranderingen ten goede of ten kwade moeten dug van jets anders afhangen, buiten de natuur van bet lichaam om,
1. Voor bet philosophischvocabularium van Adv. Man. met opgave van de plaats waar de verschillende woorden voorkomen, vgl. CASEY,Serapion of Thmuis against the Manichees,b~. 8-10.
In die Iljst onderscheidt Casey de psychologische en epistemologische termen, de metaphysische, de rhetorische en dialectische, en de ethische,
(21)
HET TRACTAAT
VAN SERAPION VAN THMUIS
75
en dat is de vrije wil van den mens 1. Deze redenering komt in bet eerste deel, d.w.z. van hoofdstuk IV tot .XXXV, waar de discussieover de Wet begint, dikwijls terug, telkens onder andere vormen. Nu eens legt hij er den nadruk op, dat. de natuur altijd onveranderd dezelfde blijft onder de verschillende veranderingen, dan weer op bet feit dat de veranderingen niet voortkomen uit de natuur, maar uit den wil. Geen enkel wezen is volgens hem slecht van natuur, zelfs de duivelen niet, want eens waren ze engelen. lndien de duivelen zo geworden zijn~ is dat te wijten aan bun vrije wilskeuze. Serapion schijnt een zeker genoegente vinden in de dialectiek. Hij heeft een neiging om aIle mogelijke distincties, veronderstellingen en objecties te maken, die daarom door de Manichaeen niet noodzakelijk gemaakt worden, om hen geen uitweg meer te laten. De Manichaeen leren dat de twee principes, Goed en Kwaad, eeuwig en onafhankelijk zijn, elk op zijn eigen plaats. Serapion vraagt eerst waarom die substanties moeten gescheidenzijn door eenmuur, indien ze niet kunnen verward worden. Die scheidsmuurmoet gemaakt zijn door bet Kwaad, daar bet Kwaad volgens bun leer vreesachtig en wantrouwend was. OfweI zeggen ze dat God die scheidsmuur maakte, maar dat is tegenstrijdig, want dan erkende God zijn zwakheid, hetgeen onmogelijk is. OfweI heeft de scheidsmuurzichzelf gemaakt (avToyivf/TOV), maar dan hebhen we eenderde zaak die ongewordenis. Als dat ongeworden dan noch God, noch Satan is, wat is bet dan? OfweI kunnen ze nog beweren dat de scheidsmuur in bet midden was en niet onderscheiden van Goed en Kwaad, maar dan moest die scheidsmuur de gelijkenis dragen van beiden. Eindelijk zouden ze nog kunnen verdedigen dat bet geen muur is, maar eenleegte, een gapende opening die bet Kwaad van bet Goed scheidt. Doch als de scheiding iets is, dan kan ze geenleegte zijn, en als ze niets is, omdat ze eenleegte is, dan kan ze geen scheiding vormen, want datgene wat helemaal niets is kan bet werkelijk bestaande niet scheidens. 1. VgI. Ado. Man., vooral 111XXI. 2. Ado. Man., XXXI-XXXII. -Hier volgen de voornaamste passages waar ~uIke veronder-
stellingen gemaakt worden: AdD. Man., VII, 1-2; XI, 5-6; XIV, 1-3; XXI, 1-3; XXVI, 24-28; XXVII, 1-3; 25-31 ; XXIX, 3-5; XXXI, ~8-45; XXXII, 1-2; 7,
76
AEM. PETERS
(22)
Uit zulke redeneringen die tamelijk subtiel zijn, bewijst Serapion toch dat hij een doordringendheid van geestbezat, bekwaam om met vele mogelijkheden rekening te houden. Een van de redeneringen die Serapion wel bet meest gebruikt is de redenering ex absurdo. Hij wil doen inzien dat de leer van zij n tegenstrevers, zoals ze claar ligt of wanneer ze logisch wordt doorgevoerd, tot ongerijmdheden leidt die iedereen moet inzien. Hij voegt er dikwijls zelf bij dat bun leer ongerijmd en belachelijk is 1. Hij zegt b.v. in XII dat zijn argumenten door bun bewijskracht aantonen dat de leer der Manichaeen over den oorsprong en de natuur van lichaam en ziel ongerijmd is. Als bet lichaam immers van nature slecht is en van den duivel komt, de ziel daarentegen van nature goed is en van God komt, hoe koml bet clan dat bet lichaam somsmatig kan zijn terwijl de ziel zich overgeeft aan zinnelijkheid (e<.x°vfl,ei). Zulke redeneringen vallen heel goed in de lijn van Serapion die ongetwijfeld een neiging had tot tegenstellingen. Serapion is dus in zijn polemiek vooral dialectisch. -Hij gebruikt afwisselend verschillende procedes en argumenten, die worden uitgedrukt in een philosophisch vocabularium. Graag neemt hij zijn toevlucht tot distincties en tegenstellingen, meer bepaaldelijk tot bet argument ex absurdo. Nochtans verwaarloost Serapion de theologischeargumenten niet, waaronder de H. Schrift natuurlijk de grootste plaats inneemt, claar de Vaders bun leer altijd toetsten aan de H. Schrift. Haast bij aIle argumenten brengt Serapion Schriftuurteksten te pas. In bet geheel citeert hij 145 teksten, ongeveer evenveel uit bet Oude en Nieuwe Testament. De teksten worden gewoonlijk letterlijk geciteerd en kunnen haast alIen tot
12, 24; XXXIII, 18-22; 47-49; XXXIV, 14, 17; XLI, 4-5; 14, 16,17; XLIII, 1-5; XLVI, 9-11; L, 8; LIII, 1, 3-4, 27, 29. 1. Zoals b.v. in V: nw~ oti" aTono~ "al i'e),oio~ 15;'"etvwv ),6"o~ ;
passages waarin een redenering ex absurdo voorkomt: V; VI; XII, 2; XIII, 1; XXI, 3-10; XXV, 11-12; XXXI-XXXII; XXXIII, 15-17, 22-24; XXXV, 1-3, 20; XXXVI, 61; XXXVII, 30; XXXIX; XL, 23 ; XLI, 4-5 ;
nie~ vol~eq qe voorn~a,mste LIIJ.
(23)
HET TRAt.'rAAT VAN SERAPION VAN THMUiS
77
in bun kleinste bijzonderheden worden teruggevonden in de ons bekende codices van de H. Schrift. Het is opvallend dat Serapion, die nit een Alexandrijns milieu kwam, in zijn schriftuurargumenten geen gebruik maakt van allegorisering. In de vele aangehaalde teksten nit de H. Schlitt maakt Serapion inderdaad geen enkel maal van die methode gebruik. Dat kan zijn oorzaak vinden in den invloed dien hij onderging van de monniken, maar de oorzaak moet ook gezocht worden in zijn eigen geestesrichting, die wellicht te ceI:"ebraalen nuchter was om aan zulke allegoliBeling te doen. Daarbij zou die methode in zijn tractaat, -dat zo intellectualistisch is, niet goed gepast hebben. Serapion neemt de teksten, zoals hij ze in de H. Schnft vindt, en past ze toe in bun eigenlijken zin. Bij de citaten zocht hij in de H. Schlitt verder nog voorbeelden om zijn leer uiteen te zetten. Indien men een zekere classering in de schriftuurargumenten van Adversus Manichaeoswil brengen, kan men ze als voIgt indelen: Schriftuurcitaten die enkel dienen om een gedachte van den schrijver terloops te bevestigen, voorbeelden van personen die de H. Schlitt beschrijft en eigenlijke schriftuurargumenten. De citaten die tot de eerste categorie behoren zijn vrij talrijk, maar kort en goed uitgekozen. Wanneer hij bv. in zijn in lei ding zegt dat Jezus door de stralen van zijn waarheid bet bedrog doet uitkomen en bet verstand vrijwaart tegen de dwaling, bevestigt hij dat door den tekst nit Joh. 14, 6 : « Ik bell de weg, de waarheid en bet leven» en nit Matth. 7, 15: « Wacht u voor de valse profeten die tot U komen in schapenvacht, maar die innerlijk roofzuchtige wolven zijn »1. Vaak citeert hij tot verduidelijking van zijn stelling voorbeelden nit de H. Schlitt zonder een tekst aan te halen. Deze voorbeelden dienen hem meestal tot uitgangspunt voor een verdere philosophische discussie. Zo bewijst hij nit de voorbeelden van Paulus en de Apostelen, Demas, Giezi, Judas, Petrus, Thomas, Nabuchodonosor en Pharao 2 dat een ver1. Adv. Man., I, 7-10. Petrus; XXV, Petrus en Tho2. Adv. Man., XIV, Paulus, mas; XXVII-XXVIII, NabuXV; de Apostelen, XXII, De- chodonosorenPharao ; L, David, Jonas en Achab. mas, Giezi, Judas; XXXIII,
78
AEM. PETERS
(24)
andering ten goede of ten kwade altijd mogelijk is, en dat dug de mens niet van nature slecnt of goed is, maar dat hij bet is door zijn vrijen wil. Uit de voorbeelden van David, Jonas en Achab toont hij aan dat oak in de Dude Wet barmhartigheid is te vinden, zowel als in bet Nieuw Testament 1. De derde categorie is die der eigenlijke schriftuurargumenten waarin dug de schriftuurteksten als zodanig een bewijs vormen, en niet alleen dienen ter bevestiging. De teksten worden beredeneerden kunnen als uitgangspunten dienen tot verd~re discussie, maar ze zijn een bewijs op zichzelf. Als eigenlijk schriftuurbewijs voor zijn stelling dat de lichamen niet van nature slecht zijn, haalt Serapion den tekst van St. Paulus I Cor. 6,19 aan: ÂŤ Weet ge clan niet dat uw lichamen de tempels zijn van den H. Geest die in U is) en den tekst uit Levit. 26, 12: ÂŤ lk zal in hen Wallen en er in wandelen en ik zal bun God zijn I). lndien de lichamen de tempels zijn van den H. Geest, hoe kunnen ze clan slecht zijn 2. Het eigenlijk schriftuurargument wordt vooral gebruikt in de lange discussieover de Dude Wet, die de Manichaeenverwierpen. Hij toont er door een overvloed van teksten aan dat bet Dude Testament overeenkomt met bet nieuwe, dat de Dude Wet aIle ondeugden afkeurt en aIle deugden aanprijst 3. Serapion maakt dug een ruim gebruik van de H. Schrift, en dat op een zakelijke, nuchtere en aangepastewijze. Men kan bij de theologische argumenten die vooral scripturistisch zijn nag de theologisch-speculatievevoegen. Daarmee wordt bedoeld de argumenten die niet van louter rationelen aard zijn, maar die gesteund zijn op een openbaringsgegeven. Zulke redeneringenkomen echter zeer zeldenvoor. Een voorbeeld daarvan vinden we in hk. XXX: Uit bet bestaan van de bel die door God geschapenwerd tot straf, leidt hij af dat de duivelen niet eeuwig of ongeworden zijn, want als de bel niet altijd bestaan heeft, clan hebben oak de duivelen niet altijd bestaan4. 1. Ado. Man., L. .2. Ado. Man., VI, 1-4. 3. Ado. Man., XXXV 1XL VIII.
4. VgI. ook Adv. Man., XXIV, waar hij uit de beloning der heiligen en de straf der bozende verantwoordelijkheid afleidt.
(25)
ItgT TttACTAAT VAN SERAPtON VAN 'nIMtJIS
79
In bet voorafgaande werd de aandacht getrokken op de argumenten afzonderlijk. Er moet nu nag een.woord gezegd worden over bet geheel, over den .logischen bouw van bet tractaat. Er is zeker een logische vooruitgang vast te stellen. In bet eerste deel waar hij bet dualisme als zodanig aanvalt (IVXXXV) gaat hij van bet meer bijzondere tot bet meer algemene : bet lichaam is niet slecht van nature, bet komt niet van een slecht principe, er zijn oak geen twee zielen in den mens en eindelijk .zijn er oak geen twee onafhankelijke principes, Goed en Kwaad, die de wereld verklaren. Nochtans kon de logische samenhang van de argumenten beter doorgevoerd worden dan Serapion bet gedaan heeft. Hij valt leer dikwijls in hetzelfde argument terug en die herhalingen zij n niet geschikt om de logische samenhang der argumenten gemakkelijk te laten volgen. Men begrijpt echter veel beter de algemene lijnen en de herhalingen, indien men Serapions eigenlijk doel voor ogenhoudt, nl. bet verdedigen der verantwoordelijkheid van den mens voor zijn daden. Het tweede doel, de weerlegging van bet dualisme toegepast op den maker van bet Dude en bet Nieuwe Testament, is logisch beter opgebouwd. De Wet is niet slecht maar goed, is als de thesis en die wordt klaar uitgewerkt : de Wet bevat niets kwaads, de Wet sluit de ondeugden uit en beveelt de deugd aan, de Wet komt overeen met bet Evangelie. Men kan dus de methode van Serapion in AdversusManichaeossamenvatten als een philosophische en scripturistische methode, met voorkeur voor de dialectiek. Beoordeling van de methodeen de argumenten.-Wat bier bedoeld wordt is de vraag of Serapions methode aangepast is, of hij door zijn methode en argumenten er in geslaagdis zijn tegenstrevers volgens zijn V'ooropgezetplan te weerleggen. Deze kwestie zal noodzakelijk leiden tot de kwestie over Serapions kennis van bet Manichaeisme. Om bet werk van een auteur te beoordelen moet men natuurlijk in de eerste plaats rekening houden met zijn doel en opzet, omdat een auteur vrij is zijn werk redelijker wijze af te lijnen naar eigen goedvinden. Men kan niet meer van hem eisen dan hij wilde uiteenzetten en de lezer mag bet
80
AEM. PETERS
(26)
werk niet beoordelen volgens bet plan dat hij zelf zou uitgewerkt hebben. Men mag bijvoorbeeld geen volledige weerlegging gaan zoeken, waar de schrijver maar eengedeeltelijke weerlegging voor had, of mag men geen uiteenzetting eisen van al de gezichtspunten van een probleem, wanneer hij er maar enkele aspecten van wilde belichten. Wil men dus Serapions werk naar juiste waarde schatten, dan moet men noodzakelijk rekening houden met bet doel dat hij zich stelde en dat doel was, zoals uit zijn werk kan afgeleid worden, bet dualisme bestrijden, omdat bet de verantwoordelijkheid van den mens vernietigt, en de toepassing van bet dualisme op de H. Schrift, die gedeeltelijk op bet eerste doel terugkomt. Casey beweert in zijn korte kritiek op de argumenten en methode 1 dat Serapion, niettegenstaande zijn doorgedreven dialectiek en zijn occasionelescherpzinnigheid, zijn doel niet volle dig bereikt heeft. Dat is volgens hem niet alleen te wijten aan Serapions vooroordelen tegen de opvattingen van zijn tegenstrevers of aan zijn onvolledige kennis van bun leer, maar vooral aan bet feit dat Serapion bet Manichaelsch systeem niet grondig begreep. Voor Serapion, aldus Casey,was bet Manichaej"smeeen interessant philosophisch probleem met belangrijke practische gevolgen. Maar hij begreep den dieperen zin niet van bet systeem dat, evenals bet Christianisme van Paulus en Augustinus, geen louter theoretische oplossing wou geven aan bet probleem van bet kwaad, maar een poging was om een volledige theoretische en practische oplossing te geven aan dien strijd tussen goed en kwaad die de mens in zich voelt. Voor Mani was bet kwaad eenwerkelijkheid, die altijd aggressief is, en de theorie van de opsluiting van de licht-elementen in de duisternis, wilde een oplossing zijn voor bet vraagstuk van dien eeuwigen strijd. Serapion echter beschouwt bun leer als een onlogisch metaphysisch systeemmet gevaarlijke morele gevolgen en hij stelt er een conventioneel lapwerk 2 van de Griekse ethische leer voor in de plaats. 1. CASEY,R. P., Serapion of Thmuis against the Manichees, Thmuis against the Manichees, bIz. 22: ÂŤa conventional patchbIz. 18-22. work of Greek ethical theory.. 2. R. P. CASEY,Serapion of
81
(27)
nET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS
Dat is volgens Casey de grond van Serapions mislukking. Hij illustreert zijn bewering met enige voorpeelden aan te geven van argumenten die hij mislukt en ondoelmatig vindt 1. We zullen deze argumenten nagaan en zien of zij n bewering juist is. Het argument dat de voorbeelden van Paulus en de Apostelen aaliwendt om te bewijzen dat er veranderingen ten goede kunnen plaats vinden in den mens (XIV-XV) is volgens Casey een spitsvondige discussie, die door Serapion uitgevonden is, maar die; feitelijk nooit door de Manichaeengemaakt werd. Serapion bekent ten andere zelf dat hij Diet weet wat de Manichaeen van Paulus denken, en hij zal wel niet beter ingelicht zijn over de andere Apostelen. Maar zelfs abstract genomen,is de kwestie van Manichaeischstandpunt uit slecht gesteld, want Mani verdeelde de wereld Diet in zondaars en zondelozen,maar ze poogden dit mengselvan goed en kwaad in den mens juist uit te leggeDdoor de eigenaardige theorie van de gevangenschap del ziel in de stof. Vooreerst moet opgemerkt worden dat Serapion in dat argument de wereld niet verdeelt in zondaars en zondelozen. Hij wil enkel aantonen, dat er ook in slechte mensenveranderingen ten goede tot stand kunnen gebracht worden, en dat die veranderingen niet voortkomen uit de natuur van den mens maar uit zijn vrijen wil, want als de apostelen slecht waren van nature, moesten ze altijd zondigen, en waren ze goed van nature, dan zouden ze nooit gezondigd hebbell. Het is mogelijk en zelfswaarschijnlijk dat de Manichaeen die kwestie over de apostelen nooit hebbengesteld, maar dat doet niets tel zake. Die voorbeelden aangegevenals een mogelijke veronderstelling, gaven Serapion stof om uit de feiten de mogelijkheid van vrije veranderingen aan te tonen. Hij is er daD ook Diet om bekommerd of de Manichaeen dat leren of niet, daar hij zelf zegt dat hij het niet weet 2. Het ging Serapion Diet zozeer om het Manichaeischsysteem zelf, maar om hun grondstellingen in zover die de morele verantwoordelijkheid vernietigden. 1. R. P. CASEY,a. w., bIz. 1819.
2. Adv. Man., XIV, 1-2: Oil" Sacris Erudiri. -6.
° 1" a dE, ISl "al TOil an60'TOAO' dta PdAAOtJO'tllT} ell Toi~ anoO'T6AOt~ a~TolI e'Y,,~lllotJO'tdtd Td Ilea.
AEM.
82
PETERS
(28)
Casey beschouwt enkel bet voorbeeld van de Apostelen, hij zou er andere voorbeelden kunnen bijvoegen die door Serapion gegeven worden: Demas, Giezi, Judas, Petrus (XXIIh Petrus (XXIII), de heiligen (XXIV-XXV), Pharao en Nabuchodonosor (XXVII-XXVIII). Ook die voorbeelden werden door de Manichaeeenniet aangevoerd. Maar Serapion stelt ze als argument tegen bun leer: er zijn goede mensen geweest die slecht geworden zijn, en er zijn slechte mensen geweest, die goed zijn geworden, er zijn er zelfs, zoals, Pharao en Nabuchodonosor, die heel slecht waren en toch tegelijkertijd nog iets goedshadden. Zijn besluit is altijd hetzelfde : de mens is vrij, van de vrijheid hangen de veranderingen af, niet van de natuur. Een ander sprekend bewijs van verwarring is voor Casey de redenering dat bet lichaam, indien bet substantieel slecht was, geen werktuig kon zijn van de deugd of geen tempel van den H. Geesten geenwoonplaats van God (VI), want de Manichaeen zouden daarop antwoorden dat bet lichaam wel goede daden kan verrichten, doch enkel als instrument van de ziel en de zin van Serapion O'wlpeovfl TOO'wf.laen 0' f.la aeeTij~(V, 6) kan voor hen enkel betekenen, dat bet lichaam kan gedwongen worden een zichtbare uitdrukking te geven aan de goede hoedanighedendie in de ziel verborgen liggen. Maar Serapion wil door deze argumenten aantonen, doch niet door deze aIleen, dat er in den mens geen zelfstandig goed of kwaad principe bestaat, noch dat bet goed datgene, wat van nature slecht is, kan dienen. Het goed of kwaad komt volgens hem voort nit den vrijen wil. In de ziel zelf kan immers bet goede en bet kwade zijn, j uist als in bet lichaam, want, zoals hij op een andere plaats zegt, in de ziel kan bet kwaad zijn op hetzelfde ogenblik als in bet lichaam bet goedeis, daar bet lichaam kan matig zijn en de ziel toch dikwijls zinnelijk 1. In beide zogezegdeprincipes kan dug goed en kwaad zijn en wel op die wijze dat bet goede principe kwaad doet op bet moment dat bet slechte goed doet. Goed en kwaad kunnen dug geen zelfstandigheden zijn. 1. Adv. Man., XII, 8-9: "al 1JW,awfJ.afJ.BP (1((/peopei,noJ.J.d""
t5i !Pill?} qQ(Jllpei.
(29)
HET TI\ACTAAT
VAN SEI\APION
VAN THM.UIS
83
Men mag ten andere dit argument niet afzonderlijk nemen, maar men moet bet in zijn geheelzien. Serapion laat bet niet bij dat argument. Zo gebruikt hij b.v. in XIX een ander goed argument, dat we zouden kunnen noemen, een argument nit bet bewustzijn : eenmens kan een bekoring bedwingen door zijn vrijen wil, zander dat er een grate tijdspanne verloopt, 'ja dikwijls op hetzelfde moment als cÂŁ bekoring opkomt. En Serapion laat bet oak niet enkel bij 1ialectische redeneringen: hij voegt er de theologische bij. Het lichaam is volgens de H. Schrift de tempel van den H. Geest en de woonplaats van God (VI). De mens wordt geoordeeldvolgens ~ijn vrije daden. Van den vrijen wil hangt dug bet oordeel at, de straf, de bel, of de beloning der hei]igen. Indien de mens handelde nit dwang, was bet oordeel overbodig (IX). Maar God geeft zijn geboden aan den vrijen wil. Daarbij kunnen ziel en lichaam geen zelfstandig principe zijn van goed en kwaad, daar oak bet lichaam door God geschapenwerd (LII, 15-19). Een derde voorbeeld door Caseyaangehaaldis de argumentatie nit de Incarnatie. Serapion zegt dat Christus oak een lichaam had, dat tach niet in den duivel zijn oorsprong kon vinden, en hij bewijst dan nit de handelingen en bet lijden van Christus, dat Hij werkelijk een lichaam had. Deze redenering noemt Caseybijzonder ongelukkig, daar de Manichaeen bet docetisme leerden, hetgeen Serapion misschien niet wist. Of Serapion niet wist dat, de Manichaeen bet docetisme hielden, blijft een open vraag. Maar daarom is Serapions redenering tach niet zo ongelukkig. Hij wilde niet gang bun systeem weerleggen, en zeker niet bun docetisme. Hij wil bet dualisme als fundament weerleggen en in deze passage houdt hij dat Christus een werkelijk lichaam had en geeft daarvoor de gewone-bewijzen. Voor hem staat bet vast dat Christus een lichaam had. Hij wil de Manichaeen op dat punt niet speciaal weerleggen, en dat stand hem vrij. Uit die voorbeelden blijkt wel dat Serapions argumenten niet zo ver nit de richting waren, wanneer men rekening houdt met zijn eigenlijk doel, en dat bet geen louter conventioneel lapwerk was van Griekse ethic a, maar dat bet een dialectisch-theologische weerlegging was, die, wanneer men bet geheel beschouwt, goed was opgebouwd.
84
AEM. PETERS
(30)
In een meer algemenebeschouwiug over Serapionshouding tegenover het Manichaeisme, bew~ert Casey1 dat Serapion, in tegenstelling met de meeste Christelijke theologen die St. Paulus volgden in zijn pessimistischenkijk op de menselijke natuur, er op steunt dat de mens van nature goed is en dat bet kwaad een gedrag is, opgelegd door een slechten wil. Deze bewering schijnt helemaal ongegrond, want, indien Serapion zo overtuigd was van de natuurlijke goedheid van den mens, daD zou hij Diet zo sterk beklemtonen dat de mens vrij ~s, daD zou hij door geeD voorbeelden aantonen dat de goeden kunnen vallen en zelfs de besteD,daD zou hij in zijn werken Diet zo aandringen op waakzaamheid (LIII-LIV ; Ep. ad mon.), en daD hoefde hij oak Diet te steunen op Christus die de Bevrijder is van de zonden en de ziel hoger opvoert (VIII, 52-62). Het is juist omdat Serapion de natuurlijke zwakbeid van den mens kent dat hij op die punteD steunt. Ten slotte is Casey2 van mening dat de methode van Serapion om telkens weer veronderstellingen en objecties uit te vinden, die de Manichaeen mogelijk zouden maken, bijzondel verwarrend is voor den lezer die den draad kwijt geraakt en Diet meer weet of de Manichaeen dat nu werkelijk leren of Diet. Het is mogelijk dat die methode storend werkt, indien men uit het tractaat een ruimere kennis van het Manichaeisme wil aanwerven. Maar dat bekommerde Serapion allerminst. Zijn hoofdbekommernis was de verantwoordelijkheid verdedigen, en daarom gaat hij soms verder daD de eigenlijke Manichaeische leer. Hij trekt er een logische conclusie uit om oak die te weerleggen, ofweI maakt hij distincties om aan te toneD dat een bepaald punt van het Manichaeisme in aIle veronderstelling omgerijmd is, zoals b.v. de leer over de scheiding tussengoed en kwaad (XXXI-XXXII). Die opeenvolging van veronderstellingen leggeDmeer nadruk op zijn weerlegging en hebben op de lezers een meer overtuigend effect. De grand van die gedeeltelijke mislukking legt Casey,zoals hoger reeds gezegdweld, in zij n gebrek aan kennis van he, 1. R. P. CASEY,Serapion of 2. R. P. CASEY,Serapionof Thmuis against the Manichees, Thmuis against the Manichees, biz. 20. bIz. 18.
(31)
HET TRACTAAT
VAN SERAPION VAN THMUIS
85
Manichaeisme en vooral in gebrek aan een dieper inzicht in bet Manichaeisme. Serapion zou bet Manichaeisme te veel beschouwd hebben als een theorie, maar niet genoegals een volledige oplossing van bet probleem van bet kwaad, een oplossing van dien strijd dien de mens in zich zelf voortdurend ondervindt. Hierin zou Serapion fel verschillen van Paulus en Augustinus, die den strijd beter ~enden en meer oog hadden voor de dynamische contrasten van goed en kwaad, en hierin zou hij meer overeenkomenmet Clemensvan Alexandrie en andere Christelijke Platonisten, die zich aan die contrasten minder interesseerden en er meer bekommerd om waren een atmospheer te bereiken waar bet kwaad is uit-
gesloten.
Men kan gaarne toegeven dat Serapion in zijn eigen leven niet zo'n kennis maakte met bet kwaad als Paulus en Augustinus. Maar daarom heeft hij, als asceet, bet probleem niet minder begrepen. Integendeel, Serapion heeft dat probleem van dien geweldigen innerlijken strijd zo goed begrepen, dat hij juist dat neemt als hoofdpunt van zijn weerlegging. Hij ziet bet goed en kwaad in de mensen, hij is er van overtuigd dat de besten kunnen vallen en dat de slechtstell kunnen goedworden. In bet Manichaeisme,logisch doorgevoerd, was aIle strijd nutteloos, daar bet de verantwoordelijkheid wegneemt en bet kwaad toeschrijft aan de natuur. Tegenover dien zo gevaarlijken uitleg stelt Serapion de leer der verantwoordelijkheid van den mens. De mens zelf draagt de beslissing in handen en bepaalt zijn eigen lot. De mens zal bij bet oordeel moeten rekenschapgeven en volgens zijn vrije handelingen zal hij beloond worden of gestraft. De mens heeft echter hulp, en die hulp is Christus, maar van den anderen kant moet hij zelf waakzaam blijven. Daaruit blijkt wel dat Serapion bet probleem van bet kwaad niet minder goed begrepen heeft dan Paulus en Augustinus, al verlangt hij dan ook te komen tot de zuivere atmospheer waar geenplaats is voor bet kwaad. Niemand zal durven ontkennen dat ook Paulus en Augustinus daarnaar verlangden. Het Manichaeismewerd door Serapion niet enkel beschouwd als een onlogisch metaphysisch systeem met gevaarlijke gevolgen, dat hem interessant materiaal hood voor dialectiek, maar oo~ wou hiJ ee~ tbeQretis~he,ratioijeel en theologisch,
86
AEM. PETERS
(32)
en een practische oplossing geven van bet probleem van bet kwaad. Het Manichaeisme als volledig systeem boezemde hem minder belang in, maar een bepaald punt daaruit, de grondstelling die de verantwoordelijkheid moest loochenen, dat was bet wat hem aanzette zijn tractaat te schrijven. Want ook in de weerlegging van een aDder punt nit bun leer, nl. dat de Glide Wet zou voortkomen van bet slechte principe en bet Evangelie van bet goede principe, komt die ethische I)( kommernis voortdurend terug. Dat gedeelte is meer' doctt.neel. Ook dat wil hij grondig weerleggenomdat hij bet nauw verband zag tussen de Wet en bet Evangelie. Viel de Wet, dan moest ook bet Evangelie vallen, daar ze zo nauw overeenstemmen. Uit bet onderzoek van de argumenten en de methode kan men o.i. niet besluiten dat Serapions weerlegging eengedeeltelijke mislukking moet heten, maar rekening houdend met zijn doel en opzet, kan men zeggendathij de twee punten, bet dualisme als grond van vernietiging der verantwoordelijkheid en zij n toepassing op de H. Schrift, op een goed geslaagdemanier weerlegd heeft. Ten hoogste zou men kunnen zeggen'dat de structuur van h~t eerste deellogischer kon opgebouwd zijn, dat dUBde argumenten logischer konden verbonden en geordend zijn. Het zou ten andere te verwonderen zijn, dat Serapions tractaat tegen de Manichaeenzo weiDig waarde had, wanneer de Vaders en de oudere Christelijke historici zoals Sozomenus, Photius, Leontius van Byzantium, Epiphanius en Hieronymus, bet tractaat zo eensge~ind geloofd hebben1. Serapionskennis van het Manichaezsme.-Het is, volgens Casey, buitengewoon klaar dat Serapion weiDig wist van de leer die hij bestreed en daaraan schrijft hij Serapionsgedeeltelijke mislukking toe 2. Was de kennis van Serapion, voor 1. SOZOMENUS, Hist. eccl., 1. LXVI, c. XXI, uitg. HOLL, di. III, C. XIV, P.G., dl. 67, kol. 1081. -PHOTIUS, Contra Manichaeos, I. I, C.XI, P.G., dl. 102 kol. 32-33. -LEONTIUS Byzantinus, Contra Nestor. et Eutych., I. III, n. 40, P.G., dl. 86, kol. 1377. -EPIPHANIUs,AdversusHa~reses1Haer,
2, bIz. 48-49.- HIERONYMUS, De Viris illustr., C.XCIX,uitg. HERDING,bIz. 56. 2. R. P. CASEY,Serapion of Thmuis against the Manichees, bIz. 17, 2t,
(33)
HET TRACTAA'l
VAN SERAPION VAN THMUIS
87
zover dit uit zijn werk kan opgemaakt worden, werkelijk zo gebrekkig ? Een systematische uiteenzetting hoeven we, zoals reeds gezegd werd, niet te zoeken. De passageswaarin Serapion bet Manichaeisme rechtstreeks uiteenzet zijn niet talrijk en evenmin.uitgebreid 1. Natuurlijk geeft hij daarbuiten meerdere punten uit bun leer aan, zonder er rechtstreeks naar te verwijzen. Rekening houdend met aldie gegevenskrijgt men uit Adversus Manichaeos de volgende schets van bet Manichaeisme. Hij waarschuwt voorop tegen de valsheid van de Manichaeen die den naam van Christus aanroepen om hem beter te kunnen bestrijden,die zich vrienden van Christus noemen, maar feitelijk Christus' Vijanden zijn (III, 9-24). Het kwaad was altijd, en is ongeworden, bet is een substantie of hyposthase. Ook God was altijd en is ongeworden. God die goed is en Satan, die slecht is, waren altijd en zijn ongeworden. Beiden zijn wortels van Goed en Kwaad en uit die wortels springen twee scheuten, die beantwoorden aan de wortels. Goed en kwaad bleven beiden op bun eigen, afgescheiden terrein. Ieder bestuurde zijn eigen terrein volgens zijn natuur. Het Kwaad was altijd agressief, altijd gereed om schadete berokkenen, ook aan zij n eigendom. Het Goede daarentegen was altijd goed, bereidwillig voor bet zijne (XXVI, 8-16; XXXI, 3-11). Het Kwaad drong vooruit door eigen kracht en benadeelde en kwelde zich zelf, maar toen bet op terrein der waarheid kwam, was bet verbaasd en stond vol bewondering voor bet licht, dat bet daar plotseling zag. Het vergat zijn eigenstrijd, viel bet licht aan, roofde bet en verslond bet en daardoor vergat bet Kwaad zijn eigen strijd (XXXIII, 3-6,12,15-17, 29-32). Tussen bet Goed en bet Kwaad, tussen God en de
1. Ad". Man., III, 9-24; XII, 3-8; XIV, 1-3; XXIII,26; XXV, 8-18; XXVI, 8-16; XXXI, 3-11 ; XXXIII, 3-6, 12-13,29; XXXIV, 1-3; XXXVI, 2-3, 6-21 ; XL, 14; XLIX, 15-22, 45-52; LI, 12-24; LIII, 35-39. Deze lijst bevat
entge passages meer daD Casey
aangeeft (bIz. 17), daar bet in die passages even rechtstreeks
gaat over bet Manichaelsmeals in degenedie door Caseyworden aangegeven.
88
AEM. PETERS
(34)
stof is er een eeuwige strijd (no'i.efl,o~vi.1J~"at Oeov, XXXI, 43). Over de ontwikkeling van dien strlj d, over ÂŤ bun oproepingen, de gevechten, de fabelen en reuzenstrijden Âť 1, zwijgt Serapion met opzet. Alles wat geschapen is, is bet werk van bet Kwaad, ook de mens. De ziel is wel door God geschapen, maar de duivel heeft haar aangepast aan bet lichaam, is de oorzaak van de intrede van de ziel in bet lichaam. Het lichaam echter zowel als de v~reniging van ziel en lichaam, dus de mens als geheel, is uitsluitend bet werk van bet Kwaad (LI,' 12-24). Daaruit voIgt dat bet lichaam van nature kwaad en de ziel van nature goed is (V). Sommige vancIl zelfs Gods heilseconomie aan en schrikken er niet voor terug tegen de vrijheid van den mens te spreken (LIII, 36-39). De Manichaeen verwierpen de Wet en de prof~ten, maar ze besloten bet Evangelie te aanvaarden. Feitelijk echter aanvaarden ze bet Evangelie alIeen met woorden om den schijn te hebben den naam van Jezus te eren en op die manier de mensen gemakkelijker te misleiden, want ze nemen bet Evangelie niet volIedig aan. Ze voegen er bij of laten er van weg wat ze goedvinden en zo maken ze een ander Evangelie, dat zelfs den naam van Evangelie niet meer verdient 2. De Wet is gemaakt door bet Kwa,ad (XL, 14), bet Evangelie daarentegen door bet Goed, want de schrijver van de Evangelies is barmhartig, maar de Wet is onbarmhartig en wreed. De bedienaars van de Wet waren streng en meer geneigd tot straf dan tot barmhartigheid (XLIX, 9-13). Daarvoor wijzen ze op bet voorbeeld van Eliseus die de kinderen die hem bespot hadden, vervloekte en aan twee beren overleverde om versIon den te worden, en op bet voorbeeld van Elias die bet vuur afsmeekte over de soldaten die tegen wil en dank door den koning gezonden waren om Elias te roe-pen: Indien ik een man Gods ben, dan dale bet vuur uit den hemel op u neer en verslinde u en vijftig van de uwen (II Kon., 1-10) (XLIX, 15-22).
1. Ado. Man., XXXVI, 2-3: Ta~neopoM. avTcQv, Ta~ pcixa.
dAl'
Ta~ pv8onotta~
vov nsnOtf/"OTS~
eleetva~ leal ytyav-
Topaxta~ O'twnwvTe,...
~, Adv,Mqn.,X~XVI! 19-21;
lTseov O'wpa yeappaTWV p,izet
TOt;' aV6paTO~ O'sO't,
TOt;' svayysllov Tai~ l6lat~
~(Ja{Jovln-
(35)
HET TRACTAAT
VAN SERA PION VAN THMUIS
89
In de vergelijking met de rijke leer der Manichaeenis dit maar een zeer onvolledige en vage voorstelling, zelfs van de fundamenten van bun leer. In een passage erkent Serapion zelfs dat hij niet op de hoogte is van een punt uit ~un leer 1. Het is mogelijk dat Serapion verschillende punten uit bun leer Diet kende, en dat hij ze niet tot in de kleinste details bestudeerd had. Men mag nochtans niet te ver gaan in zulk besluit juist omdat Serapion geenuiteenzetting van bun leer wilde geven, maar alleen enkele punten er van wilde bestrijden. Bovendien zegt hij eens uitdrukkelijk dat hij verschil-lende punten met opzet stilzwijgend voorbijgaat 2. Hij kon dUB ook andere punten stilzwijgend voorbijgaan, zonder bet te vermelden. Hoever zijn kennis preciesreikte, is moeilijk uit te maken. In ieder geval kende hij bun leer voldoende om er een goed en klaar inzicht in te hebben, maar misschienhad hij weinig persoonlijk contact gehad met Manichaeen, zodat hij verschillende punten die de Manichaeen in Egypte mondeling behandelden, niet kende. Uit welke bron Serapion zijn gegevensverkregen heeft, is moeilijk vast te stellen. Nu en dan haalt hij een passus uit bun leer aan, die hij aangeeft met ffaat of ff1Jat,hetgeen schijnt te wijzen op een geschrevenbron. Indien dat waar is, moet hij eerder een samenvattend werk gebruikt hebben dan wel een origineel Manichaeischdocument, omdat de aangehaalde teksten niet aan zulk origineel document doen denken. Het is ook niet onmogelijk dat Serapion wel een werk citeert of mondelinge inlichtingen, en die in zijn eigenwoorden weergeeft, want de stijl van de aangehaaldepassagesverschilt niet bijzonder van den stijl van Serapion zelf 3. Welke bron hij ook gebruikt heeft, zeker is dat de Manichaeischeleer, voor zover Serapion die uiteenzet, overeenkomt met bun leer zoals we die kennen uit andere bronnen. Maar buiten den term n(}6odotvoor de eonen en archonten en bet polemisch gebruik van de verhalen van Eliseus en Elias, 1. Adv. Man., XIV, 1-2: Ou"
2. Adv. Man., XXXVI, 2-3.
3. VgI. R. P. CASEY,Serapion ol15a158,el "al TOVdnotnoAov 15tapd}.;'ooO'tV 1/ 8V Toi~ dnoO'TOAot~auTOV of Thmuis against the Manichees, 8r"f!tvOvO't 15ta T4 VE~. plz. 18,
90
AEM. PETERS
(36)
draagt bet tractaat niets bij tot kennis over bet Manichaeisme 1. -bet vervolledigen van de Datum. -In bet tractaat komt geen enkel historisch gegeven voor dat ons een aanknopingspunt zou gevenom den datum er van vast te stellen. We zijn dus aangewezenop de leer van bet tractaat en de data uit Serapions leven die we met zekerheid uit andere bronnen kennen. Nu ook daaruit kan weinig met zekerheid worden vastgesteld. He! is opvallend dat Serapion, die in zo'n nauwebetrekking moet gestaan hebben met den H. Athanasius en bet Arianisme vijandig gezind was, in zijn tractaat de Niceaanseterminologie, vooral bet slagwoord o#oovato,",niet gebruikt. De reden daarvan was zeker niet dat er geen gelegenheid bestond in zijn polemiek, want waar hij bet gemakkelijk en zeer gepast zou kunnen gebriIiken doet hij bet niet of stelt zich tevreden met uitdrukkingen uit de H. Schrift. Zo beschrijft hij de betrekking tussen Vader en loon als 8#oto," 'l'OVrerevv1]xo'l'O," 2. Er is verder ook geen spoor van de strijd tegen bet Arianisme te ontdekken. Daaruit zou men kunnen besluiten dat bet tractaat geschreven werd v66r bet concilie van Nicea en den Ariaansen strijd of v66r hij er mee in contact kwam, vooral daar hij later in den brief aan de Monniken, dus na 3563, van 0#0011ato,"spreekt. Dat is echter moeilijk aan te nemen, daar Serapion toen nog zeer jong moet geweest zijn, daar hij in 339 of 340 zeker al bisschop was en vooral dat hij in 353 nog een zending ondernam naar bet Westen en dus toen nog niet zo heel oud kan geweestzijn. Het is beter aan te nemen dat Serapion met opzet die twistpunten vermeed om niet te schaden aan zij n eerste doel. Als hij immers de Niceaanse terminologie gebruikte zou hij een groep lezers al dadelijk van zich afstoten, terwijl hij met een neutrale terminologie te gebruiken bij iedereen ingang kon vinden. 1. VgI. R. P. CASEY,Serapion R. P. CASEY,Serapionot Thmuis ot Thmuis against the Manichees, against the Manichees,bIz. 24. bIz. 17. 3. Ep. ad man., XI, P.G., <!l. 2. Ado. Man., XLVIII,20. VgI. 40, kol. 936-937.
91
(87)
HET TRACTAAT
VAN SERA PION VAN THMUIS
Oak is bet mogelijk dat Serapion zijn tractaat schreef to en hij zich nag niet heel definitief had uitgesproken voor de Niceaanseterminologie 1. In dit geval moet bet tamelijk vroeg geschrevenzijn. Dit zou overeenkomenmet bet feit dat hij in bet tractaat nag tamelijk sterk onder den invloed staat van zijn Grieks-Alexandrijnse opvoeding, en dat hij van den anderen kant reeds den invloed onderging van bet monnikendom, waarvoor men een aanduiding zou kunnen vinden in zijn bewondering voor bet ascetisme2. Men zou dug op zijn vroegst de jaren 320-325 kunnen opgeven als terminus a quo en als terminis ad quem de jaren na 340 to en hij meer in den Ariaansen strijd betrokken werd als bisschop en trouwe verdediger van Athanasius. Meer algemeenkan men bet tweede quartaal der vierde eeuw aanwijzen. . Taal en Stijl. -Het tractaat van Serapionis een polemiek die over bet algemeenbezadigd en nuchter, maar toch niet zonder vurige overtuiging en soms met heftigheid gevoerd wordt. Zijn taal en stijl zullen daarvan den invloed ondergaan. Zijn taal is betrekkelijk eenvoudig, en tamelijk vloeiend, alhoewel niet altijd zuiver 3, hetgeen voornamelijk te wijten is aan de neiging die hij bier en daar vertoont voor korte en antithetische zinnen en: woordenspel. Aan den uiterlijken vorm van zijn werk heeft hij veel zorg besteed. Hij zet een thesis voorop, herinnert zijn lezers aan bet plan dat hij voIgt, welk punt hij uiteengezet heeft en welk punt hij nu aanvat. Over bet algemeenzijn die inleidingen of overgangen zeer kort en worden ze met een enkelen zin aangegeven.
1. R. P. CASEY,Serap/on of Thmuis against the Manichees, bIz. 14. 2. Zijn beschouwingenover de deugden, over Christus en zijn verhouding tot ODS,over de waakzaamheid en zijn algemene neiging tot moraliseren laten die bewondering dQorschemeren.VgI.
Ad". Man., XLIV-XLVII, LIIILIV. 3. A. PUECH, His to ire de la Litterature grecque chretienne depuis les origines jusqu'd la fin du lye s. (Collection d'Btudes anciennes publii!e sous le patronage de l'Association Guillaum~
Bude),dl. 3, 1930,bIz. 145.
92
AEM. PETERS
(38)
Zijn strijd is levendig en energiek. De voornaamste kenmerken ervan zijn wel zijn neiging-om antithesen op te bouwen, om woordspelingen te maken en soms synoniemen opeen te hopen. Graag gebruikt hij korte zinnen, vooral vraagzinnen, en dit veelal in zij n argumenten ex absurdo,waar hij zijn lezers wil doen aanvoelen hoe ongerijmd en belachelijk een stelling der Manichaeen is. Hij kan met koelheid en scherpzinnigheid een redenering doorvoeren, maar van den anderen kant weet hij de rhetoriek aan te wendell. Zo "is zijn stijl een mengeling van bezadigde nuchterheid en vurige opgewonden rhetoriek 1. Serapions woordenschat is rijk en goed gekozen, niet alleen zijn philosophische woordenschat die zeer juist en technisch is, maar ook de woordenschat over bet algemeengenomen 2.
* ** Laten we nog kort bet bovenstaandesamenvatten. Kostte bet heel wat tijd en moeite den tekst van Serapions tractaat weer in zijn oorspronkelijken vorm samente stellen, veel gemakkelijker is bet de authenticiteit er van te bewijzen. Deze staat buiten elken twijfel en steunt op bet eenparig getuigenis van de kerkelijke auteurs met uitzondering van Facundus van Hermiane, die bet, klaarblijkelijk bij vergissing, aan Athanasius toeschreef. Het was ons niet mogelijk den juisten opsteldatum aan te wijzen. Om dit bij enige benadering te doen en om tegelijkertijd vaag genoegte blijYen, kan misschien best bet tweede kwartaal der vierde eeuw wordeh aangegeven. Het tractaat is een philosophisch-theologischeweerlegging van de Manichaeischedwaling die toen zeerveel bijval kende. 1. Vgl. A. BRINKMANN,Die Streitschrift des Serapion von Thmuis gegen die Manichaer. (Sitzungsber.der Konigl. preus. Akad. der Wissensch.zu Berlin), 1894, bIz. 487. -R. P. CASEY, Serapion of Thmuis against the Manic/Jees,bl~. 6. .,--.0\. PVECH,
His toire de la Litterature grecque chretienne,bIz. 148. 2. R. P. CASEY, (Serapion of
Thmuis against the Manichees, inleiding, bIz. 6-12) geeft een goede Iijst van de stijIkenmerken en woordens~hat van Sera-
pion,
93
nET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMtJIS
(39)
Serapions doel was niet een systematische en gedetailleerde weerlegging te schrijven van heel de Manichaeische leer. Tegenover bet Manichaeisch dualisme dat, logisch doorgevoerd, moest leiden tot de ontkenning van de menselijke verantwoordelijkheid, met al de gevolgen daaraan verbonden, bewijst Serapion dat de mens vrij is en verantwoordelijk voof"zijn eigen daden. Op dit doel hebben we sterk den nadruk gelegd omdat daardoor bet speciale karakter van bet tractaat met zijn methode en argumenten verklaard wordt. We meendendat CaseySerapions werk enigszinsongunstig beoordeeld heeft~ juist omdat hij bet als een zuivere weer-legging beschouwde en bet eigenlijk doel niet genoeg voor ogen heeft gehad. Daarom moest hij besluiten dat Serapions kennis van bet Manichaeisme zo gebrekkig was, hetgeen nochtans helemaal niet bewezenis. Rekening houdend met dit nieuwe gezichtspunt kunnen we voor bet tractaat van Serapion tegen de Manichaeendezelfde hoge waardering blijven bewaren die de vroegere kerkelijke schrijvers er voor hadden.
SUMMARIUM Serapionis
episcopi
magna ex parte tandem
auclorum palest.
testimoniis Ad
325-350
formam
Manichaeos Bostreni
res titu tus,
tractalus,
erronee insertus,
a R.
Casey critice
applicationes.
moralitatis
sit
contentu
non
Plane
ann is circiter circumstantiis
philosophico-theologica
intendit sibi
aetatis
eius exacta determi-
neque ex aliis
refulationem
fundamentum,
ducere ruinam,
compositionis, indicatis,
refutatio
primarie
manichaeisticae
Manichaeismi
extremos
operis
turn illius
in dubium vocari nulla ratione
vera quod aninet
tractatus
chaeismi, Serapion
manuscripta
stabilita,
terminos
neque ex ipsius
docirinae
turn iraditione firmiter
tempus
tamquam
erui palest. Quamvis
cipuas
Titi
est.
Operis authenticitas,
natur
adversus
iractatum
in suam prislinam
editus
natio
Thmueos
in similem
Mani-
tradere systematicam sed ante omnia
dualismum
totius
evellere co-
nempe eiusque prae-
conscius dualismum
necessaria
in
omnibus quae sibi praesto sunt argumentis
94
AEM. PETERS
(40)
libertatem hwnanam hominisquepraestationemactivitatis suae vindicat demonstrandobonus vel malus actionesnon e principiis substantialibus sibi invicem oppositis provenire sed e libera voluntate hominis qui de iis rationem redderedebet. Eius ergo scapuspotissimwn ordinis est moralis. Hunc scopum magni momenti esse in efformando iudicio de tractatu, quippe qui explicat specialem eius indolem, structuram et argwnenta, omnibus estperspicuwn. Proindequefacile est intellectu cur in sua introductionead criticam editionem, R. Casey, tractatum unice consideransut meram refutationem, vera Serapionis scopo posthabito, sententiam profert sat severam. Eandem ob causam I. auctor Serapionemcognitionem nonnisi deficientern habereopinari cogitur, quod lumen nullo argumentoprobatur. Hisce positis, auctorum ecclesiasticorumqui olim tractatum tam magni lecerunt existimationi etiamnunc assentirefas est.
Histoire
positive
Ju Canon
romain
Une epiclese a Rome? PAR
Mgr C. CALLEWAERTt (Bruges)
On gait combien nombreuseset divergentes sont les hypotheses peniblement elaborees en vue de relater I'histoire du canon de la messeromaine. La methode suivie de preference par les.critiques modernes est connue. Chacun dissequela piece comme il I'entend, pour la reconstruire ensuite a sa guise, d'apres des indications ou des analogies tirees des liturgies soit orientales soit hispanogallicanes. La plupart de ces operations repose sur la conviction que Ie canon romain doit avoir eu line vraie epiclese du SaintEsprit, IA me-meoil on la trouve dans to utes -disons plutot presque to utes -les autres liturgies. Note de la Redaction.-Nous sommes heureux de pouvoir publier ici une etude, dont l'importance n'echappera a personDe. Bien que leg resultats de certains travaux plus recents que l'auteur n'a pu connaitre scient a me-mede completer utilement cespages,DOUg les livrons au public telles que l'eminent erudit leg a redigees, en y ajoutant seulement quelques notes au bas d~s pages. Nous crayons cependant
manquer a notre tache en ne rappelant des maintenant l'etude de Th. KLAUSER,Der Uebergangder riimischen Kirche van der griechi-
schen zur lateini.schenLiturgiesprache,dansles Miscell. Mercati, Rome, 1946,t. I, p. 467-482.Malgre quelquesvues divergentes,les conclusionsdu savant recteur de }'universite de Bonn viennent confirmer sur plus d'un point celles du liturgiste brugeois.
~
96
MGR C. CALLEWAERTt
(2)
Essayons tout d'abord de montrer I'extreme fragilite de de ce point de depart. II y a, dit-on, des temoignages qui attestent I'existence de cette epiclese dans Ia liturgie romaine. D'aucuns Ies trouvent decisifs 1; ils nous viennent d'ailleurs de Rome et sont meme d'un pape contemporain. Dans son traite De duabus naiuris, S. Gelase (492-496), au cours d'une comparaison qu'iI etablit entre l'eucharistie et I'incarnation, affirme que Ie pain et Ie vin sont changes en substance divine par I'operation du Saint-Esprit, « in hanc scilicet divinam transeunt sancia Spiriiu perliciente substantiam 2. I) Partisans et adversaires de l' epiclese romaine trouvent l'affirmation trop vague pour s'y arreter. Mais Ie m~me pape mentionne dans line lettre a l'eveque Elpidius de Volterra, line invocation Iiturgique du Saint-Esprit pour operer la consecration : Sacrosancta religio quae catholicam tenet disciplinam tantam sibi reverentiam vindicat, ut ad earn quilibet nisi pura conscientia non audeat pervenire. Nam quomodo ad divini mysterii consecrationemcoelestisSpiritus invocatusadveniet,si sacerdos,qui eum adessedeprecatur,criminosisplenus actionibus reprobetur 3? Ce texte semble en effet donner exactement Ie fond habituel de I'epiclese orientale: line invocation adressee aDieu -d'ordinaire apres la consecration -pour demander que Ie Saint-Esprit vienne consacrer et nous rendre salutaire I'offrande eucharistique. S. Ambroise parle d'ailleurs dans Ie meme sens: « Quomodo igitur Spiritus sanctus non omnia habet quae Dei sunt, qui cum Patre et Filio a sacerdotibus in baptismo nominatur et in oblaiionibus invocaiur 4? . 1. Voir e. a. A. FORTESCUE,cr. S. AUGUSTIN,De Trinitate, The Mass,Londres, 1912,p. 406; III, IV, 10. -P. L., XLII, 874: S. SALAVILLE, Epiclese eucharis- «Non sanctificatur ut sit tam tique dans Dict. de theol. cath., magnum sacramentum,nisi opeV, col. 218; M. JUGIE, De forma rante invisibiliter Spiritu Dei. & Eucharistiae. De epiclesibuseu3. THIEL, I, p. 542. char ticis, Rome, 1943,p. 31. 4. De Spiriiu sancio, III, 16. 2. Edit. THIEL, t. I, p. 486; -P.L., XVI, 837.
(3)
HISTotRE POStTIVE DU CANON ROMAIN
91
La Iiturgie romaine devait done avoir son epiclese, dit-on. tout comme Ia generalite des anaphores orientales. II semble bien en effet que Ia Iettre a Elpidius fait allusion a Ia pratique liturgique, a line invocation liturgique du SaintEsprit. II n'y. a pas lieu de no us en etonner. II y a effectivement beaucoup a glaner dans I'ancienne liturgie romaine. Des Ie temps de S. Gelase elle renfermait des invocations priant explicitement Dieu d' envoyer son Esprit sanctificateur pour transsubstantier .1'offrande et nous Ia rendre salutaire. En voici deux que nous empruntons au sacramentaire Ieonien : Munus populi tui, Domine, placatus intende, quo non altaribus tuis ignis alienus nee inrationabilium cruor effunditur animantium, sed sancti Spiritus operante virtute sacrificium jam nostri (legenostrum 1)Corpus et Sanguis est ipsius sacerdotis (FELTOE,p. 161). Mitte Domine quaesumus Spiritum sanctum qui et haec munera praesentia nostra tuum nobis efficiat sacramentum et ad hoc percipiendum nostra corda purificet (FELTOE,
p. 74). Ces formules sont aussi explicites que possible 2. En voila sans doute assez pour comprendre et justifier I'allusion assez discrete de Gelase a line invocation liturgique du ÂŤ coelestis Spiritus I). Ce que les formules liturgiques du canon romain contenaient implicitement, Ie pape l'exprime en termes plus explicites, conformement a Ia doctrine re~ue et sans doute Ii I'opinion courante, telle qu'illa trouvait enoncee clairement dans plus d'une secrete contemporaine et telle que l'interpretera plus tard Florus de Lyon 3. 1. Ou plut6t nostri temporis, cr. L. BROU,dans DownsideReview, LXIV, 1946, p. 40. 2. Nous pourrions encore citer, dans la liturgie de Pentec6te du Leonien, deux secretesdans Ie meme sens; mais elles sont moms explicites (FELTOE,p. 26, 9 et 27,23). Dans notre missel, nonspouvons renvoyer aux belles Sacris Erudiri. -7.
secretesdu vendredi dansl'octave de Pentec6te et de la messein ipsa die consecrationis altaris, ainsi qu'il plusieurs oraisons de la dedicace d'une eglise. Mais ces textes ont chance de ne pas remonter au temps du papeGelase. 3. Expositio missae,XLIV, 1, edit P. Duc, Belley, 1937,p.122; ct. LIX, 1, p. 131.
98
MG1\c. CALLP-WAEnTt
(4)
« Un texte d'un caractere un peu vague peut etre commente dans un sens plus precis -dit a-bon droit Dom Botte 1 -. Les textes de Gelase qui sont invoques en faveur de I' existence d'une epiclese romaine ne semblent pas postuler de texte liturgique plus explicite que Ie Quam oblationem..
*** Cette hypothetique epiclese a I' oriental line fois ecartee, I'histoire du canon romain peut se traiter d'apres les regles ordinaires de la critique. Le texte du canon -du mains pour la section centrale qui nous occupera ici -no us est exactement connu par deux recensions assezdifferents dJage et de redaction. La plus jeune est celie de notre missel. Nous pouvons la controler jusque vers 700 et constater que, depuis lors, elle n'a guere change. On trouvera les fares variantes dans I'ouvrage de Dom Botte precedemmentcite. Mais nous avons la chance de possederline recensionde la fin du IVe siecle dans Ie De Sacramentis,dont I'authenticite ambrosienne est desormais solidement etablie 2. Notre texte se trouve dans Ie quatrieme livre qui traite de la priere eucharistique a la messe. II insiste surtout sur I'idee que Ie pain de l'Eucharistie n'est plus un« pain usuel»; il est devenu « la chair du Christ» et il I'est devenupar la (Iconsecration»; celle-ci se fait par les paroles du SeigneurJesus, qui ant la puissancede tirer du neant ce qui n'existe pas et, a plus forte raison, de transformer. ce qui existe ( IV, IV, 13-20). En conclusion de sa demonstration, Ambroise continue: « Vis scire quia verbis coelestibusconsecratur? Accipe quae
1. Le canonde la messeromaine, Louvain, 1935, p. 61. 2. Voir surtout, outre G. MoRIN, Pour l'authenticite du « De sacramentis», dans Ie Jahrb. filr Liturgiew, VIII, 1928,p. 85-106, les etudes de H. FRANK dans Theol.Quartalschrift,CXXI, 1940,
p. 67-72, et de O. FALLERdans Zeitschr. fur kath. Theol., LXIV,
1940, p. 1-14; 81-101. [On peut regarder commedefinitive I'argumentation de Dom H. CONNOLLY, The « De sacramentis» a work of St Ambrose, Oxford, 1942.]
(5)
HIST~IRE PoSITIVE Dtt CANON tloMAIN
99
Bunt verba. Dicit sacerdos : Fac nobis, inquit, hanc oblationem adscriptam... ». Et il cite, en I'entrecoupant de quelques reflexions de circonstance, toute la partie centrale du canon (IV, v et VI). La premiere question qui se pose est de savoir si ses citations sont authentiques et exactes. II no us semble qu'il taut repondre par I'affirmutive. L'argumentation de I'orateur l'obIigeait a une fi(.calite stricte dans la reproduction des « verba coelestia ». L ":ev~que s'en est parfaitement .rendu compte: on 1'entend a la fa<;on dont iI insiste pour amener sescitations: Vis scire quia verbis coelestibus consecratur? accipe quae sunt verba.Dicit sacerdos: Fac nobis, inquit, hanc oblationem... Qui pridie ...Similiter ... Vide ilIa omnia. Ilia verbaevangelistaesunt usquead Accipile sive corpus sive sanguinem. Inde verba sunt Christi: «Accipite et bibite ex hoc omnes ; hie est enim sanguis meus». Et vide singula... Deinde quantum sit sacramentum cognosce. Vide quid dicat: Quotiescumque ...[I Cor., IX, 25-26)]. Et sacerdosdicit: Ergo memores... L'insistance que I'orateur apporte dans ses formules d'introduction et surtout la minutie qu'iI met a distinguer, dans sa comparaison avec les textes de l'Ecriture, les paroles du Christ et celles de l'evangeliste, n'auraient aucun sellS s'il ne citait pas d'une maniere absolument Iitterale les « verba coelestia » qui operent la consecration. Mais -remarquons-le bien -Ambroise ne cite pas seulement les paroles consecratoires. II donne, sous l'egide de ces m~mes formules d'introduction qui en garantissent la fidelite textuelle, toute la formule de la double consecration; il la fait m~me preceder d'une priere qui ne contient aucune « parole celeste ». Et, apres avoir acheve la citation, il la reprend phrase par phrase et la commente: « Vide singula... ». C'est done bien toute la citation qu'il s'engage a donner textuelIement. C'est d'ailleurs, chez notre orateur, une question de methode: donner la teneur textuelle des formules rituelIes, pour les commenter ensuite. Ainsi fait-il encore p.ex. pour les for-
100
MGRc. CALLEWAERT t
(6)
mules de I'abrenuntiaiio (I, VI, 5) et de I'administration du bapteme (II,VI, 20) et pour l'orai-sonque prononce l'eveque lors de l'onction du nouveau baptise (II, VII, 24). Le De Sacramentisnous offre donc, non pas line citation libre de notre canon, mais un extrait textuel deJa priere eucharistique usitee par S. Ambroise a Milan 1. D'ou venait ce canon milanais? En depit de certaines analogiesavec Ia liturgie syrienne du Ive siecle, il n'a pas l'air d'une anaphore orientale. Serait-ce peut-etre line formule autochtone, nee a Milan? En tout cas, elle ressembletrop au canon romain, pour ne lui etre pas apparentee. Ne serait-ce pas de ce cote qu'il convient d'orienter les recherches?
** * Le predecesseurimmediat de S. Ambroise, l'ev~que Auxence (355-374) etait un oriental, comme la plupart, semble-t-il, de ceux qui avaient occupeIe siegede Milan avant lui. II etait de Capp'adoce. On peut donc conjecturer, avec la plupart des auteurs, que la liturgie suivie par les ev~q\;lesde Milan jusqu'au temps de S. Ambroise, etait grecque d'expression, orientale d'allure. Or Auxence, nous Ie savons, etait arien fervent. II y a lieu de craindre que l'heresie ait deteint sur la liturgie meme eucharistique. S. Ambroise, au contraire, s'etait montre, des Ie jour de son sacre, un adversaire declare de l'arianisme et un zele protagoniste de l'orthodoxie. II n'aura certainement pas manque de purger au moins la liturgie de tout ce qui pouvait insinuer l'erreur. Mais nous ne savons jusqu'ou alIa sa reforme liturgique. 11 est peu probable pourtant qu'il ait compose lui-meme son canon de messe. En effet, l'auteur du De sacramentis declare a plusieurs reprises qu'il ÂŤ desire suivre en tout l'Eglise romaineÂť (III, I, 5). Cela n'exclut evidemment pas quel-
1. cr. G. MORIN,Depuis quand de ce qu'il a remplace, dans Rev. un canon fixe a Milan'l Restes bened..LI, 1939.p. 101 55.
101
(7)
HISTOIRE
POSITIVE
DU CANON ROMAIN
ques divergences accidentelles. Mais imagine-t-on qu' Ambroise se soit exprime ainsi sans reserve, s'il avait prefere, pour la formule la plus auguste de la liturgie, une composition personnelle a celIe de la ville des papes? Imagine-t-on que S. Ambroise ait commente comme ill' a fait, en insistant sur la portee <;logmatiquedes termes et leur inattaquable autorite' doctrinale, une formule qu'il aurait lui-meme composee1? Non, Ie texte qu'il explique a sesneophytes est visiblement une formule intangible, emanant d'une autre autorite que celIe de l'orateur.lui-meme. Dira-t-on que l'autorite exceptionnelle de notre formule -lui venait d'une longue tradition? Mais deja Ie predecesseur immediat de S. Ambroise, l'arien oriental Auxence, ne l'employait certainement pas. Le canon du De sacramentis ne pent tirer l'autorite que I' eveque de Milan lui assigne que de son origine romaine. Mais il y a plus. Pendant les to utes premieres anneesde I'episcopat d' Ambroise, un auteur anonyme ecrivit a Rome Ies Quaestionesveteris et novi Testamenti pseudo-augustiniennes. II y reproche a ses concitoyens d'appeler Melchisedech summussacerdos,ÂŤ sicut nostri in oblatione praesumunt I), dit-il 2. La Iiturgie de la messe avait done, a Rome comme a Milan, sa formuIe invariable et intangible, en d'autres mots son canon fixe. Or, Ie passageincrimine par Ie pointilleux Anonyme, se trouve en to utes Iettres dans Ie canon du De sacramentis (IV, VI, 27). N'est-ce pas un in dice de plus, sinon une preuve irrefutable, que Ie canon du De Sacramentis est Ie canon de la ville des papes? N'est-ce pas line contreepreuve de ce que nons savions deja par Ie temoignage d'Ambroise lui-meme, qu'iI desirait suiyre en tout les modeles romains (III, I, 5)? Pour remplacer I'anaphore grecque usitee par Auxence, Ie fonctionnaire romain devenu eveque n'aurait-il pas adopte Ia formule latine que son alni Damase venait d'introduire a Rome en remplacement du texte grec encore en usage du temps de Marius Victorin?
1. [C'est pourtant l'hypothese qui a les preferences de M. Th.
RLAVSER~ art. cit., p. 481.]
2. Qu.109,21 -C.S.~.L., 50, 26&.
102
MGRC. CALLEWAERTt
(8)
Nous pouvons done admettre sans crainte de nous tromper que Ie texte du De sacramentisest tine citation litterale de la plus ancienne redaction du canon romain, dont Ie canon« gelasien» n'e;st qu'une simple revision, line seconderecension. Nous tenons done ici la plus ancienne,et sansdoute la premiere recensiondu canon latin de Rome, « l'anc~tre» de notre canon actuel. Les ci~atj,\ns du De sacramentisne donnent cependant pas Ie texte i~:/_gral du canon. II lui manque evidemment une finale, Ii moins que, relie par une formule de transition a l'oraison dominicale, la doxologie finale du Pater ne servit en meme temps de conclusion a tout Ie canon: ...sed libera nos a malo. Quid sequitur? Audi, quid dicat sacerdos [Compoles formules d'introduction, p. 99]: Per Dominum nostrum IesumChristum,in quo tibi est, cumquo tibi est honor, laus, gloria, magnificentia,potestas,cum Spiritu sanctoa saeculiset nunc et semperet in omnia saecula saeculorum.Amen (De sacr.,VI, v, 24). II est clair aussi que Fac nobis n'est pas la piece initiale ; Ie De sacramentisnous indique d'ailleurs Ie contenu desprieres qui precedaient immediatement cette premiere citation: Nam reliqua omnia,quae dicuntur in superioribus,a sacerdote dicuntur, laudes Deo deferuntur, oratio petitur pro populo,pro regibus,pro ceteris(ibid., IV, IV, .14). Avant d'en arriver au Pac nobis, Ie P!etre a donc successivement: a) chante une preface: «laudes Deo», -b) recite une priere « pro populo, pro regibus, pro ceteris». Mais ce dernier texte devait comporter sans doute aussi une formule d'oblation, car Ie demonstratif Pac h a n c oblationem insinue assezouvertement que la formule precedente exprimait une offrande des dons deposes sur l'autel. Cette formulea la fcis d'obJation et d'intercession correspond parfaitement a notre Te igitur actuel. Une formule analogue a dft faire partie, au temps de S. Ambroise, du canon romain. II suffira de grouper ces differents elements pour reconstruire, dans la mesure du possible, Ie premier canon romain en langue .atin~, N Oq~Ie disposons ~n colonnes paralIeIe§
(9)
HISTOIRE
POSITIVE
DU CANON ROMAIN
103
I
avec la recension « gelasienne», substantiellement identique au canon romain actuel. De sacramentis (edit. QUASTEN, p. 160 ss.)
Sacramentaire
gelasien
(edit. WILSON,p. 234 ss.)
V.D. et iustum est etc. Te igitur, clementissimePater, per legum Christum Filium tuum Dominum nostrum supplices rogamus et petimus uti accepta [hanc obla- habeas et benedicas haec dona, haec munera, haec sancta sacritionem] ficia illibata. lnprimis quae tibi offerimus oratio petitur pro populo, pro pro ecclesiatua sancta catholica, regibus, pro ceteris. I) quam pacificare, custodire, adunare et regere digneris toto orbe terra rum, una cum famulo tUG papa nostro IUo et antistite nostro IUo episcopo. Memento etc. Communicantes etc. Han c igitur etc. Fac nobis oblationem Quam oblationem tn, Deus, in omnibus, quaesumus,benedicadscriptam,ratam, rationa- tam, adscriptam, ratam, ration abilem acceptabilemquefacere dibilem, acceptabilem,quod gneris, ut nobis corpus et sanguis figura estcorporiset sanguinis Domini, fiat dilectissimi Filii tui Domini nostri lesu Christi, nostri I~suChristi. qui pridie quam pateretur qui pridie quam pateretur in sanctis manibus suis accepit accepit panem in sanctas ac venerabiles manus snag, panem. elevatis oculis in coelum respexit in coelum ad te. sancte Pater omnipotens ad te Deum Patrem suum omni« Laudes Deo deferuntur,
aeteme Deus. potentem, tibi gratias agens benedixit, gratias agens benedixit. fregit fractumqueapostolissuis fregit deditque discipulis suis, et discipulis suis tra,didit dicen$; Qicens;
104
MGRC. CALLEWAERT t
Accipite et edite ex hoc omnes:
Hoc est enim corpusmeum quod pro multis confringetur. Similiter etiam calicem
postquamcoenatumest, pridie quam pateretur,
accepit,
(10)
Accipite et manducate ex hoc -omnes : Hoc est enim corpus meum.
Simili modo posteaquamcoenatumest accipienset hunc praeclarumcalicem in sanctasac venerabiles manustuas
respexit in coelum ad te sancte
Pater omnipotens aeterne Deus item tibi gratias agens, benedixit deditque discipulis suis dicells: Accipite et bibite ex eo omnes : Hic est enim calix sanguinis mei, novi et aeterni testamenti, mysterium fidei, qui pro vobis et pro multis effundetur in remissionem peccatorum. Haec quotiescumque feceritis (Quotiescumquehoc feceritis toties commemorationem meifa- in mei memoriam facietis. gratias agens benedixit, apostolis suis et discipulis suis tradidit dicens : Accipite et bibiteex eo omnes : Hic est enim sanguis meus.
cietis, doneeiterum veniam.) Ergo memores
gloriosissimaeeius passionis et ab inferis resurrectionis
Unde et memores sumus, Domine, nos tui servi sed et plebs tua sancta, Christi filii tui Domini Dei nostri tam beatae passionis necnon et ab inferis resurrectio-
nis, et in coelum adscensionis offerimus
tibi
J}~D~ iIqIn:a~~~m 4ost~m,ra-
sed et in coelisgloriosaeaseensionis offerimus praeclarae maiestati tuae de tuis donis ac datis PO$~Ul puram, p9$tiam san~,"
(11)
HISTOIRE
POSITIVE
DU CANON ROMAIN
105
tionabilem hostiam,incruentam, hostiam immaculatam hostiam, tam, hunc panem sanctum et calicem panem sanctumvitae aeternae vitae aeternae, et calicemsalutisperpetuae. et petimus et precamur ut bane Supraquaepropitio ac sereno oblationem suscipias vultu respiceredigneris et ac-
in sublimi aItari tuo per manus angelorumtuorum, sicut susciperedignatus es munera pueri tui iusti Abel et sacrificium patriarchae nostri Abrahae et quod tibi obtulit summussacerdosMelchisedech.
cepta habere,
sicutiacceptahaberedignatuses munera pueri tui iusti Abel et sacrificium patriarchae nostri Abrahae et quod tibi obtulit summussacerdos Melchisedech, sanctumsacrificium,immaculatam hostiam. Suppliceste rogamus,omnipatensDeus, iube haec perferri [in sublimi altari tuo per manus angelitui in sublime per manusangelorumtuorum] altare tuum in conspectudivinae maiestati tuae, ut quotquotex hacaltarisparticipatione sacrosanctumfilii tui corpus et sanguinemsumpserimus, omni benedictionecoelesti et gratia replemur, (Pater
noster '" sed libera nos
a malo)
per Dominum nostrum lesum per Christum Domin um nostrum. Christum, Amen. Nobis quoque etc. Per Christum Dominum nostrum. Per quem haec omnia, Domine, semper bona creas, sanctificas,nobis, vivificas, benedicis~et prae~~ tas icnquo tibi est~
per ipsum,
106
MGRC. CALLEWAERTt
(12)
et cum ipso, et in ipso est tibi, Deo Patri omnipotentiin unitate Spiritus sancti honor,laus,gloria,magnificentia, omnis honor et gloria, potestas cum Spiritu sancto a saeculiset nunc et semperet in per omniasaeculasaeculorum. omnia saeculasaeculorum. Amen. Amen: cum quo tibi=est
Le texte primitif a done subi, en dehors de quelques additions plus importantes telles que Ie Communicantes,I' Hanc igitur et Ie Nobis quoque peccatoribus,dues a S. Leon 1, un remaniement assezprofond, specialement d'ordre litteraire. Le sens n'en est pas altere; tout au plus, la finale du Supplices: « ut quotquot...)) ajoute-t-elle une idee nouvelle au fond primitif.
** *
En ce qui concerne Ie style de notre canon actuel, M. J. Brinktrine 2, apres bien d'autres, attire I'attention sur une particularite bien caracteristique: I'accumulation de termes de valeur a pen pres egale. M. Brinktrine met to utes les pieces du canon actuel sur Ie me-mepied. II semble ne pas avoir remarque qu'il y a toutefois une notable distinction a faire entre I'ancien fond du canon et les cinq prieres d'intercession qui y furent insefees par apres. Dans ces dernieres il y a sommetoute pen a glaner. Dans les deux Memento: « aeterno Deo vivo et vera ), une reminiscence biblique (I Thess., I, 9), et « locum refrigerii, lucis et pacis», trois termes qui expriment sons des figures traditionnelles des aspects divers du repos eternel des elus. 1. ct. C. CALLEWAERT, S. Leon, primitive de I' Hanc igitur; nons n'avons pu retrouver parmi ses notes les elements de la demoncris Erudiri, I, 1948,p. 123-161. stration.] [Maintes fois I'auteur a affirme 2. Die hi. Messe,26ed., Paderforigine IeQQieQQeqe la form~ bQrn, :t934,p. 228 ~~. Ie « Communicantes. et Ie« Nobis quoque peccatoribus., dans Sa-
(13)
HISTOIRE
POSITIVE
DU CANON ROMAIN
107
Dans leg trois autres pieces dues a S. Leon, il n'y a rien a signaler, saul peut-etre (I partem aliquam et societatem I), oil Ie dernier terme precise la signification un peu vague du premier. La moisson est autrement plus abondante, tant pour Ie nombre que pour la synonymie des termes, dans Ie remaniement ÂŤ geIasien. des prieres anciennes: [Rogamus et petimus uti accepta h~beas et benedicas haec dona, haec munera, haec sancta sacrificia illibata pacificare, custodire, adunare et regere 1] benedictam, adscriptam, ratam, rationabiIem acceptabilemque 2 in sanctas ac venerabiIes manus (bis) de tuis donis ac datis hostiam puram, hostiam sanctam, hostiam immacuIatam 3 propitio ac sereno vuItu respicere digneris et accepta habere omni benedictioni coeIesti et gratia sanctificas, vivificas et benedicis per Ipsum et cum Ipso et in Ipso II saute aux yeux que Ia synonymie des termes paralleIes est ici beaucoupplus accentuee que dans Ie cas precedent. On cherchemoins a preciser ou a deveIopperline idee qu'a donner a line expression plus d'ampleur, ou peut-etre plus de solennite, en multipliant leg mots. Nous sommesen presenced'un vuIgaire procede Iitteraire qu'un ecrivain comme S. Leon aurait evite, mais que S. GeIasep.ex. ne semblepas dedaigner. Au point de vue Iitteraire, on petit encore remarquer que, dans un morceau reIativement restreint, Ie reviseur ramene a pIusieurs reprises leg memes expressions: Supplices l'ogamus (Te igifur) -Supplices fe rogamus(anamnese); Accepfa habere dans Te igifur et deux fois dans 1. La partie correspondante dictam. faisant defaut dans Ie De sacr., 3, Celie incise se trouve deja, la part du reviseur ne peut etre mais avec quelques variantes, definie avec precision. dans lacrecensionprimitive. 2. Le reyisew a ajoute bene-
MGR C. CALLEWAERT t
108
(14)
Supra quae; praeclarum calicem -praeclarae maiestati; praeclarae maieslali tuae -divinae-maieslali tuae. La repetition la plus marquante est celie de Filius tuus, qui revient au moins quatre fois ; Ie reviseur ne semble connaitre aucun autre qualificatif du Christ. Ceci pourrait me-me faire supposer chez lui une intention speciale. Mais en considerant I'ensemble, ne faut-il pas y voir plutot I'indice d'une certaine pauvrete de vocabulaire qu'on pourrait retrouver dans les lettres de Gelase? Si I' on considere attentivement I' ensembledes amplifications, on sera frappe de leur pauvrete en idees. Le reviseur n'a en somme enrichi Ie canon que d'une seule idee nouvelle, lorsqu'iI exprime en terminant les fruits du sacrifice et de la comunion : ut quotquot... II a au contraire intercale quantite d'additions ou de corrections qui semblent n'avoir d'autre but que de donner a la formule une tenue plus reverencielle ou une allure plus ma-
jestueuse: Texte primitil
Fac
Revision
Domini nostri I. C.
fa cere digneris tu Deus ...quaesumus dilectissimi Filii tui Domini
in sanctis manibus tuis
nostri I. C. in sanctas ac venerabiles manus tuas
Ergo memores
novi et aeterni testamenti mysterium fidei Unde et memoressumusDomine nos tui servi sed et
plebs tua sancta eius tibi
suscipias
Christi Filii till Domini nostri praeclarae maiestati tuae propitio ac serenovultu respicere digneris et accep-
cepta habere ~uscipia~
suppliceste rogamus, omnipotens Deus, iub~ hae~ perferri,
(15)
HISTOIRE POSITIVE DU CANON ROMAIN
1o!)
Ne dirait-on pas que Ie pieux reviseur a juge I'ancien canon trop fruste pour I'auguste fonction qu'iI avait a rempIir, ou encore qu'iI manquait de respect envers Ia divine Majeste a Iaquelle iI s'adressait? Quoi qu'iI en soit, ces modifications de pure forme et dont Ie vocaQuIaire comporte excIusivement des termes bibIiques ne reveIent guere un genie Iitteraire ni une forte personnaIite. Sera-t-iI jamais possible d'en identifier I'origine? C'est assez peu probable. Certains details -nous leg avons notes en passant -rappellent assez bien S. Gelase, mais d'autres semblent incompatibles avec son style habituellement plus nerveux et plus raide. Adhuc sub iudice lis est I
* ** L 'histoire ancienne du canon Iatin de Rome et Ia chronologie relative de ses divers elements pourrait en quelque sorte
se resumercommesuit. Sous Damase rut redigee a Rome une premiere recension, celIe que cite S. Ambroise dans Ie quatrieme livre du De sacramentis.EIle comportait une priere correspondante a notre preface, une formule d'intercession et d'oblation dans Ie genre de notre Te igitur actueI; viennent ensuite leg textes cites dans Ie De sacramentis: « Fac nobis hanc oblationem...» avec Ie fecit de I'institution et I'anamnese, que cloturaient Ie Pater et une doxologie solenneIle. L 'auteur de cette premiere redaction nous est inconnu; pour l'identifier on ne peut faire etat de paraIleles textueIs entre un auteur donne, Firmicus Maternus p.ex., et la recension « gelasienne» du canon; seulesIes citations du De sacramentis peuvent entrer en Iigne de compte. S. Leon -no us I' avons montre aiIleurs -y insera legprieres Communicantes,Hanc igitur et Nobis quoque; I'on peut admettre aussi qu'il ajouta les paroles « sanctum sacrificium immaculatam hostiam » apres summussacerdosAfelchisedech, ainsi que nous I'apprend Ie Liber pontijicalis I, Cette seconderecension,que I'on pourrait appelerIeonienne, 1. Edit. DUCHESNE, I, 239.
110
MGRC. CALLEWAERT t
(18)
rut revisee, entre S. Leon et line epoque voisine de S. Gregoire, dans Ie sens d'une amplificatic;>nparfois assezcreuse. Ce reviseur ne peut etre identifie avec certitude; certains indices plaident cependant en faveur de Gelase I 1. 1. cr. V. L. KENNEDY, The Rome, 1938, p. 32-35 et 58. Saints of the Canon of the Mass,
SUMMARIUM Post olim
brevem
adfuisse
gentius
refutationem in
canone
perscrutatis
cramentisÂť
retell
illorum
romano
Iragmentis S.
hypotheseos
epiclesin
qui
stricte
contendunt
dictum,
et dili-
canonis, quae in suo libello
Ambrosius,
eorumque
contextu,
ÂŤ De sa-
concludit
cl.
auctor: a) Iragmenta b) hunc
allata
canonem,
compositum
lucide
a S. Ambrosio
veto huius
cum recensione
patel
assumpta
luisse
adhibitum,
ex canone missae ; minime
fuisse, sed ab urbe Roma M ediolanum
Ex comparatione romanae
literaliter
lormulam
quam
primae
cationi
subiecisse, primae
minus
lausta
dicenda
duplici
a Leone Magno videatur,
sexti, forte a Gelasio I, perpetratae.
J
recension is canonis
inde a saec. septimo
primitivam
ab
utimur
emendationi peractae, alteri
a quodam auctore
eodem
a lla tum. missae omnes,
ac amplifiveto, quae
saec. quinti
vel
Le lectionnaire
armenien
et la' fete de la Theotocos au
Y
e
a Jerusalem
"
Slec 1e
par Dom B. BorrE (Louuain)
Le rite armenien ne jouit pas precisementde la faveur des liturgistes. II apparait comme un rite batard, melange de byzantin, de syrien et de latin. Si l'on veut mesurer Ie degre d'indifference oil en sont arrives les historiens, qu'on prenne Ie Dicfionnaire d'archeologie chrefienne ef de lifurgie. On trouvera a Armenien, un renvoi a Byzantin, a Byzantin un renvoi a Grecques (liturgies), et a ce dernier article, apres une mention des traductions armeniennes de la liturgie de saint Jean Chrysostome, un renvoi a Caucase,oil I'on trouve un court paragraphe consacrea l' Armenie. Aussi n'est-ce pas sans une certaine surprise qu'on voit I'extreme importance donnee a I'ancien calendrier armenien dans I'histoire de Ia piete mariale. Un lectionnaire armenien a ete publie, il y a pres d'un demi-siecle,par Conybeare,d'apres deux manuscrits dont Ie plus ancien date du IXe siecle1. Une etude recente de dam B. Capelle a prouYe que ce document etait purement hierosolymitain et qu'il etait Ie plus ancien temoin d'une 1. Rituale Armenorum,Oxford, 1905, p. 516-527. Les deux manuscrits sont Paris, B. Nat. arm.
20, manuscrit de base (IXe S.), et Oxford, Bodl. d. 2 (XIVe s.).
i12
b. BOTTE
(2)
f~te mariale au 15,aout, puisque son temoignage nous ramene au milieu du ve siecle1. Mais des lors une question se posait: quelles relations ce lectionnaire a-t-il avec la liturgie armenienne? Aucune, repondait Ie P. P. Peeters: « On Ie croirait arrange pour une communaute armenienne incorporee a un monastere grec de Jerusalem ou de la vallee du Jourdain. A Mar Sabas, a Saint Euthyme et ailleurs,il y avait des colonies de moines armeniens qui chantaient l'office en leur langue 2.» Cependant. cette solution radicale se heurte a une grosseobjection: ce lectionnaire a eu une large diffusion, et il semble bien aV'oir servi non seulement a Jerusalem, mais en Armenie m~me. Le second manuscrit dont s'est servi Conybeare est du XIVe siecle 3. N. 'Adontz en a publie d'autres t. Gregoire Ascharouni, au VIle siecle, en a donne un commentaire5. On ne peut en faire un document purement palestinien. Dom Capelle Ie reconnait: « Nous savons maintenant qu'il rut repandu assezlargement et jusqu'en Armenie, oill'on s'en servit pour la liturgie 6.» Cependantil y a une reserve: « S'il servit en Armenie, ce rut dans les cercles oill'on voulait garder dans leur purete les rites re<;usde la Ville sainte 7. & Si je comprends bien la pensee de l'auteur, ce livre representerait la liturgie de certains milieux fermes, par exemple de certains monasteres, oil l'on pratiquait une liturgie particuliere. L' examen des origines de la liturgie armenienneme semble indiquer une autre solution plus logique, qui nous permettra peut-~tre de fixer d'une maniere plus precise encore la date du document et, par consequent,celIe de la f~te du 15 aout. Cette donnee elle-m~me n'est pas sans importance pour l'origine et Ie sellS de la f~te.
1. La fete de la Vierge Ii Jeru- i'Orient chretien, XXVI, 1927salem au ve siecle,dans Le Mu- 1928, p. 74-104,225-278.
seon,LVI, 1943,p. 1-33.
5. ct. CONYBEARE,D.C.,p. 507-
2. Ibid., p. 14, n. 36. 516. 6. La fete de ia Vierge,p. 9. 3. cr. p. 111, note 1. 4. Les fetes et les saints de 7. Ibid., p. 11. l'Eglise d' Armenie, dans Revuede
Lg
(3)
.
LECTIONNAIRE ARMENIEN
113
I La tradition armenienne attribue I'evangelisation de l' Armenie a Gregoire I'llluminateur, et la Iiturgie commune porte actuellement son nom. Comme Gregoire etait venn de Cappadoce et qu'il avait ete sacre par I'eveque de Cesaree,on est tout naturellement porte a croire que Ia Iiturgie armenienne vient de Cesareeet qu'elle etait identique, au debut, a celIe des Peres cappadociens. C'est I'opinion accreditee par un des plus anciens historiens de cette liturgie, l'oratorien Lebrun 1. Mais la realite est plus complexe que les simplifications de Ia legende. Tous les faits temoignent d'une double influence en Armenie : celIe du grec et celIe du syriaque. Quoi qu'il en soit de I'origine de Ia version armenienne de la Bible, dont nons parlerons plus loin, il est certain qu'elle a subi l'influence du syriaque. Le vocabulaire religieux et liturgique annenien est fait d'emprunts au grec et au syriaque. A cote du mot annenien erets (ancien), pour designer Ie pretre, on trouve kahanay,qui est un emprunt au syriaque. Panni les emprunts au grec, il y en a d'ailleurs qui sont probablement indirects. A cote d'episkopos,avec sa desinencegrecque, on en trouve d'autres, comme philon (cpe).611Loll), sans desinence,de m~me que dans la transcription syriaque. Lazare de Pharbe (VeVIe siecle) nous dit qu'avant Sahak (t 440), la liturgie se faisait en syriaque 2. Ce n'est probablement vrai que d'une partie de I' Annenie. Agathange raconte que Ie roi Tiridate fit rassemblerdes enfants des differentes parties de I' Annenie et qu'il les partagea en deux groupes: les uns devaient apprendre Ie syriaque, les autres Ie grec, et il ajoute: ÂŤ Ainsi tout a coup, ce peuple grossier,nomade et brutal, s'instruisant dans la doctrine des prophetes et des apOtres, connut et posseda l'evangile, et apprit les divines traditions 3. I) Le fecit est legendaire,et de plus, ce passagemanquedans la recension greco-araberecemment decouverte par M. G. Garitte '. Mais 1. Explication de la messe,Pa- p.265. 3. Histoire du regnede Tiridaris, 1778,t. V, p. 42. 2. Histoire d' A rmenie, 9, dans te, XII, 152, dans LANGLOIS, t.l, V. LANGLOIS, Collection des his- p. 179. 4. Documents pour I'etude du toriens anciens et modernes de I' Armenie, Paris, 1868, t. II, livre d' Agathange, Rome, 1946, Sacris Erudiri. -8.
B.
114
BOTTE
(4)
la legendea aussisa verite, et celle-ci traduit bien l'impression faite par l'ensembledesdocuments: I' Armenie chretienne etait partagee entre l'influence grecqueet l'influence syrienne. Ce fait demandeune explication historique. Pourquoi celebrait-on la liturgie et lisait-on la Bible enlanguesyriaque, dans une partie du moins de l'Armenie? Ce n'etait pas parce que cette langue presentait moins de difficulte que Ie grec. Cette derniere langue etait, par son mecanisme,beaucoup plus proche de l'armenien, langueindo-europeenne,que Ie syriaque, langue semitique. II n'y a qu'une explication possible: c'est que' Ie christianisme avait penetre aussi en Armenie par la frontiere syrienne. Les Eglisesfondeespar des pretres syriens avaient garde la langue syriaque, tandis que cellesqui avaient ete fondees par des Grecs venus de Cappadoceavaient garde Ie grec. Cette dualite de languesa desconsequencesau point de vue liturgique. Ceux qui avaient evangelise I' Armenie du cote de la Syrie n'y etaient pas venus seulement avec une Bible syriaque. lIs avaient aussi leurs livres ou du moins leurs traditions liturgiques. II est invraisemblable qu'ils aient prig la peine de traduire en syriaque une liturgie qui leur serait venue de Cappadoce, alors qu'i]s possedaient leurs traditions propres. Tout nous porte a croire qu'avant que l'armenien ne devint langue litteraire, il n'y avait pas d'unite liturgique en Armenie. Le rite armenien, non seulement au point de vue linguistique, mais encore au point de vue liturgique, n'existait pas plus que la Bible armenienne. Et ceci nous invite a considererl'reuvre de Sahak et de Mesrob sous un jour nouveau: celui de la creation du rite armenien.
II L'reuvre biblique de Sahak et de Mesrob est.bien connue. Si I'on fait Ia part de Ia Iegendedans I'histoire de I'invention de l'ecriture par Mesrob, il y a 13.un fait historique inconp. 333-334. Pour Ia secondepar- grecque serait un remaniement tie, qui raconte Ie ministere de de l' Agathange primitif. Gregoire, Ia recension armeno-
(5)
LE LECTtONNAIRE ARMf.NIEN
115
te.<;table.La critique a pu modifier l'opinion qu'on avail de la valeur des sources,mais elle a abouti a confi~er l'autorite du temoin principal, Korioun. Celui-ci est un contemporain et un collaborateur de Mesrob. II faut distinguer cependant deux recensionsde sa vie de Mesrob: line recensionlongue et line recensionbreve. Elles ne different d'ailleurs, pour ce qui nous' interesse, que sur un point secondaire. D'apres la recensionbreve, Sahak traduisit la Bible du syr:,que et envoya line mission a Edessepour travailler a cette traduction, avant de l'envoyer a Constantinople pour traduire du grec. D'apres la recensionlongue, il n'est pas question de traduction -de la Bible d'apres Ie syriaque, mais uniquement d'apres Ie grec 1. Les deux traditions sont d'accord sur ]'envoi de la mission. La recensionlongue a l'appui de Lazare de Pharbe, la breve celui de Moyse de Khorene 2. Mais ce dernier est un faussaire du VIe-Vile siecle, tandis que Lazare a vecu a la fin du ve et au debut du VIe siecle, et son reuvre donne des details qui semblent bien historiques 2. La critique donne done aujourd'hui la preference au «grand Korioun» 3. Voici Ie recit de la mission qui nous interesse,d'a'prescette recension. « lIs eurent de nouveau l'occasion d'envoyer deux freres\ parmi les disciples au pays des Syriens, en la ville d'Edesse, Joseph, dont nous aVons fait deja mention, et un second,Ez:" nik, de la province d' Ararat, du village de Kolb, afin de traduire par ecrit du syriaque en armenien les traditions des Peres de la-bas. Apres que les traducteurs furent arrives la oil ils avaient ete envoyes, qu'ils eurent rempli leur mission et envoye (leurs traductions) a leurs venerables peres, ils passerent au pays des Grecs et y furent instruits et formes comme traducteurs de la langue grecque. Apres qu'un certain temps flit passe,quelques freres s'en allerent d' Armenie au pays des Grecs. Le nom du premier etait Leondes, celui
1. Le texte de la recensionlongue a ete publie a Venise en 1833 et 1894. Celui de la recension breve en 1854, egalement a Venise. Langlois, t. II, p. 9-16 donne une traduction de celie der-
niere recension.
2. Histoire d' Arme"nie,III, 69, dans LANGLOIS, t. II, p. 167. 3. Voir F. MACLER,Le Lexie arme"nien de l'e"vangile d'apres Matthieu et Marc, Paris, 1919, p. XXVII-XXXIV.
116
tl. BOTTg
(6)
du secondKorioun. Lorsqu'ils furent arrives, ils se joignirent a Eznik, comme au plus connu de~ disciples dans la vine de Constantin et accomplirent la d'un commun accord la tache qu'exigeaient leurs besoins spirituels. Ensuite ils revinrent en Armenie avec des copiesauthentiques desEcritures divinement inspirees, avec beaucoupde traditions des Peres ecrites avec l'assistancede la grace et avec leg decisionsdes conciles de Nicee et d'Ephese, et ils presenterenta leurs PeresIe Testament ecrit de la sainte Eglise 1. & La. seu]e difference que presente Ie « petit Korioun &, c'est que la mission a Edessea pour but de traduire en armenien leg saintes Ecritures sur Ie syriaque 2. Moyse de Khorene ajoute tine troisieme mission, a Alexandrie, dont il fit partie, mais c'est la pure legende3. A nons en tenir aux donnees authentiques, il n'y a qu'une double mission. Pouvons-nous preciser Ie but et la date de cette mission? Le but de la mission n'est pas seulementde pourvoir I' Armenie d'une Bible en langue nationale, mais de toute tine litterature. Le petit Korioun, aussi bien que Ie grand, l'atteste pour la mission a Constantinople. Or, tine litterature, dans Ie gens oil l'entendait Sahak, c'etait aussi tine Jiturgie. Lazare de Pharbe Ie dit clairement : «Des que Sahak, Ie saint patriarche, eut termine cette reuvre considerable, on fonda aussitot des ecoles pour Ie peuple. Des copistes empressesse multiplierent, leg ceremoniesreligieuses acquirent un nouvel eclat, tine foule d'hommes et de femmes se pressait dans leg eglises pendant leg jours de f~te du Sauveur, et des solennites des martyrs. Des hommes ages et des enfants, ayant profite des biens spirituels et assiste aux saints mysteres, retournaient pIeing de joie dans leurs demeures,en psalmodiant et en chantant des hymnes en tons lieux, sur leg places, dans leg rues et dans leg maisolls4.» Que l'reuvre de Mesrob ait ete aussi liturgique, il en est un temoignagetraditionnel : ]e rituel armenien, porte Ie nom de Maschtots, qui est Ie nom donne a 1. Cf. S. WEBER,dans Ausge- 3. Histoire d' Armenie, III, 62, t. II, p. 168-168. wahlte Schritten der Armenischen dans LANGLOIS, Kirchenviiter, t. I, Munich, 1927,p. 4. Histoire d' Armenie,13, dans LANGLOIS, t. II, p. 269. 220-221. 2. Cf. LANGLOIS, t. II, p. 11.
LE LECTIONNAIRE
(7)
ARMENIEN
117
Mesrob par Lazare de Pharbe. Nous avons done la certitude que l'ceuvre de Sahak s'est etendue a tout ce qui etait necessaire.a la Vie de l'Eglise d' Armenie, y compris la liturgic. Quant a la mission d'Edesse,la version du grand Korioun est beaucoupplus plausible: il n'etait pas besoin de courir a Edesse pDur traduire ]a Bible syriaque qu'on trouvait en Armenie. C'est bien plutot pour traduire les ceuvresdesPeres syriens que Joseph et Eznik furent envoyes la-bas. La date de la mission peut etre fixee approximativement. Elle se prolongea jusqu'apres Ie concile d'Ephese, puisque les traducteurs en rapportent les canons. D'autre part Sahak et Mesrob moururent en 440 ou 441. Le debut de la mission est plus difficile a fixer. D'apres Korioun, Ie debut de l'ceuvre de Sahak se place sous Ie regne de Theodose(379-395). Comme Sahak ne deVint patriarche qu'en 390, ce sera entre 390 et 395. Mais la mission ne rut envoyee qu'apres que Sahak luimeme cut traduitcertains livres. Le petit Korioun nons fournit un detail qui merite de retenirl'attention: ÂŤ ll(Mesrob) trouva Ie patriarche saint Sahak occupe, avec la grace du Christ, a des traductions du syriaque, car on manquait de livres grecs, ceux du pays ayant ete brules par Meroujan, a l'epoque du partage de l' Armenie, et les gouverneurs persesne permettaient a aucun habitant de leurs domaines (conquis) d'apprendre la litterature grecque, mais seulement]a langue syriaque 1. I) Ce passagemanque dans la recension longue, et il est probablement emprunte a Moyse de Khorene 2. Mais il evoque une situation historique reelle. En 428 I' Armenie rut annexee au royaume des Perses, et ceux-ci ne voulaient pas dans leurs possessionsd'influence grecque. Ce n'est pas la un detail qu'un faussaire du VIe OUVIle siec]einvente de toutes pieces. La creation d'une litterature armeniennepouvait seule sauver, avec l'Eglise, la nation armenienne. nest probable qu'il faut placer la mission de Joseph et d'Eznik entre 429 et 439. Nous ignorons la dureerespectivedes sejours a Edesse et a Constantinople; mais en les supposant sensib]ement egaux, les traducteurs auraient quitte la Syrie au cours de 434. 1. Biographie de Mesrob,Q~ns
LANGLOIS. t. II, p. 11,
2. cr. Histoire d' Armenie, III, 1>4,dans !..ANGLQ~S, t. II, p. 163.
118
B. BOTTE
(8)
Rapprochons maintenant ces donnees que de celles nons fournit Ie lectionnaire armenien; Ce lectionnaire represente la liturgie de Jerusalemvers l'an 450. II a ete traduit en armenien et a servi de base a la liturgie armenienne. D'autre part, vers 434 Joseph et Eznik se trouvent a Edesseou ils traduisent les ecnts des Peres de cette region. I..eur mission est intimement lice a l'organisation de la liturgie armenienne par Sahak, qui est mort en 440. Comment echappera la conclusion q~ Of lectionnaire a ere traduit par Joseph et Eznik durant leur ~Jour a Edesse? Car ce n'etait probablement pas a Constantinople qu'on pouvait trouver Ie lectionnaire de Jerusalem. C'est a leur mission egalement qu'il taut probablement attribuer la traduction armenienne des catecheses de saint Cyrille, qui remonte aussi a la m~me epoque 1. L 'Eglise de Jerusalem etait bilingue et il est possible que Ie Iectionnaire ait ete traduit en syriaque, comme d'ailleurs les Carechesesde Cyrille. Je sais bien qu'il y a eu des traducteurs armeniens apres Joseph et Eznik, et qu'il y a eu desmoines armeniensa Jerusalem. Mais si Ie lectionnaire avait ete traduit apres 450, il n'aurait pas servi de base a l'organisation de la liturgie armenienne qui s'est faite du temps de Sahak. Or c'est la un fait sur lequel il taut insister: c'est bien ce lectionnaire qui est I'anc~tre du calendrier armenien. On objectera que sons sa forme primitive il est purement palestinien, sanspresque aucune f~te proprement armenienne. Mais leg exemplaires du Sacramentaire gregorien qu'on trouve en Gaule au IXe siecle ne sont-ils pas des livres purement romains, sans presqu'aucune influence gallicane? II est probable d'ailleurs qu'en Armenie, comme dans leg autres Eglises, leg f~tes de saints out ete primitivement locales et ne devaient pas encombrer Ie caIendrier. Faut-iI s'etonner que Sahak ait choisi Ie Iectionnaire de Jerusalem? Non, si l'on tient compte des circonstances. L' Armenie tendait deja a devenir une Eglise autonome. Depuis la mort de NersesIe Grand, elle s'etait soustraite pra-
1. ct. W. J. SWAANS, A propos tribueesa S.Cyrille de Jerusalem, desÂŤCatechesesmystaqogilJues Âťqt- dans Le M~.,eon,LV, 1942,p.2~,
(9)
LE LECTIONNAIRE
ARMENIEN
119
tiquement a l'autorite de l'ev~que de Cesaree. La creation d'une Bible et d'une liturgie en langue armenienne etait aussi une liberation de la tutelJe que la Syrie avait exercee sur une partie au mOlDSdu pays. En adoptant Ie lectionnaire de Jerusalem, Sahak se rattachait aux souvenirsles plus venerabIes de }'Eglise ancienne,sans s'infeoder a autun patriarcat, car Ie siege de Jerusalem ne fut eleve que plus tard a cette dignite 1. II ne taut pas oublier d'ailJeursIe prestige et l'influence liturgies.de la liturgie . de la Vine sainte sur toutes les autres Quant aux moines armeniens,qui ont existe de tout temps en Palestine, il n'est pas probable qu'ils aient celebre l'office dans leur langue vers 450, alors qu'on venait a peine d'introduire cet usageen Armenie m~me. Et plus tard, ils ne se sont certainement pas servis d'un calendrier perime. Au IXe siecle -et a fortiori au XIVe-la liturgie de Jerusalemavait evolue, comme on peut Ie voir en comparant Ie lectionnaire syriaque palestinien 2 avec l'armenien. Les documents publies par Adontz montrent que nous avons affaire a un recueil palestiDieD, mais qui s'est developpe en Armenie m~me. On ne peut echapper a la conclusion que ce lectionnaire remonte a l'epoque de Sahak et qu'il a ete envoye par Joseph et Eznik pour servir a la reforme ou plutot a la creation de la liturgie armenienne.
III Cette conclusion n'est pas sansimportance pour les origines de la fete du 15 aout. Le lectionnaire represente la liturgie de Jerusalem vers Ie milieu du ve siecle, comme l'a montre dam Capelle 3. Mais nous pouvons preciser. La fete du 15 aout, qui y est attestee, n'est pas anterieure a 422, car Ie Kathisma, ou elle se celebre,n'a ete bati que sous Juvenal (422-458). D'autre part, la mission de Joseph et d'Eznik 1. ct. E. A. MADER,art. Je- Die alttestamentlichen Lektionen rusalem, dans Lexikon far Theo- der griechischen Kirche, Berlin, logie und Kirche, t. V, col. 323. 1915, p. 156-157. 2. Ed. A. S. LEWIS,dans Stu3. La tete de la Vicrge,p. 9-14.
dia Sinaitica, 6, ct. A. RABi-FS,
B.
120
BOTTE
(10)
nous fixe entre un terminus ad quem verB instituee 422 et 434. - 434. La fete a done ete
Mais quel en est Ie sens? Dom Capelle a defini tres justement Ie earaetere de la fete, tel qu'il se degagedeslectures: ÂŤManifestement, ces chants et ces lectures ne se rapportent pas a une circonstance determinee de la vie de la Vierge. lIs exaltent sa maternite divine. Louange presque abstraite qui eonvient au titre de la fete: Jour de Marie la Theotocos, dit Ie Iectionnaire, eomme, pour Ie 19 janvier, jour de l'empereur Theodose1.Âť PIaeee a eette date, cette fete de Ia Theotocos ne prend-elle pas un relief tout partieulier? C'est Ie moment Ie plus aigu de Ia crise nestorienne. Instituer une fete sousIe titre de la Theotocos, c'etait prendre ouvertement et violernment parti eontre Nestorius. Or on Bait que, dans Ie patriareat d' Antioche, la faveur n'allait pas specialement aux partisans de Cyrille. Le patriarche Jean s'etait montre assezlouvoyant, avant de prendre nettement Ie parti de Nestorius. Theodoret avait prig Ie meme parti. Une fete sous Ie vocable de la p~'r1][!8BOVn'aurait effraye personne. Nestorius aurait meme accepte OBo"6xo~.Mais OBo'r6"o~etait une prise de position tres nette. Est-il probable que Juvenal, dependant encore du patriareat d' Antioche, ait prig alors une telle initiative, surtout dans une Eglise telle que Jerusalem, oil on aeeourrait de toute part? II ne me semble pas. Mais immediatement apres Ie concile d'Ephese, il en est tout autrement. Juvenal s'est declare partisan de saint Cyrille et l'a soutenu. La victoire est assureea l'orthodoxie, et celebrer une fete en l'honneur de la Theotocos, c'est desormais exprimer dans Ie cuJte la foi de l'Eglise. Attestee des 434, a une date aussi rapprocheedu eoncile, la fete ne peut pas etre seulement une con~uence lointaine, mais l'~ho direct de 18decision de 431. On se demandera cependant pourquoi on a choisi la date du 15 aoftt. lei, je l'avoue, on en est reduit aux conjectures.L'histoir du concile tient entre deux dates: Ie 11 aoftt 430, date des lettres papales de convocation, et Ie 31 juillet 431,date de la sessionde cloture 2. II ne semblepas materiellement 1. Ibid.,-p. 24. voir M. JUGIE,art. Ephe..!e, dans 2, PQUrl'histoire du eoncile, Dictionnaire de theologiecatholi.,
(11)
LE LECTIONNAIRE
ARMENIEN
121
possible que Juvenal soit rentre a Jerusalem pour Ie 15 aout et qu'il ait celebre son retour par line solennite en l'honneur de la Theotocos. D'ailleurs, il est possibleque leg evequesne soient partis que plus tard. lIs devaient attendre, pour regagner leur pays, l'autorisation de l'empereur demandeeIe 11 juilIet, et rien ne prouve que cette autorisation leur soit parvenue desla seancede cloture. D'ailleurs il fallait attendre line occasion, car Ie voyage par mer etait plus facile, pour regagnerla Palestine, que Ie voyage par terre, et il n'y avait pas de servicesreguliers comme de nos jours. Mais rien ne nous -prouve que la fete ait ete instituee a Jerusalemmeme. Nous n'avons en fait aucun document contemporain que nous puissions comparer avec Ie lectionnaire armenien. II n'est pas impossible que leg Peres du concile, attendant a Ephese Ie bon plaisir de l'empereur ou l'occasion de s'embarquer, aient celebrea Ephesememe line solennite en l'honneur de la Theotocos, et que Juvenal, de retour a Jerusalem, ait introduit cette fete dans Ie calendrier de la Ville sainte. Ce n'est qu'une hypothese, faute de mieux, et j'en gens toute la fragilite. Mais un fait me semble certain: la fete du 15 aout est bien line reponsea la definition d'Ephese. On a songe, il est vrai, a la dedicace du Kathisma. Mais dom Capelle a montre que cette dedicacese celebrait au mois de decembre1. D'ailleurs, meme si la date avait ete suggeree par cette dedicace,Ie gensde la fete ne changerait pas. Une fete de la Theotocos, entre 431 et 434, ne peut etre autre choseque l'echo du concile dans la liturgie. Je me resume, pour leg gens pressesou ceux qui n'auraient pas eu la patience de suivre mes deductions. Le lectionnaire armenien, qui a servi a la creation de la liturgie armenienne, remonte au ve siecle, et il a ete copie et traduit par Joseph et Eznik, envoyes a Edesse par Sahak. Cela me semble etre moralement certain. II represente des lors l'etat de la liturgie hierosolymitaine non pas seulement vers 450, mais vers que,t. V, col. 139-147,et G. BAR- derniere sessionIe 31 ao6t, mais DY, dans A. FLICHEet MARTIN, la plupart des historiens croient His to ire de l' P-glise,t. IV, Paris, pouvoir corriger Ie texte et avan1937, p. 177-186. Les actes la- cer la date d'un mois. 1. La fetede l~ Vier~e,p.30-32. UQs qonnent comme dl\te qe la
122
B. BOTTE
(12)
434. A cette date, la fete de la Theotocos, qui y est attestee, apparait bien comme un echo direct du concile, et fIle exalte la maternite divine, comme en font foi leg lectures choisies. Ce ne pent etre une pure coincidence. Quant au choix du jour, Ie 15 aollt, nons en sommesreduits aux conjectures. Mais leg dates extremes du concile, 11 aollt 430-31 juillet 431, expliquent peut-etre Ie choix du mois, sinon celui du jour. Quant a l'institution de la fete a Ephese meme, ce n'est qu'une hypothese commode a laquelle je n'attache qu'une importance relative. D'autres pourront enfaire qui soient plus probabIes, et je m'en rejouis. L'essentiel, c'est que la fete pent etre rattachee tres intimement a un fait capital de l'histoire de l'Eglise et qu'elle prend un relief qu'elle n'avait pas jusqu'ici. J'ajoute que je ne me fais pas d'illusion sur l'accueil qui sera fait a cette courte etude. II est probable qu'elle sera aprement discutee. Je m'en rejouis, pourvu qu'un pen de lumiere jaillisse du debat.
SUMMARIUM Antiquum Armenorum lectionarium,quod testum Mariae sub titulo Matris Dei die 15 augusti celebrandumindicit, ex Hierosolymitano exemplari circa annum 434 translatum esse videtur. Ex hoc concluditur Hierosolymitanam ecclesiamiam tunc temporis hunc diem sollemnem habuisse, et iure conicitur tale testum occasioneet inIluxu Ephesinae synodi anni 430, quae divinam Mariae matemitatern vraedicavit, institutum esse.
/
Etude historiq ue sur les
Orais~ns des dimanches apres la Pentecote dans la tradition
romaine
PAR
Dom L. BROU (Quarr Abbey)
De l'avis de tous, leg oraisons romaines des dimanches apres la Pentecote, leg collectes surtout, sont remarquables par la profondeur de l'inspiration autant que par la beaute de l'expression. ÂŤ II n'est guere de textes plus venerables, oil la doctrine chretienne soit mieux exprimee sous ses aspects leg plus diversÂť 1. C'est a en detailler leg richesses que leg commentateurs du Missel consacrent leurs efforts, dimanche apres dimanche: methode qui a ses avantages, sa necessitememe, mais parait quelque peu fragmentaire. Nous voudrions, dans une elude d'ensemblede to utes leg oraisons de ces dimanches, considerer ces prieres des leur point de depart litteraire, leg suivre attentivement dans leurs transmissions successivesa travers legsacramentairesromains et leg autres documents qui ont titre a figurer parmi leg ancetres du missel actuel, pour enfin donner un commentaire de celles que la liturgie contemporaine nous a conserveesI.
1. PIERRE DE PUNIET, O.S.B., forme d'articles, dans la revue Le sacramentaireromain de Gel- EphemeridesLiturgicae, de 1934 lone, Rome, s. d. (1940), p. 58. it 1938. ~. Les difficultes actuelles n~ Cet ouvrage a d'abord paru, sous
124
L. BROU
(2)
A cet effet, nous avons d'abord dresseles tableaux comparatifs de to us nos documents; a eux seuls, ces tableaux permettent de serendre compte rapidement de l'anciennete d'une oraison donnee, de sa provenance, de sesvicissitudes a travers les siecles jusqu'au missel a-ctuel. Grace aux explications qui suivent les tableaux, nous esperons que Ie lecteur pourra acquerir une connaissanceplus complete, plus facile aussi, de ces oraisons et, par la, mieux gofttt':r les beautestoujours nouvelles de ces textes venerables. I. -Les
tableaux comparatifs des divers documents.
L'idee de disposer les donnees des sacramentaires sur colonnes paralleles est aussisimple qu'utile : elle a ete largement mise en reuvre par Ie regrette Dom Pierre 'de Puniet pour cequi concerne les sacramentairesgelasiens du VIIIe siecle I, Reprenant, dans ses grandeslignes, Ie me-meprocede, nous l'appliquons a la seriedesdimanches apresla Pentecote, mais en faisant entrer en ligne de compte tOllSles temoins du fit romain, Nos tableaux sont divises en autant de colonnes qu'il y a de documents analyses, soit neuf, En lisant chaque colonne dans Ie sellSvertical, on voit se deroulerla serle des dimanches d'un me-medocument 2; en lisant selonIe sens horizontal, on se rend compte des vicissitudes subiespar une oraison donnee; enfin, a l'interieur d'un groupe de lignes limite par deux traits horizontaux occupant to ute la largeur du tableau, on a une messe dominicale entiere que I' on peut suivre, de document en document, jusqu'au missel romain, Chaquemesseest precedeedu titre ou de la rubrlque qu'elle a respectivement dans chaque document, L'incipit d'une oraison est ecrit la premiere fois qu'elle se rencontre dans une messedominicale d'un document donne, puis repete dans la colonne assigneeau missel romain, Si l'oraison figure aussi permettant pas la publication de notre travail en un seul tout, la premiere partie (partie histori. que) est publiee ici, dans ce tome II de Sacr. Erud. ; la seconde partie (commentaire liturgique) ~era publiee incessamment par
Ies soins de l' Apostolat liturgique de I'abbaye de Saint-Andre-Iez-
Bruges.
1. Uans I.'ouvrage cite. 2. Saul pour Ie Leonien qui
posse-de un groupement de for-
m\lIes tres special.
(3)
ORAlSONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTÂŁ
125
dans un ou plusieurs sacramentaires anterieurs, mais a l'etat isole, ou n'appartenant pas a une messedomin_icaledu temps apres la Pentecote, nons signalons Ie fait en indiquant, dans la colonne reservee a ce sacramentaire (cote droit de la colonne) la page 0\1 on la trouve dans l'edition employee1. A l'incipit de l'oraison, nons joignons -apres quelquespoints de suspension-Ie desinit, seul moyen de distinguer leg multiples prieres ayant un commencementidentique, surtout si l'on ne dispose que d'un espacemesure. L'oraison ainsi decrite re<;oitun nqmero d'ordre (grands chiffres); chaque fois que la meme oraison reparait dans leg autres documents, elle -est alors simplement representee par son numero d'ordre. Dans leg colonnes consacreesaux gelasiens et aux gregoriens, Ie lecteur trouvera encore, apres l'oraison, un autre chiffre (en caractere plus petit) pouvant aller de 1 a 6: ce procede, emprunte egalement au travail du P. de Puniet et modifie quelque pen, sert a distinguer rapidement la structure ordinaire d'une messegelasienned'avec celIe d'une messe gregorienne; celle-ci, en effet, ne comprend generalementque trois pieces, celle-la ordinairement six (deux collectes, une secrete,une preface, une postcommunion et une oraisonSuper populum). Le meme chiffre designetoujours Ie meme genre de piece, dans toutes leg messes: 1 et 2 sont toujours employes pour leg deux collectes; 3 designe constamment la secrete; 4 designe la preface, quand elle existe; 5 signifie la postcommunion; 6 l'oraison Super populum, quand il y a lieu. La presencedes deux premiers chiffres, 1 et 2, signale leg messesa forme gelasienne; au contraire, Ie graphique 1, 3, 5 trahit la forme gregorienne: une seule collecte, une secrete et une postcommunion. Dans certains cas, cependant, leg forme gregorienne se lit sons Ie graphique 2, 3, 5, lorsque leg sacramentairesgregorienschoisissent,comme unique collecte, la secondecollecte presentee par Ie Gelasien Vat. Regin. 316, pour une messedonnee(Ie casserencontre aux oraisons nOS 98, 1. S'il ne s'agit que d'une sim- ct., et Ie tout mis entre parenpIe similitude d'incipit, Ie chif- theses. Ire de la page est alors precedede
126
t. BROtJ
(4)
105, 151; de m~me aux oraisons nO~132, 138, pour Ie sacramentaire de Padoue). Nous conservons Ie meme graphique dans les colonnes des gregoriens, lorsque l'unique collecte de ces sacramentaires a ete choisie, comme secondecollecte, par les ÂŤ gelasiens du VIIIe siecle I) (Ie cas se produit seulement aux oraisons nOS165 et 178). Cela ne veut aucunement dire que la disposition presentee par les gelasiens du VIIIe siecle soit anterieure a celIe des gregoriens: il s'agit simplement de constater Ie genre d'emploi que ces gelasien~ ant fait de telle oraison existant deja dans les gregoriens. S'il y a plusieurs toIlettes, plusieurs secretes, etc., les memes chiffres paraissent avec exposants: 11, 21, 31, 32, etc. Pratiquement, Ie lecteur utilisera Ie tableau de fa<;on tres simple: ce sera, Ie plus souvent, dans Ie but d'etudier telle ou telle oraison du missel romain, prenons par exemple la' collecte du XIlle dimanche : illui suffira de chercher, dans la colonne reservee au missel romain -la derniere colonne la case consacree au XIIIe dimanche. Une fois Ie doigt pose sur Ie chiffre XIII de cette colonne, Ie lecteur rencontrera l'incipit cherche O. S. D. da nobis fidei... nO90: il n'aura, des 1ors, qu'a parcourir Ia ligne horizontale, de droite it gauche, pour constater que l'oraison en question figurait dans Ie Missel du Latran du XIe siecle, comme dans Ie Supplement d' Alcuin au XIVe dimanche, et qu' Alcuin l'avait empruntee aux ÂŤ gelasiens du VIlle siecle I) (Xve dimanche), 1esquels l' avaient re<;ue des gregoriens (Padoue, IIIe dimanche apres la Saint-Laurent), et ces derniers avaient choisi la premiere collecte de la IXe messe dominicale du gelasien primitif, collette qui se trouvait deja dans Ie Leonien, p. 76. Les quelques sigles employes dans ces tableaux n'ont guere besoin d'explication. Disons seulement que la lettre grecque ). ( = lacune), dans la colonne des gelasiens du VIlle siecle, tient la place de certaines oraisons Super populum qui font de-rant a plusieurs messes de ces documents, meme du GeUonensis. EDITIONS EMPLOYEES.
Leonien:
CHARLES LETT FELTOE, Sacramentarium
Leonianum,
Cambridge, 1896. Gelasien(Vat. Regin. 316) : H. A. WILSON,The GelasianSacramentarg, Oxford, 1894.
121
(5>
ORAl SONS DOMINICALE;S APhtS LA PENTEC6TE
Fragments du Mont-Cassin: A. WILMART,D.S.B., Un misselgregorien ancien, dans Revue Bened., XXVI (1909), 281-300. Hadrianum: H. A. WILSON, The Gregorian Sacramentary under Charles the Great, London, 1915 (Henry Bradshaw Society, vol. XLIX), jusqu'a la page 143. HANs LIETZMANN,Das SacraJ?lentariumGregorianum nach dem Aachener Urexemplar, Munster in Westf., 1921. Paduanum: KUNIBERTMoHLBERG,D.S.B., Die iilteste erreichbare Gestalt des Liber Sacramentorumanni circuli der riimischen Kirche (Cod. Pad. D 47, fol. 11r-100r), Munster in Westf., 1927 (Liturgiegeschichtliche Quellen, Heft 11-12). Gelasiens du vrne siecle: P. DE PUNIET,D.S.B., Le sacramentaire romain de Gellone,pp. 1-104, suivi de: Tableauxcomparatijs du sacramentairede Gelloneet desQuires temoinsdu memerit, , pp.1 *-333*, Ie tout formant un volume de la Bibliotheque des EphemeridesLiturgicae, Rome, s. d. (1940). P. CAGIN,D.S.B., Le sacramentaire gelasien d'Angouleme, publie sons les auspices de la Societe Historique et Archeologique de la Charente,Angouleme, s. d. (1918). KUNIBERTMOHLBERG, D.S.B., Das jriinkische Sacramentarium Gelasianum in alamannischer Uberliejerung (cod. Sangall. 348), Miinster in Westf., 1918 (Liturgiegesch. Quellen Heft 1-2). Supplement d' Alcuin : H. A. WILSON,The Gregorian Sacramentary under Charles the Great,London, 1915 (Henry Bradshaw Society,vol. XLIX), a partir de la page 145 (les dimanchesapres
la Pentecr,teoccupentles pages 168-177). Missel du Latran : E. AZEVEDO,S. J., Vetus missaleromanum monasticum Lateranense,Rome, 1752. Missel romain de 1474(ed. princeps), R. LIPPE, Missale romanum, Mediolani, 1474, Vol. 1 (texte) 1899; Vol. II (collations) 1907 (Henry Bradshaw Society,volumes XVII et XXXIII). Missel de Saint Pie V (1570): Missale romanum, ex decretosacra. sancti concilii Tridentini restitutum, Pii V Pont. Max. iussu editum. Venetiis, apud Joannem Variscum et Heredes Bartholomei Faletti et Socios, anno Domini MDLXX.
TABLEAUX DES FORMULAIRE$ DCMIN ICA't X
128
t. BRott
(6) !
LEONIEN
GELASIEN
G
Vat. Regin.316 vcrs 740
duMont-Cassin (frag.) (*) vcrs 700
i
DOM. PENTEC.
i
.DOM.
PENTEC.
Semaine des
I
Quatre-Temps de Pentecdte
I I
-~.129.0RA;;~;;; 4' J
BEG
I Autres i emplois !, d'oraison
0
R
d 'Hadrien vcrs 788
: DOM. PENTEC. Semaine des Quatre-Temps de Pentecdte
1 1
-p.
ET PRECES
81. DIE DOMI-INICO VACAT.
I
IN DoM. OCTAVORUMPENTEC. 1 Timentium D .I omme... 1
!,
nos-
282
i :
I
I
bernamur.2 I 3 O. et M. Deus... I introire.
p. 32
i,
i p.
trIS... gu-
p. 71
i ! : !'
I,
illuminat.
2 Sensibus .'
! !
21! I I I
4 Remotis obumbrationib...
.
3
praemium.
5 VD.
Qui cum
i I
II
Unigenito... P .79
6
...exer-!
ceat.
p. 64
7 Ecclesia Dne...
rum.
p. 111 144
I
aequalitas.4 Laetificet nos q s
I ! Autres i emplois i, d'oraison
5
tua dono-:
i i I
I ' :
I I
! : !
i
I i , .
, ,
6!
!
!
8 Deprecationem! 81
i I i I
nostram... au-I 125 xilium. li i 9 Munera Dne oblata...
i
I I
II
I
fiant.
31
10 Haec nos com- I' . muruo... con-I
~~~~
, (*) Voir note additionnelle, p. 173.
I
(1)
ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE
GELASIENS
Supple-
du VIne siecle
Padoue, D.47 milieu du
ment d' Alcuin VIIIe-IXeS.
IXe siecle DOM. PENTEC. semaine des: Quatre-Temps de Pentec~te
I
DOM. PENTEC.I [DOM. PENT
I
.J
Missel
du Latran
129 MISSEL ROMAIN 1474-1570-
Xle s.
1933.
DOM. PENT.
DaM. PENTEC. Semaine des Quatre-Temps dePentecOte.
39. DIE DOMI- DOM. OCTAVA PENT. NICO- VACAT
3
2
4
31
5
41
'"
6 7 8 9
31
10
sl
ENSde 1
Sacrls Erudiri. -9.
61
"
130
to nROU
(S)
.
LEO-
GELASIEN'
NIEN Vat. Regin. vcrs
.p.
740
VI! I:---
CLAUSUM!
R
Mont-Cassin (frag.)
id'oraison
106.DoM. POST
G
! Autres 316 i, emplois
vcrs .i
E
G
d'Hadrien vcrs 788
0
R i Autres i, emplois
700
id'oraison
" -'-:
! .I
PASCHAE.
i,
11 Deus in te spe-! .! ran t lum... ,
I'
I'
pJaceamus.1!
p. 12
12 Deus spei, 1 luminis... 1 collaudare.2 i 13 Hostias nos- 1 trag Dne... : subsidium. 31
!
i !, ,
! i,
15 YD. Qui ec- i elegiac ...! exsequendi.4! !
i i ! i
:
p.168
, ,
p. 69
p. 78
16 Tantis Dne re pleti... cessemus.
p. 137
17
5:
Fideles tuos Dne... gratulari.
ASCENSA
DNI
,
1 !, ,
,
I ,
! p. 21 i
i i
, , : , ,
! , , ' I .
I
_i-:
I
!
I
j
I
Sa?cti ?omi- I ms tUl... instituis. 1 19 Deus qui te !.'
I
rectis...
di-
gneris. 20
' ' '
I i,
18
ct. p. 65
I
I
!--
POST
(.
I
6i
p. 109. DOM.
'I
Oblatio [nos] Dne, tuo...
i
r !
II
i I '
2!. i p. 105 ! p. 229
actionem. 3:
I 1
I
(9)
ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE
ENS de Padoue,D.47 milieu du IXe siecle
-~~;.ll
GELASIENS du VIIIe siecle
Suppl6Inent d' Alcuiu VlIIe-IXe s.
-E;;;OM. II
POST PENT. .POST
~~]I-
PENT.
Missel du Latran Xle s.
MISSEL ROMAIN 1474-15701933.
DOM. I
POST PENT.
131
POSTP,Y~T
,
-~.~-
,
POST PENT.
\
11
1
11
1
11
11"
Deusinte
111
sperant.
14 Ecclesiae tuae Dne... mysterium.31
.1
12
2
13
3
15
4
13
13
Hostias nos-13 3 trag
YD. Qui cum 5 4
Unigen. 16
5
16
5
16
16
Tantis Dne 16 5 repleti
j
1
I,
EBDOM.III
EBDOM.III
POST PENT.
DOM. II
POST PENT.
18
1
19
1
19
2
20
3
20
3
DOM. II
DOM. II
POST PENT.
POST PENT.
POST PENT.
18
18
Sancti nominis
18 1
20
20
Oblatio
20
3
nos Dne
i
j
132
t. BROU
(10)
-
LEO-
GELASIEN
G
NIEN
! Autres Vat. Regin. 316 i emplois vcrs 740 id'oraison , ,
. 21
(frag.) vcrs 700
REG
0
VD. Cuius h
"
f'
mlrl
I.
R
d'Hadrien
! emplois id'oraison ' :
-i
i
i
i
i .
""
instituit, 41 Sumptis mu- ! p, 216
.
b
nerl
affectus. 23 Benedic
i !
: i
us".
i '
I
5!
Dne
! p. 240
I
familiam... ! mereantm.
61
I
I.i
I
I
!
I
!
I1--
I!
!
I
i
I
i i I !
I I : I
,
I
!
.I
i,
II
I I
i i
Ii
I!
I p, 240
-j--
I
c i i i i I
I
i Autres
vcrs 788
I
oc
22
Mont-Cassin
i ! I i i
(11)
ORAlSONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE
133
-
ENS
GELASIENS
de Padoue,D.47 milieu du IXe siecle
22
du VIIIe siecle
Supple-
Missel
MISSEL
xnent d'Alcum vrne-IXe s.
du LatraD XIe s.
ROMAIN 1474-15701933.
22
22
Semaine Q.-T. de juin.
Semaine Q.-T. de jain.
0--
5
21
4
22
5
24 Da qs Dne sanitatem... defendi. 6 Semainedes Quatre-Temps de juin.
--
Sumptis 22 5 munerib.
---
EBDOM. IV
DoM. III
POST PENT.
Depre- = 8 cationem 25 Tempora nostra... auxilium. 2 Monera = 9 Dne 26 VD. Ille quippe... moerorem. 4 Haec = 10 nos com. 27 Plebis tuae qs... praesirois. 6
--EBDOM. IV
EBDOM.V
POST PENT.
28 Protector in te... aeterna.
DOM. III
=8
=8
=9
=9
=10
=10
DOM. IV
DoM. IV
DOM. III
28
28
Protector in te
POST PENT.
28
POST PENT.
1
1
29 Propitiare
Dne...cu. mulentur. a..
28 1
i
--~--~
---'
134
L. BROU
(12)
-
LEO-
GELASIEN
G -REG
N IEN
\ Autres Vat. Regin.
316 ! emplois
vers 740
0
R
d 'Hadrien
! emplois
vers 700
l
I
! Autres
(frag.)
Id'oraison
:---
.I
Mont-Cassin
vers 788
Id'oraison
,
--,-
I
1 .. I
";:i
I
,,:
\
,
! p.230 : I p.256
I I I
! p.240
!
!
---I
,
\
\
I ! i i I
p. 80
i
-'
-
I
I I
p. 132
I
p. 169
!
I
i !
, i
!: P.251
I'
!
1
I
I
I p. 237
I
I
I p.132
I
'
!
i p.132
!j
I
--I
i
p.224.
PER Do-!
40
I '
!
"
i
;
Deus qui di-
ligentibus... i,
consequamur. 4
I
-,I
MINICIS DIEBUS!
I. (sic)
II
1i
tI
1 Deus qui in sanctis... ser-
: I
I
I I
v!~us.
21I
I
!
-c~-~~~--~
(13)
-,~'"'"-~
ORAl SONS DOMINICALES
--',,""-~~
~~~-~-.,
APRES LA PENTECOTE
135
~ ~-
ENS de Padoue,D.47 milieu du IXe siecle 30 Respice ---~-Dne
GELASIENS du VIIIe siecle
Supplem.ent d' Alcuin VIIIe-IXeS. 30
30
Missel du Latran XIe S. 30
munera... concede. 3
MISSEL ROMAIN 1474-15701933. Respice 30 3 Dne
31 VD. Maies~ tatem... indignis. 4 32 (=103) Sancia 32 tua nos... expiatos. 5 33 Propitiare populo... consistat. 6
32
32
Sancia tua
32 5
---
EBDOM. V EBDOM. VI DOM. V POSTPENT. POST PENT. 34 Da nobis 34 1 34 Dne qs... lactetur. 1 35 Exaudi nos Deus... famulemur. 2 36 Oblationibus 36 3 36 qs Dne... voluntates. 3 37 VD. Maiestatem... profutura. 4 38 Mysteria nos 38 5 38 Dne... tuean~ tur. 5 39 Concede qs... perI cipiat. 6
DOM. V
EBDOM. I POST .EBDOM. VII. NAT. ApOST. POST PENT.
DOM. VI
34
DOM. IV POSTPENT. Da nobis 34 1 Dne qs
36
Oblationibus
36 3
38
Mysteria nos
38 5
--
40
1
40
DOM. VI
1
40
40
DOM. V POSTPENT. Deus qui
diligent.
41
2
40 1
-~'
'--~--,...
.--"~
~'", ..,
.."-
--
~
t
:-
136
LEO-
L. BROU
GELASIEN
(14)
G
NIEN
! Autres Vat. Regin. 316 i emplois
vers 740
f d'oraison
Mont
REG
Cassin
0
R
d 'Hadrien
I
i Autres
(frag.)
i emplois
vers 700
vers 788
--I
id'oraison 1
42 Prop it. One suppl... ad
salutern.
i, !
I, I
3
I
44 Quos caelesti i Dne... insi- I
diis.
I I p.241
,
!
:
p. 225. II. ITEM!
!
ALIA
p.131
5:
MISSA
i
I
46 Deus uirtui turn... custo-i dias. 11 47 Da nobis Dne I os... suma- I mug. 2! 48 Prop it. Dne I p. 313 suppl con-J sequamur. 3!I
I
, I I
,
I
! p. 81
50 Repleti sui mus... aui xiI. 5' 10. i
,
I
i
i P.132
:
I
I .-1---
I
,
p.225. III. ITEM! MISSA
i
52 Deus cuius
ALIA
!
provid...
53
i
concedas. 11 Custodi nos!
Dne...prae- !
cepll",
~i
.
I ! ',':-I~ '
A-,
(15)
,~~cC_""c
ORAlSONSDOMINICAMESAPRESLA PENTECOTE
ENS I GELASIENS dePadoue,D.47 du milieu du VIIIe siecle IXe siecle
,---
I
'.'---'
42
Supplement d'Alcuin VIIIe-IXe s.
Missel du Latran XIe s.
137
MISSEL ROMAIN 1474-15701933.
-
42
3
3
42
42
Propitiare
42 3
44
43 VD. VerumI aeternum... solvatur. 4I 5 44 5
44
44
Quos caelesti
44 5
45 TuereDne... dlscipllniB.
6
DOM. I POST EBDOM. VIII OCTAV.ApOS'I POSTPENT. 46 1 46 .1
48
3
DoM. VII 46
47
2
48
3
48
DaM. VII 46
48
DOM. VI POSTPENT. Deus virtu- 46 1 turn
Propitiare 48 I Dne
49 VD. Tibl 50
5
vovere... semplterno.4 50
50
50
Repleti su- 50 5 mus...
DOM. VIII'
DOM. VIII
DOM. VII POSTPENT. Deus cujus 52 1
51 Guberna
Dne... aeternae. 6 DOM. II POST OCTAV.ApOST 52 1
EBDOM. IX POSTPENT. 52 1
52
52
Provo
53
2
~-
i
c-"~~.~.-c-
--.
138
LEONIEN
L. BROU
GELASIEN
t
1 Autres Vat. Regin. 316 i ernplois vers 740 i, d'oraison
-,
--I
.54
(16)
G
REG
Mont-Cassin (frag.) vers 700
R
'
I'
1
galiurn...
I
salutern.
3
I
p.56I
i i i,
57 Quotidiani Dne... augmentum.
I
5\
i
i, p. (237) iI 244i
1 I '
:
;
i
I p. 241
---I IV.
ALIA
p. 131
p. 133
I
'
ITEM!
MISSA
I :
60 Largire no- I his... valea- ! mus. 1! 61
Concede qs
!
62 Suscipe munera qs...
i i
.
: O.D... evai darnus. 21
I
perducant. 3 i
I
I I
I
,
p. 74
j.
!--
I
p.226.
64 Sit nobis Dne...
turn.
I
5\
f
I :
---,
p. 226. V. ITEM! ALIA
,
I
effec-
MISSA
I
i
O. D... ef-
,
t i
.
.I .I !
65 Praesta qs, rectum.
-'
i
'
I
Autres i ernplois ,!d'oraison
,!
I
Deus qui le-
0 d'Hadrien! vers 788
'
-
{17)
ORAlSONSDOMINICALESAPRESLA PENTECOTE
ENS de Padoue,D.47 milieu du IX8 siecle
GELASIENS du VlIIe siecle .54
3
SuppleIIleDt d'Alcuin VIIIe-IX8s.
Missel du Latran XI8 s.
54
54
-
139
MISSEL ROMAIN 1474-15701933.
Deus qui
54 3
legal. 55 Hostias qs Dne... purificent.
~
31
56 VD. Ut te auctorem... subvenias. 4
58 Tua nos Dne medi... perducat. 51
58
51
58
58
Tua nos Dne
58 51
59 Familia tua... adquirat. 6 DOM. III POST EBDOM. X aCTAv. ApOST POSTPENT. 60 1 60 1
61
2
62
DOM.
IX
DOM. IX
60
60
DOM. VIII POSTPENT. Largire no- 60 1 big
62
3
3
62
62
Suscipeqs. 62 3
64
63 VD. De tua gratia... opereris. 4 5 64 5
64
64
Sit nobis
DOM. XI
DOM. X
DOM. IV. POST EBDOM. XI OCTAV.ApOST
65
POST PENT.
1
65
64 5
DOM. IX POST PENT.
1
~
140
L. BROU
(18)
~
~
LEO-
GELASIEN
G
N IEN
i Autres Vat.
Regin.
i emplois
vers
id'oraison
--~--: 66
p. 11,1.6
67
Pateant
REG
Mont-Cassin
0
(frag.) vers
vers
788
I emplois Id'oraison
I I P' 41
res... postu- ! reo 2:
i, ,
Concede noI his haec... I .i exercetur. 3:
I : : i
i
!
I 69
Quaes. Deus... xiliis.
I
:
I
5! i
I I I
i ! i I
I ! i I
I , I i
I I I ,
i i p.227,VI.
Dne
I i
auxi-!
I
i
!i
p. 227. VI. ITEM::
i
ALIA MISSA 72 Deus qui om-
! !
:
I i
nipot... con- i soltes. 11 ;.
74
Tib!?ne crlfieia...
praestares.3/
76
,
(=
! !
i
8a-
,
!
r
i i
I
!
~
I
69) Quaes. p.227,v. Dne... auI
i I
xlliis.
!
5: I p.241
i
!
i
I I ,
, cci",
I
i Autres
700
I I I
au-
R
d 'Hadrien
'" ,-
,.
.c'
J . I
P.131
(19)
ORAISONSDOMINICALESAPRtS LA PENTECOTE
141
--
E:
N S Padoue,D.47 milieu du IXe siecle
GELASIENS du VIIIe siecle
Supplement d'Alcuin vrn8-Ix8 s.
Missel du Latran XI8 s.
66
66
Pateant aures
66 2
67
67
Concede
67 3
66 67
3
67
3
MISSEL:Ie ROMAIN 1474-15701933.
nob. qs. 68 VD. Tibi debitam... perducas. 470
Tui nobis
70
51
70
70
Tui nobis
Dne com...
70 51
qs.
unitatem. 51 71 Conserva Dne... sinceri.
6
i i
DOM. V POST EBDOM. XII OCTAV,ApOST POSTPENT. 72 1 72 1
DOM. XI
DOM. XI
72
72
DOM. X POSTPENT. Deus qui 72 1
omnip.
74
73 Deus qui iuste... consequamur. 2 3 74 3
74
74
Tibi Dne
74 3
sacrif.
76
75 VD. Vt te postposita... sanctificans 4 5 76 5
76
76
Quaes.Dne 76 5 Ds.
77 Fideles tuos... pas-,--
cantur.
6
'
---
~--.
~~.
-~-
142
LEO-
t... 13ROU
G:t.~SIEN
I
NIEN
Autres Vat. Reg.'316 verB 740
G
REG
Mont-Cassin
emplois d'oraison
_:1
(20)
(frag.) verB 700
0
R
d'Hadrien:
[ emplois jd'oraison
verB 788
:
;
.p.228.VII.ITEM; ALIA 78
79
p. 142
80
I
Autres
; MISSA.
i,
qui
i
O.S.O.
'.1, i
d t .i un an la.. i .: praesumrt. 1: O.S.O. a quo i cf.p.271 sola... trani, qulla. 2i Respice Dne ! .: s... su bSl: dium. 31 ab
: J I j j .., I, j
1
I
I! p. 80
82
, I I ! I p. 129
Sentiamus I Doe... glorie-! mur. 5:
p. 3!
II
.1 I :
I ,
1 ..
liP. I,
, 1 1
i 1
p. 228. VIII.IT. ALIA
85
p. 74
MISSA.
i
1
Deus... curramus. qs 2i Hostias
I
One... honorem.
p. 60
89
.-1
O.S.D. per quem... servireo 1
86 O. et M. 87
131
. i :
Vivificet
.
I 31
nos
q~... et mummen.
I
5
! I :1 :
I I I, I
i
I
I :
I.
I
(21)
ORAISONSDOMINICALESAPRtS LA PENTEC6TE
ENS
GELASIENS
Padoue,D.47 milieu du IXe siecle
du VIIIe siecle
DOM. I POST.
EBDOM. XIII
NAT. S.LAUREN. 78 1
POST PENT. 78 1
143
Supple-
Missel
MISSELde
ment d'Alcuin vrne-IXe s.
du Latran XIe s.
ROMAIN 1474-15701933
DoM.XII
DOM. XII
78
78
80
DOM. XI POST PENT. O.S.D. qui 78 1
.abund. 79
2
80
80
3
3
80
82
81 VD. Qui nos castigando... neglectos. 4 5 82 5
82
82
Respice Dne
80 3
Sentiamus 82 5
83 Tuere Dne
populum...
corporis 84 Familiam tuam... secura.
6
61
DOM. II POST EBDOM. XIV NAT.S.LAUREN. POSTPENT.
85
1
DOM. XIII
85
1
86
2
86
DOM. XIII
86
DOM. XII POSTPENT.
O. et M.
86 2
Deus. 87
3
87
3
87
87
Hostias qs. 87 3 Dne
89
88 VD. Qui tu in nostra... gloriosam 4 5 89 5
89
89
Vivificet nos
89 5
144
LEO-
L. BRott
GELASIEN
NIEN
G
i, Autres Vat. Regin. 316 ! emplois vers
740
,:d'oraison
,: : .I
(22)
Mont-Cassin (frag.) vers
700
REG
0 d 'Hadrien vers
788
R
I
!, Autres i emplois .!d'oraison
I' I
i
I p.229JX. p. 76
ITEM
'
ALIA MISSA 90 O.S.D. da no-!
his fidei... praecitis. 91 O.S.D. lac
i i
21!
Ii'
Obla- !, p.105
,ff t
servire.
92 (=20)
t .,
! 11 ! p. 105
nos tibi...
ct. p. 65
1I
10 nos...
ac- i
tionem.
31 I p. ~49
I 95 Sumptis Dne [cf.p.192 cael... aug-! 197 mentum. 51 ! p. 241
i: :
-i
p. 229. X.ITEM i ALIA
MISSA
;
97 Custodi Dne i qs... diriga- ! tur.
98 Praesta no-
bis... incur-
1;
i p. 30 I "
sibus. 2i 99 Concede nobis! p. 257 Dne... po-
testatis.
I
I
3! j
I
I i ! p. 1~8
!:
:
,i:
.
-"--'~-C""-~~-~",-
..~~"_c
(23)
~---
.--~-
,.
--
ORAlSONSDoMINICALESAPRtS LA PENTECOTE
ENS
GtLASIENS
Padoue,D,47 mlileu du IXe siecle -.0
du VIIIe siecle
Supple-
Missel
znent d'Alcum vrne-IXeS.
du Latran XIe S.
-~J.
6
145
MISSELcle ROMAIN 1474-15701933. o-
---DOM.
III POST EBDOM. XV DOM. XIV POSTPENT. 90 1 90 1 90
DOM.XIV 90
DOM. XIIINAT.S.LATJRE POSTPENT. O.S.D. da 90 1 nobis
91
293
93
31
93
93
Propitiare Dne
93 31
9" V.D. Qui nos de donis. .. renascamur 4 5 95 5
95
95
Sumptis Dne
95 5
Propitiare Dne, populo... concedas. 31
c. ~
\
I
95
"
96 Respice Dne... adtone. 6 IV POST EBDOM. XVI NAT.S.LATJR. POSTPENT. 97 1
98
2
98
2
99
3
99
3
100 YD. Qui aeternitate... exoret. 4 Sacris Erudiri. -10.
0 DOM. XV
DOM. XV
97
97
99
99
-DOM. DOM. XIV POSTPENT. Custodi 97 1 Dne
Concede nobis
99 3
~
.-~C"~~~
146
LEO-
t. BROt!
GELASIEN
(24)
G
NIEN vat. Reg. 316 vers 740
! Autres ! emplois id'oraison I
R
Mont-Cassin. (frag.) vers 700
:t.
G
0
d'Hadrien vers 788
,
-:
.101
Purificent nos Dne... absolutos.
R
I
i Autres i emploi~ id'oraiso~ '
i
,
! p. 253 I 51
i i
\ p.207 i
..103(cf.52)
..
San- ! 'p. 256 ta tua... ex- i piatos. 51 !
! I I
i
i
i
i
~!--
I
p.230.XI.ITEMj ALIA
MISSA
i i
i
104 Ecclesiam i tuam... gu- !
I I
bernetur.
11
105
Da qs Dne i banc... devo-i tus. 2;
106
Tua
nos
I
"
r
Dne... incur-j
i
sus.
I
31
l
:
,
108 Mentes nos- i : tras... effec- I, tUg. 5i, ! p. 241 ! 281
! I i, :' i I'
I
I
I
---1-
I
'I I I I
cf.p.117
i ! i
\
I
i
' !i
cf.p.143
I
I
--1
!
p. 103. MENSE I SEPTIMO
I
AD S.PETRUM.
!
ORATIONES ' DIE DOMINICO I 110 Absolve qs. ! pne... libe- i remur.
11
'
~
~
(25)
ORAISONS DOMINICALES APR~S LA PENTECOTE
ENS
GELASIENS
de Padoue,D.47 milieu du IXe siecle
du Vllle siecle
---
.Ion. 102 Purificent semper... effectum. 51
101 (Gelseul)
Supple-
Missel
MISSEL
Ineut d'Alcuin vrne-IXe s.
du Latran XIe s.
ROMAIN 1474-15701933.
102
102
Purificent 102 5 semp.
DOM. XVI
DOM.XVI
DOM. XV POSTPENT.
104
104
EcclesiaIn 104 1 tuam
5
102 (les autres gel.) 5
).
147
6
-DOM. V POST EBDOM.XVII NAT. S. LAUR. POSTPENT. 104
1
105
2
105
2
106
3
106
3
106
106'
Tua nos Dne
106 3
108
107 VD. Ut qui te auctore... promlttis. 4 5 108 5
108
108
Mentes
108 5
nostras 109 Adesto Dne donorum. suppl 6
,-p. 55. ORATIONNES MENSISVII. DIE DOMINICa
AD S. PETRUM. EBDOM. XVIII
DOM.XVII
POST PENT.
110
1
110
1
110
148
L. BRott
(26)
. LEO-
GELASIEN
NIEN
G
I Autres Vat. Regin. 316 I emplois vers 740 'l d'OraiSon -'I
I
REG
Mont-Cassin (frag.) vers 700
0
R
d 'Hadrien vers 788
.
P.219
.i
i
.... I
i
I i i
112
Pro nostrae I aervitutis... i exequar1a. 31
.I
I
i ! p.278 ! j
p.66
.I
114
Quaes. O.D. ut quos... periculis. 5
p.241 ,
---,
I
!:-..
.:
Semame
des
i . 1 i
---i
1
1
p. 105. DIE Do-J
i i 1.
MINICA VACAT. 116 O.S.D. misericordiam..
! I
,1
sentiamus. 1 1 p.104
I I
i'f
I
I 1
118
Sacrificiis
118
31
praesentib...
et saluti.
i
3
i
.p.201
I
!
I
1
!
t .. ..
'I I
!
I
121
Quaes. O.D.
121
5!
ut illius...
i
accepimus. 5
!
i p.201
!
i --
I
Quatre-Temps de S eptembre.
! i
p.171
,I !
.,
? 1 1. !i !
I
I Autres 1 emplois !d'oraison I
'
(27)
ORAISONS DOMINICALES ~-~~--~--- APRES LA --~-PENTECOTE .-~.,~.c 149
..
ENS de Padoue,D.47 milieu du IXe siecle
GELASIENS du VIIIe siecle
.111
Supplement d'AlcuiD VIIIe-IXeS.
Missel du Latran XIe s.
Quaes.O.D.
preces... 112
liberemur.2 112 3
3
,
113 VD. Quia cumlaude.. 114
vivendi.4
5
114
5
112
-
.
115 Da qs Dne
populo...
Semaine des Quatre-Temps de Septembre.
--
proficiat. 6 Semaine des Quatre-Temp.\' de Septembre.
DIE DOMINICO DOM. VACAT.
VACAT. 116
1
Semaine de3 Quatre-Temps de Septembre
DoM.XVIII
EBDOM.XIX. 116 1
116
117 Tuere qs.
Dne... consequamur2
118
3
118
3
118
119 Hulus te Dne... reddamur. 31
120 VD. Quireicit diab.. patefecit. 4
121
5
121 122 Caelestls
nlensae... J>°sc~t! ~1
MISSEL ROMAIN 1474-15701933.
~-
~~
~
150
~
,.;~
L. BROU
LEO-
GELASIEN
NIEN
! Autres Vat. Regin. 316 i emplois vers 740 !d'oraison
(28)
G
, ,
: : !
'Q
Mont-Cassin (frag.) vers 700
-~-
R
d'Hadrien
DoM.[I]
ALIA MISSA i 124 Fac nos Dne! qs... volun- :
I Autres : emplois Id'oraison
vers 788
' :
--:POST
S. ANGELUM 12~
11
! !
1 ! i !
iI !
i: 125 i Tua nos
i
i p. 135
126 Fac nos Dne!
i
qs. tuis... auctorem.
i !
127
! 21
Munda nos! Dne... par- ! ticipes. 31
! 1 [
iI
i:
i 129
Purifica
Dnej .I
qs... auXl-
Iium.
i i
p. 94
I
!
i
51
'I
i
! p.241
! 257 -:
--
p.231.XIII.ITEM! ALIA
MISSA
1
131
Da qs. Dne ! populo... i sectari. 11 132 Custodi nos ,
:
I
O. D... peccata.
133
! 21
Maiestatem , tuam... fu- I t . 3: urIs.
I
i
i
tates.
EGO
:-: ! p. 128
I p.231.XII.ITEM! ---j
":",,,-,,-
j
133"
r ! :
i i
i !
I
I
:
J
-~
~-.-
,---
---~_.-
'-~'"~--'
~- -~""'.c..
~
I
(29)
ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTE
ENS dePadoue,D.47 milieu du IXe siecle
GELASIEN S du VIIIe siecle
Supplement d'AlcuiD Vllle-IXeS.
Missel du Latran XIe S..
151
MISSEL ROMAIN 1474-15701933.
123 Protegat Dom.qs... perpetuam. 6 DOM.I POST SCI ANGELI
12r.
127
EBDOM. XX POST'PENT.
1
3
DoM.XVII
12r.
1
125
11
125
127
3
127
DOM. XIX
DOM. XVI POSTPENT.
12r.
. Tua nos qs.125 11 Dne.
127
Mundanos 127 3
qs. 128 VD. Precantes ut... 129
5
possimus.4 129 5
. 129
129
Purl fica qs.129 5
qs. 130 Plebem no-
mini...
operare. 6
DOM. II POST SCI ANGELI
EBDOM. XXI DOM. XVII POST PENT. 131 1 131
(2 Tuis Dne qs
132
(3 Deus qui nos per -139)
133"
adesto= 138)
. DOM. XX
DOM. XVII POST PENT. Da qs Dne 131 1
131
2 133
133
Majesta. 1333 tern tuam
134 VD. Et suppliciter... perducas.4.
.
IlL
-,..,-;,.."-,,,.
152
LEO-
"...,,;:;_li"
L. 8ROU
GELASIEN
G"
NIEN
i Autres Vat. Reg. 316 vers 740 .135
R
:t.
Mont-Cassin
i emplois Id'oraison
(frag.) vers 700
,
Praesta qs. p. 89 O. D... moribus. 5I , I I I
(30)
136
-I
,-
~an~tificabombus... proueniant
51
141
-I
! emplois Id'oraison
! i
I
I
.!
! i i I
IT.!
DOM.III.POST S. ANGELUM. 137 1
i
i I
I
da nostra... possumus. 1 Tuis Dne quere.
p.31 I
Z!
I ! I i i
Deus qui! p.103 nos per... as- i
! 1
sequamur
31
i
I I , I
i i I I
I
!
I p. 1.4,2
i'
.
Gratias ti-f .I b !... per l~
Clas.
I I
5
p. 155
i .I
I
I Autres
!
qs... prose139
R
I
ALIA MrSSA ! 137 Dirigat cor- i
138
0
vers 788
1 ! 1
p. 232.XIV.
G d'Hadrien
I
I I p.
128
I I
-..
p. 232.XV.ITEMI ALIA
143
I
!
MISSA
i
i
O. et M.
i
i p. 129
I !
I i
:
I
Deus..., quamur.
1,,4
I
exe11
Dq qs. O.D. i sic nol... Ob-
~t1natQ" a /
! !'
---~,""""-_.v
"""."",, ~-~--'-"7"--,
o..
":"':.~~ I
I (31)
ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE
153
ENS dePadoue,D.47 milieu du IXe siecle
GELASIENS du VIIIe siecle
Supplement d'Alcuin vrn8-Ix8 s.
--
Missel du Latran XIe s.
MISSEL ROMAIN 1474-15701933.
136
Sanctifica- 136 5
.,
(5 Gratias tibi
136
5
136
= 141)
.."
'\
tionib.
;,
~ Semainedes Quatre-Temps de Septembre
DOM. III POST EBDoM.-XXII SCI ANGELI POST PENT. 137 1 (2 Custodi nos = 132)
138
2
(3 Maiestatem = 133)
139
3
140 VD. Qui propterea corones. 4 (5 Sanetifieationi141 5 bus = 136)
DoM.XXI
DOM. XXI
DoM. XVIII POST PENT. Dirigat cor-137 1 da
137
137
139
139
Deus qui nos
141
141
Gratias lib! 141 5
DoM.XXII
DOM. XIX POSTPENT. O. et M. 1,,3 1 Deus univ.
139 3
142 Familiae tuae Dne... percipiat. 6 -J
DOM. IV POST EBDOM. XXIII SCI ANGELI POST PENT. 143 1 143 1
DoM. XX 143
143
~ j
---~'-
' ~-'--'-r--'--~-~--~
,-~~~
'.-"'.'1
I
154
L. BROU
(32) ~
LEO-
GELASIEN
NIEN
i Autres Vat. Regin~ 316 i emplois vers 740 \d'oraison
G
R
:t.
Mont-Cassin (frag.) vers 700
G
0
d'Hadrien vers 788
_:
R
I
i. Autres i emplois !d'oraison !
'145
Haec mune-1 ra qs... con- I cede. 31 I :
145
3
i ! I : I
I 147
Quaes. O.D.! ut...
effec-
I I
ta.
5! i p. 237 i. (244) i
p.112
.
t
151
1
datis.
51
! DOM. V POST S. ANGELUM. 150 1
i
i
I I.
I.
152
' !
b .I IS...
31
I
i
I
I
Auxilientur firment.
i ! i I ! p.66 i 127 :
no IS... ex- !
no .:
I
!
.I
purgent.
154
1 p. 128 i !
Delicta nos-i tra Dne... i custodio 21 Caelestem i b.:
152
Tua nos Dne med... man-
! p.43 i i p.233.XVI. IT. ! ALIA MISSA ! 150 Largire qs ! Dne... deser-! VIan
148
con-
1
i
j
!I'
1
.I
5:
I
i
I
155 Vt sacris
I p. 33
Dne... mandatis. 51'
I I
p.129 I
,
(
J-
...
~
'._.~'..II_.l ;
, I
i
j (33)
N
ORAISONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE
S
.e Padoue,D.47 milieu du IXe siecle 145
155:
GELASIENS
Supple-
Mi~sel
MISSEL
du VIIIe siecle
ment d'Alcuin vme-IXeS.
du Latran XIe S.
ROMAIN 1474-15701933.
145
145
Haec mu- 145 3 nera
148
148
Tua nos Dne
3 .145
3
i
146 VD. Nos cle-
mentiam... relinquat. 4
148
51
148
51
148 51
14:9 Libera Dne.. adversis. 6~--
-DOM. V POST SCI ANGELI
DoM. XXIV POST PENT. 150 1
151
2
151
2
152
3
152
3
DOM. XXI
DoMXXIII
DOM. XX POST PENT. Largire qs 150 1 Dne
150
150
152
152
Caelestem 152 5 nobis
155
155
Ut sacris 15551 Dne
153 VD. Maiestatem repromisit4
155
-Co"
51
155
51
156 Da salutem.. consequantur. 6 \.
,-.,
-I 156
L. BROU
(34)
..-:
LEO-
GELASIEN
NIEN
I Autres Vat. Regin. 316 \ emplois vcrs 740 d'oraison .I
G
REG
Mont-Cassin (frag.) vcrs 700
I:
--I DOM.
!
157 Deus qui
0 d'Hadrien! vcrs 788
VI POST
R
I
Autres : ! emplois !d'oraison,
.
S. ANGELUM
~ ;'
I
nos regen-
!
do..largire.1
i
I
i
I p. 251 I I'
',!
I
'I
:
I I
.
t
: I : I p.95 ; !
p. 3!
I I
i p. 129
, , , : ,
, , , ' '
.I ;
I
I
:
.. I
:
, I
' ;
i
i
.I
."
, I
-I , .I
~'"'.
166
Da miseri-
I p.109
I
ricors... ad-
i
versis
!I p.201 i j
I
3
(35)
ORAlSONSDOMINICALESAPRtS LA PENTEC6TE
Padoue,D.47 milieu du IXe siecle
GELASIENS
Supple-
du VIIIe siecle
xnent (1'Alcuin VlIle-IXe s. , ~DOM. XXII
, DOM. VI POST EBDOM. XXV SCI ANGE!.I POST PENT.
157
1
157
Missel du Latran Xle s. --DOM.XXIV
151ENS
MISSEL~e ROMAIN 1474-1570~ 1933. DOM. XXI
1
158 F~iliam tuam... devota. 2l59 SuscipeDne 159 3 propit... restitue. 3 160 VD. Qui cum pro... corrigendi4 161 VD. Per
158
158
Familiam 158 2 tuam
159
159
Suscipe Dne
162
Sumpsimus (=169)
159 3
quamsanctum. L62 Immortalitatis al... sectemur. 5
--~-
mortuorum. 162
41 5
163 Tuere Dne populum... corporis. 6 )OM. VII POST EBDOM. XXVI DoM.XXIII
SCI ANGE!.I
POST PENT. 164 Deus refu-
164
gium... conDeus quem docente... servitutem. 2
DOM. XXII 164
POST PENT. Deus refu- 164 1
gium
sequamur. 1l65 165 2 166
3
Huius te Dne... reddamur.
Immortali- 162 5 tatis
31
168 VD. Tibi de~
bitas... adoramus.
4
166
Da miseri- 166 3 cors.67
I t
158
LEOI
L. BROU
GELASIEN
GR
NIEN
! Autres
p. 70
Vat. Regin. 316 i emplois vers 740 !!d'oraison
p. 5
i i I I
Mont-Cassin
(36)
EGO d'Hadrien
(frag.)
169 vers Sumpsimus 700 Dne... auxilum. 5
~
R
I
Autres emploi'
vers 788
!I 'oraiSO I i ! p. 1~9 :
.I
!
I
i
i
i !
i
r
!
I
Ii
Ii
!
I
I
i
.lip.
i
I
I
!
!
!
I
I
i
I
i
i
I p. 61
128
i p. 128
.
p. 163
! i i 1
i
! p. 3 I 166
! I
p. 8!
! p. 129 I.
I
I
i
i
i
,
I
I
I
i
I
'?~ -"~"'~-~"
j
!
(37)
ORAISONS DOMINICALES APR~S LA PENTECOTE
159
;
.i
ENS dePadoue,D.47 milieu du IXe siecle, 169
.5
GELASIENS du VIIIe siecle 169
Supplement d'Alcum vrne-IXe s. 5
169
Missel du Latran Xle S.
MISSEL ROMAIN 1474-15701933.
;
Sumpsimus169 5
170 Protectorin , te... perseveret. 6
--,
DaM. XXIII POST PENT.
Absolve qs
= 110
Pro nostrae
1
= 112
3
Quaes.0. D. ut = 114
5 i
DOM. VIII POST EBDOM. XXVII DaM. XXIV SCI ANGELI. POST PENT. 171 Excita Dne 171 1 171 qs tuor... percipiant. 1 172 adprehenExcita 173 Propitius esDne... tranto seamus. 3
dant. 173
2 3
174 YD. Tuum est... renascamur. 4 175 Concedeno175 5 big Dne... curetur. 5 176 Conservaqs
DaM. XXIV POST PENT. Excita qs 171 1 Dne t.
173
Propitius 173 3 esto Dne
175
Concede 175 5 nob. qs
Dne... cor,
poris. ---,-
6
j
]
~-
160
~-
---
t. BRott
(38)
-
LEO-
GELASIEN
NIEN
G I Autres
Vat. Regin. 316 ! emplois
vers 740 ~
id'oraison
-!
I
.!
Mont-Cassin
REG
0
R
d'Hadrien
(frag.)
vers 700
I
i Autres
i emplois
vers 788
id'oraison ~i
,
I
i:
,
'"
,
l r
..!
, .,
,
I p.214
I p.116
.I , , ,
I , ,
:
I
i p. 215
I p. 116
, .,
,
, , ., ., .,
, ,
:
I
:
I
,
p. 67
I
I p. 216
!
.. i ,
.,
,
!
,
I
f..
i I p.217 t
p. 132
i
i:
~-
I,
II
J
', 1 c
I I I
I
\
--'~
~
--"",",---'-'""'-'--,~
(39)
~_.-'--
ORAI80N8 DoMINICALES APRES LA PENTEC6TE
161
. ENS de
GELASIENS Padoue,D.47 milieu IXe
Supple-
du
du
VIIIe
siecle
vrne-IXe
MISSEL
du
d'Alcum
siecle
DOM. IX POST SCI ANGELI'
Missel
ment
ROMAIN
Latran s.
XIe
1474-1570s.
1933.
INCIPIUNT ORATIONES DE ADVENTU DNI Dom. V ANTE NATALE DNI EBDOM.XXVIII
..-"-
POST PENT. 177
178
Conscientias
Excita
Dne
potentiam.. operare.
1
178
2
179
3
nostr..mansionem. 179
2
Sacrificium tibi...
ac-
ceptos
3 180
VD.
Qui
nos
tamquam capiamus.4 181
Animae
nos-
trae...
181
5
ful-
geamus.
5 182
Percipiat
Dne... cem.
pa6
~-
Sacris Erudiri. -11.
.-
~~.
162
II. -Les
1.. BROU
Oraisons des Dimanches apres la Pentecote dans les divers documents. 1. -DANS
.presque
(40)
LE SACRAMENTAIRE LEONIEN.
On sait que les messesdu Leonien, celles du moins qui ont rapport aux fetes ou celebrations diverses du Temporal, n'ont jamais de rubriques indiquant de fa<;onprecise les jours auxquels ces prieres doivent etre dites. En particulier. pour ce qui concerneles dimanches, on ne trouve guere mentionne, dans Ie leonien, que Ie dimanche de la Pentecote (p. 26). S'ensuit-il qu'il faille renoncer a toute possibilite de rencontrer dans ce livre des messesou parties de messes affectees a des dimanches apres la Pentecote? Nous ne Ie pensons pas. Sur un total de 32 piecesque nos divers documents ont empruntees au leonien, il en est 24 qui ont ete tirees de messes leoniennesreparties sur les mois de Juin, Juillet, Aout, Septembre et Octobre (On peut laisserde cote Ie mois de Novembre pour lequelle leonien ne donne que desmessesen l'honneur de Saints). En ne comptant que celles de ces oraisons qui ont ete reprisespar Ie gelasienet Ie gregorien (c'est-a-dire en laissant de cote celles qui ont ete tardivement empruntees au leonien par les Gelasiens du VIIle siecle), on atteint encore Ie chiffre de 20 oraisons. Ces vingt oraisons,emprunteesa la partie du leonien allant de Juin a Octobre, ontete affectees, par les deux sacramentaires romains subsequents,gelasienet gregorien, aux messes des dimanchesapresla Pentecote. Ala rigueur, il serait possible que ces vingt oraisons leoniennes proviennent toutes, soit de messesvotives, soit de messesen I 'honneur des Saints, sans qu'aucune piece ait appartenu a un formulaire de messe dominicale. Mais n'est-il pas egalementpossible que, sur ces vingt oraisons, il y en ait quelques-unesqui aient ete empruntees a des messesleoniennes pour les dima~ches des mois de l'ete et de l'automne? Ce qui est theoriquement possible devient assezvraisemblable, si l'on veut se souvenir que les deux sacramentaires qui out maintenu et perpetue cette vingtaine de prieres leoniennes, sont aussi des livres de
163
ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA -t'ENTEC6TE
(41)
l'eglise de Rome, et dont leg compilateurs pouvaient encore connaitre leg anciennes traditions locales relatives aux formulaires des messesdominicales du temps apres la Pentecote. S'ils ont ainsi puise largement dans Ie leonien, precisement dans des messes des mois d'ete et d'automne, c'est que, vraisem.blablement, Ie premier en date des sacramentaires romains etait deja pourvu de certains formula; ~s pour leg messesdominicales de celie periode de l'annee. --C'est tout ce que l'on peut dire sur ce point. Nous penetrons maintenant dans une region un peu plus eclairee. II existe dans Ie leonien une formule destinee a annoncer au peuple la proximite du jeune des Quatre-Temps du mois d~ Septembre. Du texte de celie «admonitio ., l' on peut conclure avec la plus grande vraisemblance, a l'existence d'une messe stationale au dimanche qui precedait immediatement leg Quatre-Temps de Septembre,la st ation ayant lieu a la basilique Saint-Pierre. Voici Ie texte de celie formule: Annua
vitas ta
ADMONITIO nobis
quam igitur
mensis
1a
nitio»
reunion
pour
du
samedi
des
quite,
dans
1'« admonitio
la
la
vigile
du
basilique
» est
prononcee
de
de
futuris.
ut
Saint-Pierre, l'eglise
eu
lieu, il
praesen-
l'
de
Or,
1a
de
toute
Saint-Pierre
peu
« admo-
servira
taut
1.
hic,
que qui
per sup-
Per.
l'adverbe
suivant.
ayant
1. Ed. FELTOE, p. 108-109. 2. Les annonces de ce genre, prononcees par S. Leon en personne, a la fin de ses sermons sur
vigilias, mentibus
ressort
eglise
samedi
dans
acturi
et
die, il
Temps
Quar-
conventibus
suffragante,et
pariter
1a meme
festi-
indicit.
eamdem
purificatis
apostolo
sabbatorum
dans
Quatre-
recursus
sacras
crayons-nalls,
prononcee
de
hic
mereamur
apres
jusqu'ici,
celebranda
solitis
Domino
Petro
exui
presence,
est
sollemnis
die
beatissimo periculis
ieiuniorum SEPTIMI
succedente,
competentem
plicantes,
De
reTia
sabbatorum
observantiam
remarquee
septimi
et sexta
exsequamur,
tibus
est, IEIUNII dilectissimi, MENSIS
lieu
station
conclure 2.
antique Quant
Ie jellne des divers «Temps », n'ont pas l'adverbe hic ; mais, au moins une fois, S. Leon fait mention d'une circonstance de lieu
164
L. BROU
42)
au jour, c'est certainement l'un des trois premiers jours de la semaine, puisqu'on prend des dispositions en vue de la quatrieme ferie; et comme Ie lundi et Ie mardi -jours de simple ferie, jours sans station -paraissent peu propres a la publication de l'annonce du jeune, il ne reste plus que Ie dimanche, premier jour de la semainedes Quatre-Temps, comme jour Ie plus convenable. Le moment exact de la publication n'est pas indique dans Ie sacramentaire leonien, mais, a l'epoque de saint Leon, 440-461,tout au mains, ce devait ~tre au c.oursde la messedu dimanche, apres l'Evangile, si l'on en juge par les seize sermons prononces par saint Leon pour les jeunes des divers « Temps» de l'annee 1 et dans lesquels l'annonce en question clot generalementIe sermon2. Quant a la raison d'~tre de cet ancien usage romain, il n'est pas facile de l'entrevoir et nous n'avons pas connaissallee que la question ait ete etudiee jusqu'ici 3; du mains pouvons-nous suggerer que ce qui se passait, des Ie temps de saint Leon, au dimanche precedant .lesQuatre-Temps de Septembre, n'etait pas une particularite unique dans l'anqui ne laisseplace a aucundoute : au moins pour ce qui concerne c'est a la fin du Sermo V de Jeju- les Quatre-Temps de Juin, que l'annonce du jeftne avait lieu Ie nio decimi mensis, oil il dit: « ...quarta igitur et sexta feria dimanche meme de la Pentec()te, jejunemus; sabbato autem apud jour oil la station est, de to ute praesentembeatissimum aposto- antiquite, it la basilique Saintlum Petrum vigilias celebremus». Pierre. Des lors, il est vraisem(P.L., LIV. 179C). lei, l'adjectif blable que, pour ce qui a trait praesentematteste clairement que aux autres (cTemps» de l'annee, S. Leon pronon~ait son cinquie- sauf pour ceux de Careme, l'anme sermon pour Ie jetine de de- nonce du jeftne devait aussi avoir cembre, dans la basilique Saint- lieu Ie dimanche, dans la meme Pierre. II est des lors tres pro- eglise. bable que les autres sermons deS. 2. Sur les 9 sermons pour Ie Leon pour ce jetine du dixie- jeftne de septembre, 6 sont terme mois (il y en a nelli, dont mines par l'annonce en question. 3. Pour plus de details, cr. sept termines par une annonce de ce genre) ont ete prononces L. BROU, Une ancienne station romaine d Saint-Pierre pour Ie aussi a Saint-Pierre. 1. Trois de ces sermons,sinon dimanche precedant les Quatrequatre, ont ete prononces, de Temps, dans Ephem. Lit. LX, fa~on certaine, Ie jour me-mede 1946, pp. 143-150. la PentencfJte; Ponestdone stir,
(43)
ORAl SONS DOMINICALES
APRES
LA PENTECOTE
165
nee, mais se representait a chacun des autr~s «Temps I). En effet, Ie sacramentaire leonien contient une annonceanalogue pour les Quatre-Temps de Decembre, annonce toute parallele a celIe du mois de Septembreet qui porte egalement Ie meme adverbe hic, au meme endroit 1. Et aujourd'hui encore, Ie' Missel romain indique toujours au dimanche qui precede les Quatre-Temps d'Avent: « Statio ad S. Petrum I), alors que rien ne semblait reclamer Ie choix d'une telle eglise pour Ie troisieme ~imanche de l' Avent. De meme, au dimanche qui precedeles Quatre-Temps de Pentecote, Ie Missel ro"1nainporte toujours : « Statio ad S. Petrum I), et il n'est pas difficile de faire remarquer que les solennitesde la Pentecote, etant calquees-so us des rapports de premier plan -sur celles de Paques, c'est plutot la basilique Liberienne qui eut du etre choisie comme lieu de station, en l'absence de toute autre indication; tandis qu'au contraire, l'occurrence de la fete de la Pentecote n'a pas empeche saint Leon de prononcer en ce jour plusieurs sermons sur Ie jeune de la semaine, et dont quelques-uns sont termines par l'annonce traditionnelle; d'autres de ses sermons prononceesen ce meme jour sont proprement des sermons sur la fete de la Pentecote, mais termines quand meme par la susdite annonce du jeune. Si l'on rapproche ces faits de ce qui avait lieu aux autres « Temps I) de l'annee, il n'est pas interdit de penser que Ie choix de la basilique Saint-Pierre pour station du jour de la Pentecote etait en relation -pour un motif precis, encore a decouvrir -avec Ie jeune qui allait suivre. Pour ce qui concerne Ie dimanche precedant les QuatreTemps de Septembre, si Ie Missel actuel n'indique plus de station a Saint-Pierre, la chose est due, sans doute, a quelque accident fortuit, car tons les Gregoriens avaient conserve cette station avec soin, meme l'Hadrianum 2, comme on
1. Apres sabbaiorumdie; voir ed. Feitoe, p. 114, note 7, ou MURA'tORI,Liiurgia Romana veius, 1748 t. I, p. 416, dans Ie texte meme de I'edition. -C'est precisement sur celie annonce du jel1ne qe u~cenlc~~e que por-
tail Ie temoignage de saint Leon lui-m~me, cite plus haul, n. 6. 2. La chose est d'autant plus remarquable dans I'Hadrianum, que ce sacramentairea laisse de c6te toutes les messes des di-
manchesordinairesde l'annee;
166
L. BROU
(44)
peut Ie voir dans nos tableaux (p. 146) 1, 2. -DANS
LE SACRAMENTAIREGELASIEN.
Avec Ie «(Liber sacramentorum Romanae ecclesiae» dont
l'ordonnance est attribuee au pape saint Gelase I (492-496), nous commen<;onsa distinguer tIes nettemeiit plusieurs series de messesdominicales au COllISde l'annee. Le premier livre du sacl1amentairegelasien nous fournit les messes: des dimanches depuis la Septuagesimejusqu'a la fin du Careme, du dimanche de Paques et de son jour Octave, de six dimanches « Post clausum Paschae» 2 du dimanche « Post Ascensam Domini», du dimanche meme de la Pentecote et de son jour Octave. Le deuxieme livre nous donne (p. 214), pour Ie temps de I' Avent, un groupe de cinq messesque l'on considerecomme des messesdominicales3: ,elles ne sont precedeesque de la de la serie des dimanches apres la Pente~te, il n'a conserveque leg deux dimanches qui suivent leg Quatre-Temps (dimanches «Vacat~ de Juin et de Septembre), et Ie dimanche qui precede leg Quatre-Temps de Septembre. -Les Gelasiens du vme siecle, s'ils n'avaient pas retenu Ie titre de la station, avaient du moins conserve la messe gregorienne Absolve (notre numero 110) a sa place normale. L 'omission constatee dans Ie Missel actuel porte principalement sur la mention de la station (la messeAbsolvea ete heureusement gardee, mais reculee au XXIIIe dimanche); DOUgexpliquerons la cause de cet accident lorsque DOUgexaminerons Ie Supplement d' Alcuin et Ie Missel romaln.
1. Quant ~ nos Quatre-Temps
actuels de Care-me, Pon gait qu'ils n'ont pas la me-meantiquite que leg autres ; par ailleurs, Ie premier dimanche du Care-me etait depuis longtemps pourvu d'une station (a Saint-Jean de Latran) lorsque leg Quatre-Temps du premier mois furent definitivement fixes a la premiere semaine du grand jellne quadragesimal: c'est ce qui explique pourquoi la station de ce jour n'est pas a Saint-Pierre. 2. On remarquera ces six dimanches post Clausum Paschae, dont deux au moins sont en trop ; c'est precisement Ie dernier de ces dimanchessurnumerairesque saint Gregoire prendra plus tard pour en faire son deuxieme dimancheapresla Pentec6te. 3. cr. H. A. WILSON,The Ge-lasian Sacramentary,p. LXIII,
{45)
ORAl SONS DOMINICALES
APRES LA PENTECOTE
167
rubrique« Orationesde Aduentu Domini »,mais Ie fait qu'elles ont ete employees par legsacramentaires subsequentscomme messesdominicales de I' Avent, autorise a penser qu'elles pouvaient avoir deja cette affectation des l'epoque du gela. sien primitif. Enfin, Ie troisieme livre du gelasieninscrit, des Ie debut meme du livre,la fameuse selie ininterrompue des XVI messes dominicales gelasiennes,precedeesde la rubrique « Orationes et preces cum canoneper dominicis diebus»(sic), sans autre designation illterieure qu'un numero d'ordre pour chaque messe, suivi du laconique «Item alia missa». Etant donne que seuls, dans Ie gelasien, sont depourvus de messes leg dimanches apres No~I-Epiphanie et apres la Pentecote, on infere generalementque la serie des XVI messesdomini. cales devait servir pour leg dimanches susdits; soit: pour 2 dimanchespossiblesapres Noel, pour 6 dimanches possibles apres l'Epiphanie, et pour 23 dimanches (minimum) apres la Pentecote;
en tout 31 dimanches. Mais, leg XVI formulaires de messesdominicales ne pOll. vant suffire a doter chacun de ces31 dimanchesd'une messe distincte, il est fort probable que plusieurs formulair,esservaient deux fois 1. 11 se pent, par ailleurs, que tel ou tel de
ces dimanchesait ete occupepar une autre messequ'une messedominicale et, des lors, n'ait pas eu besoin de formulaire propre: au temps de saint Gelase,en effet, et longtemps encore apres lui, lorsqu'une fete de Saint romain important, ayant sa basilique a Rome meme, tombait Ie dimanche, il est vraisemblable que ce jour-la etait reserve uniquement a la fete du Saint en question, sansmeme que l'on songeata faire memoire du dimanche; des lors, Ie formulaire de messe dominicale qui eut dft servir ce dimanche-la etait sans doute reporte du dimanche suivant ou au premier dimanche libre, ou simplement omis. C'~st ainsi par exemple que, dans leg 1. Probablementchacuna tour ches apres la Pentec6te, gardent de r(jle, comme en d'autres egli- encore un systeme de roulement ses qui, n'ayant pas autant de qui fait reparaitre les memesforforn1ulaires CJu'il "":fa qe dim@~ulaire~ a intervaIles reguliers.
168
L. BROU
(46)
anneesoula f~te des SS. Pierre et ~aul tomb e un dimanche, celIe de S. Laurent tombe egalement un dima nche 1: deux f~tes extr~mementpopulaires a Rome; il est assezprobable qu'aux f~tes de saints de moindre importance, mais bien romains par Ie lieu de leur mort et l'emplacement de leur eglise, on celebrait leur memoire annuelle sansrien rappeler du dimanche occurrent. D'autres dimanches pouvaient se trouver occupespar autre c4ose ou bien n'~tre pas compris dans Ie groupe des XVI formulaires gelasiens, comme par exemple Ie dimanche qui suit les Quatre-Temps de Septembre2. Le fait suivant pent en ~tre un indice : lorsque saint Gregoire reprendra substantiellement les XVI messesgelasiennes,il ne fera pas difficulte d'intercaler, entre la XIe et la XIIe, deux autres formuIaires dominicaux completement etrangers a la serie gelasienne3. Saint Gregoire eut-il pu en agir de la sorte, si to us Ies dimanches reels avaient du recevoir obligatoirement l'un des XVI formulaires gelasiens? En principe, done, il rant admettre I'affectation des XVI messes dominicales gelasiennes aux dimanches s'etendant, d'une part, entre Noel et la Septuagesime,d'autre part, entre Ia Pentecote et l'A vent -defalcation faite des solennites du sanctoral, et de quelques autres, pouvant tomber a tel ou tel dimanche. Mais, Ie fait que, un siecle plus tard, saint Gregoire composerades oraisons specialespour deux dimanches apres Noel-Epiphanie et qu'il fera commencerla serie des XVI messesgelasiennesavec Ie premier dimanche qui suit la f~te des SS. Pierre et Paul, semblerait indiquer que, dansla penseedesromains, les XVI messesgelasiennesetaient
1. Le fait s'est produit, par exempIe, aux annees 441, 447, 452,458,469,475,480,486,497, etc. 2. Le Gelasien ne Iui donne aucun formulaire ni n'en mentionne meme I'existence, tandis qu'il a donnedesformulaires pour Ies dimanches qui suivent Ies Quatre-Temps de Ca,rem~~t de
Pente~te, ainsi que pour cinq dimanchesde l' Avent (donc pour Ie dimanche qui suit Ies QuatreTemps d'Avent). 3. L 'un est Ie dimanche ÂŤVacatÂť qui suit Ies Quatre-Temps de septembre; I'autre est Ie dimanche qui precede ces memes
Quatre-Temps -comme on peut ~eyoir s\lr I~stableaux (p. 146-8),
(47)
ORAISONS DOMINICALES
APRES LA PENTECOTE
169
plutot associeesavec les mois d'ete, qu'avec- ceux de janvier et fevrier 1. n reste a exami~er la composition generale de ces XVI messesgelasiennes2. Ce qui frappe tout d'abord, c'est la presenced'une double collecte dans toutes ces messes,saul la sixieine: c'est precisement line des caracteristiques les plus apparentes du sactamentaire gelasien d'avoir conserve presque toujours l'ancienne tradition romaine qui prescrivait deux collectes a .chaquemesse,comme l'on petit Ie voir dans la plupart desmessesdu sacramentaireleonien. Les opinions ~ les plus diverses ont ete emisessur la nature exacte des deux collectes romaines, et la lumiere n'est pas encore faite sur la place occupeedans l'avant-messe par la secondede ces prieres, mais il importe de bien noter Ie fait de la double collecte romaine des anciens sacramentaires;. nons verrons plus tard saint Gregoire (590-604) abandonner regulierement l'une des deux prieres et choisir comme unique collecte, tantot la premiere, tantot la secondedes oraisons gela iennes ou leoniennes: disposition qui a passe dans notre Missel actuel, mais a laquelle Ie Gelasien lui-meme avait deja prepare les voies en prenant quelquefois comme premiere oraison tantot l'une, tan tot l'autre collecte des messesleoniennes3, tendant ainsi a faire passerles deux anciennescollectes pour interchangea-
bleB. 1. II ne serait pas impossible que, dans Ie Gelasienprimitif ou dans l'exemplaire qui servit de modele au Reginensis316, les XVI messesdominicales eussent re~uchacuneune affectation plus precise. Etant donne que Ie Regin. 316a supprimeplusieurs particularites locales qui n'etaient pas necessairesaux eglisesfranques en vue desquelles il etait redige, par exemple la mention des stations de careme, il a ires bien pu aussi ne tenir aucun compte d'un systeme de dimanches intercales entre les fetes de Saints romains, systeme qui pouyait p'etre pas eQ vogue en c!e.,
hors de Rome. 2. Pour les details, puisque presque toutes les pieces de ces formulaires se retrouvent dans Ie Missel romain, nous les examinerons dans Ie paragraphe consaere au Missel romain et dans noire commentaire des oraisons du Missel. 3. A l'interieur me-medu sacramentaire gelasien, telle collecte repetee deux fois se trouve d'abord comme premiere oraison au Ve dimanche ÂŤ Post clausum PaschaeI),p. 105,puis comme deuxieme oraison a la Ixe messedominicale, p. 229,
170
L. BROU
(48)
Pour ce qui concerne la « Secreta~ et la «Postcommunio» de nos XVI messesdominicales gelasiennes,il n'y a rien de special a remarquer, a part la presence d'une double postcommunion a la Xe messe,par erreur du scribe, sans donte. Que l'on ne s'etonne pas de fie pas rencontrer de prefaces propres pour nos XVI messes: si Ie Regin. 316 a dote de prefaces une douzaine de dimanchesdansl'annee 1, par contre il en a laisse treize autres 2, plus nos XVI formulaires domin~caux, completement depourvus de ce genre de formule; il n'y a done pas encore, dans Ie Regin. 316, cette regIe uniforme que l'on constatera chez les « Gelasiens du VIIIe sicle I), pour les messesdes dimanches. Me-me chose pour ce qui concerne l'absence complete d' « oralio super populum»: cette ancienne priere romaine qui figure a presque,toutes les messesdu leonien,serencontre moins frequemment deja dans Ie gelasien: elle manque, en particulier, a un trop grand nombre de dimanches3 de ce sacramentaire, pour que l'on doive s'etonner de ne pas la trouver dans nos XVI formulaires. Telle est, dans sesgrandeslignes, cette serle des XVI messes dominicales gelasiennesqui torment encore Ie fond substantiel des messes du Missel romain pour les Dimanches apres la Pentecote. La plupart de ces formulaires sont parvenus integralement jusqu'a nous (a l'exception d'une collecte sur deux, que comportait chaque messe gelasienne). Quelques-uns d'entre eux nons ont legue leur deuxieme collecte au lieu de la premiere; pour certains autres, l'on a remplace quelquefois la secrete ou la postcommunion. De to us ces details et de plusieurs autres, nons auronsa rendre compte lorsque nons examinerons Ie Missel romain et en commenterons chacune des oraisons.
1. Solt chacun des dix dimanches du temps pascal, Ie dimanche octave de la Pentecote et un dimanche de l'Avent. 2. Ce sont tous les dimanches compris entre la Septuagesime ~t Ie dimanche d~sRameaux, ain-
si que quatre dimanches de I' Avent. 3. Tous legdimanchesdu temps pascal, y compris Paqueset PentecOte; tons ceux de l'Avent et celui de la Septuagesime.
171
(49)
ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTEC6TE
3. -DANS
LES SACRAMENTAlRES GREGORIENS.
Avec leg sacramentaires Gregoriens, nous parvenons II. la periode de l'age d'or, pourrait-on dire, des formulaires de messespropres aux dimanches apres la Pentecote. Les XVI messes gelasiennes ont ete religieusement conservee~dans leur ensemble, mais chacune est desormais assignee II. un dimanche special, clairement situe dans Ie long deroulement des semaines; et' comme ces XVI messesne suffisent pas II. doter chaque dimanche d'un formulaire propre, on a cree onze formulaires nouveaux -ce qui porte II. XXVII Ie chiffre total des messes dominicales gregoriennes apres la Pentecote; et chacune de ces messesest desormais affectee II. un dimanche bien specifie. Pour acquerir une idee exacte de ces richesseseuchologiques, nous disposons d'au mains trois types de sacramentaires gregoriens: A: leg fragments du Mont-Cassin, ecrits vers l'an 700; B : Ie sacramentaire d'Hadrien, de la fin du VIIle siecle; C : Ie sacramentaire de Padoue, D. 47, ecrit au milieu du IXe siecle.
Nous allons leg decrire successivement,sonsIe rapport bien delimite des dimanches apres la Pentecote. A. -Les
Fragments du Mont-Cassin.
SOliSIe titre: Un misselgregorienancien, Ie regrette Dom Wilmart publiait, en 19091,la description detaillee des fragments subsistants d'un ancien sacramentaire-lectionnaireconservesau Mont-Cassin, Cod. Casino271, et auxquels il assignaitla date des environs de l'an 700. Que ces fragments proviennent reellement d'un livre gregorien, l'autoritc de Dom Wilmart nous en est un sur garant : ÂŤCe sont en effet, ccrit-il, comme l'examen Ie montre evidemment, sept fragments d'un misseJ,d'une sorte de missale
Revue Bene'dicline,XXVI, 1909,p!>. 281-300,
172
L. BROU
(50)
plenum, appartenant a Ia famille d~s livres gregoriens,et presentement Ie plus ancien temoin de cette familleÂť 1. C'est, ~n fait, Ie plus ancien sacramentaire gregorienconnu, tres proche encore de l'epoque de saint Gregoire-Ie-Grand, (590-604), mais ayant deja eu Ie temps de s'incorporer certaines additions posterieures au saint pape, et dont Ie P. Wilmart signale leg plus marquantes 2; ces additions lui permettent d'affirmer que Ie missel du Mont-Cassin ÂŤ represente ainsi l'etat de la liturgie romaine et gregorienne pendant la seconde moitie du septieme siecle, un demi-siecle environ apres S. GregoireÂť 3, ce qui est assurementremarquable. La mise en parallele des donnees de ces fragments avec celles du sacramentaire de Padoue s'imposait d'elle-meme comme operation preliminaire: nous l'avons faite pour notre utilite personnelle, et leg details en sont tres instructifs. Retenons seulement ici cette conclusion d'ensembIe: c'est bien avec Ie sacramentaire gregorien de Padoue que Ie codex cassiniens'apparente Ie plus exactement; de part et d'autre, memes divisions et subdivisions, meme calendrier sanctoral (sauf line ou deux exceptions), meme principe de distribution des fetes de Saints entre chaque dimanche ou groupe de dimanches apres la Pentecote 4, memes appellations de ces dimanches, et surtout, correspondancepresque toujours parfaite des oraisons d'un meme dimanche ou d'une meme fete. Les divergencesne sont sensiblesque dans Ie Commun des Saints et leg messesvotives de Ia fin. Les fragments cassiniensne recouvrent, malheureusement, qu'une faible portion des dimanches apres la Pentecote; line lacune serieusenous prive tout d' abord des 17 premiers dimanches, et ceux qui sont representesdans la suite n' ont pas toutes leurs formules au complet ou dans un etat de conservation suffisant qui permette leur restitution integrale. On pourra se rendre compte de ces details d'un seul coup d'reil, en feuilletant nos tableaux comparatifs; nous examinerons chacun des formulaires subsistants lorsque nous leur 1. Art. cit., p. 285..2. Ibid., p. 298. 3. Ibid., p. 298. 4. Bien que les m~mesgroupes
de Saints ne soient pas toujours intercales entre les memes dlmanches,
(51)
ORAl SONS DOMINICALES
APRtS
LA PENTECOTE
173
comparerons ceux du sacramentaire de Padoue qui en donne
la serle complete. NOTEADDITIONNELLE. -Sur Ie point d'envoyer notre manuscrit a l'impression, il nous est enfin possible de prendre connaissanced'un article de Dom Mohlberg: Note su alcuni Sacramentarii... con un' Aggiunta sui ÂŤ Messale AnticoÂť di Monte Cassino (cod. Casinensis rescript. 271), paru dans Rendiconti della Pontificia Academia Romanadi Archeologia, vol. XVI (1940) p. 131-179. Nous avons ainsi l'heureuse surprise d' apprendre que, en 1940, Dom Alban Dold a reus.si, au moyen des rayons ultra-violets, a dechiffrer tout Ie palimpseste cassinien et a en preparer Ie texte pour l'impression. Enfin, ce texte ainsi restitue a fourni matiere a M. Emmanuel Bourque, de l'Institut Pontifical d'Archeologie Chretienne, a un grand travail intitule Etude sur les SacramentairesRomains, dont Ie P. Mohlberg a eu en mains Ie manuscrit et dont i] resume leg conclusions du chapitre IV: La Reforme de saint Gregoireou Ie Gregorienancien, article premier: La decouverteet la reconstitution du Gregorienancien. SelonM. Bourque, Ie codex Casino271 ne proviendrait pas de Rome, mais des Gaules; il n'appartiendrait point proprement a la famine du gregorien ancien, mais tiendrait Ie milieu entre celle-ci et la classe des gelasiens du VIIle siecle, se rapprochant de la variete italienne connue jusqu'ici par les fragments de I' Angelica, de Budapest et Ie Missel de la Vallicellana B VIII. Bref, la reconstitution du Gregorien ancien, tentee par Dom Wilmart,d'apres ce seul manuscrit (cod. Cas. 271), serait loin d'~tre tres sure. (pp. 156-8 de l'art. de D. Mohlberg). Nous n'avons pu encore consulter Ie texte integral dechiffre par D. Dold, et M. Bourque n'a pas encore publie son Etude sur les Sacramentaires Romains, mais si les conclusions de ce dernier sont destineesa s'imposer, il est evident que nous devrons modifier assezprofondement notre propre chapitre sur les Fragments Cassiniens,ainsi que la disposition d'une partie de nos tableaux et certains autres points de notre
travail (Novembre 1947).
1'74
L. BROU
B. -Le
(52)
sacramentaire gregorien d'Hadrien.
Une quinzaine d'annees deja avant son couronnement a Rome, Charlemagne avait demande au pape de lui envoyer un exemplaire authentique du sacramentaire de l'Eglise romaine. C'est ce que nous apprend Hadrien Ier (772-795), dans line lettre a Charlemagne, lettre ecrite entre 784 et 7911, Ie pape annonce au prince qu'illui a fait parvenir Ie sacramentaire compose par son predecesseur,« notre deiflue Gregoire pape», lequel ne peut ~tre que saint Gregoire-leGrand, comme tout Ie monde s'accorde aujourd'hui a Ie reconnaitre. Et Hadrien precise: « sacramentarium immixtum», tout a fait gregorien, c'est-a-dire non melange d'elements etrangers, comme c'etait Ie cas pour tant de missels que Charlemagne avait trouves en France. Le precieux codex arriva done a la cour d' Aix-la-Chapelle, flit depose dans la bibliotheque du palais, et aussitot Charlemagne en fit faire des copies. De ces copies tirees « ex authentico libro bibliothecaecubiculi », plusieurs sont parvenues jusqu'a nous -mais non l' « authenticum» lui-m~me. Les plus fideles de ces copies sont celles qui ne contiennent pas Ie supplement d' Alcuin ni la preface « Rucusque» : de recentes editions, celles de Wilson et de Lietzmann, les ont mises a la portee de tOllS. De leur accord constant sur tout l'essentiel et jusque sur un grand nombre de minifies details, I'on peut deduire a la fois, et Ie soin avec lequel ces copies ont ete generalement faites, et leur fidelite au modele envoye de Rome; par la aussi nous pouvons nous representer Ie modelelui-m~me -1'« authenticum » -avec line exactitude tres suffisante pour Ie but que nous nous proposons ici. Examinons dans leurs grandes lignes ces copies du livre envoye par Hadrien. En t~te vient un titre assezlong oil nous lisons qu'il s'agit du sacramentaire romain de saint Gregoire, pape, sacramentaire copie sur l' « authenticum & du palais (palais imperial d' Aix-Ia-Chapelle,sansnul doute) ; 1. cr. L. DUCHESNE, Origines 1920,p. 125. du Culte chretien,5e ed., Paris,
(53)
ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE
175
puis, la premiere place, place d'honneur, evidemment, est donnee au Canon de la Messe1; ensuite viennent les prieres des Ordinations majeures 2. Apres quai commencentles formulaires des messes,depuis la Vigile de No~l jusqu'a la fin de l'annee, temporal et sanctoral melanges3; faisant suite aux dernieres oraisons de I' Avent, viennent quelques messes speciales (messede dedicace, d'ordination d'un pape, d'ordination d'un pretre, messede mariage), puis de longues series d' « orationes pro peccatisI), d' « orationes cotidianae», «orationes matutinales I), « vespertinales»; enfin, Ie livre se termine par diverses oraisons et messes pour quelques circonstances particulieres. Tout l'ouvrage se suit d'un bout a l'autre; l'on ne rencontre plus la subdivision en trois livres qui etait Ie propre du sacramentaire gelasien. Cette unite du livre gregorien, caracteristique principale du sacramentaire de saint Gregoire, est attestee deja par les Fragments du Mont-Cassin, plus d'un siecle avant que Jean Diacre ne l'ait remarquee et decrite dans les termes lapidaires qui sont dans to utes les memoires4. Telles sont done, dans leurs grandes lignes, ces premieres copiesde 1'«Authenticum»; tel etait aussi, a n'en pas douter, l' « Authenticum» lui-meme. Ce livre reclame a Rome par Charlemagne, s'il etait reellement Ie sacramentaire officiel de l'Eglise romaine de cette epoque, devait necessairement etre a jour et, par consequent, contenir les messesnouvelles qui avaient ete re~ues a Rome depuis la mort de saint Gregoire (604); l'on ne s'etonnera done pas de rencontrer dans Ie sacramentaire d'Hadrien la fete de saint Gregoire lui1. C'est Ia premiere difference d'avec Ie Gelasienqui ne donnait Ie Canon que dans son troisieme et dernier livre. 2. Que Ie gelasien retardait aussi. 3. Ce qui est encore une caracteristique du gregorien par rapport au gelasien,Iequel reservail un livre entier, Ie deuxieme, pour tous les Saints de l'annee,
exception faite pour les quelques Saints qui sui vent Noel. 4. « Sed et Gelasianum codicem de missarum solemniis, multa subtrahens, pauca convertens, nonnulla vera superadjiciens, pro exponendis evangelicis lectionibus in unius libri volumine coarctavit. ~ (Sancti Gregorii M agni
Vita. 11,17; P.L., LXXV, 94 A).
176
1.. BROtt
(54)
meme, les quatre fetes de Notre-Dame, les messesdes jeudis de careme, etc., toutes additions qu'il est, du reste, facile de reconnaitre et d'isoler pratiquement du reste du sacramen-
taire ~egorien. Le plus etonnant, ce Bout les lacunes, dont quelques-unes d'importance, que l'on constate dansIe sacramentaire envoye par Hadrien. A ce livre, en effet, faisaient defaut les formulaires desmessespour les dimanchesordinaires et depourvus de station, c'est-a-dire les dimanchesapres l'Epiphanie, Ies d,imanchesapres Paques et ceux du temps compris entre la Pentecote et l' Avent (sauf trois exceptions que nous examinerons tout-a-l'heure); manquaient encore les messes du Commun des Saints, quelques messespour certaines necessites, ainsi que des formulaires qui, de nos jours, ant trouve place dans Ie Rituel et Ie Pontifical, mais qui, a cette epoque, figuraient dans tout sacramentairenormal: toutes choses dont on peut etre assure, grace aux Fragments du MontCassin, qu'elles faisaient pourtant partie du gregorien, un siecle et demi au mains avant Hadrien. De taus ces Iacunes, il n'y a pas d'apparence que Charlemagne se Bait scandalise ou etonne de quelque maniere: Ie soin avec lequel il fit copier fidelement I' ÂŤ AuthenticumÂť laisse m~me entendre qu'il devait avoir la clef du caractere si incomplet du livre envoye par Hadrien. Tres vraisembIablement, Ie moine Jean qui avait ete charge par Ie pape de porter Ie livre a Charlemagne, avait dft s'en expliquer avec Ie grand prince 1.
1. L 'on a cherche a suppleer au silence des documents a cet egard. Selonone premiere opinion (P. DE PUNIET,O.S.B., Le Pontifical romain, t. I, 1930, p. 30; Dom B. Capelle, qans one recension du missel glagolitique publie par Dom Mohlberg, dans Les Questionsliturgiques et paroissiales,XIII, 1928,p. 237),I'Hadrianom serait Ie Gregorienrevisepar Ie pape Hadrien lui-meme; mais, dans ce cas, l'on n'explique pas
les etranges lacunes de ce livre. -Une autre opinion, celIe de M. Andrieu, beaucoupplus vraisemblable, voit dans I'HadriaDum I'exemplaire personnel du pape Hadrien, celui dont il se servait dans les grandesceremonies et aux messesstationales,et qui n'etait par consequentqu'un extrait
du sacramentaire
com-
plet: ainsi s'expliquent et I'absencedes messesdes simples dimanches sans station et I'absen-
1'11
(55)
ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE
Quoi qu'il in soit, nous sommes en presence d'un livre lacuneux, specialement pour la periode qui nous interesseIe plus dans cette etude, celIe des dimanchesapresla Pentecote.Examinons d'autant plus attentivement les trois formulaires dominicaux que nous offre I'Hadrinum pour tout ce laps detemps. Le pre-mierde ces trois formulaires -c'est, en fait, celui du premier dimanche apres la Pentecote -est precede dutitre: «Die dominico vacat» et contient Ie nombre d'oraisons requises pour constituer line messe gregorienne: c'est la messe du dimanche qui suit leg Quatre-Temps de la sernane de Pentecote; Ie mot «vacat», du titre, est simplement Ie vestige conserve d'une appellation et d'une maniere de faire plus anc.iennes,en un temps oil, reellement, Ie dimanche qui suit Ie samedi des Quatre-Temps etait libre (vacat)de toute messe, ou plutot, avait pour messe dominicale la propre messedu samedi celebreea la fin de la vigile, aux premieres heures du dimanche 1. Mais, dans I'Hadrianum comme dans ce du Commun des Saints, des dans RevuedesSciencesReligieufonctions reservees a des minis- ses, IX, 1929, p. 373-4. 1. La messe du samedi des tres inferieurs (p. e. Exsultet), etc. Quant au fait que Ie pape Quatre-Temps, a l'epoque de n'a pu envoyerque ce livre si spe- saint Gregoire, est-elle deja deficial, on l'explique par la raison nitivement fixee au samedi soir, qu'etant precisement l'exemplai- ou bien a-t-elle toujours lieu dans re a l'usage du pontife romain les premieres heures du dimanlui-meme, il devait etre plus ri- che? Une opinion maintient celie chement decore et, par conse- derniere alternative, au molDs quent, plus digne d'etre offert pour ce qui concerneles Quatreen present au prince franc qui Temps de care-me: elle se base sur ce fait que Ie sacramentaire dut en etre doublement flatte; et M. Andrieu qui est Ie princi- de S. Gregoire n'a pas dote la pal representant de celie opi- messe du samedi d'une «oratio nion, ajoute avec temoignages a super populum» -exactement l'appui, qu'a Rome a celie epo- comme pour les dimanches de que, les livres liturgiques etaient care-me-alors qu'il a donneune tres fares et les scribes speciali- oraisonde cet e especea toutes ses pen nombreux: l'on prit ce les feries de care-mequi avaient qu'on put trouver de mieux sur une liturgie a l'epoque de S. Ie champ. -cr. M. ANDRIEU, Gregoire, d'ou l'on conclut que Revue des anciens sacramentaires, la messe du samedi des Quatrea propos des Jeudis de care-me, Temps de care-me avait encore Sacris Erudiri. -12.
L.
178
BROU
(56)
les autres gregoriens, chaque dimanche qui suit les QuatreTemps a re~u une messepropre. Pour ce qui est de la messe du dimanche « V acat» apres les Quatre-Temps de Pentecote, lieu Ie dimanche matin. Cf. Leo fet, d'une part ces messesexisEIZENHOFER,O.S.B., Untersu- tent deja dans les Fragments du chungenZunI Stil und lnhalt der Mont-Cassin, anterieurs de trois Rc,mischen«Oratio super popu- quarts de siecle au moins a I'Halum &, dans EphemeridesLitur- drianum (en fait, ces fragments gicae,LXII (1938), p. 285, note ne nons ont conservequ'une par123,.qui cite a l'appui L. FISCHER,tie de la messedu dimanche «vaDie kirchlichen Quatember,1914, cat & de septembre, mais cela p. 90, ss., et J. A. JUNGMANN,laisse supposerque Ie codex enDie lateinischen Bussriten 15, tier devait contenir les messes note 37. Cette opinion pourrait destrois autres dimanches); d'auencore mettre en avant Ie fait tre part ces messescontiennent que l'antiphonaire gregorien ne des formules qui sont de la comconnait pas de pieces de chant position meme de S. Gregoire propres pour les messesdes di- (nous Ie demontrerons ailleurs) manches qui suivent les Quatre- et qui ne se trouvent qu'en ce seul endroit de sonsacramentaire.Des Temps. Cesarguments, cependant, ne lors, il faut : a) ou bien maintenir, au temps nous paraissentpas convaincants, de S. Gregoire, la coexistencede car: a) les feries des samedisa XII deux messes aux dimanches qui le~ons,avec adjonction des rites suivent les Quatre-Temps,ce qui des Ordinations, n'etaient peut- ne serait pas du tout surprenant etre pas desferies semblablesaux dans un sacramentairequi presautres, et b) pour ce qui concerne crit trois messesa Noel et deux les chants de la messedes diman- messespour la fete de saint Jeanches « Vacat &, l'on pouvait deja Baptiste et autant pour celIe de se contenter peut-etre de repren- saint Laurent; dre les chants d'une ferie preceb) ou bien admettre que la dente, comme nous Ie raisons en- messenocturne du Samedia XII core aujourd'hui. Mais surtout, le~o~s (avec O'dinations possic) Ie sacramentairegregoriencon- bles)\etait plus speciale a la batient les oraisonspropres desmes- siliql1e Saint-Pierre; celIe des ses des quatre dimanches «Va- dimanches «Vacat & aurait ete cat &.-Par ailleurs, impossible instituee par S.Gregoirea l'usage de supposerque ces quatre mes- des autres eglisesqui ne voyaient ses gregoriennesaient ete intro- pas necessairement dans leurs duites apres coup dans I' Hadria- murs ces jours-la, Ie meme denum, et par quelqu'un qui aurait ploiement de rites qu'a Saintpuise, pour constituer ces messes, Pierre, et oil, peut-etre, la messe dans d'autres parties du sacra- du samedi n'etait deja plus celementaire de S. Gregoire. En ef- bree aux premieresheures du di-
(57)
ORAISONS DOMINICALES
APRES LA PENTECOTE
179
la collecte et la secreteont ete composeespar saint Gregoire; la postcommunion a ete empruntee par lui au leo-
nien. Pour rencontrer un nouveau dimanche, dans !'Hadrianum, nons devons feuiUeter leg pages depuis la dedicace de S. Nicomede, au premier juin, jusqu'apres la f~te des SS. Lucie et Gemillien, au 16 septembre. Arrives la, nol~ rencontrons deux dimanchesqui, apparemment, doivent se ~cceder exactement, n'etant separesque par leg formulaires des trois feries des Quatre-Temps de septembre. Le secondde ces dimanches n'est 'autre que Ie « Die dominico vacat» qui suit leg Quatre-Temps de septembre: sa presencene nons etonne done aucunemefit, puisque nons venons de voir que saint Gregoire avait uniformement dote chaque dimanche « V acat » d'une messede sa composition. Ce qui pent surprendre, c'est la presence d'un dimanche precedantleg Quatre-Temps; n'avions-nous pas affirme plus haut, en effet, que I'Hadrianum, tel qu'il etait arrive a Aix-Ia-Chapelle, ne contenait aucun formulaire de messe pour les dimanchesordinaires de l'annee, dimanches sans liturgie stationale? Mais, precisement, Ie dimanche gregorien precedant leg Quatre-Temps de septembre r~ntre dans la categorie des dimanches avec station, ici station a la basilique Saint-Pierre, comme l'indique la rubrique de I'Hadrianum. Alors, quelle pent bien etre la nature exacte et l'origine de la station de ce jour? On devine l'interet de la question: essayonsde l'elucider. Generalement, leg auteurs n'accordent qu'une attention distraite a ce groupe des deux dimanches gregoriens du mois de septembre: il rant dire a leur decharge que ces deux formulaires isoles viennent « interrompre», semble-t-il, ces series de dimanches commandees chacune par Ie nom d'un saint romain important et d'apres lesquelles il etait fort commode de se representer Ie systeme romain de repartition des dimanches apres la Pentecote. Seul, a notre connaismanche,mais Ia veilIe au soir.Quant a I'absence d'oraison Super populum Ie samedi des IV Temps de Care-me,eIIe pourrait n'@tre, dans I'archetype, qu'une
simple distraction de copiste,ainsi que Ie suggere M. ANDRIEU (Les messesdesJeudis de Care-me, dans Rev. d. Sc. Rei., IX, 1929,
p. 361,n. 2).
t.
180
B~Otj
(58)
sance,M. Baumstark s'est livre a l'etude de cette question; prenons d'abord connaissancede s_esconclusions1. L 'ancien systeme romain de computation des dimanches apres la Pentecote repartissait ces dimanches en series partielles et successives,commandeeschacune, a partir de la fin de jilin, par la fete d'un saint romain. Cette ancienne computation romaine n'est cependant pas identique en to us et chacun de ses temoins: ceux-ci se subdivisent en deux groupes 2 nettement distincts, selon que, a partir du mois de septembre, ils rangent leg dimanches qui restent, sous la denomination « Post sancti Cypriani » (14 sept.), ou au contraire sous celIe de « Post sancti Angeli » (29 sept.).. M. Baumstark explique a bon droit cette dualite de tradition par Ie fait d'une variation, introduite a line certaine epoque, dans la date de celebration des Quatre-Temps de septembre. A l'origine, Rome celebrait leg Quatre-Temps du septieme mois dans Ia premiere semaine de septembre; plus tard la coutume s'introduisit de leg celebrer dans Ia troisieme semaine du mois, comme de nos jours. Or, Ie premier de nos deux dimanchesgregoriensde septembreporte Ie titre «Mensis septimi orationes. Die dominico ad sanctum Petrum »3. Ainsi donc, lorsque toute line famille de documents englobe line serie de dimanches SOliSla denomination « Post sancti Cypriani », elle atteste, de par ce seul titre, un ancien etat de chosesou Ie premier dimanche de septembre (il peut tomber entre Ie 1er et Ie 7 du mois) etait celui qui precedait leg Quatre-Temps, et ou Ie dimanche « V acat » venait, par consequent,huit jours apres (entre Ie 8 et Ie 14). Autrement dit, ces documents attestent que Ie premier dimanche qui suivait Ie dimanche « V acat », etait necessairementcelui de Ia Saint-Cyprien (premiere date possible) ou plus souvent Ie premier apres la fete de saint Cyprien (14 sept.), d'ou Ie bienronde de Ia denomination « Post sancti Cypriani ». 1. A. BAUMSTARK,Untersuchungen,p. 104*-108* (publie a la suite de l'edition du Sacramentaire de Padoue,de Dom K. Mohlberg, 1927). 2. Les principaux temoins de
chaque groupe sont indiques par M. BAUMSTARK, ibid., p. 105*. 3. Le secondn'est autre que Ie dimanche« Vacat & qui suit les Quatre-Temps de septembre, et doni nons avons deja parle.
181
(59)
ORAISONS DOMINIC ALES APRtS
LA PENTECOTE
De l'autre cote, c'est-a-dire pour leg temoins de l'autre groupe, faire dependre une serie de dimanches de la fete de saint Michel (29 sept.), cela temoigne d'une autre disposition, celIe ou leg Quatre-Temps de septembre avaient ete transferes a la troisieme semaine de septembre (Ie 3e dimanche peut tomber des Ie 15; Ie dimanche « Vacat» est alors Ie 22) et ou, par consequent Ie premier dimanche apres Ie dimanche « Vacat» etait celui de la Saint-Michel (29 sept., premiere date possible 1), ou plus souvent Ie premier apres la Saint-Michel,. d'ou ici egalement, I'exactitude de la denomination « Post sancti Angeli ». Ceci est d'autant plus facile a controler que la plupart des documents qui ont la serie dominicale « Post sancti Angeli» ont conserveegalement leg deux dimanches susdits (celui qui precede les QuatreTemps et celui qui leg suit) et leg ont transportes a leur nouvelle place 2. 1. Comme nous l'avons deja tieme mois), la mention: in die suggere,lorsqu'un dimanche or- Prima mensis septimi (II Esdr. dinaire tombait Ie jour meme VIII, 2) parait bien intentionde la fete d'un saint impor- Delle. Or Ie choix de cette lectant, comme S. Michel, S. Cy- ture a pareil jour est tres ancien. prien, etc., il est ires probable De m~me, dans l'Introit de la que l'ancienne liturgie romaine messe du dit mercredi, l'incise: celebrait la fete de ce saint, sans canite in initio mensis,prise au meme faire memoire du diman- Psalterium Romanum (Ie Galliche: ce cas pouvait arriver trois callum ayant buccinatein Neofois au plus par an (dans la serie menia)DOllSlivre sansaucundoudes dimanches apres la Pente- te Ie motif du choix de cepsaume,choix qui peut remonter assez c3te). 2. M. Baumstark n'a pas pre- longtemps avant saint Gregoire, cise a quelle epoque l'eglise ro- a une epoque oil l'on celebrait maine a reporte les Quatre~Temps encore les Quatre-Temps de sepde septembre a la troisieme se- tembre au debut du mois. maine du mois. II ne serait pas b) d'un autre c6te, les plus impossible qu'il faille attribuer anciensmanuscrits du sacramencelie reforme a saint Gregoire taire gregorien, en comptant les lui-meme. En effet: dimanches «post sancti Angeli t, a) d'un c3te, plusieurs indices attestent, de la manlere la plus convergents suggerent la haute evidente, que les Quatre-Temps antiquite (ve siecle?) de cet etat de septembre etaient deja reporde choses: Dans la deuxiemelec- tes a la troisieme semaine du ture du mercredi des Quatre- mois. Par contre Ie groupe des Temps (1 er jour du Jetine QUsep~ wanuscrits qui intitulent la se-
,
p.
182
(eo)
L. 6ROU
Un premier point parait donc acquis: I'existence de toute line famiIle de manuscrlts attestant; de par Ie seul titre dela serle dominicale « Post sancti Cyprlani I), la place ancienne des Quatre-Temps du septieme mois a la premiere semaine de septembre. Un second point, dont DOUgavons nous-m~me pose leg bases dans Ie chapitre relatif au sacramentaire leonien (voir p. 162-5), est l'existence, au dimanche qui precedait chattin des Quatr~emps, d'une antique station dans la basilique Saint-Pierre, station attestee par saint Leon en personne,ainsi que par Ie sacramentaire leonien. Le troisieme point, que personne, a notre connaissance, n'a encore songea rapprocher des deux premiers, petit l'~tre de la fa~on suivante : a) d'une part, la date du satre de saint Gregoire, Ie 3 septembre 590, qui etait un dimanche, donc Ie premier dimanche de septembre, dans la basilique SaintPierre 1, b) d'autre part, la presence,dans Ie sacramentaire d'Hadrlen (dans celui de Padoue et dans tous Ies gregoriens rie dominicale « post sancti Cypriani~ appartiennent surtout a la famine du Comesou lectionnaire de la messe,c'est-a-dire a un livre liturgique sur l'ordonnance duquel la tradition n'a jamais rien attribue d'important a saint Gregoire, et qui parait bien avoir re~u l'essentiel de son organisation de l'un des predecesseurs de Gregoire. C'est vraisemblablementl'ordonnance m@me attestee par ce genre de livre que Ie saint pape trouva a son avenement. Quant aux raisons qui ont poussesaint Gregoirea la modifier, nous ne voyons pas qu'il a'en soit explique quelquepart. Une hypothese fantaisiste de M. Baumstarkserarefuteeplus loin. 1. Pour la date traditionnelle du 3 septembre 590, tous les auteurs modernes renvoient a L. DVCHE~NE, Liber Pqntiticalis, I,
312-313; citons seulement Ie passage, p. CCLV, dans lequel il discute la chronologie des Papes du VIe siecle: « La combinaison des dates obituaires avec les mois et les jours marques dans Ie Lib. Pont. conduit, pour l'ordination de saint Gregoire, au
3 septembre590. Celie derniere date est verifiee en gros par Ie registre de Gregoire et, avec une precision entiere, par les chiffres
de vacance entre Pelage II et lul ». -On not era que Ie 3 septembre 590 tombait preclsement un dlmanche, Ie premier dlmanche du mois. Quant a l'eglise du
sacre, la basllique Saint-Pierre, elle nons est attestee par GREGOIREDE TOURS(Hist. Franc., X, 1), renseigne de premiere main par son propre diacre qui etait.
present a la ceremonie.
ORAISONS DOMINICALES
APRES LA PENTECOTE
183
en general) d'une messe, une seule, « Pro natali papae», c'est-a-dire pour Ie jour meme du satre du souverain Pontile -comme Ie contenu des prieres l'indique, -messe dont la secrete et la preface sont a rapprocher precisementde la secrete de la messe (gregorienne, elle aussi) du dimanche precedantleg Quatre-Temps de septembre. Cette dernierepartie demande quelque developpement: Toutes leg prieres de cette messe «Pro natali papae» 1 sont de la composition personnellede saint Gregoire, comme nous esperons Ie montrer ailleurs dans tous leg details: bornons1l0USici a ce qui est essentiel pour notre but present, a la comparaison de la secrete et de la preface de cette messedu sacre -de 1'«Ordinatio», comme on disait au moyen-ageavec la secrete de la susdite messedominicale de septembre. MENSIS SEPTIMI ORATIONES. ORATIONES IN NATALI PAPAE.
DIE DOMINICO AD SANCTUM PE-
TRUM.
(Ed. Lietzmann, N° 198,3).
(Ed. Lietzmann, N° 163,2). SUPEROBLATA.
SUPER OBLATA.
Hostias tibi domine laudis exsolvo suppliciter implorans, ut quod immerito contulisti, intercedentebeato Petro apostolo tuo
Pro nostaeservitutis augmento
propitius exequaris: per.
per.
sacrifieium tibi domine laudis offerimus,ut quod immeritis contulisti, propitius exequaris:
PRAEFATIO.
Vere dignum... Ut quia in manu tua dies nostri vitaque consistit, sicut honorem nobis i n. dignis largiris minis. terii, sic quoque tribuas rationabilis obsequii pro pit ius i n c rem e n t u m, et tua dona in nobis custodias, ut eius suffragiis apud te semper reddar acceptus, cuius me vice hodie ecclesiae tuae praeessevoluisti. Et ideo... 1. Saul Ie dlbui de Ia premiere ~ollecte et Ie qibui de la postco~.
munion,
184
L. BROU
(62)
Commenc;onspar examiner leg rapprochements leg plus apparents. a) II n'est pas difficile de constater que la finale de la secrete du dimanche: ut quod immeritis contulisti propitius exequaris, est substantiellement la meme que celIe de la secrete pour Ie Sacre du Pape: on a simplement change Ie singulier en pluriel; on a aussi supprime l'allusion a l'intercession de Saint Pierre, mais tOllS leg fideles savaient que cette messe du dimanche etait celebreea la basilique SaintPierre. Quant a l'idee exprimee par l'incise ut quod immeritis contulisti, il est notoire qu'a l'epoque de son sacre, saint Gregoire avait l'ame litteralement accablee SOliSIe poids de son indignite personnelle. Toutes leg lettres qu'il a ecrites au lendemain de son elevation sont pleines, jusqu'a la satiete, de la consciencequ'il a de son indignite et de sa faiblesse: et l'on sent que ce n'est pas la pure ostentation, mais qu'il est penetre, plus qu'aucun autre pape ne l'a jamais ete, du sentiment de son neant. Voici quelques-lingde ses gemissements: Au patriarche d' Antioche, il ecrit : « ...Considero namque qui sum, et nihil in me ex hujus boni signo deprehendo)}1. A l'eveque de Salone: « ...ipsius honoris onera me aegro animo suscepisse)}2. A l'archeveque de Corinthe: « ...Ego autem considerans infirmitatem meam ad Apostolicae sedis culmen non posse pertingere )}3. Au prefet de la garde imperiale :... « Uncle indignus ego ad suscipienda Episcopatus onera... )}4. II faudrait aussi relire tout Ie debut -trop long pour ~tre cite -de la lettre synodique adresseeaux quatre patriarches orientaux, quelques mois apres son elevation 5. Sept ans plus tard, ecrivant au patriarche de Constantino-
1. Registr.Lib. I, Epist. XXVI. 517B. Edition des Mauristes, t. I, col. 4. Ibid., Epist. XXXII; col. 516 C). 521 A. 2. Ibid. Epist. XXI; col. 505C) 5. Ibid., Epist., XXV; col. 3. Ibid., Epist. XXVII, col. 507 B-D,
(63)
ORAl SONS DOMINICALES
APRES LA PENTECOTE
185
pIe, successeurde Jean Ie Jeuneur, Ie souvenir de sonindignite Ie hante toujours: ...« Ego quoque qui indignus ad locum regiminis veni, infirmitatis meae conscius»...1. Comme l'a ecrit avec beaucoupde verite Mgr Batiffol, «la tristesse que lui inspire son election deborde dans les lettres qu'il repond aux amis qui lui ont exprime leurs felicitations. »2. Tristesse engendree par plusieurs causes,specialement par l'adieu qu'il a fallu dire au port tranquille de la contemplation, mais aussi -specialement au debut de son pontificat -tristesse causeepar la disproportion douloureuse -constatee entre sa propre bassesseet la grandeur d'un etat que sa foi lui revele sublime. Precisement,l'adjectif immeritus de la secrete de Ia messe pour Ie sacre du pape, se lit dans une despremiereslettres de saint Gregoire: Au patrice Narses: « Dum contemplationis dulcedinemalte describitis, ruinae meae mihi gemitum renovastis, quia audivi quid intus perdidi, dum foris ad culmen regiminis immeritus ascendi»3. Et Ia messe tout entiere du sacre ne contient pas moins de six allusions distinctes it cette « indignite» du Pontife. b) Quant au debutde la secrete du dimanche de septembre, Pro nostraeservitutis augmento,il est l'equivalent assezexact de cette incise de la preface du sacre... tribuas rationabilis obsequiipropitius incrementum: on sait, en effet, que l' «obsequium» doni il s'agit ici n'est autre que Ie service hierarchique, Ie service proprement sacerdotal, equivalent ires precisement it la servitus nostra 4 de la secrete db dimanche. c) Par ailleurs, la construction si rare pro augmento, avec Ie complement au genitif place entre les deux mots, existe chez saint Gregoire :... «pro suaefirmitatis augmento»... ecrit-il dans une lettre 5; les termes eux-m~mes,pro... augtui, etc., ont en general Ie sens de service sacerdotal, de minis2. P. BATIFFOL,Saint Gre"goire, tere, dans les anciennessecretes 1928,p. 54 (Collection Les Saints, et dans Ie Canon romain. 5. Registr.Lib. IV, Epist. IX; Lecoffre). tome II de l'ed. des Mauristes, 3. Ibid., Lib. I, Epist. VI; col. 688 At col. 492-3. 4. Servitus nostra, nos servi 1. Id. Lib. VII, Epist. IV; col.
849C.
186
L. BROU
(64)
mento, de cette construction, n'existent pas tels dans les sacramentaires anterieures, leonien et geJasien. Les rapprochements d'ordre positif que nous venons d'etablir entre ces divers prieres du sacramentaire gregorien et les ecrits de saint Gregoire, paraissent fournir line base suffisante pour nous permettre de formuler prudemment -a titre d'hypothese et jusqu'a production de preuves ou d'indices negatifs -line double proposition, la seconde etant complemeQtaire de la premiere: a) la messe gregorienne ÂŤPro natali papaeÂť aurait ete composee par saint Gregoire, et a l'occasion de son propre satre (dimanche 3 septembre 590); b) la secretedu dimanche gregorienavant les Quatre-Temps de septembre aurait ete composeeplus tard par Ie m~me saint Gregoire, en commemoraisonvoulue d'un souvenir particulierement chef au cceur du saint pontife: deux propositions dont nous allons montrer les vraisemblances. Et tout d'abord nous obtenons, par la, et de la maniere la plus naturelle qui soit, a la fois l'explication mutuelle de toute line serie de faits convergents et la signification de ce curieux dimanche gregorien qui precedeles Quatre-Temps de septembre, explication que l' on petit resumer ainsi: lorsque saint Gregoire monta sur Ie trOne pontifical, Ie dimanche 3 septembre 590, l'eglise romaine avait encore coutume de celebrer les Quatre-Temps de septembre dans la premiere semaine du mois; ce dimanche-la etait done celui qui precedait les Quatre-Temps. Par ailleurs, ce m~me dimanche se trouvait traditionnellement pourvu d'une messestationale Ii la basilique Saint-Pierre 1. Ainsi etait observeela regIe antique qui voulait que la consecration d'un ev~que eut lieu un dimanche 8, et la coutume romaine qui etait de consacrer
1. Station attest~e, Pon s'en souvient, par S. L~on et par Ie sacramentaire l~onien (voir plus haut p. 163, g). 2. Voir en particulier C.H. TuRNER, The Papal Chronology of T4eThird Centuru, § 3 : Antiquity
of the rule of Sunday Ordination, dans Journal of Theolog.Sludie3, XVII, 1916,p. 341, ss. -Cette regIe remonte au mains jusqu'A S. HippoIyte, et non pas seuIement jusqu'A la lettre du pape ZosiJDe~e4! 7 (Epist. 4, PL, XX,
(65)
ORAl SONS DOMINICALES
APRES LA PENTECOTE
187
dans la basilique Saint-Pierre, autant qu'on l~ pouvait, les Sliceesseurs du Prince des Apotres 1. Plus tard, lorsque Gregoire composa son sacramentaire, il voulut remplacer les anciens formulaires de consecration papale (il y en a dans Ie leonien et Ie gelasien), par un formulaire de sa composition, celui-la nieme, vraisemblablement, qu'il avait composepour son propre sacre2; il voulut conserver aussi Ie souvenir de son ordination en redigeant un formulaire special pour Ie dimanche qui pr~cedait les Quatre-Temps de septembre 3, et en incorporant dans la secretede ce jour desreminiscences -discretes de sa propre messe d'ordination. -Ainsi s'explique que I'Hadrianum -cet extrait du gregorien et exemplaire personnel du pape d'alors, ne contenant aucune messe pour les dimanchesordinaires de l'annee -ait conservequand meme la messe du dimanche precedant les Quatre-Temps de septembre, avec la mention, jusqu'ici enigmatique, d'une",. station a Saint-Pierre. Et ce n'est pas line objection reelle de se dire que Gregoire, avant son elevation, ne songeait sans doute pas encore a reformer Ie sacramentaire de l'Eglise romaine, et qu'il n'avait peut-etre pas eu Ie temps de composer line messenouvelle pour Ie jour de son sacre. Pour qui etudie avec soin la maniere dont Gregoire a compose son sacramentaire, la chose ne souffre guere de difficulte : pour mettre sur pied line oraison nouvelle ou pour retoucher line formule des sacramentaires anterieurs, Ie bon pape y va avec la plus admirable simplicite, formulant sa priere exactement de la meme maniere que sesenseignementsfamiliers ou sa conversationjour-
663), eomme Ie voudrait CamiIle concemeIe pape S. Leon Ier: on JULLIAN, Notes gallo-romames, a conservede Iui un sermonqu'il nO XCIV, dans Revue de$ etudes precha Ie jour meme de sa con-
1922, p. 123, secration.(S. Leoni" opera,ed. BaIIerlni, I, col. 7) PL, LIV, 141. 3. ~e que les sacramentaires 1. Le Liber Pontiticalis a eonserve les noms de quelquespapes anterieurs avaient neglige de faiqui ont ete consacresau Latran re, Ie Leonien temoignant seuleou dans d'autres eglises que la ment de Ia station a Saint-Pierre basilique Saint-Pierre. ce dimancQe-I~. ?-, Quelque chose q'analo~ue anciennes,XXIV,
n.l.
188
L. BROU
(66)
naliere ou meme certaines pages plus intimes de sa correspondance; c'est chose curieuse et suggestive a la fois, de voir comment chacune des formules propres a son sacramentaire est litteralement tissee de ses expressionspersonnelIes, composee d'incises ou meme de phrases entieres qui n'appartiennent qu'a lui et que l'on retrouve dans tous sesecrits mais particulierement dans Ie plus considerable de ses ouvrages, Ie livre desMorales sur Job. Or, la plus grande partie des ¥oralia a ete ecrite par Gregoire alors qu'il n'etait encore que simple apocrisiaire a Constantinople et loin de l'atmosphereromaine. L' on peut done dire, en un certain sens, que plus de la moitie du sacramentaire gregorien etait virtuellement ecrite lorsque Gregoire monta sur Ie trone pontifical. Pour rediger la messede son sacre, Gregoire n'eut qu'a pro ceder comme il fera plus tard lors de la composition de son sacramentaire: laisser parler devant Ie Seigneur son ame de moine contemplatif, reconnaitre son neant devant la Majeste divine, et recommandera la souveraine Misericorde, en la circonstance presente,la faiblessede son episcopatcommen((ant et les multiples besoins de sa familia romaine. Du reste, entre Ie moment oil, pour l'empecher de mettre a execution ses projets de illite l'on avait dft s'assurerde sa personne, et celui oil, eclaire par de surnaturelles indications 1, il se rendit a la volonte divine, il eut Ie loisir necessaire 2 de songera son ordination et de traduire en formules
ram; sed superna mihi judicia adversari conspiciens,jugo Conditoris subdidi cervicem cordis. & (Ibid., Lib. VII, Epist. IV; col. 849 C) -Cf. aussiLib. I, Epist. me aegro animo suscepisse.Sed XXVII, 517 C). 2. Le fait que l'on put atten~ quia divinis judiciis non poteram resultare, necessario mentem dre posement, pour Ia ceremonie du sacre, un jour de dimanche meam parti laetiori revocavi.» (Registr.,Lib., I, Epist., XXI; (conformement a Ia regIe anticol. 505 c). que), suggere bien I'absence de « ...Ego quoque qui indignus toute precipitation, contrairead locum regiminis veni, infirment a ce qu'on serait tente de mitatis meae conscius, secretiora croire en lis ant Ie fecit, raccour!Qca vetere aliquando qer;.reye- ci a l'e~trem~1de I'Hisloriq Frqn~ 1. Ce qu'il appelle, par deux fois, des « divina judicia », mais sans jamais reveler a personne la nature exacte de ces indices d'enhaut: «... ipsius honoris onera
(67)
ORAISON8 DoMINICALES APRtS LA PENTECOTE
189
euchologiquestres simples -selon sa maniere habituelle de se tenir devant Dieu -leg sentiments dont son creur etait rempli 1. Et c'est l'ame ecrasee,mais soumise,-qu'il se laissa corum, X, 1: «... Cumque latihula fugae praepararet, capitur, trahitur, et ad beati apostoli Petri basilicam deducitur, ibique ad pontificalis gratiae officium conseeratuspapa urbi datus est &. (P.L., LXXI, 529C).1. Dans les reuvres de l'ev@que i1e Tours, homonyme et contemporain de noire Gregoire, il n'est pas rare d'entendre parler d'ev@ques composantdes « libelli missarum &(Hist. Franc., II, 22), ou de tel ev@queecrivant de nouvelles oraisons pendant les loisirs de son exil (H. F., VIII, 20), ou d'ecclesiastiquescomposanttelles oraisons pour des circonstances particulieres (Liber vitae patrum XV, 3; XX, 3; In gloria contessorum, 49). Le fait est assez courant a l'epoque, et personne ne songe a s'en etonner, a fortiori a Ie consignerdans les annales comme une merveille. Une quarantaine d'annees avant l'elevation de saint Gregoire, un archev@quede Ravenne, Maximianus (546-5567), composait un missel ires complet doni nons n'aurions aucune c°I¥1aissancesi Ie biographe des arcnev@ques de Ravenne,Agnellus (ecrivant vers 840) n'en avait fait une rapide mention (Liber Pontiticalis seu Vitae Pontiticum Ravennatum, pars II, cap. VI; P.L., CVI, 610 D). Au steele precedent, l'ecrivain Gennade nons rapporte qu'un pr@trede Marseille, Musaeus,ainsi qu'Qn ev@quede Mauretanie
Voconius,composerentchacunun sacramentaire (De Scriptoribus Ecclesiastciis,cap. LXXVIII, s. P .L., LVIII, 1103s.), lesquelsne sont pas autrement connus. Vers la fin du ve siecle,Sidoine Apollinaire, evequede ClermontFerrand, parle de prefaces (contestatiunculas)qu'il a composees. (Epist. VII, 3. PL, LVIII, 657B). Enfin, quelque temps apres saint Gregoire, des eveques de Tolede: Eugene (t 657), Hildephonse (t 669), Julien (t 690) composerentdes messesqui existent encore(Voir Ie memoire de Mgr. Mercati, imprime dans Liturgica Historica, d'Ed. Bishop, p. 202 ss.). C'est a peu pres tout ce que I'on connait concernant'les productions liturgiques de ce genre, des eveques d'Occident, et cela nous fait voir que Ie fait d'ecrire un sacramentaire ou un libellus missae etait chose asseznormale de la part d'un eveque ou d'un pape, et qui n'etait generalement pas remarque. Cf. W. C. BISHOP, TheAfrican rite, dans Journal of Theological Studies, XIII 1912, p. 252. En composantun nouveau sacramentaire (nouveau en partie), a plus forte raison en mettant par ecrit un simple formulaire de messe pour Ie jour de sonsacre,saint Gregoire-Ie-Grand n'attirait nullement I'attention de ses contemporains: un grand nombre d'eveques devaient en agir de me-me,et cela tout naturellement. Et c'est sans doute
190
L. nnOtJ
(68)
conduire quand Ie moment fut venu, a Ia basilique SaintPierre pour y etre consacrePape! au jour desormais memorable pour lui, du dimanche 3 septembre 590 1. l'une des raisons qui explique Ie silence des contemporains, du Lib. Pont., et de saint Gregoire lui-meme sur l'apparition du sacramentaire gregorien: Ie fait dut d'abord se reduire a une simple mesurelocale,a la mise en service pratique -a l'essai,peut-etre du recuell de messesqu'll avait arrangees, compllees ou composees a neuf, au rythme que lui laissaient ses loisirs. C'est seulement plus tard queIe livre parvint a s'imposer, sansdoute gracea sesqualites intrinseques,mais surtout graceala renommeed'incomparable grandeur laissee par son saint Auteur, et a des circonstancesexternes -et non des moindres -telles que l'engouement manifeste pour ce livre par Ie tout-puissant Charlemagne. II est meme assezprobable que, si ce grand prince ne l'eftt patronne a ce point, nons n'eussionsconnu Ie sacramentairede saint Gregoire qu'a travers l'amalgameque nons en presentent les gelasiens gregorianisesdu VIlIe siecle. 1. Nous avons reserve en dernier lieu l'examen d'une assertion emise par M. Baumstark, dans ses Untersuchungen, deja citees, p. 106*. L 'auteur, qui n'a pas songe a faire les memes rapprochementsque nons, fillet -sans l'appuyer d'aucune manierecette affirmation, que la premiere partie du titre du premier dimanche gregoriende septembre: Mensis septimi orationes,Die dominico ad Sanctum Petrum, n'a
aucune relation avec les QuatreTemps qui suivent. Et il ajoute aussit6t, toujours sans preuve, que nons sommes plut6t la en face d'un vestige d'une ancienne fa~on de compter les dimanches apres la Pentec6te par mois ou series mensueIles. Des preuves ou des indices, il n'en a pas donnes. -Pour notre part, nons ne ,voyons pas ceux qu'on pourrait avancer. Si l'on excepte, en effet, certains titres, d'aiIleurs tres laches, du leonien, il faut reconnaitre que l'on ne possedeaucune attestation romaine precise, surtout aucune attestation contemporaine du gregorien, sur la maniere de compter ces dimanches par mois. Au contraire, il est meme probable que l'autre maniere de compter les dimanches d'ete et d'automne, celIe qui consistait ales grouper, non par mois, mais en series autour de quelques Saints romains, est anterieure a l'epoque de saint Gregoire, comme semble en temoigner l'existence d'une famiIle de manuscrits qui, arrives aux environs du jetlne de septembre,range une partie ces dimanches sons Ie titre ÂŤPost sancti CyprianiÂť: cette famiIle de manuscrits comprend surtout les lectionnaires de la Messe,c'est-a-dire ces livres liturgiques pour lesqueIlesil n'existe pas de tradition attestant que saint Gregoire les ail reformes. Or, ces livres distribuent les lectures dominicalespar groupesde dimanches commandes par des
191
(69)
ORAl SONS DOMINICALES
C. -Le
sacramentaire
APRES LA PENTECOTE
gregorien de Padoue, D 47.
A la fin de l'article dans lequel il publiait leg fragments du missel gregorien du Mont-Cassin, Dom Wilmart declarait 1 : ÂŤ II est enfin line troisieme especegregorienne qui prend decidement valeur avec la mise au jour des fragments du MontCassin: la tradition italienne particuliere des sacramentaires tels que ceux de Verone LXXXVI (81) et CXI (6), de Monza 101,et surtout dePadoueD (47), to us du IXe siecle. Ene n'etait pas ignoree, ni ~out a fait meconnue. Les bong juges, qui dans toute cette question se sont exprimes avec line sagacite et line prudence auxquelles ce n'est pas trop de rendre hommage line fois encore en terminant, ont plutot devine l'interet cache de cesmanuscrits [11cite en note Ebner et Bishop]. Cependant, ne leg connaissant que par l'exterieur, et manquant ainsi d'une base solide d'estimation, ils ont remarque surtout leur singularite. Le groupe sort maintenant de son isolement, son etrangete apparente s'efface, il se revele enfin comme line survivance legitime. ÂŤ C'est par Ie rapprochement et l'accord de ces divers documents, reconnus comme representants, chacun pour son fetes de Saints et non par les divisions mensuellesdu calendrier. Des lors, il n'est guere probable qu'une fac;onde compter les dimanches par mois ait ete conDue de saint Gregoire. A l'hypothese insuffisamment fondee de M. B~umstark, nous pouvons opposer Ie temoignage de S. Leon et du sacramentaire leonien attestant l'existenced'une messestationale au dimanche qui precedait chacon des QuatreTemps, (voir plus haut, p.163, s.), done ici au premier dimanche de septembre, aussi longtemps que Rome celebrait ce jeftne dans la premiere semaine de septembre. -Des lors, il taut dire har-
diment que Ie titre du dimanche gregorien Mensis septimi orationes. Die dominica, etc., est en
relation directe avec Ies trois feries de jefi.ne qui suivent, Ia station de ce jour ayant pour objet principal d'annoncer officiellement au peuple la date exacte des trois jeunes de la saison. La seule modification qu'il y a dans Ie gregorien est que ce dimanche -et par consequent Ia semaine de jefi.ne qu'il introduit -est
recule jusqu'a la troisieme semaine du mois. 1. Un missel gregorien ancien, dans Revue Benedictine, XXVI,
1909,p. 299-300.
2.
192
<'O)
L BROtl
compte, du m~me type ancien, -leg sacramentaires du nord de l'Italie, IE',Supplement d' Alcuin, la revision gelasienne,que leg sept fragments de l'antique missel du Mont-Cassin reprendront corps et vie. C'est par l'examen attentif de toutes ces epaves ensemble que nons arriverons a connaitre, par dela Ie sacramentaire du pape Hadrien, Ie veritable sacramentaire de S. Gregoire». Lorsque Dom Wilmart ecrivait, en 1909, ces lignes remarquables, Ie sacramentaire de Padoue n'etait encore connu que par une description qu'on avait donnee Ebner en 1896. Depuis lors, Dom Mohlberg a edite, en 1927,leg parties principales du codex D 47, et sa publication rend plus facile l'examen paral1.elede l'ensemble des gregoriens et rapproche d'autant Ie moment ou, selon Ie vceu emis par Dom Wilmart, l'on arrivera « a connaitre, par dela Ie sacramentaire du pape Hadrien, Ie veritable sacramentaire de S. Gregoire». Le caractere nettement gregorien du manuscrit de Padoue ne fait done pas Ie moindre doute: a l'autorite d'Ebner, d'Edmund Bishop, de Dom Wilmart, on pent ajouter celIe de son editeur Dom Mohlberg, qui se devait de bien etablir ce point capital. D'autres voix autorisees se sont fait entendre dans Ie m~me sens: citons seulement ces lignes de M. Andrieu: «Le sacramentaire [de Padoue] est du type gregorien. II se rapproche beaucoup de I'Hadrianum, bien qu'il presente nombre de traits personnels. II possedenotamment leg series de dimanches du Propre du Temps, qui manquent dans I'Hadrianum. Son modele romain -c'est a-dire Ie dernier de ses anc~tres transcrit a Rome -fut probablement execute apres Ie pontificat de Leon II (682683) et avant la translation des restes de S. Leon Ie Grand, operee par Serge I (687-701»)1. Quant au sacramentaire m~me de Padoue, il a vu Ie jour dans un scriptorium de Lotharingie, au milieu du IXe siecle 2. Qu'un exemplaire du sacramentaire gregorien, ecrit materiellement au IXe siecle, ait rec;.udes modifications que ne comportait pas l'archetype du VIle siecle, c'est ce qui n'eton-
1. RevuedesSciencesReligieuses,IX, 1929, p. 451,s.
Ibid.
(71)
01\AISON8 DOMINICALES APRES LA PENTECOTE
193
nera personne. Le sacramentaire de Padoue contient, en effet, un certain nombre de fetes de saints post-gregoriennes; quelques-lines meme de celles contenues dans Ie modele gregorien n'ont pas ete maintenues; de meme, plusieurs fetes propres au sacramentaire gelasienainsi que plusieurs oraisons et prefaces gelasiennesont ete reintroduites. Mais tout ceci, proportionnellement millime, se laisse aisement circonscrire et ne saurait rien enlever au caractere nettement gregorien de l'ensemble 1. Puisque Ie sacramentaire de Padoue est Ie type de gregorien Ie plus complet que nous possedions, c'est ici que nous allons donner Ie detail de la serie gregorienne des Dimanches apres la Pentecote. Ce qui frappe tout d'abord, nous Ie savons deja, c'est la fac;on selon laquelle les 27 dimanches gregoriens sont subdivises et groupes. Au lieu de presenter, comme Ie missel actuel, line serie unique et continue de dimanches appeles invariablement « Post PentecostenI),Ie sacramentaire de Padoue nous offre les series successivessuivantes:
A (1-5): Le 1er dimanche, celui qui suit les Quatre-Temps de Pentecote, est appele : «Die dominico vacat»; puis l'on trouve :
1. C'est pratiquement Ie me-- de formulaires dominicaux entiers me jugement qu'emet Ie Rev. dont on n'a consigne que la premiere oraison (les deux premiers dimanches apres Noel-Epiphanie). Aussi est-ce de bonne grace qu'il finit par reconnaitre que Ie « Paduanum I) est Ie moins « mePartant de ce postulat que seul lange t de tous les -mixed sacral' H adrianum represente Ie grego- mentaries t, et meme, que Ie molien pur et sans melange, il est dele du « Paduanum I) «nous rabien oblige de considerer comme mene a un sacramentaire Grego«melange &, tout sacramentaire rien du V I Ie siecIe t. II termine, qui vient combler les « Iacunes & somme toute, par oil il aurait pu Studies in earde l'Hadrianum. Mais Ie Dr. Fre- commencer. -cr. re etait trop avise pour ne pas ly roman liturgy, I, The Kalendar, 1930, pp. 56-63. s'apercevoir que l'Hadrianum luime-me temoignait de l'existence Sacril Erudiri. -13. W.-H. Frere bien que, par principe, il range Ie « Paduanum &parmi ce qu'il appelle les sacramentaires melanges « mixed sacramentaries &: il suffit de s'entendre.
('72)
194
L. BROt!
Ebdomada 11 post Pentecosten, » III . .IV I> .V
»
B (6-11): Avec Ie 6e dimanche, une nouvelle serie commence: Ebdomada I post natale Apostolorum [Petri et Pauli, die 29 Junii] , Dominica & )) &
I post OctavasApostolorum, II )) )) III» » IV » »
»V
.))
C (12-16): Avec Ie 12e dimanche s'ouvre encore une nouvelle serie: Dominica I post Natale sancti Laurentii (fete Ie 10 aout), & II » » .III. . .IV» ))
)) V))
I)
Puis Ies deux dimanches gregoriens du mois de septembre, I'un precedant Ies Quatre-Temps du septiememois, I'autre Ies suivant 1: 1. II importe de remarquer la presencede ces deux dimanches du mois de septembre. Generalement, les auteurs liturgiques, preoccupes de montrer la belle ordonnancedes autres dimanches autour des principales fetes de Saints romains, negligent de signaler cette courte serie de deux dimanches qui ne paraissent dependre d'aucune fete de Saint, mais gravitent autour des Quatre-Temps de septembre. Nous avons montre plus haul les attaches romaines authentiques que
presente Ie premier de ces dimanches avec Ie sacramentaire leoDieD et l'epoque meme de saint Leon; par ailleurs, Ie plus an-
cien temoin du gregorien, leg Fragments du Mont-Cassin, DOUg
a conserve une partie du deuxieme de ces dimanches, Ie dimanche « Vacat ~; et comme ces
deux dimanches vont toujours ensemble dans la tradition gregorienne, l'on peut etre pratique-
ment sur que Ie codex cassinien leg avail tous leg deux lorsqu'il
etait encore complet.
(73)
ORAISONS DOMINICALES APRts LA PENTECOTE
195
D (17-18): Orationes mensis septimi. Die dominico ad Sanctum Pe.
trum. Die dominico vacat. Enfin une derniere serie de 9 dimanches, tons denommes d'apres l'a f~te du « Saint Ange I), i. e. de Saiqt"Michel (29 sept). :
E (19-27): Dominica I po'st [Natale] sancti Angeli » II & » .III. »
.IV»
»V
..
.
» VI. . » VII» » » VIII. » & IX» . Depuis l'apparition des XVI messesgelasiennes1 sans affectation fixe, un grand pas a done ete fait dans l'organisation et Ie groupement des dimanches apres la PentecOte. On a cherche la raison d'etre de cette fac;on romaine de grouper les dimanches par series autour des grandes fetes de Saints que l'Eglise de Rome celebrait a cette saison de l'annee. Donnons la parole a Dom Pierre de Puniet:
meme comme si ceux-la precedaient ceux-ci dans Ies memes
ciser d'abord que leg anciens documents ne connaissent que l'une ou l'autre serie, et non leg deux successivement; ensuite, que la denomination « post sancti Cypriani» parait plus speciale aux Lectionnaires de la messe et aux Evangeliaires. cr. Ed. BISHOP, Liturgica his tori a, 1918,p.73-74; W-H. FRERE, Studies in Early Roman Liturgy, II, The Roman Gospel-lectionary, p. 69; voir aussi A. BAUMSTARK, Untersu-
documents. -II
chungen,1927, p. 105*.
1. Comme on Ie voit, il n'est pas question, dans Ie sacramen-
taire de Padoue, de dimanches .post
sancti Cypriani»
14 septembre).
(fete Ie
Generalement
aussi, les memes commentateurs liturgiques parlent des dimanches ((post sancti Cypriani» comme s'ils etaient sur Ie meme pied que les dimanches ((post sahcti AngeIi» (fete Ie 29 septembre) , ou
importe de pre-
196
L. BRotJ
(74)
~(Cette maniere etait) tres ingenieuse, puisqu'elle stabilisait entre les points immobiles de ces fetes fixes leg dimanches dont la place changechaque annee. lIs ne sortaient pas d'un cadre assezrestreint: Ie meme dimanche se retrouvait toujours apres Ie 29 juin, Ie meme encore apres l'octave, et ainsi de suite. La perpetuelle fluctuation de ce temps, mobile entre tons, se reduisait de la sorte aux quelquesdimanches courant de la PentecOteau 29 juin. ÂŤLe systeme avait un autre avantage tres appreciable,dont nons n'avons pas perdu tout Ie benefice, celui d'offrir des dates a pen pres fixes pour la repartition des messesdominicales elles-memes. Le plus ancien recueil romain que nons connaissions [il designeainsi Ie sacramentaire gelasien]fournissait a saint Gregoire une serle continue de seize messes pour leg dimanches, sans affectation precise a tel ou tel mois de l'annee. En reglant la disposition definitive 1 du missel romain, -en fait elle n'a pas varle depuis-, saint Gregoire adopta toute cette serle de textes venerables dans l'ordre exact oil ils se presentaient, et leg attribua aux dimanches apres la PentecOte. Mais, pour leur doDDertoute la stabilite possible, illeur assigna pour point de depart un jour fixe, Ie 1 er dimanche apres la fete des saints ApOtres Pierre et Paul, au lieu de commencerdes l'octave de la PentecOtequi varle chaque annee. Et c'est pourquoi, dans notre usage actuel, nons ne trouvons qu'au 5e dimanche, -correspondant exactementa celui qui jadis suivait la fete du 29 juin-, l'antique serle des messesdominicales Deus qui diligentibus te, et la suite qui se poursuit sansinterruption, comme autrefois a Rome, jusqu'a notre 20e dimanche inclusivement) I. On a aussi cherchea connaitre l'auteur de cette intelligente disposition, et meme l'annee precise oil elle fut inauguree : puisque, d'une part, elle n'apparait point dans les sacramentaires leonien et gelasien, et que, d'autre part, elle se trouve entierement constituee dans Ie gregorlen, il est asseznaturel de soup<;onnerla l'intervention de saint Gregoire. Citons encore Dom P. de Puniet : 1. C'est nous qui soulignons. dimanches apres la Pen tecote, dans La Vie et les Arts liturg.Voir la note suivante. 2. Le sanctora1 romain et les ques,juillet 1926,p. 389, s.
(75)
ORAl SONS DOMINICALES
APRES LA PENTECOTE
197
« Cette ing~nieuse organisation r~vele Ie gensa la fois conservateur et pratique de celui que les traditions anciennesdesignent d'une seule voix comme I'auteur de I'reuvre grandiose, qui donnait a la liturgie romaine sa forme de'finitilJe1. II est possible meme que nons trouvions la I'indication precise de l'epoque a laquelle saint Gregoire acheva son travail de revision des recueils liturgiques romains. La fa<;ondont il a intercale leg dimanches entre les fetes de saints donne a ses nomenclatures l'aspect d'un calendrier dont la date de Paques ne peut etre que Ie 3 avril... Saint Gregoire pouvait avoir des raisons speciales de choisir cette date precise; nous devons nous contenter de proposer la plus vraisemblable: c'est sans doute qu'il redigeait son missel au cours, ou peut-etre en vue d'une annee oil effectivement Paques tombait Ie 3 avril. « Tel rut Ie cas en l'annee 595, et ce rut Ie seul durant Ie pontificat de saint Gregoire, de 590 a 604 I)I. Entrons maintenant dans Ie detail des dimanches gregoriens, tels que nous leg presente Ie sacramentaire de Padoue: Le premier dimanche apres la Pentecoteporte Ie titre « Die dominico vacat I); nons l'avons deja rencontre dans I'Hadrianum et avons dit alors tout ce qui etait necessaire(Voir plus haut, pp. 177, ss.). A partir du deuxieme dimanche jusqu'a celui oil saint Gregoire decida de faire commencerla serie des XVI messes gelasiennes,nous trouvons une serie de 4 formulaires dominicaux, tons intitules « Post Pentecosten&; ce sont legseuls,du
1. C'est nons qui souIfgnons. II ne faudrait pas s'imaginer, en effet, que tout, dans cette « ingenieuse organisation », soit I'muvre de .S Gregoire: Ie choix de tel Saint romain, surtout celui de S. Michel, comme tete de serie dominicale, la presence des deux dimanches du VIle mois, Ie recul de ces deux dimanches jusqu'apres Ie milieu de septembre, enfin Ie choix, la composi~lon ou la repartitiop de ~~lles
ou telles oralsons,tout cela pent etre I'reuvre de S. Gregoire; mais Ie principe meme de subdivision des dimanchesen seriescommandeespar one f~te de Saint -pour ne rien dire du choix des plus importantes de ces f~tes -ce principe-la devait ~tre ant~rleur a S. Gregoire,commenous avons pu l'entrevoir dans Ie chapitre consacrea I'Hadrianum.
'l-. lbid., p. 391, ~.
198
L. BROU
(76)
reste, a recevoir cette denomination. Pour constituer son deuxieme dimanche, « post Pente-costen», saint Gregoire a prig la collecte et la postcommunion au formulaire gelasien du sixieme dimanche « Post clausum Paschae», Iequel ne servait jamais, semble-t-il, puisqu'il est en surnombre; quant a Ia secrete, saint Gregoire I'a prise dans Ie Ieonien. Pour son troisieme dimanche, il a simplement adopte trois oraisons de la messe gelasienne du dimanche dans I'octave de I' Ascensiot qu'il n'avait pas juge opportun de reprendre pour' con~tuer son propre dimanche apres I' Ascension. Il a au contraire compose Ia collecte Protector et la secretede son quatrieme dimanche, et emprunte Ia postcommunion de ce jour au gelasien. Quant a son cinquieme dimanche, il en a prig Ia collecte Da nobis au Ieonien, et Ies autres piecesau gelasien. Cependant, un total de cinq formulaires dominicaux pour couvrir Ie temps mobile qui va du premier dimanche apres la Pentecote jusqu'au 28 juin, devient insuffisant dans Ies annees oil Paques tombe Ie 22 mars: il manque alors deux dimanches; pour leg annees oil Paques tombe Ie 23 mars ou l'un des jours suivants jusqu'au 29 mars inclus, il manque seulement un dimanche. Ce cas s'est presente plusieurs fois durant Ie pontificat de saint Gregoire; comment faisait-il alors, et pourquoi n'a-t-il pas indique Ie moyen de combler cette petite lacune? C' est seulement lorsque Paques tomb e Ie 25 ou Ie 27 mars qu'un des dimanches susdits est occupe parune fete de Saint (S. Jean-Baptiste; SS. Gervais et Protais) pouvant probablement tenir lieu du formulaire dominical qui cut du servir ce jour-la et rendre ce formulaire disponible pour Ie dimanche suivant: en ces annees-Ia,donc, Ie nombre des cinq susdits formulaires dominicaux est suffisanto La lacune dont nons venons de parler serait sans doute Ie seul petit defaut de .I'organisation gregorienne des dimanches apres la Pentecote, a moins d'admettre avec Dom P. de Puniet 1, mais pour un motif different, que saint Gregoire pouvait avoir line raison speciale de choisir, comme base de distribution des dimanches, une annee oil leg cinq formulaires
1. Voir page pre~edent~.
1
(77)
ORAISONS DOMINICALES
APRES LA PENTECOTE
199
dominicaux en question pouvaient suffire, par exemple rune des annees oil Paques tombe entre Ie 29 mars et Ie 4 avril inclus (l'annee 595 envisageepar Ie P. de Puniet est du nombre), donc une annee moyenne. Apres ce premier groupe de dimanches. vient une serie dominica,Ie commandee par la fete des SS. Pierre et Paul (29 juin). C'est pour Ie premier de ces dimanches, celui qui vient dans l'octave meme de la fete des Saints Apotres, que saint Gregoire decida d'inaugurer la serie des XVI messes gelasiennes,serle qui va se derou]er regulierement jusqu'a epuisement2, gaUrune intercalation de deux formulaires dominicaux speciaux que saint Gregoire a inseres entre la XIe et la Xlle messegelasienne, et dont nous aurons Ii. reparler. Cependant, saint Gregoire ne s'est pas astreint Ii.reproduire servilement Ie sacramentaire de saint Gelase: outre l'abandon d'une collecte sur deux que comportait Ie gelasien, saint Gregoire a quelquefois laisse de cote telle ou telle des trois autres pieces dominicales gelasiennes, soit pour puiser au leonien, soit meme pour composer du neuf. Voici Ie detail: er dimanche « Post natale Apostolorum ~: toutes leg pieces sont gelasiennes. 1er dimanche « Post Octavas Apostolorum ~: toutes leg pieces sont gelasiennes. 2e dimanche « Post OctavasApostolorum ~: seule la collecte est gelasienne; la secreteest leonienne. Si la postcommunion est gelasienne,elle provient pourtant d'une autre messe. 3e dimanche « Post OctavasApostolorum .: to utes leg pieces sont gelasiennes. 4e dimanche « Post OctavasApostolorum»: la postcommunion est gregorienne. 5e dimanche « Post OctavasApostolorum »: toutes leg pieces sont gelasiennes.
1. Cette fid6Iit6 a maintenir liberte dont fait preuve saint substantiellement Ie bloc gela- Gregoire dans Ie traitement du sien des XVI messesdominicales f~$t\J 4u s~cramentaire gelasien. ~ontr~ste singuliefe~e~t ~vec la
200
L. BROU
(78)
Apres quai vient la serie des dimanches apres la Saint-Laurent: 1er dimanche « Post natale sancti Laurentii »: to utes les pieces sont gelasiennes. 2e dimanche « Post natale sancti Laurentii» :toutes les pieces sont gelasiennes. 3e dimanche « Post natale sancti Laurentii »: la secretevient d'une autre messegelasienne. 4e di.manche « Post natale sancti Laurentii»: la postcomvient d'une autre messe gelasienne. 5e dimanche « Post natale sancti Laurentii »: toutes les pieces sont gelasiennes. Puis la courte, mais importante serle des deux dimanches du septieme mois: c'est ici que saint Gregoire a interrompu momentanement la serle des XVI messesgelasiennespour intercaler, entre la XIe et la XIIe messe,un petit groupe de deux dimanches, particuliers au mois de septembre, sur l'origine et la signification desquels il a ete longuement discute dans Ie chapitre consacre a I'Hadrianum (Voir pp. 179, ss.). Disons seulement ici que, pour Ie premier de ces dimanches, Ie « Die dominico ad Sanctum Petrum», saint Gregoire a composelui-meme la collette et la secrete: il a einprunte la postcommunion au leonien. ~ Pour Ie dimanche suivant, « Die dominico vacat », saint Gregoire a composela collecte et la postcommunion : il a pris au leonien la secrete1. Vient enfin la derniere serie, la plus longue, celle des neuf dimanches apres la Saint-Michel: 1erdimanche « Post sancti Angeli»: ici nous rencontrons quelque chose d'assez curieux. Tandis que les Fragments cassiniensnous offrent une collecte composeepar saint Gregoire, Ie manuscrit de Padoue, plus recent, est revenu a la premiere collecte de la messe gelasienne correspondante, la XIIe; constatons du mains cette independance du sacramentaire de Padoue sur un point de detail: nous en aurons
1. C'est a partir de mainte- Fragments du missel du Mont.ant que nons commen90nsa Cassin. ~ouir 4u t~moignageparallele des
201
(79)
ORAISONS DOMINICALE
S APRES LA PENTECOTE
plus loin trois autres exemples. -Quant a la secrete et a la post-communion de cette messe,elles sont tallies deux gelasiennes, dans leg deux documents (Mont-Cassin et Padoue). Pour leg deux dimanches qui viennent ensuite, Ie copiste du manuscrit de Padoue, ou plutot du modele qu'il reproduigait, a et~ victime d'une distraction de taille : il a purement et simplement interverti leg deux messes en question 1 ; (c'est la raison pour laquelIe, sur nos tableaux comparatifs, p.151,nous avons.misentre parentheseschaque formule de ces deux messes).Par une heureusefortune, legfragments du Mont',Cassinnons garantissent, par la secrete et la postcommunion du premier de ces deux dimanches, ainsi que par la collecte du deuxieme (<Dominica III post S. Angelum »), l'ordre authentique des deux messes; au surplus, leg Gelasiens d U VlIle siecle et Ie Supplementd' Alcuin confirment l'ordonnance des deux dimanches presentee par leg fragments du MontCassin: Ie cas du sacramentaire de Padoue etait certainement accidentel et en dependance d'un modele isole. Quant a Ia provenance des pieces de ces deux dimanches (que nous replac;onsmentalement dans l' ordre primitif), la collecte Custodi nos, = N° 132, et la secrete Majestatem, = N° 133, ant ete prises au gelasien, tandis que Ia postcommunion Sanctijicationibus, = N° 136, a ete composeepar saint Gregoire. Le choix de Ia collecte du dimanche suivant est I'occasion, pour Ie sacramentaire de Padoue, de m anifester une independance de detail, relativement aux Fragments Cassiniens: tandis que ceux-ci retiennent la premiere collecte de1a messe geIasiennecorrespondante (Dirigat, nO137),Padoue,Iui, choisit Ia deuxieme (Tuis Domine, = N° 138); leg deux autres pieces de Padoue gout gelasiennes(Deus qui nos, = N° 139, et Gratias tibi, = N° 141). 11reste encore six dimanches « apres la Saint-Michel»: 4e dimanche « Post sancti Angeli» :les deux premieres pieces sont gelasiennes; la postcommunion est prise a une autre messe gelasienne.
64. ~. 5, 1. cr. P. DE PUNIET,O.S.B., lon~ I. [1940}. J:>" I-e sacramentaire
romain
de Gel..
L. BROU
202
(80)
5e dimanche « Post sancti Angeli» : Encore Ie m~me cas d'independance que precedemment (p. 201) pour Ie choix de la collecte ; la secreteest gelasienne,mais la postcommunion a ete composeepar saint Gregoire. -C'est avec ce dimanche que prend fin la serle des XVI messesgelasiennesreprises par saint Gregoire. 6e dimanche « Post sancti Angeli»: La collecte peut etre gregorienne; la secrete et la postcommunion sont prises a deux messesgelasiennesdifferentes. 7e dimanche « Post sancti Angeli»: La collecte peut ~tre gregorienne1; la secrete donne encore lieu a un choix independant de la part de Padouequi prend une piece gelasienne; au contraire, les fragments du Mont-Cassin donnent la m~me secreteque pour la f~te de S. Martin, qui vient aussitot apres, dans ce document. -La postcommunion est leonienne. 8e dimanche « Post sancti Angeli» : Collecte et secretegregogiennes; post-communion gelasienne (elle-m~me modification d'une piece leonienne). ge dimanche « Post sancti Angeli»: les trois oraisons proviennent de deux messes[dominicales)gelasiennes pour l' Avent'; ce sont elles que les « Gelasiensdu VIIIe siecle» prendront pour constituer la messe de leur Ve dimanche avant Noel, c'est-a-dire leur 1er dimanche d' Avent. Ainsi s'acheve la serie gregorienne des 27 dimanches compris entre la Pentecote et l' Avent. D. -Les
fragments de Salzbourg.
Le sacramentaire conserve Ii Padoue n'est pas un isole. Pour ce qui concerne Ia periode des dimanchesapres la Pentecote, il en existe une replique assezparfaite dans ce sacramentaire palimpseste de Salzbourg dont Ie P. Alban Dold a 1. C'est l'une des fares collec- beT mozarabicusSacramentor~m! tes gregoriennesqui a ete reprise ed. F~roUn, nO855, par la litur~ie d'Espagne. Cf. Lt-
(81)
ORAl SONS DOMINICALES
APRES LA PENTECOTE
203
retrouve d'importants fragments dans trois bibliotheques differentes. Ecrit vers 880, par line main franque, 'et pour l'eglise meme de Padoue (comme en fait foi Ie formulaire pour la fete de sainte Justine et leg pieces propres a saint Martin qui etait specialementhonore a Padoue),le sacramentaire de Salzbout'g,quoique presentant desdivergencesde ,detail d'avec Ie codex Padoue D 47,est cependant de type gregorien pour I'ensemble. Quant aux dimanches apres la Pentecote, du moins a ceux qui subsistent sur leg fragments, ils presentent la plus entiere ressemblanceavec ceux du codexPadoue D 47 Memes titres, meme successio,ndes dimanches, et surtout. meme choix des oraisons, y compris celles par lesquelles Padoue se separe des Fragments du Mont-Cassin; chose plus curieuse encore, leg Fragments de Salzbourg reproduisent la meme meprise faite par Padoue concernant l'interversion des deux messesdes dimanches II et III post Sancti Angeli, dont nous avons parle p. 201: ce qui autorise a penserque ce n'est pas Ie copiste du Paduanum qui est responsab'lede cet accident, mais Ie modele qu'il reproduisait 1. 4. -DANS
LES « G LASIENS DU VIIIe
SIECLE ».
Les sacramentairesque nous avons etudies jusqu'ici etaient des livres romains, representant l'usage de Rome,a differentes epoques; Ie type de sacramentaire que nous abordons maintenant n'a pas ete compose a Rome ni ne represente purement l'usage romain: c'est un livre compile en Gaule, vers l'epoque de Pepin Ie Bref, par un clerc gaulois habitue a se servir de l'ancien gelasien,mais desireux de sacrifier en quelque maniere a la vogue gregoriennecommen~ante. SOliSIe rapport de I'age, ce type de sacramentaire est un peu plus ancien que I'Hadrianum, et eut pu etre etudie avant lui. si nous avions suivi un ordre rigoureusement chronologique; mais etant donne que Ies « Gelasiens du VIIle siecle » appar-
1. Les Fragments de SaIzbourg ten..., Beuron, 1936, apres I'edicontenant Ies dimanches apres tion de Bin altgallikanischesLek. Ia Pentec6te, se trouvent dans tio~(lr, de$ 5~6Jhs1 Ie lase. 26-28 des Texte u. Arbe~-
204
L. BROU
(82)
tiennent a une especetres particuJiere de sacramentaire et posterieure a la reforme de saint Gregoire, il nous a paru plus logique d'etudier auparavant les diverses especesde sacramentaires gregoriens. Empruntons d'abord a la plume autorisee de M. Andrieu cet aper<;usur l'origine des« Gelasiensdu VIlIe siecle» : « Le Sacramentaire gregorien avait franchi les Alpes 1 plus d'un demi-siecle avant que Charlemagne ne songeat a en demander au pape un nouvel exemplaire. La, en territoire franc, il avait rencontre, avec un certain nombre de sacramentaires indigenes, un compatriote plus ancien, qui avait emigre de Rome, au mains cent ans plus tot, Ie Sacramentaire dit Gelasien. Un liturgiste inconnu, epris de liturgie romaine, mais affectionne aussi a quelques coutumes de l'ancien fit gallican, s'employa, probablement sur un ordre autorise, a rajeunir Ie vieux gelasien a l'aide du Gregorien recemment arrive. Ainsi se constitua un Sacramentaire d'un type nouveau: gelasienpar Ie fonds principal et la structure des messes,il s' est incorpore de nombreux elements gregoriens et, en quantite moindre, quelquesfragments des anciens livres gallicans. On l'accueillit favorablement, et il fut bientot Ie pere, ou du mains Ie principe d'une especenombreuse, dont Ies representants venus jusqu'a nous ant re<;uIe nom generique de « Gelasiens du VIlIe siecIe»2. Pour la periode liturgique desdimanchesapresla PentecOte, Ie double caractere, gelasien et gregorien, de ces sacramen. taires du VIlIe siecle, peut s'etablir de la fa<;onsuivante: a) De l'ancien gelasien, les nouveaux livres ant conserve la presenced'une secondeoraison avant la secrete,cela pour chaque messe; de me-me,l'existence d'une preface propre pour chaque dimanche peut provenir du desir de generaliser un fait qui se presente en une douzaine de dimanchesseule. 1. Sousla forme d'un livre appartenant, vraisemblablement,a la memefamiIIe queIes fragments du Mont-Cassinou que Ie sacramentaire de Padoue et Ies frag~eQts Q~ Salzbour~. (Note per-
sonelle). 2. M. ANDRIEU,A propo& de quelquessacramentaires recemment edites, dans Revue des Science,! Religie(lsesII, 1922, p. 195, s.
(83)
ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTE
205
ment du gelasien primitif; plusieurs des sacramentaires du VllIe siecle, surtout leur chef de file, Ie sacramentaire de Gellone, maintiennent line oralio super populum (tres frequente dans Ie Reginensis316, quoique en dehors des XVI messes dominicales) a presque to us les dimanches. b) Au'sacramentaire gregorien, par contre, ils ont emprunte Ie systeme d'intercalation des f~tes de Saints, a leurs dates respectives, entre les differents dimanches, a la maniere du sacramentaire de Padoue, par exemple, au lieu de les grouper dans un livre a part, comme dans l'ancien gelasien; ils ont surtout pris au gregorien Ie texte m~me d'un certain nombre d'oraisons. Mais, pour Ie titre de chaque dimanche, ils ont adopte line disposition nouvelle, en prenant la f~te de la Pentecote comme unique point de depart de toute la serle des dimanches -28 en tout 1 -chacun d'eux recevant un simple numero d'ordre: c'est cette derniere disposition qui a ete retenue par Ie Supplement d' Alcuin et, par lui, a fait sa voie jusqu'au Missel romain. Pour Ie detail des 28 dimanches de ces sacramentaires,peu de chosereste a dire. Le premier dimanche reprend la messe correspondante de l'ancien gelasien; Ie deuyjeme et Ie troisieme dimanches adoptent egalement les messesgelasiennes correspondantes deja choisies pour ces m~mes jours par Ie gregorien. -C'est entre Ie 3e et Ie 4e dimanches qu'ils placent la semaine des Quatre-Temps de juin, selon la maniere gallicane 2, mais ils donnent au dimanche suivant, qui est Ie 4e, Ie formulaire gregorien du dimanche ÂŤ V acat I) qui suit les Quatre-Temps de Pentecote, (premier dimanche gregorien) en Ie completant, pour obtenir Ie cadre gelasien, par d'autres pieces.Mais, cette intercalation du dimanche ÂŤ Vacat I) gregorien a line place que saint Gregoire n' avait pas prevue, jette Ie trouble dans la successiondes dimanches de ces sacramentaires, jusqu'a la fin des 28 dimanches: il y
1. C'est exactement Ie nombre maximum de dimanches qu'il puisse y avoir dans les annees oil pa,questombe tres tOt. 2. cr. P. DE PUNlET,O.S.B., Le
sanctorai romain et iesdimanches apres ia Pentecate,dans La Vie et ies Arts iiturgiques,XII, juillet
1926. p. 385-386.
206
t. BROtJ
(84)
aura toujours, desormais, un decalaged'nne unite entre les memesformulaires dominicaux des-gregoriens et desgelasiens du VlIIe siecle; ceux que les gregoriens appellent 4e, 5e dimanches apres la PentecOte,etc., seront en realite les 5e et 6e chez les Gelasiensdu VlIIe siecle, et tela jusqu'au dernier dimanche; Ie 28e et dernier dimanche de ceux-ci ne sera, en fait, que Ie 27e et dernier des gregoriens. Les formulaires etant substantiellement les m~mes de part et d'autre, les differencesentre les deux seriesne portent que sur telle ou telle piece'en particulier, a savoir: a) la presence d'une seconde collette a chaque messe, qui est generalementla deuxiemecollette de l'ancienne messe gelasienne correspondante; b) la preface propre de chaque messe(dominicale), preface empruntee souvent a des livres non romains ou composee pour la circonstance: cette serie de prefacesgallicanes, dont plusieurs d'une longueur demesuree,ne presente d'ailleurs qu'un mediocre interet; c) l'oratio super populum (quand elle existe), qui est presque toujours tiree des sacramentaires romains: 6 oraisons de cette espece sont empruntees au leonien, 10 au gelasien et 7 au gregorien; line seule est propre aux gelasiens du VlIIe siecle, quatre autres font defaut; mais, en derniere analyse, c'est indirectement qu'elles proviennent des sacramentaires leonien et gelasien: en fait, c'est dans Ie gregorien, directement,qu'elles ont ete prises, dans Ie groupe tres fourni des « Orationes cotidianae», constitue en partie d'oraisons composeespar saint Gregoire, en partie de prieres leoniennes ou gelasiennes(du Regin. 316) plus ou moins retoucheespar Ie meme pontife et ainsi passees,avec leurs retouches, dans les Gelasiens du VlIIe siecle. Pour les details, on vondra bien se reporter aux tableaux comparatifs. Une remarque importante pour terminer ce chapitre : -Les « Gelasiens du VlIIe siecle», contenant line assezforte proportion d'elements gregoriens, ont pu a juste titre etre aussi appeles des « Gelasiens gregorianises» (Ed. Bishop), plutOt que des « Gregoriens gelasianises»comme Ie voudrait W.-H. Frere, Studiesin Early Roman Liturgy, I, The Kalendar, 1930, p. 56. Autrement dit, les pieces qu'ils pre-
(85)
ORAl SONS DOMINICALES
APRtS
LA PENTECOTE
207
sentent en commun avec les Gregoriens-des la qu'elles ne proviennent ni du Leonien ni du Gelasien Regin. 316 sont d'origine gregorienne, en principe du mains 1. II rant bien se garder de penser que leg pieces communes viennent des Gelasiens du VlIIe siecle: Ie gregorien, en filet, existait depuis plus d'un siecle lorsque prit naissance, en Gaule, la lignee des Gelasiens du VlIIe siecle; d'ailleurs, la lecture du long article de M. Andrieu signale deux pagesplus haut suffifait amplement a faire la lumiere sur ce point (lire a partir de la page 195). .Que s'il restait un doute, il serait leve facilement par l'examen des pieces gregoriennes compareesaux ecrits authentiques de saint Gregoire: un tel examen montre jusqu'a l'evidence que la plupart des piecespropres au sacramentaire gregorien n'ont pu etre pensees et ecrites que par saint Gregoire en perganDe. Cellesdone de ces pieces qui se retrouvent dans leg Gelasiens du VlIIe siecle proviennent incontestablement du sacramentaire de saint Gregoire. 5. -DANS
LE SUPPLEMENT D'ALCUIN.
Aux etranges lacunes de I' Hadrianum (voir p. 176, ss.), il fallait necessairementporter remede, si I'on voulait que Ie codex envoye a Aix-Ia-Chapelle par Ie pape Hadrien devlnt un livre pratique et capable de supplanter dans les Gaulesleg sacramentaires jusque-la existants. On s'accorde generalementa reconnaltre que Ie personnage charge par Charlemagne du soin de completer I'Hadrianum rut son ami, Ie moine anglais Alcuin, liturgiste averti. ÂŤ AIcuin corrigea d'abord quelques endroits de I'exemplaire ro-
1. II est facile de les reconnaitre sur nos tableaux comparatifs. Toutes les pieces des Gelasiens du VIII siecle qui figurent aussi dans les Gregoriensont ete signalees dans la colonne de I'HadriaDum au moyen d'un renvoi a la page de l'edition Wilson; celles de ces oraisons qui, en outre, n'ont pas ete signaleesdans les
colonnes du Leonien et du Gelasien (Regin. 316) peuvent 8tre tenues pour gregoriennesjusqu'a. preuve du contraire. (Ceux qui n'ont a.leur disposition que I'edition de Lietzmann,
peuvent fa-
cilement y retrouver toutes ces oraisons, grace a. la table des
incipit).
208
t. BROt!
(86)
main qu'il jugea corrompus. II marqua par des obeles leg passagesqui lui semblerent n'av9ir ete introduits dans Ie corps du livre que posterieusement a saint Gregoire et iI ajouta ~nfin son propre Supplement, qu'il fit preceder d'une preface (Hucusque,etc.), marquant nettement l'endroit oil commenc;ait son reuvre personnelle. Cette edition officielle se repandit rapidement et leg bibliotheques en conservent aujourd'hui de nombreux exemplaires, doni plusieurs remontent au IXe siecleÂť1. NQUSn'avons a nous occuper ici que de Ia partie du Supplement alcuinien qui contient leg dimanches apres la Pentec~te I. L'reuvre d'Alcuin a consiste a maintenir, dans leur ensemble et leur successionm~me, leg piecesprincipales presentees, pour cette m~me periode, par leg Gelasiens du Vllle siecle 3, c'est-a-dire par leg missels gaulois mi-partie gelasiens, rei-partie gregoriens, qui ex istaient alors et qui, du reste, avaient puise leurs elements gregoriens a des sacramentaires gregoriens complets appartenant a la famille des manuscrits du Mont-Cassin et de Padoue, ainsi qu'il a ete dit plus haut. Un coup d'reil sur Ie tableau d'ensemblepermet de reconnaitre rapidementlessimilitudes,comme aussi d'apercevoir legexceptions. Cesdernierescomprennentd'abord l'absence de la deuxieme collecte des Gelasiens,l'absence aussi de la preface propre a chaque dimanche, ainsi que de l'oraison Super populum: travaillant a suplementer un livre gregorieR lacuneux, la premiere chose qu' Alcuin avait a faire etait, de toute evidence, de ramener a leur cadre gregorien leg messes qu'il ajoutait. Si l'on examine ses messes dans Ie detail, on constate d'autres menues differences. D'abord, son premier dimanche est deja Ie deuxieme des Gelasiens du Vllle siecle: en
1. M. ANDRIEU, A propos de quelques sacramentaires recemment edites, dans Revue des Sciences Religieuses, II, 1922, p. 191. 2. On en trouvera une edition recente dans H. A. WILSON, The Gregorian sacramentary under Charles the Great, London 1915
(Henry Braish~w Society, vol. XLIX), p. 168-177. 3. cr. M. ANDRIEU,Les messesdesjeudis de care-me et les anciens sacramentaires,dans Revue des Sciences Religieuses, IX, 1929,p. 363, n. 2.
(87)
ORAl SONS DOMINICALES
APRtS
LA PENTECOTE
209
consequence, Alcuin sera toujours en avance d'une unite sur ceux-ci, mais en plein accord avec les gregoriens a partir du IVe dimanche. La raison de ce decalage initial doit resider en ce fait que les Quatre-Temps de juin avaient lieu, en Gaule a cette epoque, non pas dans la semainede la Pentecote c°t:nme a Rome, mais Bait dans celIe qui suivait Ie troisieme dimanche (systeme des Gelasiens du VlIIe siecle), Bait dans la seconde semaine du mois de juin (certains autres systemes), Bait, enfin a line autre date 1. En reportant au IIIe dimanche la messe gregorienne Deprecationemnos_tram-celIe du dimanche « V acat» des Quatre-Temps de Pentecote chezles gregoriens -Alcuin temoigne par la-me-me qu'il mettait ces Quatre-Temps dans line semaine que n'avaient choisie ni les gregoriens, ni les Gelasiens du VlIIe siecle 2. Pour les Quatre-Temps de septembre, au contraire, puisque d'une part, Alcuin n'a pas transporte ailleurs les deux messesgregoriennes du septieme mois (celle du dimanche qui precedeles Quatre-Temps, et celIe du dimanche «V acat» qui les suit), et que, d'autre part, son but etait de completer les lacunes du gregorien, non de renouveler ou de refaire ce que donnait celui-ci, il taut necessairementadmettre qu'il employait ces deux messesen question, a leur place normale; la raison de leur absence du Supplement est precisement leur presence dans Ie corps de I'Hadrianum. 11 est evident que les eglises qui voulaient suivre Ie sacramentaire supplemente par Alcuin devaient tenir compte du Supplement, sans oublier pour autant Ie corps principal du livre: 1. ct. Pierre DE PUNIET,O.S.B., Le sanctoralromain et lesdimanchesapres la Pentecote,dans La Vie et lesArts liturgiques, XII, juillet 1926, p. 386. 2. Le systeme de comparaison adopte pour nos tableaux paralleles demandequ'une me-memesse se trouve placee sur la me-me ligne, autant que possible, dans toutes les colonnes, mais exige en me-metemps que l'on fasse grande attention a la numerotaSacris Erudiri. -14.
tion individuelle des dimanches, qui peuvent n'avoir pas Ie me-me
numero d'ordre dans toutes les colonnes. C'est Ie cas ici (p. 133 des tableaux): la messe Deprecationem nostrum, qui est placee au lye dimanche dans les Gelasiens du VIIIe siecle, l'est seulement au IIIe dans Ie Supplement d' Alcien; et elle provient des gregoriens qui l'ont mise au 1er dimanche (p. 128-9 des tableaux).
210
L
BRotJ
(88)
c'etait elementaire. D'ou necessite, pour ces eglises, d'etablir chaque annee avec soin leur « Ordo» -comme nous dirions maintenant -pour leg dimanches apres la Pentecote, en combinant leg deux listes de dimanches, celIe du sacramentaire d'Hadrien et celIe du Supplement; necessite a laquelle on pourvut assezvite, d'ailleurs, en fondant en un seul tout, bien amalgame, leg deux parties qu' Alcuin avait tenu a distinguer. Seulement, pour ne pas derouter leg compositeurs de missels de la fin du Moyen-Age, et pour ne pas risquer d'egarer aussi leg erudits des agesfuturs, Ie liturgiste anglo-saxon n'eut pas mal fait de rappeler, par une courte rubrique, qu'entre son XVIe et son XVIIe dimanche devaient s'intercaler leg deux dimanches gregoriens du septieme mois, bien a leur place dans Ie livre d'Hadrien I, et que par consequent,Ie chiffre total des dimanches apres la Pentecote dans son sacramentaire complete, etait de 26, et non de 24, comme Ie marquait son seul Supplement. La chose n'est pas sansimportance, car si notre MissaZeRomanum ne connait plus leg deux dimanches gregoriens du mois de septembre, et si, en consequence,il a adopte -ne varietur Ie chiffre de minimum de 24 dimanches apres la Pentecote, la faute en est, tres vraisemblablement, a l'absence de la courte rubrique dont nous venons de parler: on gait, en effet, que Ie Missel romain reproduit trait pour trait 2Ie Supplement alcuinien, sans tenir compte de Z'Hadrianum que, pourtant, Ie Supplement avait pour but de completer: cela doit remonter avant meme l'edition princeps de 1474, jusqu'a l'epoque des missels manuscrits de l'Italie centrale qui auront propage un systeme de dimanches apresla Pentecote,
1. Alcuin a du reste, ete tres lantis, sicut superius in Gregoriavare de rubriques de ce genre. ana, continetur. (ed., WILSON,p. On n'en trouv~ que deux dans 161,s.). 2. Une seuleexception: la mestout Ie Supplement,toutes deux inserees dans Ie rituel du bap- se du dimanche «Vacat» des teme. La premiere, apres l'inci- Quatre-Temps de PentecOtequi, pit: Aeternam ac iustissimam... evidemment, ne pouvait etre est ainsi con~ue: Require in laisseeit la place oil l'avait mise Gregoriano; la seconde,un pen Alcuin (3e dim.), et a tout simplus loin: et dicat Benedictionem plement ete omise.
(89)
ORAISONS DOMINICALES
APRES LA PENTECOTE
211
ires traditionnel au fond et ires proche des gregoriens complets, Ie systeme des XXIV imanches du Supplement d' AIcuin, mais sans ~tre avertis de I' existence des deux dimanches de septembre en question. C'est seulement en arrivant vers la fin de leur liste des dimanches que leg redacteurs de ces missels s'aper<;urent qu'il leur manquait un formulaire dominical1 pour arriver au nombre de 24, chiffre qu'illisaient dans Ie Supplement 2. Par line rare boIlIle fortune, cependant, Ie formulaire qui flit choisi pour c.)nstituer Ie dimanche manquant, flit precisement Ie premier des deux formulaires gregoriens du mois de septembre (messeAbsolve quaesumusDomine tuorum) qui avaient ete si malencontreugemelli oublies; seulement, il flit mis loin de sa place originelle et recule jusqu'au XXIIIe dimanche. Un coup d'reil sur leg tableaux comparatifs, p.159, permet de serendre compte rapidement du fait. Pour ce qui concerne l'unique collecte conservee par AIcuin pour chaque dimanche, c'est toujours la premiere collecte des Gelasiens du VIIle siecle qui a ete retenue, sauf en quatre cas: aux 10e, 13e, 17e et 22e dimanches (de sa liste propre), c'est la secondecollecte des m~mes Gelasiensqui a ete choisie. Ces quatre collectes sont passeesdans Ie missel romain 3.
1. Celie lacune etait causee par Ie fait que ces missels n'avaient pas repris ni remis a sa vraie place gregorienne la messe Deprecationemnostrum du dimancbe ÂŤVacat. apres les QuatreTemps de Pentec6te et qu' Alcuin avait reculee au IIIe dimancbe conformement a l'usage gaulois qui ne celebrait pas ces QuatreTemps en meme temps que Rome. Cesmissels etaient done en retard d'une unite sur Alcuin de-
puis leur 3e dimanche et au. raient eu finalement un dimanche en moins si l'on n'avait songe a combler cette lacune. 2. Nombreux etaient et sont encore en Italie les exemplaires manuscrits du sacramentairegregoriencomplete par Alcuin, c'esta-dire comportant I'Hadrianum,
+ la preface Hucusque,+ Ie
Supplement. 3. Respectivement aux IXe, XlIe, XVIe et XXIe dimanches.
212
t. BROtt
6. -DANS
(90)
LE MISSEL DU LATRAN, DU XIe SIECLE.
Les s~pt documents etudies jusqu'ici etaient tous des ancetres, chacun a leur maniere, du Missel romain -ou plus precisement, de cette partie du Missel romain constituee par Ie groupe des dimanches apres la Pentecote. Le livre que nous allons maintenant examiner, bien qu'etant authentiquement ÂŤ romain I), ne saurait ~tre considere comme un anc~1;re,a quelque titre que ce soit, du Missel romain, car rien de ce qu'il contient enpropre 1 pour les dimanchesapres la Pentecote n'a ete utilise par les redacteurs du Missale Romanum. Si nous l'etudions ici, c'est a cause de son origine romaine -secundum quid -qui en fait un temoin digne d'etre pris en consideration, et parce qu'il appartient a cette epoque de transition qui separe Ie Supplement d' Alcuin des premiers missels de la Curie romaine; par ailleurs, il est un des rarissirnes missels de la ville de Rome qui soient parvenus jusqu'a nous. Le manuscrit que publia Ie Jesuite Azevedo, en 1752, sous Ie titre Vetus Missale romanum monasticum Lateranense,pafait avoir ete ecrit vers la fin du Xle siecle pour un monastere romain dependant de la basilique du Latran 2,sans cependant contenir, relativement a la periode qui nous interesse, rien de particulier au tit monastique. Un coup d'reil jete sur les tableaux comparatifs a tot fait de nous renseigner sur sa caracteristique principale: sa liste de dimanches apres la Pentecote reproduit exactement et dans presque tOllSles details Ie Supplement d' Alcuin que nous venons d'analyser. Comme Alcuin, done, il commenceson ler dimanche une semaine trop tard; il place egalement au Ille dimanche la messegregorienne Deprecationemnostram qui venait en premier lieu dans les gregoriens. Et surtout, il a soin d'inserer a leur place d'incidence les deux dimanches gregoriens de septembre que Ie Supplement d' Alcuin, loin de supprimer, presupposaitnecessairement,puisque la liste alcuinienne avait pour objet de completer ce qui manquait a l' H adrianum. 1. Comparativementaux documents deja examines. 2. ct. Dom CABROL,Missel
romain,dans D.A.C.L., t. XI2, col. 1490.
7.
(91)
ORAl SONS DOMINICALES
APRES LA PENTECOTE
213
Les differences d'avec Alcuin sont Ies suivantes: Ia collecte de son XIXe dimanche est Ia premiere de celles que donnent les Gelasiens du VIlIe siecle pour la messecorrespondante; illui manque Ies d~ux derniers dimanches alcuiniens, s'arretant, a tort, au chiffre de 24 qu'illisait sur la liste alcuinienne et ayant. perdu de vue que Ies deux dimanches gregoriens de septembre portaient en fait a 26 Ie nombre des dimanches dans Ie livre complete par Ie Iiturgiste carolingien. Enfin, il a quand meme emprunte a l'avant-dernier dimanche alcuinien -preuve qu'il Ie connaissait -la postcommunion Sumpsimus qui clot son dernier dimanche. Tout Ie reste,a part certaines variantes te~tuelles,est la reprise pure et simple d' Alcuin 1. -LE
MISSEL DE LA CURIE ROMAINE.
Avant d'en arriver a notre dernier intermediaire qui est I'edition princeps du missel romain (1474), il ne sera pas inutile de jeter un coup d'reil sur Ie missel de la Curie au Xllle-XIVe siecle. Ce missel a ete I'objet d'une minutieuse description, de la part de M. Andrieu 2, d'apres deux manuscrits conserves, J'un en Avignon (cod. 100), l'autre a la BibIiotheque Vaticane (Ottobonianus lat. 356); M. Andrieu 1. Nous avons etudie ce Missel d'apres la deuxieme edition, 1756, et d'apres une liste des incipit d'oraisons faite sur la premiere edition (1752) et aimablement communiqueepar Dom J. Warrilow. La seconde ~dition (1755) ne differe de la premiere que par la page de titre qui ne mentionne plus Ie nom d'Emmanuel de Azevedo (lequel n'etait, semble-t-il que l'editeur materiel), mais celui du veritable auteur, Ie Cardinal Antonelli; de me-meon a oublie de mettre dans Ie titre ÂŤ Monasticum Lateranense~ (partout ailleurs, dans les diverses prefaces, on a conservecette appellation). On s'~st s~rvi qes
m@mescliches, semble-t-il, pour leg deux editions, gaur pour la page de titre ainsi que pour certaines pagespreliminaires oul'on a apporte des changementscorrespondants. Voici Ie titre complet de la seconde~ditlon: VETUS MISSALE ROMANUM Prae-
!ationibus, et Notis illustratum CURA, ET STUDIO NICOLAI ANTONELLI S. R. ECCLESIAE CARDINALlS SECUNDA EDITIO. ROMAE MDCCLVI. SUMPTIBUS VENANTII MONALDINI BIBLIOPOLAE IN VIA CURSUS. SUPERIORUM PERMISSU.
2. Le Missel de la Chapelle Papale d la tin du XII Ie siecle, dans Miscellanea FrancescoEhrle, t. IV (Studi e Testi, 38), Rom~, t\}24, pp. 348-76,
I1S
214
L. 8ftOU
(92)
ne s'est cependant pas attarde a decrire en detail la serie des dimanches apres la Pentecote; vu que, a part certains deplacements de formules, cette serie coincide avec celIe du missel actuel. Les indications qui vont suivre sont done faites d'apres des photographies de cette partie de l'Oltobonianus 356 (f. 141-163)1. Ce missel de la Chapelle Papale, a la fin du XIIIe siecle, comporte line serle de 26 formulaires complets pour leg messesdesdimanthes apresla Pentecote. II taut d'abord observer que Ie premier formulaire est a prendre aussitot apresIe samedi des Quatre-Temps de Pentecote: il porte la rubrique Dominica vacal (f. 141) et contient la messe Deprecalionem noslram. Le formulaire suivant, qui s'intitule Dominica I post Penlecoslen(f. '142) est, en realite, Ie second. Une main posterieure a malheureusementfait subir, Ciaet la, des grattages et des retouches sur Ie chiffre qui avait ete assigne a chaque dimanche par la premiere main: il en resulte que plusieurs chiffres ne se suivent plus correctement; peut-etre meme, la premiere main n'avait-elle pas ete logique, d'un bout a l'autre, dans la rubrication des chiffres. De toute fac;on,la secondemain n'a pas trouve mieux, pour faire correspondre la suite des numeros d'ordre, que de supprimer la messe Deus qui omnipolenliam, en grattant completement Ie chiffre mis par la premiere main, sansIe remplacer par un autre; puis en mettant au-dessusla rubrique Vacal (contre toute tradition) et, en marge, cesmots: lace,lace. Par contre, leg deux messes qui ont rec;u Ie meme chiffre XVI par la deuxieme main ont ete retablies ensuite par celie meme main: la premiere main ayant place la messeTua nos deux dimanches trop tot, line rubrique de la deuxieme main, inseree apres 19, remet la messe Tua nos a sa vraie place. II n'y a done qu'une seule messea porter Ie nO XVI, c'est la messe Absolve. , Ces petits accidents n'emp~chent pas la liste d'etre fort interessante: la voici en resume. 1. Nous n'avol pas juge ne- ici les donneesde ce manuscrit, cessaire de faire entrer ces indi-tre de maniere a permettre toute eations dans no! tableau ge- comparaisonutile. Deral du Qebqt: nQqs resumons
215
APRES LA PENTECOTE
LES DIMANCHESAPRtS LA PENTECOTE D' APRES LE MISSEL DE LA CURIE ROMAINE, AU Xllle SIECLE.
(MS. Vat. Ottob.lat. 356,f. 141-163).
---
RUBRIQUES
10
--
MAIN
SECRETE.
20
POSTCOM.
MAIN
Hec nos Tantis Sumptis Sancta
Deprecationem nostram Munera Deus in te sperantium Hostias Sancti nominis tui Oblatio
Vacat. Dom. II III
Protector IV
Respice
Deprecationem, require retro 1,
5
v VI
6
Oblationibus
Da nobis Deus qui diligentibus
Misteria
I
~ropitiare... sa-
Quos
Iutem. VII
7
Deus virtutum
Propitiare... I
VIII
8
Deus cuius providentia
Repleti
consequamur.
I Deus qui Iega- Tua nos
Iium 910
11 12 13
14 15 16
l'
IX ! Suscipe Largire X Concede Pateant VacQt. Deus qui omnipotentiam Tibi Domine XI O.S.D. qui habundantia Respice O. et M. Deus de cuius Hostias XII O.S.D. da nobis fidei XlII Propitiare Concede XIV I Custodi XV Tua nos I Ecclesiam (Fer- ia IV, feria V I et Sabbato Qua-I luor Temporum XVI Tua nos Domine 2 I , Munda nos
Sit nobis Tui nobis Quesuinus Sentiamus Vivificet Sumptis Purificent Mentes M ensis Septimi)
Purifica
1. C'est la messe nO1. autre main a transerlt la eolleete 2. Cette messe est plac~e, a Fac nos qs. Dne prompta, qui tort deux dimanches trop t6t; est la premiere colleete du Gelaelle est r~tablie ensuite a sa vraie sien et du s~eralI1entairede Paplace par une rubrique de la doue, deuxieme main. En marge, un~
IICOLLECTE. I
ORAl SONS DOMINICALES
(93)
I
(94)
L. BROU
216 NOMBRE REEL
SECRt.TE.
COLLECTE.
DE
POSTCOM.
MESSES.
18
Absolve
19
O. S. D. misericordiam Tua nos, require retro 1. Da quaesumus Domine
20 21 22
23 24
25 26
quesumus
Pro nostrae servitutis Sacrificiis
Quesumus
Maiestatem
Sanctificationi-
Deus qui nos Dirigat Hec munera o. et M. Deus Caelestem Largire Familiam 2 Suscipe Da misericors Deus refugium Excita Dne qs tuorum fi- Propitiusesto.
O.D. QuesumusO.D.
bus Gratias Tua nos Dom.! Ut sacris Immortalitatis Sumpsimus Concedenobis.
delium.
De l'examen de ce tableau, on conclura que c'est avec la liste d' Alcuin, convenablement comprise, qu'elle concorde entierement, a part quelques menus accidents et deux decalages (messes1 et 17), rectifies du reste par la seconde main 3. 1. C'est la messe nO 17. 2. Une autre main a transcrit. en marge la collecte Deus qui no", regendo,qui est celIe des Fragments du Mont-Cassin, du sacramentaire de Padoue, et des gelasiens du vme siecle (1re colI.). 3. En pla~ant la messe Deprecationem en premier lieu, on se laissait encore influencer par la tradition gregorienne (Hadrianum, Paduanum), mais qui n'avail plus cours, pratiquement sur ee point, depuis leg gelasiensdu vme siecle; c'est a la place marquee par ces derniers (IVe dim~nche) que l~ qe~ieme main
de notre document a range cette messe. Et ainsi etait encoreconserve un formulaire que Ie MissaleRomanumabandonneradeux sieclesplus tard. Mais Ie mIssel de la Curle etlt dO placer ce formulaire apres la messeSancti nominis tui, comme l'avaient fait les gelasiens du vme siecle, Ie Suplement d' Alcuin et Ie Missel du Latran. Le second decalage (nO 17) ft
ete facilement rectifie, mals la semaine des Quatre-Temps de septembrea ete placee trap t~t: elle eOt dO s'inserer apres la m~sseA/)solve(18).
(95)
ORAl SONS DOMINICALES
APR~S
LA PENTECOTE
217
C'est d' Alcuin bien compris, en filet, ou de quelque gregorien convenablement supplemente,que proviennent leg deux dimanches gregoriens de septembre (18 et 19), si judicieusement conserves; c'est encore d' Alcuin uniquement, ou d'un gregorien complete d'apres lui, que provient Ie choix des collectes Pateant (10), Tua nos (17), Familiam (24), Excita D. q. t. lidelium (26). En filet, c'est depuis Alcuin que leg collectes Pateant (10) et Familiam (24) ant ete choisies pour devenir l'unique collecte de nos dimanches actuels IXe et XXIe apres la Pentecote ; avant Alcuin, flIes etaient chacune la secondecollecte des dimanches correspondants des gelasiens du VIIIe siec]e. Precisons encore: Ie choix des collectes Pateant = (10), Tua nos(17), Familiam (24) elimine necessairementIe sacramentaire de Padoue qui ne leg connait pas; Ie missel du Mont-Cassin est elimine, lui aussi, par Ie choix de la collecte Familiam (24); de m~me Ie Missel du Latran, qui ne connait pas leg collectes Tua nos (17), Deus relugium (25) et Excita (26) 1. L'reuvre d' Alcuin, seule, est done a la base de ce missel de la Curie au XIIle siec]e. Les nombreusesretouches apportees a cette liste par une main contemporaine, ainsi que leg accidents propres, montrent combien il devenait de plus en plus difficile, dans Ie courant du moyen age, de bien comprendrela tradition gregorienne ancienne et particulierement la liste alcuinienne. Comme l'a bien vu M. Andrieu s, a part quelques deplacements de formules, nos 24 messesactuelles des dimanches apres la Pentecote se retrouvent integralement dans Ie Missel de la Curie; ce]ui-ci cependant, ayant conserve en realite 26 formulaires, etait plus fiche et en m~me temps plus traditionnel 8. 1. A plus forte raison faut-il eliminer Ie Gelasien(Regin. 316). auquel il manque un plus grand nombre encore de collectes et de messesentieres. ~. Opw cit.
3. Les formulaires qui manquent au missel romain actuel sont la messeDeprecationen(n.l) et Ia messeD.S.D.. misericordiam (nO19).
L. BROU
218
8. -DANS
(96)
LE MISSEL ROMAIN, DE 1474 A NOSJOURS.
Nous arrivons enfin au Missale Romanum proprement dit. On gait que Ie Missel romain a ete imprime pour Ja premiere fois pen de temps apres la decouverte de l'imprimerie, des l'annee 1474, a Milan toutefois. Une reedition commode de ce livre rarissime a ete mise a la portee de tOllS par leg going de la .Henry Bradshaw Society 1: il est done facile de comparer cette edition princeps du Missale Romanum a l'une ou l'autre des plus recentes editions du meme livre, ici celIe de 1933. Or, c'est avec satisfar.tion que l'on constate l'accord Ie plus parfait, l'i(entite presque absolue entre ces deux editions, separees cependant par un intervalle de pres de cinq siecles. Meme la reprise, a la fin de la serie, des dimanches non utilises apres l'Epiphanie, pour leg annees oil il y a plus de 24 dimanches apres la Pentecote 2, est deja admise dans ce Missel 3. Le travail en est simplifie d'autant: aussi n'avons-nousconsacre,dans nos tableaux comparatifs, qu'une seule colonne pour ces deux editions extremes du Missale Romanum. II est a croire que, depuis 1474 jusqu'a nos jours, leg tres nombreuseseditions du Missel romain qui se gout succedees n'ont pas apporte beaucoup de changements dans I'organisation des dimanches apres la Pentecote. Du moins, celles d'entre elles qui out ete collationnees par l'editeur de la Henry Bradshaw Society et qui recouvrent une periode d'un siecle, de 1474 a 1574, n'offrent aucune modification majeure relativement au nombre et a la distribution des dimanches, ainsi qu' aux choix des formulaires.
1. Vol. I, Text, 1899; Vol. II, Notes, 1907. 2. C'est apres Ie formulaire du dimanche dans l'octave de l'Epiphanie qu'il rant en chercher la rubrique, assez laconique, qui
prescrtt la reprise des dIman-
ches en question. 3. A l'interieur de plusieursformules des messesdominicales,on trouve, cela va sans dire, des variantes textuelles, mats peu
nombreuses.
(97)
ORAISONS DOMINICALES
APRtS
LA PENTEC6TE
219
Si l'on compare la liste des dimanches apres la Pentecote du Missale Romanum avec leg listes correspondantesdes documents anterieurs decrits ci-dessus, on constate que c'est avec la liste du SUPPLEMENT D'ALCUINque la serie romaine afire Ie plus de ressemblances; a part certaines divergences dont noU,sdirons un mot bientot, on' pourrait parler presque d'identite entre leg listes des deux documents. Toutes deux commencent leur premier dimanche par ce qui est, en realite l~ deuxieme dimanche des gregoriens et des gelasiensdu Vllle siecle; toutes deux ant Ie me-menombre de formulaires, exactement XXIV; to utes deux, surtout, offrent, a l'interieur de chaque formulaire, Ie me-me choix de prieres: la chose est specialementremarquable lorsque c' est la deuxie ne collette des gelasiens qui a ete retenue par Alcuin, dans ce cas elle est toujours reprise par Ie Missel romain. Ce dernier point, joint au suivant: conservation de la collette des 22e et 23e dimanches alcuiniens, ne laisse autun doute sur la disposition que presentait Ie manuscrit -ou leg manuscrits de )'Italie centrale -qui ant servi de base a l'etablissement de la premiere liste romaine imprimee: c'est du Supplementd' Alcuin que dependaient en derniere analyse ces manuscrits, pour l'ensemble de leur disposition; et cette dependance n'est pas foncierement affectee par l'e' istence, sur des points particuliers, de quelques differences dont il nons reste a parler. La premiere divergence se rencontre apres Ie 2e dimanche, et elle se comprend aisement. Tandis qu' Alcuin, suivant en tela l'usage gaulois de son temps, mettait au 3e dimanche la messegregorienne Deprecationemnostram du dimanche V acat I) qui suit leg Quatre-Temps de Pentecote dans leg gregoriens, Ie missel romain au contraire, qui place leg QuatreTemps de juin dans la semaine de la Pentecote -selon l'usage romain -ne pouvait pas laisser la ~esse Deprecationem nostram a la place ou l'avait mise Alcuin; il eat pu, il est vrai, l'avancer au premier dimanche reel, a la maniere gregorienne (voir tableau, p. 128, oraison N° 8); mais, puisqu'on avait decide de modeler la serie des dimanches sur celIe d' Alcuin, et que Ie premier dimanche alcuinien commenc;.aitpar la messe Deus in te sperantium (messesuivante, oraison N° 11), on res01utdon~ d'olnettre, p~reme~t;~t; stIn-
L.
220
BROU
(98)
plement, la messe Deprecationem nostram. C'est ce qui fait que, a partir du 3e dimanche, la liste romaine, est desormais en retard d'une unite sur la liste alcuinienne, et il en sera ainsi jusqu'au 22e dimanche inclus. Arrives a la fin de leur liste,les redacteurs romains s'apercevront qu'illeur manque un dimanche pour arriver au nombre de 24 marques par Alcuin : nons verrons bientot comment Us ant fait pour completer ce chiffre. Auparavant, il nons faut parler de la seconde divergence entre leg deux listes. Elle se produit apres Ie 15e dimanche romain (Ie 16e alcuinien). A cet endroit, les deux listes, si on leg compare aux documents gregoriens antecedents, paraissent presenter line lacune de deux dimanches: ce sont leg deux dimanchesgregoriens de septembre, qu'avaient repris leg Gelasiens du VIlle siecle. Mais, dans Ie Supplement d' Alcuin, cette lacune n'est qu'apparente: Alcuin, qui nons l'apprend lui-meme dans la preface Hucusque, ne faisait que supplementer I' Hadrianum, il ne Ie supprimait pas: il tenait done necessairement compte des deux dimanches gregoriens de septembre qui figuraient dans I'Hadrianum 1. C'est vraisemblablement parce que la preface Hucusque disparut tres vite de la plupart d;;s gregoriens copies sur l'edition d' Alcuin, ou parce qu'en fait, elle ne flit pas connue ou mise en pratique par leg ordonnateurs des Missels de la Curie romaine aux XIVe-XVesiecles, que Ie Missale Romanum des ages suivants resta depourvu des deux dimanches gregoriens de septembre. Du mains, ce petit accident manifestait-il de la fa.;on la plus claire la conformite materielle de la liste romaine a la liste alcuinienne ;
1. n tenatt compte aussi du auss! la place des deux d1mandimanche « Vacat» gregorien qui ches gregoriens de septembre, il suit leg Quatre-Temps de Pente- l'etlt fait savoir d'une maniere c6te : mais, commeil ne celebrait ou d'une autre, ou les etlt inseres pas ces Quatre-Temps dans la a leur place nouvelle dans sa liste meme semainequ'a Rome, il de- de dimanches. C'est preclsement pla~ait en cons~quenceIe for- parce qu'il n'a rien change A leur mulaire du dimanche «Vacat» disposition dans I'Hadrianum gregorien, comme on peut Ie voir qu'il ne les a pas fait figurer sur sur sa liste, au 3" dimanche. son Supplement, Pes lors, s'il avmt VoulQ~changer
221
(99)
ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTE
celle-ci, en effet, ne marquait pas de solution de continuite entre son 16e et son 17e dimanches: Alcuin s-'enetait suffisamment explique dans sa Preface et, pour ceux qui se servaient du sacramentaire tel qu'ill'avait edite 1, il n'y avait pas a se tromper; au Xle siecle encore, epoque oil il subsistait davantage de sacramentaires ainsi disposes,Ie missel romain du Latran conserva ces deux dimanches et a leur place exacte ; en plein xme siecle,Ie missel de la Curie fit de m~me. Mais, au XIVe-XVesiecle, la plupart des eglises se servant de missels pleniers fort eloignes du type alcuinien, il eat fallu line dose d'erudition, peu commune a l'epoque, pour refaire exactement Ie missel gregorien tel qu'il etait sorti des mains d' Alcuin. Heureux encore devons-nous nous estimer de ce que leg modeles romains du temps aient suivi scrupuleusement la liste d' Alcuin telle qu'ils la voyaient dans quelque sacramentaireevolue, mais toujours appeleÂŤ gregorien I), c'esta-dire dans lequel il n' etait guere possible de deviner qu'il fallait intercaler deux dimanches speciaux a un certain endroit de la liste d' Alcuin. Mais cette fidelite materielle a la liste traditionnelle on reputee telle, nous a sansdoute epargne bien des mecomptes d'un autre genre; sans compter que l'un de ces deux dimanchesgregoriens nous a ete restitue par Ie Missale Romanum,de la fa~on la plus inattendue, bien que hors de sa place: c' est precisement ce qui constitue ce que nous appelons la troisieme divergence,laquelle, du reste est line consequencede la premiere. Voici en quoi eJJe consiste. Des la que Ie Missel romain ne reprenait pas la messedu troisieme dimanche d' Alcuin -et iJ ne Ie pouvait pas, l'on s'en souvient -il Y avait desormais line messe en moins dans la liste romaine. On fecula Ie plus possible pour aviser a son remplacement: c'est ainsi que Ie decaJaged'une unite entre leg deux listes se poursuit jusqu'a l'avant-dernier dimanche. Arrive-la, il fallut bien se rendre a l'evidence qu'il manquait un formulaire, et se decider a combler Ie deficit si l'on voulait avoir un nombre de formulaires egal au chiffre
1. C'est-~-direde I'Hadrianum, m@medu Suppl6ment. suivi de la Pr6face, suivie elle-
Z22
1.. BROU
(100)
apparent qu'on lisait sur la liste alcuinienne, c'est-a-dire XXIV. C'est alors que les redacteurs romains choisirent, par line determination des plus heureuses,Ie premier des deux formulaires gregoriens de septembre, qu'ils avaient d'abord laisses de cote; et a cette messetraditionnelle ainsi recouvree, ils attribuerent la 23e place, particularite que, seul, Ie Missale Romanum garde encore aujourd'hui. Enfin, il est line quatrieme et derniere divergence, resultat combine de celles qui precedent. La liste du Supplement d' Alcuin s'arretait, a premiere vue, du moins, au 24e dimanche apres la Pentecote: les redacteurs romains qui l'avaient prise pour modele resolurent de s'en tenir a ce chiffre de 24 dimanches,bien qu'il ne repondit pas a to utes les situations creees par la mobilite de la fete de Paques. Dans les annees oil Ie nombre des dimanches depassait24, I' on en vint bientot a reprendre -pour ce qui concerne leg oraisons et leg lectures -leg formulaires des derniers dimanchesapresl'Epiphanie, eux aussi en nombre variable suivant leg annees1 ; au contraire, pour leg tres fares anneesoil il n'y a que 23 dimanchesreels apresla Pentecote 2,on voulut maintenir quand meme Ie chiffre de 24 formulaires que l'on trouvait sur la liste alcuinienne: d' oil 1a necessite,ces annees-la,d' en arriver au tour de force consistant a loger 24 dimanches en 23 semaines, c'est-a-dire a mettre, a un endroit donne de la liste, deux ÂŤ dimanches)} dans line meme semaine,generalement l'avant-derniere; 3 d'oil aussi cette curieuse denomination de dimanche ÂŤ anticipe)}, que l'on crea pour la circonstance'. 1. La chose etait deja r~gIee dam si testum non impediat. Similiter tit de dominicis post octavam Pentecostenusque ad Adventum.. 2. On gait que l' An tiphonaIe du dimanche dans l'octave de Missarum s'en tient toujours a l'Epiphanie: ÂŤSi tempus breve 23 formulaires de piecesde chant fuerit a dominica prima post oc- pour Ie:,;dimanches apresIa Pentavam Epiphanie usque ad Sep- tecOte. 3. Voir Ia rubrique placeeavant tuagesimam ita quod officia dominicalia non possinl expleri suis I'Introit du vingt-troisieme didiebusoffic,a residuarumdomini- manche, dans Ie missel actuel. carum distribuuntur per ebdoma- 4. La rubrique preserivant
dans Ie misseI de 1474, bien que par une rubrique aussi peu explicite que possible et qu'iI falIait aller chercher apres Ie formulaire
(101)
ORAISONS DOMINICALE8 APRtS LA PENTECOTE
Zl3
En fait, cependant, Ie systeme alcuinien supposait un total de 26 dimanches, mais nous avons e}:plique plus haut comment oil etait difficile, a la fi~ du Moyen-Age, de soup{:onner que Ie chiffre apparent, indique par Ie Supplement d' Alcuin ne rut pas Ie chiffre reel. C'est la la derniere difference entre,la liste alcuinienne et celIe du Missale Romanum: elle n'emp~che pas notre Missel d'etre en pleine conformite, sur leg points principaux, avec Ie Supplement d' Alcuin au sacramentaire Gregorien d'Hadrien, et en fin de compte, avec Ie sacramentaire meme de Saint Gregoire. l'~ anticipation -du dimanche au samedi (ou me-mea une autre ferie precedente),deja existante, quoique assez obscure, dans Ie missel de 1474 (voir plus haut, p. 222, n. 1) est rendue de fac;on beaucoup plus explicite dans Ie misselde S. Pie V, a la fois avant Ie deuxieme dimanche apres l'Epiphanie et apresIe vingt-troisieme dimancheapresla Pentec6te. Il y a encore,dans notre missel actuel, un autre cas possible de dimanche ~anticipe -, c'est quand
l'octave de l'Epiphanie tombe Ie dimanche; alors, et deja dans le missel de S. Pie V (1570, ed. Venise) onÂŤ anticipeÂť au samedi la messe du dimanche dans
l'octave, pour laisser au jour octave sa messe propre.
Mais ce
cas ne pouvait se produire au temps de saint Gregoire, dont Ie sacramentaire n'avait pas de messe speciale pour Ie jour octave de l'Epiphanie: cette messe apparait seulement dans leg ge-
lasiens du VIIIe siecle.
SUMMARIUM Admirabilis
liturgicae
costen in Missali profundioris
theologicae
ecclesiae Romanae Mirum
proinde
desiderare ortum riam,
seriei dominicalium doctrinae
ad Concilii
semina
in
uberrimo
inter liturgiae
nosse ac evolutionem productionem
Tridentini
Huic piissimo
post Penteatque
euchologiae
agro contenta. non est plures
necnon vicissitudines
ob multifariam
orationum
Romano nemo est qui non videat maiestatem,
formularum
cultores maximopere nostrarum
quas ipsae decursu saeculorum Sacramentariorum
reformationem
litterasubierunt
ac Missalium
usque
editorum.
iustoque desiderio satisfacere
pro viribus
voluit Auc-
L.
224 tor.
BROU Et quidem in prima
est, initia cumentis simul
jormularum desumpta
et historiam
In altera
sui operis parte, quae hisce in pagellis de principalibus
in columnas
variantium
iungit
litteralem.
lectionum
aliisque
disposuit,
atque originem
delineare apparatu,
do-
satagit.
super unamquamque
addito
edita
Sacramentariis
parallelas
uniuscuiusque
vero, brevi editura,
gram,
(102)
jormulam
inte-
commentariolum
sub-
De van
geschiedkundige
de ( Vita
I
Sancti
waarde AdalbertiÂť
DOOR
Dom JAC. HUIJBENt (Egmond)
Toen Prof. Oppermann in 1925 door bet Historisch Genootschap te Utrecht werd aangezocht een nieuwe critische uitgave te bezorgen van de Egmondse Annalen, stelde hij zich niet tevreden met eennieuwe editie der Annalen, maar voegde er oak de Vila I S. Adalberli en verschillende andere documenten bij. Na acht jaren zoeken en werken verschenen in 1933 zijn Fonles Egmundenses,waarmede hij de geschiedenisvan Egmond een hoogst belangrijken dienst heeft bewezen. Hier .De bier volgende bladzijden wikkeling der in 1573 verwoeste oude abdij enzo bet nieuweweer werden door Dom Jac. Huijben, aan bet oude vast te knopen. prior van de Sint-Adelberts-priorij te Egmond, aan de Redactie WaarschijnIijk zoo de auteurzeIt, van SacrisErudiri beloofd,enkele bij bet drukkIaar makenvan deze bladzijden, aan zijn werk wel maandenvoordat hij op bet ziekbedwerd geworpendoor de kwaal, enige wijzigingen hebben aangewaaraan hij op 13 Maart 1948 bracht wat den vormbetreft,door is overleden. Het zijn aanteke- bijv. de citaten meerin den tekst ningen, die hij gebruikte bij zijn te verwerken. Het blijft echter lezingenvoor bet verzameldecon- aItijd eendelicate taak bet werk vent, met bet doel bij de monni- van anderen om te vormen, omken van bet herrijzend Egmond dat bet gevaar niet denkbeeldig is, met den to on soms oak den de herinnering weer levendig te maken van de oorsprongenont- inhoud van bet stuk te veranSacris Erudirl. -15.
J.
226
HtlIJB~
(2)
wordt immers o. m. de tekst van de vita prima op critische wijze naar aIle hem bekende handschriften vastgesteld en ingeleid. Maarwat blijft er nu nag van de DudeVita I en haar geloofwaardigheid over? Bijna niets. Moeten we Oppermann geloven, clan weten we absoluut niets met zekerheid, noch van bet leven van St. Adelbert, noch van zijn 'cultus op den St. Adelbertsakker, noch van de stichting en de eerste tij den van de abdij van Egmond. Want de oude Vita I bevat niet alleen bet eigenlijke leven van den Heilige, maar ook en vooral bet verhaal van de mirakelen, die na zijn dood geschiedden, waarbij clan zijn cultus op den St. Adelbertsakker, de stichting der abdij en haar oudste lotgevallen ter sprake komen. Voor al die gebeurtenissenis de oudste levensbeschrijving van den heilige nagenoeg de enige geschreven bron, die we bezitten. Met haar waarde staat of valt geheel de oudere geschiedenisvan Egmond. Het is dus van bet hoogste belang dat we de geloofwaardigheid der Vita I S. Adalberti eensernstig en loyaal onder de loupe nemen, te meer, omdat zij in onze dagen zo scherp is aangevallen. Die geloofwaardigheid hangt allereerst af van de vraag: wanneer en door wien is dat leven beschreven? Was de schrijver getuige van hetgeen hij verhaalt? Of was hij ten minste in staat zich betrouwbare inlichtingen te verschaffen omtrent de gebeurtenissendie hij meedeelt? Slaan we de levensbeschrijving van den heilige open, clan lezen we claar aan bet slot dele verklaring: ÂŤ Dit verhaal over bet leven en de mirakelen (virtutes) van den glorierijken belijder Christi Adalbertus, is opgesteld door de monniken. (cucullarii) van bet klooster van Mettlach, op bevel van den doorluchtigen Heer van datzelfde klooster, den bovengenoemden aartsbisschop Egbert, die uitmunt als kundig en onverderen. Daarom wordt de tekst van de voor huiselijken kring gehouden voorlezing zonder ingrijpende wijziging bier afgedrukt;
slechts bier en daar werden al te plaatselijke gegevensin algemener vorm gehouden.
221 2.
(3)
t>tj; « VI'rA
t
SANCTt
ADALBERTt
Ii
moeid bevorderaar van alles wat goed en schoon is en tot eer van God strekt 1. » De bovengenoemdeaartsbisschopEgbertus is de zoon van graaf Dirk I I ; van hem wordt in hk. 19 van de Vita verhaald dat hij, op den feestdag van St. Adelbert in Egmond als subdiakeJl in de hoogmis fungeerde en van een langdurige koorts genezenwerd ; waarbij daD toegevoegd wordt : « 't Is dezelfde Egbertus, die, later door God tot de !Vaardigheid van aartsbisschop uitverkoren, thans met zulk een vurigen ijver voor Gods eer en zulk een wij s beleid de kerk van Trier bestuurt 2. » Het leven van St. Adelbert werd dug te hoek gesteld op last van Egbert, aartsbisschop van Trier (977-993), door de monniken van de abdij van Mettlach. Dit laatste wekt wel enige bevreemding. Wat hebben de monniken van bet zo ver afgelegen Mettlach (40 km. ten zuiden van Trier, aan de Saar) met Egmond uit te staan? Wat kon men daar in Mettlach omtrent St. Adelbert weten? Toch valt aan de juistheid van dit bericht niet te twijfelen. Een .geheel onverwachte en evenzeer onverdachte bevestiging er van is in 1888 opgedoken, toen in de Monumenta GermaniaeHistorica (Scriptores,dl. XV, 2, 1261-1268)deMiracula S. Liutwini verschenen, een omstreeks 1095 te Mettlach opgesteldverhaal van de mirakelen van den H. Lutwinus. De H. Lutwinus (t 713) was de stichter van de abdij van Mettlach. Na den dood van zijn echtgenote, trad hij zeIt in bet klooster, doch werd kort daarop (omstr. 698) tot aartsbisschop van Trier gekozen. Als stichter van bet klooster, beschouwde hij zich tegelijkertijd ook als de wettige eigenaar er van, volgens een rechtsopvatting, die in de vroegere middeleeuwen vrij algemeenwas, en die we oak later in de beginperiode van Egmond zullen terugvinden. Zo onderwierp hij zijn stichting, met al haar bezittingen, aan den aartsbisschoppelijken stoel van Trier, zodat hij en zijn opvolgers tevens oak abt en eigenaar van bet klooster te Mettlach werden. Vandaar dat Egbert, in de levens.beschrijving van St. Adelbert, als «onze doorluchtige Heer»betiteld wordt : serenissimusdominus monasterii (hk. 28). 1. Vita,hk. 28; Fontes, bIz. 21.
Fontes,bIz. 15.
J.
228
HUIJBEN
(4)
Die toestand was verre van ideaal. Geenwonder, dat bet klooster in verval geraakte. In 941, waarschijnlijk als gevolg van de hervormingsbewegingender Cluniacensers, van Gorze in den Elzas, van Gerard van Brogne in ZuidNederland, -hervorming, die juist tot strekking had bet kloosterleven meer onafhankelijk te maken van wereldlijke inmenging, -werd Mettlach hervormd. De aartsbisschop Rotbert (oom en opvoeder van St. Ansfried) zag at, zo niet van zijn eigendomsrecht op de abdij, dan toch van zijn abtelijken titel. Tot eerstenregulieren abt benoemde hij Ratwich of Ruothwic, monnik van Cornelimtinster te Inden (bij Aken). Nu bloeide de kloostertucht, en als onmiddellijk gevolg daarvan, ook de studie weer op. Onder zijn bestuur wordt genoemd de monnik Germanus, die aan 't hoofd der kloosterschool stond, en als « de geleerdste man tot ver in den omtrek gold». Tal van jongelieden ontvingen van hem bun literaire vorming. Den hoogsten bloei bereikte Mettlach onder aartsbisschop Egbert (977-993), toen Remigius, die later abt zou worden, de kloosterschool bestuurde. In de Miracula S. Liutwini wordt gezegd, dat er zulk een roep van Remigius uitging, dat tal van monniken en geestelijken nit aIle oorden van Gallie zich om zijn leerstoel schaarden, en, naar huis teruggekeerd, bun omgeving en aIle streken van Gallie met bet licht der Mettlachse leerschool vervulden. Remigius had zijn wetenschappelijke vorming genoten aan de kathedraalschool van Reims, waar de to en reeds vermaarde Gerbert (de latere Pans Silvester II, 999-1003) in de jaren 972-989 de classieke letteren en de philosophie van Aristoteles doceerde. Gerbert stond in briefwisseling, zowel met aartsbisschopEgbert, als met de monniken van Mettlach, waarvan er verschillende te Reims zijn leerlingen waren. Abt Ruothwic zond twee zijner monniken naar de school van Reims. Onder hen bevond zich RuopertUg of Rupert, de schrijver van de Vita 1 S. Adalberti: « Ex eorum condiscipulatu Ruopertus quidam fuit, qui ad Ekmundam missus, vitam sancti Adelberti luculento sermone conscripsit 1. » 1. Miracula S. Liutwini, hk. 10; M.G.H., SS.XV, 1264.
(5)
DE
ÂŤ VITA
I
SANCTI
ADALBERTI
Âť
229
Zo is bet raadsel opgelost: hoe 't komt, dat bet leven van St. Adelbert Diet te Egmond, maar door een monnik van bet verre Mettlach geschrevenweld. ToeD.Egbert bet door zijn vader gestichte klooster van Egmond wilde verrijken, Diet alleen met handschriften en kunstvoorwerpen, maar ook met eensierlijke levensbeschrijving van denpatroonheilige,wendde hij zich h'eel begrijpelijk tot de monniken van zijn abdij van Mettlach, waar studie en wetenschap immers in zo'n hogen bloei stonden. Waarschijnlijk zou hij in de jeugdige abdij van Egmond, to en DOg in haar kinderschoenen, Diet zo gemakkelijk iemand hebben gevonden in staat om in sierlijk latijn, naar de regels van de toeD heersendemode, een heiligenleven samen te stellen. Men had bet to en in Egmond voorlopig DOg te druk met bouwen en ploegen, zodat er voor studie maar weiDig tij d beschikbaar was. Zo weld daD in Mettlach 'n leerling van den gevierdenGerbert aangewezen,op wiens vaardige pen men kon rekenen; en omdat men ook een betrouwbarelevensschetswilde levefen, weld Ruopert, misschien in gezelschapvan een of twee andere monniken, naar Egmond gestuurd, om zich tel plaatse te orienteren en de nodige gegevenste verzamelen. Maar bier rijst eentweedebeklemmendevraag : waf kon men toenin J.:gmondnagomtrent Sint Adelbert met zekerheidweten? Ruopert schrijft tijdens bet leven van aartsbisschop Egbert, dus tussen de jaren 977-993: dat is ongeveer250 jaar na de gebeurtenissenI Geschreven documenteD betreffende den heilige heeft hij Diet gevonden. Hij heeft alleen mondelinge overleveringen kunnen opvangen. Nu behoeven we Diet aIle mondelinge overleveringen a priori als waardeloos te verwerpen. Zij bevatten gewoonlijk een kern van waarheid. Vooral op bedevaartplaatsen-en bet graf van St. Adelbert was een bedevaartplaats -hebben overleveringen omtrent den oorsprong del bedevaart eentaai bestaan. Maar hoe gemakkelijk worden de oorspronkelijke gegevens in den loop del tijden, wanneer zij van mond tot mond gaan, Diet vervormd, VOOf!i:Jwann~~r ,h~t 9v~r een !i:fstand van
~~uwengaat?
230
J. HUIJBEN
(6)
Heel rooskleurig staat bet er dug, voor bet verhaal van bet eigenlijke leven van St. Adelbert, niet voor. Zo was reeds, bet oordeel van Mabillon in 1672; zo luidt ook bet eenparig oordeel der moderne geschiedschrijvers. Maar tot bier toe hadden we dan ten minste nog den troost dat de Vita, al kan zij ons ook weinig geloofwaardigsvertellen omtrent bet leven zeIt van St. Adelbert, dan toch voor de latere gibeurtenissen, vooral voor die, welke op de stichting de! abdij betrekking hebben, als een volkomen betrouwbare bron moet gelden. Ruopert schrijft immers op last van Egbert, den eigen zoon van den stichter der mannenabdij : en hij ontleent zijn inlichtingen aan de oudste monniken van Egmond, die zeIt getuige zijn geweest van de gebeurtenissen. Wat die latere tijden betreft, is zijn verhaal dug volkomen geloofwaardig. Zo dacht men er tot hiertoe vrij algemeenover. Maar nu,komt Oppermann dat alles in verdenking brengen. Hij geeft volmondig toe, dat Ruopert inderdaad een leven van St. Adelbert heeft geschreven tussen de jaren 977-993. Maar, zegt hij, dat leven bezitten we niet meer in zijn oorspronkelijken vorm. Het leven van St. Adelbert, zoals we dat tegenwoordig in de nog bestaande handschriften lezen, is pas in de xme of in 't laatste kwart der XIIe eeuwopgemaakt, met gebruikmaking van de oude, oorspronkelijke levensbeschrijving van Ruopert, maar zonder dat we kunnen uitmaken in hoeverre de jongere Vita de oudere gewijzigd en verknoeid heeft J.
1. In de Egmonder Fiilschungen (uitg. 1919,bIz. 68): We weten Diet «ob ein Teil der echten vita in die von C iibergegangen ist, sondern beweisennur, dass der Verfasser sell Machwerk als die echte Biographie angesehen wiggeDwill. Die echte vita RuopeTti musseD wir demnach als verloren ansehen... Die Iiingere vita ist ein Machwerk erst des 13. Jahrhunderts» (cfr bIz. 72).
bIz. 54, behalve dat op bIz. 57 staat: « Die liingere vita ist ein Machwerk yon C und F $ (zondel datum). Op bIz. 72 van de uitg. 1919 lezen we: « Die tins vorliegende Vita Adalberti ist, wie wir festgestellt haben, nicht im ersten Drittel des 12., sondern im ersten Viertel des 13. Jahrhunderts verfasst $. In de uitg. 1920 luidt de tekst: « ...sondern erst u~
Jiet~el!qe~ qeuitgavevan t 920,
~175 yerfa5~t $ (bl1i. 6:1.)~
(7)
DE ÂŤ VITA
I SANCTI
ADALBERTI
Âť
231
M. a. w. we weten ten slotte Diets met zekerheid. Wat moeten we daarvan denken? Laten we eerst nagaan hoe 't staat met de handschriften, die ODSden tekst hebben overgeleverd. Welke handschriften bezitten we DOg van de levensbeschrijving van St. Adelbert? Er hebben zeer oude, thans verloren handschriften bestaan. Oppermann vermeldt er gene, en schijnt er ook Diet naar gezocht te hebben. Maar ik kan er tach enkele opgeven. Een systematisch onderzoekin de middeleeuwsebibliotheekscatalogi zou er zeker DOgandere aan het licht brengen. Zo kunnen we dus zonder veel te zoeken, nit de opgaven van slechts enkele middeleeuwsebibliotheekscatalogi, reeds het bestaan vaststellen van vier oude handschriften del Vita I S. Adalberti: een te Stavelot v66r het jaar 1105, een te Egmond in de jaren 1120-1129, een te Rolduc v66r het midden del XlIIe eeuw, en een in de St. Matthias-abdij te Trier van onbepaalden datum. Er moeten er stellig nag meer zijn geweest. Zo is het bijv. zeker dat men in Egmond, van den beginne at, een kopie heeft bezeten van Ruoperts levensbeschrijving of zelfs Ruopelts eigenhandschrift. En de afstamming del nog bestaande handschriften, zoals die nit de vergelijking der varianten kan worden opgemaakt, bewijst dat er ten minste vijf tussenschakels verloren zijn geraakt. Zo komen we reeds tot een klein tiental verloren handschriften. Hieruit mogen we veilig afleiden, dat de Vita I S. Adalberti, ondanks het feit, dat de heilige slechts een locale verering heeft genoten, tach in betrekkelijk ruimen kring belangstelling heeft gevonden. Een tweede conclusie is: dat het a priori onwaarschijnlijk geacht moet worden, dat al die handschriften enkel en alleen den vervalsten tekst zouden hebben overgeleverd. Hoe is 't mogelijk dat een in 't laatste kwart der XIIe eeuw ontstane vervalsing den zuiveren, oorspronkelijken tekst, die sinds 200 jaar reeds op verschillende plaatsen verspreid was, geheel en al zou hebben verdrongen, zodat er na dien tijd, als door een geheime afspraak, alleen maar afschriften zouden zijn gemaakt van den vervalsten tekst en geen enkel meer van den oQrspronkelijke? Pie andere handschriften heeft men
232
J. HUIJBEN
(8)
toch zo maar Diet uit de circulatie kunnen wegsmokkelen. Of moet men, van een bepaalden datum af, op aIle plaatsen tegeIijk een algemeneÂŤ conspiration du silence ) veronderstellen ten opzichte van den oorspronkeIijken tekst? Deze simpele redenering leert ODSwel, dat de oorspronkelijke tekst van de Vita I S. Adalberti Diet geheel en al in den loop der tijden verzwolgen kan zijn geraakt. Maar bet zegt ODSDiet, hoe die tekst er uit zag. Voorlopig kennen we de Vita I S. Adalberti alleen uit de DOg~estaande handschriften. En deze -bet moet erkend worden -zijn van zeer jongen datum. Tussen bet tijdstip, waarop de Vita door Ruopert werd samengesteld en dat, waarop de oudste der overgebleven afschriften werden gemaakt, liggen 500, ja 600 tot 700 jaren I In zijn EgmonderFiilschungen beweerdeOppermann: ÂŤ Die handschriftliche Ueberlieferung der Vita Adalberti reicht nicht fiber das 16. J ahrhundert zurlick 1.) Hier is de schrijver blijkt baar in tegenspraak met zichzelf; want enkele bladzijden verder spreekt hij van eenBerlijns handschrift der Miracula S. Ada lberti uit de xve eeuw2; tenzij we moeten veronderstellen, dat hij toeD DOgDiet wist, dat bedoeld hs. 3, behalve de latere Miracula, ook bet leven van St. Adelbert bevatte. Dat de oudste handschriften der Vita I S. Adalberti pas uit de XVIe eeuw zouden stammen, is in ieder geval Diet juist. Zo erg is bet gelukkig niet. Maar veel beter staan er de zaken ook Diet voor. Uit de xve eeuw zijn er althans DOg vier handschriften bekend. Maar nu rijst de grote vraag: is die tekst, die we aidus door vergelijking der DOg bestaande handschriften critisch kunnen reconstrueren, werkelijk de tekst, dieD Ruopert omstreeks 980 heeft samengesteld? Of is bet soms een latere bewerking van Ruoperts oorspronkelijken tekst? Feitelijk kunnen we Diet hoger daD tot bet jaar 1296 opklimmen 4. En inderdaad meent Oppermann in den tekst zelf aanwijzingeDte vinden, dat deze zoals hij voor ODSligt onmogelijk 1. Uitg. 1919, bIz. 57; uitg. 1920,bIz. 46. 2. Uitg. 1919, biz. 65; uitg. 1920, bIz. 55.
~. Hij schijqt h~t slechtsutt
een aanhaling van W. Levison in Neues Archiv, XL, 1916, 795, te kennen.
~. V~I.FQ~tes, bIz.10. v~
(9)
DE
« VITA
I SANCTI
ADALBERTI
»
233
omstreeks 980 door Ruopert kan geschrevenzijn. Laten we zijn argumenten even onder de loupe nemen, Zoals ik reeds zeide, heeft men er v66r Oppermann nooit aan getwijfeld dat de tekst, zoals hij in de handschriften voorkomt, werkelijk de oorspronkelijke tekst van Ruopert
was. Pijnacker Hordijk, die zich v66r Oppermann het diepst met de zaak heeft ingelaten, had slechts een bezwaar, dat hem trouwens in het geheel niet onoverkomelijk leek en ten hoogste het best.aanvan enkele bedorven plaatsen zou bewijzen 1. Prof. Oppermann heeft later zelf bewezen, dat in de beste handschriften, nl. in de handschriften van de eerste groep, niet den verleden, maar den tegenwoordige tijd staat aangegeven (regit, in plaats van rexit) 2. Een tweede bezwaar, indertijd door Prof. Pols geopperd, blijkt evenmin te bestaan3. We komen nu aan de bezwaren door Prof. Oppermann zelf gemaakt. In zijn Fontes bIz. 17 schrijft hij : « Onze Vita is niet het werk van Ruopert. Er zijn twee plaatsen in de Vita zelf, die dit al dadelijk uitwijzen. Volgens c. 13 heeft de non Vulfsit, die in haar droom door St. Adelbert drie keer wordt aangemaand zijn lijk te laten opgraven, daarvan mededeling gedaan " Theoderico comiti, qui locum eundem, sicuti nunc posteri eius retinent, proprietatis iure possidebat ". Dit kan niet onder graaf Dirk II, den zoon en opvolger van den hier genomenin zijn Egmonder Fiilschungen(1919),bIz. 61; (1920), bIz. 50. 2. Cfr Fontes,bIz. 18* nota 1. 3. Prof. POLS, Bijdr. tot de kritiek der Annales Egmundani, in Geschiedk.Opstellen, aangebaden aan R. Fruin, bIz. 325, beweerde, dat in hk. 17 van Dirk I reeds als comes Hollanden heiligen Adelbe~t van Egmond., in Bijdr. v. vaderl. gesch. diae gesprokenwordt. Pijnacker, en Oudheidk.,49 reeks, I, 1900, 1.c., heeft er reeds op gewezen, bIz. 157, noot 1. Het argument dat q~;~ pewerin~on~e~rond~s, wordt dOQfprot OppermaD;q ov~~
1.«In hetgehelestuk kan ik met zekerheid slechts eenwoord aanwijzen, dat in een ten tijde van aartsbisschopEgbert geschreven opstel Dietpast. In cap. 19woldt nl. gezegd: Hic denique est Egbertusqui... Trevirensemrexit ecclesiam.» (C. PIJNACKERHORDIJK, Waf wetenwe nu omtrent
J.
234
HUIJBEN
(10)
bedoelden graaf Dirk I, dug niet door Ruopert geschreven zijn 1. I)
Ik zie niet in, waarom Ruopert niet kan gezegd hebben, dat de kerk van Egmond in 't bezit was van de nakomeJingen van Graaf Dirk I. Men veronderstelt wel, dat Ruopert nog tijdens bet leven van Dirk II schrijft, omdat hij diens dood (6 Mei 988) niet vermeldt. Nergens geeft hij echter te kennell, dat Dirk II nog leeft. Zeker is aIleen, dat Ruopert v66r den dood van aartsbisschop Egbert (8 of 9 Dec. 993) schrijft. En in 993 waren er niet aIleen kleinkinderen, maar zelfs achterkleinkinderen van Dirk I 2. Ook al neemt men aan, dat de Vita nog tijdens bet leven van Dirk II ontstaan is, dan kan Ruopert nog best van de nakomelingenvan Dirk I spreken. « Bij die posteri, zo schreef reeds Pijnacker Hordijk 3, denke men aan Dirk II en diens kinderen, waaronder Egbert I). Ja, zegt Prof. Oppermann 4, maar dat kan onmogelijk, want de kinderen hadden geenaandeel in bet eigendomsrecht van den vader; zij waren geen eigenaars; en toch staat er: «Theoderico qui locum eundem, sicuti nunc posteri eius retinent, proprietatis jure possidebat. I) Prof. Oppermann heeft gelijk : strikt genomen was er maar een eigenaar, nl. de toenmalige graaf. Maar die moeilijkheid,
1. «Der Verfasserschreibt angeblich unter Dietrich», Egm. Fiilsch.(1919)bIz. 61 ; (1920)bIz. 49-50. Aldus ook P. JUFFERMANS,La vie de saint Adalbert par Ruopert,moine de Mettlach, in Bulletin Du Gange,V, 19291930,biz. 52. OokreedsPijnacker Hordijk, 1. c., p. 156,die ook opmerkt, dat er niet gesproken wordt van graaf Arnulf, zoon en opvolger van Dirk II. 2. Het lijkt mij meer waarschijnlijk dat de Vita pas na den dood van Dirk II geschrevenis, dustosseDdejaren 988-993.Want na in hk. 13-17 gesproken te hebben over <Ie~irakelen, d~~
geschieddenten tijde van Dirk I, vervolgt hk. 18: «Nec sunt memorie subtrahenda, que temporibus Theodericiiunioris predicti videlicet comitis filii, nos ipsi vidimus declarata miracula.» En daama,in hk. 22 : «modemoquoque tempore». De tijden van Dirk II zijn dug blijkbaar reeds voorbij. Nooit wordt er gesprokenover Dirk II in den tegenwoordigen tijd, wat wel gebeurt voor diens zoon Egbert (regit, hk. 19; eminet, hk. 28). 3. L. c., p. 155, noot 3.
4.Falscll" ,. f.
(11)
DE
(( VITA
I
SANCTI
ADALBERTI
»
235
voor zoverre bet er een is, bJijft even goed bestaan, ook al verwijst men de samenstelling der Vita naar een veellatere periode. Of men de Vita omstreeks 980 of in de Xlle eeuw plaatst, ten alIen tijde zal die uitdrukking (sicuti nunc posteri eius retinent~, strikt juridisch genomen, onjuist zijn. De enige conclusie, die we daaruit kunnen trekkeD, is, dat de schrijver -wie hij ook zij en op welk tijdstip hij ook schreef -zich op dat punt Diet met de nauwkeurigheid van een jurist heeft uitgedrukt. In plaats van te zeggen, dat Egmond thans DOg in 't bezit is van Dirks nakomelingen, had hij moeten zeggen: « bet is nu DOgin 't bezit van Dirk's kleinzoon 1» of van zijn opvolger. De tweede plaats, die al dadelijk zou uitwijzen dat ooze Vita niet bet werk van Ruopert is, is deze: « In cap. 18 spreekt de schrijver over wondereD, die hij temporibusTheoderici iunioris, praedicti videlicet comitis (Theoderici I) filii, beweert zelf geziente hebben : ipsi vidimus. Ook dit kan niet door Ruopert, die immers monnik te Mettlach en Diet te Egmond was, geschreven zijn 2. » De oplossing wordt reeds door Pijnacker Hordijk aangegeven 3: « Die nos ipsi zijn niet de monniken van Mettlach, maar de lieden, die te Egmond aan Ruopertus inlichtingen gaven en tot wier tolk deze zich maakt.». Prof. Oppermann vindt dat een uitvlucht, die « nicht gangbar » is. Hij zegt echter Diet waarom; en ik zie bet ook
niet 4. 1. Misschien heeft bij den schrijver, die meermalenAlcuin's VitaS. Willibrordi gebruikt, oak bier een tekst van die Vita voor de ogen gezweefd,waarnaar oak Opperman verwijst: «(et posteri eius usque hodie... possident» (Vita Willibrordi, hk. 1). 2. Fontes, bIz. 17.; Bgm. Falsch., 1919,bIz. 61; 1920,bIz.
50. 3. L. c., bIz. 156. 4. Er zijn nag andere plaatsen, waar de schrijver 4et I~a~ voor.
komen alsof de monniken van Egmond aan bet woord zijn: bijv. in hk. 3 wordt er van St. Adelbert gesprokenals van onze vader of patroon: patris nostrio In hk. 24 lezen we: « eximii patris coenobium », en in hk. 25. «oratorium celeberrimi pairis ». 't Is Diet uitgesloten, dat de monniken van Egmond aan Ruopert schriftelijke aantekeningen ter hand hebben gesteld, waarin ~i~ vern~alde~?~at zij v~ S~,
J. HUIJBEN
236
(12)
Hij voegt er echter aan toe: « Dat kan ook niet tijdens Dirk II geschrevenzijn : want in cap. 22 maakt de schrijver Adelbert en van zijn mirakelen wisten: die aantekeningen zouden dan door Ruopert verwerkt
zijn tot eenliterair levensverhaal. Maar 't meest waarschijnlijk lijkt mij, dat Ruopert zich bier vereenzelvigt
met de monniken
van Egmond, voor wie en in wier naam hij feitelijk schrijft. Want we'moeten niet vergeten dat hij, die onder Gerbert een letterkundige opleiding had geno-
dient (Egmond) en waartoe hij behoort (Mettlach). Het is een voorbeeld van echt middeleeuwse gemeenschapszin. Wars van aIle individualisme en subjectivisme, laat Ruopert zijn eigen persoonlijkheid schuil gaan achter de gemeenschap,voor wie hij werkt ; achter de autoriteit, die hem aan 't werk zet; achter den heilige dien hij in zijn werk beoogt te verheerlijken: « Al bet onvol-
maakte, dat bier door de onbedoor aartsbisschop Egbert met de samenstelling der Vita duidendheid der schrijvers voor belastwas, om de nog ongeschool- den dag is gebracht, moge waarde
ten,
de monniken
van Egmond
te
helpenhun patroonheilige te verheerlijken, opdat bet christenvolk zich des te geestdriftiger zal betonen om St. Adelbert de verschuldigde eerte bewijzen, naarmate bet aanschouwt,hoe de hemel hen met een overvloediger
aantal wondertekenen ter zijner verheerlijking zegent(hk. 26); en tegelijkertijd om te laten zien, hoe schrikkelijk God degenen strait, die zich aan hem en aan zijn heiligdom vergrijpen (hk.1O). Ruopert
spreekt dus mill
of
krijgen door bet gezag van hem, die bet ons opdroeg. Als iemand goud gebracht wordt, ziet hij er niet naar, of de personen weinig te betekenen hebben, die 't brengen, maar enkel of bet goud schitterend is en kostbaar. Evenzo moet men in dit werkjeniet zien
naar de geringe gaven van hen, die 't schrijven, maar liever overwegen hoe lofwaardig en Gode welbehaaglijk bet leven van St. Adelbert geweest moet zijn, daar de goddelijke genade hem door zoveel heerlijke wondertekenen heeft doen uitschitieren ) (hk.28). Zo bezien behoeven de woorden, waarin Ruopert bet laat voorkomen alsof hij zelf getuige is geweest van de wonderen ten tijde van Dirk II ( « que temporibus Theoderici iunioris... nos ipsi vidimus), niet meer te bevreemden. 't Is niet Ruopert, 't is de gemeenschap die bier
meer in naam van de Egmondse monniken. Aan 't slot, waar hij zich tot zijn doorluchtigen beer en lastgever, aartsbisschop Egbert, wendt, vereenzelvigthij zich met de monniken van Mettlach : t Hec de vita et virtutibus opinatissimi confessorisChristi Adalberti Medelocensiscenobii excudere cucularii», alsof bet de gehele communiteit is, die dit werk spreekt. AlcuYn vereenzelvigt zich met ondemomen heeft en aan Egbertopdraagt. Z6 gaat de schrij- de monniken van Echternach in yer op in de geInee~s~4ap, <liehiJ ~iJn v~tq WII'~brordi, ~. 30 eQ
(13)
DE
« VITA
I SANCTI
ADALBERTI
II
231
gewag van de vele genezingen, die modernotemporedoor den heilige teweeggebracht zijn 1. » Ook bier hee-ft Oppermann gelijk: dat modernoquoquetempore staat tegenover temporibus Theoderici iunioris, en bewijst dat de auteur hoogstwaarschijnlijk pas na den tijd van Dirk II schrijft. Maar dat belet toch niet, dat Ruopert of zijn zegsliedenheel goed getuigen kunnen zijn geweestvan wonderen, die in den tijd van Dirk I I zij n voorgevallen? Oppermann constateert dan verder, dat er toch wel in onze Vita stukken van de oorspronkelijke Vita van Ruopert bewaard zijn gebleven. Zoo bijv. de twee plaatsen, waar sprake is van aartsbisschop Egbert als nog in leven zijnde (hk. 19 en hk. 28); en hij concludeert: « Wij hebben dus een latere bewerking van Ruoperts Vita voor OilS2. » De praemissen, waarop dele conclusie steunt, en die wij onderzocht hebben, zijn veel te zwak om een dergelijke gevolgtrekking te kunnen staven. In zijn Fontes meent Prof. Oppermann met die twee bewijzen te kunnen volstaan om aan te tonen, dat de OilSvoorliggende Vita niet bet werk van Ruopert kan zijn. In bet verder verloop van zijn inleiding herinnert hij echter aan andere bewijzen, die hij in zijn Egmonder Fiilschungen ontwikkeld heeft. « Op de tegenstrij digheid in de opgaven der Egmondse overlevering over de lotgevallen van Adelberts lijk hebben wij reeds vroeger gewezen3. De nit een evangelieboekovergeschrevenaantekeningen, die wij in bet volgende hoofdstuk
32 (vgl. M. G., SS. RR. Merov. VII, 95). Alcuin vereenzelvigt zich met de monniken van St. Riquier in zijn Vita Richarii, hk. p. 18. Een ander voorbeeld, ontleend aan degeschiedenisvan Mettlach : Tussen de jaren 1072-1078verzocht abt Nizo (Nithard) III van Mettlach Thiofried van Echternach een levensbeschrijving te geven van denH. Liutwin, stichter van Mettlach. Thiofried vol-
deed aan dit verzoek: maar hij Iaat het voorkomen alsof het abt Nizo zelf is, die met zijn monniken de pen voert. lie de uitgave van Prof. Dr. W. LAMPEN, Thiotried van Echternach en
zijn Vita S. Liutwini, 's Hertogenbosch,1936(Collectanea Franciscana Neerlandica, III, 6).
1. Fontes,bIz. 17*. 2. Fontes,bIz. 18*. 3. EgmonderFiilschungen,1920, bIz. 47vv. ; 1919,biz. 58v.
238
j. mJIJBEN
(14)
zullen behandelen, maken voor d~n tijd van graaf Dirk II gewag van een ecclesia,qua sanclus Adalberlus primum requievil, te Obinghem, dat is bij Oesdomin de parochie Hei10. » Dat is dus een eerste traditie. In de Vila echter vinden we 'n andere traditie. Daar woldt gezegd, dat St. Adelbert in Egmond begraven weld, en dat men aldaar onmiddellijk na zijn dood boven zijn graf een kerkje bouwde, dat door de Noormannen verwoest, doch door den priester Amalath weer opgetrokken weld 1. Ik moet bekennen dat ik, toeD ik voor 't eerst in de Egmonder Fiilschungen 2 dezelfde woorden las (nl. « Der Evangelientekst erwahnt eine Kirche zu Obinghpm,qua sanclus Adalberlus primum requievil » ) heel sterk aan de geloofwaardigheid del Vila I S. Adalberli begon te twijfelen. Maar ik weld al aanstonds gerustgesteld, toeD ik den oorspronkelijken tekst er op nasloeg, en bemerkte dat Oppermann den tekst geheel verminkt, en daardoor vervalst had. De tekst is ontleend aan de lijst del goederen die door graaf Dirk II en zijn gemalin Hildegard aan Egmond werden geschonken. Daar is wel sprake van een kerk « waarin bet lichaam van St. Adelbert eerst rustte », maar er wOldt helemaal Diet gezegd, dat die kerk te Obinghem gelegenwas. Ziehier de tekst: « In villa Obinghem, mansam linam, quam presbyter qui ecclesiam custodit, qua sanctus Adalbertus primum requievit, tenuit 3.»D. w. z. dat graaf Dirk II aan de abdij van Egmond geschonken heeft een hofstede, gelegen te Obinghem en die vroeger in 't bezit was van den priester, die de kerk bedient, waar 't lichaam van St. Adelbert eerst in rustte. Van een kerk te Obinghem is in '.1geheel geeDsprake, DOg veel mindel van een St. Adelbertus-kerk. Wat heeft Prof. Oppermann gedaan? Vit den tekst heeft hij enkele woorden gelicht (ecclesiamqua sanctus Adalberlus primum requievil), en deze in verband gebracht met de plaatsbepaling in Obinghem, die echter op heel jets aDdersslaat. De hoeve was te Obinghem gelegen, Diet de kerk.
1. Fontes, biz. 21*. 2. 1919,blz.59; 1920,biz. 47-48.
3. Fontes,bIz. 62, D. 34-36.
(15)
DE « VITA
i SANCTi
AI>ALBEI\Tt
))
239
Op deze verminkte en onjuiste aanhaling komt hij steeds terug (1919, 1920, 1933) soms met aanhaJingvan den volledigen tekst, doch zonder zijn vergissing te bemerken; en hij knoopt er verder allerlei verkeerde beschouwingenaan vast 1. Eerstens beweert hij dat Obinghem, bij Oesdom, in de parochie Heilo, gelegenis. Dat is lang niet zeker. Oppermann beroept zich op van den Bergh 2 en Bakhuizen van den Brink 3. Maar die vereenzelviging is niet meeTdan een veronderstelling. In de schenkingslijst, waaraan de tekst ontleend is, worden de geschonken goederen ongeveer naar bun geographische ligging gerangschikt, zodat men nit de volgorde ongeveer kan opmaken, waar Obinghem gelegenwas. Nu worden achtereenvolgens genoemd: Osdem(Oesdom),Limban (Limmen),
1. In Egm. Fiilsch. uitg. 1919, bIz. 99 zegt hij: «Drittens erwahnt der Akt Dietrichs II: II in villa
3. Bet Nederlandsche Rijksarchief, I, bIz. 194, noot 2. -Het
Obinghem mansam linam, quam presbyter, qui ecclesiam custodit qua sanctus Adalbertus primus [sic] requievit, tenuit. " Dass die-
Brink is gedeeltelijk onjuist. Op bIz. 192, noot 3 (0. c.) zegt deze: « Obinghem zal waarschijnlijk in den omtrek van de grafkapel van S. Adalbert, die eenweiDig noordwestwaarts van de abdij lag, moeten gezocht worden. » En bIz. 194, noot 21.« Nadere onderzoeking en hebben ODShierboven, blz~
se Angabe fiber die Ruhestatte des hI. Adalbert fabulos ist und friihestens dem 12. Jahrhundert entstammt, wissen wir bereits, vgI. oben S. 60. & In de uitg. van 1920, bIz. 85, woordeIijk hetzelfde, met dezelfde Iapsus calami (primus) en verwijzing naar bIz. 49. VgI. Fontes,
bIz. 37*. En bIz. 101 (uitg. 1919); bIz. 88 (uitg. 1920): «Und zwar deutet die Stelle fiber das Grab des hI. Adalbert in Obinghem darauf bin, dasses der Verfasser C ist, auf den auch die sonstige apokryphe Ueberlieferung fiber den hI. Adalbert zurfickgeht & (N .B. Hand C is uit de 2e helft der XIIe eeuw).
2. Handboek der Middel-Nederlandsche geographie, bIz. 150.
beroep op Bakhuizen van den
192 noot 3, uitgedrukt gevoelen bevestigd. In een rekening van bet Godshuis van Egmond, van den jare 1359, woldt onder Heyligheloe apgegeven: " Jan Hille in Obbinghevenne 18 sc. " En in een verhuurboek van den jare 1487 vond ik evenzoo onder Heilo opgegeven een " coeganc mitten
Godshuyse van Heyloe gemeen in Obbingerveen ". Beide handschriften berusten in bet Gemeente-Archief del stad Leiden t. Bakhuizen zegt Diet dat Obinghem bij Oesdom lag.
J.
240
HttIJBEN
(16)
Smithan (onbekend),Bachem,(Bak~um) Ordebolla(onbekend), Heramof (Arem tussen Bakkum en Limmen), Those (onbekend), Obinghem,Hemstede,(Heemstee, ten W. van Uitgeest, ten Z. van Castricum). -In een andere lijst hebbenwe deze volgorde Castrichem, Obinghem, Thos, Velsen1. Obinghem moet dus wel dicht bij Castricum gelegenhebben. Maar in ieder geval is bet Diet hetzelfde als Oesdom, dat afzonderlijk genoemd wordt, en door verschillende plaatsen van Obinghen:t gescheiden wordt 2. Dat St. Adelbert te Oesdom-Obinghembegraven zou zijn geweest, is dus geheel nit de lucht gegrepen,eerstens omdat nergens gezegdwordt dat St. Adelbert te Obinghem begraven werd, en vervolgens omdat Obinghem zeker Diet iedentiek is met Oesdom. Prof. Oppermann gaat DOg verder. De kapel, die volgens de Vita op 't graf van St. Adelbert werd gebouwd, zou de latere kapel van O. L. Vrouw ter Nood te Heilo zijn, en de put die bij 't opgraven van bet lijk ontstond, de Runxput, v66r die kapel gelegen3. Ter bevestiging haalt hij fen verhaal aan nit de Miracula S. Donatiani, waarin sprake is van Oesdom, van den Roriksput en den Roriksberg. De Miracula S. Donatiani, in 1794 door de Bollandisten uitgegeven naar een handschrift der XlIle eeuw (gedeeltelijk herdrukt door Holder-Egger in MG. SS. XV, 856 vv.), werden te Brugge, -dus veT van Egmond -te hoek gesteld. Het eerste mirakel, dat verhaald wordt, zou plaats hebben gehad in 't jaar 1011, en speelt te Oesdom.« Est igitur pagus ubique gentium conspicuus, noto cunctis vocabulo Fresia dictus. »,De naam Fresia moet bier heel ruim genomenworden. « Hic oppidum est, ab accolis Osdennecognominatum [bedoeld is Oesdom, in de oudste Egmondse stukken Osdem genoemd4], monti Rorikesberg vocabulo contiguum.» 1. Fontes, bIz. 64. 2. Voor de Iigging van Obinghem raadplegemen: Inventaris van het oud-archief der gemeente Heilo, opgemaakt in 1928, door G. van Es. 4. En niet Oostende. zoals
Siardus DIJCK in de Acta Sanctorum der BoIIandisten verkeerdeIijk aangeeft, Oct., dl. VI, bIz.
506B. 3. Fontes, bIz. 21.; Egm. Fiilsch. 1919,bIz. 59; 1920,bIz.48.
(i1)
bE
«(VITA
i sANdT!
ADAtBERTt
j)
~41
Waar die Rorikesberg gelegenkan hebben, zullen we aanstonds onderzoeken. Laten we eerst bet verhaal verder vervolgen. Te Oesdom dan, leefde een brave vrouw, Ermengardis genaamd. Op zekeren dag was zij met een emmer naar den Roriksp1!t gegaan, om water te halen voor haar huishouden: « quadam ergo die puteum Rorikisput dictum cum hydria adiit, ut ex eo aquam in usum familiae deferret ». Terwijl zij bezig was water te putten, wordt haar oor getroffen door 't geluid van muziek en gezang, dat van den Roriksberg vandaan schijnt te komen: « cum ecce auribus eius ex praefato monte Bonusadmissus est, quasi Bonuscythararum aut tympano canentium ». Vol nieuwsgierigheid laat zij haar emmer op den rand van den put staan, begeeft zich naar den berg om beter van de muziek te kunnen genieten: "relicta mox super os putei hydria, ad montem... accessit». Daar vleit zij zich ter aarde in parte mantis, en onder de ton en der muziek valt zij weldra in slaap. Nu overkomt haar een vreemde geschiedenis. Terwijl zij slaapt, wordt haar door de list des duivels een emmerkokend water over 't hoofd gegooid, met bet gevolg dat zij ernstige brandwonden oploopt en bet gebruik van haar ogen verliest. Acht jaar lang blijft zij blind. Dan verschijnt haar tot driemaal toe de H. Donatianus, patroon der stad Brugge, en gebiedt haar naar Brugge te gaan, waar zij bij zij n graf genezing zal vinden. Hetgeen inderdaad gebeurde. Aan dit verhaal knoopt Oppermann de volgende beschouwingen vast. De Roriksput te Oesdom, waarvan bier gesproken wordt, is de Runxput, gelegen v66r de kapel van O. L. Vrouw ter Nood. Hij ontleent zijn naam aan den Noormannenkoning Rorik, die omstreeks 860 in Kennemerland huisde. Ook de Roriksberg staat klaarblijkelijk met denzelfden beruchten Noorman in verband. Nu heeft Holder-Egger er reeds op gewezendat ook in de Vita I S. Adalberti eenzandberg met den N Dorman Rorik in verband wordt gebracht, en wel een zandberg, diein de onmiddellijke nabijheid van bet Dude St. Adelbertskerkje gelegenwas. In hk. 12 van de Vita I S. Adalberti wordt immers verSacris Erudiri. -16.
J.
242
HUIJBEN
(18)
haald, dat een der duinen, door verstuiving, zo dicht bij bet heiligdom van St. Adelbert genaderd was, dat men kon vrezen, dat bet kerkje geheel en al door bet zand bedolven zou worden. Toen Rorik, die claar geland was (quo dum forte Roricus barbarorum rex appulisset), dit bemerkte, gar hij order aan zijn ondergeschikten, om den gevaarlijken zandberg te verwij deren. Maar den volgenden ochtend bleek dat dit reuzenwerk niet meer no dig was. Door een wonder van St. Adelbert was de verstuiving tot stilstand gebracht. Waarschijnlijk niet ten onrechte concludeert Oppermann, dat die zandberg dezelfde is als de Roriksberg,waarvan in de Miracula S. Donatiani sprake is. Maar zeer zeker heeft hij ongelijk, wanneer hij verder de conclusie trekt: dug lag bet oudste St. Adelbertskerkje te Oesdom-Obinghem en is met de bron, die onder de sarcophaagvan den heilige ontsprong, eenvoudig de Runxput bedoeld 1. 't Is onbegrijpelijk, hoe Oppermann den Roriksberg bij den Runxput kan plaatsen. In de geheleomgeving is er geen spoor van een berg of van een verheffing te vinqen. Een berg kan er ook niet gelegenhebben: bet was claar immers veengrond, zoals de naam Obingerveen aanduidt. . Oppermann heeft zich laten misleiden door den samensteller van de Miracula S. Donatiani, en heeft hem op topografisch gebied een gezag toegekend, dat hem in 't geheel niet toekomt; aan dien vreemdeling heeft hij de voorkeur gegeven 1. «Demnach hat die Vita mit der QueUe,die nach ihrer Angabe unter dem SargedeshI. Adalbert hervorgesprudelt ist, den Runxputte zu Oesdom-Obinghemim Auge. Daraus erhellt aber zugleich,dassdie Vita fabuIiert.Ein Brunnen, der noch im Anfang des 12. Jahrhunderts (in de uitg. van 1920 staat: im Anfang des 11. Jahrhunderts) nach Herzog Rotik hiesz, kann nicht zu Anfang des 10. Jahrhunderts unter dem Sarg des hI. Adalbert hervorgesprudelt sein» (Egm. Futsch.,uitg. 1919,bIz. 60; uitg.
1920,bIz. 49). In de uitg. van 1919,bIz. 60, voegt Opp'ermann er nog deze opmerking aantoe: «Die Beziehungen des hI. Donatian zu Oesdoll entstammenwahrscheinlich del Zeit, wo Robert del Friese, mit dell Gertrud, die Witwe des Grafen Florens I, in zweiter Ehe vermahIt war, Graf yon Flandem war (1071-1093)t. In de 2e uitg. del Eum. Putsch. is die opmerking weggelaten.Te.recht. Relaties tussenbet VIaamse en bet HoIIandse gravenhuis bestondenreeds veel vroeger.
(19)
DE
« VITA
I
SANCTI
ADALBERTI
»
243
haven den monnik van Egmond, die ter plaatse zeIt schrijft en zich onmogelijk in de topographie zijner omgeving kon
vergissen. Wat men oak over den datum en de waarde van de Vita I S. Adalberti moge denken : een ding is zeker, nl. da,t zij werd geschrev~ndoor iemand, die te Egmond vertoefde en die dus goed van de plaatselijke toestandenop de hoogte~as ; hetgeen men niet kan zeggenvan den auteur der Miracfa S. Donatiani. Waarschijnlijk .had de Bruggeling, die de Mirakelen van St. Donatianus beschreef,over den Roriksberg horen spreken: en in zijn verbeelding zag hij hem dicht bij den Roriksput ; die twee hoorden immers bij elkaar. Gezien den afstand tussen Vlaanderen en Kennemerland, was de vergissing niet zo groat. En in werkelijkheid, als de Roriksberg waarIijk bij den tegenwoordigenSt. Adelbertsakker heeft gelegen, dan is bet dat punt der duinen, dat ten slotte nag bet dichtst bij den Runxput ligt. De vlakte tussen de duinen, die achter den St. Adelbertsput liggen, dragen op de stafkaart den naam van Reggerssandervlak. Is die naam Reggerssandsoms fen verbastering van Rorikssand? Oppermann vervolgt: «Mit der Angape § 12 dass das 31teste Adalbertskirchlein beim Roriksberg lag, was ja mit der ecclesia in Obinghem des Evangelientextes tibereinstimmt, wiederspricht die Vita sich selbst, da nach § 10 das IGrchlein in Egmond lag 1. » Afgezien van bet feit dat er in de Evangelie-aantekeningen helemaal geen sprake is van fen ecclesia in Obinghem,doch alleen van fen mansa in Obinghem,is er oak in bet levensverhaal van St. Adelbert niet de minste tegenstrijdigheid te
bespeuren. In hk. 12 wordt gezegd, dat bet kerkje, door de gelovigen haven bet graf van St. Adelbert gebouwd, gelegenwas op den afstand van een steenworp van de duinen, die zich langs de zeekust uitstrekken. Op de kaart der heerlijkheid Egmond, door Simon Meeussenvan Edam omstreeks 1538 getekend,
Egm. Fiilsch., 1919bIz. 60; 1920, bIz. 49.
244
J. HUIJBEN
(20)
en die thans in de Archives Nalionales te Parijs berust, vinden we de (~Sinte Albrecht cappel» getekend, op de plaats van den tegenwoordigen St. Adelberts-akker; dele wordt op die kaart in 't N. en in 't Z. geheel omsloten door de duinen. De duinen beginnen in't N. op ongeveer20 M. afstand van de kapel, ten Z. sluiten ze bijna onmiddellijk bij de kapel aan ; alleen naar bet Westen is de afstand iets groter. Als de landberg, die Rorik wilde doen weggraven, werkelijk identiek is met den Roriksberg nit de Miracula S. Donatiani, dan moet hij dug bier gelegenzijn, en niet in Oes-
dom. De ligging van bet St. Adelbertuskerkje, in hk. 12 aangegeven, komt dug volkomen overeen met die, welke in hk.10 wordt aangeduid. Daar wordt immers gezegd, dat bet niet ver van de zeekust lag en onder Egmond behoorde: « Idem autem locus... litori maris videtur contiguus... Congruum nomen eidem loco videtur inditum, ut Hecmunda dicatur 1. » « Hier (in Egmond) mlissen wir offenbar auch das angeblich yon Dietrich I gebaute holzerne Bethaus suchen; es ist die alte Egmonder Pfarrkapelle, die Kirche zu Egmond, in der nach dem Annalenbericht zu 1113 der Heilige begrabenlag 2.» Oppermann verwart bier twee of liever drie verschillende kerkgebouwen: de parochiekerk, de kloosterkerk en de kerk bij den St. Adelbertsput. In de Annales op bet aangegeven jaar 1113, lezen we: « anno MCXIII in Ekmunda dedicate glint basilice sancteDei genitricis Marie IIII non. Novembr. et sancti Adalberti ubi sepultus fuit III non. Novembr. a Geroldo episcopo3. » Hetzelfde lezenwe in de lijst van altaarwijdingen, waarvan ons een afschrift bewaard is gebleven in bet xve eeuwseEgmondse cartularium, thans bewaard in bet Rijksarchief van
1. Fontes, bIz. 10-11. 2. Egm. Fiilsch., 1919,bIz. 60 ; 1920,bIz. 49. -Buurkerk en St. AdeIbertskapeI vormden gameD de parochiekerk,volgens eenstuk van 1264 (v. D. BERGH,Oorkondenboekv. Holland, II, 108:« super fabrica et refectionesue ec-
ciesie parochialis give duarum capellarum, quas dicti parochiani loco et nomine parochialis ecclesie habent et frequentant &. Daaromhad deSt. Adelbertskapel ook eenkerkhof, cfr Egm.Fiilsch. (1919), bIz. 39; (1920), biz. 32. 3. Fontes, bIz. 140.
(21)
DE « VITA
I SANCTI
ADALBERTI
»
245
Den Haag: « Anno Domini MCXIII tertio nonas Novembr. dedicata est basilica beate Marie in Egmonda a damno Geroldo episcopo vicario Traiectensi. Sequenti vera die dedicata est basilica, ubi quondam sanctus confessorAdalbertus corporaliter requievit sepultus, ab ipso episcopomemorato 1. » En juist daarvoor: «Anno Domini MCXIII kalendas Novembr. d'edicatum est altare in cripta turri australi contigua a domno Geroldo episcopo, in honore(m) sanctorum Johannis Baptiste et Andree apostoli, in quo sunt reliquie sanctorum2.. Heel duidelijk. worden bier drie verschillende kerken onderscheiden: 1) de abdijkerk, waarvan de krocht of crypte, gelegen bij den zuidertoren, op 1 Nov. 1113 gewijd werd (voor de monniken is bet de kerk zander meer). Zij is de opvolgster van bet houten bedehuis door Dirk I gesticht; 2) de Maria-munster (basilica S. Mariae), d. w. z. de parochie- of Buurkerk 3; 3) de basilica S. Adalberti, de eerste rustplaats van den heilige, d. w. z. de kapel aan den voet der duinen, bij den St. Adelbertsput 4. Dezetwee laatste kerken werden door denzelfden bisschop, nl. wijbisschop Gerold, in hetzelfde jaar 1113, op twee achtereenvolgende dagen : 10 en 11 November, geconsacreerd°. Misleid door zijn hypothetische constructie, herleidt Oppermann die drie kerken, op drie verschillende dagengeconsacreerd, tot ene. Waardevoller is de tekst dien hij vervolgens nit Anselmus van Gembloers ter illustratie aanhaalt, om bij vergelijking
1. Fontes,bIz. 95.
4. Feitelijk heeft Oppermann het over deze «aile Egmqnder Pfarrkapelle »,d.w.z. de St. Adelbertskapel,die volgenshem vroeger parochiekerk is geweest. 5. Wat de volgorde der beide wijdingen betreft, zijn de documenten niet accoord: volgens de de Buurkerk? cfr OPPERMANN, Annaieswerd de Buurkerk op 10 Bgm. Fiilsch. (1919),bIz. 37-41; en de St. Adelliertskapel op 11 (1920), ~9., 21.!bIz. 31-~4, Font~s, ' ~Iz. Nov. geconsacreerd; volgens de W~din~sliJstepJuist Qmsekeerd,
2. Fontes, bIz. 95. 3. In vermeIde oorkonde van 1264 wordt de Maria-munster aIdus beschreven: (!capella S. Marie que estversusaustrum in cimiterio Ecmundensi»(v. D. BERGH, ibid., bIz. II, n. 108). -Is dit weI
J.
246
HUIJBEN
(22)
te laten zien, hoe de verbouwingen van kerken in dien tijd gebeurden. In zijn vervolg op de beroemde kroniek van Sigebert van Gembloers, verhaalt Anselmus bet volgende: « Fundus nostrae proprietatis est antiquus, qui nunc " Mons Sancti Guiberti " dicitur : in quo placuit nobis novam aecclesiamaedificare. Olim quippe aecclesiola lignea in eo fuerat, habens privilegii Sw dignitatem, scil. baptisterium, sepulturam et decimam. ~d ita per annos plus minusve 60 neglectus erat, ut vix ibi aliqua aecclesiae vestigia remanerent 1. ) De tekst is inderdaad w~lleerrijk, maar geeft Oppermann in 't geh~el niet bet recht daaruit de conclusie te trekken: « Ein solcheholzerne Pfarrkapelle war auch die zu Egmond 2. ) Dat de echte parochiekerk, nl. de Buurkerk, van bout zou zijn opgetrokken, staat nergens vermeld. Een andere moeilijkheid, die door Oppermann gemaakt wordt, is ontleend aan bet verhaal van de overbrenging van bet lichaam van St. Adelbert: « Dass fine Translation Adalberts durch Dietrich I nicht stattgefunden hat, wissen wir bereits 3. » Ik heb te vergeefs naar de plaats gezocht, waar bewezen wordt, dat die overbrenging niet gebeurd is. Wellicht meent Prof. Oppermann, dat bet fen conclusie is, die van zelf voortvloei tuit hetgeen hij omtrent de oorspronkelijke begraafplaats van St. Adelbert geponeerd heeft. Volgens hem zou de bran, die bij gelegenheidvan die overbrenging uit bet uitgedolven graf ontsproot, eenvoudig de Roriksput of Runxput te Oesdomzijn. « Ein Brunnen der noch im Anfang des (12.) Jahrhunderts nach Herzog Rorik hiess, kann nicht zu Anfang des 10. Jahrhunderts linter clem Sarg des hI. Adalbert hervorgesprudelt sein 4. » Jammer genoeg berust de vereenzelviging van den Adelbertsput met den Runxput op fen loutere verstrooidheid. « Auch dasNonnenkloster ist an dieser Stelle (in 't verhaal
1. Anselmi continuatio Sige3. Egm. Fdlsch., 1919,bIz. 61 ; berti, M.G.H., SS., VI, 387. 1920, bIz. 49. 2. Egm. Fdlsch., 1919,~l2!. (;11 ; 4. Egm. Fdlsch.,1919~1?1z. 60 ; 1~20 bl~, 4~, !~20! bl1i.. ~~~
(23)
DE « VITA
I SANCTI ADALBERTI
»
247
der overbrenging) problematisch. Auch bier kombiniert die Vita offenbar Dinge, die nicht zusammengehoren, in fabuloser Weise 1. » Ik veronderstel, dat Oppermann bier zinspeelt op de ongeloofwaardigheid, waarop hij enkele bladzijden te voren gewezen heeft: « Graf Dietrich I errichtete, so erzahlt § 15, in loco qui' Hallen nuncupatur, ein holzernes Oratorium, liess den Leichnam darin beisetzen und stiftete dort, wie § 18 beilaufig meldet, ein Nonnenkloster. Merkwlirdig, dass der Heilige schon vor seiner Erhebung einer Nonne im Traum erschien2. » AIleen voor degene, die bet woord sanctimonialis verkeerd verstaat, kan dit verhaal ongerijmd voorkomen. In den tekst staat: « apparuit cuidam sanctimoniali. » Maar «sanctimonialis » wil niet noodzakelijk « kloosterzuster » zeggen. Het kan ook eenvoudigeen, buiten kloosterverband levende godgewijde maagd of vrouw aanduiden. Herinnert U hetgeen St. Gregorius in zijn levensbeschrijving van St. Benedictus verhaalt 3. De meest voor de hand .Iiggende veronderstelling is, dat St. Adelbertus verscheen aan de bewaakster van zijn graf. In de mirakels is er juist sprake van zo'n godgewijde vrouw, die over 't graf waakte (hk. 8 en 9). Verder zijn er nog enkele punten die Prof. Oppermann «vollig unglaubwlirdig» vindt: « Nach § 11 ist ein Bauer ad sacratissimas reliquias geflihrt worden, Gleichwohl befanden sich nach § 13 zur Zeit des Grafen Dietrich I. die Gebeine profundius subhumo recondita'.» Klaarblijkelijk heeft Oppermann een onvoldoende oordeel over de wijze waarop de lichamen der heiligen in de Katholieke Kerk vereerd worden. Al lag bet lichaam van St. Adelbert onder den grond, kon bet daarom niet vereerd worden? Weliswaar is bet meer normaal, dat bet lichaam boven de aarde ter verering wordt tentoongesteld. De elevatio ossium 1. Egm. Putsch., 1919,bIz. 61 ;1920, sanctimonialibusquaepost morbIz. 49. temper eiusoblationemcommunio2. Egm. Putsch., 1919,bIz. 58 ; ni Ecclesiaesunt redditae,P. L., 1920, bIz. 47. LXVI, kol. 178. 3. GREGORIUS MAGNUS,Liber 4. Egm .Fiilsch., 1919,bl1;.58; bl1;. 47. 11 Dialogorwn, cap. ~~p; pe 192Q~
J.
248
InJIJBEN
(24)
was juist in de Middeleeuwen bet uiterlijke teken, waaraan men de officieel heiligverklaarden herkende. En daarom j uist vermaant St. Adelbert zijn bewaakster, alles in 't werk te stellen, om te verkrijgen dat zijn gebeente verheven wordt : «ut preciossissimasui corporis ossa,que more ceterorum profunding sub humo recondita tenebantur, eminentius elevata cunctis in conspectu locarentur, scilicet, ad devotionem fideIium efficacius incitandam et meritorum eius interventionum presentialius obtinendam 1. » Dan is er DOgde kwestie van die bron, die den professor « vollig unglaubwurdig » Iijkt. «Die Gebeinewerden, nachdem der Heilige eiDer Sanctimoniale Wilfsit im Traum erschienen ist, yon Dietrich erhoben, und unter dem Sarge entdeckt man eine Quelle -nachdem der Heilige schon z:wei Jahrhunderte lang an dieser Stelle verehrt worden ist I 2 » Zelfs al zou men bet ontstaan van die bron als zuiver natuurIijk willen beschouwen, daD bestaat er nog geeDenkele reden om bet verhaal als «vollig unglaubwurdig » te verwerpen. Bij 't uitgraven van den grafzerk kon immers best een welbron ontstaan, die tot daD toe DOg nooit aan den dag
was gekomen. Maar de opgravingen van Dr. Holwerda hebben bet tastbaar bewijs geleverd, dat de gelovigen die bron van ouds niet als een gewonenwelput, maar als een mirakuleuze bron beschouwd hebben, wijl zij ingesloten Iigt in de absis der kerk: hetzij die absis later (in 1113?) fond den put is gebouwd, hetzij bet Iichaam van St. Adelbert reeds van den beginne af in de absis gelegenheeft 3. 1. Vita, hk. 13: FontesbIz. 12. 2. Bgm. Ftilsch., 1919,bIz. 58; 1920,bIz. 47. 3. Al schrijft Oppermann(Fontes,bIz. 22*) : « Oak door de opgravingen te Egmond, waarover men de boven(bIz. 7* vIg.) onder n. 43 en 46 genoemdeverhandeIingen van Holwerda en Gosses kan nalezen, wordt de onzekerheid, waarin wij verkeren niet weggenomen. Over de feitelijke
weten wij evenmin iets zekers als over wat hij bij zijn leven verricht heeft &. Op bIz. 7* onder n. 43 vermeldt hij alleen bet verslag van 1920 over de eerste opgraving, waarbij hij aantekent: « Verslagover opgravingen te Egmond, met gewaagde gevolgtrekkingen en reconstructies. -De tweede definitieve opgraving in 1924 vermeldt hij in 't geheel niet, en schijnt hij zelfs i~ ~9~~
lot~ev~~n Va:I}Aq~~~s
nog nle~ te kennen.
~k
C'
.,
(25)
DE
« VITA
I
SANCTI
ADALBERTI
»
249
Zo hebbenwe een voor een al de moeilijkheden onderzocht, die Prof. Oppermann tegen de echtheid en geloofwaardigheid van de ons overgeleverde Vita I S. Adalberti inbrengt. Geen enkele heeft stand gehouden. De poging om de Vita I S. Adalberti als eenfalsum uit lateren tijd te verklaren moet als volkomen xpislukt beschouwd worden. Steunend op de- geheel onjuist gebleken-conclusie, dat de Vita I S. Adalberti niet in de jaren 977-993 door Ruopert van Mettlach kan geschreven zij n, tracht Oppermann vervolgens na te gaan in welken tijd zij dan wel ontstaan is. Eerstensbemerkt hij, dat de Vita IS. Adalberti in den ouden bibliotheekscatalogus van Egmond vermeld wordt onder de boeken, die de monnik Frederik onder abt Ascelinus (11221129)liet afschrijven : « Sub eodem abbate Ascelino Fredericus monachus hog libros scribi fecit :... item vitam sancti Adalberti et sancti Yeronis in uno volumine 1. » Hieruit zou dug volgen, dat beide levensbeschrijvingen minstens in dien tijd reeds bestonden, daar men er to en een nieuw afschrift van liet maken. Maar, zegt Prof. Oppermann, dit bericht is waardeloos; want -« wie sich zeigenwird » -is de bibliotheekscatalogus niet voor 't begin der XlIIe eeuw opgesteld 2. Er bestaat echter geenvoldoende reden, om aan de geloofwaardigheid van den catalogus te twijfelen; maar we zullen dit punt ter zijde laten om Oppermann verder op ons terrein te volgen. . Hij zal dan den waren datum van de ons v66rliggende Vita I S. Adalberti trachten vast te leggen door een vergelijking met de beroemde Egmondse Annalen. Deze zijn ons bewaard gebleven in een handschrift, afkomstig van Egmond en dat thans in bet British Museumte L on-
1. Dr. H. G. KLEYN, De cata- (1920),bIz. 64: «Ebensowie die logus der boekenvan de abdij te vita Adalberti wird auch die vita Egmond, in Archie! voor Nederl. Hieronis von dem EgmonderBikerkgesch.,di. II, 1887,bIz. 157. bliothekskatalog als ein Werk des 2. Egm. Fiilsch., 1919,biz. 62; Miinches Friedrich aus der er1920,bIz. 50; Fontes,bIz. 34*.stell Halfte des 12. .J~hrl}qnqert§ 1JlEvm. Fdl~~fI:.(J919), bIz.75; 1?e~etc~qe~.~
250
J. HUIJBEN
(26)
den bewaard wordt (CodexCottonianus Tiberius C. XI). Het is eigenlijk een verzameling van kleinere handschriften nit verschillende tijden, vanaf de xe tot de XIIIe eeuw. De verschillende handen, die er aan hebben meegewerkt-ook bet gedeelte dat de Annalen bevat, is door verschillende handen geschreven-worden aangeduid door de letters A, B, C, D, Fl. Nu meent Prof. Oppermann dat er nauw verband moet bestaan tussen de Vita 1 S. Adalberti en bet werk van annalist C; die omstreeks 1175-1200schreef. Hij begint met vast te stellen, dat, toen de annalist C zijn Annales neerschreef, dezede Vita IS. Adalberti nog niet schijnt gekendte hebben; waaruit onmiddellijk de conclusie wordt getrokken : ÂŤ dieser Sachverhalt lasst sich nur dadurch erklaren, dass zur Zeit der Abfassung der Annalen die Vita noch nicht vorhanden war 2. Âť De conclusie voIgt wel tamelijk logisch nit de praemissen; maar de praemissen zijn onjuist. Hoe wil Oppermann bewijzen dat de Egmondse annalist C de Vita I S. Adalberti niet kende? Door bet feit, dat hij, voor de twee korte berichten, die hij aan St. Adelbert wij dt, op de jaren 690 en 694, van de Vita geen gebruik heeft gemaakt; of juister gezegd: dat hij nit de Vita geen enkele zinsnede letterlijk in de Annalen heeft overgenomen. Maar was hij dan verplicht voor die twee korte berichtjes de Vita letterlijk over te schrijven? Kon hij niet anders? Kon hij bijv. niet zelfstandig een klein resume geven van hetgeen hij omtrent den patroonheilige der abdij wist? Of, zo hij 't gemakkelijker yond jets over te schrijven, kon hij dan die berichten niet nit de een of andere kroniek overnemen, waarin de gebeurtenissenreeds in 't kort vermeld stonden? lnderdaad is bet bericht over bet jaar 690, dat de komst
1. Van eenhand E wordt nergens gesproken. In de Bgm. Fiilsch. noemt Prof. Oppermann: ook nog een hand G voor een enkel bijvoegsel, dat betrekking ~eeft op het ~aar t24&, In 4~
Fontes wordt een soortgelijk bijvoegsel aangeduid door de letters FA. 2. Bgm. Futsch., 1919,blz.63 f 1\)20, Ql~. 51,
251
(27)
DE
(( VITA
I
SANCTI
ADALBERTI
Âť
van St. WIlibrord in ODSland behelst, samengesteld nit hetgeeDBedai en Regino van Prlim 1 daaromtrent vermelden. De schrijver der Annalen heeft er alleen den naam van St. Adelbert aan toegevoegd : mireque sanctitatis vir Adalbertus confessorcum aliis decem. In de ,vita I S. Adalberti wordt de komst van St. Willibrord in geheel andere bewoordingenverhaald ; de schrijver steunde eveneensop de Historia ecclesiasticavan Beda en bovendien op de levensbeschrijving van St. Willibrord door Alcuin. Maar in tegenstelling .met annalist C, die letterlijk overschrijft, geeft hij bun verhaal op een zeer persoonlijke wijze weer, die we Diet in de Annalen terugvinden. Het staat dus wel vast, dat annalist C voor bet verhaal van de komst van St. Willibrord in ODSland de Vita I S.Adalberti Diet gebruikt heeft. Maar mag men daaruit afleiden, dat die Vita toeD DOgDiet bestond? Het lag tach veel meer voor de hand, dat hij voor een bericht omtrent St. Willibrord den biograaf van St. Willibrord en Diet dieDvan St. Adelbert
raadpleegde! Dan is er DOgde kleine toevoeging : mireque sanctitatis vir Adalbertus confessorcum aliis decem. Oak deze woorden zouden, volgens Prof. Oppermann in zijn Egmonder Fiilschungen,moeilijk aan de Vita I S. Adalberti kunnen ontleend zijn. Gesteld, de annalist zou, om die woorden Deer te schrijven, inderdaad geeDgebruik hebben gemaakt van de Vita IS. Adalberti; wat zou dat daD DOgbewijzen? Dat hij die Vita Diet kende, of dat deze toeD DOg Diet bestond? 't Is immers te dwaas om h et te beweren! Maar is bet wel zo zeker, dat die toevoeging Diet aan de Vita I S. Adalberti ontleend kan zijn? Ik voor mij acht bet zeer wel mogelijk, dat de annalist, bij bet ne~rschrijven van die woorden, de Vita in bet geheugenhad. Deze heeft im-
1. Uitgave KURZE,bIz. 33. Regino van Priim is eenBenedictijner abt van Priim, die omstreeks 908 een veel verspreide kroniek samenstelde.Oak te Egmond bezat men er een afschrift yan, q~t 91J!:s1:.r~eks 1100 werq
geschreven. Dit afschrift, bewaard in denzelfden band, waarin ook de Egmondse Annalen staan, weld door annalist C op verschillenden plaatsen (nl. op de jaren 744, 745, 746, 753, 763, 765) me~ rand~losse~
~angeVQlq,
252
J. HUIJBEN
(28)
mers eveneensaan Beda's verhaal van de komst van St. Willibrord in onsland de vermelding van St. Adelbert toegevoegd: clarissimumque Christi confessoremAdalbertum cum decem aliis. Dat komt de formule der Annalen al zeer dicht nabij : mireque sanctitatis vir Adalbertus confessorcum aliis decem. Geheel letterlijk vinden we de woorden der Annalen echter terug in de Vita secundaS. Adalberti, waar we op de overeenkomstige plaats lezen: mireque sanctitatis confessorChristi Adalberlus 1. 't Is echter de vraag of de Vita secundav66r de Annales ontstaan is, of omgekeerd. Laten we dit probleem evenwel voorlopig maar ter zij de leggen, om ons tevreden te stellen met de conclusie, dat annalist C zeer wel de Vita I S. Adalberli heeft kunnen kennen en gebruiken 2. Dat is z6 duidelijk, dat Oppermann zeit, in zijn Fontes, op zijn vroeger opinie is teruggekomen. « De Vita Adalberti, zo schrijft hij bIz. 61*, is door annalist C gebruikt voor bet bericht over 690.» Maar, om zich zeit niet al.te kras tegen te spreken, laat hij er onmiddellijk op volgen : « Of de bier geraadpleegde Vila bet oorspronkelijke werk van Ruopert was, dan wel de door C omgewerkte en uitgebreide redactie, staat in bet geheel niet vast. » Als men de oorspronkelijke Vita van Ruopert als verIoren, en den bewaard gebleventekst als eenveellatere oncontroleerbare omwerking beschouwt, valt bet inderdaad niet uit te maken of de annalist de eerste of wel de herwerkte Vita gebruikt heeft. Maar we hebben gezien, dat er niet de minste reden bestaat, om aan de echtheid en oorspronkelijkheid van de ons bewaarde Vita te twijfelen: zodat we als zeker moeten aannemen, dat annalist C, voor zijn bericht over bet jaar 690 onze Vila I S. Adalberli gebruikt heeft, of althans heeft kunnen gebruiken 3. 1. Fontes, bIz. 23. 2. Oak bet jaar 690, dat noch bij C noch in de Vita I S. Adalberti voorkomt,bevindt zich in de Vita secunda.Over 't algemeen sluiten de Annales, in de berichten over 690 en 694, zich heel nauw bij de Vita secundaaan: ~oc!atqe yraag gest~lqIUoetwore
den: is de Vita secundaDiet de bron der Annales? 3. In de Egm. Putsch. (1919), bIz. 63; (1920), bIz. 52 had hij geschreven: «DieAnnaIenberichte von 690und 694 steIIensomit die alteste Ueberlieferung tibet den hI. Adalbert dar, die wir besitzen. Sje ~9~eJ!: ~ls queUe d~r vit~
(29)
I>E « ViTA
t SANC'rt
ADALBERTt
»
253
Het tweede bericht in de Annales, dat over St. Adelbert handelt, is dat van 694. De annalist vermeldt op dat jaar de bisschopswijding van St. Willibrord te Rome en zijn officiele aanstelling tot apostel der Friezen. Hieraan knoopt hij een heel kort resume vast van St. Adelberts leven : «Sanctus vero Adalber.tus in loco qui dicitur Ekmunda, usque ad tempus exitus sui apud quendam Eggonem mansit et plurimorum corda ad fidei salutem erexit 1 ». Heel voorzichtig laat Oppermann dezentekst, na hem aan gehaald te hebben, verder buiten bespreking. Het verband met de Vita I S. Adalberti is immers te duidelijk. In de Fontes,bIz. 61*, schrijft hij : «Het bericht der Annales over 694 bevat mededelingen,die overeenkomenmet den inhoud van c. 5-7 der Vita S. Adalberti, en deze capita beboreD in elk geval tot den C-tekst der Vita. Maar of men bier de Vita als bron van de Annales kan beschouwen,is geheel onzeker. » in Betracht ».- In de Fontes, bIz. 19*: « Het bericht over 690 is gecompileerd uit de Vila Adalberli en de kroniek van Regino, uit welke laatste de woorden « de Brittannia gentis Anglorum ob gratiam evangelii in GaIIias transientes »afkomstig zijn. Het overige kan aan de vila Adalberti ontleend zijn zonder gebruikmaking van Beda's historia ecclesiastica ». (En in de noot : c Wij wijken bier op een enkel punt af van onze Untersuchungen, I, 51, doch komen tot hetzelfde resuitaat aangaande de vita Adalberti »). -Het bericht op 690 « zou C dan naar Aicuins vita Willibrordi aangevuld hebben -evenals hij met Ruoperts vita Adalberti gehandeld heeft ». 1. Fontes, bIz. 115, ibid. bIz. 19*: « Het bericht der annates
op 694 is aanvankelijk, zonder verband met de vita, samengesteld uit twee berichten van Si-
gebert (op 694 en 697); daarop voIgt eenzin over bet verblijf van St. Adalbert te Egmond, bij zekefen Eggo,in zakelijk opzichtovereenstemmendmet c.5-7 der vita, maar in de bewoordingenzonder voldoende verband daarmee. Of ill de vita Aqalberti, toen deze door C gebruikt werd voor bet bericht op 694,de capita 5-7 met bun aanhalingenuit Alcuins vita Willibrordi reedsgestaanhebben, blijft geheelonzeker; wegensde bewoordingen,die de annalist op 690uit de vita overgenomenheeft, kan men Beda's historia ecclesiastica als bron dier vita aanwijzen, maar Alcuins vita niet. De vita Adalberti,welke C gebruikte voor de annalesop 690 en 694, behoeft dug niet noodzakelijk de met behulp van Alcuins vita omgewerkte tekst, maar kan ook de oorspronkelijke tekst van Ruopert geweest zijn )}.
254
J. HtJIJBEN
(30)
De overeenstemming tussen de Annales en de Vita I S. Adalberti valt inderdaad Diet te betwijfelen. Nog groter is echter de overeenstemmingmet de Vita secunda; daar vinden we zelfs dezelfde woorden terug : « Eo tempore... Adalbertus in Frisia... remansit ibique plurimorum corda ad fidei salutern erexit.» Zodat ook bier weer de vraag gesteld moet worden of de annalist de Vita secundaheeft afgeschreven,of wel
omgekeerd.
In ieder geval eenbewijs, dat de annalist de Vita I S. Adalberti van Ruopert Diet gekend zou hebben, is er allerminst uit te haleD. Na deze mislukte poging om te bewijzen, dat annalist C, toeD hij de berichten over de j aren 690 en 694 schreef, bet bestaanvan eenVita S. Adalberti DOgDietkende, tracht Oppermann te betogen, dat diezelfde annalist de. schrijver der ODS bewaard geblevenVita moet zijn. Hij zeIt zou de Vita (na de Annales) geschrevenhebben: want tussen bet annalenwerk van annalist C en den tegenwoordigen tekst van de Vita IS. Adalberti bestaat zulk een nauwe verwantschap, dat beide slechts van een en dezeIfde schrijver kunnen zijn. Vooreerst hebben beide gebruik gemaakt van drie dezeIfde bronnen: nl. Beda, de Annales Xantenses,en waarschijnlijk Sigebert van Gembloers: « Ebenso wie den Annalisten yon 640-789 waren also dem Verfasser der Vita Beda und die Xantener Annalen, wohl auch Sigebert zur Hand 1&. Dat de schrijver van de Vita I S. Adalberti gebruik zou hebben gemaakt van Sigebertus' wereldkroniek 2 is lang Diet zeker. Deze bewering berust uitsluitend op de vermelding 3 van bet « Nivialense coenobium, ubi mira signorum gratia sacra effulget virgo Gertrudis &. Om die woorden te kunnen schrijven behoefde de samensteller der Vita in't geheel Diet Sigebert's kroniek te raadplegen. Dat de H. Gertrudis te Nijvel vereerd werd, was een vrij algemeenbekend feit, en kon hij bovendien uit tal van andere bronnen vernemen, al was bet alleen maar uit de Vita S. Gertrudis. 1. Egm. Pulsch.,1919,biz. 64; gebruikt is, kan Ruopert dus onmogelijk de schrijver del Vita ontbreekt in 1920,bIz. 52. 2. De kroniek van Sigebertus zijn. 3. Vita, hk. 27. loopt tot 1112.Als zij in de Vita
(31)
D~
(( VITA
t SANcTI
ADALBEttTI
»
255
Enkele regels hoger had Prof. Oppernlann gezegd, dat die gebruikmaking van Sigebert door den schrijver.der Vita alleen waarschijnlijk of zeIfs louter mogelijk was: «Wahrscheinlich aus Sigebert sind die Nachrichten fiber die heilige Gertrud entnommen 1.. Nog minder zeker is het, dat in de Vita S. Adalberti gebruik zou zijn gemaakt van de Annales Xantenses.«In den Xantener Annalen ...konnte der Verfasser der Vita sich fiber den Normanneneinfall unterrichten, Yon dem in § 7 die Rede ist t. AIsof de schrijvex:-alleen nit de Annales Xantenseskon weten, dat de Noornlannen in ons land invallen hadden gedaan! In de tekstuitgave van 1933 is Prof. Oppernlann dan oak zo verstandig geweest dat document niet meer als bran aan te merken 2. Er bestaat dug geenenkel bewijs dat de schrijver der Vita I S. Adalberti hetzij de Annales Xantenses,hetzij de kroniek van Sigebertus als bran gebruikt zou hebben. Van de drie vermeende bronnen blijft dug nag alleen Beda over, of liever Alculns Leven van Willibrord. Want, dat zowel de annalist als de schrijver der Vita I S. Adalberti, voor hUll berichten over St. Willibrord, Beda's Historia ecclesiastica hebben geraadpleegd, is iets dat z6 van zeIfsprekendis, dat Oppermann er niet verder op ingaat ; dat kan immers onmogelijk bewijzen, dat beide schrijvers een en dezeIfde persoon zijn 3. Doch er is een plaats in Alcuins Vita S. Willibrordi die en in de Annalen (in eenkanttekening bij het jaar 877), en in de Vita I S. Adalberti is overgenomen. Ziehier de teksten. 1. Egm. Fulsch., 1919,bIz.62; 1920,bIz. 52. -En iets verder: « Durch Sigebert k on n t e also die vita zu der Bemerkung fiber Nivelles angeregtwerden ». In de uitgave wordt Sigebertus niet meer als bron vermeId (Fontes, bIz. 20 en bIz. 16*). 2. Fontes, bIz. 8 en 16*. 3. In de Fontes, bIz. 16* schrijft Oppermann: « Onder de ecclesiasticehistorie, die in den aanhef van c. 1 (der Vita I
Adalberti) aangehaald worden, moet men niet bet werk van Beda, maar dat van Alcuin (nl. de Vita. S. Willibrordi) verstaan, zoals de ontleningen in den tekst van dit caput doen zien t. -Ik geloof dat de schrijver der Vita I S. Adalberti met de ecclesiastice historie wel degelijk Beda's HisLoria ecclesiastica bedoelt; maar
tegelijkertijd heeft hij oak Al-
cum's Vita S. Willibrordi gebruikt.
256
j. HUIJBEN
(~2)
In de Vita S. Willibrordi, hk. I: et posteri eius usque hodie... possident. In de Vita S. Adalberti, hk. 13: qui locum eundem, sicuti nunc posteri eius retinent... possidebat. In de Annales, ad annum 877: Ekmundam, cum ...omnibus aliis que ...nunc posteri eius possident. Hierin wil Professor Oppermann nu het bewijs lien, dat annalist C dezelfde persoonis als de samenstellerof bewerker der Vita I S. Adalberti. «Deze bewerker is niemand anders dan, de eerste Egmondse annalist (C) ...Want in een (zijfief) kanttekeningen, op het jaar 877, is dezelfde plaats uit Alcuins Vita Willibrordi overgenomen,die eveneensgebruikt is in c. 13 van onze Vita (voIgt tekst). Hetzij nu dele bewoordingen ontleend zijn aan de Vita Adalberti, dan wel rechtsstreeks aan Alcuins Vila Willibrordi, in elk geval is het duidelijk, dat het dezelfde schrijver geweestmoet zijn, die juist van dele wending van Alcuin en in de Vita Adalberli en in de annalenglossegebruik maakte 1.. Dat lijkt mij lang niet duidelijk noch doorslaand. Eerstens is de overeenstemming der drie teksten wel erg zwak: scienti nunc posteri eius retinent (of possident), dat is alles. Waarom zou het niet een louter toevallig samentreffen kunnen zijn, zonder enig onderling verband van afhankelijkheid? Dat de Vita Willibrordi hier als bron voor de twee andere teksten gediend zou hebben, lijkt me in ieder geval leer twijfelachtig. -Meer waarschijnlijk is het, dat er in dit geval tussen de Vita I S. Adalberti en de Annales verband bestaat. De vraag is maar: hoe moet dat verband -gesteld dat het niet toevallig is -verklaard worden? Heeft de annalist de Vita nageschreven? Of omgekeerd? Of hebben
1. Fontes, bIz. 18*; vgI. bIz. 61*. In Egm. Fulsch., 1919,bIz. 64 (1920,bIz. 53)worden de glosse der Annales op 877 (er staat verkeerdeIijk in beide drukken: 863) en Vita I Adalberti, hk. 13 eveneensmet eikaar in verband gebracht, doch zanderverwijzing naar Aicuins Vita Willibrordi.
In uitg. 1919 met deze bemerking: « J enen Annalisten, das heisst a~soC, erkennt man denn auch ills den Verfasser der Vita an ihren Stil. & In uitg. 1920 is er sprake van « eine stilistische Bertihrung (welche) auf C selbst nattirlich zuriickgeftihrt werden kann. &
(33)
DE
« VITA
I
SANCTI
ADALBERTI
)
257
heiden, onafhankelijk van elkander, uit een gemeenschappelijke bran (bijv. de Vita S. Willibrordi) geput? Allemaal vragen, die zo maar Diet opgelost kunnen worden, en die zelfs door loutere tekstvergelijking Diet oplosbaar zijn. 't Is daD ook zonder enigen schijn van bewijs, dat Prof. Oppermann de conclusie trekt : « In elk geval is het duidelijk, dat bet d"ezelfdeschrijver geweestm 0 e t zijn, die juist van deze wending van Alcuin en in de Vita S. Adalberti en in de annalenglosse gebruik maakte. » Vervolgens haalt Oppermann in de EgmonderFiilschungen 1 DOgeentweede argument aan, om te bewijzen dat annalist Cook de schrijver of bewerker der Vita I S. Adalberti moet zijn: nl. de overeenkomst in stijl: « Jenen Annalisten, daB heisst also C, erkennt man auch als den Verfasser der Vita an ihren Stil. & En hij haalt daD vier voorbeelden aan. Het ene is de zo juist behandelde tekst « sicuti nunc posteri fillS retinent &. Het tweede is dit: in de Annalen lezen we in een verhaal op bet jaar 1130: (Cquid ageret, quo severteret, nisi ad Deum et sancti Adalberti patrocinium ignoravit 2&. En in de Vita I S. Adalberti, hk. 9 : (Cquid ageret,quo se verteret, ignorabat omnimodis 3». De verwantschap is inderdaad zeermerkwaardig. Maar bewijst zij, dat annalist C de schrijver der Vita is? Waarom kan de annalist die woorden Diet uit de Vita hebbenovergenomen? In werkelijkheid hebbenwe bier te doen met een aanhaling uit de bekende levensbeschrijving van St. Paulus den Kluizenaar door St. Hi~ronymus (c. 3) : «Quid ageret miles Christi, et quo se verteret, nesciebat 4 &, zoals Oppermann in zijn 1. Egm. Fiilsch., 1919,bIz. 64. 2. Fontes, bIz. 145. 3. Fontes, bIz. 9. In Egm. Fiilsch., 1920,biz. 53, wordt dezelfde tekst der Annalen aan annalist F toegeschreven,en daarnit de conclusie getrokken dat annalist F de Vita IS. Adalberti van C op zijn beurt nos eensomgewerkt heeft. Sacris Erudiri. -17.
Hetzelfde in Fontes,bIz. 33*. 34*: «(wij achten bet niet onmogelijk, dat de C-tekst der vita prima Adalberti, evenals de Ctekst der Annalen, toevoegsels van F en D bevat &. 4. Cfr BEDA, Rist. Eccl. II, 12 (P. L. XCV, kol. 102): ~quid ageret, quove pedem verteret nesciens&.
J.
258
HUIJBEN
(34)
tekstuitgave van 19331 terecht opmerkt. Ook in de Miracula S. Adalberti uit de Xlle eeuwkomt dezelfdeaanhaling nogmaals voor 2. Van een stijlverwantschap tussen de Annales en de Vita kan dus bier geensprake zijn, zodat dit argument komt te vervallen. Als bewijs van stijlovereenkomst blijven dan nog alleen de twee laatste voorbeelden over, en deze zijn heel zwak. Men oordele : In 'de Annalen, op h~t jaar 1143, lezenwe: « Discat homo putredo et vermis 3 I), en in de Vita S.Adalberti, hk. 28 : « discat legentis animus 4I). Eveneens in de Annalen, op bet jaar 1197: « Nunc nostrum propositum prosequamur 5», en in de Vita, hk. 8: « nunc redeamus ad propositum 6». Hoe kan men nu daarin een bewijs van stijlverwantschap vinden tussen den schrijver der Vita e;n annalist C? Daar komt nog bij, dat bet bericht op bet jaar 1197 niet een van annalist C, maar van annalist D afkomstig is 7. Ook deze poging, om te bewijzen dat annalist C (omstreeks 1175)de schrijver is van de tegenwoordige Vita IS. Adalberti, moet dug als volkomen mislukt beschouwd worden. We mogen dug gerust een streep halen door de conclusie; waarmede Prof. Oppermann in de tweede uitgave zijner Egmonder Fiilschungen 8 dit gedeelte van zijn onderzoekbesluit: «Aus demVerhiiltnis der Vita zu den Annalenberichten yon 690 und 694 ergibt sich entsch~idendeAufkliirung nic:1 nur tiber die Entstehungszeit der ersteren, sondern auch tiber ihren Verfasser. Sie ist n a c h dem C-Text der Egmonder Annalen entstanden, aber v 0 r den yon Han j C herrtihrenden Annalenglossen ...Verfasser der Vita ist also offenbar C selbst. » (Dit ontbrak in de eerste u;tgave). In de eerste uitgave van zijn Egmond"r Fiilschungen 9 1. Biz. 26*, 9, 145. 2. Hk. 3: Fontes,biz. 27. 3. Fontes, bIz. 152. 4. Fontes, bIz. 22. 5. Fontes, biz. 191. 6. Fontes, bIz. 9. -In Fontes,biz. 33*, wordt deze tekst
(van 1197) juist aangehaaldals bewijs voor de stijIverwantschap tussen de Vita en ". D. 7. VgI. Fontes, biz. 189.
8. BIz. 52-53. 9. BIz. 64-68.
259
(35)
DE
« VITA
I
SANCTI
ADALBERTI
»
gar Oppermann DOgeen bevestiging van zijn these, dat annalist C de schrijver der Vita I S. Adalberti is, ontleend aan een vergelijking der Vita met de Miracula S. Adalberti nit de xne eeuw: « Die Verfasserschaft yon C findet sich bestatigt durch eine Untersuchung der Miracula S. Adalberti 1 ». VolgeI:1shem louden die Miracula eveneensvan annalist C zijn. Het bewijs hiervoor haalt hij nit de« stilistisr.en Uebereinstimmung t» die er tUggeDde Annalen en d:j Miracula zou bestaan. En daar hij ook tUggeDde Miracula en de Vita IS. Adalberti overeenstemming meentte bespeuren, trekt hij de conclusie, dat we daar eens te meer bet bewijs hebben, dat annalist C de schrijver der Vita I S. Adalberti is: «Die Anzeichen, die in den Mirakeln fur die Verfasserschaftyon C sprechen,verstarken nun auch die Grunde fur die Annahme, daBs er die Vita Adalberti verfasst babe 3». Wij lulleD hem maar Diet in dele nieuwe bewijsvoering volgen, want reeds in de tweede uitgave van zijn Egmonder Fiilschungen 4is hij tot. de conclusie gekomen dat de Miracula Diet van annalist C (omstreeks 1173) maar van annalist F zijn (omstreeks 1215)5. Hier wordt geconstateerd dat er « stilistische Verwandtschaft» bestaat tUggeDde Miracula en den F-tekst der Annalen 6. In 1933 schrijft Oppermann juist bet tegenovergestelde: «De Vita S. Adalberti vertoont geeD stilistische verwantschap 7 met de Annales van 1112-1173en met de Vita secunda cum miraculis navis (d.w.z. met bet werk van F). Dat dele van denzelfden schrijver afkomstig zoude~ zijn als de bewerking der Vita prima, is immers op zich zelf al leer onwaarschijnlijk 8». In zijn Fontes heeft Oppermann DOg eenlaatste argument aangegevenom te bewijzen dat annalist C de schrijver van de Vita I S. Adalberti zou zijn.
1. BIz. 64. 2. BIz. 66. 3. BIz. 67. 4. 1920, bIz. 53, 55-57. 5. Deze opinie handhaaft hij ook in de Fontes,bIz. 25*-29*. 6. BIz. 56.
7. Oppermannvoegt er aantoe: «Afgezienvan eenenkeleplaats, die boven (bIz. 26*) besproken is »(ni. de aanhaling uit de VitaS. Pauli van Hieronymus: quid ageret, quo se verteret...). 8. Fontes,bIz. 28*-29*.
260 J.
HUIJBEN
(36)
« De Vita S. Adalberti is, zoals reeds Holder-Egger opgemerkt heeft, doorlopend in rijmend proza gesteld 1 )}. 't Is inderdaad voldoende de Vita even open te slaan, op welke bladzijde dan ook, om door die eigenaardigheidgetroffen te worden. Hier en daar zijn de rijmen of assonatieswel wat zwak, vooral waar de schrijver eigennamente verwerken had of meer concrete feiten nauwkeurig en bondig moest weerseven. Maar over 't algemeentoont hij zich zo gehecht aan de regels van bet kunstproza, dat hij, wanneer hij zinnen uit andere werken aanhaalt, dezebijna nooit letterlijk weergeeft, maar ze eerst omwerkt om ze aan zijn eigen stijl aan te passen. Wat beweert nu Oppermann? Dat deze eigenaardigheid kenmerkend zou zijn voor den stijl van annalist C: « Dit zou overeenkomenmet de bevinding, dat ook de C-tekst der Annales gedeeltelijk rijmt 2». Hoe Oppermann dit kan beweren, is mij volkomen een raadsel. Deze annalist C was werkzaam tot aan bet jaar 1173. Maar volgens Oppermann, bezitten we bet tweede gedeelte zijner Annalen, nl. die van de jaren 1112 tot 1173, niet meer in zijn oorspronkelijken vorm : een andere, latere annalist (F) heeft dit gedeelte geheel en al omgewerkt: F heeft « den C-tekst door een andere, sterk uitgebreide en omgewerkte redactie vervangen 3)}. Voor de beoordeling van den stijl van annalist C kan dug bet tweede gedeelteder Annalen niet in aanmerking komen. Het eerste gedeelte, tot aan bet jaar 1112,echter evenmin : want dat bestaat nagenoeg uitsluitend uit uittreksels, die woordelijk ontleend zijn aan andere schrijvers, en die dug onmogelijk kunnen dienen om den eigen stijl van annalist C te ijeoordelen. De mogelijkheid zelfs ener vergelijking tussen den « stijl » van annalist C en dien van de Vita IS. Adalberti is dug radicaal uitgesloten. We kennen den stijl van annalist C niet I Het enige dat men zou kunnen opmerken is, dat de ene, nl. annalist C, zijn bronnen altijd trouw letterlijk weergeeft, terwijl de andere, nl. de schrijver der Vita I S. Adalberti,
1. Fontes, bIz, 33*, 2, Fontes, bIz, 33*,
3, Fontes, bIz, 135*,
(37)
DE
« VITA
I SANCTI
ADALBERTI
»
261
zulks joist Diet doet: zodat dit eerder tegen de identiteit der twee schrijvers uitvalt. . Weliswaar heeft Prof. Oppermann zich tamelijk voorzichtig uitgedrukt door te leggeD, dat «de C-tekst der Annales g e d eel tel i j k rijmt~. Maar zelfs dat (Cgedeeltelijk ~ is te veel. Want het enige voorbeeld, dat hij aanhaalt, nl. de randglosse bij het jaar 988 1, is oak weer een uitlreksel nit een aDderwerk, nl. nit de Vita IS. Adalberti 2, hetgeen door Oppermann over 't hoard is gezien3. Men behoeft de;teksten slechts naast elkaar te plaatsen: ANNALES
VITA I S. ADALBERTI
Theodericus secundus comes is [Theodericus junior] sicut paterni regni et hereditatis paternae successor4 ita pie devotionis et boni operis extitit imitator; preter alia pater eius ligneam, iste lapideam construxit sancia Adalberto ececclesiam, et de reditibus suis prebuit fratribus cotidiani victus sufficientiam. Ekbertus autem filius eius cum
devotionis ferventissimus emulator
in honore sancti... Adalberti lapideam
basilicam... construxit. ...quibus ad cotidianum victum de redditibus suis sullicientiam praebuit... (Egbertus) valida vi febrium ... esset vexatus...fiducia meritorum sub dira febre et Erlinda soror piissimi confessoris ...est eius monocula ambo letifiabsolutus... letus ob tante cati sunt per sancti Adalpestis evasionem.
1. Fontes, bIz. 127-128. 2. Vila I, hk. 19-20, ibid, bIz.
aus. Verfasserdel vita ist aIso( I) offenbar C selbst». Is dat een 15-16. bewijs'l 3. In Egm. Fiilsch. 1920,blz.4. Deze woorden schijnen door 53 zegt Oppermann van dezean- C toegevoegd.VgI. Annates, ad nalenglosseop 988 «(Sie) nimmt ann. 936, waar C aan een tekst auf § 19 und 20 del vita Bezug. van Liutprand eveneensde woorund setzt auch durch ihren son- den toevoegt: « successit ei in stigen Inhalt die in del vita be- hereditate et regno », Fontes,bIz. richtete Translation des hI. Adal- 125. belt durch Graf Dietrich I Vf;!r~
J. ,..
262
HUIJBEN berti merita. Ille va(liditate) 1 febrium liberatur, ilia oculi sui ereptione.
(38)
Erlinda, ...unius oculi non -frustrata... recepit vjsum ... gaudensex restitutionis be-
neficio. AIs bewijsdat « de C-tekst der Annales gedeeltelijk rijmt I), is deze ene plaats wel zeerzwak. Er zitten wel enkele rijmen in, maar zolang we geen andere voorbeelden kennen van den eigen stijlNnn annalist C, zal bet raadzamer zijn over diens gewoonten en eigenaardighedente zwijgen. Summa summarum: er is geen enkel bewijs gebracht, dat de Vita I S. Adalberti, die we voor ons hebbenliggen, niet de oude Vita zou zijn die tussen de jaren 977-993 door Ruopert van Mettlach op last van aartsbisschopEgbert van Trier werd
samengesteld.
We kunnen dug bet ongunstig oordeel, door Oppermann tegen de oorspronkelijkheid, en daarmedetegen de historische waarde van onze Vita, als geheel ongegrond afwijzen. De reconstructie, die hij ten slotte los van de gegevensder Vita, van de lotgevallen van St. Adelberts lijk poogt te geven, moeten we als waardeloos afwijzen, daar zij van alIen wetenschappelijken grond ontbloot is. Na nog eensde nit de lucht gegrepen«(ecclesiaqua sanctus Adalbertus primum requievit» te Obinghem gememoreerd te hebben, besluit hij: «(Over de feitelijke lotgevallen van Adelberts lijk weten wij evenmin iets zekers als over wat hij bij zijn leven verricht heeft... Opmerkelijk is echter het volgende. In 1883 heeft Wattenbach een lijst uitgegeven van de reliquieen, die de monniken van St. Bavo te Gent na de invasie der Noormannen, dus in de eerste helft d~r xe eeuw, in hUll klooster terugvonden: Breviarium de thesaurosancti Bavonis, quod invenerunt Iratres remansissepost Nordmannicam infestationem. Hier vindt men o.a. vermeld: «Reliquie S. Remacli confessoris. Reliquie S. Adalberti confessoris.Reliquie S. Gregorii pape. De capillis S. Wandregisili abbatis. Reliquie S. Gisleni con1. Va(liditate). Detussenhaak- er gelezen worden«valida vi fejes geplaatsteletters ontbreken in brium »,zo~ls~nqe vit~ I S. Adal~ het h~dsc4rij't; 1;Q*~scqieQ moet berti!
(39)
Dr:
« VITA
I
SANCTI
ADALBERTI
II
263
fessorisI).Dus tussende reliquieen van palls Gregorius I (t 603) en drie heiligen uit de Vile eeuw staan die van den hI. belijder Adelbert. Aangezien hij belijder en Diet -martelaar genoemd wordt, zal dit Diet, zoals men sedert 1296 in Egmond meende, koning Aethelberth van Oost-Anglia zijn, die in 792 of 793 gedood is en wiens passio in 1136 geschrevenwerd door Osbertus de Clara, prior van Westminster. Nu weten we echter, dat aartsbisschopEgbert relaties had met de kloosters Blandinium en St. Bavo te Gent, en dat de monniken van bet door Dirk II gestichte klooster Egmond moeten gekomenzijn uit St. Bavo. Op 'eenaltaarblad, dat graaf Dirk II en graviD Hildegardis aan bet klooster Egmond hebbengeschonken,was naast St. Adelbert ook St. Bavo afgebeeld. Wij moeten dug onze reeds vroeger geuite mening handhaven, dat bet stoffelijk overschot van Adelbert eerst door aartsbisschopEgbert naar Egmond is overgebracht en wel van St. Bavo uit 1». Deze reconstructie wordt door geeD enkel document gestaafd. De H. Adelbert, belijder, die in de relikwieenlijst van St. Baafs vermeld wordt, is wel haast zeker onze H. Adelbert. Maar nergens wordt gezegd dat men te Gent bet lichaam van St. Adelbert bezat: er is alleen sprake van reliquie, Diet van corpus. En onder den naam reliquie kan men in de Middeleeuwen de meest verschillende dingen verstaan : stof van bet graf van den heilige, voorwerpen van allerlei aard, die met bet lichaam of met bet graf in aanraking waren geweest, enz. Moesten we bier reliquie door « lichaam» vertalen, daD 1. Fontes,bIz. 22*. VgI. Egm. Fiislch., 1920,bIz. 53-54 (niet inuitg. 1919). «(Was wir in dieser Sache wissen ist dies: Die Reliquien deshI. Adalbert wurden in einem Schrein aufbewahrt, den Erzbischof Egbert dem Kloster geschenkt batte, und ein yon ihm beauftragterMonch ausMettlach hat die echte vita des hI. Adalbert, die wir nicht mehr besitzen, verfaszt. Die Kapelle zu Egmond, die nach der vita die alteste Rubesta.tte qes HeiligeQ
war, gefand sich noch im 11. Jahrhundert im Besitz desKlosters Echtemach. Demnach ist deutlich : Adalbert hat zu seinen Lebzeiten fiberhaupt keine BeziehungenzuEgmond gehabtund dort niemals begraben gelegen. Seine Reliquien sind erst durch Erzbischof Egbert nach Egmond gekommen, und alles, was die vita fiber den Heiligen zu wissen vorgibt, ist tendemiose ErUndung».
J.
264
HUIJBEN
(40)
louden we eveneensmoeten veronderstellen dat men te Gent ook bet lichaam bezat van St. Remaclus, dat van Pans Gregoring den Grote, dat van St. Gislenus, enz. enz. Verder wordt er in de documenteDwel gezegd dat aartsbisschop Egbert aan de abdij van Egmond een reliekschrijn ten geschenke gaf; maar nergens staat vermeld -tenzij bij Oppermann 1,die zijn uitlating heeft moeten herroepen1dat dit bet reliekschrijn was van St. Adelbert; eveneens wordt in geeD enkel document gezegd, dat Egbert aan bet klooster bet lichaam van St. Adelbert zou hebbengeschonken, en DOgveel minder, dat hij dit van Gent naar Egmond liet overbrengen3. Spijts de scherpe critiek van Prof. Oppermann, mogen wij dug ODStoch wenden tot de Vita S. Adalberti zoals ze v66r ODSligt. Het eindresultaat van onze onderzoekingenis, dat we werkelijk te doen hebben met de door Ruopert van Mettlach, in de jaren 977-993, samengesteldelevensbeschrijving van St. Adelbert. 1. Egm. Fulsch., 1920,bIz. 54. chiepiscopi Egberti~. In het fiber S. Adalberti staat, 2. In Fontes, biz. 22* noteert Oppermann: ÂŤDat Adalberts dat Egbert gar ÂŤ scrinium argenIijk, zoals wij vroegerveronder- teum plenum reliquiis sanctosteid hadden(Egm.Fulsch.,1920, rum ~ (Fontes, bIz. 69). Hetbiz. 53 vv.) opgeborgenwas in zelfde in de oorkonde van 1083 den zilveren schrijn, die door (Fontes, bIz. 221). 3. Prof. Oppermannveronderaartsbisschop Egbert aan bet klooster was geschonken,is weI- stell (ibid.), dat de eerste moniswaar niet juist. Immers nit de DikeDvan Egmond uit St. Baafs reIiquieenIijst R bIijkt, dat bet kwamen. Het is- bijna zeker dat scrinium corporis S. Adalberti zij Diet uit St. Baafs, maar uit dient onderscheidente worden St. Pieter kwamen. van bet scrinium argenteumar-
SUMMARIUM Editione nova Vitae primae sancti Adalberti, eruditi.'1simus vir O. Oppermann, Universitatis Ultraiectensis olim professor, omnibus qui memoriam antiquitatis colligunt multum quidem profuit; sed de tide historica huius operis plus aequo detraxisse videtur. COIt-
(41)
DE
« VITA
I
SANCTI
ADAL~ER.TI
»
265
cedit quidem doctus auctor Vitam primam sancti Adalberti saeculo decimo exeuntescriptam essea Ruotperto monacho-abbatiaeMedeolacensis,in ditione Treverensi,ubi tunc temporis Egbertus archiepiscopali munere fungebatur. Hic Egbertus filius erat Theodorici II comitis Hollandiae, cuius pater post annos teTe CCL quam sanctus Adalbertus e vita decesserat,in pago Egmondensimonasteriumcondidit quo' memoria 3ancti Adalberti religioso cultu servaretur. Parum de ipso sancto Adalberto historice cerium traditum essse inter omnes constat. Sed nunc vel eventa auctori primae Vitae aequalia quorum, ut .refert auctor Vitae sancti Liutwini, ipse testis fuit, a docto Vitae editore in dubium vocantur cum, Vita I originali perdita, solam nobis superesseperhibeat Vitam saeculo XI I exeunte interpolatam. Contra hanc opinionem agit D. Huijben demonstrando Vitam primam originalem sancti Adalberti habuissemaiorem diffusionem quam ex operedocti editoris suspicari possit et parum verisimile essetextum qui saeculoXII vitiatum essedicitur, unice praevaluisse. Artius refutantur dubia quae D. Oppermannex ipsis verbis Vitae sancti Adalberti contra fidem operis protulit. Et primum quidem ex capite 13 sumptum, ubi sanctusAdalbertusnarratur moniali Vulfsit in somno fer praecepisseut corpus suum de terra levaretur. Quae monialis rem nuntiasse dicitur « Theodorico comiti qui locum eundem sicuti nunc posteri eius retinent, proprietatis iure possidebat.» Haec verba, ut putat D. Oppermann, nequeuntesseauctoris Theodorico II aequalis. D. Huijben autem difficultatem salis diluisse existimat asserendo,auctorem communi loquendi modo usum esse, non vocabulisa foro arreptis; nihilque obstarequin auctor scribal tempore Theodorici I I aut certe ante mortem Egberti, siquidem ex narratione constat Egbertum archiepiscopumadhuc vivere. Egbertus Theodorico II per quinque annos superstesfuit et mortuus est anno 993. Ita miracula quae in capite 22 narrantur tempore moderno accidisse,convenienteropponuntur iis quae in capite 18 temporibus Theodoricifacta feruntur, quin ad saeculumXII differentur necesse sit. D. Oppermann magni quoque momenti habuit textum antiquo Evangeliario Egmondensi inscriptum, donationemmonasteriofactam his verbis commemorantem: « In villa Obinghem, mansam unam, quam presbyter, qui ecclesiam custodit qua sanctus Adalbertus primum quievit, tenuit. & Ex his colligit, locum ecclesiaequo sancius Adalbertus primum quievisse falsarius fingit, quaerendumesse in villa Obinghem. D. Oppermann autem non percepit speciemse
J.
266
HUIJeEN
(42)
fefellisse. Non enim ecclesia in Obinghemsita essedicitur, sed terra quam presbyter tenuit. Et hanc errorem initialem contabulavit sententiis chimaericis: assimilando lantern qui ex sepulcrosancti Adalberti scaturissetraditur in loco Egmondensi,lonti qui modo « Runxput» dicitur in locodicta Heilo, cui villa Obinghemolim luisse vicina creditur. Paulum interest narratio Vitae sancti Donatiani ab auctore locorum penitus ignaro facta qua D. Oppermann abutitur. Eadem ratione negat, TheodoricUm corpus sancti Adalberti in coenobiUm, ab ipso c°.mitenuper conditum, transtulisse; scrinium quod archiepiscopus Egbertus mortachis Egmondensibus ol/erebat, false putat continuisse sancti Adalberti reliquias, quaset ipsum Egbertum a monachis Gandavensibusmonasterii Sancti Bavonis obtinuisse, gratis asserit.VerbaAnnaliUm Egmondensiumquorum fide anno 1113 tria altaria consecrataesseconstat, contra sensUmtextus explicat, cUm lantern sancti Adalberti et ecclesiamubi sanctusprimUm quiepit, in labularum numero reponat. Quaeomnia cUmprimordia Ii errore connexa,in radice iam ~um eo relutata magna ex parte fuerant. Demum textum Vitae verbis Annalium Egmondensiumcomparando, statuere conatur D. Oppermannquo tempore Vita conscripta sit. Dignoscerecredit praesertim in versuummodulatione Vitae I sancti Adalberti madam dicendi annalistae qui circa annlun 1175 calamum tenuit. Hunc, post completumopus Annalium, Vitam composuisseasserit,quia verbaVitae in Annalibus nUmquamproleruntur et e contrario eademmonUmentahistorica auctor utrimque adhibuisse existimetur nempe: Historiain Bedae,vel potius Vitam sancti \yillibrordi ab Alcuino conscriptam, Annales Xantenses et Chronicam Sigiberti Gemblacensis. Quae autem attulit D. Oppermann ita tenuia demonstrantur, ut pix argumenta appellari possint. Orationis genus unde argUmentUmsUmit quandoqueplus Vitam secundam resonatquam primam. Et ita Vita prima sancti Adalberti, quomodo exstat,opus genuinUm Ruotperti vindicatur.
Een
Middelnederlands
uit" het voormalige
devotiehoek
bisdom Utrecht
DOOR
R. A. PARMENTIER (Brugge)
De studie van de vroomheid in de vroegere Dietse gewesten heeft in den laatsten tijd geweldigen vooruitgang gemaakt. Zij zou echter nog veel gebaat zijri, indien vrij talrijke handschriften van getijden- en gebedenboekenallerwegen met bleven verstopt liggen. lnderdaad, terwijl wij over bet bestaan van soortgelijke codices in openbare verzamelingen'door mill of meer goed geredigeerdecatalogi zijn ingelicht, tasten wij nagenoegin 't duister wat bun aanwezjgheid in particulier bezit aangaat. De hoogwelgeborenbeer baron Raphael Gilles de Pelichy, wonende op bet kasteel Rijkevelde te Sijsele, is de gelukkige eigenaar van een kleine, doch volstrekt niet onbeduidende collectie met de hand geschreven devotieboeken, die ten dele uit de voormalige Nederlandse provincien afkomstig zijn. Hij was zo welwillend ons een van de laatstgenoemde manuscripten, in 't Middelnederlandsgesteld, ter bestudering af te staan, zolang wij maar wensten. Het is ODSdan ook een aangenameplicht hem hiervoor openlijk onze erkentelijkheid te betuigen. Het alhier besproken handschrift uit de verzameling van baron Raphael Gilles de Pelichy is een getijden- en gebedenhoek, dat blijkbaar in bet oude bisdom Utrecht vervaardigd werd, in de laatste helft van d~ ~ve e~uw. Pit boel\ bevat
268
~. A. PARMENTIE~
(2)
bet Klein Officie van Onze-lieve-Vrouw, de Zeven Boetpsalmen en de Lange Dodenvigilie, alJes hoofdzakelijk volgens de redactie van Geert Groote, verder een Allerheiligenlitanie en Kort~ Getijden van bet H. Kruis. Daarenboven behelst bet een rijke keus van oefeningen ter ere van den Zaligmaker, de H. Maagd en verschillende heiligen. Sommigegebedsformulieren zijn voorafgegaan door aanbevelingen, die van bijgeloof niet vrij zijn. Kortom, bet hoek iseen trouwe weerspiegeling van bet godsdienstig gevoelsleven in Noord-Nederla~d aan den vooravond van de Hervorming. Hieronder geven wij de omstandige beschrijving van dien codex, zowel wat den vorm, als wat den inhoud betreft. GETIJDEN-
EN GEBEDENBOEK
MIDDELNEDERLANDS (HANDSCHRIFT
GILLES
1
DE PELICHY)
Perkamenten codex, bestaande nit elf katernen van acht bladen, een katern van elf bladen, een van tien en een van zes, alles sanien 11.5bladen, onlangs genummerd met Arabische cijfers, met potlood aangetekend, plus voor- en achteraan telkens drie papieren schutbladen; deze laatste werden blijkbaar bijgevoegd in den tijd dat bet hoek van zijn tegenwoordigen band voorzien werd. leder blad is 155 mm. hoog bij 113 breed; de schrijfspiegel, met bleekzwarten inkt afgeschreven, meet 100 bij 60 mm. en is met purperen inkt gelijnd voor 20 regels. De lijnen die den tekst omsluiten, evenals de tweede en de voorlaatste regellijn, zijn over de ganse boogie en breedte der bladzijden doorgetrokken. Van custodes of signaturen zijn goon sporen aanwezig. Het manuscript is geschrevenin een duidelijke, doch niet zeer fraaie hand, met een vrij hoekige 6othische letter. Te oordelen naar den inhoud en oak naar de decoratie dagtekent onder-
1. Van tijd tot tijd worden aangegeven: Invitatorium, P&alnochtansde titels ende aanvangs- mus, Te Deum, Laudaie, Benewoorden van sommige onderde- dictus, Magnificat enz. len van het boek in het LatiJn
PLAAT I
BEGIN
VAN DE KLEINE
(iETIJDEN
VAN DE H.
MAAGD.
PLAAT II
I
~
-'*
~EGIN VAN DE ZEV~
BOETPSALMEN.
PLAAT III
BEGIN
VAN DE KORTE KRUISGETIJDEN.
(3)
DEVOTIEBOEK
UIT HET BISDOM UTRECHT
269
havig handschrift uit de tweede helft van de xve eeuw,waarschijnIijk uit de Iaatste decennienvan dit tij dperk. Uit palaeographisch oogpunt dienen de hiervolgende twee bijzonderheden opgenlerkt. Vooreerst komen in bet perkament van den codex twee gaatjes voor, nameIijk: op bIz. 33 en bIz. 100. Op beid~ bovengenoemdeplaatsen heeft de kopiist den tekst moeten onderbreken, doch de rubricator, die na hem kwam, heeft schoonheidshalvede voormelde gaatjes in een met roden inkt getrokken kringetje gevat: op bIz. 33 alleen op de voorzijde, op bIz. 100 op de voor- en achterzijde tegeIijk 1. eVervolgens wordt de uitgang heit, bij woorden zoaIs: eerlicheit, hoecheit,groetdadicheit,ewicheit,ontjermherticheit enz., meestal afgekort. Daarbij valt de tweeklank ei weg en wordt de letter t in de hoogte geschreven.
I. -1.
(BIz. 1-10v.). Kalendervan het bisdomUtrecht.
In dezenkalender zijn feesten aangewezenvoor bijna al de dagen v~n bet ja~r. Onderh~vige feesten zijn in drie c~tegorieenverdeeld, namelijk: feesten van hoogsten r~ng, die in bet rood aangeduid sta~n, feesten van tweede kl~s, die met zwarten inkt geschreven zijn, doch rood onderstreept, feesten v~n laagsten r~ng, die met
gewoneninkt vermeld worden. De volgende, specifiek-Utrechtse heiligenfeesten zijn in bet rood aangetekend: Ponciaensdach (Jan. 14), Agniet, maghet (Jan. 21), Pancraes, martir (Mei 12), Servaes, confessor (Mei 13), Bonifaes, bisscop (Juni 5), adult, confessor (Juni 12), Lebuwyn ende Aelbert, confessors (Juni 25) 2, Sint Martyn, bisscop
1. VgI. daarover E. REUSENS, C. SS. R., Neerlands Heiligen in Elements de paleographie,Leu- vroeger eeuwen, tom. III, Amven, 1899, bIz. 401. sterdam, 1898, biz. 164-168; B. 2. Het feest van den eerstge- KRUITWAGEN,O.F.M., Studiemanoemden heilige staat beslist in teriaal (Heiligen-geografie) voor geeDverband met diens sterfdag, den kalender van het middeleeuwwelke op 12 November herdacht sche bisdom Utrecht, in Laatwordt, doch heeft voorzeker be- middeleeuwsche paleografica, patrekking op de vinding of de leotypica, liturgica, kalendalia, overbrenging van zijn reliquieen. grammaticalia, 's Gravenhage, VgI. Acta SS. Boll. (ed. PaIme), 1942, bIz. 180. Over den H. Junii tom. VII, bIz. 3 (tweede Adalbertus, patroon van KennekoIom); J. A. F. KRONENBURG,merland, misschien te Egmond bij
R.
270
A. PARMENTIER
(4)
(Juli 4) 1, Lambrecht, bisscop(Sept. 17), Mauricius mit sinegesellen (Sept. 22), Victoir mit sine gesellen(Oct. 10), Wilbrort, bisscop(Nov. 7), Martyn, bisscop(Nov. 11), Lebuwyn, confessor (Nov. 12)2. Daarenboventrekken nog andere,eveneensin bet rood aangegeven benamingende aandacht,te weten: Jaersdach(Jan. 1), Dertienendach(Jan. 6), VerrisenisseIhesu Cristi (Maart 27) 3, Alkmaar overleden in de eerste kolom) ; Dom H.QUENTIN,O.S.B., hellt van de 8e eeuw. vgI. Acta Les mar;lyrologeshisloriques du SS. Boll., Junii tom. VII, bIz. moyen age. Etude sur la forma82-95; Bibliotheca hagiographica tion du Martyrologe romain, Palatina antiquae et mediae aetatis rijs, 1908,bIz. 52. 2. Over de karakteristieke hei[ediderunt Socii Bollandiani], tom. I, BrusseI, 1898-1899,blz.7, ligenfeesten van bet voormalige tom. II, BrusseI, 1900-1901,bIz. bisdom Utrecht zie: B. KRUIT1307, en tom. III, BrusseI, 1911, WAGEN,O.F.M., l.a.p., in LaalbIz. 4; J. A. F. KRONENBURG,middeleeuwsche paleografica..., C. SS. R., t. a. p., tom. II, Am- bIz. 153-224. Oude Dietse kasterdam, 1898,blz.126-149; G. B. lenders uit hetzelfde dioceeszijn VERBIST,C. J., Saint Willibrord afgedrukt, ten getale van achtapotre des Pays-Bas et fondateur tieD, in bet Jaarboekder Koninkd' Echternach,Leuven, 1939, bIz. lijke VlaamscheAcademie voor laal- en letterkunde, jg. 1909, 178-180. 1. Het hoofdfeest van den H. blz( 27-66; jg. 1910,bIz. 44-74; Martinus, bisschop van Tours, jg. 1911, bIz. 41-164; jg. 1913, valt samen met diens sterfdag bIz. 41-67, 81-104; jg. 1914, op 11 November. Volgens bet bIz. 12-27,35-46; jg. 1919-1920, Mart yroI ogium Romanum wor- bIz. 11-22. 3. Dezeaantekeningis eenlouden daarenboven op 4 Juli DOg de volgende gebeurtenissennit ter tijdrekenkundige herinnering bet Ieven of de verheerlijking aan den zogenaamdenwerkelijvan denzelfdenheilige herdacht : ken datum van's Heren verrijde overbrenging van zijne reli- zenis en heeft geeD de minste quieen,deconsecratievan de hem betrekking op bet veranderlijke toegewijde basiliek te Tours en feest van Pasen; zij komt in zijn bisschopswijding. Zie: Mar- talrijke Dude kalenders en martyrologium Romanum ad for- tyrologien voor en gal herhaalmam editionis typicae, scholiis delijk aanleiding tot verkeerde historicis instructum, in Propy- interpretatie. ReedsTertullianus laeum ad Acta Sanctorum De- (t na 220) en de H. Augustinus cembris [ediderunt Socii BoIlan- (t 430)' gewagenvan de in bun diani], BrusseI,1940,bIz. 269-270 tijd verbreide melling, volgens (nr. 10). Zie verder: Acta SS. dewelke Christus op 25 Maart Boll., Julii tom. II, bIz. 4 (tweede zou gestorvenzijn. Aldus kwam
(5)
DEVOTIEBOEK
UIT HET BISDOM UTRECHT
271
Maria Magdaleen (Juli 22), Remyn ende Bavo conffessors (Oct. 1), Aite siele hoechnis (Nov.2), Katheryn, maghet (Nov. 25), Nicolaus, bisscop (Dec. 6). Onder de eerder schaarse namen, die rood onderstreept zijn, dienen aangestipt: Appollonia, maghet (Febr. 9), Der apostolen sceidinge (Juli 15), Jeroen, martir (Aug. 17) 1. ~~Onder de met zwarten inkt geschreven herdenkingsdagenvallen op te merken: Aldegont, maghet (Jan. 30), Vedastus ende Amandug (Febr. 6), Eucharius, bisscop (Febr. 20), Walburch, maghet (Febr. 25), Swidbertus, bisscop (Maart 1), Gheertruudt, maghet
werd naderhand overgebracht men er toe den herdenkingsdag naar de Benedictijnerabdij van van Jezus' verrijzenis op 27 van dezelfde maand te stellen. Deze Egmond en naast bet stoffelijk overschotvan denH. Adalbertus gedachtenis nochtans ging met geen liturgische feestviering ge- neergelegd; naar bet schijnt paard, behaive in Gallie gedu- bleef echter zijn hoofd te Noordwijk. Bij verordening van 15 rende de 5e en de 6e eeuw. Zie: November 1429, beval Zweder Dom E. DEKKERS, Tertullianus van Kuilenburg, meer in naam en de geschiedenis der liturgie, daDin werkelijkheid bisschopvan BrusseI-Amsterdam, 1947, bIz. Utrecht, dat bet feest van den 148, noot 2. ; H. DELEHAYE,S.J., H. Jeroen op 17 Augustus voortCommentarius perpetuus in Martyrologium Hieronymianum ad re- aan ais een verplichte rustdag zou gevierd worden in Noordcensionem Henrici Quentin D.S.B, Holland, West-Friesiand en omin Acta SS. Boll., Novembris toliggende streken. Tevensverleenmi II pars posterior, BrusseI, 1931, bIz. 159-160, 164; B. KRUIT- de hij een aflaat van veertig dagen aan al degenendie de paroWAGEN, O.F.M., t.a.p., in Laatchiekerk van Noordwijk zouden middeleeuwschepaleografica..., bIz. bezoeken op bet feest van den 164-166, 186; K. LOFFLER, EinH.. Jeroen of op een anderen fiihrung in die Handschriftenkunhogen feestdag. VgI. Acta SS. de, Leipzig, 1929, bIz. 76-77; Boll., Augusti tom. III, bIz. R. A. PARMENTIER, Beschrijving van de getijden- en gebedenboeken 475-479; [F. H. VAN HEUSSEN], van bet ka,binet Houtart te Brugge, Batavia sacrasive resgestaeaposBrugge, 1929 (Geschiedkundige tolicorum virorum, qui fidem Bataviae primi intulerunt..., 18te Publicatie-n der stud Brugge, I), deeI, BrusseI, 1714,biz. 113-114, bl7;. 3, noot 1. 1. De H. Jeroen, priester en 216-217; J. A. F. KRONENBURG, C. SS. R., NeerlandsHeiligen in geloofsprediker in Holland, werd de middeleeuwen, tom. I, Amsterin 856 of daaromtrent door de Noormannen gemarteid en ge- dam, 1899, bIz. 55-75. dood te Noordwijk. Zijn Iichaam
272
R. A. PARMENTIER
(6)
(Maart 17), Joseph, Marien behueder (Maart 19) 1,Lutgert, bisscop (Maart 26), Bekeringe Marien Magdalenen (April 1) 2, Echechielis [sic], propheet (April 10), Sydrac, Misa.el, Abdenago (April 24) 3, Ga.ngolf, confessor (Mei 9) 4, Mederdus, confessor (Juoi 8), Edel1. Over den cultus van den ten uit de xve eeuw, worden meH. Jozef zie bet goed gedocu- degedeeldbij C. G. N. DEVOOYS, menteerde werk van J. SEITZ, De legendeÂŤVan Sunte Maria Die VerehrungdeshI. Joseph in Magdalena bekeringhe-, in Tijdihrer geschichtlichenEntwickiung schrift voor Nederlandschetaalhis zum Konzil van Trient dar- en letterkunde,tom. XXIV, 1905, gesteIt, Freiburg im Breisgau, bIz. 16-44. 1908; zie oak L. EISENHOFER, 3. Bedoeld zijn de drie jongelingen, door Nebucadnezar,koHandbuch der katholischenLiturgik, lste dee-I,Freiburg im Breis- ning van Babylon, in den vuuroven geworpen. Zie: Daniel I, gall, 1932, bIz. 599-601.-In 't voorbijgaan zij er op gewezen, 6-7 en III, 1-97. Deze oudtestadat de noordnederlandse Min- mentischeheiligen worden in den derbroeder Philipp us van Gouda regel op 16 December gevierd. in de xve eeuween leven van denH.VgI. Martyrologium Romanum Jozef in de Dietse taal ge- ad formam editionis typicae,schoschrevenheeft. VgI. W.SCHMITZ, liis historicis instructum, t.a.p., O.F.M., Franctscanenin de mid- bIz. 587, noot 2; N. NILLES,S.J., deleeuwsenederiandse Iiteratuur, Kalendarium manuale utriusque in Bundel opstellen van oud- ecclesiae orientalis et occidentaIeeriingen aangebodenaan Prof. lis..., tom. I, Innsbruck, 1896, Dr. c. G. N. de Vooys, fer ge- bIz. 355; Dom H. QUENTIN, Iegenheidvan zijn vijfentwintig- O.S.B., t.a.p., bIz. 349, 450, 483, jarig lzoogleeraarschap aan derijks- 587; G. ZILLEKEN, Der K6lner universiteit te Utrecht 1915 -16 Festka lender. Seine Entwicklung October 1940..., Groningen.,Bata- una seine Verwendungzur Urvia, 1940,bIz. 324. Daarenboven kundendatierungen. Ein Beitrag dient nag aangestipt, dat een zur Heortologie und Chronologie Historie vanden heiligenpatriarch des Mittelalters, in Bonner JahrJosephin 1500te Gouda gedrukt biicher. Jahrbiicher des Vereins werd. VgI. C. C. DE BRUIN,Mid- von Altertumsfreundenim RheindeinederiandsgeesteIijk proza, in- lande, aflevering 119, 1910,bIz. 64-65,122-123.VgI. ook Jaarboek geleid door prof. dr. C. G. DE'VOOYS, Zutphen, 1940, bIz. XII. der Koninklijke VlaamscheAca2. Dit feest werd oak gevierd demie voor taal- en letterkunde, op 1 of 10 Maart, alsmede op 7 jg. 1909, bIz. 38, 65; jg. 1910, April. Zie: Acta SS. Boll., Julii bIz. 74; jg. 1911, bIz. 52, 152; tom. V, bIz. 216 (nr. 161). jg. 1919-1920,bIz. 22. 4. In den regel herdacht op Dietse proza-verhalenbetreffende de bekering van de H. Maria 11 of 13Mei. VgI. Martyrologium Magdalena, volgens handschrif- Romanum ad formam editionis
(7)
DEVOTIEBOEK
UIT
HET BISDOM UTRECHT
273
truut, maghet (Juni 23), Ghehoechnis van Sinte Pouwels (Juni 30), Translacio Sincte Thomas, a.postel(Juli 3) 1, Frederic, bisscop (Juli 18), Oswalt, coninc (Aug. 5), Die verguldinge Gods (Aug. 7) 2,
iypicae, scholiis hisioricis insiruc2. Beslist eenbuitengewonebeturn, i.a.p., biz. 183 en bIz. 184, naming voor bet feest van de noot 6; G.'ZIJ.LEKEN, DerKolner Transfiguratie of de GedaanteFestkalender, i.a.p., bIz. 68-69. verandering Christi op den berg Over dezen vrij raadselachtigen Thabor. Deze laatstgenoemde heilige vgl. verder I. MOLANUS, plechtigheid schijnt uit bet OosNaiales Sanciorum .Belgii ei eo- ten herkomstig. In bet Westen rundem chronica recapiiulaiio..., werd zij in de Benedictijner conDou 1l, 1616, bIz. 90 r.-v.; P. gregatie van Cluny ingevoerd PERDRIZET, Le calendrierparisien door abt Petrus Venerabilis in d la fin du moyen due d'apres Ie 1132. Eerst door paus Calixbreviaire ei les livres d'heures, tUg .III is zij in 1457voor de geParijs, 1933 (Publications de la hele Latijnse kerk verplichtend Faculte deslettres de I' Universiie gesteld op 6 Augustus, ter herde Slrasbourg,aflevering 63), bIz. innering aan de zege bet vorige 137. -Naar aanleiding van de jaar door de ChristeneD op de blijde inkomst van hertog Phi- Turken behaald bij Belgrado. lips den Goede te Gent in 1458 Opmerkelijk is bet, dat onderhawerd aldaar in open lucht een vig feest,zelfsna de uitvaardiging stellage getimmerd, waarop de van de pauselijke bul, DOglangen Aanbidding van bet Lam door tijd op andere datums gevierd talrijke personages plastisch af- werd. Over de liturgische hergebeeldwas. Onder de groepvan denking van de Gedaanteverande heiligen was ook voorgesteld dering Christi 7Je: Martyrologium ÂŤSente Gandolf, wylen hertoghe Romanumadnovamkalendarii ravan Bourgognen.. VgI. J. A. tionem, et ecclesiasticaehistoriae WORP,Geschiedenis van het drama veritatem restitutum, Gregorii en van het iooneel in Nederland, XIII. Pont. Max. iussu editum. tom. I, Groningen,1904,bIz.42-43. Accesseruntnotationesatque trac1. Bedoeld wordt de overbren- tatio de Martyrologio Romano, Sing van de gebeentenvan den auctore CAESAREBARONIOSoH. Thomas,aposteI,nit Indie naar RANO, Congregation is Oratorii Edessain Mesopotamie,in 't jaar presbytero,Rome, 1586,biz. 352, 394. Zie: Martyrologium Roma- noot a; Martyrologium Romanum num ad formam editionis typi- ad formam editionis typicae,schocae,scholiis historicis insiructum, liis histoficis instructum, t.a.p., i.a.p., bIz. 268,noot 9; N. NILLES, bIz. 325, noot 1; O. RAYNALDUS S. J., t.a.p., tom. I, bIz.296-298, en J. D. MANSI, Annales eccle478. Zie ook: Dom H. LECLERCQ,siastici ab anno MCXCVIII ubi in Diciionnaire d'archeologiechre- desinit cardinalis Baronius, tom. iienne et de liturgie, tom. IV (2e X, Lucca, 1753,biz. 128-132.Zie deeI),bIz. 2063,2074-2078. ook: Dom S. BAEUMER,O.S.B., Sacris Erudiri. -18.
R.
274
A. PARMENTIER
(8)
Samuel, propheet (Aug. 20), Bartinus, abt (Sept. 5), Oetger, confessor (Sept. 10), Sinte Jans ontfanc (Sept. 24), Twie Ewouden (Oct. 3) 1,Hubert, bisscop (Nov. 3), Zacharie, propheet (Nov. 5) 2, Vier Coronars (Nov. 8) 3, Octava Sinte Martyns (Nov. 18), Sile, apostel ende martir (Nov. 28), Sinte Loy, bisscop (Dec. 1), Wynibaldi, bisscop (Dec. 19), David, conine (Dec. 30). Op 23 Juli leest men: Apollonaris, bisscop. Bedoeld is voorzeker de H. Apollinaris, eerste bisschop van Ravenna, die omstreeks 't jaar 200 den marteldood stierf 4. In den regel wordt de waardigheid van de verschillende heiligen medegedeeld: confessor,bisscop,martir, heremyt, patriarch, paeus, Ieven gebrachtwerden, vgI. Acla oS. Boll., Octobris tom. II, bIz. 180-207; G.. B. VERBIST,C.J., l.a.p., bIz. 174-178. Wat inzonderheid bun Iiturgische verering betreft, vgI. Marlyrolog;um Romanum ad formam edilionis lypicae, scholiis hisloricis inslruclum, l.a.p., bIz. 432-433(noot 3) ; G. ZILLEKEN,Der Kolner Feslkalender..., l.a.p., biz. 100-101" Rivo, der letzle Verlreler der alt- benevensnoot 3. Door bun tijdromischen Lilurgie, tom. I, Leu- genoten werden de twee HH. ven, 1911 ( Universile de Louvain. Ewalden, naar de kleur van bun Recueil de lravaux publies par les haar, onderscheidenin de Blonde membres des conferencesd'hisloire en de Zwarte. el dephilo logie, afi. 29), bIz. 33-34, 2. Bedoeld is de vader van 55. -Een in de Xue eeuw ge- Sint Jan Baptist. VgI. Martyroschreven codex van de Nationale logium Romanumad formam ediBibliotheek teParijs (fonds latin, lionis lypicae, scholiis hisloricis nO17716)behelst formulieren voor inslruclum, l.a.p., biz. 498, noot Mis en Officie van bet feest van 1; pom H. QUENTIN,O.S.B., de Transfiguratie, hoofdzakelijk l.a.p., bIz. 349, 445, 483,587. opgesteld door den voormelden 3. Een vreemdsoortige benaPetrus Venerabilis. Zie: J. LE- ming voor de HH. Vier gekroonde CLERCQ,l.a.p., biz. 380-390; Dom Martelaren. S. BAEUMER, l.a.p., tom. I, bIz. 4. Over de verbazende ver428. spreiding van den eredienstvan 1. Over deze twee Angelsaksi- dieD heilige zie: E. WILL, Saini sche priesters en missionarissen, Apollinaire de Ravenne,Parijs, die tegen bet einde van de vue 1936 (Publicalions de la Facu1le eeuw in Duitsland, in de streek des 1ellres de l' Universile de van de Beneden-Lippe, om bet Slrasbourg,aflevering 74). Hisloire du Breviaire (traduction fran<;aise... par dom R. BIRON), Parijs, 1905, tom. I, bIz. 428 en tom. II, blz.72 ; DomJ .LECLERCQ, Pierre Ie Venerable, Abbaye S. Wandrille, 1946, bIz. 326-327, 379-380; V. LEROQUAIS,Les brevia ires manuscrits des biblioUzeques pub!iques de France, tom. I, Parijs, 1934, biz. CV; Dom C. MOHLBERG,O.S.B., Radulph de
(9)
DEVOTIEBOEK
UIT
HET BISDOM UTREcHT
275
abt, monnic, maghet, aposteI, coninghinne, propheet, ewangelist, priester, aposteI, conine, wedue. De twee feesten van bet H. Kruis op 3 Mei en 14 September zijn in 't rood aangetekend en worden onderscheidenlijk genoemd: Heilich-Cruusvindinge en Heilich-CEuusverhettinge.De hoge feestdagenvan.$ H. Maagd, eveIieensin rood, heten aldus: OnseVrouwen Lichtmis (Febr. 2), Onse Vrouwen Boetscap (Maart 25), Onse Vrou Visitacio (Juli 2), anger Vrouwen Hemelvairt (Aug. 15), anger Vrouwen Geboirt (Sept. 8), Onse Vrou Ontfanc (Dec. 8). Aan bet hoofd van iedere maand wordt bet getal dagen van bet zonnejaar en bet maanjaar aangegeven. De keerzijde van bIz. 10 is grotendeels en bIz. 11.r.-v. is geheel blank gebleven.
2. (BIz. 12-43). Getijden van de H. Maagd, volgensde redactie van Geert Groote. (Rubr.) Hier beghinnet Onser-liever-Vrouwen1 ghetide in Duutsche. -Domine. SoortgeIijke getijden zijn in bun geheel gepubliceerd bij K. DE GHELDERE,GhetidenBoec (naar een handschrift der xve eeuw uitgegeven), Gent, 1893, bIz. 21-60; N. VAN WIJK, Het Getijdenboek van GeertGrootenaar het Haagsehandschrift 133 E 2, Leiden, 1940, bIz. 36-70. Uittreksels worden medegedeeld bij C. C. DE BRUIN, Middelnederlandsgeestelijk plaza, bIz. 15-17, 330 (nr. 9); W. MOLL, GeertGroote's Dietsche vertalingen beschrevenen toegelicht,Amsterdam, 1880 (Verhandelingen del Koninklijke Academie del Wetenschappen.Afdeeling Letterkunde, Deel XIII), bIz. 15-18, 59-61, 6568,69-70, 102-106,111-112.VgI. ook R. A. PARMENTIER,Beschrijving van de getijden- en gebedenboeken van het kabinet Houtart te Brugge, bIz. 4-6, 125-126; lo., Een vijftiendeewschgetijdenboekuit het voormalig bisdom Utrecht, in Annales de la Societed'Emulation de Bruges,tom. LXXVI, 1933, bIz. 99-103, 128-132; lo., Beschrijving van fen Middelnederlandschgetijden- en gebedenboek (hs. 323 van de stadsbibliotheek te Brugge), in Revuebeiged'archeologieet d'histoire de ['art, tom. XV, 1946, bIz. 164-1662. gemaakt beeft, volgens welken 1. iIs. ; Onser-liever-VrouNrou-wen. Latijnsen grondtekst GeertGroo2. Verwonderlijk mag het he- te de Kleine Getijden van Onzeten, dat men totnogtoe niet uit- lieve-Vrouw vertaald beeft. Ove-
276
R. A. PARMENTIER
(10)
Voor de hoofddelen van onderhavig Officie worden de volgende benamingen aangewend: Laudestyt, _primetyt, Tercietyt, Sextetyt, te Sextetyt 1, Vespertyt, Compleettyt. Van psalmen of hymDen die herhaald worden zijn gewoonlijk slechts de beginwoorden aangegeven; daarbij wordt verwezen naar de plaats waar deze teksten in bun geheelmedegedeeldzijn.
3. (BIz. 44-52). De zeven boetpsalmen, hoofdzakeIijk voIgens de redactie van Geert Groote. (Rubr.) Hier beghinnet die seven psalme van penitencien.Domine, ne in furore. (Beg.) Here, in dynre verbulghentheit en straf mi Diet, noch in dineD toirne en berespe mi Diet. Ontferme Di mynre, Heer, want ic crane bin, mace mi ghesont, want al myn ghebeenten syn seer ghestoirt. Ende myn siel is alte seer ghestoirt : mar Du, Here, hoelanghe? Kere 2 Dy om, Here, verlos myn siel: maec mi gesont om dine ontfermherticheit. Want nyemant en is inden dode die Dynre gedenckensal: ende wie sel inder belleD Dynre belien? [I]c heb ghearbeit in ~yn suchten, ic sel myn bedde wasschen up elker nacht mit mineD traDeD : ic sel fiat maken myn legher. Myn oghe is van verbulgentheit sere gestoirt: ic bin veroudet onder aIle mine vianden. Gaet aIle van mi die boesheit werken : want die Here heeft verhoirt die stemme myns suchtens. Die Here heeft verhoirt myn bede: Hi heeft myn gebet ontfan-
gen.
AIle mine vianden sellen hem seamenende sere moeten si bedruct worden... De boetpsalmen in de vertaling van Geert Groote zijn integraal uitgegeven bij K. DE GHELDERE,t. a. p., bIz. 127-136; N. V AN WIJK, t. a. p., bIz. 139-145. Fragmenten worden daarenboven medegedeeldbij C.C.DEBRUIN,t.a.p., bIz. 15-17; W.MoLL,t.a.p., bIz. 7-9, 53-54, 67':'68. rigens dient dezelfde vraag ge- volgens een anderen ÂŤ ususÂť? steld nopensdedoorhemgemaakte 1. Blijkbaar een verschrijving overzetting van bet Dodenofficie. voor te Noenetyt of iets dergeHeeft Groote gewerkt volgens lijks. bet gebruik van Utrecht dan wel 2. Hs.: Here.
(11)
DEVOTIEBOEK
UIT HET BISDOM UTRECHT
277
Op te merken valt, dat onderhavige overzetting op verscheidene plaatsen vrijwat verschilt van den tekst van Geert Groote. In-
zonderheidde hiervolgendevarianten trekken de aandacht: (Ps. 31 vs. 4) Want dach ende nacht is dyn hant beswaret op mi: ic bin bekeertin myn armoedeals te samenwert gestekendie doirne. (Ps. 37 vs. 13) Ende die mi ondersochten,hebbenmi quaff ghesproken: endeydelheit endeboesheithebbensi alden dach ghedocht. (Ps. 50 vs. 13) Ghil mi weder blyscap dynre salicheit endemitten overstegeeststeFkeini. -(Ps. 101 vs. 4) Want myn daghen syn vergaen als roec: ende myn benensyn verdorretals hog. (Ps. 101 vs. 29) Die sonen dynre knechten, sellen dair wonen : ende hoir geslacht sal gerechtworden inder airden. (Ps. 129 vs. 5) Myn siel hopedein sine woirden; myn siel heelt gheledeninden Here. (Ps. 142vs. 2) Ende en ganc niet inden oirdel mil dinen knechten: want aUe levendeen sel niet warden gherechtMirdichtin dinen aen-
sichte. 4. (BIz. 52-57v.). Litanie van aIle Heiligen. (Rubr.) Letanien. (Beg.) Here, ontferme Di onser. Criste, ontfermeonser. Here, ontferme Di onser. Behouderder werelt, help ons. God Vader vandenhemel,ontfermeDi onser. God Soen,Verlosserder werelt, ontferm onser. God Heilige Gheest,ontfermeonser. Heilige Drievoldicheit eenGod, ontfermeonser. Heilighe GodsMoeder,bidt voir ons. Heilige Maghet der mageden,bidt voir ons. Heilige coninghinnedes hemels, bidt voir ons. Sinte Maria, bidt voir ons. Sinte Michie!... Opvallendis de rangordeder apostelen,evangelistenen oudste geloofspredikers : Sinte Pieter, Sinte Pouwels,
278
JI.. A. PARMENTIER
(12)
Sinte Andries, Sinte Bartholomeus, Sinte Thymotheus, Sinte Jan Ewangelist, Sinte JacobMeerre, Sinte Phillips, Sinte Matheus, Sinte Thomas, Sinte Symon, Sinte Judas, Sinte JacobMinre, Sinte Mathys, Sinte Lucas, Sinte Marcus, Sinte Barnabas... In de reeksvan de martelarenwordeno. a. aangeroepen:Sinte Pancraes,...Sinte Dyonys mit sinegesellen, Sinte Victor mit sine gesellen,Sinte Mourys mit sine gesellen,Sinte Gereonmit sine gesellen, Sinte Bonifaes mit sine gesellen,Sinte Eustasiusmet sine gesellen,Sinte Kyliaen mit sine gesellen,...Sinte Jeroen. De nameDvan de HH. Pancratius,Bonifaciusen Jeroenwijzen er op, dat onderhavigeAllerheiligenlitanievoor bet gebruik binneD bet bisdomUtrecht aangelegdwerd. De groepvan de belijdersbehelst insgelijks verscheideneheiligen, die in verband small met hetzelfde bisdomof de omliggendelandstreken: Sinte Martyn, Sinte Lebuwyn,... Sinte Bavo,... Sinte Wilbrort,... Sinte Severinus,... Sinte Hubert, ...Sinte Servaes,Sinte Odulf, Sinte Aelbrecht1. De smekingenin bet derdeen laatste deelvan de litanie luiden als voIgt: Wy sondarenbiddenDi, Here, hoir ODS. Dattu ODSvrede ende eendrachticheitghevenwiIste. Wy. Dattu aIle bedructe hefteD wilste vertroesten.Wy. Dattu die airde vrucht verlenenende ghevenwilste. Wy. 1. Over een Utrechtse Litanie van aIle Heiligen,dagtekenenduit bet laatst van de xe eeuw, zie: M. COENS, S. J., Le psautier de S. WolbgdQn,ecQl~tred' gtrccht,
eve-que de Liege, in Analecta Bolandiana, tom. LIV, 1936, bIz. 137-138; ID., Anciennes litanies des saints, t.a.p., tom. LV, 1937, bI~. 66-68;-
(13)
DEVOTIEBOEK
U~T HET BISDOM UTRECHT
279
Dattu ons behuedenende bescermenwilste voir den onversienden ende gaedoot. Wy. Dattu ODSverlenen wilste onse noetruft ter sielen ende lichaem. Wy. Dattu ODSverghiffenis ende aflaet van al onse sonden gheven wilste. Wy. Dattu /lie sielen alre ghelovigher menschendie ewighe rust verlenen ende gheven wilste. Wy. Dattu ODStotteD ewighen leven leyden wilste mitten Heilighen in dynre glorieD. ~y bidden. Dattu di wairdighen wilste ons te boreD. Wy bidden. Sofie Gods, wy bidden Di hoir ons. Deze litanie sluit met twee oraties. De eersteoratie is eensluidend met diegene die heden ten dage in de officiele Allerheiligenlitanie op de derde plaats gebezigd wordt (Inettabilem nobis, Domine,misericordiam tuum ostende); de tweede stemt na.ar inhoud overeen met bet gebed voor overleden ouders, dat in bet Missale Romanum voorkomt (Deus, qui nos patrem et matrem). Aan bet einde wordt bet volgende vers gezegd: AIle ghelovige sielen die van airtriken ghesceidensyn, die moeten overmits die ontfermherticheit Gods sonder eynde in vreden eweliken rusteD. Amen. BIz. 57v. is blank.
5. (BIz. 58-60). Vijftien gebedjesop het Lijden desHeren, met evenveelPaternostersenAve's. (Proloog). Onse-lieve-Here leerde enen sinen vrient 15 Paternoster ende 15 Ave Maria, so wie datse mit ynnicheit lase, Onse Here wil hem gheven 15 sielen uuten veghevier te verlossen ende 15 guede menschen houden staende in gueden'ghelove I, Ende ic wil hem 15 sondaren doen bekeren tot gerechtigen leven ende wil hem gheven bekennisse ende rouwe synre soDdenende 7 dagen spisen voir syn doot mit mineD lichaem voir die ewighe honger ende ic wil hem scenckenmit mineD bloede teghens den ewighen dorst. Ende ic wil myn cruus voir hem setten teghens al syn vianden ende ic wil selve voir hem cornell in die UTesyns doots mit myn
1. Jiierna gaat de te~&t van QeinQir~\e tot de 4irecte re:4~over,
280
R. A. PARMENTIER
(14)
Iieve Moeder ende voir hem gaen ais een brudegom voir synre bruut ende brengen van hierneder in hemelryc. Ende dair wil ic hem scencken sonderlingen dranc uuten borne der oitmoedicheyt, dat ic Diet en wil doen denghenendie dit Diet ghehouden en hebhen. Ende si beghinnen aidus. (Rubr.) Een gebet van Onser~Iieven-HereIhesu Cristi. (Beg.) 0 here Ihesu Criste, ic vermane U dat uutrecken, dat U aIle uwe Ieden ontvoeghet worden... (Zie den volledigen tekst beneden in Bijiage I). Deze oefening bestaat uit vijftien gebedjes, waarin men den Zaligmaker herinnert aan gewichtige momenten uit zijn Lijden, inzonderheid toeD Hij aan bet Kruis bing ; na ieder gebedje wordt een Paternoster en eenAve Maria gelezen. Al de gebedjesbeginnen met de toespraak : ÂŤ 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U Âť. Soortgelijk gebedsformulier was eertijds in verschillende korte en Iange redacties verspreid. De korte vorm die in onderhavigen codex aangetroffen wordt heeft grote gelijkenis met een formulier uit de XVleeeuw, dat zeit in verband staat met eenander~redactie, daterende, naar 't schijnt, uit bet Iaatste kwart van de Xlve. Beide Iaatstgenoemderedacties zijn medegedeeldbij D. A. STRACKE, S.J., De origineele tekst der XV Pater op het Lijden des Heeren en diens latere lotgeuallen,in Onsgeestelijkerl. Studien overde Nederlandsche uroomheidvan al de bekeeringtot circa 1750, tom. XVII, 1943, bIz. 104-107, 115-116. Dergelijke oefening komt alhier verder sub 20 in Iangere redactie voor. Over denoorsprong, de ontwikkeling en de verschillenderedacties van de Vijftien Vaderonzen op de Passie, alsmede over de prologen die deze oefening soms voorafgaan, zie : M. MEERTENS (zr. Imelda, Ursulin), De godsuruchtin de Nederlandennaar handschrilten van gebedenboeken der Xve eeuw, tom. II, bIz. 14-24 (z. p., 1931) en vooral D. A. STRACKE, t. a. p., in Ons geestelijk erl..., tom. XVII, bIz. 71~140.
6. (BIz. 60-61). Paternosters en Ave's tot gedachtenis aan de nederdaling van den Zaligmaker in bet voorgeborchte der hel en zijn verschijning aan zijn H. MoederMaria op Paasdag. 10(BIz. 60r.-v.). (Proloog) Du seite noch spreken een Pater noster ende Ave Maria der vroechden [te eren1] die syn Iieve vrienden hadden, doe Hise verioste uuten voirburch der hellen mit synre godliker gewelt ende oic te eren der vroch-
(15)
DEVOTIEBOEK
UIT HET BISDOM UTR.ECHT
281
den die Hi had in Hemselven, dat Hi sach, dat Hi dat vermochte ende nyemant anders. Ende die dese twie voirscreyen Pater noster ende Ave Ma.ria.Ieset, die verdient LXXX III daghen alIa.ets van dageIixse sonden ende verloren tyts. Pater noster, Ave Maria. 20 (BIz. 60 v.-61). (Proloog) Du selte oic spreken een Pater noster ende Ave Maria die vroechden t'eren, die OnseVrouwe ha.dde,doe hoir OnseHere openbairde een Paeschdagheende der vroechde:nt' eren, die si hadde doe si horen Iieven Soen verclairt sach mit synre godliker cIa.irheit. Ende die dit Pater noster ende Ave Maria spreect, die verdient LXXX III ca.renen ende al soveel menschen alsmen dit toeleset ende voirt Ieert die verdient ditselve oflaet, endi dit oflaet heeft Calixtus, die heilige paeus 1, ghegeven enen ygheliken. Deze oefening vindt men gewoonIijk in nogal afwijkende redactie, Diet in den vorm van overweging, maa.rvan gebed, rechtstreeks tot God gericht. In Iaatstgenoemde reda.ctie wordt bij een eerste Va.derons en een eerste Wees-gegroetde dood van den Za.Iigmaker aan bet Kruis herdacht; daa.rnavolgen twee gebedenvan denzelfden inhoud a.Is de hierboven medegedeeldeprologen. Uit den samenhang van den eersten, alhier gepubliceerden proloog bIijkt genoeg, da.t een voora.fgaand formulier ontbreekt. VgI. M. MEERTENS,t. a. p., tom. I, bIz. 84-85 (z. p., 1930) en tom. VI (Beschrijvende ca.talogus der handschriften), hs. 24, 43 (z. p., 1934); F. PalMs, Een Limburgsch gebedenboek uit de 15e eeuw,Ba.a.srode, 1926 (Koninklijke Vlaamsche Academie uoor taal- en letterkunde, uitgave van bet Salsmans-fonds, nr. 2), bIz. 92-93, 96-97.
7. (BIz. 61-63).Gebedtot de H. Maagden denH. Johannes Evangelist(0 intemerata). (Rubr.) Een goet ghebet van Onserliever soeter Vrouwen Maria. (Beg.) 0 onbevlecte ende inder ewicheit ghebenedide,sonderlinghe ende onghelike Maghet Maria, heilighe Gods Moeder, alrebequaemste tempel Gods, des Heilighen Geestscarner, een doir des ryes der hemelen... 0 alreheilichste Johannes, gheestelic vrient, die van denselven Ihesum Cristum, onsenHere, biste een uutvercoren ma-
Waarschijnlijk wordt bedoeld Calixtus II I (1455-1458).
282
R. A. PARMENTIER
(16)
ghet ende boven aIle die anderen gheleert in die hemelscheheymeIicheit... (Einde) ende na den lope de~esIevens mi brenghe totter blyscap synre volcomenre glorien die alreguedertierenste troester, die alreb~ste ghever der genaden, die den Vader ende den Soen is Merle ewich ende mede in eenre substancien mit Hem ende in Hem glorieert ende Ieeft een God in die onsterfelike ewicheit der ewicheden, dats sonder eynde. Amen. Vertaling van bet Latijns gebed 0 intemerata, dat ten minste nit de XIIe eeuw dagtekent en eertijds abusievelijk aan de HH. Anselmu.s en Edmundus van Canterbury toegekend werd. Over dit gebed en zijn varianten zie: born A. WILMART, O.S.B., Auteurs spirituels et textes devots du moyen age Latin. Etudes d'histoire Iitteraire, Parijs, 1932, bIz. 474-504; zie ook V. LEROQUAIS, Supplement aux livres d' Heuresmanuscrits de la Bibliotheque nationale (acquisitions recente$et donation Smith-Lesoue/),Macon, 1943, bIz. VII-IX. Hetzelfde gebed, in modem Nederlands, vindt men bij J. A. KRONENBURG, C. SS.R., Maria's heerlijkheid in Nederland.Geschiedkundige schets van de vereering der H. Maagd in ons vaderland van de eerste tijden tot op onze dagen, tom~ IV, Amsterdam, [1906], bIz. 377-378. Met betrekking tot oude Nederlandse redacties, vgI. K. DE GHELDERE,DietsceRime. Geestelijke gedichten nit de XIIle, XIve en XVeeeuw, naar een hs. van bet einde der xve eeuw uitgegeven..., Brugge, 1896, bIz. 104-105; B. KRUITWAGEN, O.F.M., Catalogus van de handschrijten en boekenvan het Bisschoppelijk Museum te Haarlem,Amsterdam, 1913, hs. 55,14; M. MEERTENS, t.a.p., tom. VI, hs. 6, 6; R. A. PARMENTIER, Een verlucht devotieboekvan Gentscheherkomst,bIz. 14, sub 25 (BrusseI, 1946, overdruk nit bet Annuaire des museesroyaux des beaux-artsde Belgique).
8. (BIz. 63-64). Gebed tot Jezus om een ascetischelevens-
wijze. (Rubr.) Een ghuet ghebet van OnsenHere IhesuroCristuro. (Beg.)0 heilich, alreontfanclicste offerhandedes,ewighenVaders, alresuetsteIhesuCriste, buere op van roi die scandelikeroinnedes werelts ende die ongheoirdenierderoaghenende vrienden ende ondeckeroi van alIencreaturen...(Einde)opdatic bi verbeteringhe van Di in die vreselike ure royns doots roachverdienente ontfangen aflaet endequytsceldinghe.derpinen endeder roisdadenende dynwie verlossinghemoetmi helpenmit Di inderewicheit.Amen.
283
(17)
DEVOTIEBOEK
UIT
HET BISDOM
UTRECHT
9. (BIz. 64-65). De zeven vruchten van de H. Mis, op naam gegeven van den H. Augustinus. Onderhavigetekst, die menig staaItje van bijgeloof beheIst, wordt hieronder in BijIage 11 integraal gepubliceerd. Over de vruchten in vroegere tij den aan bet mishoren toegeschreven, vgI. A. DUVAL,O. P., Le Concilede Trente et le culte eucharistique, in" Studia Eucharisiica DCCi anni a conditotesta Sanctissimi Corporis Christi, Antwerpen, 1946, bIz. 386-387; A. FRANZ,Die Messeim deutschenMittelalter. Beitrage zur Geschichte derLiturgie und des religiosen VoIksIebens, Freiburg im Breisgau, 1902, bIz. 36-72; M. MEERTENS,t.a.p., tom. III, bIz. 9-12 (z. p., 1932); tom. VI, hs. 2, 13; hs. 24, 27.
10. (BIz. 65 r.-v.). GebedAnima Christi onderde H. Mis. (Proloog). Die dit navolghendeghebet leset devotelic onder der Missen, die verdient VIm VIa ende LXVI daghen aflaets, alsmen inden Latyn vint bescreven. (Beg.) 0 siele Cristi, heilich mi. Lichaem Cristi, behoede mi. Bloet Cristi, drencke mi... (Einde) Ende sette mi by Di. Opdat ic mit dinen heilighen ende uutvercoren moet loven Di inder ewicheit. Amen. Dit gebedsformulier stemt in hoofdzaak overeen met bet Anima Christi, dat aangetroffen wordt onder de officiele dankgebedenna de H. Mis in bet Missale Romanum (Gratiarum actio post Missam, Orationes pro opportunitate sacerdotis dicendae: Aspirationes S. Ignatii ad Sanctissimum Redemptorem). In afwijking van den laatstgenoemden tekst echter is in onderhavig handschrift de zevende smeking weggevallen (Intra tua vulnera absconde me). Het Anima Christi is sedert de XIVeeeuw zeer verspreid en werd naderhand ten onrechte aan den H. Ignatius van Loyola toegeschreven. Zie over dit gebed: D. A. STRACKE, S. J., lets over het ÂŤ Anima Christi Âť, in Bijdragen tot de geschiedenis,jg. 1924, bIz. 833-860; P. SCHEPENS, S. J., Pour I'histoire de Ia priere Anima Christi, in Nouvelle revue theologique,tom. LXII, 1935, bIz. 699710. Zie ook: F. BAIX en Dom C. LAMBOT,O.S.B., La devotion a l'Eucharistie et Ie VIle centenairedeIa Fete-Dieu, Gembloers-Namen! 1946~blz~ 10?l-l04! V. 4~ROqUAIS,~e~ s(1cral!1eptaires et Ies
284
n. A. PARMENTIER
(18)
missels manuscrits des bibliothequespubliques de France, tom. I, Parijs, 1924, bIz. 241; ID., Les livres d'Heures manuscrits de la Bibliothequenationale, tom. I en tom. II, Parijs, 1927, passim; M. MEERTENS, t. a. p., tom. III, bIz. 29-32; tom. VI, hs. 6, 35; ID., De Sacramentsdevotiein de Middelnederlandschegetijden- en gebedenboeken, in Studia Eucharistica..., bIz. 314-315; J. PAQUAY, Middelnederlandschegewijde tekstennaar handschritten der XIveXVe eeuw,Lummen, 1933, bIz. 24-25; D. A. STRACKE, S. J., Een. merkwaardiggebedenboekje voor Nedel"landers,in Ons Geestelijk Ert, tom. XXII, 1948, bIz. 245-249; Dom A. WILMART,O.S.B., t.a.p., bIz. 21-22, 367-368,514, noot 1. Opmerking verdient daarenboven, dat bet Anima Christi fragmentarisch verwerkt is in twee gebe~ den, medegedeeid bij F. PRIMS,t. a. p., bIz. 44, 105.
11. (BIz. 65v.-66v.). Gebed tot den gekruisigden ZaIig-
maker. (Rubr.) Oracio. (Beg.) Ic bidde Di, gh~minde Here Ihesu Criste, om der groter minDen, dair Du dat menschelike gesiachte mede minneste, doe Du, hemeische coninc. hingeste aDdeD cruce mit eenre godliker minDen, mit eenre sachtmoedigher sieIen, mit enen bedroefden geeste, mit enen ghewonden herte... (Einde) ende oic wil mi gheven om dine miitheit een blide ende eengraciose opverstandenisse, opdat ic roach verbeiden dyns bywesens in aIle mynre noet ende bedroeffenissen,die Ieves ende regnierste een God sonder eynde. Amen. De hiervolgende passus met betrekking tot bet H. Hart verdient de aandacht (bIz. 66 r .-v.): 0 guedertieren Here Ihesu Criste, inder minDeD bidde ic Di, dair dyn minnentlike herte om doirst~ken wort, wes xnynre ghenadich over menichfoudicheit mynre son-
den. VgI. over dit gebed : M. MEERTENS, t. a. p., tom. I, bIz. 143-145 en tom. VI, hs. 6, 32 a; vgI. ook: B. KRUITWAGEN, O.F.M., t.a.p., hs. 56, 7. Van Latijnse redacties wordt gewag gemaakt bij V. LEROQUAIS, Les livres d' Heures manuscrits de ia Bibliotheque nationaif, tom. I, bIz. 111, 128, 153, 167,323,340 en tom. II, bIz. 100.
12. (BIz. 66v.-67). Gebed om een oprecht berouw, een volmaakte Iiefde en ten slotte bet eeuwige leven te bekomen. Die dit navolghende gebet Ieset devotelic verdient 7 jaer oflaets
(19)
DEVOTIEBOEK
UIT
HET
BISDOM
UTRECHT
285
van soDden. (Beg.) 0 alreguedertierenste Here Ibesu Cristu [sic], sicb op mi, arme sondair, mitten ogben dynre glorioser ontfermberticbeit... (Einde) ende mitten sca~er inden paradise Di ewelic te bescouwen. Amen. In dit kort gebedverzoekt de ziel aan God om een oprecbt berouw over baar zonden te bekomen, zoals de H~ Petrus, daarenboveneen volmaak'te liefde, zoals de H. Maria Magdalena en ten slotte bet eeuwige leven, zoals de Goede Moordenaar. Soortgelijk formulier is in zijn gebeel afgedrukt bij K. DE FLOU en E. GAILLIARD?Beschrijving van Middelnederlandscheen andere handschrijten die in Engeland bewaard worden, tom. II, Gent, 1896 (Koninklijke VlaamscheAcademie voor taal- en letterkunde), bIz. 50. Andere teksten worden vermeld bij M. MEERTENS, t. a. p., tom. VI, bs. 21, 22 b; R. A. PARMENTIER,Een Noordnederlandsch devotieboekjevan' t jaar 1557, in Annales de la Societed' Emulation de Bruges,tom. LXXVIII, 1935, bIz. 32-33, sub 17. Een Latijnse redactie nit bet begin van de XVIe eeuw wordt medegedeeld bij V. LEROQUAIS, t. a. p., tom. II, bIz. 345.
13. (BIz. 67). Gebedjetot de H. Maagd. (Tekst) Maria, moeder der genaden, moeder der ontfermherticheit, bescerme ons voir den viani ende in die UTedes doots ontfanc ons in dinen scoet. Amen. Met betrekking tot dit gebedje vgI. R. A. PARMENTIER,Ben verluchl devolieboekvan Genlscheherkomsl, bIz. 5, sub 3.
BIz. 67v. is blank.
14. (BIz. 68-70v.). Korte getijden van bet H. Kruis. (Rubr.) Hier beghinnet die Corte Cruusghetide in Duutsche. -
Domine, labia. Deze getijden zijn uit bet Latijn vertaald en hebben van bet eingenlijke Breviergebed slechts schaarse grondtrekken behouden. leder Kerkelijk Uur bestaat uit de gebruikelijke inleidingsverzen, eenhymne gevolgd door een versikel en eencollecte, benevenstwee slotverzen. Metten en Lauden zijn tot een Uur versmolten. De hymneD zijn een overzetting van bet Latijnse rijmofficie Fallis sapientia, / veritas divina, dat eertijds in vrij varierende redacties zowat alom verspreid was. VgI. C. BLUME en G. M. DREVES,S. J., Analecta hymnica medii aevi, tom. XXX, Leipzig, 1898, bIz. 32-35 ;
286 R.
A. PARMENTIER
(20)
G. M. DREVESen C. BLUME,S. J., Ein Jahrtausend Lateinischer Hymnendichtung. Eine Bliltenlese aus den Analecta hymnica mit literarhistorische Erlauterungen, tom, II, Leipzig, 1909, bIz. 6970; F. J. MONE,Lateinische Hymnen des Mittelalters, aus Handschriften herausgegeben und erkliirt, tom. I, Freiburg im Breisgau, 1853, bIz. 106-110. Onderhavige vertolking van de Korte Kruisgetijden is Diet deze van Geert Groote, zoals vooral blijkt nit de hymneD, die naar een anderen grondtekst verdietst zijn daD die welke Groote voor ogen had. VgI. W. MOLL, l.a.p., bIz. 18-20,99-101; M. VAN WIJK, t.a.p.,
bIz. 86-91. Behalve in de CompleteDluidt bet laatste vers van ieder Uur aldug (bIz. 68 v.) : AIle gelovige sielenmoeten rusteD in vreden. Amen. In de CompleteDdaarentegenbidt men (bIz. 70 v.): AIle ghelovige sielen die van airtryc in Cristus naem gesceidensyn moeten rusten in vreden. Amen 1. Als een proef deleD wij hieronder in Bijlage III den tekst van bet Nachtofficie mede.
15. (BIz. 71-72). Hymne ter ere van bet H. Aanschijn, gevoIgd door een versikel en een oratie. (Rubr.) Die paeus Johannes die XXIle 2 ,die gevet vander gracien Gods denghenen die aflaet in staden math staen ende dit naeghescreven gebet spreken, of vyf Pater Doster, die dit ghebet Diet en can, Xm daghen aflaets. (Beg.) God gruet Di, heilige aenschyn ODSVerlossers, in welken blicket die gedaente des godliken lichts, in enen lakeD gedruct, wit als die snee, dat gegeven was Veronica tot enen teyken der minnen... (Einde) dat des viants beswairnis ODSDiet en deer, opdat wi rust moghen vercrigen. Amen. Vertaling van de Latijnse hymne Salve, sancia facies I nosiri Redempioris,gevolgd door een versikel en een oratie, eveneensnit bet Latijn overgezet: Versikel. Here, 't licht van dineD aenschynis geteykent op ons... 1. Een andere Middelnederlandse redactie van de Korte getijden van bet H. Kruis, volgens bet grot~ Hulthemse handschrift van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, wordt medegedeeld
in Vaderlandsch Museum voor Nederduitsche letterkunde, oud~ heid en geschiedenis, tom. II, 1885, bIz. (433)-(438). 2. Zat op den pauselijken troon in 1316-1334.
(21)
DEVOTIEBOEK
UIT
HET BISDOM
UTRECHT
287
Collecla. 0 God, wanttu woudes na Di Iaten ODSgeteykent mitten Iichte dyns aensichts dyn forme gedruct in een cleet, ODS tot eenre hoechnis, om bede Veronica... VgI. G. M. DIlEVESen C. BLUME,S. J., Ein Jahrlausend Laleinischer Hymnendichlung..., tom. II, bIz. 74; V. LEIlOQUAIS,l.a.p., tom. II, bIz. 349-350; M. MEERTENS,l.a.p., tom. II, bIz. 73-77; tom. VI, hs. 12,3; F. J. MONE,l.a.p., tom. I, bIz. 155-156; D. A. STIlACKE,S.J., Vereering van hel Heilig Aanschijn in de Nederlanden, in Ons geeslelijk erl..., tom. XIX, 1945, bIz. 237-244.
16. (BIz. 72-74). Gebedtot de H. Maagd om een zaligen dood. (Rubr.) Een seer ynnich gebet totter Heiligher Moeder ende Maghet Maria. (Beg.) 0 gloriose vrouwe ende ewige maget, guedertiereD Moeder Gods, coninghinne van hemeIryc ende van aertryc, vrouwe der enghelen ende der menschen, myn vrouwe, myn advacaet [sic], myn enige troest ende toeveriaet, oitmoedelic so bid ic Di, dattu gewairdigen wilste te bidden voir mi, ellendige sondair, voir dat aensicht dyns enichs Soens, myns Heren Ihesu Cristi... (Einde) ende daD ais ic sterven moet, so wil myn arme siel genadelic ontfaen ende in dat salige 'ewige leven versellen mit al den Heiligen Gods, ende mitten trouwen dienres Cristi die altoes loven, ende benedien mit saligher vroechden in ewicheit den Vader ende den Soen ende den Heiligen Geest. Amen. Bijzonder merkwaardig is de volgende passage (bIz. 72v.-73): Dyn moederlike puerheit moet ontsculdigen myn grote onpuerheit, beide van hefteD ende van .live. Dyn barnende lieft ende minne moet. ontsteken ~yn arme laeuheit. Dyn diepe oitmoet moet vernederen ende bughen myn stinckende hovairdie ende dyn willighe ghehoirsamheit moet breken ende verdrucken myns eyghens onghelatens willens hartheit ende verkeertheit. Hetzelfde gebed, doch ietwat beknopter aan bet slot, is afgedrukt bij F. PIlIMS, t. a. p., bIz. 199-200. Soortgelijk gebed wordt ook vermeld bij M. MEEIlTENS,t. a. p., tom. VI, hs. 19, 34; R. A. PAIlMENTIEIl,Beschrijving van de getijden- en gebedenboeken van bet kabinet Houtart te Brugge, bIz. 87.
17. (BIz. 74-75v.). Gebedentot den H. Engelbewaarder, denH. Petrus en denH. Laurentius. 10 (Rubr.) Een guet ghebet van dineD eygen Enghel. (Beg.)
288
R. A. PARMENTIER
(22)
0 heilige Enghel Gods, die mi van Godsweghenhebste te bewaren, ic bid Di oitmoedeliken, dattu van ~orgen totteD avont ende tot alIen tideD mi crachtelic behoedes ende bescermes myn Iichaem ende myn sieI... (Einde) opdat ic die Di van Godesghenadenheb ic [sic] inder airden een bescermer,mitti in 't hemeIryck mach verbliden inder ewicheit. Amen. Verkorte adaptatie van een Latijns gebed, dat ten minste nit de IXe eeuw dagtekent. Zie: Dom A. WILMART,O.S.B., Auteurs spirituels et textes devats du moyen dge latin, bIz. 539-540. Van soort~eIijk gebed wordt ook gewag gemaakt bij M. MEERTENS, t.a.p., tom. VI, hs. 18,20. 20 (Rubr.) Van Sinte Peter, apostel. (Beg.) Sinte Pieter, apostel Cristi, in dyn ontfermherticheit beveel ic myn siel ende myn lichaem, want ic Di, eersamige vader, tot een patroen sonderlinge vercoren heb... (Einde) dat ic totter ewigher salicheit, overmits dyn geleide heilicheit genaken moet, dair die uutvercoren Gods ewich solaes gebruken ende dair si behouden sullen blyscap ende vroechde. Amen. Verder valt de volgende passus op te merken: Ie bid oic dynre guedertierenheit, myn gloriose patroen, Sinte Peter... 30 (Rubr.) Van Sincte Lourijs. (Beg.) 0 heilige martelair Sinte Laurens Ons Heren Ihesu Cristi, die om minnen der ewigher glorien U so jammerlic liet martelien... (Einde) ende wil mi gracie gheven mi te beteren ende ghehoirsaemte wesengillen onverwinliken gheboden, mit vrese ende mit verduldicheit in alIen verdriet, die levet ende regniert en [sic] ewicheden. Amen. Dit gebed is bewerkt ten gerieve van een man, zoals 't blijkt uit den volgenden passus: ghewairdicht U te bidden huden ende altoes ende inder uren mynre doot voir mi, arme sondair.
18. (BIz. 75v.-77). Sujjragia van den H. Ewald, de H. Catharina, aIle Heiligen en bet H. Sacrament des Altaars. 10 (Rubr.) Van Sinte Ewout ghebet. (Beg.)Desemenschheeft van synre joechteensdeels verdient die cranckengesontte maken... Versikel.Bidt voir ODS,salige vader Ewout. Dat wi wairdich moetenwerdender beloeftenCristi. Collecta. 0 almachtigheewich God, dieD alIen elementendie-
(23)
DEVOTIEBOEK trIT HET BISDOM UTRECHT
289
Den,overmits dyns saligenconfessorsSinte Ewout voirspreken voir ODS,verhoir genadelic onse ghebede...1 20 (Rubr.) Van Sinte Katheryn antiffen. (Beg.) God gruet U, sterre der clairheit ghelyc een carbunkelsteen, God gruet U, rose des paradys... Versikel: Mit dynre gedaente ende mit dynre scoente. Sie toe, vromelike gae voirt ende regnier. Collecla. God, die Moyses die wet gaves in dat hoechste des berchs van Synay ende die in denselven berghe dat lichaem der Heiligher Katherin-en, dynre maghet ende martelairster, wonder. liken overmits dineD Heiligen Engelen bestadet heves... Soortgelijk suttragium wordt vermeld bij M. MEERTENS,l.a.p., tom. VI, hs. 21, 20, c. 30 (Rubr.) Van alIen heiligen antiffen. (Beg.) 0 hoe glorioes is dat rike, in welken aIle die Heiligen verbliden mit Cristo... Versikel. Ghi rechtvairdighe verblyt U ende seervervrouwet U inden Here. Ende aIle ghi gerecte van herten hoechlike ver-
claert U. Collecla. 0 [a]lmachtich God, wi bidden, verleen, dat dat ghebet der Heiliger Moeder Gods ende aIle der saligher hemelscher Crachten, der Patriarchen; der Propheten, der Apostolen... De antiphoon is eensluidend met die van de tweede Vespers van AIlerheiligen, terwijl het versikel naar inhoud overeenstemt met dat van de eersteVespers van hetzelfde feest. Zie: Breviarium Romanum, pars autumnalis. De coIlecte is de vertaling van een oratie die, volgens het Romeins Missaal, op sommige dagen naar keuze van den priester mag gebezigd worden om de voorbede van aIle Heiligen af te smeken. Zie: Missale Romanum, Orationes diversae dicendae ad libitum juxta rubricas: 1, Ad poscenda suffragia
Sanctorum. 40 (Rubr.) Als men dat Sacrament ontfanct. (Beg.) 0 heilige werscap, in welker Cristus ontfangen wart, die gedenckenis dynre passien wart weder overgedacht... HH. Ewalden, die steeds als martelaren herdacht en daarenboven geregeldte zamenverdere geidentificeerd worden met een werden. 1. Daar onderhavige heilige als confessor of belijder betiteld is, lijkt hij bezwaarlijk te kunnen van de reeds hierboven vermelde Sacris Erudiri.
-19.
290
R. A. PARMENTIER
(24)
Versikel. Dli hebste hem gegeven broet vanden hemel, alleluya. Welc broet aIle genuechlicheit in hem- heeft, alleluya. Collecta. God, die ons onder den wonderlike Sacramente gelaten hebs die gedenckenis dynre passien... Vertaling van de antiphoon bij bet Magnificat, alsmede van bet versikel en de oratie van de tweede Vespers van Sacramentsdag. Zie: Breviarium Romanum, pars aestiva. 19. (BIz. 77-78v.). De acht verzen van den H. Bernardus, gevoIgd door een versikel en een oratie. (Rubr.) Die hose geest vertoende ende seide Sinte Bamart achte verseD in.den Souter, so wie datse dagelix lase, die en sonde nymmermeer verdoemt wesen. (Beg.) Dal 1 e. 0 Here, verlicht llyn oghen, opdat ic Diet en sterve in llyn soDdenende dat die viant vander belleD tot geenre tyt seggenm~ch: Ic hebben verwonnen. Dal 2e. Here, in dineD handeD beveel ic llyn geest, wanttu mi, Here God, verlost hebste inder wairheit. 3. Here, ic heb ghebeden mit ynnicheden, dat ghi mi altoes wilt doen gedencken dat eynde ende die cortheit mynre daghen... Versikel. Here, een hose ende bedriegende woirt. Doet, Here, wech verre van my. Collecla. 0 almachtige ewich God, Du die Ezechie, den conine ende propheet, verlancste syn leven op airtryc, doe hi Di bat mit screyenden oghen... (Einde) ende mit U dat ewige leven besitten m~ch. Overmits Cristum Ihesum onsen Here. Amen. Vrije vertaling van Ps. 12, vs. 4b-5a, Ps. 30, vs. 6, Ps. 38, vs. 5, Ps. 85, vs. 17, Ps. 115, vs. 14-15, Ps. 115, vs. 16b-17, Ps. 141, vs. 5b, Ps. 141, vs. 6. Soortgelijke verzen, doch in nogal afwijkende redactie, worden medegedeeld bij R. A. PARMENTIER, Beschrijving van de getijden- en gebedenboeken van hel kabinel Hoularl Ie Brugge,bIz., 27-28. Van dergelijke oefening is ook sprake bij B. KRUITWAGEN,O.F.M., l.a.p., hs. 54, 10; M. MEERTENS,l.a.p., tom. VI, hs. 3, 6.
20. (BIz. 78v.-88). Vijftien gebedenop bet Lijden des Heren, toegeschrevenaan de H. Brigitta en telkens afgewisseld door bet Paternoster en bet Ave. (Proloog).Men leest dat SinteBrigitta OnsenHere Ihesumbad
291
(25)
DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT
om te weten dat getal synre wonden, Hi vertoende hem hair ende seide, datter waren VM IllIG ende LXXV ende so wje een jair lane aIle daghe desebedinge hiernavolgende mit XV Paternoster ende XV Ave Maria, so si geteikent syn, lesen woude, die sonde binneD dat jair aIle sine ghebenedide wonden sonderlinge groten, ende hi sonde dairmede verlossen nut dat veghevier XV sielen van syn gheslachte'endeXV sondarenin die werelt bekeren, ende XV rechtvairdige menschensouden worden in saligen leven gevf.lticht, ende selve sonde hi syn leven beteren, verghiffenis vercrigen van syn
sonden. Oic seide OnseHere tot Sinta [sic] Brigitta : Die dit gebet aldus volbrenct, die gal worden gespiset voir syn doot mit myn lichaem ende ghelaeft mit mineD bloede; hi gel worden bescermt voir al syn vianden. Ende in die ure syns doots gel Ihesus mit sine gebenedide Moeder corneD ende ontfangen hem in die ewige blyscap ende scencken hem dajr van die fonteyn synre godheit, Ende die lang in dootsonden geweesthad ende dit gebet dagelix sprake, hi sonde vercrighen verghiffenis van sonden, Hi sonde worden behoet van syn vyf sinneD ende verlost van die onversienliken doot ende van die ewighe pyn, Wie dit ghebet spreket, also die als 't gesciet, so verdent hi XL daghen aflaets, ende wie dit een aDder leert of dairtoe brenget dat hy 't leest, die gel mede deelachtich wesen. Ende in wat noot dat men dit ghebet leest, inden water of te land of waer 't is, hi wort verhoirt. (Rubr.) Oracio. (Inleidend gebed) In alIen sterle der heerscappieD Ihesu Cristi, so gebenedie myn siel den Here, Ic danc U, Here, overmits welkes gracie ic leve ende bin beroerlic. Ghewairdicht mi U te loven, ewige conine der glorieD, ende uwer glorioser passien wairdich lor te singhen. Weest ghegruet, alreguedertierenste Ihesu, vol gracien,ende ontfermherticheit is mit U, ghebenedyt is u passie, u wonden ende u doot ende ghebenedyt is dat bloet uwer wonden. Amen. -Pater Doster. [1]. (Rubr.) Oracio. (Beg.) 0 Here Ihesu Criste, ewige sueticheit dergheenre die U minDen, ontsprekelike blyscap aIle begheerten te boven gaende, heyl ende minner der sondaren, ghi hebt geseit, da t u wellust is te wesen mitten kinderen der menschenende mensche gheworden syt in dat eynde der tyt, gedenct uwer gepeynse ende binnenste bedroefnis, die ghi in uwen menscheliken lichaem geledenhebt, doe U nakende was die tyt uwes alresalichste lidens,~
292
R. A. PARMENTIER
(26)
in u godlike herte van aenbeghin te voren gheordineert. Ghedenct oic des droefheits ende bitterheits, die-ghi na uwes selvesghetughe in uwer sielen had, doe ghi inden lesten avontmael u discipulen gaeft u lichaem ende u bloet ende hair voeten wiest ende sueteliken cussedeende voirseide hem u passie, die u nakende was. Ghedenct des bevens, des drucs ende verdriets, dat ghi binnen edellichaem leet voir u passie des cruces, nadat ghi uwen Vader driewarf gebeden had ende na u bloedighe zweet van Judas verraden ende ghelevert wort, van drien personen onrechtvairdelic veroirdelt wort in u uutvercoren stede, in die hoechtyt van Paeschen, in die bloyende joncheit uwes lichaems onnoselic verdoemt wort. Doe wort ghi getogen, bespogen, berovet Vall u cleder ende mit ander cleder bespottelic gecleetende wort geslaghenin uwen hals ; u oghenende u suete aensicht worden bedect ende ghi wort an u kinnebacken geslagen... (Einde) [15]... 0 guedertieren Here, wat mocht ghi meer voir ons doen, dat ghi niet ghedaen en hebt? Dairom so bid ic U, alreguedertierenste Here Ihesu, SCryft in myn heft mit uwen costeliken bloede al u wonden, opdat ic dairin lesen mach u ron, u liden ende u minne ende volstandich worden mach in dancbaerheden totten eynde myns levens. Amen. -Pater noster, Ave. Deze oefening wordt besloten met bet volgende gebed(bIz. 86v.) : (Rubr.) Oracio. (Tekst) 0 Ihesu Criste, levende Gods Soen, ontfanget dit ghebet doir die verdienten des alderglorioster Maghet, uwes alresuetster MoedersMaria, in der alrehoechster minnen, doir welken ghi aIle die wonden uwes alreheilichste lichaems geleden hebt ende den alresmelicsten doot inden cruce gesmaecthebt. Ontfermt U myns ende al mynre vrienden ende maghen ende oic alIen kersten menschen vanden Sarracenenin vangenisseonthouden, ende aIle sondarenende aIle gelovige menschen,levende ende doot, ende verleent ons eendrachticheit der Heiligher Kerken ende vrede, den ghevanghen verlossinge ende den doden die ewighe rust. Amen. Daarop volgen nog een antiphoon, een versikel en drie oraties. De aanvang van de laatstgenoemde oraties luidt respectievelijk aldus : 1) (Rubr.) Colletta. (Beg.) 0 almachtige ewige God, ghi hebt dat menschelike geslacht doir die vyf wonden Ons Heren Ihesu Cristi verlost...
(27)
DEVOTIEBOEK
UIT
HET BISDOM
UTRECHT
293
2) (Rubr.) Van Cristo. (Beg,) Here Ihesu Criste, des levende Gods Soen,ter eren, ter wairdicheit ende glorien uwer passienende doots, so bevele ic ende offer U, doir die handenuwes gebenedidenMoeders ende Maechts Marie dese vyftien gebeden ende al soveel Pater noster ende Ave Maria... 3) (Beg, zonder opschrift) 0 alresuetste Maecht Maria, ic onwairdige dienstmaecht, set dese ende aIle woirden myns gebeets in uwen honichvloyende mont, inden naem des alreheilichsten Drievoldicheits, des Vaders, des Soensende des Heiligen Geests.., Ieder van de vijftien gebeden,die aan de Paternosters en de Ave's voorafgaan, herinnert aan een of meer momenten uit 's Heren Passie. Beurtelings worden de hiervolgende smartvolle episodes
herdacht: 1) een algemeen overzicht van bet lijden van Jezus; 2) Jezus omringd, bespot en geslagen door zijn vijanden; 3) de doorboring van Jezus' handen en voeten, benevensde uitrekking van zijn gehele lichaam ; 4) de oprichting van bet Kruis en de smeekbedevan den Heiland: «Vader, vergeef bet hen, wantzij weten niet wat zij doen»; 5) de pijn die Jezus had bij bet vooruitzicht, dat zijn Lijden voor vele mensen nutteloos zijn zou, alsmede de ontferming van den Zaligmaker over den goeden moordenaar; 6) de verlatenheid van Jezus aan bet Kruis; 7) Jezus' smartkreet: « Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?»; 8) « Ik heb dorst»; 9) de bitterheid van edik en gal; 10) « Hei is volbracht»; 11) « Vader in uw handen beveel ik mijnen geest»; 12) de ontzaglijke uitstorting van Jezus' bloed en de doorboring van zijn zijde ; 13) de bitterheid van's Heren wonden ; , 14) de diepte van zijn wonden ; 15) de menigvuldigheid van zijn wonden, AIle gebedenbeginnen met de toespraak: 0 Ihesu, gevolgd door lofprijzingen op den Zaligmaker; zij eindigen telkens met een smeking om een geestelijke gunst, De tweede oratie aan bet slot is opgesteld ten behoeve van een vrouw, zoals de volgende passage aa.nwijst (bIz. 87v.): ende bidt
294
R. A. PARMENTIER
(28)
U oitmoedelic, 0 suete Here Ihesu, dat ghi mi, onwairdige dienstmaecht, gewairdicht te ontbinden ende te reynighen van alIen sonden. Oak bet derde slotgebed is ten gerieve van een vrouw bewerkt, zoals nit den hierboven reeds medegedeeldenaanvang bIijkt. Van soortgeIijke oefening wordt eveneens gewag gemaakt bij K. DE FLOUen E. GAILLIARD,l.a.p., tom. II, bIz. 132; R. A. PARMENTIER,Beschrijving van de gelijden- en gebedenboeken van hel kabinel Hoularl Ie Brugge, bIz. 68-69. -Over de Vijftien Vaderonzen op .a3.m van de H. Brigitta van Zweden, vgI. M. MEERTENS, l.a.p., tom. II, bIz. 16-20 en tom. VI, hs. 1,18; D. A. STRACKE, S. J., De origineele leksl der XV Paler op' hel Lijden des Heeren..., in Ons geeslelijk ert..., tom. XVII, 1943, bIz. 84, 117-129, 133-
140. VgI. hierboven sub 5 een soortgeIijk gebedsformulier in kortere redactie.
21. (BIz. 88r.-v.). Suffragium van den H. Christophorus. (Rubr.) Van Sinte Cristofer. (Beg.) Die guedertieren ende moghende ridder Sinte Cristofer, lovende sinen God, so badt hi: Dancbairheit bewise ic U, almachtige God... Versikel. Here, ghi hebt geset up syn hoeft. Een croen van cos-
teliken gesteente. Colletta. Almachtige ende ontfermhertige God, ghi hebt vercoren Sinte Cristofer tot een dienre, verleent ons, dat wi 1 als hi, naedat hi U gedragen had op syn lichaem, ghien pyn en ontsach om uwen wil, oic U altoes moghen draghen in onser herten...
22. (BIz. 88v.-89v.). Oefening waarin de H. Maagd geeerd wordt om hare verhouding tot ieder persoon van de H. Drievuldigheid en meteen gesmeektom huip in bet stervensuur. (Proloog) Onse-lieve-VrouweMaria leerde eenre heiligher Donnell, die geheten w~s Machtelt, dat si aIle daghe lesen soude drie Ave Marien mit sulkeD gebeden navolgende. (Rubr.) Oracio. (Beg.) 0 gloriose maghet ende coninghinne Maria, gelikerwys als God die Vader na groetheit synre almachticheit dyn siel verheven heeft mit wairdicheit bi Hem in syn troen, also dattu die alremogenste biste naest Gode in den hemel ende inder airden... (Einde) ende myn siel .Het hs. herhaalt <Ielaatste ~weewoorde~.
(29)
DEVOTJEBOEK
UJT HET BJSDOM UTRECHT
295
begaven mit sueticheit der godliker minnen, die also crachtich si in mi, dat aIle pinende bitterheit des doots, overmits der minnen dynre teghenwoirdicheit, soete moet worden. Amen. Ave Maria. Deze oefening bestaat uit drie gebedjes,telkens afgewisseld door bet Wees-gegroet. Zij is eenadaptatie van eenpassageuit de openbaringen. der H. Mechtildis van Hackeborn : Liber specialis gratiae (pars prima, caput XLVII) 1. VgI. RevelationesGertrudrianae ac Mechtiidianae... Opus ad codicum fidem nunc primum editum SolesmensiumO.S.B. monachorum cura et opera, tom. II, ParijsPoitiers, 1877,bIz. 133. VgI. ook Les bellesprieres de Ste Mechtiide .et de Ste Gertrude,traduites par D. A. CASTEL,Parijs, 1925 (collectie ÂŤ Pax), vol. XX), bIz. 12-13; W. DOLCH,DieVerbreitung oberIiindischer Mystikerwerke im Niederliindischen,aut Grund der Handschritten dargestellt, Weida i. Th., 1909, bIz. 28-29. Soortgelijke oefening wordt vermeld bij M. MEERTENS, t. a. p., tom. VI, hs. 31,23; R. A. PARMENTIER, Beschrijving van eenMiddeinederiandsch getijden- en gebedenboek (hs. 323 van de stadsbibliotheek te Brugge), in Revue beIged' archeologieet d' histoire de I' art, tom. XV, 1945, bIz. 167. Van iets dergelijks schijnt ook gewag gemaakt te zijn bij B. KRUITWAGEN, O.F.M., t.a.p., hs. 55, 17; hs. 62,9. Wat inzonderheid den proloog betreft, wordt een nagenoeggelijkluidende tekst medegedeeld bij J. A. F. KRONENBURG, C.SS.R., t.a.p., tom.
IV, bIz. 362. 23. (BIz. 89v.-92). Overweging der vijftig
geheimen van den
Rozenkrans. (Rubr.) Hier beghinnen die vyftich articulen die horen totten crans van Onser-liever- Vrouwen Maria. (Beg.) * Dien ghi geboetscap wort vanden Enghel Gabriel; dien du, reyne Maghet, ontfencste van den Heilighen Gheest.Amen. -Ave Maria. * Mittien du ghincste tot Elisabeth inden ghebeerchte.Amen. -Ave Maria. * Dien du, reyne Maghet, baerste mit vroechden sonder vrouwenwee. -Ave Maria. * Dien du, reyne Maghet, in doeken wondste ende in die cribbe leydste. -Ave
Maria.
1. Met Latijnse originee! is in de indirecte rede gesteld.
R.
296
A. PARMENTIER
(30)
* Dien die heilige engelen loveden mit sueten sange. -Ave. .Dien die herders tot Bethleem sochtenende vonden inder cribbeD. -Ave. .Die inden achtenden dach besneden wort ende wort Ihesus genoemt. -Ave. .Dien die drie coninghen offerden goud. wierooc ende mirre~ Ave Maria. (Einde) .Die SiDeDjongeren ende aIle ghelovige menschen sende.silleD Heiligen Geest. -Ave. .Die toecomende biste te oirdelen die levenden en de doden.Ave. .Die syn alreliefste Moder heeft tot Hem opghenomenin syns Vaders ryc ende geset an syn rechterhant ende ghecroent mitter cronen der ewicheit. Amen. -Ave. -Pater noster. .Dien lor ende eer si mitten Vader ende mitten Heiligen Geest ende mit Dy. -Ave. .0 wairde hemelsche coninghinne ewelic ende ymmermeer Bondereynde. Amen. Deze oefening bestaat nit bet bidden van vijftig Ave's, die naar inhoud overeenstemmenmet de eerste helft van bet huidige Weesgegroet en eindigen met de woorden Jezus Christus. Bij ieder Ave is een clausule of korte beschouwing gevoegd, in verband met een geheim nit bet leven, bet lijden of de verheerlijking van den Heiland 1. De verschillende Ave's zijn over vijf tientjes verdeeld; na ieder tientje wordt een Vaderons ingelast. De zes en veertigste clausule, die betrekking heeft op bet geheim van's Heren verrijzenis, eindigt met een Alleluia. Op de vijftig geheimen volgen DOg twee slotartikelen. Onderhavige wijs van den Rozenkrans te bidden komt in hoofdzaak overeen met diegene die ingevoerd werd door Dominicus van Pruisen of Prutenus, onderprior van de Kartuize bij Trier (t 1461). VgI. de literatuur aangegevenbij R. A. PARMENTIER, Beschrijving van de getijden- en gebedenboeken van het kabinet Houtart te Brugge,
1. We} is waar zijn de Ave's soortgelijke oefeningen lijdt bet in bet handschrift achter de over- geeDtwijfel, dat zij voorop moewegingspuntenaangegeven,doch ten gebedenWQrden. blijkens vergelijking met and~rQ
(31)
DEVOTIEBOEK
UIT
HET BISDOM UTRECHT
297
bIz. 79, noot 2. -DergeIijke oefeningen worden, in soms nogal afwijkende redacties, vermeid of medegedeeid bij B. KRUITWAGEN,O.F.M., i.a.p., hs. 46,10; hs. 62, 16; hs. 97, 9; M. MEERTENS, i.a.p., tom. VI, hs. 25, 11; hs. 25bis, 9, 10; hs. 28, 2, 6, 10; hs. 30, 12; J. PAQUAY,i.a.p., bIz. 53-58; R. A. PARMENTIER,i.a.p., bIz. 78-8.0, 143-145.
24. (BIz. 92-93v.). Gebed tot den Zoeten Naam Jezus. (Proloog) Die qese navolghende bedinge aIle daghe mil berouwenig synre sonden spreect, hem wort verleent, wair dat hy waif in die staet der ewigher verdoemnis, God sonde hem die ewige pine verwandelen in penitencien des vegheviers ende waif hi in onvertellike pyn des vegeviers, God sonde die pyn verwandelen ende brengen hem ter ewigher salicheit. Ende dese bedinge heeft gemaect die heilige broder vander Predicarenoirde, die wairde leerer Sinte Vincencius. (Rubr.) Oracio. (Beg.) 0 guedertieren Ihesu, 0 sachtmodighe Ihesu, 0 Ihesu soen der Maghet Marien, vol ontfermherticheit. 0 suete Ihesu, na u grote ontfermherticheit so ontfermt myns. 0 genadige Ihesu, ic bid U bi uwen duerbaren bloede, dat ghi mi ende aIle arme, ellendige sondaren nut hebste gestort mit uwer werdigher minDen, so wasschet mi van alIen myn sonden... (Einde) 0 Ihesu stort in mi wysheit, reynicheit ende verwandelicheit, als dat ic U volmachtelic mach minDeD ende gebruken ende U mach dienen ende in U mi mach verbliden onder alle die minne uwen sueten naem, welke naem is boven alle nameD. Wat is Ihesus aDders daD den wech, die wairheit ende dat leven ende die vrucht der Maget Marien I Amen. Dit gebed wordt in de handschriften nu eens aan den H. Vincentius Ferrerius, Predikheer, daD weer aan den H. Bernardinus van Siena, Minderbrqeder, daD weer ook, doch bij uitzondering, aan Rijkaard Rolle, den vermaarden eremijt van Hampole in Engeland, toegeschreven. Vgl.M. MEERTENS,i.a.p., tom. I, bIz. 108-110(z. p., 1930)en tom. VI, hs. 18, 7 ; Dom A. WILMART,O.S.B., Le ÂŤ JubilusÂť sur le nom de Jesusdii de Saini Bernard, in Ephemerides liiurgicae, tom. LVII, 1943, bIz. 264-269. Latijnse teksten vindt men bij V. LEROQUAIS, i.a.p., tom. II, blz.345; Dom A.WILMART, O.S.B., i.a.p., in Ephemerides liiurgicae, tom. LVII, bIz. 267-268; W. NAKATENUS, S.J., Coelesiepalmeium ad uberiaiemet
R. A. PARMENTIER
298
(32)
sacras delicias excultum, ornatum, munitum, uitg. van MecheIen, 1884, bIz. 197-198.
25. (BIz. 93v.). Vrome overpeinzing. (Tekst) 0 mensche,gedencdattu na eencorte tyt in een onbekentIant selstevaren, dair die Reer reden sal eyschen van aIle woirden ende werken ende gedachten. Dairom sich voir di ende heb Gode voir oghenaIle tyt, etc. 26~ (Blz.94-115v.). Lange Vigilie of Dodenofficie met drie Nocturnen, volgens de redactie van Geert Groote. (Rubr.) Hier beghint die vigilie van 9 lessen. -Pater noster. (Beg.) Ic minde, want die Here sal verboTendie stemme myns gebedes. Want hi tot mi neyghede syn oren: ende in mineD daghen sel ic
hem aenropen. Mi hebben ombevangen die drovighe seer des doots: ende die anxt der belleD vonden mi. Ic vant bedruckenis ende wee: ende den naem des Heren anriep
ic. 0 Here, verlos myn sieI: ontfermich ende gerechtich, ende onse God ontfermt mi. Die Here behoedt die cleynen... De ordening van onderhavige getijden verschilt hoofdzakeIijk van Groote's redactie, door dat bet Invitatorium Diet aan bet begin van de Vespers, maar op regelmatige wijze in den aanvang van de Metten geplaatst is. lie den voIIedigen tekst van de Lange Vigilie volgens Geert Groote's redactie bij K. DE GHELDERE,t.a.p., bIz. 147-184; N. VAN WIJK, t.a.p., bIz. 155-195. VgI. ook W. MOLL, t.a.p., bIz. 29-33, 54-59, 62-64, 69-77; R. A. PARMENTIER, t.a.p., bIz. 13-14, 139; 10., Een vijftiendeeuwschgetijdenboekuit het voormalig bisdom Utrecht, in Annales de la Societed' Emulation de Bruges, tom. LXXVI, bIz. 115; A. VAN LOEY, Middelnederlands leerboek,Antwerpen, 1947, bIz. 158-1651.
1. Op te merken valt, dat in overeenstemt met vs. 3 van Ps. bet door Geert Groote vertolkte 114: Circumdederuntme dolores Dodenofficie de antiphoon van mortis: et pericula inferni invebet lnvitatorium naar inhoud neruntme.
(33)
DEVOTIEBOEK
UIT HET BISDOM
UTRECHT
299
Aan bet slot van de negendeles is vs. 28 van I Cor. XV wegge-
vallen. Geheel bet Officie door worden de antiphonen enkel en alleen gebedenna de psalmen en de lofzangen. Van psalmen en lofzangen, die reeds te voren aangewend werden in <J;e Kleine getijden van de H. Maagd of bij de Boetpsalmen, is slechts bet begin aangegeven; voor den verderen tekst wordt
naar de betrokken plaatsenverwezen. II. -De verluchting van den codex is vrij sober en overigensweinig kunstvol van tekening en kleur. Zij behelst goon eigenlijke miniaturen, doch alleen bijkomstig decoratiewerk. Bij den aanvang van de Kleine getijden van de H. Maagd (bIz. 12), van de Zeven boetpsalmen (bIz. 44) en van de Korte Kruisgetijden (bIz. 68) bevindt zich telkens een gekleurde initiaal, versierd met een gestiliseerde bloem, op fonkelend gouden grond; dele letter strekt zich nit over zes regels schrift en is bet uitgangspunt van staafwerk in gaud en kleuren, dat den schrijfspiegel, met uitzondering van den bovenboord, omsluit. Verder zijn de randen van de betrokken bladzijden, behalve aan den binnenkant, gevuld met sterk gekrulde bladeren en enkele phantastische dieren, op een achtergrond van dunne, met de pen getekende twijgen, opgeluisterd met gewimperde lovers en stippels van gaud. Op bIz. 68 onderaan zijn zelfs aardbeien afgebeeld. Zie platen I, II, III. Bovendien staan aan bet begin van de andere hoofdafdelingen van bet hoek gouden initialen op fond van blauw en karmozijn, gesmukt met witte ornamenten; onderhavige letters zijn gewoonlijk vier, soms vijf of zes regels hoog. Op de bladzijden waar dergelijke letters voorkomen is de tekst random een hoek verfraaid met een staal in gaud en kleuren, die aan de boven- en de benedenrandenuitloopt in een decoratieve lijst, bestaande nit fijne ranken, opgewerkt met bleekgroene bladeren en gouden gewimperde lovertjes soms oak met enkele bloemen en vruchten, inzonderheid aardbeien. De bIz. 71 en de bIz. 94 beginnen met grate gekleurde initialen op gouden grand, die eveneensbet uitgangs~ punt zijn van staafwerk en gedeeltelijke randversieringen. De pnderafdelingen van den tekst, zoals psalmen en collecten,
R.
300
A. PARMENTIER
(34)
vangen aan met eenvoudige, doch keurige blauwe hoofdletters of wel met fonkelend gouden initial en, twee tot drie regels hoog. De laatstgenoemde initialen zijn aangebracht op een achtergrond van blauw en karmozijn, opgew,erktmet wit ; zij zijn geornamenteerdmet een motief, dat zich uitbreidt in de margine en; samengesteld is uit luchtige bosjes penranken, doorgaansopgehaald met gewimperde lovertjes van goud en bij uitzondering met bleekgroeneblaadjes. Gewonehoofdletters zijn beurtelings blauw en goud. Bij de blauwe majuskels bemerkt men nu en dan een kleine cursieve letter, door den kopiist met een fijn pennetje geschreven ten behoeve van den rubricator. Talrijke kleine hoofdletters in den tekst zijn rood onderstreept. Titels, benevens Latijnse beginwoorden, zijn gewoonlijk in bet rood vermeld; soJIls zijn inleidingen tot gebeden met zwarten inkt geschreven, doch rood onder-
streept. BIz. 115 v. onderaan in de margine is een monogram afgebeeld, dat hoogst waarschijnlijk samengesteldis uit de beginletters J. V. C. H. Of wij bier bet merk van den schrijver, dan wel van den miniaturist of van een der allereerste bezitters van den codex aantreffen, blijkt niet. Opmerking verdient, dat dit teken met denzelfden bleekzwarten inkt vervaardigd is als bet gehelemanuscript: bet dateert dus bepaald uit den tijd toen bet handschrift tot stand kwam. De codex zit in een bor.dpapierenband, die met perkament overtrokken is en wellicht uit de XVIIIe eeuw dagtekent. De snede van bet hoek is gespikkeld. Op de binnenzijde van bet voorplat ziet men twee namen van vroegere bezitters van bet manuscript. Vooreerst is dichtbij den bovenrand met een groten zwarten stempel de naam aangebracht: Louis Gilles 1. Daaronder werd later met purperen inkt genoteerd: 1. Louis Jan Jozef baron Gilles de Pelichy weld geboren te Antwerpen op 25 Juni 1798 en is aldaar op 28 April 1876 overleden. Hij was gehuwd met Marie de Pelichy. Op 22 Februari 1872 weld hij gemachtigd om bij zijn
familienaam dien van zijn vrouw te voegen. Zie: R. COPPIETERS 'T WALLANT,Notices genealogiques et historiques sur quelques families brugeoises, Brugge, z. j., bIz. 95.
(35)
DEVOTIEBOEK
UIT MET BISDOM UTRECHT
301
Baron Alexandre Gilles de Pelichy, Saint-Andre Ie 1 juillet 18771. Verder steekt in het handschrift een tOgstukje papier, waarop de volgende mededeling geschrevenis: ÂŤMonsieur Will. -Ecole Hollandaise du commencementdu XVIe siecle Âť. De voorschreven heerWill, die aldus zijn advies over herkomst en ouderdom van den codex te kennen gat, is vermoedelijK de Engelse oudheidkundige W. H. J. Weale, wiens naam hier op 't gehool' af gespeld werd 2. Onderhavig getijden- en gebedenboekontstond voorzeker in de noordnederlandsegewesten, meer bepaaldelijk in bet voormalige bisdom Utrecht, zoals ten overvloede blijkt uit den kalender. Deze kalender behelst bovendien twee heiligen die een nog nauwkeuriger localisering van den codex mogelijk maken, namelijk: de HH. Adalbertus en Jeroen, gewoonlijk vereerd als apostels van Kennemerland. De bewuste heiligen immers weroen niet bet gehelebisdom Utrecht door, maar slechts in een bepaalde streek gevierd. De H. Adalbertus is in den kalender op 25 J uni in bet rood aangegeven, terzelfdertijd als de H. Lebuinus. Hij werd in de eerste plaats vereerd in de Benedictijnerabdij van Egmond bij Alkmaar, waar hij tegelijk met den heiligen apostel Petrus patroon van de kloosterkerk was en waar zijn reliquieen bewaard werden3. De H. Jeroen is op 17 Augustus in bet 1. Baron Alexander Jozef Ghis-lenus Januarius Gilles de Pelichy, geboren te Antwe~en den 1geu September 1844, stierf te Brugge den gen Maart 1926. Zie: ID., l.a.p., bIz. 96. 2. Zoals men weet heeft William Henry James Weale een deel van zijn lev en in Belgic: doorgebracht en zich inzonderheid met kunstgeschiedenis beziggehouden. Zie: W. H. James WeaIe (1832-1917), in bet geillustreerde weekblad Ons Yolk Onlwaakl,jg. XII, nr. 48 (28 November 1926), bIz. 754-756. Zie ook : Baron H. KERVYN DE LETTENHOVE, W.-H.jamesWeale.Esq. -Souvenirs, overdruk van La Revue bel-
ge, jg. 1926. 3. VgI. Oudheden en gestichten van Kennemerland, Amstelland, Noordholland en Westvriesland, 1sle deeI, Leiden, 1721, biz. 448450, 466, 475-476 ; Dom A.BEEKMAN, O.S.B., Hetkloosterleven in de voormalige abdij van Egmond, in Ons geestelijk erl, tom. XI, 1937, bIz. 229-230; M. SCHOENGEN, Monasticum Batavum, tom. III, Amsterdam, 1942 (Verhandelingen der NederlandscheAkademie van Wetenschappen.Aldeeling Letterkunde. Nieuwe reeks, di. XLV). bIz. 34. -Het dient in 't voorbijgaan vermeId,dat er eertijds te Egmond, benevens de abdijkerk, ook nog een parochiekerk be-
302
R. A. PARMENTIER
(36)
zwart genoteerd, doch rood onderstreept. Hij werd inzonderheid plechtig herdacht te Noordwijk bij IJeiden, waar hij om bet leven gebracht werd, doch genoot ook een specialen cultus jn de Egmonder abdjj, waar zijn stoffelijk overschot, met uitzondering van zijn boord, aanwezig was. Zijn feest werd in 1429 door bisschop Zweder van Kuilenburg tot een verplichten rustdag gedecreteerdvoor Noord- Holland en omliggende 1. Wat nog meer is, de HH. Adalbertus en Jeroen komen eveneens voor in de Litanie van aIle Heiligen: de eerstg~noemdeals voorlaatste in de groep der martelaren, de tweede als laatste onder de belijders. Het alhier besproken devotieboek is dus herkomstig nit bet westen van bet bisdom Utrecht, eigenlijk gezegd nit een streck die nagenoegovereenstemt met de hedendaagseprovincie Noord-HoIland en met. bet noordelijk gedeelte van de tegenwoordige provincie Zuid-HoIland. Deze gevolgtrekking wordt ten andere bekrachtigd door de taa] van bet handschrift, die west-noordnederlandse kenmerken vertoont. Onze codex werd geschreventen behoeve van een man, zoals hierboven reeds aangewezenwerd sub 12 en sub 17,20. Weliswaar zijn de Vijftien gebeden op bet Lijden des Heren sub 20 ten grieve van een vrouw opgesteld, doch dit komt omdat deze oefening op naam staat van de H. Brigitta vanZweden. Blijkens bet medegedeeldesub 17, 20 zou de eerste bezitter van bet hoek den H. Petrus, apostel, als zijn bijzonderen beschermheilige gekozen hebben: ÂŤ want ic Dy, eersamigevader, tot een patroon sonderlinge vercoren heb I). Wat er met deze bewering feitelijk bedoeld wordt, is niet
stond,toegewijd aande H. Maagd in Ons geestelijkerl, tom. XI, bIz. en daarenbovenaan den H. Pe- 243. -Over de Iotgevallen der trus. VgI. Oudhedenen gestichten reliquieen van de RH. Adalbertus en Jeroen uit de Egmonder van Kennemerland..., bIz. 467-468,436. abdij vgI. J. J. GRAAF,De reli1. VgI. Oudhedenen gestich- quieen van S. Jeroenen S. Adalten van Rhynland en wet voorna- bert uit de abdij van Egmond,in mentlijk van de stud Leiden..., Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem, Leiden, 1719,bIz. 595-59J; Doll A. BEEKMAN,O.S.B., t. a. p., tom. 11,1873-1874,bIz. 377-4.12.
(37)
DEVOTIEBOEK
UIT HET BISDOM UTRECHT
303
duidelijk. Het schijnt wel, dat de betrokken persoon den naam van den H. Petrus niet bij zijn doopseJheeft gekregen. Heeft hij dien wellicht aangenomenbij zijn intrede in een convent? Of behoorde hij tot een kloostergemeente, waarvan de prins der apostelen de schutsheilige was? Er is meer: heeft de schrijver van den codex niet eenvoudigweg, zonder nadenken, zijn schrijfvoorbeeld gekppieerd? Het is in elk geval onmogelijk op bet drijfzand van dergelijke hypothesenvoort te bouwen. Derhalve moet de nadere identificatie van den persoon voor wien onderhavig devotieboek oorspronkelijk bestemdwas, bij semis van de gewenste stellige gegevens,vooralsnog onopgelostblijven. BIJLAGEN BIJLAGE I
Vijftien Paternostersop bet Lijden desHeren. (BIz. 58v.-60). (Rubr.) Een gebet van Onser-lieven-Here Ihesu Cristi. (Tekst) [1] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U, dat uutrecken dat U aIle uwe leden ontvoeghet ~orden, soe datter gheen in syn rechte stede en bleef. -Pater noster, Ave Maria. [2] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U die plompe naghelen, die doir u handeD ende doir u voeten geslegenwaren. -Pater noster, Ave Maria. [3] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U die pinen die ghi ledet, doe uwe ghebenedide aderen so styf uutghespannen worden. Pater Doster, Ave Maria. [4] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des afterlatens, dat ghi aftergelaten wort, doe uwe vrienden van U vlogen, souder alleen u lieve Moeder ende Sinte Jan Ewangelist ende Maria Magdalena ende een deel ander guede vrouwen, dair clene hulpe an lach. Pater Doster, Ave Maria. . [5] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des langhe staens, dat ghi anden cruce stout. -Pater noster, Ave Maria. [6] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des liefliken ropen, dattu riepes: ÂŤ Mi dorst I), dat was: na salicheit der menschen. -Pater Doster, Ave Maria.
304
R. A. PARMENTIER
(38)
[7] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des bitteren drancs, da.t men Di gar, als asyn mit gallen gemenget. -Pater noster, Ave Maria. [8] 0 l:Jere Ihesu Criste, ic vermane U der pinen ende droefnisse die gill ha.d, doe ghi saghet ende na uwer godheit bekende, dat uwe pine ende martelie an so menighen mensche verloren soude bliven. -Pater noster, Ave Maria.. [9] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des jammerliken roepens, dat ghi riept : ÂŤ Myn God, myn God, wairom hebstu mi ghelaten? 1>. -Pater noster, Ave Maria. [10] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des liefliken roepens, dat ghi riept, seggende: ÂŤVader, in uwen ha.ndenbevele ic minen geest Âť. -Pater noster, Ave Maria. [11] 0 Here Ih~su Criste, ic vermane U der vertieringhe uwer cracht: a.l waif Di Gods Soen, nochtan waif Di na uwer menscheit also crane van pinen gheworden waert [sic],'dat ghi niet een hant conde verheffen vander airden. -Pater noster, Ave Maria.. [12] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U der vertieringhe uwes bloets, dat ghi van pineD soeseer sonder bloet geworden wairt, als Adam was, doe ghi hem eerst gemaect had va.nderairden ende hem die siele in den lichaem dedet. -Pa.ter noster, Ave Maria. [13] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U die bitterheit uwer wonden. -Pater noster, Ave Maria. [14] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U uwer menichfoudicheit der wonden, die soveel waren als VM IIIIc ende vyf ende tseventich. -Pater noster, Ave Maria. , [15] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U die scarpheit uwer wonden. -Pater
noster, Ave Maria.
BIJLAGE II De zevenvruchten van de H. Mis. (BIz. 64-65). (Rubr.) VanderMissen. (Tekst) Dit syn die seven doechdenvander Missen,als Sinte Augustynseit. Die eersteduechtis, dat eenmenscheal soveellantsals hi binnen der Missenbegaenmochte altemaelgave in rechteraelmissen,dat en soudehem niet meerbaten, dan eensMissete horen.
(3g)
fiEVO1'IEBO~K UIT MET BISDOM U1'ltEcltT
305
Die aDder duecht is, dat een mensche binneD dat hi Misse hoirt Diet en crane [sic] noch en oudet. Die derde duecht is, dat een mensche Misse hoirde voir eenre sielen, die in 't veghevier wair, die siele sonde dairbinnen ghene
pine hebben. Die vierde duecht is dat een mensche die des daghesMisse ghehoirt heeft, al wat dat hi desdaghes et of drinct, dat becomt synre natureD veel te bet nader Missen daD voir. Die vyfte duecht is, die eens des daghes Mis hoirt ende des anderen daghes meent Misse te horen, aIle die daghelixe sonden die hi dairbinnen doet, worden hem vergheven. Die seste duecht is, want dat ghebet des hoefdes vermach meer daD aIle der leden, dat is: dat ghebet nuchteren onder der Missen, dat dwinghet God ende Misse te boreD is een gebodt Gods. Die sevende duecht is, want eenMisse levende ghehoirt is beter ende Dutter daD C nader doot. Een Misse helpet tot verlatenisse van pineD ende van scout ende tot vermeringhe der gracien in desen leven ende tot glorieD inden
toecomendenleven. BIJLAGE III Metten en Lauden van de Korte Kruisgetijden. (BIz. 68r.-v.). Here, ghi suIt opdoenllyn lippeD. Ende myn mont gel voirtcondighendyn lor. God, verstant in llyn hulpe. Here, tot mi te helpeDhaeste. Glorie si den Vader. Als 't. Ymmen.Wysheit desVaders,godlike wairheit, Cristus die menscheis gevangheninder uren der metteneende ghelatenvan sine jongheren,inder nach [sic] gelevertende vercoft den Jodenende geslaghen. . Versikel.Wi aenbedenDi, Criste, ende benedienDi, want bi dineD Heiligen Cruus hevestu verlost die werelt. Collecta. Here Ihesu Criste, gonedes levendeGods,sette die passie,dat cruce ende dyn doot twisschen dyn oirdel ende llyn sic!, nu ende in bareDuutganc ende ghewairdigete ghevenden levende ontfermicheit ende gracie, den doden ruste endegenadicheit, die Heilige Kerc vredeendeeendrachticheitendeonsarme Sacris Erudiri. -20.
306
R. A. PARMENTIER
(40)
sondarenleven endeewigheblyscap. Du die leves ende regniers mit Godeden Vader in enicheitdesHeiligenGeestseenGod ewelie sondereynde. Amen.1. Benedienwi den Here. Godeseggenwi danc. AIle gelovigesielenmoetenrusteDin wedell. Amen. 1. Een latijnse redactie van deze oratie vindt men bij W. NAKA-
TENUS,S. J., Coelestepalmetum, ad ubertatem et sacras delicias
bIz. 217, alsmede bij R. A. PARMENTIER, Een verlucht devotie-
boek van Gentscheherkomst,bIz. 7-8, sub 8.
excultum, ornatum, munitum,
SUMMARIUM Nobilissimi viti Raphaelis Gilles de Pelichy perpulchra in collectione librorum, ÂŤlivres d'heuresÂťnuncupatorum, codexinvenitur membraneus,neerlandiceconscriptus saeculoXYo mediante vel in finem vergente. Lectori hic conspectuspraebetur nominum et rerum notabilium necnon et foliorum decorationis. Precesquaedamtextusquenondum evulgati typis mandantur ; origo quoqueac historia nostri codicis,in quantum fieri po test, enucleatur. Vt ex kalendario sanctorumque litania ac invocationibuspatet,in quadam regioneoccidentali antiqui dioeceseosVltraiectensis compositus est; forte ex ipsa abbatia Egmundensi originem ducit.
PLAAT IV
,-
, ~
DOM
CHRISTOFFEL
ROESTIUS
Onuitgegeven
Bescheiden
betreffenJe
de abdijen Gistel en Oostbroek
(Utrecht)
De invoering der Bursfelder Hervorming in de St. Godelieve Abdij te Gistel
DOOR
Dom N. N. HUYGHEBAERT (Sint-Andries)
Door den opstand der Calvinisten werden in 1577 de :ijenedictinessen uit Gistel verdreven, waar zij sedert bet einde der XIe eeuw bij bet graf van de H. Godelieve 's Heren lot hadden gezongen. Dank zij de elkaar aanvullende pogingen van den bisschop van Brugge en van den abt van St. Andries, Dom Henricus van den Zype, kon eindelijk aan de moniales een definitieve huisvesting bezorgd worden binnen de stad Brugge. Daar, in bun klooster der Boeveriestraat, ontvingen zij, kort v66r 1720, bet bezoek van den Bollandist J. B. SollerillS, die bet plan had opgevat de geschiedeniste schrijyen van de H. Godelieve en van bet stift te Gistel1. De moniales beijverden zich -wie zou er een ogenblik 1. AA.SS., Juli, dl. II, Venetie, TERS, L' reuvre des Bollandistes 1747, bIz. 391. De Acta van deH. (Memo ires in-8° de la classe des Godelievewerden oak afzon- lettres de l' A cademie royale de Belderlijk uitgegeven te Antwerpen gique, XXXIX), Brussel, 1942,blz. in 1720. Over P. Joannes Bapt. 40-41. du Sollier of Sollerius,zie P. PEE-
308
N. N. HUYGHEBAERT
(2)
kun Den aan twijfelen? -den geleerdenJ ezuiet aIle stukken te toneD die ook maar enigszins van belang konden zij n. Zo kreeg du Sollier een Dud necrologium in handeD, waar wij verder DOg zullen op terugkomen. Toch was de oogst vrij schraal, en de Bollandist biedt den lezer der Acta Sanctorum zijn excuus aan, bet euvel wijtend aan de vele oorlogen die de Vlaamse kuststreek hadden geteisterd en in bet bijzonder aan de gewelddaden der Geuzen in 15771. Het was ongetwijfeld veel hoffelijker de schuld te werpen op de vernielingszucht van de ketters der XVIe eeuw daD op bet gebrek aan belangstelling bij de moniales der XVIle. En toch lag hier de ware oorzaak. Immers, de stukken die de Bollandist zocht bevonden zich veilig in bet kloosterarchief der Boeveriestraat, zij bet daD ook in afschrift. Zo kon onlangs een aanvraag tot opname in de Unie van Bursfeld, door de moniales in 1480 tot den abt van St. Laurens te Oostbroek gericht, gameDmet bet antwoord van den prelaat, in bet archief der St. God6lieve Abdij teruggevondenworden, en beide stukken werden verleden jaar uitgegeven in bet eerste deel der Horae Monasticae, de luxueuze publicatie der Nederlandse monniken ter gelegenheid van bet veertiende eeuwfeest van St. Benedictus' zaligen dood z. Om bet dossier aan te vullen was Diet meer nodig daD een onderzoek van bet archief der voormalige abdij Oostbroek, thans bewaard in bet Rijksarchief in de Provincie Utrecht. Men zou er, onder bet Dr. Ms Ph. 3329, een bundeltje documenten aangetroffen hebben die aIle betrekking hebben op
1. AA.SS.,t. a. pl. 2. N. ROMMEL,De Bursfelder Reform in de Sinte-GodelieveAbbij te Gistel, in Horae Monasticae, ill. I, TieIt, 1947, bIz. 225-232. Laten wij toch opmerken dat ook reeds in 1846 een der secretarissenvan bet bisdomBrugge,Eerw. Heer Denijs, over de hervorming van Bursfeld te Gistel juiste bijzonderheden wist te verschaffen
aan den geschiedschrijvervan de abdis Florence de Werquignreul, kanunnik Parenty. Deze vernam van den secretaris dat de monialeg zich in 1480 onder bet gezag hadden gesteld van den abt van St. Laurens te Volsbrouck-lezUtrecht(sic); vgl. PARENTY, Histoire deFlorencede Werquignoeul, Rijsel, 1846, bIz. 177 vv.
(3)
ONUITGEGEVEN
BESCH EIDEN
309
de Godelieve Abdij 1. Van deze teksten bezitten wij reeds sedert 1940 uitstekende fotografieen. Het )ijkt OilS niet overbodig ze in het licht te geven. Samen met enkele bijzonderheden. die wij aantroffen in de Brugse kronieken, zullen zij ons toelaten de geschiedenisvan de Bursfelder hervorming in de Gistelse abdij te schetsen.
*** Het kleine « cartularium» bestaat nit een bundeltje afschriften van bneven,die werden samengebrachtten gerieve van den abt van Oostbroek, om hem voor te lichten in zijn betrekkingen met het convent der moniales, dat onder zijn
rechtsmachtstond. Op de derde bladzijde leest men in grote gothischeletters: [L]iber monasterii S. Laurentii in Oistbroick. De onder dezen titel samengevoegdezes bescheidenliggen verspreid over een dertigtal jaren, van 1476 tot 1513. Een der stukken, het vijfde, is met gedateerd ; daar het evenwel ondertekend werd door de abdis Godelieve Spayers, moet het stuk geschreven zijn v66r den 20enMaart 1548, sterfdag van genoemdeabdis. De documenten van ons cartularium dateren dus nit de jaren 1476-1548. Blijkbaar werd bij het samenstellen van den bundel geen acht geslagen op de volgorde der stukken, wellicht afgeschreyen naar gelang ze den kopiist onder de hand kwamen,behalve echter voor de stukken III en IV: bier plaatste de kopiist opzettelijk den brief van abt Splinterus van St. Laurens vooraan « ob prerogativa divi Laurentii martyris, et abbatis in Oisbrouck » I De chronologische volgorde zou zijn: II, VI, I, IV, III en V. Daar de abten van Oostbroek zich, van omstreeks 1570 af, niet meer konden bezighouden met de moniales, moet het cartularium nit het Utrechts archief dug samengesteldzijn v66r dit jaar. 1. Op deze stukken werd on- felder Kongregationsarchivs,.in langs de aandacht gevestigd door Studien und Mitteil. zur Gesch. p. VOLK, Der Verbleibdes Burs- des IJenedikt. Qrdens,LX, 1943.
N.
31G
N. HUYGHEBAERT
(4)
Aanvankelijk kan bet wel vergeefse moeite schijnen den datum nader te bepalen; doch nit_bet necrologium der Godelieve Abdij is ODSbekend dat bet wel eensvoorviel dat een biechtvader van Gistel abt werd van Oostbroek. Zo b.v. Joannes de Castro, die den 13en December 1541 overleed. Misschien is deze Joannes de Castro niemand aDders daD de vroegere biechtvader van Gistel, Dom JoannesBorn, waarover sprake is in den brief van abt Splinterus 1. Bet necrologium immers, waarin zorgvuldig de nameDvan al de biechtvaders werden opgetekend, vermeldt nergens fen Joannes Born, echter wel een Joannes de Castro2. In geval bet bier een en dezelfde persoon geldt, zou men geneigd zijn de samenstelling van bet register aan abt Joannes Born de Castro toe te schrijven. Aanvaardt men deze hypothese, dan begrijpt men waarom een brief, waarin abt Splinterus aan Dom Joannes enige vaderlijke vermaningen toedient en waarop brief III zinspeelt, in onze verzameling Diet werd opgenomen. Schier al de bier samengebrachte documenteD handelen over bet vleesderven, of beter bet eten van vlees. Zo ook ODS eerste document, de ~ulle van Innocentius VIII, waardoor aan de moniales van Klarewater en van Siloe enige verzachting op dit punt van de observantie werd toegestaan. Dat ODSregister juist met dit stuk begint, dat op bet eerste zicht geeDverband houdt met de hervorming te Gistel, heeft ongetwijfeld menig navorser op een dwaalspoor gebracht. Zo hebbenb.v. de samenstellersvan den uitmuntenden « Catalogus van de archieven der kleine kapittelen en kloosters ), J. de Hullu en S. A. Waller leper, gemeend ODScartularium Diet beter te kunnen karakteriseren daD als een« Register van charters over de betrekkingen van den abt [van Oostbroek] als visitator der Bursfeldsche Congregatie met andere kloosters der Orde 3». Feitelijk echter werd de bulle van Innocentius VIII bier alleen opgenomenwegens haar belang voor de situatie te Gistel; zij is bier daD ook helemaal rip haar plaats.
1. Zie verder, op bIz. 314 en 3. Catalogusvan de Archieven bIz. 328. der kleine1905, Kapittelen en Kloosters, Utrecht~ bIz. 93;. ' 2. Zie verder, op bI~. 3~2.
(5)
ONUITGEGEVEN
BESCHEIDEN
311
Wij Iaten hier thans de teksten volgen, die wij aanstonds nader zullen ontleden.
* ** [L]illER
MONASTER II S. LAURENTII
IN OISTBROICK
I. DE ESU CARNIUM MONASTERIIS IN CLARA AQUA ET SYLOE CONCESSO ALIISQUE PRIVILEGIIS
DIVERSIS 1.
Innocentius, servus servorum Dei, ad perpetuam rei memoriam Sacraereligionis sub qua dilecta in Christo filiae in Clara Aqua et. in Siloe Traiectensis et Monasteriensis diocesium ordinis sancti Benedicti monasteriorum reformatorum nigrae, moni9les et sorores filiis abbatibus, prepositis et prelatis congregationis et observantiae regularis Bursfeldensis dicti ordinis commissorum, in humilitatis spiritu devotum et sedulum exhibere student Domino famulatum promerentur honestas ut tam ipsis quam aliis abbatisgis, priorissis, monialibus et sororibus aliorum monasteriorum eiusdem congregationis prelatis commissorum et commitendorum ea favorabiliter concedamusper quae earum et monasteriorum predictorum statui et quieti ac animarum saluti oportune valeat provideri. Hinc est quod nos nigras moniales et sorores commissorum monasteriorum huiusmodi ac earum singulas a quibuscumque excommunicationis, suspensionis et interdicti aliisque ecclesiasticis sententiis, censuris et penis a jure vel ab homine, quavis occasione vel causa latis, si quibus quomodolibet innodati existunt ad effectum presentium dumtaxat consequendumharum serie absolventes, absolutas fore censentes,ipsarum in hac parte supplicationibus inclinati, auctoritate apostolica tenore presentium statuimus et ordinamus quod ipse et predicta ac ilIa que in futurum eiusdem Congregationis prelatis committi seu iniri contingerit monasteria, eorumque abbatissae nigrae, priorissae, moniales et sorores pro tempore existentes, omnibus et singulis gratiis et privilegiis prerogativis, litteris conservatoriis, indulgentiis, exemptionibus, immu-
1. Uitgegeven door W. VON HODENBERG, Liineburger Urkundenbuch,XV, CelIe,1859,nr. 338; het indult wordt ook aangehaaid
door P. VOLK, Die Stellung der Burs/elder Kongregationzum Abstinenzindult von 1523, in Revue benedictine,XLII, 1930, bIz. 62.
312
N. N. HUYGHEBAERT
(6)
nitatibus, libertatibus et indultis Congregationi et Capitulo huiusmodi ac monasteriis, abbatibus, mona.chis et personis illis per Seclem apostolicum in genere concessiset in posterum concedendis, quorum omnium tenores ac si de verbo ad verbum inserti forent, presentibus haberi volumus pro expressis, quamdiu tameD sub observantia regulari vixerint, ac abbatibus, prepositis et prelatis prefatis, vel alicui eorum pro tempore com~issae fuerint, uti potiri et gaudere libere et licite possint et debeant in omnibus et per omnia perinde ac si eis e:t monasteriis suis predictis specialiter concessafuissent. IIIaque omnia ad monasteria et personashuiusmodi extendimus pariter et ampliamus. Et nihilominus abbatibus, prepositis et prelatis prefatis quibus monasteria predicta commissa suntet in futurum commissi contigerit, turn prefatis abbatissis nigris, priorissis, monialibus et sororibus dum necessarium et utile essecognoverunt, ut exceptis adventus Domini et septuagesimae ac communionis temporibus, aliis diebus quibus esus carDium alium alias de jure nORest prohibitus, in tribus prandiis qualibet hebdomada etiam in refectorio carnibus huiusmodi propter sexus fragilitatem vesci libere et licite valeant, dispensandi plenam et liberam earumdemtenore presentium concedimus facultatem, non obstantibus constitutionibus et ordinationibus apostolicis ac statutis et consuetudinibus monasteriorum Congregationis, Capitul et Ordinis predictorum, juramento, confirmatione apostolica, vel quavis firmitate alia roboratis, ac regula Congregationis et Capituli huiusmodi qua esus carDium sanis illorum personis forsan interdicitur, ceterisque contrariis quibuscumque. Ceterum quia difficile foret presentesliteras ad singula ubi eis opus essetloca deferre, volumus et auctoritate predicta decernimus quod transsumptis presentium literarum manu alicuius notarli publici suscriptis et sigillo alicuius prelati ecclesiastici munitis, plena exhibeatur, sicut isdem presentibus adhiberetur si forent originaliter exhibitae vel ostensae. Nulli ergo omnino hominum liceat hanc paginam nostrae absolutionis, statuti, ordinationis, extensionis,ampliation is concessionis,voluntatis et constitutionis infringere, vel ei ausu temeraTio contraire. Si quis autem hac attemptare presumpserit, indignationem omnipotent,is Dei ac beatorum Petri et Pauli apostolorum eius se noverit incursurunl. Datum Romae apud Sanctum Petrum, anno incarnationis dominicae millesimo quadringentesimo nonagesimo primo, quinto n9nas martii, pontificatus nostrt ~nno 0~tav01
ONUITGEGEVEN
(7) II.
LITERAE
313
BESCHEIDEN
DIMISSORIAE DUORUM ABBATUM SANCTI LAURENTII
SCILICET rN OISTBROUCK ET SANCTI PAULI
IN TMIECTO
SUIS SUBDITIS DATAE.
Jacobus, Dei et apostolicae Sedis gratia Sancti Laurentii in Oistbrouck, et Joannes, eadem gratia Sancti Pauli in Traiecto Traiectensis diocesis monasteriorum, ordinis sancti Benedicti abbates. Omnibus et singulis ad quos presens scriptum devenerit orationes ad Christum utinam devotas turn affectu sincero. Noverint universi presentia lecturi, visuri et audituri, quod rationabilibus de causis, religiosorum et devotorum inducti instantiis, fratres nostros professos et monachos sacerdotesvidelicet fratrem Anthonium de Middelburg, capitularem monasterii Sancti Laurentii in Oistbrouck, et fratrem Arnoldum de Breda, capitularem monasterii Sancti Pauli in Traiecto prenominatorum de obedientia direximus versus partes Flandriae, scilicet ad conventum eiusdem nostri ordinis circa Ghistellam ad Sanctam Godelevam. Ne igitur quid sinistre a quocumque contra eosdemsuspicetur, his nostris patentibus literis testimonium exhibentes de nostro consensuusque ad revocationem licentiam ipsis concedimus. Obsecrantes omnes prelatos, plebanos, ac Christi fideles quatenus eisdem fidem adhibentes favoremque consilium et auxilium in quibuscumque indiguerint negotiis pro Christi amore, ordinis provectu, animorumque salute, casto zelo indefesse impendant. Et eosdemabsque omni hesitatione ad divina celebranda admittant, scientes per haec et alia pietatis officia omnipotenti Deo gratum se facere obsequium, nos ad similia pro se suisque subditis obligantes. Datum anno Domini quadrigentesimo septuagesimo sexto, octavo die Novembris, sub nostris sigillis abbatialibus presentibus impressis. III.
DOMINUS SPLINTERUS, ABBAS SANCTI LAURENTII IN OISTBROUCK, ABBATISS~E ET CONVENTUI SANCTAE GODELEVAE.
Amare Ihesum. Reverendadamna, locutus sum visitatoribus nostris de statu et gravamine monasterii vestri. Qui post diligentern computationem dixerunt quod non estis potentes cum tam paucis redditibus sustentare viginti personas, hoc est octodecim moniales et duos sacerdotes.'De sororibus conversis et donatistis, }lOn f~cimus meptjo~eJIl quia ~l~e JQerjtQsu~~l!\b9ribu$ deberel1t
314
N. N. HUYGHEBAERT
(8)
lucrari tantum unde sufficienter possent habere vitae necessaria (concedat Deus quod ita faciant). ~t cum non habetis edificia sta.tui vestro necessaria et ilIa oporteat edificare, hinc est quod adhuc numerus prefatus minui potest. Sed presentes certum nu-
merum determinarenoluerunt, quia hoc periculosumessetnec etiam voluerunt ii aliqua sta.tuta dirigere ad reverentiam vestram et sorores vestras quia non, estis sub ipso capitulo annali, sed mediante me. Et ideo commiserunt parvita.te meae, quatenus ego disponerem de monasterio vestro, quod primo edificarentur edifici,a necessaria qua ex facultatibus vestris erigi possunt. Quibus erectis colloqui debemus cum conventu vestro et tractare quot personas commode sine penuria tenere possitis, et ex hoc facere certa.m ordinationem de numero sororum sucipiendarum. Propterea mando dilectioni vestrae, in virtute obedientiae quam litteris et sigillis vestris promisistis servare abbatibus Sancti Laurentii in Oistbroick, quod nullam monialium seu conversarum sine consensu nostro recipi permitta.s a conventualibus vestris. Et si aliquae personae insteterint molesta.ndovos magnis precibus, respondeat dilectio vestra quod neminem recipere licet dilectioni vestrae aut conventualibus vestris aut etiam mihi sine voluntate et discretione visita.torum utriusque capituli sicut de mandato isto demonstrare potestis, quod dilectioni vestrae transmitto. Et in hoc stetis in pace. Puellam de qua Duper scripsi dilectioni vestrae mittam ad monasterium vestrum (faciente Deo) in principio nundinarum Antwerpiensium proxime futurarum. Et si venerit, deprecor ut servetur sub rigore disciplinae et in cIausura usque in adventum nostrum. Mitto etiam dilectioni vestre copiam cuiusdam epistolae, quam capellanus Doster ex iussione mea scripsit patri Johanni Born. Oro ut earn legatis et rescribere dignemini an efrectum aliquem operata sit. Et sit reverentia vestra sollicita. pro disciplina in spiritualibus, et conservatione bonorum in temporalibus, et excludat hospites superfluos, et honeste suscipiat quos Christus et sancta Regula nostra secundum faculta.tem bonorum monasterii suscipi iubent, ut a Domino Ihesu Christo in aeterna gloria suscipi mercator. Raptim ex Oistbroick, octa.va Augusti, anno [millesimo quingentesimo] tercio decimo. Frater Splinterus servitor fratrum suorum
in Oistbroick. Totus vester.
ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN
(9) IV.
315
VIS.lTATORES UTRIUSQUE CAPITU~I.
DOMINO SPLINTERO ABBATI IN OISBROUCK.
Nos Anthonius Sancti Ludgeri in Werdena et Gherardus Sancti Martini in Colonia monasteriorum divina permissione abbates ordinis sanf:ti Benedicti de observantia Bursfeldensi provinciae Coloniensis visitatores utriusque capituli tam provincialis quam annalis, dilecto confratri nostro Splintero, abbati monasterii Sancti Laurentii in Oistbrouck Traiectensis diocaesis salutem, et per incrementa virtuturri pervenire ad gaudia eterna. Venerabilis Pater, quia relatione veridica et computatione quadam nobis ostensa intelleximus et veraciter percepimus monasterium Sanctae Godelevae prope Ghystellam dilectioni vestrae subiectum atque commissum, multitudine personarum fore gravatum, in tantum quod persona susceptae sine penuria commode sustentari et edificia necessaria instaurari non possunt, necnon inquietantur quotidie multis ac arduis precibus ad personas plures in gravamen dicti monasterii suscipiendum. Nos igitur oculum considerationis ad inTis dispositionem dirigentes qua precipitur ne gravamina huiusmodi in monasteriis monialium sub clausura degentium fieri debeant, et si facta fuerint nullius esse efficacis. Propterea auctoritate utriusque capituli ordinavimus et mandavimus dilectioni vestrae ut personas plures suscipi prohibeatis, et cum per divinam bonitatem haec quae superfluae [sic] sunt in gravamen monasterii per debitum universae carnis defecerunt, a susceptionealiarum abbatissam loci cum sororibus conventualibus cessarefaciatis quo usque perventurn fuerit ad numerum sororum, quae secunduminTis ordinationem sine penuria, erectis edificiis necessariis, sustentari valeant. Et si desuper per personas potentas inordinatis precibus dilectio vestra aut abatissa cum conventualibus gravari ac molestari contigerit, mandamus et prohibemus nullum consensuma vobis prestari sine consilio et voluntate visitatorum utriusque capituli in tempore existentium. In cuius rei testimonium signeta nostra presentibus iussimus imprimi. Datum in monasterio sanctimonialium in Clara Aqua, anno Domini millesimo quingentesimo tercio decimo, die quinto mensis Julii. Duae novissimae litterae de industria prepostero ordine conscriptae sunt ob prerogativa divi LaQrentii martyTis, et abb~tis in Oisbrouck.
316
V.
N. N. HUYGHEBAERT
(10)
ABBATISSA ET CONVENTQS SANCT!,-E GODELEVAE l\EVEl\ENDO DOMINO, DOMINO ABBATI IN OISBl\OUK.
Reverendo in Christo patri ei gratia abbati monasterii Sancti Laurentii de Oistbrouck ordinis sancti Benedicti Traiectensis diocesis ac congregationis et capituli observantiae regularis Bursfeldensis ejusdem ordinis una cum quibusdam aliis abbatibus et prelatis speciali commisso, devotae in Christo filiae GodelevaSprayers humilis abbatissa, priorissa et moniales monasterii reformati beatae Godelevae iuxta Ghistellam ejusdem ordinis Tornacensis diocesis, tuae paternitati commissae omnimodam obedientiam et reverentiam. Cum, Reverende Pater, nos vestigiis predecessorumnostrorum inherendo, confessorem nostrum sell animarum nostrarum pastorem una cum religioso illi adiuncto ex religiosis dicti monasterii de Oisbroick cui preessedignosceris, sub vestrae paternitatis eiusque praedecessorumbeneplacito semperhabere consueverimus. prout etiam habemus de praesenti. Sed iidem religiosi (qui ab esu carDium penitus abstinere debent et nihilominus nobis sub cIausura infra septa monasterii nostri ut decet viventibus), utriusque sexus fideles, amicos, fautores et benefactoresnostros ad nos frequenter declinantes ex debito hospitalitatis et solitae urbanitatis excipere tenentur, et quibus ob fructuum nostri monasterii tenuitatem et pisculentorum locorum distantiam et carentiam, ac piscium quantumvis vilium plus solito maiorem caristiam quQtidie invalescentem, de congruo victu prospectum esse non potest. Aeri nostro intemperato, grosso et duro, alienigenisque plerumque ingrato et infesto quo hie fruimur, uti confessorumnostrorum vita functorum periculis didicimus, assuesci nequeunt, nee illius occasione incolumen nobiscum valeant ducere vitam sed variis languoribus et aegretudinibus inde emergentibus nostro incommodo et dispendio crebro exerceantur. Plurimumque nostrae in victus quotidiani subministrationis commoditati et utilitati, et medicorum judicio ipsorum reJigiosorum vitae incolumitati consultum foret, si cum illis (ut quae solidioris sunt nutrimenti et in aere ut prefertur qualificato humanae conditioni accommodet carnibus loco piscium quandoque vesci possent) gratiose dispensaretur. Supplicamus humiliter eidem paternitati vestrae cui necessitate et utilitate postulantibus huiusmodi dispensationem absolute credimus concessam, quatenus premis~ Qmnia et singula paterno et pio affectu attendentes
(11)
ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN
317
nostraeque utilitati et confessoris nostri pro tempore existentis ac sibi adiuncti religiosi saluti corporali proinde consulentes ut moderni et pro tempore existente;snostri confessoreseorumque adiuncti huiusmodi, tribus cuiuslibet hebdomadae diebus (temporibus quibus esus ,carnium de jure est prohibitus dumtaxat exceptis) carnibus si veiint absque conscientiae scrupulo libere et licite vesci possint et valeant auctoritate sibi concessadispensare. Literasque desuper oportunas perpetuis futuris temporibus duraturas nobis concedere dignemini de gratia speciali. VI.
VAN DE BROEDERSCAP ENDE SUSTERSCAP VAN S. GODELIEVEN CLOOSTERBUTEN GHISTEL1.
Wij Maria van Ghendt bijder verheughenisseGods abdesse,ende Godelieve Rybode prioresse, suster Maria Moy, suster Cornelia Karstiaens, suster Margareta Danneels, suster Elyzabeth Cottaerde, suster Juliana Massyns, suster Catherina van Aelst, suster Maria van Aelst, suster Catherina Vertyn, suster Cornelia Coels, suster Godelieve Rybode, suster Elyzabeth Maes, suster Janna Lansam, suster Anna Taye, suster Margareta Michiels, suster Janna Taye, suster Margareta Wante. Ende aIle dat ghemeeneconvent van Sinte Godelieven clooster van sinte Benedictus Gorden in Vlaenderen buten Ghystelle, doen kond alIen den ghenen die desen brief zullen zien of hoofeD lesen dat wij eendr,achtelickeoverdraghen hebben om die reformatie tonderh~uden naer die reghel ODS hilighen vaders sinte Benedictus in onsen clooster ten eeuwyghen daghen te vestighen voor ODSende onse nacommelyghen. Ende op dat wy noch onse nacommelynghen bier naermaels Diet of en treden van desenrechten wech, naer waert dat zake dat wy dwael-
1. Eerst uitgegevendoorJ. J. DE GEEn, Oorkondenbetrekkelijk de abdij van St. Laurentius en het Vrouwenklooster te Utrecht, in Codex diplomaticus neerlandicus 2e serie, 4e deel,2eafd., Utrecht, 1860,bIz. 66-68, en vervolgens door N. ROMMEL,a. w., bIz. 230, Bijlage I. Wij publiceren bier den tekst nogmaals, daar ODS hs. een andere versie geeft daD N. Rommel. -Deze schrijfster
Dleenteveneensden datuDl van bet stuk (3 Nov. 1480)te Dloeten wijzigen in 3 Nov. 1479, daar bet antwoord van den abt van Oostbroek dateert van 5 Oct. 1480 (a. w., Bijlage II). Maar hoe dan verklaard datnietDlinder dan twee of zelfs drie onafhankelijke kopieendenzelfdendatuDl 3 Nov. 1480 geven? Wij aarzelen bier de geleerde schrijfster te volgen.
318
N. N. HuYGHEBAERT
(12)
den weder mochten gebrocht ende ghewesenworden op ten rechten wech, ODSalsoe toe verbynden anden eerweerdighen vaders ende abten van die observantie ende unie tot Bursfelt, daer men zekerlick leeft naer den regel. Want in onse provincie (God betert I) weynich die regule ghehoudenwort. Hierom gheven wy ODS over in handeDdes eerweerdighenvader ende abts tot Sint Laurens clooster tot Oostbrouck buten Utrecht des zelven observantie, also langhe als in dat zelve clooster die observantie ghehoudenwert. Ende tot wat tyden dattet Butte ende oerbaer es naer bescreven rechten ende statuteD naer die observantie te visiteren, hem toe te laten ODSte visiteren, in alIen te doen naer die manieren ende ghewoenten van der observantien, als in andere cloosteren vander zelver observantien ghewoenlick is, of yemens aDders van prelaten, abten des observantien voorscreven. Voort zo gheloefuen wy den voorghaenden abt ende convent van Oisbrouck voor ODSende onse naecommelyghengheestlicke broederscap,die wy ooc annemenende overgheven met desen brieven dat wy hem deelachtigch maeken aIle Gods dienst die in ODSclooster gheschiet. Ende tot Wilt tyden dat ODSverc~ndicht, ende te weten ghedaen wert die doot van eenighen conventualen monnik of donate, hem nae te doene nae uutwyzynghen der ceremonien van die observantie voorscreven. Ende dat wy zeker toeverlaet mueghen hebben nut dat zelve clooster van Oisbrouck of nut die observantie een profest monninck biechtvader te hebben ende te kiesen. Soe gheloven wy voor ODSende voor onse naecommely;nghendat wy den zelven biechtva.der met eenen gheselle vander oerden ende observantie voorscreven ghewoenlick tra.cteren ende noottorst besorghen sellen. Ende wa.ert zake da.t wij haven een jaer eenen biechtvader ofte gheselle in ODSclooster ghehadt hadden, endeD da.ernaerquyt wilden wesen,overmidts outheydt, crancheyt ofte andere ghebreke, zo gheloven wy hem daDte besorghenva.n cost ende van cleederen tsynen lyve in onse clooster of in een aDder clooster va.nder observantie daert zyn hueverste ghelieven za.l. Ende up dat dit va.ste ende sekerlicke ghehouden zal worden, zoo hebben wy, Maria, a.bdessevoorscreven, prioresse ende tgemeene convent voor screven, voor onsen ende onse naecomlynghen desen brief bezeghelt, mit onsen abdessensende convents zeghelen. Int jaer ODS Heeren duisent vierhondert ende tachtentich, up den derden dach in November.
***
(13)
ONUITGEGEVEN BESCiIEtt>EN
319
Trachten wij thans de geschiedeniste schetsenvan de Bursfelder hervorrning in de Godelieve Abdij. Het onderwerp loont de moeite wel. Was immers bet klooster te Gistel niet de eerste Zuidnederlandse abdij, die zich aansloot bij de Westfaalse hervormingsbeweging? Gesticht op bet einde der XIe eeuw,had bet kIeine convent reeds enige eeuwenvan eensoms vrij bewogenbestaan achier den rug. Het toeval heeft ODSeen gering aantal documenten bewaard, waarin wij tweemaal een echo kunnen opvangen van ernstige moeilijkheden. In de XIIIe eeuw wenste een deel der communiteit, hoog oplopend met de Cistercienser spiritualiteit, over te gaan naar den witten tak der orde; nit deze scheuring ontstond in 1234 de abdij van Doornzele bij Evergem 1. Twee eeuwenlater zouden nieuwe moeilijkheden bet kleine klooster in beroering brengen. De kroniek der moniales van St. Trudo bij Brugge verhaalt ODShoe, in 1458, een kIoosterlinge, Jacquemyne Vinckx, heimelijk bet klooster ontvluchtie, waar zij sedert 26 jaar professie had. Haar vader, een ÂŤ archierÂť nit de lijfwacht van den hertog van Bourgondie 2, wachtte haar op aan de kloosteromheining, deed haar bet habijt van St. Augustinus verwisselen met dat van St. Benedictus en bracht haar naar Gistel, waar zij, bij vorstelijk besluit, tot abdis was benoemd. Aangesteld en gewijd tegen den wil der communiteit, zou Jacquemyne bet bestuur Diet lang in handeD handeD. 'n TientaI jaren later, wellicht ter gelegenheid van bet overlijden van hertog Philips in 1467,
2. 's HertogenonbeheersteweIwiIIendheid voor de archiers zijner Iijfwacht is eeniederbekend. Zo was bet trouwens gewoonte onder de vorsten van zijn tijd. Menig voorbeeId hiervan zaI men aantreffen bij de Bourgondische kroniekschrijvers aIs ChasteIIain, Jacques du CIercq enz.; vgI. J. HUIZINGA, Herlsttij der Middelwieres et de Doorezele, in Re- eeuwen,48 uitg., HaarIem, 1935, vue benedictine, XXV, 1908, bIz. bIz. 79. 185-193.
1. Deze episode nit de geschiedenis van Gistel is ODSbekend door een charter van 1234, uitgegeven door Fr. DE POTTER en J. BROECKAERT,Geschiedenis van de gemeenten der Provincie Oostvlaanderen, 16 reeks, 26 deeI, Gent, 1864, bIz. 134, nr. 1 ; vgI. U. BERLIERE, Jacques de Vitry, sesrelations avec les abbayesd' Ay-
320
N. N. HUYGHEBAER1'
(14)
werd de indringster door de religieuzen verdreven. Jacquemyne kon zich gelukkig achten in bet klooster barer professie te mogenterugkeren, al heeft zij oak twintig jaar mogen aandringen alvorens opnieuw toegelaten te worden 1. Het is Diet bekend wie Jacquemyne Vinckx opgevolgd is als abdis te Gistel. Doch kart na dit onweer zonden de abten van Oostbroek en van St. Paulus te Utrecht twee buDDer monniken, Antonius van l\Iiddelburg en Arnold van Breda, naar Gistel (brief II). De moniales hadden begrepen dat er slechts een middel was om de wanordelijkheden te voorkomen die voortvloeiden uit de lekeninmenging in de kloostergemeenten: afstand te doen van een onafhankelijkheid, waar al te veel gevaren aan verbonqen waren, en zich onder de bescherming -en de jurisdictie -te stellen van een of andere machtige abdij, of, beter nag, aan te sluiten bij een hervormingsbeweging, die door haar succeszelf een grate aantrekkingskracht uitoefende en bovendien bet vertrouwen genoot van de kerkelijke overheid De in 1476 begonnen besprekingen zouden pas in 1480 tot een goed einde leiden. Den 3enNovember van dit jaar onderwierpen zich de abdis Maria van Gendt, de priorin Maria Rybode en zestien moniales aan bet gezag van den abt van Oostbroek, Jacob van Domburch. Het in bet Nederlands gestelde verzoekschrift (brief VI), voorzien van I
dere bron. Beide kronieken zijn DOg onuitgegeven; de jongste werd evenwelnaverteld door tan. V. VAN DE VELDE,De abdij van St-Trudo te E!rugge, in St. Benedictusbode(bijblad van bet Liturgisch Parochieblad), ve en VIe jaargang, 1932en1933. Jammer echter dat enigebedenkelijke onnauwkeurighedendezeverdienstelijke bijdrage ontsieren; zo wordt b. v. de vader van Jacquemyne Vinckx, volgens de kroniek een archier nit de lijfwacht van schouwd worden als een louter den hertog, « archivist of secreliteraire inkleding van bet boven taris» genoemd!
1. « Item int jaer LVIlJ so vertrac joncvrauwe Jacomine Vinx ende wort abdesse tsinte Godelieve bij Ghistele t. Aldus een kleine kroniek derSt. Trudo Abdij van omstreeks 1480 (BRUSSEL, Kon. Bibl. hs. II, 517). Een tweede kronick, in de XVIl8 eeuw opgesteld en thans nog bewaard bij de moniales der St. Trudo Abdij, geeft een breedvoeriger relaas over deze gebeurtenissen ; dit vrij omstandig verhaal der jongere kroniek kan niet be-
aangehaalde zinnetje uit de ou-
(15)
ONUITGEGE\fEN BESCHEIDEN
321
de zegels van abdis en convent, werd den prelaat ter hand gesteld, en deze aanvaardde op zijn beurt d~ moniales in de confraternitas van zijn abdij 1.
* ** Op dit 'ogenblik kon de Unie van Bursfeld reeds bogen op jaren van een voorspoedig gedijen, en haar onbetwist gezag strekte zich nit over meer daD 48 kloosters. Wellicht is bet Diet overbodig bier enige feiten in herinnering te brengen, die den ontwikkelingsgang der hervormingsbeweging afbakenen 2. De eerste twee hervormers, de abt van St. Thomas te Bursfeld, Joannes Dederoth, en de abt van St. Matthias te Trier, Joannes Rode, ontvielen de beweging reeds in 1439. Doch pas in de jaren 1451/52, waarin de belangrijke legatiereis van Nicolaas van CuBaplaats had, zou de nieuwe observantie haar hoge vlucht beginnen. Den 6enMaart 1459 werden de voorrechten der Unie plechtig bekrachtigd door Pius II. Van dit ogenblik af werden de toetredingen steeds talrijker : den 17enNovember 1468 werd St. Laurens van Oostbroek lid van de Unie, en St. Paulus van Utrecht volgde bet jaar daarop, ten gevolgevan de tussenkomst van den bisschop van Utrecht, David van Bourgondie 3. Oostbroeken het Vrouwenklooster, in Archie! Gesch. Aartsbisdom Utrecht, XXXII, 1906, bIz. 16; ID., De bervorming der abdijen van st. Paul et st. Laurens te Oostbroek, ibid., XXIV, 1897, bIz. 301. ÂŤFacta haec reformatio aO 1468 op S. Martensavont in wynter; toen wert gestelt beer Jacob van Domborch door den bisschop David van Burden aangegeven, enkel DOg de jongste beschrijving van deze gondie~, also beer Henrich Valschitterende periode nit oozemo- ckendael de .voorn. reformatie nastieke geschiedenisvermelden, Diet wilde annemen. Litterae redeze nl. van Dom Ph. SCHMITZ, formationis sunt de data 170die His toire de l'Ordre de S. Benoit, mensis novembris 1468.Âť Aldus een eigentijdse bran, aangehaald III, Maredsous,1948,bIz. 189vv. 3. G. BROM, De Abdij van door G. Brom. Pas in 1472werd
1. N. ROMMEL,a. W., Bijiage II, bIz. 231. 2. Laten wij hier, buiten de beide artikeis Bursfeld in Dict. d'hist. et degeogr. eccl.,X,Parijs, 1938, kol. 1389-1393(P. VOLK), enin Lexikon fur Theol.u. Kirche,II, Freiburg, 1931,kol. 648650(IDEM), waar aIle werken die werkeIijk nuttig kunnen zijn wor-
Sacris Erudiri. -21.
322
N. N. HUYGHEBAERT
(16)
Pas in bet laatste kwart der xve eeuw zou de hervorming van Bursfeld tot in de Zuidelijke- Nederlanden doordringen. Dit is echter tach nag heel wat vroeger dan de grate geschiedschrijver der Duitse congregatie, Dom Ursmer Berliere, bet voorhad 1: toen Dom Arnold de Solbrecq de hervorming doorvoerde, eerst te Gembloers in 1505 en vervolgens te St. Andries in 1517, waren de zusters van Gistel hem reeds voor; twintig jaar v66r zijn eerste pogingen hadden zij reeds
bet beoogderesultaat bereikt. Daar zij in onze gewestende eersten waren om zich bij de Unie aan te sluiten, vraagt men zich af van waar bun deze gedachtemag gekomenzijn. Wie mag hen aangeradenhebben bun toevlucht te nemen tot den abt van Oostbroek om de door de vreemde indringster evengestoordeorde te herstellen? Om deze vragen te kunnen beantwoorden, zouden wij beter op de hoogte moeten zijn van de betrekkingen die, in de periode van de ÂŤ moderne devotieÂť en vroeger zelfs, ontstanden tussen de devote kringen in bet Brugse en die van de kerkelijke metropool der Noordelijke provincies. Sommige bijzonderheden zijn ons evenwel een aanduiding dat deze betrekkingen tussen de beide zo ver van elkaar verwij derde steden merkelijk veelvuldiger moeten geweestzijn, dan men op bet eerste zicht geneigd zou zijn aan te nemen. Enige dezer tekenende bijzonderheden mogenbier volgen. De beide Brugse kartuizen, Genadedal te St. Kruis en St. Anna-terWoestijne te St.Andries,maakten deel nit van de Nederlandse provincie der orde en onderhielden regelmatige betrekkingen
de proost Jacob van Domburch abt gekozen; vgI. U. BERLIERE, Les chapltres gene-rauxde l'Ordre de S. Benoit dans la province. de Cologne-Treves, in Bull. Comm. royale d'histoire, LX, 1901, bIz. 10, voetnota 3. De invoering van dehervorming in de St. PauIusabdij wordt gewoonIijk gedateerd van 1469; loch is zij bIijkbaar pas in 1484heIemaaIdoorgevoerd; vgI. U. BERLIERE,Les chapitres
generauxde l'Ordre deS. Benolt, in Melanges d'hist. 'benedictine, 4" serie, Maredsous,1902,bIz. 68 en 69. De aangehaalde studie van G. Brom, die het jaartal 1484 verkiest, Iaat evenwel nag te veel twijfels bestaan. 1. U. BERLIERE,Coup d'reil historique sur l'Ordre benedictin en Belgique dans Ie passe et Ie present, in Rev. liturg. et monast., XIV, 1929, bIz. 475-476.
(17)
ONtJITGEGEVEN ngSCHEtDEN
323
met bun kloosters in bet Noorden. Zo was b.v. een monnik der Utrechtse kartuis Nieuwlicht, Adriaan Storm, jarenlang vicaris te St. Anna 1. Ook te Genadedal treft men verscheidelle Utrechtse monniken aan, die er de ambten van prior of vicaris bekleden 2. Ten andere, ook de Benedictijnen te St. Andries waren sedert lange jaren in betrekking met bun ordebroeders van St. Laurens te Oostbroek. Reeds sedert de Xlie eeuw bestond er een gebedsbroederschaptussen beide abdijen 3, naar wij toevallig vernemen van den kroniekschrijver van St. Andries, Arnold Goethals (omstreeks 1530)4. Deze verhaalt OilSmeteen van de beroeringen, in zijn abdij teweeggebracht door de schandelijke gierigheid van den abt Pieter Maets (1467-1479). Wij hebben geen reden zijn getuigenis in twijfel te trekken, wanneer hij zegt dat vier monniken, wier namen hij aangeeft, bij deze gelegenheidin de wereld terugkeerden; twee anderen daarentegen verkregen toelating elders naar geschikter oorden uit te zien voor bet beleven van bun monastieke idealen : terwijl de oudste van hen, Judocus Danckaert, naar Keulen trok, waar hij in de St. Pantaleonabdij overleed 5, ging de tweede, een zekere Rogerius, een
1. St. D' YDEWALLE,De Karsimiliter arctioris religionis gratia tuize Sint-Anna-ter- Woestijne, ad confratemitatis nostre monasBrussel-Brugge, (1945), bIz. 106- terium de Oostbroucksetranstu114. lit »,aldus de kroniek van St. An2. H. J. J. SCHOLTENS, Het dries door Arnoldus Goethals. Kartuizerklooster Dal van Gra- (uitg. W. H. J. WEALE,Brugge, cien buiten Brugge, in Handel. 1868,bIz. 148 b.). Deze vereniv. h. Genootsch.voor Gesch.«So- ging tUggeDSt. Andries en Oostciete d' Emulation» te Brugge, broek klimt waarschijnlijk op tot LXXXIII, 1940-1946, b~. 133- in de xn8 eeuw, zie N. N. Huy201. GHEBAERT, Les deux notices de 3. Over zin en betekenis van Ludolt d' A tfligem, premier prieur deze monastieke instelling, zie de Saint-Andre et premier abbe U. BERLIERE,Les traternites mo- de Saint-Laurent d'Oostbroek,in nastiques et leur rdle juridique Miscell. hist. in honoremAlberti (Memo ires in-So de la classe des De Meyer, I, Leuven-Brussel, lettres de l' Acad. royale de Bel- 1946,bIz. 444-456. gique, XI), BrusseI, 1920. 5. St. Pantaleonte Keulen had 4. «Fuit et alios monachus zich in 1458 bij de hervorming Rogerus, nondum sacerdos, qui van Bursfeld aangesloten.
324
N. N. HUYGHEBAERT
(18)
toevlucht zoeken in St. Laurens te Oostbroek. Ongelukkiglijk kon hij er echter niet lang verl>lijven : zijn gezondheidstoestand noopte hem naar Vlaanderen terug te keren. Daar zijn abt weigerde hem opnieuw op te Demeo, gebeurde bet dat Rogerius te Brugge overleed in bet ouderlijk huis. De kroniekschrijver zegt ODSDiet, wanneer bet vertrek van Rogerius naar Oostbroek plaats had en ook de datum van zijn overlijden is Diet bekend. Het staat echter vast dat bet v66r 1479 moet geweest zijn, want dat jaar zou Pieter Maets ontslag Demeo1. Anderzijds dateert de reis van Antonius van Middelburg en Arnoldus van Breda naar Gistel nit bet jaar 1476. Doet de geringeafstand tUggeDbeide datums de mening niet opkomen! dat Rogerius als tussenpersoonheeft dienst gedaan tUggeDde abdijen Gistel en Oostbroek? Ongelukkiglijk kan Diet meer met zekerheid worden uitgemaakt, of de jonge monnik, teruggekeerd nit bet Noorden, betrekkingen heeft aangeknoopt met de moniales van Gistel. Kan men bet veronderstellen, bet feit is geenszinsbewezen. Het is trouwens slechts van ondergeschikt belang, daar bet bier volstaat enige voorbeeldente geven van de betrekkingen, die in de xve eeuw bestondentUggeDde Brugse en de Utrechtse kloosters. Ten andere, dat deze betrekkingen veelvuldig moeten geweest zijn, kan men reeds opmaken nit den brief van de beide Nederlandse abten, die zegden zich met de Godelieve Abdij in te laten gevolg gevend aan den oproep van verscheidene religieuzen en godvruchtige personen, ÂŤ religiosorum et devotorum inducti instantiisÂť (brief II).
* ** Het verslag van de abten visitators aan Splinterus van Dorsem geeft met al de gewenste nauwkeurigheid den juridischen toestand aan van de Godelieve Abdij in den schoot van de Unie van Bursfeld. 1. Het context in de kroniek van Goethals doet ons evenwel veronderstellen dat deze gebeurtenissen plaats hadden na het overlijden van den ontvanger del
abdij, Arnold Helle (1469),onder de laatste jaren van den bisschop van Doornik, Willem Fillastre (t 1473), op wiens tussenkomst gezinspeeldwordt.
(19)
ONUITGEGEVEN
BESCHEIDEN
325
In deze congregatie berustte bet oppergezag bij bet Generaal Kapittel, dat zich bij de uitvoering hiervan bediende van abten visitators, die bet zeIt benoemde. De visitaties evenwel ontsloegen in gelleD dele de abten der kloosters zeIt naar bet jaarlijks kapittel te komen 1. Op dergelijke samenkomsten .duldde echter bet kerkelijk recht Dimmer de aanwezigheid van abdissen. Ligt bier misschiende reden waarom de vrouwenabdijen nooit rechtstreeks konden aansluiten bij de Unie, maar steeds « gecommitteerd », d.w.z. toevertrouwd werden aan een abt die in fiet kapittel zetelde en aldus als tussenpersoon kon fungeren tUggeDkapittel en vrouwencon-
vent? Zo was daD de Godelieve Abdij « gecommitteerd » aan den abt van Oostbroek. In verband hiermede dient opgemerkt dat St. Laurens reeds een « dubbelklooster » was, dat nl. de abt van Oostbroek bet bewind voerde over een communitei van monniken en een van moniales, bet zg. Vrouwenklooster2. De eerste taak van den abt van Oostbroek te Gistel was bet terug in voege brengen van bet slot. Aan ijver ontbrak bet den ouden abt Jacob van Domburch zeker Diet, maar zijn hoge ouderdom verhinderde hem dit werk DOgter hand te nemen3; bet zou daD de taak worden van zijn opvolger, Geraart Edel, die haar DOgin bet jaar van zijn aanstelling aanvatte 4. Deze nieuwigheid stootte evenwel op ernstige moeilijkheden: de zusters beschikten Diet over aangepaste plaatsruimte om bet slotleven te kunnen leiden naar de Bursfelder
1. P. VOLK, Die Generalkapitel der Burs/elder Benediktinerkongregation(Beitrage zur Gesch. des alien Miinchtums u. des Benediktinerordens,XIV), Munster in Westf., 1928; Ph. HOFMEISTER,Die Ver/assungder Burs/elder Kongregation in Stud. u. Mitteil. zur Gesch. des Bened. Ordens, LIII, 1935, bIz. 37-76. 2. VgI. mijn boven aangehaalde studie. 3. Jacob van DomburCAstier!
den 31 en Juli of den 1 enSeptem-
ber 1483. 4. Op 14 October herdenkt bet necrologium der Godelieve Abdij It D. Gerardus Edel abbas in
Oostbroek qui monasterii clausuram induxit 1484». Het is wellicht deze passus dieD P. Sollerills zich herinnerde: It Memini me alicubi legere, Virgines Godelivianas... ab anno 1484, religiosae clausurae subditas fuisse... »,
AA. 5S.,Juli, II, bIz. 391C.
326
N. N. HUYGHEBAERT
(20)
observanties, aldus bet verslag der abten visitators van den 5enJuli 1513 (brief IV). V66r alles moest er gebouwdworden. Jammer genoeg waren echter de inkomsten der kleine communiteit hiervoor volstrekt ontoereikend 1. Daar men de inkomsten Diet kon vermeerderen,moest,mener wel toe besluiten bet getal moniales te verminderen. Maar ook dat was Diet zo eenvoudig, daar de abdis, niettegenstaande dezemoeilijke omstandigheden, letterlijk overstelpt werd met aanvragen tot opname; invloedrijke lieden noopten haar steeds weer nieuwe postulanten te aanvaarden. Met bijzonderen aandrang stellen de abten visitators den abt van Oostbroek hiervan op de hoogte. Ongetwijfeld deelt abt Splinterus van Dorsem bun mening. Daar echter zijn brief aan Margareta de Beka de laatste is die hierover handelt, kan Diet meer uitgemaakt worden welke gevolgen de visitatie van 1513gehadheeft, en evenmin of de religieuzen van Gistel feitelijk bun klooster
hebbenkunnen vergroten. Wij weten ook Diet precies, hoe de nieuwe observantie ingevoerd werd in de Godelieve Abdij. Waarschijnlijk beperkte de abt van Oostbroek er zich toe de moniales biechtvaders te zenden en bun bovendien een exemplaar te laten geworden van den Ordinarius van 14742. Onder monniken was bet de gewoonte, in dergelijke gevallen, enige reeds hervormde kIoosterIingen naar de pas aangesloten abdij te zenden, ten einde bun medebroedersop de hoogte te brengen van de nieuwe gebruiken. Bij slotzusters kon er echter geeD
1. De verdelingstabel van de lening van 4000 pond, in 1423 door de geestelijkheid van Vlaanderen aan den hertog van Bourgondie toegestaan ten einde de kosten te dekken van bet concilie van Pavia, geeft eengedacht van bet betrekkelijk vermogen der onderscheiden mannen- en vrouwenkloosters in bet graafschap Vlaanderen: terwijl de grote abdijen als St. Pieters en St. Baafs te Gent 110 kronen betalen! en ~iddelmatige abdijen
als Oudenburg en St. Andries 85 of 50 kronen, is St. Godelievegetaxeerd voor 4 kronen; tach is dit nag viermaal meer dan de kleine St. Trudo Abdij te Odegem; E. FEYS en A. NELIS, Les carlulaires de la prevoledeSaintMartin a Ypres, Brugge, 1884, nr. 769, bIz. 614. 2. Deze Ordinarius, dat nag het ex-libris del Godelieve Abdij draagt, woldt thans bewaard in een private verzameling.
(21)
ONUITGEGEVEN
BESCHEIDEN
327
sprake van zijn, ze zo maar de baan op te sturen. Zal men dan besluiten dat de moniales te Gistel afgezonderd bleven van de andere hervormde communiteiten? Wij menen van niet. In 1480 ondertekenden zij met achttien de inlijvingsacte in de Unie van Bursfeld; de oorkonde geeft al de namen. Toen nu. de abdis Maria van Gendt bet volgende jaar overleed, werd zij opgevolgd door Catharina van der Maere. Deze naam is echter met terug te vinden in de oorkonde van 1480, evenmin als deze van haar beide opvolgsters, Margareta de Beka en Godelieve Spayers. O.i. kan hiervoor slechts een verklaring gegeven worden: deze abdissen, of ten minste de eerste van hen, Catharina van der Maere, waren afkomstig nit bet Vrouwenkloosterof nit een andere hervormde communiteit van Nederland, zoals Klarewater of Siloe 1. Wat hiervan ook zij, de abdissenvonden bij bet doorvoeren der hervorming sterken steun bij de twee monniken van Oostbroek, de biechtvader en zijn socius, die te Gistel verblijf
hielden. Men weet hoezeerde kloosterzusters, in de Middeleeuwen, er prijs op stelden, een biechtvader te hebben naar eigen kens, -en hoezeer de abten weigerig waren bun monniken hiervoor aan de al te talrijke vrouwenkloosters af te staan 2. Ten einde een monnik van Oostbroek te bekomen, hadden de moniales zeer zware voorwaarden moeten aanvaarden: wanneer de zusters om een of andere reden van biechtvader wensten te veranderen, moesten zij, wanneer de ontslagnemende monnik reeds meer dan een jaar dienst had gedaan
1. Toch dient aangestipt, dat de beide abten visitators den abt van Oostbroek attent maken op een verwonderlijk groten toeloop van roepingen naar bet kleine kloostertje te Gistel, waardoorde zusters gedwongenwerdennieuwe gebouwenop te richten. Wellicht kan dezetoeloop ten dele althaus, verklaard worden door den goeden naam van de hervormde abdij. Het is goedmogelijk dat een GodelieveSpayers,eenMargareta
de Beka tot deze postulanten be-
hoorden, aangetrokken door de faam van Bursfelder hervorming ; doch dit kan bet geval Diet zijn, zo wil bet ODSvoorkomen, met Catharina van del Maere; deze althans moet van elders gekomen
zijn. 2. S. ROISIN,L ' efflorescencecistercienne et Ie courant feminin de piete au XII Ie siecle, in Revue d'hist. eccl., XXXIX, 1943, bIz.
367.
328
N. N. HUYGHEBAERT
(22)
te Gistel, voor de rest van zijn dagen in zijn levensonderhoud voorzien, hetzij te Gistel zeit, hetzij in een aDder huis van de congregatie, naar beschikking van zijn oversten (brief VI). De eerste biechtvader, die de moniales van uit Oostbroek ontvingen, was Arnold van Breda. Wij hebbenhem reeds zien optreden in 1476, toeD hij de aansluiting van Gistel bij de Unie voorbereidde. Hij stierf den 4en Februari 1488. In de periode van de briefwisseling tuBBeDabt Splinterus van Dorsem en de abdis Margareta de Beka, die wij bier onderzoeken, was een zekere Joannes Born biechtvader der zusters. Ook aan hem schreef de abt een brief, die, zoals wij reeds zegden, ODSDiet is bewaard gebleven. Het schrijven behelsde waarschijnlijk enige vaderlijke vermaningen, want de abt zendt aan de abdis eenkopie van den brief en verzoekt haar, hem vervolgens te laten weten of zijn schrijven enige uitwerking had op bet gedrag van den monnik. De zinspeling van abt Splinterus op den biechtvader der zusters is heel discreet. De bijzonderheden echter van de abtelijke vermaningen zullen wij wel nooit meer te weten komen. Het geval heeft evenwel de monastieke carriere van Dom Joannes Diet geschaad,daar wij hem later abt zien worden te Oostbroek, indien men al thans onze veronderstelling nopens de identiteit van Joannes de Castro en Joannes Born aanvaardt. In zijn brief aan de abdis, kondigt abt Splinterus van Oostbroek zijn aanstaand bezoekaan. Nu weten wij dat hij, samen met Maynardus Man, abt van Egmond, datzelfde jaar de visitatie kwam doen te St. Andries 1, welke abdij weldra zou opgenomenworden in de Unie 2. Daar St. Andries Diet zo ver van Gistellag, heeft de abt van Oostbroekongetwijfeld gebruik gemaakt van zijn tocht naar Vlaanderen om tot de Godelieve Abdij door te reizen. Bet vijfde stuk van ODScartularium is een Diet gedateerd in bet Latijn gesteld smeekschrift van de abdis Godelieve Spayers (1541-1548) aan den abt van Oostbroek. De abdis 1. P. VISSER,De abdijvan Egmond en haar betrekking tot de Congregatievan Bursfeld, in Ons GeesteliikErt, X, 1936,bIz. 398.
2. N. N. HUYGHEBAERT, De Bursfelder
Reform in de Sint-
Andries-Abdij, in Horae monasticae,I, TieIt, 1947,bIz. 241-259,
329
(23)
ONUITGEGEVEN
BESCHEIDEN
verzoekt dispensatie van het v leesderven, binnen de perken gesteld door de bulle Summa Magistri van B-enedictusXII. De voornaamste reden, door de ondertekenaarsters naar voren gebracht, was dat hUll biechtvader bezwaarlijk aan het klimaat van de streek kon gewennen, z odat hij zelfs voor zijn leven vreesde; het was volstrekt nodig hem op krachten te laten komen. \Terschillendezijner voorgangers waren reeds de ongezondeluchtgesteltenissenten offer gevallen, en den vreemden monnik moest het nare gedachten bareD aldus random hem de' pest te zien woeden. Bet zou niet overbodig zijn enige voorzorgsmaatregelente treffen. Bet feit dat men in ODScartularium de bulle aantreft van Innocentius VIII van den 3enMaart 1491, die aan de hervormde moniales van Klarewater en Siloe toestaat driemaal in de week vlees te eten, doet veronderstellen dat het pleit gewonnen werd. Een andere reden om vlees te eten, door de zusters naar voren gebracht, is de grate toeloop van bezoekersdie aan de gastentafel komen aanzitten: het past niet hen steeds vis voor te zetten, en evenmin is het mogelijk er zich immer in voldoende hoeveelheid aan te schaffen. Die al te grate toeloop van niet altijd onbaatzuchtige bezoekers was j uist een der misbruiken, waarover de visitators hUll beklag hadden gemaakt. ReedsSplinterus van Dorsem had de apdis ingescherpt zich op dit gebied met grater discretie te gedragen. Blijkbaar werd aan.de abtelijke vermaningen weinig gevolg gegeven, en -consuetudo fit lexgeen vijf en twintig jaar later kon de volgende abdis zich op het gelaakt misbruik beroepenom een dispensatie aan te vragen.
** *
In de bier gepubliceerde documenten wordt ons aldus naar bet leven de toegewijde zorg, geschetst, die de abten van Oostbroek, en in bet bijzonder Splinterus van Dorsem, aan bet klooster besteedden, dat zich onder bun gezag had
gesteld.
Na 1548 ontbreken on$.helaas de documenten. Toch zou de waakzaamheid van de Utrechtse abten over bet Vlaamse kloost~r njet lang meer duren. De Gelder$~oorlogen en de
330
N. N. HUYGHEaA!:RT
(24)
Calvinistische troebelen louden fataal worden voor de conventeD van het Sticht. De inname van Den Briel door de Watergeuzen in 1572 belemmerde de betrekkingen tussen Utrecht en Vlaanderen. Acht jaar later werd Oostbroek tot den afbraak veroordeeld 1. 0 De jongste getuigenis van het vaderlijk toezicht der abten van Oostbroek op de lusters te Gistel is dan, bij ODSweten althans het kleine geschilderde portret van abt Christoffel, Roestius, dat hedenDOgbewaard wordt in de Godelieve Abdij te Brugge (zie plaat IV). Links van het portret leest men het volgend opschrift: Ao AETAT. 49. B. B.A.M.; rechts omlijsten de initialen A. S. L. P. W. het wapen van den abt, waaronder het jaartal 1567. Men zou de initialeD kunnen lezen als voIgt: Abbas Sancti Laurentii prope Wtrecht, maar wij durven het Diet verzekeren. De betekenis daarentegen van B. A. M. ontgaat ODShelemaal. Het jaartal 1567 is het sterfjaar van den prelaat. ** * Indien in 1595 de moniales van Gistel zich rechtstreeks tot bet Generaal Kapittel van Bursfeld richtten met bet verzoek den abt van bet naburige Oudenburg, dat geenlid was van de Unie, tot bun visitator aan te stellen, mag dit geenszins beschouwd worden als een poging om zich aan bet gezag van de congregatie te onttrekken 2: enkel was, door den teloorgang van de Utrechtse abdij, de band, die hen met de
1. W. v(an) H(eteren), Coup SOMVILLE (III, 1889, bIz. 281), d'reil sur l'histoire de l'ordre be- den brief van dezen prelaat aan nedictin en Hollande, in ReD. den Geheilnen Raad te Iezen, om benedictine,VII, 1890, bIz. 514. te beseffen dat de verklaring van dom U. Berliere onjuist is: ÂŤ De2. U.BERLIERE,Coupd'reilsur l'histoire de l'ordre benedictinen puis noire retour en ceste viIIe Belgique,bIz. 476. Feitelijk hield [1584] DOUgavons prig Ia charge de abt van Oudenburg, Jehan
et superintendance des religieu-
Bourier, zich reeds in 1585 met ses de I'abbaye de Ste-GodeIieve de moniales bezig, die van aIle de I'ordre de St-Benoit hors de hulp verstoken waren. Het vol- Ghistelle-aldusJehan Bourierpar Ie commandement deMonsieur staat in de Fragmenta,de kort~tondige pub!icatfe van D. DES- Nostr~Reverendissirneevesque...
(25)
ONUITGEGEVEN
BESCHEIDEN
331
congregatie verbond, verbroken. Willens nillens de politieke richtlijnen van de Aartshertogen volgend, moestende monialeg thans steun zoeken binneD de grenzenvan's Lands grondgebied. Hun dieD te verzekeren zou weldra de taak worden van Dom Henricus van den Zype, abt van St. Andries. Zo volgde in bet stitt der H. Godelieve de hervorming van Dowaai op die van Bursfeld.
AANHANGSEL Nopens de invoering van de Bursfelder hervorming te Gistel is ODSDog een aDder document bewaard gebleven, waarop bet wellicht nuttig is even de aandacht te vestigen. Toen P. Sollerius de moniales in de Boeveriestraat bet bezoek bracht, dat hoger reeds ter sprake kwam, lieten de zusters hem ÂŤ de oude necrologia van bet huis Âť onderzoeken. Het oudste document van dieD aard, dat de Godelieve Abdij heden ten dage DOg bezit, dateert evenwel van 1873. Het volstaat echter er enige bladzijden van te doorlopen om te merken dat bet basisdocument van dit dodenregister teruggaat tot de xve eeuw en dat dus de zusters in 1873,toende abdis Mahieu bet huidige dodenboekdeedopmaken, DOgeen der necrologia bezaten waar Sollerius gewag van maakt 1. Het huidige necrologium immers geeft de nameD van al de abdissen van St. Godelieve, zowel die van Gistel als dezevan Brugge, van af Maria van Gendt, die bet klooster deed aansluiten bij de Unie van Bursfeld, tot en met de laatste oversten. Aan de abdissen evenwel, die aan de hervorming voorafgingen, heeft bet geeDherinnering bewaard. Anderzijds worden wel de laatste abten van
1. Spijts zijn ontegensprekelijk belang weld dit document nag nooit grondig onderzocht. Zoals wij zagen, hebben de Bollandisten bet origineel vluchtig doorlopen; oak voor de Gallia Christiana weld bet gebruikt (dl. V, 1725, kol. 276 v.) Doch de geschiedkundigen nit onze dagen, die nag slechtJ bet recente
a,fsc4rift ~~trQffeQ, 4eQbeQ ef
zich niet verder mee ingelaten; Dom U. BERLIEREsignaleert bet zelfs niet in zijn Inventaire des obituaires
belges (co llegia les et
maisons religieuses) , BrusseI, Comm. royale d'hist., 1899, noch in bet Supplementa l'inventaire des obituaires belges, in Bull. Comm. royale d'hist., LXXI{! 1903,bIt;. x.Jl:X~III-C~II,
332
N. N. HUYGHEBAERT
(26)
Oostbroek vermeld, van Jacob van Domburch af tot aan de opherring dezer abdij. Ook de namen der biechtvaders en der socii, die nit Oostbroek afkomstig waren, werden opgenomen. Daar een uitgave van dit necrologium ongetwijfeld nog lang op zich zal doen wachten, hebben wij bet nuttig geoordeeld bier de namen der Oostbroekse monniken, die wij er in aantroffen, in bet licht te geven 1: 23 Januari.
23 Februari.
Domnus Joannes Borrewater, confessariusseptimus a reformatione prima. Domnus Henricus de Deventer, monachus Sancti Laurentii in Oostbroek, confessarius. Domnus Arnoldus van Breda, primus confessarius post reformation em primam, 1488. Domnus Albertus Franck, tertiu abbas Sancti Laurentii in Oostbroek, 1501. -Domnus Simon Dammaert, monachus in Oostbroek. Domnus Gerardus Alla[e]rt, confessariushujus monasterii, 1545. Domnus Nicolaus Thuninck,confessarius hujus monasterii, 1540. Domnus Christophorus Roestius, abbas octavus in
27 Maart 6 April.
Lambertus van Arnhem, monachus in Oostbroek. Guilielmus Dammaert, confessarius, monachus in
31 Januari. 4 Februari. 8 Februari.
18 Februari. 19 Februari.
Oostbroek, 1567.
Oostbroek. 9 April. 22 Juni. 23 Juni.
Gerardus Hemelrijk, confessarius hujus monasterii. Domnus Everardus, quintus abbas in Oostbroek. Domnus Bernardus Schurinck, monachus in Oost-
broek. 1 September. Domnus Jacobus van Domburgh, abbas Sancti Laurentii in Oostbroek, 1483. 15 September. Domnus Guilelmus, confessarius hujus monasterii, monachus Sancti Laurentii in Oostbroek, 1540. 14 October. Domnus Gerardus Edel, abbas in Oostbroek qui monasterii clausuram induxit 1484. 1. De datums, die naast sommige nameD voorkomen, schijDennaderhand bijgevoegd te zijn ;
wij zouqen er nj,et qurven op
zweren; daar zij echter in ieder geval de locale traditie weergeYen, hebben wij het nuttig geoordeeld ze bier op te Demeo.
(27)
ONtJI'tGEGEVEN l3ESCHEIDEN
333
16 Novr-mber.Domnus Petrus Wick, abbas in Oostbroek. 13 December.Domnus Joannesde Castro,abbassextusin Oostbroek et confessarius hujus monasterii,1541. 19 December.Domnus Splinterus de Dorsem,abbasquartos in Oestbrouck,1523. 21 Dece~ber. Domnus GasparusTrajectinus, confessarius hujus monasterii. Men lette op de uitdrukking: « post reformationem primam». Wij treffen ze ook aan achter de nameD der abdissendie bun ambt bekleeddentussen 1480en 1622. De latere abdissenworden daarentegen heel aDders aangeduid, zo b. v. op 18 Februari: « Domna Aldegundis Andries, tertia decima abbatissa hujus monasterii [te beginnen met de « reformatio prima» in 1480 wel te verstaan] et quinta in relormatione Pacensi ». Volgend besluit dringt zich bier op : bet necrologium dat in dezer voege de hervorming van Dowaai (deze van Florence de Werquignreul, te St. Godelieve ingevoerd in 1622 door dom Henricus van den Zype) stelt tegenover de « prima reformatio» (van Bursfeld in 1480), is Diet hetzeIfde als bet necrologium dat te Gistel werd samengesteldna de aansluiting bij Bursfeld. Het in 1873 overgeschreven necrologiumwas een document van lateren datum, dat te Brugge werd opgesteld na de invoering van de tweede hervorming, deze van Dowaai. Dit verklaart dan ook waarom P. SoIIerius, sprekend over de necrologia der Godelieven, bet meervoud bezigt. Al is ook bet necrologium dat Mevrouw Mahieu in 1873 deed overschrijven recenter daD datgene, dat de moniales drie eeuwen vroeger nit Gistel hadden meegebracht naar Brugge, toch is zijn verdwijnen fel te betreuren; bet was immers, zoals men nit bet bovenstaande reeds kan opmaken, een vrij belangrijk document voor -degeschiedenisvan de monastieke relaties tosseD Utrecht en Vlaanderen. De gegevens nopens de abten en monniken van St. Laurens, die bet ons heeft overgeleverd, zijn dub bel belangrijk, daar er, buiten een fragment nit de Xlle eeuw 1, geen necrologium van dit stilt meer voorhanden is. Overigens werd nooit, voor zover wij konden nagaan, de lijst- opgemaakt van de Oostbroekse ab1. Uitgegeven door N. C. KIST, Kerkelijke Geschiedenis,IX, 1849,
De oudste oorkonde der abdij van Oostbroek, in Nederl. Archie! voor
bIz. 31-48.
334
N. N. HUYGHEBAERT
(28)
ten 1. Allen die belangstellen in de geschiedenisvan de Utrechtse abdij zullen de Vlaamse moniales dankbaar zijn, hen deze bijzonder-
hedente hebbenbewaard. 1. Zo ton b.v. C. PIJNACKER- Splinterus (van Dorsem, t 1523), HORDIJK, Lijsten der Utrechtse Prelaten poor 1300, Groningen,
zich afvragen of hij bier niet te
1912,bIz. 116, die in zijn bronnen den naam aantrof van abt
XIIe of de XlIIe eeuw I
doen had met een prelaat nit de
SUMMARIUM Hic primum evulgantur quaedamdocumentasaec.XVi et XVIi, quorum opere in incunabula Reformationis Bursfeldensis in nostris regionibus novum iam spargitur lumen. Agitur nempede abbatibus et monachisS. Laurentii de Oostbroekanno 1480novam observantiam in coenobiummonialium S. GodelievaeGhistellensis inducentibus, ann is feTe triginta ante rejormationem abbatiae Gemblacensis,ubi primum, ut minus recte putabant eruditi, in Belgica meridionali dicta reformatio admissa fuit. Quaedam etiam notatu digna, methodum in monasteriis monialium reformandis assecutam necnon vitam regimenque internam huiuscemodi monasteriorum illustrantia, breviter tantum indicantuF.
Libertus FromonJus (1587-1653) en bet
kerkelijk
gezag
DOOR
Achiel ROETS ( Gent)
Libert Froidmont 1, beter gekend onder den verlatijnsten naam Fromondus, blijft in de geschiedenis voortleven als uitgever en eerste verdediger van den Augustinus, bet beruchte levenswerk van Cornelius Jansenius (t 1638), bisschop van leper. Op dien grond alleen fen oordeel vellend is men licht geneigd den man te verketteren en zijn biographie met fen ÂŤ helaas -te besluiten. AI te vlug stapt men 1. Libert Froidmont, nit een notabele familie geboren te Haccourt, bij Vise, op 3 September 1587, volgde na zijn humaniorastudieD te Luik de Cursussenvan de Faculteit der Aries te Leuven. Eerst leraar in de philo sophie bij de Praemonstratenzers te Antwerpen (1606), daarna aan de Paedagogievan den Valk te Leuyen (1609),werd hij in 1628doctor in de theologie gepromoveerd. Opvolger van Jansenius als professorordinarius aan de TheologischeFaculteit in 1630,als konink-
lijk hoogleraarin deH. Schrift in 1637,doceerdehij bovendientijdelijk in de Parkabdij. Later werd hij DOgpresident van bet College van Craenendonk(1638) en van bet Luikse Seminarie te Leuven (1640), rector van de Alma Mater (1638), deken van bet kapittel van St.-Pieterskerk en dus kanseliervan de Universiteit (1639). Hij stierf op 27 October 1653. -De voornaamste korte levensschetsenen biographische nota's, welke wij hernamen en aanvuIden in onze doctorale dis-
A.
~36
aOETS
(2)
dan been over de veeleer gunstige aspecten van die persoonlijkheid. Toch verdienen die lichtzijden de aandacht. Niet zonder reden immers legden Fromondus' vrienden de datum van zijn afsterven vast in bet chronogram «Sol Academiaeobiit » 1. Niet-alledaagse vermaardheid openbaarde bet Memoriale, te zijner eer opgericht in de kerk van Hallembaye-Haccourt 2. De lovende getuigenissenvan tijdgenoten als Galilei (t 1642)
sertatie Libertus Frvmondus (1587-1653), Leuvens Hoogleraar en zijin Polemie'k tege'n de Calvinisten (niet -gepubliceerde studie, waarvan gedactylograpbieerde tekst in de Bibliotheek van de Univel7siteit te Leuven), treft men aan in ANDREAS,V., Fasti Academici, Leuven, 16502, bIz. 141-142; FOPPENS,J. F., Ribliotheca Relgica, BrusseI, d. II, 1739, bIz. 819-821; DE BECDELIEVRE, Froidmont, in Riographie LiegeoiSf, Luik, d. 11,1837, koI.118-122; MIGNE, J. P., Fromondi Vita, in Scripturae Sacrae Cursus Compleius, Parijs, d. XXV, 1842, kol. 647-648; LE Roy, A., Froidmont, in Riogr. Nat. de Relg., Brussel, d. VII, 1880-1883, kol. 312-317; REusENs et BARBIER, Analectes pour servir a l'hist. eccl. de la Relg.. Leuven, d. XVII, 1881, bIz. 197; d. XVIII, 1882, bIz. 112; d. XIX, 1883, bIz. 117-118; d. XXI, 1888, bIz. 125-126; CALLEWAERT,C., et NOLS, Q., Jansenius, evl?qued' Ypres, ses derniers moments, sa soumission au S.-Siege, d'apres desdocuments inedits..., Leuven, 1893, bIz. 24-25 ; N(OLS), Q., Jansenius et l' Universite de Louvain, in Ribliotheque Norbertine, HeverIee, 1901, n. 1, bIz. 23-33; ID., Quelques hommes celebres qui ant professe a l'abbaye
du Part (1426-1694), in Bibl. Norb., HeverIee, 1903, n. 6, bIz. 266; ID., Masius, Abbe'du Part (1635-1647),in Anal. de l'Ordre de pre'm.,HeverIee, 1908,bIz. 13, 36, 51; FORGET,J., Froidmont, in Dict. de The'ol. Cath.; Parijs, d. VII, 1914, kol. 920-930; DEMARET,H., Notice historique sur L. Froidmont, de Haccourt... et son Me'moria/... Luik, 1925; JADIN,L., PrateSd'infonnation pour la nom'ination dese'veques et abbe's desPays-Bas,deLie'geet deFranthe-Cornie'(Uittr. nit Bull. de l'Inst. hist. beige de Rome,rase. VIII, IX, XI), Rome, d. I, 1928, bLz. 252-253; WILS, J., Les prof. de I'anc. fac. de the'ol.de I' Univ. de Louvain (1432-1797), in Le
ve Centenairede la Fac. deThe'ol. deI' Univ. de Louvain,1432-1932. Liber Memorialis,Brugge-Leuven, 1932,bIz. 133, 136. 1. FROMONDUS, Actus Apostoforum, brevi et dilucido commentaria illustrati..., Leuven, 1654, In obitum Authoris, Iofdicht vooraan in bet werk ; FOPPENS, Bibl. Belg., d. II, bIz. 820. 2. Gegevensover bet kerkgebouw van Hallembaye en bet MemoriaIe bij DEMARET, Not. hist., bIz. 5-7. De Iijst en de biographieen van de inschrijvers, ID., bIz. 22-54.
337
(3)
LIBF:RTUS FROMONDUS
en Descartes (t 1650), van collega's aan de Leuvense Alma Mater, van historici als Valerius Andreas (t 1656),van Leibniz (t 1716) zelfs, vinden bun bevestiging in de bronnenstudie van zijn philosophische en natuurwetenschappelijke geschriften door GeorgesMonchamp 1. Kwalijk kan meh hem een voortreifelijk talent ontzeggen als philosoof, physicus, astronoom, exegeet, en zelfs als humanist. Zijn smaak en zijn kennis openbaren een encyclopaedischegeest, vertrouwd met de meest verscheiden problemen. Ren vluchtige blik op de lange lijst' van zijn gevarieerde publicaties 2 laat dadelijk, benevenseen veelzijdige bevoegdheid, bet overwegend belang vermoeden van de polemiek in bet leven van dezen ,theologieprofessor. De meeste van zijn eigen uitgaven vonden bun oorsprong in een controverse over astronomie, philosophie, apologetiek of Jansenistische twistpunten. De eerste twee van deze aspecten werden behandeld door GeorgesMonchamp; bet laatste, zijn Jansenisme, ongetwijfeld bet meest belangwekkende, wacht DOg op een naarstig uitpluizer van de bronnen en op- een geschoold geschiedkundige om die delicate kwestie te ontvouwen. Wij hebben intussen onze aandacht gericht op zijn apologetische activiteit, een nevenaspect -wij geven bet grit toe -gekenmerkt evenwel door twee hoofdtrekken van den hoogleraar: wij zien er hem optreden als theoloog, en wel in gunstigen zin, en bovendien als polemist. Mochten wij daD Diet verwachten er de ware Fromondus te ontmoe-
1. De monographieen van G. bIz. 94-95, 95-99; van Descartes, Monchamp, waarin ook enkele zie MONCHAMP,Cart!-sianisme, bIz. biographische inlichtingen, zijn 57, n. 1, en bIz. 60; van Leibniz, getiteld: Histoire du Cartesianis- zie ID., bIz. 57, n. 1; van drukker me en Belgique (Memoires cou- Moretus, ID., bIz. 214. De gunronnes et autres Memoires publies stige appreciaties van Valerius par l' A cademie royale de Belgique, Andreas bij FOPPENS,Bibl. Belg., d. XXXIX), Brussel, 1886; en d. II, bIz. 819-821. 2. De Iijst van FOPPENS,Bibl. Galilee et la Belgique. Essai historique sur les vicissitudes du sys- Belg., d. II, bIz. 820-821, werd feme de Copernic en Belgique, overgenomen door FORGET, Brussel-Sint-Truiden,1892. - D.T .C., d. VII, kol. 927-929. Citaten van de lofwoorden van VgI. onze doctor ale dissertatie, GalileI, zie MONCHAMP, Galilee, bIz. 15-40. Sacris Erudiri. -22.
338
A. ROETS
(4)
ten, of juister: de Fromondus van v66r de Jansenistische troebelen? In onderhavig artikel bedoelen wij, in de mate van bet mogelijke, de bonding te tekenen van den lateren Jansenist tegenover bet kerke]ijk gezag, in bet bijzonder tegenover de Roomseuitspraken. Daartoe zullen wij eerst, aan de hand van de studies van G.Monchamp, vluchtig Fromondus' standpunt schetsen betreffende de theorieen van Galiler en van Descartes en bij die gelegenheid zijn practische bonding tegenover de geestelijke autoriteiten belichten. Uitvoeriger behandelen wij daarna zijn opvatting over de ontwikkeling van dogma en gebruiken in de Kerk, waaruit wij zijn theoretischemening afleiden omtrent bet kerkelijk gezag, om daD ten slotte in bet licht van die gegevenseen proeve van verklaring vooruit te brengen aangaandezijn Jansenistischeactiviteit. Wij menen, in strijd met wat men spontaan zou verwachten, Libertus Fromondus in dele kwestie gunstig te mogen beoordelenen hem te mogen tekenen als een volgzaam onderdaan, meer nag, als een getrouw voorvechter van bet kerkelijk gezag, althans tot bet voorjaar van 1640. Overkijken wij de verschillende werkterreinen. De problemen, waaraan Fromondus als jeugdig hoogleraar van bet Leuvense Collegium Falconii met voorliefde zijn aandacht wijdde, waren ontegensprekelijk de natuurwetenschappelijke vraagstukken, welke destijds nag een belangrijk onderdeel uitmaakten van de wijsbegeerte en die juist toeD in bet brandpunt van de belangstelling standen. Zijn opvattingen nu op dat gebied standen in schril contrast met de vermeende bonding in bet Jansenisme. Uit de monographieen van G. Monchamp blijkt ODSinziens duidelijk dat Fromondusl wetenschappelijk leven grotelijks werd beheerst door zijn mentaliteit van Rooms-katholiek godgeleerde.Het oordeel dat hij bijtrad zowel in de natuurwetenschappelijke theorieen als in de philosophische problemen was geinspireerd door de theologischevisie, die in zijn tijd opgeld maakie, en door de confrontatie met de H. Schrift, zoals dele toeD werd geinterpreteerd in de hoogste kerkelijke kringen. Typerend voor die mentaliteit was de evolutie in zijn handing tegenover bet wereldstelsel van Copernicus (t 1543)
(5)
LIgE:RTUS FRoMONt>US
339
en van diens heraut Galiler. Tot tweemaal toe, in 1615 en in 1633, heeft deze laatste door zijn opvattingen over de beweging van de aarde fond de zon als mid delpunt een spijtig ingrijpen van de Roomse Congregatiesuitgelokt. Onder den druk van de theologische mentaliteit, die Fromondus aanzette zo trouw mogelijk de richtlijnen van bet kerkelijk gezag te volgen, zien wij hem van ontvankelijk bewonderaar ~ indien niet voorstander -van de ontdekkingen en revolutionnaire theorieen van Copernicus en Galiler terugwijken tot bet verouder'de stelsel van ptolemaios (lie e. v. Chr.) of liever van Tycho Brahe (t 1601). Gunstig gestemd tegenover Galiler's opvattingen toen hij in 16161 nog zonder angstvalligheid mocht spreken, kende hij in 1619 2, waarschijnlijk tengevolge van de vage geruchten over een veroordeling van de nieuwe meningen te Rome, niet meer dezelfde probabiliteit toe aan Copernicus' systeem. Ofschoon hij tegen dat wereldstelsel geen enkel ernstig wetenschappelijk bewijs kon inroepen, beweerde hij van de aanhangers van de aardbeweging toch nog geen plausibel argument te hebben ontvangen hetwelk zou eisen dat hij de H. Schrift, waar deze spreekt over de omwenteling van de zon fond de aarde, niet in natuurwetenschappelijke zin zou verstaan. In zijn tractaat over de meteoren 3, in 1626, verklaarde hij zich ronduit tegenstander van den Poolsen geleerde. Vijf jaar later 4, bewogen door de ongunstige appreciaties -ook in katholieke kringen -betreffende de veroordeling van Galiler en met de opzettelijke bedoeling bet gezagvan de Roomse Kardinalen te verdedigen, waagde hij zich aan een polemiek tegen den Protestant F. Van Lansberge (t 1632), in
rum libri sex, Leuven, 1627. 1. LIBERTI FROIDMONTSaturnalitiae Coenae variatae somnio VgI. MONCHAMP,Galilee, bIz. 72siDe peregrinatione coelesll, Leu78. yen, 1616.- VgI.MoNCHAMP,Ga4. FROMONDUS,Ant-Aristarlille, bIz. 34-44, vooral bIz. 40-41. chus sive Orbis Terrae immobilis, 2. FROMONDUS,Disserlatio de adversus Philippum Lansbergium liber unicus, in quo decretum S. cornela anni 1618, Antwerpen, 1619. -VgI. MONCHAMP,Galilee, Congregationis a. 1616... detenditur, Antwerpen, 1631. -VgI. bIz. 45-53, vooral bIz. 50-52. 3. FROMONDUS,MeteorologicoMONCHAMP,Galilee, bIz. 82-93.
A.
340
ROETS
(6)
wiens persoon hij de gelegenheid zag om theorie en argumenten van de Copernicani te hekelen. Hij aanvaardde dat de beslissing van de Congregatie van den Index van 1616 niet definitief was, maar toch volstond zij volgens hem opdat ieder katholiek denker de opinie van Copernicusten minste « temeraria) zou vinden. De H. Schrift meeride hij in traditionelen zin te moeten verklaren, zonder nochtans de Copernicaanse interpretatie van de betwiste teksten helemaal uit te sluiten. Waar hij echter vroeger slechts de waarschijnlijkheid had ontkend aan de nieuwe theorie, daar zette hij in 1631 een flinken stap verder en, nevens de scherpeontleding van de broosheid der Copernicaanseargumenten, kwam hij zelf aandragen met proefondervindelijke en rationele bewijzen tegen de dagelijkse en jaarlijkse aardomwenteling. Met minder succes,voorwaar. In feite immers -hij vermoedde bet maar al te well -trok hij aan bet kortste eind. In de Vesta 2, een vinnige repliek tegen bet protestants antwoord, behield hij zijn ongunstig advies, vooral gesteund op theologische en scripturaire gronden. In bet Woord vooraf van die uitgave maakte hij, een van de eersten in onze streken, Galilei's veroordeling van 1633 bekend, zonder er nochtans bet belang aan te hechten van een uitspraak « ex cathedra ». . Die stellingname staat klaarblijkelijk onder den invloed van de kerkelijke uitspraken. Ten gunste van Fromondus dient echter opgemerkt dat hij steeds de mogelijkheid heeft gelaten de Schriftplaatsen in Copernicaansenzin te interpreteren3. Hij zag er zich evenwel niet toe verplicht, zolang hem geen apodictische wetenschappelijke argumenten werden opgedist. Tussen een verlokkelijke hypothese met gebrekkige argumenten en eenuitspraak van bet kerkelijk gezag,gesteund ontleend aan 1. FROMONDUS,Ant-Aristar- coelum. & -Citaat chus,bIz. 94: «Hoc ergo systema- MONCHAMP,Galilee, bIz. 86-87. 2. FROMONDUS, Vesta sive Amte, donee emendatius quispiam dederit, utamur. Emendari enim Aristarchi vindex adversus Jacoaliquid posse non dubito, cum bum Lansbergium, Antwerp en, MONCHAMP,GaliAstronomiae plurimum ad per- 1634. -VgI. fectionis cu~men adhuc deesse, lee, bIz. 104-108. 3. lie MONCHAMP,Galilee, bIz. oculis nuper ipsis intellexerimus, quos Batavico tubo misimus in 48-49, 88, 107-108.
341
LIBERTUS
(7)
FROMONDUS
op de traditionele verklaring van de H. Schrift, viel zijn kenze zonder aarzelen nit ten voordele van de antoriteit. Diezelfde theologiscne mentaliteit zien wij opduiken in zijn oor,deel-merkelijk minder gunstig dan in vorig geval -over die andere nieuwigheid in de geleerdenwereld, de ÂŤ philosophie) van Descartes. Reeds in 1637 door den auteur zeIt aangezocht zijn mening neer te schrijven over den zo Juist verschenen Discours de fa Methode, sprak hij zijn lor uit over de,taJenten van den wijsgeer, maar tevens zijn afkeuring van diens fundamentele opvattingen, bijzander in de physica 1. Aan die opinie bleef hij vasthouden tot bet einde van zijn leven, aIdus een uitzondering makend op den bijna algemenenregel dat Cartesianisme en Jansenisme practisch bij dezelfde personen bun aanhangersvonden 2. In een afkeurendenepistel van 1653 3, zijn zwanezang, nam hij zelfs openlijk stelling tegen Descartesen daar weer vonniste hij in naam van bet geloof en van de H. Schrift. Hij had gedebuteerd met dissertationesquodlibeticae,waar hij had durven pleiten ten voordele van de astronomische nieuwigheden; hij sloot zijn rijke loopbaan met de verdedi-
tret van bIz. 192-193 ging sieren. KIaarbIijkeIijk een vergissing. 2. Zie MONCHAMP. Cartesianisme, biz. 96-100. 3. Die brief van Fromondus werd samen met de mening van Plempius en van vier anderecoIFromondus' bonding tegenover Iega's gepubliceerd in de tweede bet Cartesianisme werden bondig uitgave van PLEMPIUS,Fundahernomen door DE WULF, M., menta Medicinae, nova editio, Histoire de la Philosophie en BelLeuven, 1654,bIz. 375-387: doctoram aliquot in AcademiaLovagique, BrusseI-Parijs. 1910. bIz. 188-193. Merken wij terloops op niensi viroram judicia de philosodat in Iaatstgenoemd werk bet phia Cartesiana.Fromondus' geportret van onze auteur (bIz. schrift besIoegde bIz. 378,kol. a. 194-195) als onderschrift kreeg tot 381, kol. b. -VgI. MON~ Caramuel y Lobkowitz ~), terCHAMP,CartesianismelbIz. 253-
1. In een brief aan Plempius, 13 September 1637. -VgI. MONCHAMP,Cartesianisme, bIz. 47-61. Over de andere contactnamen van Fromondus met bet Cartesianisme, zie In., bIz. 144-150,151-156, 214-217, 253-256. -De resuItaten van Monchamp's studie over
wijI
Fromondus'
naam het por-
25~.
342
A. ROETS
(8)
ging van de Oudheid tegen een te stout vernieuwer. Ook hierin menen wij dezelfde motieven te mogen aanduiden: als godgeleerdewierp hij zich op tot verdediger van de classieke oude ideeen, welke in de theologische kringen burger-
recht haddenverkregen. Intussen was Fromondus offici eel opgetredenals voorvechter van bet Rooms-katholiek geloof. Dat aspect bestudeerden wij in ooze doctorale dissertatie. Het voorwerp van onze.studic omvatte de tweede phase van de met belangstelling gevolgde controverse, ontvlamd ter gelegenheidvan de inname, in 1629,van bet katholieke 's-Hertogenboschdoor de legers van Frederik-Hendrik. Na een eerste contactname en bet vaststellen en verdedigen van de standpunten in lijvige boekdelen door Cornelius Jansenius van katholieke zijde, door Gisbertus Voetius (t 1676)in naam van de Calvinistische predikanten 1, konden wij een nieuwe periode aflijnen, die liep van 1636 tot 1645 en welke beheerst werd door twee andere figureD : de vertrouwensman en gewezenhuisgenoot a van Jansenius te Leuven, tevens zijn opvolger als professor ordinarius aan de Theologische Faculteit, Libertus Fromondug, die zijn aanvallen richtte tegen Voetius, en in bet aDder kamp Maarten Schoock3, leerling van den predikant van 1. Die eerste phase werd meesterIijk ontIeed door Pater PoIman in zijn artikeI Jansenius als polemist tegen de Calvniisten, in Historisch Tijdschrift, TiIburg, d. VII, 1928, bIz. 325-346; d. VIII, 1929, bIz. 5-17, 149-166, 248-258. 2. Zie Jac. DE LA TORRE,Synopsis vitae Cornelii Jansenii Leerdamensis, gepubliceerd in CALLEWAERT-NoLS, Jansenius, soumissian, Ann. III, bIz. 165-168, naar eencopie bewaard in het Archief van! het Aartsbisdom MecheIen, Mus. Bell., C. 1, n. 10: It adscito tameD post tempus unico sibi qon}estWQ sQcio ~i.bertQ frQl11;oq-
do...Âť (bIz. 166); FROMONDUS, Crisis, 1636, Opdracht; JANSENIUS, Correspondance,bIz. 531, 532, n. 1, 519; JADIN, PrateS d'information, bIz. 252-253. 3. Maarten Schaack (Schook, Schoockius), op 1 April 1614 geboren, st~deerde te Franeker en te Leiden. Te Utrecht Ieerling van Voetius, bestreed hij RoomsKatholieken, Remonstranten en Socinianen.AchtereenvoIgens professor extraordinarius in de Letteren en de Welsprekendheid te ptrecht (1638), hoogleraar in de Rhetorica en de Geschiedenlste Deventer(1638), in de Logtca en de"Physica te qroningen (1640),
(9)
LIBERTUS
FROMONDUS
343
's-Hertogenbosch, welke onzen polemist tweemaal van antwoord diende. Steunend in hoofdzaak op de bronnen 1, bijzonder op de Causae Desperatae Crisis 2 en de Sycophanta. Epistola ad G. Voetium 3 van Fromondus, samen met de Desperatissima CausaP.apatus4, waarop de Katholiek werd vergast door zijn in de Geschiedeniste Frankfort mini Corn. Iansenii, episcopi (1666), schreef hij eenIangereeks Iprensis Crisis, ostensaa Liberto werken over de meest verschiIIen- Fromondo..., Leuven, 1636, in-4°, de onderwerpen. Hij overleed in 287 bIz. Dit hoek, voorafgegaan 1669.-Zie FoPPENs,Bibl. Belg., door een Opdracht aan den bisd. II, bIz. 858-861; DUKER,A.C., schop van leper en de « ElenGisbertus Voetius, Leiden, 189'7- chug Capitum », met een kart 1915, d. II, bllz;. 52-63, 83-85, Woord vooraf van den schrijver 175-186, d. III, bIz. 229-245; kende in 1665 een « editio secunKNIPSCHEER,Schaack M., in da correctior ». Die tweede uitgaNieuw Ned. Biogr. Woord.,Lei- .ve, welke wij gewoonlijk citeren, den,d. X, 1937,kol. 889-891. komt wat de paginering betreft 1. Wi;j citeren die bronnenon- tot in de puntjes overeen met der deverkorte titeIsl Van Jan- den eersten druk ; slechts werden senius hebben wij aIdus: A.lexi- enkele fouten geweerd, terwiji de pharmacum (Leuven, 1630), No- Opdracht niet werd hernomen. tarum Spongia (Leuven, 1631); Het werk is gemakkelijk bereikvan Voetius: Naerder Openinghe baar in de Bibliotheken. -VgI. ('s-Hertogenbosch, 1630), Philo- DUKER, G. Voetius, d. II, bIz. nium Romanum (Dordrecht, 79-82; LEYDECKER, De historia 1630), DesperataCausa(Amster- Jansenismi, Utrecht, 1695, bIz. dam, 1635); van Fromondus: 63-64. 3. L. FROMONDI Sycophanta. Crisis (Leuven, 1636),Sycophanta (Leuven,1640); vanScJ1oock: Epistola ad Gisb. Voetium, LeuDesperatissima Causa (Amster- ven, 1640, in-4°, 74 bIz. -Dit dam, 1638), Auctarium ad Des- werkje, gedrukt op de persen van peratissimam Causam (Amster- Jac. Zegers, werd later ingebondam, 1645). De corresponden- den samen met de Notarum Spontie van Jansenius, onlangs uit- gia (16668) van C. Jansenius en gegeven door J. ORCIBAL,Cor- met de Crisis (16652)van L. Frorespondance deJ ansenius(Les Ori- mondus. Nergens een spoor van gines du Jansenisme,d. I, Biblio- herdruk of vertaling. theque de la R.H.E., fasc. 25), 4. M. SCHOOCKIUS, DesperatisLeuven-Parijs, 1947,in-4, XXVI+ sima Causa Papatus, nuper mi648 bIz., citeren wij als JANSE- sere prodita, nunc turpiter deserta a Cornelio 'Jansenio, episcopo NIUS, Correspondance. 2. De volledige titeI: Causae Iprensi, et postremo magna auctaDesperataeGi"b. Voetii... aduer- ria locupletata a Liberto Fro-$USSponqiam reverendis$imido- m~nt;lQ...,Amst,rdalIl, 1638, in-4°,
344
A. ftOETS
(10)
tegenstrever, hebben wij na de uitwendige geschiedenisvan de controverse de ontwikkeling der problemen geschetst,alsmede de methode, bet karakter van den twist. Telkens zagen wij Fromondus trouw de problemen en de standpunten van Jansenius overnemen zonder zich erg te bekommeren om de centrale stelling van de Calvinisten, bun democratische opvatting over Kerk en zending. Den knoop van zijn betoog legde hij evenwel in de grondige analyse van de zendingsmacht : bevatte deze de innerlijk-tegenstrijdige opdracht tot hervorming, zoals Luther die had opgeeist? Geleidelijk -dit blijkt vooral uit zijn tweede bijdrage -onderging hij zowel voor de keuze der betwiste problemenals voor de methode den invloed der protestantse replieken. In de Sycophantais aldus bet hoofdvraagstuk, de zending der predikanten, van den voorgrond verdwenen, terwijl bet kernprobleemvan dat werk, de gelijkstelling van de Calvinistisc\1e« ketterijen » met de dwalingen veroordeeld door de vroegste Kerkvaders, hem bracht op een pad, dat, in tegenstelling met de historische methode, licht kon lei den tot de angstvallig vermedendogmatische disputen. De Criticus uit de Crisis bleef voor alles polemist, behept met de kwaliteiten maar ook met de gebreken van den controversist: zijn kritische zin paste hij nogal eenzijdig toe op de geschriften van zijn antagonisten. In verband met bet opzet van dit artikel beperken wij ons hier tot een van de vele punten, aangeraakt in dat debat. Het is geen hoofdprobleem. Helemaal niet. Het beslaat bo280blz.- Noch A.C.Duker,noch E. P. Polman konden dit hoek in handeDkrijgen. Wijgebruikten bet exemplaar, dat berust in de Koninklijke Bibliotheek te Brusgel, rangnummer V. H. 15721. Het behoort tot bet Fonds Van Hulthem en weld door den auteur zeIt Ran den eerstenbezitter geschonken. Het weld gedrukt met een kleine letter op dubbele kolo~rne~. -W~\ D4ker wist
over ontstaansgelegenheid,inhood en vorm van dit werk gal hij in zijn G. Voetius,d. II, bIz. 83-85. Zie oak R. WAERMONT, Voetius na 't Leven afgebeelt..., Groningen,1655,bIz. 6-7. -Het tweede antwoord van Schaack: Auctarium ad Desperatissimam Causam Papalus, seu Responsio adepistolamFromondi...,Utrecht, 1645, in-4°, v~nqe~ wij nergens~
(11)
LIBEftTUS
FftOMONDUS
345
vendien slechts enkele bladzijden van Fromondus' repliek. Toch laat het naar oozemening toe, Diet alleen de practische stellingname van den polemist tegenover het kerkelijk gezag te belichten, maar oak de theoretische grondslagendaarvan, op den vooravond van de Jansenistischetroebelen. Het staat trouwens in nauw verband met de geschiedkundige methode, .door beide 1 katholieke voorvechters bewust verdedigd. Het. voornaamste twistpunt bleef ongetwijfeld gedurende heel de polemiek; welk is de ware Kerk van Christus!? Het kwam er slechts op aan den IIieest geschiktenwegte vinaen om aan deze vraag een oplossingte bezorgen.De Calvinisten nameDals voor de hand liggend criterium de waarheid van de leer: de Kerk van Christus was bij hen, want zij verkondigden de leer, die Hij geopenbaard heeft. Fromondus volgde Jansenius op een voor de Protestanten ongewenste baan. De Helena van de controverse, de inzet van den jarenlangen strijd in Den Bosch bestond volgens hem juist hierin, of de Calvinistische Kerk de ware was en of haar leer strookte met den inhoud van de H.Schrift,met Christus~Openbaring. De Hervormden antwoordden daarop bevestigend, de Katholieken ontkennend. Zander uitzicht bleven dergelijke Schriftdisputen, door Voetius zo graag het « crux Pontificiorum » genoemd,omdat, door de obstinate weigering van de Protestanten het kerkeIijk gezag als authentische talk te aanvaarden, de twist onvermijdelijk bleef steken bij de vraag naar de juiste interpretatie van de H. Schrift. Daarom staafde Fromondus zijn negatie liever door argumenten « a poste1. Voor de methode in de eerste helft van de polemiek verwijzen wij naar POLMAN,Jansenius als polemist, H.T., d. VIII, bIz. 13-17. 2. Naerder Openinghe, 16301, bIz. 13; Philonium Romanum, n. 11, 17; Notarum Spongia,bIz. 259,291; D~sperataCausa,praemonitio; Crisis, bIz. 189: (, Disputamus enim, utrum Ecelesia v~stra sit ver~ Eccle~ia, et ~n
doctrina vestra Scripturae sacrae et Christi doctrinae consonasit. Vos affirmatis, nos negamus, et probamus a posteriori, quia in Ecclesia vestra non est successio uIIa personarumper quas doctrina Christi per Apostolos et Paires usque ad Lutherum trajici potuerit. &; vgI. ibid., bIz. 116, 188; DesperatissimaCausa,bIz;' 113, 116, :J73!i S1Jcophan,t~, pI~.
6~.
346
A. I\OETS
(12)
cioci», langs historischen weg: in bet kerkgenootschap van de Protestanten ontbrak immers de sluitende reeks van persoDen, die de brug moesten vormen om de goddeJijke leer van Christus tot bij hen te voeren 1. Bewust, alhoewel oak geleid door zijn mensenkundeen zijn positief georienteerde vorming te Leuv,enontvangen, verdedigde dus de hoogleraar de geschiedkundigemethode ondanks de protesteD van Voetius en tegen Schaack's uitnodigingen in om de arena van de leerstellige twisteD te betreden Z. De historische richting echter, welke in de Franse polemiek van de XVIIe eeuw naast de offici~le « methodus veroniana » herleefde onder impuls van Kardinaal Duperron (t 1618) en Saint-Cyran (t 1643) 3, Dam in de mentaliteit van sommige polemisten een gevaarlijke wending. Zij steunde op « bet getuigenis van de Vaders, Gods bescherming over de Kerk en de onafgebroken overlevering van haar leer door aIle eeuwen heen»4. Haar kenmerkende grate eerbied voor bet kerkelijk verleden -Pater Polman beschreef bet voortreffelijk 5-sloeg soms wel eens over tot een verstarring
1. Cri.!i.!,bIz. 188-189(zietekst 1~3, 172, 176, 182, en%. gedeeltelijk in vorige nota) ; 189: 3. POLMAN,Janseniu.!al.! pole«(Cum enim de vera EccIesia ve- mlst, H. T., d. VIII, blz. 249-252. roque Scripturarum sensu, inter4. Omschrijving van de historiminabili conflictu Orthodoxi cum sche methode door LE MAISTRE, haereticis digladientur, non alia Lettre a Singlin, in Supplement facilior via est finiendi bane ri- au Necrologede Port Royal, bIz. xam, quam signis quibusdam a 256: « (iI) allait representerIa posteriori (qualis est ista Episco- creance des anciens Peres, faire porum ab Apostolis aut Aposto- voir aux heretiques Ia protection lorum discipulis successio)colli- de Dieu sur l'Eglise et Ie cours de gendo ex quo fonte manaverit la doctrine par I'enchatnement'et aut non manaverit talis Ecclesiae la successionde sesages.$ Citaat fides et doctrina. $-VgI. ibid., ontleend in Fransen tekst aan bIz. 116. REBELLIAU, A., Bossuet,historien 2. Wat Voetius betreft, zie du Protestantisme,Parijs, 1909, Crisis, bIz. 116-117; POLMAN, bIz.13;inNederIandseomzetting Jansenius als Polemist, H.T., ,aan POLMAN,Jansenius als poleVIII,blz. 160. Voor Schoock,zie ~mist, H. T., d. VIII, b~. 251. De6perati.9SimaCausa, bIz. 45'"(j 5. POLMAN,Jansenlusal" po102,113, 151,156, 157, 160, 162, lerni$4H.T., d. VlI, bI:.252-254.
(13)
LIBERTUS
FROMONDUS
347
van dogmatische begrippen, alsof de Christelijke Oudheid ons een definitief, volledig uitgewerkt grondplan had geboden voor leven en leer van Christus' Kerk. De te eenzijdige exploitatie van de historische bewijsV'oeringheeft geleid tot een dogmatisch fixisme, tot een ontkenning van de ontwikkeling van bet dogma, wat dan ook, althans in de practijk, moest leiden tot een conflict met de onderwerping aan bet levend leergezag van de Kerk, tot een miskenning van bet Magisterium. Het is immers dank aan bet levend leergezag, waarin de voortdurende bijstand van den H. Geest zich uit, dat de Kerk, in wezen blijvend wat ze is, kan voortgang maken in dieper begrijpen en breder ontvouwen van den schat der Openbaring. Vooral bij de latere Jansenisten1 openbaardezich de strekking tot een fixistische opvatting, ten gevolge van bun buitengewonen eerbied voor de Vaders en de oude Kerk. Het begrip van dogmatische onveranderlijkheid pasten zij toe op de leer van St. Augustinus (t 430) en op de penitentiele en eucharistische gebruiken van de IVe en Ve eeuw. Door bet beperken van de ontwikkeling der geloofs'waarhedenmaakten zij aldus practisch, ofschoonniet altijd theoretisch, inbreuk op de rol van en de onderwerping aan bet onfeilbaar leergezag. Typerend was die tenden~ bij Nicole (t 1695), voor wien de idee van verandering van bet geloof uitgesloten was door de onafgebroken belijdenis van een en dezeUdegeloofsovertuiging. Doch zeUs Bossuet (t 1704) ging accoord met de uitspraak van Arnauld (t 1694): « AIle dogma's zijn even oud als de Kerk; aIle werden zij « distinctement» door de Apostelen beleden en zijn zij door de onafgebrokenopeenvolging der overlevering bewaard gebleven, althans bij een gedeelte van herders en gelovigen» ~. 1. REBELLIAU,Bo$suet,historien, bIz. 61, 84, 106; DE MEYER, A., Les premierescontroverses jan-' senistes en France (1640-1649) (Univ. Cath. de Louv., Dissertations doct. de la Fac. de Theol., S. II, d. IX), Leuven, 1917,bIz. !!2!
475--478; fOI,l,JA,NI Jqnsc-
niu$ al$ polemist, H.T., d. VIII,
biz. 253-253. 2. ARNAULD, Seconde defense des professeurs en theologie de la faculte de Bordeaux contre divers ecrits desJesuites : II Tous leg dogmes de foi gout aussi anciens que I'Eglise; .l~ Qqt tQPS ~te crqs
34~
A. ROETS
(14)
Jansenius behoorde nog niet tot de groep polemisten die der{(Jansenistische» opvatting in dit probleem verdedigden. Zeker, in zijn No/arum Spongia1 sloot hij aan bij de historische richting en zijn eerbied voor bet gezag van de Oudheid geeft wel den indruk dat hij neigde naar de opvatting van de onveranderlijkheid van de dogma's, naar fen « perpetuite de la foi », vooral als men let op zijn voorkeur voor de problemen van de «successio doctrinae» en zijn stricte interpretatie van de «consanguinitas doctrinae», welke voor hem niet louter uit fen overeenkomstvan leer bestond, maar tevens. de « successiocathedrae» in zich sloot 2. Sommige uitdrukkingen in zijn No/arum Spongia wijzen in den zin van een dogmatisch fixisme. Doch wij kunnen bier slechts spreken van een indruk,een neiging : de Leuvense hoogleraar heeft zich in deze controverse 3 niet uitdrukkelijk met bet probleem van
distinctement par les ap~tres et indagantur; & auctorita$S. Ause sont conserves par la succes- gustini in tradendomysterioPraesion perpetuelle de la tradition, destinationiset gratiae declaratur dans la connaissanced'une par- (kol. 1-70 van de Leuvense uittie des pasteurs et des fideles. » gave van 1640), domineert de-Citaat ontleend aan REBEL-LIAU, zelfde indruk. «Jansenius' geBossuet,historien, bIz. 61- hechtheid aan den bisschop van 62 (ook bij DE MEYER,Controv. Hippo, aldus R. Guelluy, heeft jans., bIz. 477, n. 1); in Neder- hem wantrouwig gestemd ten opIandse omzetting bij POLMAN, zichte van de verdere ontwikkeJansenius als polemist, H. T., d. ling van de leer». Dit komt tot V1II, bIz. 254. uiting in zijn principiefe afkerig1. Zie over de plaats van Jan- heid van de « scholastieke » wijssenius' Notarum Spongia in de begeerte, van de rede, die bet ontwikkeling van die polemische « hoe» van de goddelijke geheimethode, POLMAN,Jansenius als men niet kan vatten. Het eipolemist, d. VIII, bIz. 255-258. gen vermogen van de theologie 2. POLMAN,Janseniusals pole- is dan ook volgens Jansenius niet mist, H.T., d.VIII, bIz. 8,160,255. de rede, maar wel bet geheugen, 3. In den Augustinus, waar zodat ook de Kerk in haar dogJansenius zich meer uitdrukke- matische definities niet steunt op lijk met dat probleem ophield, wijsgerige argumenten maar op in het Woord vooraf namelijk de H. Schrift en de Traditie. D~ van deel II: De Ratione et ,Auc- geheimen van bet bovennatuurtori tate in rebus theologicisLiber lijk leven moet de godgeleerde prooemiali.!..In quo limites huma- omschrijven, steunend niet ZQnae rationi.! in r~bu~Theologici8 z,er op redenerlng, maAr door be-
(15)
L1BgRTUS FROMONDUS
349
de onveranderIijkheid van bet dogma opgehouden; hij heeft zich beperkt tot de praeIiminaire kwesties van zending en « successio~ en hij ontweek systematisch de probIemen met betrekking tot den inhoud van de geIoofsIeerzeIt. AIs VoetillS hem zijn vijftig « papistische» Ieerpunten voorschoteIde en hem vroeg te bewijzen dat die artikeIen zestien eetiwen Iang door de Roomse Kerk' werden beleden, dan verwees Jansenius eenvoudig naar Duperron's groot werk tegen den Engelsen koning 1. Voetius bleef echter aandringen en hij beperkte in de
senius baseerdedat gezagvan St. Augustinus juist op de goedkeuring van de Kerk, van de Pausen; thooretisch Iiet hij de mogeIijkheid tot eenverdere definitie van de Kerk ; maar niettemin vertoonde hij de tendens bet gezag van den Kerkvader zo hoog op te hemeIen, dat bet gebeurde ten nadele van de gansena-Augustijnse Traditie. Voor hemwas de genadeleermet St. Augustinus voIIedig uitgebollwd. -VgI. R. GUELLUY,L'evolution des methodestheologiquesd Louvain d'Erasme d Jansenius, in R.H.E., d. XXXVII, 1941,bIz. 111-117; DE JONG,J., Augustinus en Jansecontroversen haar kennis ging nius, in Studia Catholica, d. VI, putteD .(kol. 32). Zodat Janse1929-1930,n. 4, bIz. 374-375; DE nius meende terecht te mogen MEYER, A., De werkwijzevan Janschrijven: « ...quicquid clausum seniusenzijn Augustinus (Meded. van de Kon. V I. Acad. van Beltegebatur...posteritatitanta ubertate reclusit, ut sicut Augustini gie), Antwerp en-Utrecht, 1946, documentis de Ecclesia nihil omvooral bIz. 16-21. 1. DUPERRON,Replique d la nino lucis posterorum labor adresponse du serenissimeRoy de jicere potuit; ita iota latitudo veritatis de gratia & quidquid ex la grand' Bretagne, Parijs, 1597. -Zie Notarum Spongia, bIz. 34, Scripturils per humanam industriam divinitus in terris accen6am 376. -VgI. POLMAN,Jansenius als polemist,H. T., d. VIII, bIz. educi potuit, hujusce profundi Doctoris monumentis comprehen155-156, 257-258.
roep op de Christelijke Overlevering, in bet geval van de genadeleer, op St. Augustinus. Want dezes leer over de genade is «evangelisch, apostolisch, van een onwrikbaar gezag ) (kol. 33-34). En c terwi~l bet de taak van de Kerk is de geloofsartikelen door de ketters bestreden... aan de gelovigen voor te bondeD en te verklaren, heeft St. Augustinus, door God bijzonder daarvoor uitgeko2en, die opdracht juist voor de Kerk volbracht in den strijd om de genadeleer» (kol. 32). BovendieD « is bet alleen nit St. Augustinus en Diet nit aIle Vaders en Leraars, dat de Kerk in deze
sum sit» (kol.31-32). Gewis, Jan-
350 A.
t\og'rS
(16)
Desperata CausaPapatus zijn onderzoek tot acht punten : aflaten, «beeldenaanbiddingI), communie onder een gedaante, geestelijke en tijdelijke macht van den Pans, private missen, biecht en zondenvergeving, Schriftlezing en gebruik van fen vreemde taal in den eredienst. Die artikelen werden noch door Christus, noch door de Apostelen verkondigd, terwijl bun opvolgers er evenmin melding van maakten, laat staan :Leals noodzakelijke geloofsdogma's aan de Kerk zouden hebben opgelegd. Bij die punten ontbreken, meende de Calvinist, «veritas I), tenzij Jansenius bet tegengestelde bewijst nit de H. Schrift, en « antiquitas, catholicismus et successio», tenware getuigenissen van de Vaders en nit de Oudheid ook die kenmerken komen bewijzen 1. Had Jansenius op die preciesevraagstelling willen ingaan, dan had hij uitdrukkelijk positie moeten kiezen in bet probleem van de onveranderlijkheid of de bntwikkeling van de geloofspunten. Maar hij liet de taak over aan zijn opvolger. Fromondus, aanleunend bij St. Thomas 2 en in den grond steunend op den Schrifttekst, welke de Kerk noemt « de zuil en de grondslag der waarheid» 3, zou den knoop op onverwachte wijze doorhakken. Hij beperkte zich echter niet tot de acht punten. Tegenover den eis bet « Papisme» aan te tonen in geschriften van de eerste drie eeuwen onzer tijdrekeling, stelde hij bet algemeenbeginsel voorop van de ontwikkeling in de Kerk, zo wat aangaat gebruiken en kerkelijke tucht als wat betreft de leer, en dat principe staafde hij door de plaats en de taak van de Concilien te belichten. Redelijkerwijze, redeneerdehij~ moet iedereen aanvaarden dat de Algemene en de Provinciale Kerkvergaderingen op gebied van de zedenleeren van de kerkelijke tucht veel voorschriften hebbentoegevoegden dat ze de leerstellingen, onder de letter van de H. Schrift verborgen, hebben ontvouwd '. 1. Desperata Causa, bIz. 543544. -VgI. ibid., bIz. 109, 543595,602-604. 2. Crisis,bIz. 194,citeert Summa Theal., II, II, q. 1, a. 7. 3. Crisis, b].z. 195, citeert
I Tim., III, 15. 4. Crisis, bIz. 192: «Sic igitur fatemur, quod nobiscum debetis, multa sequentibusEcclesiaetemporibus ad trium primorum secuIorum mores et disciplinam ac-
351
(17)
LIBERTUS FROMONDtJS
Zou Voetius durven beweren dat er in de eerste vier AIgemene Concilies (Nicea, 325; Constantinopel, 381; Ephese, 431 ; Chalcedon,451), waarvan hij toch ook de decretenaanvaardt, niets werd besloten en gedefinieerd dat vroeger bij de Vaders van de eerste drie eeu,wenwerd betwijfeld en betwist, dat er niets nader werd bepaald dan hetgeen in de H. Schrift uitdrukkelijk vermeld staat? Waarom nit de meest afgelegen hoeken de bisschoppensamenroepen,als zij niets omtrent geloof en zeden mochten beslissen? Heeft het eerste Concilie, dat van de Apostelen (Jeruzalem, 59), en de recente Synode van de Gomaristen (Dordrecht, 1618) geen nieuwe voorschriften opgelegd1? De Leuvense polemist vond dit overigens maar heel natuurlijk: de katholieke Kerk van de vroegste tijden vergeleek hij bij fen boom, die in de eerste lentedagen aan het zwellen en aan het uitlopen gaat, maar die dan meer botten vertoont dan wel bladeren en blo~men en die stilaan onder den weldoendeninvloed van de zonnestralen zijn pracht openspreidt. Toch blijft de boom met of zonder bloesemidentiek dezelfde, wat zijn wezenheid betreft, alhoewel hij fen zeer verschillende uiterlijke iooi en aanblik biedt naargelang de seizoenenI. Aldus bevatten die eerste drie eeuwenheel de essentie van het Pausdom, ofschoon ongetwijfeld op gebied van zedenleeren kerkelijke tucht nieuwe bijkomstige wetten en riten later werden toegevoegd en de geloofspunten zeker nog niet even uitdrukkelijk werden overgeleverd als wel ria hull ontleding en ontvouwing door de Concilies. Wil Voetius die verzameling van nieuwe wetten en dogmaformuleringen cessisse, plurima Conciliis generaIibuset Provincialibus magis enucleata, quae antea sub sacrae Scripturae cortice, mortuis iam praesertim apostoIis,eoruminterpretibus, delitescebant.Âť -VgI. ibid., bIz. 191, 195, 196. 1. Crisis, bIz. 191, 194-195. 2. Crisis, bIz. 192: (IEcclesia enim catholica iIIis primis temporibus, instar arboris primo Vere turgidae et parturientis erat, in
qua plures gemmas quam folia aut flores videre possis; quae deinde paulatim sequentibus solibus et surgenteanno, ruptis caIycibus in comassuasdisperguntur. Arbor tamen sine dubio, foliata et foliis orba, una eademque est, si substantiam spectes; quamvis externa amaenitate et ornatu longe sibi dispar et ut hominum quorumdamstupiditas est, possit aliquibus diversa videri. )
A.
352
ROET5
(18)
~Papisme. dOpeD,daD is iedereen accoord dat bet .Papisme. Diet v66r bet Concilie -van Trente volledig gekend was 1. Fromondus paste zijn principe al dadelijk toe op denkerkelijken eredienst. Duidelijk valt bier te onderscheidentUggeD bet essentiele,wat tot bet wezen van den eredienst behoort, en de bijkomstige riten, voorschriften, ceremoni~n,welke deze kern slechts met uiterlijken luister omgeven en die naar de willekeur van de kerkvoogden kunnen veranderen en aangepast worden aan tijd en plaats 2. Ook wat de geloofsleeraangaat, bestondde essentievan de pauselijke leer reeds in de eerste eeuwen3. In die tijden echter werden vele fundamentele geloofspunten nog maar «implicite » geloofd, terwijl ze « explicite) en « in propria 1. Crisis, bIz. 195: « Si igitur per Papismum intelligeretibi placet (ut ineptissime ubique facis) farraginem illam posteriorum legum EcclesiaeRom. una cum Articulis illis de primatu Rom. Sedis, de Transsubstantiatione, Indulgentijs &c disertius quam ante per Concilia posteriora explicatis, nemo sanuScontendet, talem Papismum olim, imo ante nuperam Tridentinam Synodum, in Mundo fuisse; cum vel unica nova lex cumulo praecedentiumaddita, aut detracta, numerum variet & mutet congeriem.» 2. Crisis,bIz. 193 : «Ritus enim isti pro Ecclesiae et Praelatorum arbitrio astringuntur, aut relaxantur, suntque de generecorum, quae ut alicubi S. Augustinus, « per loca regionesque» et multo magis per secula, « variantur ». Nihil ad essenti,amEcclesiaepertinent, sedinstar vestimenti stint, quod extrinsecus circumpositum aut detractum, rei non mutat essentiam. .-VgI. ibid., bIz. 192,
193-194.
3. Crisis, bIz. 194: « Simillimo prorsus modo... fidei fundamentalis Articuli, ijdem prorsus iam et olim primis 300. Ecclesiae annis fuerunt ; nisi quod aliqua impllcite tantum a prioribus crederentur, quae expllcite et in propria forma, ut Dialectici loquuntur, adhuc in lite erant et disputabantur; sed quae postea adversus ebulllentes Arrianos... et Calvinistas, per Concilla generalia, aut provincialia ab Ecclesia universali recepta, sic diserte expllcata sunt, ut nefas sit ampllus dubitare; sed qui cum pertinacia ea reijcere ausus fuerit, pro haeretico sit et merito debeat haberi ~; bIz. 196: « quidquid unquam ab Ecclesia Papistica sequentibus seculls definitum (stude, enitere, et frange tibi caput) proferre poterig, omnibus retro temporibus impllcite saltern creditum, et a Spiritu Sancto initio revelatum, nee ab Ecclesia allam, quam declarationis novitatem accepit. » -VgI. ibid., bIz. 195, 210.
(19)
1.tBERTttS F'ROMONDUS
353
forma» DOg betwist werden. Later werden ze door AIgemene en Provinciale Kerkvergaderingen zo uitdrukkelijk verklaard en ontvouwd tegen de opkomende dwalingen, dat fen hardnekkige verwerping van die uitspraken gelijk stond met ~etterij. Nochtans, de PauseD evenmin als bet Concilie van Nicea sch.iepennieuwe geloofsartikelen: wat vroeger onder fen onduidelijken zin van de H. Schrift schuilde of op een andere wijze in nevel (van de Overlevering) gehuld lag, werd door de dogmatischedefinities slechts nieuw belicht, verklaard en verduidelijkt. Als voorbeeld Dam Fromondus de leer van de transsubstantiatie: de werkelijkheid was gekend in bet vroege Christendom, de naam niet; deze werd later uitgedacht om de zaak te ontbolsteren. Wat verstond Fromondus eigenlijk door dat woord «implicite I)? Was bet louter een formule, welke hij overerfde van de traditie, of school er een dieper begrip onder? De beknoptheid van zijn uiteenzetting laat niet veel gevolgtrekkingen toe. Eens gaf hij een bepaald ongelukkige vergelijking 1: bet begrip « implicite » verdietste hij door te verwijzen naar een goudstuk, dat verborgen steekt in een geldbeurs en dat later -dit moet dan de explicitatie verbeelden -te voorschijn wordt gehaald. Een meet suggestieve omschrijving 2 -wij wezen er reeds hoger op -stelde de jeugdige Kerk voor als een bottenden boom, waar de bloemenslechts met den voortgang van bet seizoenverschijnen. Dit beeld vermijdt tenminste den indruk alsof bet expliciete eigenlijk reeds gaar en klaar in bet 4npliciete was vervat. Het drukt beter den intiemen samenhang en de wezenlijke identiteit van de ontwikkelende leer nit en is vatbaar voor vruchtbare beschouwingen. Anderzijds doet bet geen uitspraak in de tot op onze dagen omstreden vraag onder welken vorm de dogma's vervat waren in bet geloof van de eerste kerkgemeenschappen. Het drukt echter wel op bet aspect« leven ». Wijst bet niet in de richting van een beleefdewerkelijkheid, welke slechts later haar conceptueleuitdrukking vindt? Trok 1. Crisis, bIz. 195. 2. Crisis, bIz. 192 (tekst in Sacris Erudiri. -23.
voetnota 2 van biz. 351).
354
A. ROETS
(20)
de oud-philosoof van den Valk al de conclusiesnit dat rijke beeld? Wij kunnen bet Diet bevestigen, bij gebrek aan verdere uitweidingen van onzenauteur. « Implicite ) stelde hij voorts gelijk met « betwist », « veritas sub ambiguo sacrae Scripturae sensulatens », «multa quae sub sacrae Scripturae cortice delitescebant»1. De « explicitatio» komt ODSenigszins klaarder voor: bet is de definitie, de belichting, de ontvouwing van wat onder den twijfelachtigen zin van de H. Schrift of in de duisternis van de Overlevering schuilt 2. Na zo een explicitatie of definitie komt bet loochenenvan dat dogma gelijk te staan met ketterij en leidt tot verwerping van bet gezag van de hele Kerk 3. Deze officiele explicitatie komt slechts toe aan bet leergezag van de Kerk, want als men, zoals de Protestanten, de H. Schrift verklaart en interpreteert met als enige norm en rechter den heiligen tekst zelf, daD komt men tot een subjectieve interpretatie : men schuift zijn eigen overtuiging onder de Schriftwoorden en met den H. Geest neemt men eenvoudig een loopje '. Opmerkenswaardigis wel dat Fromondus Diet sprak van een terugkeer naar de expliciete kennis van de Apostelen, zoals Suarez (t 1617) en zijn tijdgenoot Kardinaal de Lugo (t 1660)die leerden5. Hij veronderstelde een impliciete kennis reeds in de vroegste Christelijke tijden. Wat de Leuvense theoloog eigenlijk insloot onder dat kerkelijk leergezagis Diet uitdrukkelijk verklaard. Wanneer hij sprak over bet probleem van de ontwikke ling van de geloofsleer, daD kende hij volstrekte autoriteit toe aan wat wij bet (j plechtig leerambt» plegen te noemen: aan de Kerk, de
1. Teksten in Crisis, biz. 191, superficiei Iitterae supponunt, et 192(zie voetnota 4, biz. 350),184- ijs, non sensui a Spiritu sancto 195 (zie voetnota 3, biz. 352). intento et ab Ecclesia Catholic a 2. Crisis, biz. 196.
192, 194, 195, explicato,
3. Crisis, biz. 194, 195; Sycophanta, bIz. 66. 4. Crisis, bIz. 115: « Illi quippe quod volunt credunt, qui senSus sibi placentes et adulterinos
assentiuntur.» -VgI. ibid., bIz. 30, 102, 106-1Q7, 110, 111,112-113,116,127,197,260, 276, 279; Sycophanta, bIz. 58. 5. VgI. DUBLANCHY, Dogme, in D.T.C., d. IV, 1911, kol. 1628.
(21)
355
LIBgRTUS FROMONDtJS
« pauselijke I) Kerk, en bij voorkeur aan de Kerkvergaderingen, de Algemene Concilies en zelfs aan de Provinciale Syno~ den, door de universele Kerk erkend 1. Van een persoonlijke onfeilbaarheid van den Pans gewaagdehij niet, maar dit feit is, benevensnit den polemischenaard van de geschriften, te verklaren .uit opportuniteitsredenen: bet was niet wenselijk de theorie der infallibiliteit onder haar scherpstenvorm voor te stellen aan de Calvinisten, die toch reeds zo herhaaldelijk den nadruk had den gelegd op de aanmatigende gelijkstelling van den Pans met de Kerk 2. Wanneer de «koninklijke I) exegeet eenvoudig sprak over de authentische interpretatie van de H. Schrift, dan ging zijn belangstelling breder nit naar bet « gewone leerambt I) van de Kerk, namelijk de kerkelijke Overlevering, de mening van de Vaders, alhoewel ook bier dikwijls een meer strict beroep werd gedaan op Con~ cities en definities van de Kerk 3. Uit deze ontleding menen wij te mogen besluiten dat de hoogleraar zich slechts met de nodige restrictie partijganger toonde van bet in de poleniieken der XVIle eeuw bijna algemeen aanvaarde axioma : « bestendigheid is teken van waarheid, verandering teken van dwaling» 4. Ook hij steunde op de « successio»en dug op de onvergankelijkheid van de geloofsleer, maar deze moet genuanceerden goed begrepen. Hij liet zich niet verleiden tot bet dogmatisch fixisme van de « Jansenistische» methode, zoals deze haar uitdrukking kreeg bij Nicole en Arnauld, want met volle overtuiging aanvaardde hij dat in de oude Kerk bet object van de revelatie van de. H. Geest nog verborgen en betwist lag in Borns duistere Schriftteksten en in den nevelachtigenTraditieschat. En juist aan bet kerkelijk leergezagis de taak toegewezen,
1. Crisis, bIz. 122, 142, 191197, 275, 285; Sycophanta,bIz. 19; voor Aigemene Concilies in bet bijzonder: Crisis, bIz. 191, 192, 194, 195; voor Provinciale Concilies: ibid., bI~. 192, 194. 2. Zie bv. DesperatissimaCausa, bIz. 13-14, 44, 106, 109-110,
112,121,125. 3. Crisis,
b~.
103,
104,
105,
~10, 111, 113, 114, 115, 116, 191, 2'60, 285 ; Sycophanta, bIz. 28-38, 60, 4.
68,
70.
REBELLIAU,
rien, bIz. 57; Controu. jam.,
Bossuet, vgl. bIz.
histo-
DE MEYER, 477, n. 1.
A.
356
ROETS
(22)
die Openbaring te ontvouwen en i~ een aan de tijdsomstandigheden aangepastenvorm uit te -drukken. De norm van bet geloof lag dug voor hem Diet uitsluitend in de mening van de oude Kerk. Tegenover bet levend leergezag van de Kerk stond de Leuvense polemist daD ook zuiver. Want merk op, een louter theoretische opvatting over bet Magisterium ecclesiasticum lost nog Diet alles op: zowel Jansenistenals Fromondus konden in orthodoxe uitdrukkingen de rol en bet gezag van bet kerkelijk leerambt formuleren. Doch een verdere vraag luidt: werden die ideeen niet ondermijnd of tegengesproken door enkele grondstellingen? Terwijl bij de latere Jansenisten onbetwistbaar die tegenspraak bestond, terwijl bij Jangenius reeds de neiging merkbaar was tot een zeker dogmatisch fixisme en dug de grondslag in wording. was tot een practische geringschatting van bet leergezag,ontbrak bij zijn opvolger die basis helemaal. V 66r bet conflict met Rome rond den Augustinus gar hij alleszins blijk van een theoretische en practische erkenning van en onderwerping aan bet leergezagvan de Roomse Kerk en deze houding steunde hij op een gezonden. beredeneerden,dogmatischengrondslag. Dat is bet bilan tot bet voorjaar van 1640: geeD spoor van conflict met Rome. In de beroerde Galilei-kwestie lijkt Fromondus' houdiItg eer op een te verregaande onderdanigheid : bet kerkelijk gezag heeft hij daarin krachtig verdedigd en hij heeft bet gevolgd zover als zijn wetenschappelijke overtuiging bet maar enigszins toeliet. In de Calvinistische controverse stelde hij zijn polemische talenteD ten dienste van bet traditionele erfgoed van de oude Roomse Kerk. De scripturaire disputeD ontweek hij opzettelijk, omdat door de Protestanten bet gezagvan de Kerk als authentische tolk werd miskend. Hij ontpopte zich in bet dispuut als een gaaf theoreticus van bet kerkelijk gezag: zijn opinie omtrent de taak van bet M agisterium droeg bet merk van de zuivere orthodoxie. Onvoor'waardelijk viel zijn keuze nit ten gunste van de ontwikkeling van dogma en gebruiken, in strijd met de Jansenistische strekkingen. Zelfs in de Sycophantavan 1640 deed Diets een theoretische of practische wrijving vermoeden met de geestelijke autoriteit.Wel integendeel.
(23)
LI8ERTUS
FROMONDUS
357
Hoe dan vanaf 1640 zijn sluikse handel'wijze verklaren als uitgever van den Augustinus en zijn bedrijvigheid om de uitspraken van Rome in die zaak te voorkomen of te ontglippen? Spontaan rijst de vraag : in hoeverrehandelde hij te goedertrouw? Op welke gronden meende hij de decreten nopens Jansenius' werk te mogenont'wijken? Volledig in het klare kan die kwestie maar getrokken worden door eennauwkeurig onderzoek van Fromondus' Jansenistische verweerschriften en onze voorlopige opinie zullen wij graag wijzigen indien de docum:enteneen andere taal spreken. Niettemin menen wij niet vermetel te oordelen door enkele lichtpunten even vooruit te brengen, vooral met betrekking op de eerste jaren van den strijd. Wie eenvonnis vellen wil, moet den persoon terugplaatsen in bet kader van tijd en omgeving. Door het verwaarlozen van bet aanvragen ener pauselijke goedkeuring tot het uitgeven van den Augustinus 1 en door het omzeilen van de dreigbrieven uit Rome heeft Fromondus niet gehandeld naar de letter van Jansenius' « geestelijk testament», dat de uitgever nochtans klaar en duidelijk liet drukken op het verso van het eerste blad der oorspronkelijke LeuvenseAugustinus-
1. Tenzij wij crediet zouden archief, Acta Universitatis, fo mogen hechten aan bet ~testi- 280 vo. -Wij ontleenden bet cimonium» dat bet verweerschrift taat aan CALLEWAERT-NoLS, Janvan Jac. Zegers afsluit : <cEgo in- senius, soumission, bIz. 146.frascriptus fateor quod die 24 au- Maar wij moeten bier in bet oog gusti 1640 me rogaverit Jacobus houden dat de brief van Stravius, Seghers, typographus, ut trans- die bet verbod van den Augustimittere vellem Romam ad ma- nus behelsde, dateert van 21 Augistrum Sacri Palatii exemplar gustus 1640 en dat hij den 24en unum libri cui titulus Cornelii daarop aan de afgevaardigden van Janssenii Augustinus, et quod ad de Universiteit was voorgelezen hunc finem exemplar integrum (CALLEWAERT-NoLS, Jansenius, et compactum acceptaverim. Sig- soumission, bIz. 142-143). Fronatum: Fr. Thomas Leonardi, mondus was ongetwijfeid op de regens primarius studii in con- hoogte en bet « testimonium & is ventu F. F. Praedicatorum. .Dit waarschijnIijk eenvoudig een madocument, onderdeelvan de Que- nreuvre om goede bedoelingen rimonia Jacobi Zegers (Leuven, voor te wenden. 1640)i, te vinden in hetAlg.Rijk~
358
A. ROETS
(24)
editie, en dat, authentisch of vals 1, parallellen vindt in bet hoek zelf 2. Volgens de «copia testamenti» immers had de stervende bisschop van leper bevolen zijn werk zo getrouw mogelijk uit te geven, er deze restrictie aan toevoegend: « Indien nochtans de H. Stoel enige wijziging wil, ik bell haar gehoorzamezoon en ik verlang mij te schikken naar den wil van die Kerk, in dewelke ik steeds heb geleefd tot op dit mijn sterfbed. Dit is mijn uiter~te wilsbeschikking»3. Maar... wij mogen gerustvragen: zou de Augustinusvorser,verondersteld dat hij zijn werk persoonlijk had uitgegeven, vooraf de censuur hebben geduld? En vooral : zou hij, gesteld voor den tegenstand die zijn vriend in feite heeft ontmoet, diezelfde gevoelensvan onderwerping hebben blijven koesteren? Zou hij dan zijn handschrift onder bet stof hebben laten verpulveren; zou hij Diet eer « Jansenist» geworden zijn en de veroordeling van Rome -als men ze in dat geval DOgwaarschijnlijk mag noemen-met even gezochte middelen hebbell ontkracht? Blijven wij echter bij de historische feiten. Bij ontstentenis van den schrijver nam de vriend en bewonderaar samen met H. Caelen (Calenus, t 1653) de verantwoordelijkheid op zich bet levenswerk uit te geven. Fromondus kende de liefde en de zorg, waarmee Jansenius zijn « Pilmot » had omringd, hij wist wat een afmattende studie de elaboratie van dat werk had geeist; hij stelde zich voor dat de bisschop ook 1. C. Callewaert (in CALLEWAERT-NoLS, Jansenius, soumis~ sian, bIz. 23-74) opteerde v()or de authenticiteit. A. Vandenpeereboom en A. Cauchie aanzagen bet als een vals document. V gI. DE MEYER, Controv. jans., bIz. 16, n.1. 2. CALLEWAERT-NoLS,Jansenius, soumission, bIz. 25-26, 9293; FORGET, in D.T.C., d. VII, koI. 927. 3. JANSENIUS, Augustinus, copia testamenti: «... Hac tameD mente hanc donationem facio, qt cum doctissil1'!;isviris MaiQifi-
co Domino Liberto Fromondo et Reverendo Domino Henrico Caleno CanonicoMechliniensiconferat, et disponat de editione quam fidelissime. Sentio enim aliquid difficulter mutari posse. Si tamen Romana Sedes aliquid mutari velit, sum oboediens filius, et illius Ecclesiae in qua semper vixi usque ad hunc lectum mortis oboedienssum. Ita mea postrema voluntas est. Actum sexta Maij 1638. » Tekst ook in CALLEWAERT-NoLS,Jan$e~i~s,so~mission. bl~. 2(i~
(25)
LIBERTUS
FROMONDUS
359
hemel en aarde zou hebben bewogen om bet reuvre in bet licht te geven. Bovendien was hij op de hoogte van de toebereidselen, in bet bisschoppelijk paleis van leper getroffen, om zander ve~l gerucht bet volume te drukken 1. Hij had kennis genomen van de Opdracht van den Augustinus aan Paus Urbanus VIII 2 en van bet feit dat zijn auteur geen oorlof te Rome had aangevraagd, in strijd met de decreten « de auxiliis» 3. Dan mocht hij wel veronderstellen dat de bisschop zijn eerbied tegenover den H. Stoel meende te kunnen verzoenen met de verwaarlozing van een kerkelijke goedkeuring, steunend op talrijke soortgelijke praecedenten. Anderzijds zag hij bet gevaar maar al te duidelijk voor ogen: de Societeit van Jezus, waar Jansenius om leerstellige en andere redenen reeds in geeDgeur van heiligheid stand, zou onvermijdelijk in bet harnas springen en de uitgave verhinderen van eenhoek, waarin haar markante theologenopenlijk als ketters werden gebrandmerkt. Daarom Dam hij zijn voorzorgen en, in navolging van zijn vriend, began hij in bet geheim te drukken op de persen van Jacob Zegers4. Zoals gekend,werdenreeds v66r dat bet hoek afgewerktwas, de Nuntius, de Kardinalen, de Pans, de AcademischeOverheid van Leuven gealarmeerd. De tegenstandersberiepen zich op Rome, eisten een ingrijpen in naam van de pauselijke decreten van 1611 en 1625, terwijl bun eigen Societeitsledendie bevelen herhaalde malen over bet hoard hadden gezien°. 1. Dat Jansenius een geheime tegenover die voorschriften CALdrukpers in bet bisdom had ge- LEWAERT-NoLS, Jansenius, soumission, bIz. 42-43, 140-159. installeerd, zie o. a. CALLEWAERT4. Het geheim fond de uitgave NOLS,Jansenius, soumission,bIz.95,160,169,176,214. en de agitatie van de tegenpartij,
2. Gepubliceerd in CALLE- worden beschreven bij DE MEYER, WAERT-NoLS,Jansenius, soumis- Controv. jans., bIz. 86-88; de houding van de Universiteit en sian, Ann. X, bIz. 186-188. 3. Die decreten van Paulus V van de eerste partijgenoten van (1611)enUrbanus VIII (1625)ver- den Augustinus bij CALLEWAERTbodendepublicatie van gelijk wel- NOLS, Jansenius, soumission,App. ke verhandeling « de auxiliis)}, I, bIz. 140-159. over de verzoening van genade en 5. Zie in CALLEWAERT-NoLS, vrijheid,zonder voorafgaandelijke Jansenius, soumission, bIz. 154toestemming van den H. Stoel. 158, deander~ voorbeelden van Jezuie. ten en geleerden. ~ Zie Qver de houdi~i ~. t.~qven
360
A. I\OETS
(26)
Hoe natuurlijk was bet, dat de hoogleraar voor die inconsequentie en die agitatie zich verweerde en zich nog meer inspande om zijn opzet, geinspireerd door pieteit en vriendschap, tot een goed einde te brengen. De zaak werd ernstig: Rome deed in de Oogstmaand van 1640 de uitgave van den Augusiinus verbieden. Nu zij ingelicht waren over de « decreta prohibitiva », meendende Universiteitsoverheden over te gaan tot bet stopzetten van den druk. Doch Fromondus bleef den toestand meester: bet besluit .van Urbanus VIII (1625), waar de internuntius Stravius vooral op wees, bezat geen dwingende kracht, omdat bet, in strijd met zijn eigen clausule, aan de Universiteit niet was meegedeeld. En verder meende hij dat die decreten door de « contraria observantia» in onze streken mochten beschouwd worden als opgeheven, vermits zowel Jezuieten als anderen na 1625 ongestraft verhandelingen hadden uitgegeven over die brandende materie 1. Als gevolg op de uiteenzetting van die motieven besloot de Universiteit den drukkef de geldelijke schadete sparen en Janseniuste onttrekken aan den strik waarmee de tegenstanders hem alleen wilden lynchen. De Faculteiten zonden een delegatie aan Stravius om bun houding te rechtvaardigen. Fromondus voelde zich gesteund. De Augustinus werd voltooid en verspreid. In geweten kon de uitgever overtuigd blijven van de kracht van zijn argu-
1. Zie CALLEWAERT-NoLS,Janse"nius, soumission, bIz. 142-147. De twee hoofdredenen komen herhaaIdeIijk terug: zie ID., bIz. 57 (Fromondus en Caelen aan Roose), 145 (Querimonia), 179; NOLS, Masius, bIz. 36 (Triest). -Ret gaat bier Diet om de objectieve waarde van die argumenten. AIhoewel in feite de Universiteit eenstemmig bleef ontkenDen dat bet decreet van 1625 haar was bekend gemaakt en er ook geeD sporeD van een notificatie zijn te vinden iq qe Acteq v~n
de Universiteit (CALLEWAERTNOLS,Jansenius, soumission,bIz. 149-154)en ofschoonde overtredingen van bet decreeteenhistorische werkelijkheid blijven (m., bIz. 155-158),kan men verdedigen dat de wet ook ondanks de overtreding haar kracht behield, en al kreeg bet decreet van UrbanuSVIII maar in Augustus 1640 dwingende kracht voor de Universiteit, loch bleef steeds de maatregel van Paulus V te Leuyen bekendgemaak~ (In., bl~,
148-149).
(27)
LIBEI\TUS
FROMONDUS
361
menten, vooral omdat in Maart 1641 de vijandige Societeit zelf de pauselijke decreten overtrad met haar ThesesTheologicae. Toen in Augustus van hetzelfde jaar bet hoofdwerk met aanval- en verweerschriften op den Index was geplaatst, werd de toestand bedenkelijk. Dergelijke decretendedenhem blijkbaar niet twijfelen aan de bewijskracht van zijn redenen: nog in October 1641 herhaalde hij ze in eecnbrief aan hoofdpresidentRoose (t 1673)1. De proscriptie interpreteerde hij claar als eenmanceuvre, eengevolg van de drijverijen der Jezuieten, die een vals beeld hadden opgehangenvan den ~ toestand, also! de publicatie van en de agitatie fond den Augustinus in onze streken een schisma had dreigen te ontketenen. Aldus trachtten de theologen der Compagnie, door bet onderdrukken van bet hoek, meteen de leer te verstikken en zelfs insinueerden zij dat onrechtstreeks ook de inhoud was veroordeeld. Terwijl in werkelijkheid, aldus nog steeds Fromondus, bet schandaal slechts was veroorzaakt door de actie van de tegenstreversen de leer niet eenswas aangeraakt. Die naar zijn mening loenseen innerlijk-tegenstrijdige bedrijvigheid van de.tegenstandersverstevigde nog zijn antipathie tegen de Orde. Te meer claar de indruk in bet land niet ongunstig was tegenover Jansenius en zijn nalatenschap. Integendeel, uit diverse bronnen 2 blijkt dat de geestelijkheid en de geleerden bun instemming en zelfs bun vreugde betoonden met de uitgave: verre van er ergernis in te vinden, beweerden zij er diep geestelijk voordeel uit te trekken, omdat zij bun verlangens bevredigd zagen St. Augustinus beter te leren kennen. De auteur zelf genoot een gunstige faam en in zijn werk meendemen adaequaat de leer van den bisschop van Hippo aan te treffen. Voeg daarbij de aarzelingen omtrent de authenticiteit van de Roomse bulle en bet overweldigend gezagvan den Kerkvader, en licht begrijpelijk wordt bet clan 1. Zie brief van Fromondus en (Fromondus aan Roose),178-186 Caelen aan Roose in CALLEWAERT- (veertien getuigenissen uit het NOLS, Jansenius, soumission, bIz. bisdom leper); NOL&, Masius,
57-59.
bIz. 34-35(aartsbisschopBoonen),
2. Zie b. v. CALLEWAERT-NoLS, 35-36 (Triest), 56, 62-63. 1 ansenius, $oumi$ston, piz. 5&
A.
362
ROETS
(28)
dat men zich niet zo vlug onderwierp aan de disciplinaire beslissingen van den H. Stoel. In den schoot van de Leuvense Faculteit van Theologie1 heerste na bet verbod verdeeldheid: de meerderheid van de professoren, vooral vanaf 1642, streden in bet kamp van Jangenius. Tegen de aanvraag van drie oudere collega's om de (Iverderfelijke» theorieen, welke Jansenius (Iten koste van een meineed» had voorgehouden, nogmaals uitdrukkelijk te veroordelen, zonden de voorstanders van de verdachte genadeleer -Fromondus weerin eerste lijn -op 6 Maart 1642een verweerschrift aan Palls Urbanus VIII. Zij beweerdendat de stellingen van den Iepersen bisschop die van St.Thomas,van St. Augustinus en van de ganse Traditie waren, dat zij niet indruisten tegen de kerkelijke uitspraken, dat er geensprake was van ketterijen en dat de tegenstandersbet hoek niet eens rustig hadden v.elezen. Zij voelden zich vooral sterk, omdat de anti-Jansenisten niet alleenJansenius, maar zelfs het heilig gezag van den bisschop van Hippo durfden aan te vallen. Oprecht bun onderwerping aan bet pauselijk gezagbelijdend, verkeerden zij in de goedemening en dachten aan de tussen'komst van Rome niet de kracht te moeten toekennen, welke
de anderener aan toeschreven. De strijd ging voort op een breed front. Wanneer in Juni 1643 door de promulgatie van de bulle In Eminenti (Maart 1642) werd bekend gemaakt dat de Augustinus veroordeeld was als de vernieuwing van de ketterijen van Baius, was de verslagenheid aan de Universiteit groot. Maar dan weer kon Fromondus steunen, niet alleen op de mening van de rechtsgeleerden, in 't bijzonder van den Raad van Brabant, die de publicatie van bet pauselijk document aan bet koninklijk « placet» wilden onderwerpen2, maar bovenal op de kordate
1. lie daarover N(OLS), JM- Fromondus; kopie van bet oorsffiius et l' Universite, in Bib1. spronkelijk stuk in het Archief Norb., 1900, n. 6, bIz. 170-175 van de Parkabdij). -VgI. NOLS, (brief van de anti-Jansenisten); Masius, bIz. 32-33. 2. Zie over de stelling del wets1901,n. 1, bIz. 23-33(resume van den verweerbrief van de Janse- geleerdenen over de bonding van nistische professoren, opgesteId Roose tegenover bet JansenisQoor PaIudanus, verbeterd Q:oor me: Dr.L1~NdW., R., Un '~gi-
(29)
LIBEftTUS
FROMONDUS
363
weigering van enkele bisschoppen,de bulle in ooze gewesten te promulgeren. De Kerkvorsten beriepen Dch nos steeds op dezelfdemotieven 1: zij waren overtuigd dat men in Jangenius bet onderwijs van St. Augustinus aanviel; de bulle was bovendien afgeperst zonder de tegenpartij te aanhoren; van schandaal was seen sprake, tenzij van den kant der Societeit, "terwijl de talrijke goedkeuringen juist bet tegendeel bewezen. Door die weifelingen verloor de bulle veel van haar kracht. Toen in 1646 de bisschoppenvan Brugge, Gent en leper langs .aartsbisschopBoonen aandrongen, opdat bet bevel tot publicatie zou teruggetrokken worden, aIdus weerstand biedend aan den oproep van den nieuwen pans Innotenting X (1644-1655),gebeurde dit vooral op aanstokenvan J. Sinnich (t 1666)2. Fromondus schijnt zich niet meer zo erg op bet eerste plan te hebbenbewogen. Wel yond men hem alom bereid de aanvallen tegen den Augustinus, uitgaande van de Societeit en vooral met betrekking op de Augustijnse opvatting van de wilsvrijheid af te slaan, maar na de promulgatie van de bulle In Eminenti zien wij hem Diet meer zo rechtstreeks bet gezag van Rome ontzenuwen of ontwijken. Het zou ODSnochtans Diet moeten verwonderen, indien hij enigszins wantrouwig was geworden tegenover bet oppergezag, dat bij monde van Pans Urbanus VIII hem zowel in zijn vroegere liefde tot Galilei als laatst in deze tot Jansenius zo diep had gegriefd. Tot zijn laatste levensdagenbleef hij bet gezag van den H. Stoel erkennen: drie weken v66r zijn dood heeft hij DOg een geschrift opgesteld om zich nader te verklaren en te verdedigen betreffende een thesis, welke aan de Alma Mater was voorgehouden. Na de uiteenzetting van zijn opinie verklaarde hij DOg eens uitdrukkelijk: « Dit is mijn innigste
ste anversois au service de l' Espayne,Pierre Roose,8russeI,1945. bIz. 136-153,vooral bIz. 137-138. 1. NOLS. Mas ius, bIz. 34-36. geeft de redenen van prelaten Boonen en Triest.
?or ~i,
oy.r
qic oppositi.
CLAEYS-BOUUAERT, F., L'oppo8ilion de quelques eveques belges!a la bulle « In Eminenti» (6 Mar.! 1642) d'apres des documents medit.!, in R.H.E., 1927, d. XXIII, bIz. 801-817 (met pub}icatie van q~ vier wee:rsta:qds-q9cum~~teu),
A.
364
~O~TS
(30)
overtuiging. Niettemin onderwerp"ik volgaarne die melling, zowel als mijn persoon en al mijn geschriften, verledene als komende, aan bet Hoofd van de Kerk van Rome, waarin ik verlang te leven en met Gods genade te sterven )}1. 't Is waar, die formule kan een louter Jansenistischeformaliteit geworden zijn, maar als wij ze terugplaatsen in bet leven van een theoloog, die tot in 1640 op de bres stand voor bet kerkelijk gezag, hebben wij ze daD Diet eer te interpreteren als de weergave van den tweestrijd van een katholiek wetenschapsman,' die z°t::ht zijn persoonlijke overtuiging en zijn pieteit tegenover de nagedachtenis van zijn vereerden meester en vriend te verzoenenmet zijn verlangen zich te onderwerpen aan bet Rome, dat op verkeerde inlichtingen -zo meende hij tach -was voortgegaan om den Augustinus te veroordelen? louden wij Fromondus hierin aIle goede trouw duryen ontzeggen? Wij besluiten. Ons artikel lijkt ons een apologie te worden voor Fromondus, den Jansenist. Wij menen niet bet laatste woord te hebben gesproken, noch heel de zaak in bet reine te hebben getrokken. Wij blijven echter overtuigd van de rol van voorvechter van bet Roomse gezag, door den polemist v66r 1640 gespeeld,en van de orthodoxie der theoretische verantwoording van die bonding. Zijn Jansenistische activiteit, waar bet conflict dreigde tussen die opvatting en andere motieven, lijkt ODSverklaarbaar, Diet zozeerals fen uiting van opstandigheid en weerbarstigheid tegenover bet Room~e gezag, als wel van zijn pieteit en sympathie voor Jansenius, van zijn eerbied voor bet gezagvan St. Augustinus, een onb'etwiste autoriteit te Leuven en bij onzen au1. Het origineel stuk in het Ar- jicio, cupiens in ea vivere et Deo chief-van het Aartsbisdom Meche- dante morl. & Het afschrlft van len, Mus. Bell., D. 5, n.12, waar- de formule van retractatie van aan CALLEWAERT-NoLS, Janse- Lib. Fromondus(Mus. Bell., E.1, nius, soumission,"bIz. 24-25, dit n. 55) is een vals stuk; de slimcitaat ontleende:  Sic ex animi me kopiist heeft niet bemerkt dat mei sententia sentio censeoque hij er een posthume herroeping quam tamen prout et me meaque van maakte; bet document is omnia scripta et scribendaS. Ec- immers gedateerd 1660. clesiae Rom. capiti lib ens subI
(31)
LIB£RTUS FROMONDtJS
365
teur 1, van zijn overtuiging tenslotte dat de ideeen van Jansenius' Augustinus volmaakt beantwoordden aan die van den bisschopvan Hippo. Zijn bedrijvigheid schijnt Diet tegen Rome gericht te zija geweest. Wel moet hij betreurd hebben dat zijn eerlijk opzet werd bemoeilijkt door de inmenging van bet ~oomse gezag, dat hem in ruime mate scheenbeinvloed door een groep eenzijdig oordelende geleerden. Dat zijn syrnpathie voor de Societeit daar met bij groeide, wien zal bet verwonderen? Maar dat zijn bonding tegenoverbet kerkelijk gezag zo maar plots zou zijn omgeslagen,kunnen wij moeilijk geloven. Zeker werden zijn gevoelensvan onderdanigheid sedert 1640 ernstig aan den tand gevoeld. Toch durven wij veronderstellen dat Fromondus zich ten slotte, evenals de prelaten Boonen en Triest 2, zou hebben neergelegd bij de pauselijke besluiten, dat hij de formule van onderwerping zou hebben ondertekend aan de bulle Cum Occasione(31 Mei 1653), indien dezetijdens zijn leven en Diet een week na zijn dood, den 3 November 1653, aan de Leuvense Alma M ter was bekend gemaakt 3. Want een k etterse mentaliteit heeft Libertus Fromondus belist Diet getoond voor 1640, en -wij menen bet althans -oak Diet tijdens de verdediging van den Augustinus. 1. Over bet gezagvan St. Au- twintig verschillende geschriften. gustinus te Leuven, zie POLMAN, 2. ZieCLAEYS-BoUUAERT,L'opJansenius als polemist, H.T., d. position a la bulie« In Eminenti », VIII, bIz. 152, en verwijzingen in in R.H.E., d. XXIII, 1927, bIz. n. 2 van bIz. 152; Fromondus an- 806 ; DELPLANCHE,P. Roose, derzijds ontleende in de Crisis op bIz. 152. 3. Zie DARts, J., Histoire du de ongeveertweehonderduittrekgels uit oud-christelijke schrijvers dioceseet de la principaute de er meer daDde helft van aan St. Liege pendant Ie XVlle siecle, Augustinus, en dat uit acht en Luik, 1877, d. II, bIz. 147.
SUMMARruM Omnibus notum est Libertum Promondum edidisse,requisitis licentiis posthabitis, Corn. Iansenii posthumum opus, quod inscribifur Augustinus. Ideoque, ut plerisque uidetur, inter inoboedientes Ecclesiaefilios reputandus esset.
366
A. tl.OETS
(32)
At vero,vita laud. Doctoris scriptisque diligentius inspectis, conclusio contraria saltern quoad periodum prae-iansenisticampatel. In causanempeGalilei aliisque in controversiismagisterii ecclesiastici auctoritatem strenue propugnavit, imo contra Calvinistas sanis principiis stabilivit. In controversiaautem iansenistica bona fide, sed casuisticis potius methodis illis temporibus ab omnibus adhibitis intuitu incolumem servandi desideratissimi sui Domini I prensisme, moriam, Romanarum prohibitionum vim obligatoriam eludereconaius est. Sententiam lumen omniaquescripta usque ad mortem Ecclesiae.Romanae capiti subiecit.
Die .bei
Erfahrung Le MaItre
Zur Einordnung
des Herzens de Sacy
der Erkenntnislehre
Pascals
VON
HANS FLASCHE (Bonn)
Unter dell einpriigsamen Bild des dritten grosseDSeelenkenners und Herzensfiihrers yon Port-Royal, daB yon Philippe de Champagnegemalt, yon Nivelon gezeichnetund yon Trouvain gestochenwurde, stehensechsVerse, die daBWesen dieses dem theologischen und philologischen Gedenkenwerten Mannes in nicht besser zu formender Art ausdrUcken. Sie lauten : II rut grave, humble, doux, sage d~s son enfance. II aima l'oraison, l'etude, Ie silence, Ni les biens, ni les maux n'ebranlerentsa foi; Dans Ie sacre repos d'nne sainte retraite II goftta Ie Seigneur,se remplit de sa loi. Et rut de sa parole un fidele interprete.
Eine ernste und demUtige,milde und weise,verhalten-kluge und doch des inneren Feuers nicht entbehrende, Frieden bewahrende Art zeigt sich in seiner Arbeit, offenbart sich in seineDSchriften. Wieviel er yon Saint-Cyran und auch Arnauld, einem reineD ÂŤ lntellektuellenÂť, dem Pascal und Racine so viel verdanken, gelernt haben mag, wie sehr ihn auch daB UngestUm des fast zehn Jahre jUngerenAutors der Penseesaufmerken liess, nichts vermochte ihn aDSder durch
368
H. FtASctl~
(2)
sein bedachtiges und ausgleichendes Temperament gewiesenen Bahn zu ziehen 1. Dem Studium der Heiligen Schrift widmete er wie Pascal seine beste Kraft. Ihren Sinn suchte er zu ergriinden und in der Muttersprache mit Treue, aber auch gefallig wiederzugeben. Le Maitre de Sacy ist der Philologe, der Wortbetrachter outer den bedeutenden Geistern Port-Royals 2. Abwagen des Gesagten lautet sein Wahlspruch. Fontaine gibt diese Absicht so wieder: « II taut regarder l'Ecriture comme la foi regarde les mysteres, et n'y point meler son esprit naturel ni Ie de-sirde savoir. II ne taut point sauter les mots, mais les bien peser; tacher de concilier les passagesqui paraissent se contredire, et recevoir humblement ce que Di41 donne sans vouloir rien davantage 3. I) Wir diirfen also bei Le Maitre de Sacy ein Wortverstandnis, eine Wortwahl voraussetzen, die alien Nuancen gerecht zu werden versucht. Ueber seine Beurteilung der Stiltendenz der Heiligen Schlitt berichtet wiederum Fontaine. Le Maitre de Sacy stellt sich bier in die Reihe derjenigen Interpreten, die in SaintCyran, Guez de Balzac, Pascal und Bossuet ihre beriihmtesten, die in den Testamenten dargelegte Erfahrungskraft
1. Folgende Ausgabe der Briefe wird benutzt : Lettres chretiennes et spirituelles de Messire Isaac Louis Le MaItre de Sacy (T. I, II), Paris, Chez Guillaume Desprez... et ElieJosset, 1690. (Abk : L) -Die Worte «creur & und .Herz & werden in dieser Studie
hingewiesen (VgI. die Ausgabe Pascals in der Bibliothequede la Pleiade,p. 625). 3. Memoires pour servira l'histoire de Port-Royal (Zit. nach SAINTE-BEUVE, Port-Royal red.
Doyon-Marchesne],t. II, p.440). Zu den Wort en ~ tacher de constets hervorgehoben. cilier leg passagesqui paraissent 2. Er fibersetzte u.a. die Bibel, se contredire», vgl. PascalsUeAugustinus, die Homilien des berzeugung,dass man einen AuhI. Johannes Chrysostomus fiber tor erst dann verstehe, wenDaIle das MaUhausevangelium, den hI. seine Aussagenin Einklang mitProsper, die Hymnen der Kirche, einander gebracht worden (Frg. die Imitatio usw. In Pascals 684/639.der fur vorliegende Arsechszehntem,an die Jesuiten ge- beit stets herangezogenen Ausgarichteten Brief wird auf « la Tra- be der Penseeset Opusculesled. duction des hymnes dans les Heu- L. Brunschvicg]. Die erste Zahl res du Port-Royal », also ein bezeichnet das Fragment, die Werk von Le Maitre de Sacy, zweite die Seite).
369
(3)
DIg
ERFAHRUNG DES HERZENS
des Herzens nie ausser Acht IassendenVertreter rand. « Je me souviens toujours» -schreibt Fontaine unseresAutors Worte nieder -« que feu M.I'abbe de Saint-Cyran [sc.M. de Barcos] me disait autrefois que comme Dieu a reduit sa parole et sonVerbe dans un etat bas et meprisable par l'Incarnation, pour sal1\rerles hommes par ce rabaissement,il a aussi voulu honorer ce mystere dans son Ecriture, en proposant cette meme parole sons des expressionsfaibles, informes et obscures, afin de guerir ainsi les esprits superbes des hommes, et de les rendre capa"blesde sa Grace. Ii a cru qu'illeur suffisait de leur faire gouter en ce monde la bonte de sa verite dans l'Ecriture, et il s'est reserve a leur en faire voir toute la beaute, tout I'eclat et toute la majeste en I'autre vie, oil ils ne seront plus en danger d'en abuser et de s'eneblouir, comme ils y sont toujours ici." Voila I'ordre de Dieu qu'on court risque de troubler peut-etre sons pretexte d'edifier leg ames 1. » Unmittelbar nach der Heiligen Schrift folgt in der durch Le Maitre de Sacy eingehaltenen Rangordnung der Bucher die schriftliche Hinterlassenschaft des grossten der lateinischell Kirchenvater, des hI. Augustinus, den er mit nicht geringerer Andacht als Pascal in seineDGedankengangenzu treffen und auszulegensucht. Eine Vorstellung Donder Grosse Gottes zu gewinnen, das war sein Wunsch. Dabei sollte Augustinus belieD. Zu diesem Zwecke sammelte er, ein echter Philologe, Textstellen und haute sich daraus ein Mosaikbild. «Ce que M. de Sacy chercha Ie plus dans la lecture de Saint Augustin, ce flit de concevoir line grande idee de Dieu. II en faisait des recueils a ce sujet; et dans Ie cours de sa vie, j'ai vu avec quel soin il faisait de tous les endroits de I'Ecriture comme un tissu qui representait ce grand objet, dont on pent dire qu'il etait tout occupe et tout penetre; et ceux qui, a sa mort, ont dit de lui que I'esprit de la crainte du Seigneur I'avait rempli, ont fait sonveritable portrait... 2. » Euro1. Zit. nach SAINTE-BEUVE, l.c., gaben van E. R. CURTIUS, II, p. 468. VgI. Pascals Frg. piiische Lileralur und laleinisches 797/699. -Ueber den Gegensatz Millelaller, Bern, 1948, S. 54. 2. FONTAINE,I. c., t. I, 1738, yon sprachlicher Gestalt und gedanklichem Gehalt in del Hei- p. 339 (Zit. nach SAINTE-BEUVE, ligen Schrift, vgl. zuletzt die An- I. c., II, p. 438). Sacris Erudiri. -24.
370
H. FLASCHE
(4)
Durch harte philologischeArbeit wollte er sich und anderen jenes noch irdische und doch heilige Erfahren bereiten, daB in den Worten « gotiter Ie SeigneurI) beschlossenliegt und zu dern er eine in seinern Jahrhundert selten vorzufindende, natlirliche Veranlagung rnitbrachte. Geradedieses «gouter » werden wir in seinen H erzgedankenwiederjinden und bewundern. Neben der Bibellektlire, neben Augustinusstudien begeht er noch einen dritten Weg, urn an das erstrebte Ziel zu gelangen. Er betrachtetdie Welt. « Dieu a fait Ie rnonde pour deux choses: l'une, pour donner une grande idee de lui-rnerne, I'autre, pour peindre les chosesinvisibles dans les visibles 1. » Descartes, 50 legt eSLe Maitre de Sacy (durch Fontaine) in beredten und plastischen, sich zurn Abschluss einer sellen schonen Buchrnetapher bedienenden Worten dar, Descartes verkenlit beides2. Aber, so fragen wir nunrnehr, wern rlickt Le Maitre de Sacy bier naher als Pascal? Spielt die Antithese invisible-visible in irgendeinern Werke der Epoche ein grossere Rolle als in den Pensees3? Horen wir auch, was Pascal zu Le Maitre de Sacy in jener oft genannten, Epiktet Montaigne und Augustinus deutenden Unterredung sagte: « Car, s'il est agreable d'observer dans la nature Ie desir qu'elle a de peindre Dieu dans tOllSsesouvrages, oil I' on en voit quel-
1. ID., ibid. (Zit nach SAINTE- reteraient a chaque couleur en particulier... Je ne pretendspas, BEUVE,t. c., II, p. 446). 2. «Le soleil est un bel ou- dit M. Descartes, dire les chovrage, lui dit-on. Point du tout, ses comme elles sont en effet. repond-il, c'est un amas de ro- Le monde est un si grand objet, gnures. Au lieu de reconnaitre qu'on s'y perd, mais je Ie regarde leg chasesinvisibles dans les vi- comme un chiffre. Les.uns toursibles, dans Ie soleil, par exem- nent et retournent les lettres de pIe, qui est comme Ie Dieu de cet alphabet, et trouvent quella nature, et de voir, en tout que chose: moi j'ai aussi trouve ce qu'il produit dans les plantes, quelque chose,mais ce n'est pas l'image de la Grace, il pretend peut-etre ce que Dieu a fait.. au contraire rendre raison de tout (ibid.) VgI. zur Analogie zwischen par de ce;rtainscrochets qu'ils se «nature. und «grace., PASCAL, sont imagines. J e les compare Frg. 643/622. 3. VgI. Section X : Les Figuraa des ignorants qui verraient un admirable tableau et qui au lieu tifs I d'admirer un tel ouvrage, s'ar-
371
(5)
nlE
ERFAHRUNG nES HERtENS
que caractere parce qu'ils en sont les images, combien est-il plus juste de considerer dans les productions des esprits les efforts qu'ils font pour imiter la verite essentieI1e,meme enla ruyant, et de remarquer en quoi ils y arrivent et en quoi iIs s'en egarent, comme j'ai tache de faire dans cette etude 1. & Hier konnte Le Maitre de Sacy eine ihm zusagendeWelt- und Wirklichkeitsgliederung fUr sich fruchtbar machen. Diesem stets aufnahmebereiten, a~ch von SchUlernlernenden, der H erzenspadagogikund des H erzensmasses kundigen, trefflichen Manne wurde Pascal anvertraut 2. Auch an den Sitzungen der Schriftgelehrten, die mit Le Maitre de Sacy die Uebersetzung der Bibel begutachteten, beteiligte er sich und lernte so die philologische Gewissenhaftigkeit seines « directeur & kennen. Pascal nimmt also von Le Maitre de Sacy, Le Maitre de Sacy nimmt von Pascal. Betrachten wir -urn dies noch einmal zu betonen -zwei Stellen au~ der erwahnten Unterredung. « ...M. Pascal lui dit que, s'il lui faisait compliment de bien possederMontaigne et de Ie ~avoir bien tourner, il pouvait lui dire sans compliment qu'il savait bien mieux saint Augustin, et qu'il Ie savait bien mieux tourner, quoique pen avantageusement pour Ie pauvre Montaigne 3. &Pascal lernt Augustinus tiefer kennen. Le Maitre de Sacy bewundert die geistige Wendigkeit des Auvergnaten. « M. de Sacy ne put s'empecher de temoigner a M. Pascal qu'il etait surpris comment il savait tourner les choses; mais il avoua en memetemps que tout Ie monde n'avait pas Ie secret, comme lui, de faire des lectures des reflexions si sageset si elevees4. » Die geistige Gestalt de Sacys vermogen wir am beSteDaus dieser U nterhaltung und, einem von Bremond in seineD Untersuchungen durchgangig beobachteten Prinzip folgend, aus den Brieten kennen zu lernen, die erst sechsJahre nach dem Tode des Verfassers und achtundzwanzig nach demjenigen Pascals veroffentlicht wurden. Sie bleiben der beste FUhrer
1. Zit. Ausgabe (Peiis~esel
.1.EnfreuenavecM. de Saci...,
p. 156. Opuscules),p. 159. 4. Ibid., p. 161. 2. Vgl. den Brief Jacquelines vom 19. 1. 1655.
,/
372
H. FLASCHE
(6)
durch Denken und Fiihlen dieses in unmittelbarer geistiger Gemeinschaft mit dem Verfasser der PenseesIebendenPortRoyalisten. Le Maitre de Sacy bedauert die Philosophen, die, wie Montaigne, durch ihr « raisonnement» gequalt werden, weil sie ausserhalb des Glaubensbereiches zur Wahrheit gelangen wollen. Wie Montaigne den Glauben beiseite schiebt, urn mit den Methoden der Vernunft -doch vergebens-Erkenntnisse zu Buchen, so drangt Le Maitre de Sacy die Vernunft aus sein~n Ueberlegungen hinaus, urn dem Glauben Raum zu geben. Nur er und nicht die ratio kann die Disposition des «rectum corde» schenken 1. Denn der Glaube stellt die Vernunft Gottes dar, muss daher auch diejenige des Menschen werden: « notre raison ...doit etre la foi qui est la raison de Dieu meme... 2.» Mit diesenWorten will Le Maitre de Sacy fine Rechtfertigung,fine Erhebungder fides zu finer bestimmte Gesetzebefolgenden,erkennenderiKraft bestiitigen.Hier wirken die yon Pascal in den beriihmten Fragmenten, 277 und 278 beleuchteten «raiSons du creur I). Demjenigen Vermogen, daB schon beim heranwachsendenMenschendurch Sinne und Gewohnheit 3, beim herangewachsenenin alIen wesentlichen Fragen durch den im Herzen gegenwartigen Glauben ersetzt wird, lasst er daher keine besondereAufmerksamkeit gelten. Er erkennt seine Leistungen, will es aber « geopfert 4I), « raison» durch « foi» iiberhoht wissen. Wahrend bei vielen Autoren des siebzehntenJahrhunderts, mogen sie dem profanen oder sakralen Bereich der Literatur angehoren,die Begriffe «creur» und «esprit» gewohnheitsmassig und ohne tiefere Ueberlegung gebraucht werden, erhalt man beim Lesen der Schriften de Sacys den Eindruck der sorgsam iiberdachten, bewusst so geformten, die beiden
1. L I, 72. Sind zwei arabische Zahlen angegeben, so bezeichnet die letzte die Seite des jeweiligen Briefbandes. 2. L II, 86, 333. 3. L I, 9, 47: « lIs [sc. leg enfants) ne sont pas d'ordinaire
si capablesd'~tre instruits par la raison que par les sellSet par la coutume qui leur imprime insensiblementl'esprit de modestie et d'humilite...» 4. « ...en faire un sacrifice a Dieu... » (Entretien..., p. 156).
(7)
DIE
ERFAHRUNG
DES HERZENS
373
Termini wirklich abgrenzendenAnwendung 1. Urn diese im Geist Port-Royals besonders lebendige Art der Antithese 2, die tins im Hinblick auf das Thema -Einbettung des Pascalschencoeur-Begriffesin eine Tradition -gespannt aufhorchen lasst, bei Le Maitre de Sacy auf ihre Anwendung zu prufen, seiep zwei Texte ausgewahlt. Als Deuter Augustins, als Schiiler Saint-Cyrans strebte Le Maitre de Sacy, wie wir sahen, auf seineWeise in muhevoller, philologischer Kleinarbeit danach, aIle Vorbedingungen fur ein Einleben in -die moglichst reiche Vorstellung der Grosse -Gottes zu erfiillen. Einsicht in die Nichtigkeit des Menschen wuchs zugleich, zunachst aber auch die in den Pensees immer erneut ausgesprochene Erkenntnis, dass ein verstandesmassigesBegreifen des «neant» nicht ausreiche. « ...cette profondeur d'humilite qui remplit Ie creur de ce Saint [sc. Augustin], a Ia vue de ce profond abime de peche, de faibIesse, d'orgueil, d'ingratitude et de tenebres qui Be trouve en chacun de nous et qui y demeuresi cache,qu'encore que notre esprit en soit convaincu, notre creur neanmoins n'en est presque jamais, ou entierement persuade, ou touche profondement comme it Ie doit etre 3.» In einer fur seine Auffassung von der religiosen Erkenntnis beispeilhaften Art gibt bier Le Maitre de Sacy einen kIeinen Ueberblick fiber die dem Menschenzur Verfugung stehendeErfahrung. Ueberzeugungsempfangender Geist und erregungspurendes Herz steIlte auch die profane Literatursprache der Zeit gegenuber. Mit so klarer Scheidung zwischen« convaincre » des « esprit » und einem «persuader», einem «toucher» des « creur» reiht der Autor sich jedoch in einen zahIenmassigweit geringeren Kreis augustinischer Denker ein. Die Nichtigkeit des menschlichen Seins im Hinblick auf gottliche Grossewild
1. VgI. L I, 25, 90; L I, 89, 281; L II, 50, 208; L II, 209; L II, 282. 2. VgI. PASCAL,Frg. 283/460; 287/462; 288/463.Als Zeuguis ffir den Kampf gegen « esprit », vgl. die durch Mere Agnes an Jacqueline weitergeleitete Nachricht
Singling(SAINTE-BEYVE. l.c.. III, p.88).
3. L II, 95, 363. Zur Termino-
logie, vgl. PASCAL, De I' Art .de persuader, p. 187; zur Erkennt-
nis des Wesens des Menschens durch das Herz. vgl. PASCAL, Frs.
445/537.
374
H. FLASCHE
(8)
in angemessener Weisenicht duTchden denkenden,vergleichenden, schlusstolgerndernGeist, sondern erst dUTChdas ihn an Reichweite uberragende,tiihlend-erkennendeHerz wahrgenommen. Nur so yerrnag der Mensch zu eiDer wesentlichen Erfahrung des Todes zu gelangen: « II est fort bon d'ayoir ces pensees[sc. an den Tod], mais il taut examiner en memetemps si elles sont effectiyes, si elles sortent du fond du creur ou si elles demeurent sur Ia surface de yotre pensee1.» J edesnicht im .H erzenyerwurzeIte Erfassen der Ietzten Dinge hat nicht den hochsten, dem Menschen mogIichen Grad erreicht. AusfiihrIich bespricht Le Maitre de Sacy in einem seiner Briefe die Worte Davids, in welchen dieser Gott urn einen neuen Geist und ein neuesH erz bittet 2. Wie in der Schriftstelle, so wird auch in der franzosischen Interpretation nicht eine Gegeniiberstellungim higher besprochenenSinn bezeichnet, sondern eher « esprit» aIs ein besonderer, yon « creur » mitbestimmter Tell der GesamtpersonIichkeitYorweggenommen. Das n.eueH erz meint das Zentrum der neuen,yom Geiste Gottes bestimmten PersonIichkeit. Daher Iasst denn auch Le Maitre de Sacy nach eiDer einmaIigen Erwahnung den Begriff <cesprit» fallen und spricht nur noch -elfmal in dieser Textstelle I -yom Herzen 3. In der Auserwahlung des Herzensals Golf zugewandtenOrgans liegt -wie schonin der Heiligen Schritt ~ die oben dutch zwei Belegehervorgehobene Begabung mil finer besonderenErtahrungskratt, welche uber die den nichtgoftlichen Dingen zugeordnetenErkenntnisvermogenhinausgehf, begrundet. Zuweilen scheiDtLe Maitre de Sacy die Bedeutung dessen,was er « creur » nennt, dem Leser formlich einhammern zu wollen, sei es, dass er yon den im Herzen ruhenden,auch yon Pascal als grund-legenderachtefen Kratten Demut, Reinheit und Liebe oder yon den eigentlichen Herzertahrungen,etwa dem Auskosten der Worte, spricht. Dem ersten Anruf Gottes foIgt die Aufwartsbewegung des
1. L I, 87, 274; vgl. L I, 73 und L II, 63, 2541 VgI. Pascals Brief fiber den Tod des Vaters, t. c., p. 98/99. ~. L II, 56~232. V~l. Pascals
Brief an Mademoisellede Roannez, t. c., p. 216. 3. Man vgl. die neunmalige Wiederholung VQll«creur t, ~ II, 71, 680/81,
(9)
DIE
ERFAHRUNG
DES HERZENS
Menschen in Demut des Herzens1, in Reinheit des Herzens2, in Liebe des Herzens3. Augustinus und den als Vorlaufer Pascals noch zu wurdigenden Bernhard van Clairvaux waWt Le Maitre de Sacy sich bier als bevorzugte Lehrmeister aus. « Je lisais ce matin dans saint Augustin, qu'on a Ie creur droit, cor rectum, lorsqu'on trouve bon tout ce que Dieu fait, et que nouS soumettons notre volante a la sienne4.» Nach der Ansicht des hI. Bernhard fallt Demut mit Selbsterkenntnis zusammen: « ...C'est se connaitre 30i-meme, non d'une connaissancesuperficielle et passage-fe, mais qui entre dans Ie fond du creur...5.» Die schonste in einen der Briefe verwobene Charakterisierung der humilitas, die zugleich in prezioserWeise mit dem Wort « creur »&pielt, lautet: « L 'humble de creur est Ie coeur de Jesus-Christ. Que craindra celui qui non seulement est un membre de Jesus-Christ, mais qui en est Ie creur 6.» Ebenso zahlreich sind auch die Einflechtungen van Lobspruchen uber Reinheit und Liebe als Eigenschaften des Herzens. 1m Herzen spurt man die Gegenwart Gotte87. 1m Herzen ~ommt die Gnade in ihren vielfaltigen Arten nieder 8, im Herzen endlich verwirklicht sich jener van Paulus (Col. III, 14) geriihmte Friede 9, den Le Maitre de Sacy wahrend seinesganzenLebens zu bewahrenwusste, der seinerbedachtigen Art den Stempel aufdriickt und van Du Fossebei seinem Tode so &ehrgeriihmt wurde 1°.« La paix du creur », bei Le MaitrE:-de Sacy schwingt in diesem Ausdruck fin ganz besonderesHochgefiihl mit. Durch eine « attention interieure aDieu 11»erreichten diejenigen den Frieden « qui se retournent non vers leurs gens ni vers leur esprit, mais vers leur creur 12.» Das gottliche Leben im Herzen -la vie divine ... 1. L II, 265; L I, 56, 180. VgI. Pascals Biographie, 1. c., p. 16. 2. L II, 265. VgI. PASCAL, Frg. L 240/4441
6. L II, 681. 7. L I, 14, 63; L II, 79, 310. 8. L II, 62, 643; L II, 684; II, 365; L II, 228, 463. 9. L II, 57, 234; L II, 91,
3. L II, 362. VgI. PASCAL,356. 10. VgI. SAINTE-BEUVE,I. c., Frg. 194/415; 194/423; 226/432; II, p. 469. 229/433; 430/526; 692/643. 4. L I, 18, 71. 11. L II, 65, 262. 5. L I, 84, 265/66. 12. L II, 238.
376
H. PLASCHE
(10)
dans Ie caul 1 -weiss Le Maitre de Sacyin bewegenderWeise
auszumalen.
-
Ein Wort wird im H erzengebildet, das H erz spricht ein Wort, verfiigt fiber ein besondereGeffihl ffir Worte -Bilder ffir das H erzerkennen,welche clem fiber die Tradition des «(verbum cordis» nachsinnenden Philologen geeigneter als andere eracheinenmussten2. Auch bier darf man es sich nicht versagen, das Zeugnis Fontaines als Beweis ffir die Richtigkeit der aus de Sacys Schriften gewonnenenUeberzeugunganzuffihren. Le Maitre de Sacy besassbesondereVorliebe ffir einige die GrosseGottes hervorhebende Worte des Alten Testaments. Sic lauten: « Semper enim quasi tumentes superme fluctus timui DomiDum, et pondus ejus ferre non potui 3.» Der Geschichtsschreiber Port-Royals erlautert: « 11ne la [sc. cette parole] disait pas seulement, mais ilIa sentait, et ilIa sentait comme Ie saint homme Job, non par un sentiment passager,mais par un sentiment du caUl qui etait toujours Ie meme. 11s'etait accoutume a peser ainsi toutes les paroles des hommes de Dieu. Quand DOUgparlons, nos paroles passent, et bien souvent nos bong mouvements en meme temps; mais il regardait leg paroles des Saints dans l'Ecriture comme celIe des Anges. Or, comme il DOUg Ie disait souvent, ils y sont pendant toute l'Eternite 4. » Nach diesem zu Frg. 283 ffihrenden Hinweis auf die der Heiligen Schrift einzig angemessene,yom Herzen ausgehende Leseart, nach den schon im Abschnitt fiber die Antithese erlauterten Erkenntnisfahigkeiten seien nun noch einige der ffir die Sonderstellung yon « caur» beweiskraftigsten TextsteIlen deutend aneinrandergereiht. Die Worte « scienter pius et pie sciens», die Le Maitre de Sacy in einem seiner Briefe erlautert, dfirfen als Symbol des Schaffens in seinem Leben gelten5. Oraison und etudebetrachtet er nicht als zwei
1. L 11,350; VgI. L 1,22,831 ...dont Ie sentiment n'est point 2. VgI. L I, 64: «J'estime sorti de son coeur...&. beaucoup les paroles que Dieu 3. FONTAINE, 1. c., t. I, p. 339. forme dans Ie coeur des ames 4. Ibid. qui sont a lui... &-L II, 211; 5. L I, 3, 25: « Scienter pius L !1, 90, 349: «'.., la parQle et pie sciens.tela est aisea dire
377
(11)
DIE ERPAH~UNa DES HE~ZENS
verschiedene Bereiche der Tiitigkeit, sie durchdringen sich gegenseitig. Das Ideal eines « pie scire) wird ~urch die Forderung eines« apprendre par coeur) erkliirt. Frommes Wissen ist ein solches, das, in langer Meditation tier ins H erz eingedrungenund von ihm erfasst, ohne iiussere Hilfe eines Buches reproduziert werden kann. « Apprendre par creur) bedeutet also nicht ein mechanischesAuswendiglernen, sondern ein die iiberlegende Tiitigkeit der raison ausschaltendes, innerliches Aneignen1. In seiner Unterhaltung mit Pascal nennt Le Maitre de Sacy das « sacrificium rationis ) beim N amen, als er die Lehre des nur die raison anerkennendenund sie doch verwerfenden Montaigne vor sich ausgebreitet sieht. « Vous etes heureux I), sagt er zu Pascal, « de vous etre eleve au-dessusde ces personDesqu'on appelle des docteurs, plonges dans l'ivresse de la science, mais qui ont Ie creur vide de la verite. Dieu a repandu dans votre coeur d'autres douceurs et d'autres attraits que ceux que vous trouviez dans Montaigne 2.) Wie bei der Betrachtung des Stiles der Heiligen Schrift, der auf die Ueberzeugung des Herzensabzielt, so lehnt Le Maitre de Sacy auch bier die Trunkenheit der im Gewandebestechender Eloquenz auftretenden Wissenschaftzugunsten der Niichternheit der Wahrheit ab. « II reconnut I), so heisst es vom hI. Augustinus, « avec quelle sagesse saint Paul DOUgavertit de ne DOllSpas laisser seduire par ces discours. Car il avoue qu'il y a en tela un certain agrement qui enleve: on croit
et difficile a fake. Nul ne l'a si besonders tatkraftigen Kampfer bien fait que celui-la m8me qui gegen alles neugierdegetragene l'a dit. II faut pour cela mediter Wissen fand Port-Royal in Tillebeaucoup, marquer et apprendre mont (Vgl. Reflexions moralesde m8me par ClZur les plus beaux M. Le Nain de Tillemont sur divers sujets de morale,p. 18, 20. endroits... &. Histoire 1. VgI. Pascals Erkenntnis- Zit. nach H. BREMOND, vertiefung durch Wiederholung litte-raire du sentiment religieux (Brief an Mme Perier, 1. c., p. en France, t. IV, p. 206. Man 92-93). -Ueber die etymologi- vgl. auchdas Gedicht d' Andillys : sche Herleitung von « apprendre La connaissanceinutile [Stances par ClZur&. vgl. E. R. CURTIUS,et poesies chretiennes], SAI~TEBEUVEI I, C'I II, p. 395.) 1. c., S. 52, Anm. 2. ?, E;ntrctie~..., p. 156. EineQ
378
H. FLASCHE
(12)
quelquefois les choses veritables, seulement parte qu'on les dit eloquemment. Ce sont des viandes dangereuses,dit-il, mais que I'on sert en de beaux plats, mais ces viandes, au lieu de nourrir Ie coeur,Ie vident 1. Âť In eben dieser Unterrednung mit Le Maitre de Sacy, in welcher die Kraft des H erzensso strahlend erscheint, hatte Pascal die Auffassung Montaignes yon der geometrischen Erkenntnis dargelegt und deren Abhangigkeit yon der allgemeinen Unsicherheit der menschlichen ratio in alIen Diszlplinen nachgezeichnet. ÂŤ Enfin iI examine si profondement les scienceset la geometrie dont iI montre l'incertitude dans les axiomes et dans leg termes qu'elle ne definit point, comme d'etendue, de mouvement etc. 2...) Vielleicht war fur Pascals Ueberlegungen auf diesemGebiet,fur seineEntdeckung del coeur-Basis in del Mathematik das nachdruckliche Verweilen de Sacys bei del Funktion des H erzenstine del ihn zu seiner Schau fuhrendenAnregungen. Dass de Sacys andachtige Wertung der H erzerfahrung an die zunachst durch die Bibel, durch Augustinus und seinen Interpreten Jansenius bestimmte, fur den Bereich des Religiosen besonders erhellte Blickweite Pascals heranfuhrt, darf nach den Darlegungen der am Leser vorubergezogenen Studie als unbezweifelbargelten. Der aus den gleichen Quellen schopfendePhilologe erarbeitete sich, formulierte Ergebnisse / sammelnd, die Betrachtungsart religioser Erkenntnis, welche der Philosoph dank spekulativer Begabung nach diesemAnstoss,jenemHinweis in eigenerDenkmuhe entwickelte. Grosse Gottes, Symbolisierung der unsichtbaren durch sichtbare Dinge, Untauglichkeit der menschlichen Vernunft zur angemessenenErkenntnis der einenwie der anderenIdee,Annahme des Glaubens als Wegweiser in solch bedruckenderSituation, dieseHauptmotive finden sich im Werk de Sacyswie Pascals. Bei beiden bedient sich der Glaube eines besonderenErfahrungsorgans, des Herzens. Le Maitre de Sacy bezeichnet ihn als eine gottliche ratio, erkennt ihm bestimmte Gesetzmassigkeiten zu, die ihre Parallelerscheinung bei Pascal in der Logik des Herzens auf religiosem Gebiet besitzen3. AIs 1. Entretien p. 156. ~. Ibid., p. 154.
3. Vgl. Frs. 277/458und 278/458.
(13)
DIE
ERFAHRUNG
DES HERZENS
379
Philologe priigt Le Maitre de Sacy insbesonderedie den Sinn der Sprache zum Mittelpunkt machendeLeistung des« creur ) -sei es im volligen Auskosten eines Bibelspruches, sei es durch Auswendiglernen ein,er christlichen Wahrheit -auf eine nur ihm eigene Weise. Er ergiinzt, die Aufgabe des Lesersi~ den Vordergrund stellend, PascalsBemerkungenzur Wiirme der Darstellung im biblischen Text 1. . Priifen wir die Gesamtheit der Aussagende Sacys fiber die Kriifte des Herzens,so liegt die Aehnlichkeit mit Ideen Pascals nicht nur in. der Anerkennung desreligiosen Organs,sondern auch in roller trotz aller Vormachtstellung desGlaubenslebens leise zu spiirenden Loslosung des « creur )-Begriffs aus einseitiger Verknfipfung, in der bei Pascal vollig zum Durchbruch kommenden Anwendung auf andere Bezirke menschlicher Erfahrung. Manche Textstellen lassendas Herz -es ist das des gliiubigen Menschen,gewiss! -in seinen yom Glaubensakt verschiedenen Moglichkeiten ahnen. Die « docteurs plonges dans l'ivresse de la science, mais qui ont Ie creur vide de la verite) besitzen ein der Wahrheit fiihiges Herz, auch wenn sie nicht Gottesgelehrte sind, auch wenn sie es anderenAufgaben als derjenigen der VoIlziehung yon Glau-
bensaktenzuwenden. So glauben wir auch bier, im Bereich der Erfahrungstheorie des H erzenseiner Geschmeidigkeitwiederzubegegnen,die Le Maitre de Sacy in seinem ganzen Leben, in seinem ganzen Wirken zu bewahren wusste, and die Sainte-Beuve meinte, wenn er ihn zu wiederholten Malen das Muster des « homo prudens » nannte. Als solchen schauenwir ihn auch auf jenem Bilde, das sich den Bewunderern der Geistigkeit yon PortRoyal im Musee de Versailles bietet 2.
1. Vgl. Frg. 283/460-461. 2. Vgl. die Reproduktion
in
LAYS, Les Solitaires de PortRoyal, Paris 1927. (zwischen 5.48
dem Biichlein von Andre HAL- und 49).
II. FLASCIIE
380
(14)
SUMMARIUM Licet
saepe saepius
iam
Pascal de « corde ) prout tius tamen minime
investigatur
Auctor,
ad has historicos
enitens
et praesenti
Ludovici
Le Maitre
spernendis Suarum speciali,
in
verbum
credentibus
in systemate
enucleandos
elucubratione
certiorem facit. valorem semper
proprium
ris vel auditoris de quadam
plures
inflltxum
iam per annos
perquirens
Pascalianam,
perpendens,
Isacis
eum haud
de Sacy,
ut et
« coeur»
adhibet
pro aliquo
sensu cognoscitivo
proprio,
ad sacra quae sint
capescenda. Huius
intellectuali
Secundum doctrinam officium
Blasii accura-
fans et origo eius conceptus « cmur».
nexus
sensus vis cognoscitiva, qua « rationis» omnino propriam habet experientiae cmur»
phi losoph i doctrinam
de Sacy in philosophiam
argumentis locutionum
ipse Pascal,
pensitent
est sensus vim habens cognoscitivam,
Domini
Pascal maxime
proprietate
Explicatio
respiciens,
logico-affectiva
« ordre du coeur» nuncupabat.
congruam.
de Sacy, verbi Dei recta apprehensio
est TOV« cordis». verbi primarie
vis cognoscitiva supergreditur, modalitatem, Tn « logique du
haec, munus
praeludit ipsius
lecto-
ad dicta Pascal
textus
sacri,
quam
Un
«Lexicon
T ertullianeum
:D
En l'annee 1920, tandis qu'a cote des index de F. Oehler et d'autres ressources analogues, on n'avait encore a sa disposition que I'index de Henen sur l' Apologeticum 1, deux « patristici &de marque emirent Ie vreu d'un Lexicon Tertullianeum. Cette annee-la en effet, A. Souter 2ecrivit: «There is no Latin writer for whose study an exhaustiv~ concordance or special lexicon is so necessary»,tandis que P. de LabrioIIe soupirait 3: « On ne connaitra to utes Ies richessesde son lexique que Iorsqu'un inventaire complet en aura ete dresse.. C'est avec joie qu'on pent constater que I'exhortation indirecte de ces deux savants n'a pas ete completement sans effet. Car, depuis lors, paraissaient successivementdes index sur Ad Nationes " De baptismo 5, De paenitentia 6, De anima 7, De fuga in persecutione8,tandis que H. Hoppe communiquait 9 qu'il se proposait d'ajouter a la quatrieme partie des reuvres de Tertullien, lorsque celle-ci paraitrait dans Ie 1. P. HENEN, Index verborum quae Tertulliani Apologeticocontinentur, Louvain-Paris, 1910. 2. A. SOUTER, Tertullian against Praxeas,London-NewYork, 1920, pag. VII. 3. P. DE LABRIOLLE,Histoire de la litterature latine chretienne, Paris, 1920, pag. 139. 4. J. G. Ph. BORLEFFS,Q. Sept. Flor. Tertulliani Ad nationes libri duo, Leiden, 1929. 5. J. G. Ph. BORLEFFS,Q. Sept. Flor. Tertulliani De baptismo ad fidem codicis Trecensis veterumque editionum, Mnemosync, 1931, pag. 1 sqq.
6. J. G. Ph. BORLEFFS, Index Verborum quae Tertulliani De Paenitentia libello continentur. Praemissaest ips ius libelli recenSiD nova, Mnemosyne,1932,pag. 26 sqq. 7. J. H. WASZINK,Index verborum et locutionum quae Tertulliani De anima libro continentur, Bonnae, 1935. 8. J. J. THIERRY,Tertullianus, De fuga in persecutione. Met inleiding, vertaling, toelichting en index, Hilversum, 1941. 9. C.S.E.L., LXIX, 1939,pag. VIII.
384
UN
« LEXICON
1'EltTULLIANEUM))
(~)
Corpus Scriptorum Ecclesiasticorum Latinorum de Vienne, des « indices iam per multos annos praeparatos ad omnia Tertulliani scripta ». Aussi sur Ie De spectaculisil a ete fait un index 1. Les index de Hoppe, bien qu'on puisse admettre en toute surete qu'ils ne seront pas des index complets,ne nous sont pas connus. Quant aux cinq index cites en premier lieu nous pouvons constater qu'ils se distinguent de I'index de Henen a deux points de vue: 1. Ils donnent plus que l'index de Henen, outre les lieux oil se trouvent les mots dont il s'agit, aussi queIque chose du contexte. A la redaction eventuelle d'un Lexicon Tertullianeum il faudra choisir entre ces deux methodes, ou bien pour restreindre autant que possible Ie volume du Lexicon il faudra trouver un compromis. 2. lIs reposent sur des textes qui, a I'exception de quelques heureusesconjectures et trouvailles de nouveaux manuscrits, peuvent valoir comme definitifs, ce qui ne petit pas se dire sans plus de l'index de Henen. Car celui-ci s'appuie sur Ie texte de Rauschenqui s'est mis a un point de vue eclectique par rapport a la tradition representee par Ie Fuldensis et par rapport a la Vulgate; plus tard, toutefois, Hoppe, conduit a cela par la theorie connue de Thornell, a donne line edition 2 dans laquelle les deux traditions furent imprimees I'une a cote de I'autre. Les difficultes qui ont surgi par 1a dans ce cas particulier sont sans doute faciles a resoudre. Quant au texte de divers autres traites de Tertullien, il donnera certes pas mal de difficurtes aux auteurs d'un Lexicon Tertullianeum et meme pour plus d'un traite il faudrait editer un nouveau texte avant qu'on puisse en faire un index. Entretemps Ie travail difficile de dresser des index pour le~ reuvres de Tertullien n'a pas cesse. En effet sont deja en
1. Ed. WITTERs,Tertullien: De spectaculis.Tome I. L' Introduction; Tome II; -Index verborum omnium. -Cet Index, seIon Ies paroles de I'auteur, « a ete confectionne avec Ie souci d'etre definitif ~ (Tome I, p. II).
-II n'a pas encore ~t~ pubIi~. L'auteur a suivi Ia m~thode de Wetmore pour son Index verborum Virgilianus et s'appuie sur Ie texte du C.S.E.L. 2. Dans C.S.E.L., LXIX.
385
(3)
UN (ClEXICON
TERTtJLtIANEtJM.
preparation un index du De praescriptione haereticorum (par Ie P. Michiels O.F.M.); cet index s'appuie sur Ie-texte et les collations de Kroymann) ; line nouvelle edition avec index du De oratione et du De virginibus velandis (par G. F. Dierckx) et line nouvelle edition avec index de I' Adversus Praxean (par Th. Verhoeven S.V.D. et G. F. Dierckx). Si I'on compte I' Adversusomneshaereseset la Passio Perpetuaeparmi les reuvres de Tertullien, on vient a un total de 33 traites. II y a des index 1 pour 8 de ceux-ci, 4 index sont en preparation: par consequent apres quelque temps on pourra disposer d'index de 12 reuvres de Tertullien. De cet expose nous croyons pouvoir tirer la conclusionque depuis 1920 des progres convenables et rejouissants ont ete faits. II reste cependant beaucoup a faire. Les traites de Tertullien dont un index doit encore etre fait sont au nombre de 21. lIs sont de volume different, comme on saito Quelques-uns comme I' Ad Martyras, sont tres courts, d'autres tres longs, p.e. Ie De ieiunio, I' Adversus Hermogeneme. a.; Ie plus long est naturellement I' AdversusMarcionem, qui est divise en non moins de cinq livres: chacun d'eux etant aussi long que maint autre traite de notre auteur. 11 est clair que si la realisation d'un Lexicon Tertullianeum ne vent pas se faire trop attendre, ce travail ne pent etre celli d'un seul homme, unius viri, ni meme paucorum virorum. Voila pourquoi les soussignesont pris la liberte de se constituer en consell de redaction provisoire d'un Lexicon Tertullianeum eventuellement a dresser. lIs font appel a tons ceux qui peuvent et veulent collaborer a ce Lexicon pour qu'ils se mettent en contact avec eux. Si chacun voulait prendre a son compte un traite, les livres Adversus Marcionem etant pris pour cette occasioncomme cinq livres a part, vingt-cinq collaborateurs pourraient facilement en line ou deux anneesexcerper tout Ie materiel. Ce sont precisement les Pays-Bas qui peuvent se rejouir depuis plusieurs dizaines d'annees d'un assezgrand nombre de specialistes Tertullianistes. Les soussignesespe-
1. Le huitieme est: C. I. M. I. ius graecus et latinus ad fidem VANBEEK.PassioSanctarumPer- codicum mss., Nijmegen, 1936. petuaeet Felicitatis. Vol. 1. TexSacris Erudiri. -25.
386
UN ÂŤ LEXICON TERTULLIANEUM .
(4)
rent done que cet appel sera Ie point de depart de l'initiative pour faire surgir line collaboration- et line division de travail qui, un jour, donneront a ceux qui pratiquent les lettres latines et nommement la litterature latine chretienne, Ie Lexicon Tertullianeum complet tant attendu.
J. W. Ph. BORLEFFS, Waalsdorperweg 217, La Haye. G. F. DIERCKX, Dintelstraat 100, Amsterdam.
E. MICHIELS, O.F.M., Vlamingstraat 47, Louvain.
SUMMARIUM Lexicon Tertullianeum saepius iam exoptaverunt viri eruditi, non tantum philologi velum etiam theologi. Paucorum tantum tractatuum Q. Sept. Flor. Tertulliani usque adhuc praesto sunt indices completi; nonnulli alii praeparantur; viginti unum tamen adhuc exstant opera et opuscula, quorum indices nondum elaborati sunt. Ad componendumergo lexicon totius ÂŤ tertullianitatis) viri periti et in hac materia versati hisce pagellis invitantur.
Marnix
van Sin t AIJegoncle en de theologie DOOR
J. G. STERCK (Sint-Niklaas)
Marginalia bij Dr. Can. W. A. NOLET, O. P., Marnix als theoloog. Historische Inleiding, Amsterdam, Urbi et Orbi, 1948, xI-282 bIz,
De raadselachtige figuur van Marnix heeft zich in de XIXe en de xxe eeuw in een grote belangstelling mogen verheugen. Vooral zij die zich geestesverwant voelden met den rumoerigen Geus, hebben zijn leven en zijn werken bestudeerd, zijn geschriften opnieuw uitgegeven, bun waarde en betekenis getracht te doorgronden. Deze Marnix-literatuur muntte niet altijd uit door sereniteit en objectiviteit. Bijzonder de XIXe eeuw, die zulke scherpe oppositie zag tussen Noord en Zuid, en vooral tussen protestanten (lees voor 't Zuiden: liberaal-vrijzinnigen) en katholieken, kende heftige discussie en vinnigen strijd fond den schrijver en zijn werk. Daarom is bet niet te verwonderen dat de historicus enigszing sceptisch staat tegenover de typering van den Marnix zoals hij ons in die al te polemische literatuur wordt voorgesteld, en verlangend uitziet naar de pogingen die de laatste jaren van verschillende zijden aangewend werden om door grondige en objectieve studie van's schrijvers leven en werk bet oorspronkelijk portret, in zover bet door polemische drift
388
J. G. STERCK
(2)
of onvoldoende studie mocht geschondenzijn, met zijn ware trekkeD terug te vinden. Deze belangstelling zal daDvooral uitgaan naar die werken die zich bezighouden met den meest markanten trek van Marnix' gecompliceerde persoonlijkheid: zijn religieuze geaardheid en zijn godsdienstige strijdvaardigheid. Hier spitst men vooral bet oor om een katholieke stem op te vangen, want, behalve enkele verdienstelijke bijdragen van Goossens, Polman, Prims e.a., wijst de Marnix-bibliographie ODS bier ni~t veel nummers van katholieken aan. Men verwachte nu Diet dat de dissertatie van Nolet bier volledig zal in voorzien. Schr. beperkt zich immers « zeer bewust tot Marnix' vroege levensjaren» en onthoudt zich « van een gedetailleerde beoordeling van zijn werken, ook van die "theologische geschriften" die DOgjeugdwerk kunnen genoemd worden ) (bIz. VII). Het is er hem enkel om te doen geweest« enkele schredenvooruit (te) komen op de weg, die er toe leiden zal te achterhalen van welke geaardheid Marnix' betrekkingen tot de godgeleerdheid zijn geweest» (bIz. 39). Daarom tracht Nolet bet begrip «theoloog» nauwkeurig af te bakenen (bIz. 9-46), om vervolgens te onderzoeken op welken grond en in welken zin de geschiedenisaan Marnix bet qualificatief « theoloog » toekent (bIz. 47-93). Nauwkeurig onderzoek, dat vooral in zijn tweede deel enigszins te veel uitgerafeld wordt, hoewel wij bier precies belangrijke lacunes aantreffen. Een voorbeeld moge dit illustreren: tegen bet jeugdwerk van Marnix, dat daD toch volgens Schr. zeIt « veelal als Marnix' theologisch hoofdwerk wordt vermeld » (bIz. 181), nl. zijn Biiinkorf, zijn, in den loop van de XVle eeuw Diet minder daD vijf katholieke verweerschriften samengesteld, nl.: DONCKANUS Martinus, Corte confutatie ende wederlegghinge van eenfenijnich Boeck des Byencorf. Amsterdam, 1578. HERVETGentian, Briefve Response...a un livre d'un Huguenot. Dowaai, 1598 1. COENSJan, Confutatie oft Wederlegginghevanden Biiincorff. Leuven, 1598. 1. ZieJ. G. STERCK, Van Com- se Bijdragen, XXXVI, 1944-1946, mentaire tot Tableau,in Leuven- bIz. 79-119.
(3)
MARNIX
VAN SINT ALDEGONDE
EN DE 'nIEOLOGIE
389
DAVID Joannes, Christelijcken Bie-corf del H. Roomscher Kercke. Antwerpen, 1600. Daarbij komt dan nog een verweer van een anonymus, dat ons in handschrift is bewaard, en dateert van 1581: Antirabothenus ieghenshet eerstestuck des Bijencorfs 1. Naar Schr. ons op bIz. 246 mededeeIt, heeft hij alleen van bet derde en bet vierde werk nauwkeuriger kennis genomen. Wij zullen niet beweren dat bet onderzoek van de andere werken zijn conclusies van bIz. 74, 85 en 92 zou hebben gewijzigd: bet had ze weIlic;ht vaster gefundeerd, in elke geval zijn studie steviger verantwoord. Met veel belangstelling zal de historicus kennis nemen van de volgende hoofdstukken: Marnix' studententijd (biz. 94179) en Geschriften (bIz. 180-238). Het. is er Schr. immers niet om te doen geweest, naar theologischen maatstaf een eigen oordeel te vellen over de hele literaire productie van Marnix, maar wel uit de vormingsperiode van den jongen Marnix en uit zij n eerste godsdienstige geschriften die gegevens te halen. waardoor zijn betrekkingen tot de godgeIeerdheid in die periode (tot circa 1575 dug) nader kunnen worden bepaald. Het besluit van den Schr. is precies niet vleiend voor den vaak als theoloog zo hooggeroemdenMarnix: (I Wanneer wij onder theologie willen verstaan: bet methodisch geleid, critisch gewaarborgd en systematisch geordend kennen van hetgeen men als door God geopenbaard aanvaardt. is duidelijk dat de gangbare opvatting, die Marnix onder de theoJogen rangschikt, voor zover bet zijn vroege levensjaren betreft. bezwaarlijk gehandhaafd kan worden. Een man van bet vak is hij in die periode moeilijk te noemen; zijn opleiding was er niet naar en ook zijn Bijencorf. die veelal als zijn voornaamste theologische prestatie wordt genoemd.is in opzet en uitwerking geen wetenschappelijk theologisch geschrift. Toch begint zich bij Marnix wel belangstelling voor sommigetheologische kwesties te openbarenÂť (bIz. 239). 1. Over dit hs. gaven wij in 1948 een lezing te Leiden; zie Handelingen van het iwintigste
Nederlands
Philologen-Congr~s.
Groningen.1948. bIz. 36-38.
390
J. G. STERCK
(4)
Met de meeste conclusies van den auteur kunnen wij ODS accoord verklaren. Wij hebben z_emeestal zeIt indertijd verdedigd: zo b.v. dat Marnix te Leuven geeD theologie studeerd~, dat hij hoogstwaarschijnlijk ingeschreven werd aan de universiteit te Padua,dat zijn vorming meer algemeenhumanistisch daD theologisch was, dat de Stattliche Ausfilrunge een belangrijke bron voor den Bienkorf is geweest, dat ook Thoulouze, Marnix' broeder, wellicht betrokken is bij de gene~isvan den Bienkorf, enz. De wijze waarop Nolet tot deze conclusieskomt, verdient aIleD lor. Wie zich ooit op het onafzienbaar en stekelig terrein der 16de-eeuwseliteraire productie heeft gewaagd, zal Diets dan bewondering overhebben voor de nauwkeurigheid met dewelke Schr. zijn onderzoek in dit bibliographisch labyrint heeft doorgevoerd. Het algemeen besluit van dit onderzoek over Marnix studententijd, wordt geformuleerd op bIz. 177: « Wij menen Marnix opleiding te mogen karakteriseren als een humanistische; in erasmiaanse geest begonnen en calvinistisch voltooid. » N og meer bevredigend, want meer synthetiserend en karakteriserend luidt de conclusie op bIz. 179: « Het beeld van Marnix na voltooiing van zijn academischezwerftocht wordt niet het scherpstgekarakteriseerd met de benaming: theoloog; hoe beter wij het bezien, des te overtuigender gebaart OilSBaldasareCastiglione: II Cortegiano. » Misschien zou men wel mogen zeggeli dat het betoog enigszing te goed sluit, dat de schrijver een eenmaal aanvaarde thesis hier en daar feitelijk vooropzet en dat de uitdrukking « typisch humanistisch» Diet overal voldoende verantwoord is. Dat het betoog niet buiten de steer van de waarschijnlijkheid geraakt, ligt eigenlijk aan de wankele basis. Inderdaad: de argumentering van Nolet voor den aard van Marnix' studies in de jaren 1553-1561 steunt bijna voortdurend op den Auctie-catalogus van Aldegondes bibliotheek die na den dood van den Geus, in 1598, werd uitgegeven. Schr. is zich van die zwakheid in zijn bewijsvoering bewust. Niet genoeg echter, naar het ODSwil voorkomen. De bibliophiel, die Marnix zijn leven door is gebleven, heeft zich ongetwijfeld ook later nog tal van boeken aangeschaft: talrijke passages "it zijn correspondentie en 001\ andere docu~enten (b.v. 4e~
(5)
MARNIX
VAN SINT ALDEGONDE
EN DE mEOLOGIE
391
Grootboek van Plantijn) zijn daar om dit te bewijzen. Trouwens hoogstwaarschijnlijk had hij zelf een hele bibliotheek gee-rid van zijn grootoom-kanunnik. In verband met dit alles is een onderzoekvan Marnix' literaire productie zeer leerzaam: sommige boeken, die hij beslist kende en grondig heeft bestudeerd, komen in den catalogus niei voor, zo b.v. Hervets Epistre aux desvoiesde la Fog (1566) 1 en zijn Brietve Response(1581) 2, de aan Beza toegeschreven Histoire de la Mappemondepapistique (1565, enz.) 3 e.a. Nog sprekender is het feit dat sommige werken van den Catalogus wel dateren van v66r 1569, terwijl Marnix voor zijn Bienkort van hetzelfde jaar klaarbIijkeIijk een andere editie van die werken consulteerde, wat wel bewijst dat hij de uitgaven uit den catalogus toen niet in zijn bezit had: zo b.v. vermeldt de catalogus het werk van Leander Alberti, Descrittione di Tutta Italia, in eenVenetiaanse uitgave van 1557(zie daarover Nolet op bIz. 162-163),terwijl de Bienkort de uitgave van Bologna (1550) citeert 4. Hetzelfde voor Eckius' Enchiridion locorum communium: de catalogus vermeldt een uitgave van Parijs (1556), terwijl de Bienkort beslist een andere uitgave citeert 5. Daarom is het te betreuren dat Nolet zijn laatste deel, waar hij de vroegste geschriften van Marnix behandelt, niet grondiger heeft uitgewerkt. Dat hij er voor terugschrok het geheel van Marnix' godsdienstige Iiteraire productie te onderzoeken, is best te begrijpen: daarvoor is dit reuvre te uitgebreid en de noodzakeIijke voorstudie wellicht nog niet ver genoeg gevorderd. Toch menen wij dat reeds nu een nauwkeuriger onderzoek del vroegste geschriften van Marnix 1. Marnix stelt zijn Bienkort en oak zijn Tableauvoor als een commentaar op dit werk. 2. Zie J. G. STERCK, Van Commentaire tot Tableau,bIz. 92-93. 3. Zie J. G. STERCK,ProtestantseBronnenvanMarnix' Bienkart, in Sacris Erudiri, I, 1948, bIz. 299-322. 4. Bk. 1122 en II 25 (met Nolet verwijzen we naar de uitgave : A. LACROIXen F. V~N MEENEN,
De Bijenkort der H. Roomsche Kerke, tekst verzorgd door A. Willems, 2 dIn, Brussel, 1858. Wij duiden het werk aan doorde afkorting: Bk.) De latere Franse bewerking van den Bk. citeren wij volgens.: A. LACROIXen F. VAN MEENEN:OeuvresdePh. de M. de. S. Ald. Tableaudes Dittl-rends de la Religion, 4 dIn, Brussel, 1857. 5, Bk.
.l 212.
392
J. G. STERCK
(6)
mogeIijk moet zijn, en ODSmeer zekerheid over de betrekkingen van den jongen Marnix" tot de theologie zou geven daD de toch steeds problematisch aanduidingen van den Auctie-catalogus. Hier moeten wij vooraf een rectificatie aanbrengen bij de bladzijden die Nolet wijdt aan den Bienkorf (bIz. 200-238). Reeds in 1939 had Professor van Schelven in zijn uitstekende biographie van Marnix de suggestie naar voor gebracht dat de Bienkorf schatplichtig is aan een in Duitsland tegen bet Concilie van Trente uitgegeven werk : de Stattliche Ausfiirunge 1. Dr. Nolet was zo gelukkig dit werk, dat wij indertijd tevergeefs hebben gezocht, te ontdekken in de bibliotheek der Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam. Hij geeft er een uitvoerige beschrijving van op bIz. 216-218 en 234. Marnix, die bet werk in zijn bibliotheek had en bet ook citeert in zijn Advys aengaendeden twist in de Nederduytschekercke tot Londen in Engellandt uit het jaer 1568, heeft er ruimschoots gebruik van gemaakt voor zijn Bienkorf. Nolet toont dit op overtuigende, hoewel te weiDig overzichteIijke wijze aan (bIz. 219-236). En DOgduidt hij Diet aIle corresponderendepassagesaan. Zo b.v. ontbreekt bij hem de vermelding van Bienkorf II 112, waar Marnix expliciet naar de Stattliche Ausfilrunge verwijst (weliswaar in ietwat onduideIijke term en: « Boeck der Duytsche Vorsten ende stenden om van bet Concilie van Trenten ontslagen te wezen »). De eerste uitgave van dit werk verscheenin 15642. Marnix heeft echter waarschijnlijk oak voor zijn Bienkorf de uitgave gebruikt die hij citeert in zijn Advys van 1568: « Boeck teghen bet Concilium van Trenten, ghemaeckt uyt bet bevel der standen ende Vorsten, ende ghedruckt tot Strasburgh anno 1566 3». Uit Straatsburg is ODSechter alleen een Latijnse vertaling van dit werk bekend: Adversus Synodi Tridentinae restitu1. A. A. VAN SCHELVEN, Mar- Bd 4, Nr 43216g. nix van Sint Aldegonde,Utrecht, 3. J. J. VAN TOORENBERGEN, 1939, bIz. 63. Philips van Marnix van St. Al2. K. SCHOTTENLOHER, Biblio- degonde,Godsdienstigeen Kerkegraphie ror Deutschen Geschichle liike Geschriften,I, 's Gravenhaim Zeitalter der Glautensspaltung ge, 1871, bIz. 154.
1517-15~5,Leipzi~, 1933-1935~
(7)
MARNIX
VAN SINT ALDEGONDE
EN DE nlEOLOGIE
393
tionem seu continuationem... opposita gravamina... E GermaRico in Latinum conversaa Laurentio Tuppio, Straatsburg, 1565 1. Het moet deze uitgave zijn die Marnix en in zijn Advgs en in den Bienkorf citeert. Nolet (bIz. 229, voetnoot 41) heeft den indruk dat Marnix de Latijnse citaten nit de Stattliche Ausfiirunge beter schijnt te begrijpen clan den eigenlijken Duitsen tekst. Niet te verwonderen, indien wij aannemendat Marnix niet de Duitse maar de Latijnse versie van bet werk heeft gebruikt. Wat Nolet. ons mededeelt over de Stattliche Ausfiirunge biedt ons de gelegenheid een studie, die wij een paar jaar geleden in LeuvenseBijdragen over bet werk van Marnix publiceerden 2, enigszins aan te vullen. In dit artikel hadden wij betoogd dat de Bienkorf feitelijk een uitvoerige Nederlandse bewerking is van een hoek dat Marnix in 1567, onder den schuilnaam Nicolas Jomlaiela, had gepubliceerd: Commentaire et illustration sur i'epistre missive de M. Gentian Hervet aux desvoiesde ia Fog. Dr. Nolet aanvaardt, in grote lijnen, onze conclusies(bIz. 211, 215), echter met een belangrijke restrictie: waar wij, om de onwaarschijnlijkheid van identificatie van Jomlaiela met een ander auteur clan Marnix aannemelijk te maken, de opmerking plaatsten : ÂŤ In de talrijke geschriften van Marnix vinden we er ...nergens eenbewijs voor dat hij ooit zijn toevlucht genomen heeft tot een dergelijk brutaal plagiaat 3Âť, 1. K. SCHOTTENLOHER, a. w., 4, RENENBERGEN,Verscheidenheden, Nr 43217e.
VAN
TOORENENBER- 's Gravenhage, 1878, bIz.
GEN,a. w., bIz. 553-554, spreekt over die vertaling en zegt dat de opdracht getagtekend is : Straatsburg, 31 Maart 1565. Geeft Marnix een verkeerd jaartal op, of zijn sommige exemplaren van die editie gedateerd op 1566? Het lijkt ODSin elk geval minder waarschijnlijk dat Mamix zou verwijzen naar de editie die vermeld staat in zijn bibliotheek: Statliche autturung der ursachen der Churtursten, etc. duTch vii Iheologen. (15) 66, (J. J. VAN Too..
132), daar ODS geeD uitgave van dat
jaar te Straatsburg bekend is. 2. Het reedsvermelde artikeI: Van Commentaire tot Tableau. Nolet (bIz. 212) beweert ten onrechte dat wij in dit artikel de samenstelling van bet Commentaire in 1565 plaatsen. We hebhen alleen aangetoond dat een bepaald deel (nl. de Bijenkorfallegorie, Bk II 173-198) in dat jaar werd geredigeerd.
3. BIz. 89.
394
J. G. STERCK
(8)
doet Nolet ODSopmerken dat Marnix, althans wat den zake-lijken kant van zijn argumenten betreft, in zeer sterke mate nit bet werk van zijn voorgangerskan hebbengeput. Bewijs: de afhankelijkheid van den Bienkorj ten overstaan van de Slattliche Ausjiirunge. Wij willen het niet ontkennen dat Marnix, zoals de meesten van zijn tijdgenoten, op verschillende vijvers heeft gevist: wij hebben trouwens enkele van die brooDeD opge-zocht 1, en wij menen er DOgandere te kunnen aanduiden in de werken van Bale, Barnes, P. P. Vergerio e.a. Die ontleningen zijn echter altijd fragmentarisch: nergens vinden wij er een voorbeeld van dat Marnix een heel hoek heeft geplagieerd, zoals de Bienkorj daD toch practisch volle dig in het Commentaire terug te vinden was. Het argument der Stattliche Ausjiirunge kan ODShier Diet doen twijfelen. Die ontleningen zijn immers geeDamplificatie van bet oorspronkelijk Commentaire,zoals Nolet op bIz. 216 en 218 beweert: zij zijn reeds in bet Commentaireterug te vinden. Inderdaad: het Commentaire dat tot DOgtoe onvindbaar bleek te zijn, staat tamelijk uitvoerig weerspiege.ldin de Briejue Response van Hervet 2. Dit spiegelbeeldblijft enigszins onduidelijk en het geeft ODSook Diet alles weer wat in het Commentaire staat: voldoende echter om te weten dat verschillende teksten die Nolet opgeeft als stammende uit de Stattliche Ausjiirunge, reeds in bet Commentairete vinden waren. B.v. : Bienkorj Briejue Response Nolet I 32 7uo-8 219 I 252-253 13uo-14 227 II 145 39uo 234 II 162 74uo 234 I 35 10 235 I 80 20-20uo 235 I 88 23uo-24 235 II 6 58 235 1. VgI. J. G. STERCK,Protestantse Brannen enz. 2. J. G. STERCK, Van Commentaire tot Tableau,bIz. 85-87. Van die Brie/ve Responsezijn ontot nu toe drie exemplaren b~y
kend: eenin de BibliothequeMunicipale te Reims, een ander in bet Trinity Collegete Dublin en een derde in de Bibliotheque Mazarin~ te Parijs.
(9)
MARNIX
VAN SINT ALDEGONDE
EN DE THEOLOGIE
395
Het is best mogelijk, waarschijnlijk zelfs, dat ook de andere teksten, die Nolet citeert, reeds voork'y.'amenin bet Commenlaire. De ontdekking van dele bron bewijst dug Diets tegen de identificatie Jomlaiela-Marnix. Integendeel: waar bet blijkt dat Marnix voor zijn Bienkorf geput heeft nit de Slaltliche Ausfiirunge (en Nolet, bIz. 229, voetnoot 41, doet ons' denken dat hij de Latijnse versie heeft gebruikt), en Jomlaiela hetzelfde heeft gedaan, terwijl bet anderzijds vaststaat dat Marnix in 1568,volgens zijn eigen woorden nit bet Advys, beken~ was met den inhoud van die Latijnse versie, lien wij hierin een confirmatie te meer, dat onder bet pseudonym Jomlaiela niemand aDders clan Marnix zelf schuilgaat. In bet besluit van zijn hoek, be\veertNolet: « Wanneer wij onder theologie willen verstaan: bet methodisch geleid, critisch gewaarborgd en systematisch geordend kennen van hetgeen men als door God geopenbaard aanziet, is duidelijk dat de gangbare opvatting, die Marnix onder de theologen rangschikt, voor lover bet zijn vroege levensjaren betreft, bezwaarlijk gehandhaafd kan worden) (bIz. 239). Voorlopig kunnen wij dit oordeel wel onderschrijven. Wij vragen OilSechter tevergeefs af van welkenaard Marnix' betrekkingen met de theologie in die periode wel zijn geweest: welke kwesties hebben hem vooral geinteresseerd? Waarom en hoe heeft hij ze behandeld? Misschien zal de verdere studie, die Nolet ODSin uitzicht stelt (bIz. 70, 196,239) bier meer klaarheid brengen. Intussen willen wij bier reeds eenduitje in 't zakje doell,en op bet materiaal dat de stof voor fit probleem biedt, enig licht werpen. Reeds vroeg blijkt bij Marnix een grote belangstelling voor de theologie, en vooral voor bet probleem dat hem werkelijk zijn hele leven behekst : de Eucharistie. In 1564 geeft hij eenwerkje uit, dat ex professoover dit vraagstuk handelt : dit vernemen wij uit een leer belangrijken tekst van 1582 die aan Nolet ontgaan is, en waar Marnix aan Baius schrijft : « Ut iam ante duodeviginti annos, libellum contra illam sententiam in lucero ediderim 1». Het feit dat dit boekje tot DOg 1. Zie Michaelis Baii ,... ope- len, 1596, bIz. 'tOt! rq ...stu4io A. P, Theologi, ~eQ~
J.
396
G. STERCK
(10)
toe Diet teruggevonden... of geidentificeerd werd, laat DOg Diet toe bet bestaan er van in twijfel te trekkeD. Dezelfde belangstelling voor de tbeologie blijkt ook uit den Bienkorj. De Bienkorf is, zoals boven gezegdwerd, een amplificatie van wat reeds in bet Commentairevan 1567was vervat : voor dit amplificatief karakter getuigen verscbeidene cbronologiscbe aanduidingen: b.v. Bienkorj I 16 (5 Januari 1569), I 13 en II 75 (dood van Don Carlos: Juli 1568), II 74 (47 jaar na bet placcaat van 1521 : dug 1568), II 77-78 (3 jaar na bet provinciaal concilie van Utrecbt van 30 October 1565), I 42 (Spanjaards te Groningen : April 1568)enz. Die aanduidingen bewijzen dat Marnix zijn oorspronkelijke versie van bet Commentaireterdege beeft bijgewerkt. Hetzelfde wordt bewezen door de talrijke -nu eens grote, clan kleine -fragmenten die, blijkens bet contextt interpolaties zijn: b.v. Bienkorj I, 43, 58, 197, 204t 206 (teksten uit bet werk van Josse van Ravesteyn of Judocus Tiletanus: Conlessionissive doctrinae... succincta conjutatiot Leuven 1567); Bienkorj I 166 (tekst uit bet Misboek nae't ghebruyck van Munster); Bienkorj I 21-27 ÂŤ( Les Precurseurs de la Reforme... ÂťI); Bienkorj I 46-49 (tekst uit Histoire de la mappemondepapistique), enz. Van geen enkele dezer interpolaties vinden wij enig spoor in de Responsevan Hervet. Zij zijn waarschijnlijk eerst in 1567-1569 door Marnix ingelast geworden. Wat ten andere gemakkelijk te begrijpen is: het hoek van Tiletanus verscheen pas in 1567t het misboek van Munster consulteerde Marnix waarschijnlijk in Emden, terwijl de Histoire de la Mappemonde Papistique in 1566-1567te Geneve bet licht zagl. Het staat dug vast dat sommige delen van den Bienkorj voor het eerst in 1567-1568,of in de eerste dagen van 1569 werden geschreven. Voor het grootste deel was de Bienkorf echter reeds vervat in het Commentairevan 1567. Wanneer werd nu de inhoud van het Commentairesamengesteld? Het antwoord schijnt eenvoudig te zijn: toen in 1566 te Ant-
1. Zie Prot~3t<Vtt$eBroMell, bIz. 317-321,
(11)
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE nlEOLOGIE
397
werpen de Epistre aux desvogesde la Fog werd in 't licht gegeven. heeft Marnix bet plan opgevat den Fransen kanunnik Hervet in een groot polemisch werk te weerleggen.werk dat -in eerste gent -verscheen in 1567: bet Commentaire! Hoe evident dit antwoord ook schijnt te zijn. toch zijn wij eenandere mening toegedaan. In 1566. misschien zelfs in 1567. heeft Marnix bet boekje van Hervet in handeD gekregen 1. V 66r dieD datum echter was hij reedsbezig aan een anti-katholiek werk. dat ODS in den Bienkor/ bewaard.is gebleven. Wij trachten dit te bewijzen. In Bienkor/ I 5-6 geeft Marnix fen korten en juist geformuleerden inhoud van Hervets Epistre. Die tekst. die feitelijk ook bet plan bevat volgens hetwelk hij zijn pamflet zou uitwerken 2.is van groot belang : Dese diepgrondige ende hoogh-gheleerde Sendtbrief. of Missive des EerweerdigenDoctoors, Meester Gentiani Hervet, gheschreven aen de p,fghedwaeldevande Heylighe Roomsche Catholijcksche Kercke, wordt in ses voornemelijkste Hooftstucken ghedeylt. Waer van bet eerste is : als dat de Ketters ende HughenooseD sich Diet en kunnen voor gheloovighenuytgheven, dewyle zy Diet alles en ghelooven, dat onze lieve Moeder en Heylighe Kercke ghelooft, buyten de welcke gheen saligheydt te haleD en is, ende insonderheyt. dat sy de transubstantiatie des broodts in bet waere Lichaam Christi. Diet en willen ghe-
looven. Het tweede is aen bet eerste gheknoopt, namelick. datzy met grooten onrecht voorhouden, als dat men Diets en behoort aen te nemen buyten de Heylighe Schrift. Het derde, dat sy de seven Sacramenten, ende insonder-
1. Hij heeft het .nu onlancx lode stadt van Antwerpen gesien & (Bk. I 13). Dit moet dus gebeurd zijn v66r April 1567, want toeD verliet hij de stad. Marnix gebruikte de vierde Franse uitgave (Antwerpen, 1566).
Zie J. WILLE, Marnix' Bijenkart, Scheveningen,1919. Vooral bIz. 38, 41, 61, en 67-68. .2 Marnix is immers van plan c op elck stuck stercke endebet quaemebewijsredente voeghent (Bk. I 7).
J.
398
G. STERCK heydt de Oorbiechte, bet Sacrament des Houwelijcks, code bet heylighe OIyseI Diet en ghelooven. Het vierde, dat sy den Catholijckschen groat onrecht doell,
aIs sy se voor Afgoden-dienaers code Idololatras schelden. Het vijfde, dat sy aDdersDiet en soeckendan vleeschelijcke vrijheidt. Het sesdeende bet laatste, dat hare predicanten zijn ongheleerde buffeIs ende Ieyden een boos ende ongheschickt
leven. Laten wij nu de uitwerking van dit plan in den Bienkorf nagaan. Het is opvallend hoe ongelijk die deleD van Hervets betoog in den Bienkorf verwerkt zijn: aan de eerste twee « puncten )} (een elftal bladzijden in het Franse werkje) besteedt Marnix de meer dan 300 bladzijden van Bienkorf I, terwijl de vier volgende « puncten)} (een zestiental bladzijden in bet origineel) bet moeten stellen met circa 160 bladzijden in Bienkorf II. Het Commentairemoet dezelfdeanomalie vertoond hebben: immers, circa 35 van de 77 folia lit de Responseworden besteed aan objecties tegen de eerstetwee delen van de Epistre. In het tweede deel van den Bienkorf wordt Hervet tamelijk nauwkeurig op den voet gevolgd : de laatste vier « puncten )} worden er respectievelijk in Bienkorf II 5, 23, 71 en 97 juist herhaald en ontwikkeld. Vergelijk slechts de titels van de Stucken en de Capittels met Bienkorf I 5-6. De eerste twee « puncten )} ondergaan echter cen ander lot. Ze worden in Bienkorf I 17-124 en 125-319helemaal anders uitgewerkt dan Bienkorf I 5 laat vermoeden. Dit valt ons nag meer op wanneer we den tekst van Hervet, zoals Wille dien uitgaf 1, vergelijken met de uitwerking in denBienkorf : de laatste vier punteD worden op den voet gevolgd, terwijl de eerste twee breedvoerig uitgesponnen en aangelengdworden. Hervet wordt trouwens in Bienkorf I bijna niet meer vernoemd: er zijn hele brokken waar hij practisch verdwijnt (b.v. 131-97 en 154-319). Terwijl Hervet in zijn tweede punt spreekt over de vroe1. NI. met de aanduiding van den Bk. de corresponderendepassagesin
(13)
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE ~
DE mEOLOGIE
399
gere ketters: Berengarius, Wiclef, Hus, enz., worden die in den Bienkorf in het eerste stuk behandeld (Bienkorf I 20-27). In tegenstelling met de Epistre, tweede stuck, waar bewezen wordt dat de katholieken ook nog andere dingen aanvaarden dan die in de Schrift staan, zal Bienkorf, tweede stuck, precies .(op spottende wijze natuurlijk) bewijzen dat alles wat de katholieken geloven, wel in de Schrift staat, terwijl de Tradities die Hervet in zijn tweede stuck behandelt, door Marnix reeds in het eerste stuck worden besproken. Men zal opwerpen: dat Marnix de eerste twee stucken zo uitvoerig behandelt is goed te begrijpen: het is het meer dogmatisch deel van Hervets betoog. Daarbij kan het met Marnix gegaan zijn zoals met menigen auteur: hij heeft zijn opzet al te breed opgevat : nadat hij de eerste twee pun~ ten had uitgewerkt, ontbrak hem de tijd of het talent om het overige deel ook zo uitvoerig te behandelen. Hij heeft dan, voor de laatste vier stukken, maar dichter aangesloten bij Hervet, en zijn verklaring veel korter gemaakt. Dat hij in het "eerste deel veel gemakkelijker van Hervets werk afweek is, precies wegens de uitvoerigheid van dat deel, gemakkelijk te begrijpen. Op deze objectie zal de Bienkorf zelf antwoorden. In II 167-168 (het Besluyt des Boeckx) schrijft Marnix: ÂŤ Hier hebstu,lieve leser,eencorte wtleggingheende verklaringhe op den sendbrief of missivedeshooghgheleerden doctoors MeesterGentiani Hervet, welcke niet alleenlijck daer op dient, maer op aile boeckenendegeschriftender catholijcksche schrijvers, ende beschermersdes Roomschen Stoels. Want wij hebben bier in op bet aldercorsteende alderduidelijcksteverhaelt, de tweevoornemelijckstefondamenten, daer aile haer geschriften,bewijs-redenen,conclusien ende syllogismenop ghefondeertende gheslaghenzijn namelijck: Het eerste: de h. CatholijckscheKercke wat sy is, waerin sy bestaat,endehoeverre hare ma.chtstreckencan. Ende bet tweedenamelijck: de uytleggingheder Schrift, a.lwa.ereen yeghelijck met oogensien mach, dat hoewelde Hughenoosen ende Lutherianensich altijdt op den text der Schrift beroepen,nochthansgOOcan onseI. Moederde H. Kercke den selventext met bequameuytleggingenalsoofijn
400
J. G. STERCK
(14)
matighenendebuyghen,dat hij gantschelijcktot haleDvoordeel is streckende.I) Wij hebben dezen langen tekst geciteerd, omdat hij voor onze bewijsvoering bet grootste belang heeft. Men zal inderdaad aanstonds opmerken, dat de korte recapitulatie van den inhoud, zoals die bier gegevenwordt, niet overeenkomt met bet resume van Hervet in den Bienkorj I 5-6. Van de zes aangekondigde punten worden er bier slechts twee herhaald, en die twee luiden dan nog heel anders dan in den Bienkorj 15. De formuleringvan Bienkorj II 167168 komt echter helemaal overeen met de opschriften van bet eerste en bet tweede stuck, zoals Marnix die geeft in Bienkorj I 17 en I 125. Om ons betoog duidelijker te maken laten we de teksten zeIt spreken: a. -1) Biencorl I 5: {(Waer van bet eerste is: als dat de Ketters endeHughenoosen sich Diet en konnen voor gheloovighen uytgheven, dewijle zij Diet alles en ghelooven,dat onselieve Moederde Heyligeh Kercke ghelooft, buyten de welcke gheensalicheydtte haleD en is, ende insonderheyt, dat zij detranssubstantiatiedesbroodtsin bet waereLichaam Christi Diet en willen ghelooven.& 2) Bienkorl I 17: {(waer in ghehandeltwort, wat de H. RoomscheKercke sy : waer in haer macht ende authoriteyt bestaat, endehoe verre sy streckt: endewoldt besloten,dat de Lutheranen ende Hughenoosen voor geeD gheloovigen
conneDghehoudenzijn, maar moetenals Ketters verbannen en de verbrantworden.& 3) Bienkorl II 166: {(Het eerste: de h. Catholijcksche Kerckewat syis, waerin sybestaet,endehoeverre haremacht strecken can.) b. -1) Bienkorl I 5 : ÂŤ Het tweedeis aen bet eerste gheknoopt, namelijck: dat zij met grootenonrechtvoorhouden, als dat men Diets en behoort aen te nemen buyten de Heylighe Schrift. $ 2) Bienkorl I 125: ÂŤwaer in ghehandelt woldt van de cracht ende ghenoechsaemheyt del Schriften, ende insonderheyt van de uytlegginghedel selven. Ende voort worden
401
(15)
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE
EN DE THEOLOGIE
aIle punckten des Roomschengheloofsmet der Schrift bewesen.» 3) Bienkorl II 167-168:« Ende de tweede,namelijck: de uytlegghingheder Schrift, alwaar een yeghelyckmet oogen sienmach, dat hoewelde Hughenoosen endeLutheranensich altijdt op den text der Schrift beroepen,nochthanssoo can onseI. Moederde h. Kercke den selventexte met bequame uytleggingenalsoofijn matighenendebuyghen,dat hy gantschelijck tot haren voordeelis streckende.» Wat stellen we nu vast? Bienkorf II 176.168 geeft feitelijk slechts den inhoud op van Bienkorf I, en dat niet volgens bet aangekondigd plan van Bienkorf I 5, maar volgens de uitwerking van Bienkorf I 17 en I 125 1. Wij durven daarom de volgende thesis formuleren: Bienkart II 167 geeft ons den korten inhoud van een ander werk, dat Marnix klaar had, of waaraan hij bezig was vooraleer hij bet boekje van Hervet bestudeerde. De inhoud van dit eerste werk staat substantieel vervat in Bienkorf I. Later heeft Marnix bet hoek van Hervet gevonden, zijn reeds bestaand werk aan de eerste twee punten van Hervet aangepast, en de vier andere punten van Hervet verder behandeld. Dat Bienkorf I en Bienkorf II 167-168 (Besluyt des Boecx) fen oudere versie bevatten, zal door enkele andere beschouwingen geconfirmeerd worden. In Bienkorf II 168 (Besluyt des Boecx) zegt Marnix: «merckende de grondige oorsaken van aIle beroerten ende oproeren, die binnen veertich jaren herwaerts int christenrijck over de saken der religie ende Godtsdienst gheweest zijn.» Hoogstwaarschijnlijk spreekt hij bier over bet eerste placcaat van Keizer Karel (1521). Hij zal natuurlijk bet cijfer afgerondhebben: in de jaren 1566-67-68 kan men echter moeilijk fen afronding tot 40 begrijpen. Veel logischer zou
1. In Bk. I 14 zien we een poging van Marnix om deze weiDig logische uitwerking te recht. vaardigen: «Ende dewijle ick sach, dat het noodich was SQm-
S~ri$ ~r"diri. -~§,
mige dingen breder te verhalen. insonderheytvan de weerdicheyt endeAuthoriteyt der H. Schrift ~ en~. :Zieoak Bk. ! 3 en J 28-29.
J.
402
G. STERCK
(16)
het zijn claar te spreken over 501. Onze tekst is dus ouder: van 1565 of DOgvroeger. Het feit dat Bienkorj I veel meer theologische uiteenzettingeD geeft 2 en bewij sIevert van langer en rustiger werk, en bovendien zo uitvoerig is, terwijl Hervet er practisch weiDig of Diet in voorkomt, pleit voor onze thesis. Daarbij kunnen wij nu betel begrijpen hoe sommige brokken van Bienkorj II reeds verwerkt staan in Bierikorj I of er ten minste gepast konden worden ingelast 3. Wij menen dat wij dit zo kunnen verklaren: in Bienkorj I stonden die passagesreeds vroeger vermeld,in Bienkorj II werden ze herhaald omdat Marnix daar aan bet schema van Hervet vasthield. Marnix schijnt zeIt toe te geven dat zijn werk slechts losjes verbonden is met de Epistre van G. Hervet. Hij zegt bet reeds in de opdracht aan Sonnius : «Ende mits bier Diet en is geschreven, bet welcke op bet voorgenoemde boeckxen van E. U. gemaeckt, Diet evenwel, ja noch beter passe, clan op bet boeckxen Gentiani, enz. » (Bienkorj I 15). Nog duidelijker affirmeert hij dit in Bienkorj II 167: « Hier hebstu, lieve lezer, een corte wtlegghinghe ende verclaringhe op den sendbrief of missive des hooghgheleerdendoctoors meester Gentiani Hervet, welcke niet alleenlijck daer op client, maer op aIle boecken ende schriften dercatholijckschen schrijvers, ende beschermers des Roomschen Stoels I). 1. Bk. II 72 spreekt ook over dit placcaat, en zegt dan uitdrukkelijk: « binnen sevenenveertich jaren ». Die tekst is dug geschreyen in 1568. Dat Bk. II 168 ook slaat op dit placcaat ligt voor de hand. Of anders zou men een nog vroegere gebeurtenis moeten aanvaarden (bv. de opstandigheid of de veroordeling van Luther), wat onze thesis nog zou versterken. Ook in zijn Vraye Narration spreekt Marnix over dit eerste placcaat van Karel V, en ook daar heeft hij bet over bet bloed dat 4 depuis quarante ans en ~a » vergoten werd.( J. VANTOORENEN,
BERGEN,Marnix' Godsd.en Kerk. Geschrijten, 141). De Vraye Narration die bet licht zag in 1567 en heel wat overeenkomst vertoont met den Bk. gaat hoogstwaarschijnlijk zelf terug op bet Commentaire. 2. Zie b. v. Bk. I 51-97, 127140, 160-182, enz. 3. Zie b. v. Bk. II 23 enz. (ook Bk. II 37 enz.) en Bk I 278 enz. (Aanbidding van de beelden); Bk. II 35 enz. en Bk. I 160 enz. (Sacrament des Altaars) ; Bk. II 102 en Bk. I 305 (zedeloosheiq
van qe geestelijken),e~:
403
(17)
MARNIX V~
SINT ALDEGONDE EN DE THEOLOGIE
Wij blijven dus de mening toegedaandat en in denBienkorf en in bet Commentaire brokken uit vroeger polemisch werk van Marnix verwerkt werden. Dat die oudere fragmenteD vooral in Bienkorf I zullen tevinden zijn, hebben wij hierboyen aangetoond1. Toch blijft bet ook mogelijk dat sommige stukken,van Bienkorf II op een ouder werk teruggaan. Bienkart II 13 (2e Capittel van bet derde Stuck) brengt ODStot dit besluit. Marnix spreekt daar over bet getal van de Sacramenten. De katholieke Kerk heeft gestipuleerd « datter maar seven Sacramenten zijn, die deze zonden verdrijven ende overwinDell. « Item, daer is oock van seven segelen ghesproken, daer bet boeck des Ouden Testaments mede verseghelt is gheweest. Item, daer zijn seven pilaren, daer de Kercke mede ondersettet wordt : hoenae zullen dit de sevenvoornemelijckste nieuwe Bisschoppen zijn in de Nederlanden? Namelijck de Cardinael Granvella, de President Viglius, Franciscus SonDillS, Petrus Curti us, Joannes Lindanus de Castro, ende Pater Knijf, die doch de h. Roomsche Kercke als vaste pilaren ende stijlen ophouden, datse Diet in d'asschenen valle. » Om bet belang van dezentekst te begrijpen is bet nodig bier Dog eens een kort overzicht te geven van de kwestie, die in. de tweede helft van de XVIeeeuwzoveel beroering verwekte in de Nederlanden: de oprichting der nieuwe bisdommen. In 1559 tekende Palls Paulus IV de bulle, waarbij de Nederlandse Provincien werden verdeeld in drie aartsbis. dommen en vijftien bisdommen. Voor onze studie zijn vooral van belang bet Vlaamse aartsbisdom Mechelen met de bisdommen Antwerpen, Gent, Brugge, Ieperen, 's Hertogenbosch,Roermond; en bet Gelders of Noord-Nederlandse aartsbisdom Utrecht met de bisdommen Haarlem, Deventer, Leeuwarden, Groningen, Middelburg. Na allerlei moeilijkheden werden de bisschoppen aangesteld. In 1562 waren aIle bisschoppen benoemd, uitgenomen die van Antwerpen en die van Gent: Mechelen (Kardinaal Granvelle); Brugge 1. Men zal opmerken dat de meestechronologischeaanduidingenvoor 1567-1568 te vinden zijn
in de Opdracht aan Sonnius en in Bk. II.
404
J. G. STERCK
(18)
(Petrus Curtius); Ieperen (Martinus Rythovius); 's Hertogenbosch(Franciscus Sonnius); Roermond (Wilhelmus Lindanus); Utrecht (Frederik Schenk van Toutenburg); Haarlem (Nicolaas van Nieuwland); Deventer (Johannes MahuSillS); Leeuwaarden (Remigius Driutius) ; Groningen (Johannes Knijff, O.F.M.); Middelburg (Nicolaas de Castro). Als wij nu den tekst van Marnix, zoals die in 1569 gedrukt werd, opnieuw lezen, dringen zich enkele leer interessante beschouwingen op: 1) Viglius is nooit bisschop geweest; 2) Petrus Curtius was reeds in 1567 gestorven; 3) Lindanus krijgt bier den voornaam Joannes,terwijl hij in werkelijkheid Wilhelmus heet; 4) De Castro en Knijff worden bier bij de ÂŤ voornemelijckste nieuwe bisschoppenÂť gerekend: en toch worden zij netgens meer in den Bienkorf vernoemd, terwijl de aartsbisschop van Utrecht en Nicolaas van Nieuwland bet wel elders moeten ontgelden (Bienkorf II 77), maar bier niet vermeld worden; 5) De hele argumentering van Bienkorf II 13-14 wordt teruggevonden in Tableau III 235-237. AIleen onze passage over de nieuwe bisschoppenis weggelaten. Dit alles is voldoende om een nauwkeuriger onderzoek te rechtvaardigen. Uit dit onderzoek menen wij te mogen besluiten, dat onze tekst heel wat ouder is dan 1568. AIleen in die veronderstelling kunnen wij de aangestipte eigenaardigheden verklaren : 1. Viglius. -Het is ondenkbaar dat Marnix onkundig gebleven is van de brandend-actuele kwestie der nieuwe bisschappell en al bet tumult dat dit vraagstuk in de Nederlanden verwekte. Zijn opdracht aan Sonnius, zijn invectieyen tegen Lindanus, zijn anecdoten over sommige bisschoppen zijn daar om bet te bewijzen. Als hij den naam Viglius neerschrijft, zal dat zo maar niet uit de lucht gegrepen zijn. Is Viglius geen bisschop geworden, dan moet men tach zijn benoeming ergens verwacht hebben. De meeste bisschoppen werden benoemd tussen 1559 en 1563. Aileen Gent en Antwerpen maken bier uitzondering. In bet gekonkel rand bet bisdom Antwerpen hebben wij nergens Viglius ~ls candi-
(19)
MARNIX
VAN SINT ALDEGONDE
EN DE THEOLOGIE
405
daat ontmoet. Dit is echter wel het geval voor het bisdom Gent. In een brief van Granvelle aan Philips II (15 Maart 1560) oppert de schrijver de mening dat Viglius, die coadjutor was van den p,roostvan Sint Jan, wellicht de geschikte man zou zijn voor den bisschopszetelvan Gent 1. En op 8 October ,1564 schrijft Margareta van Parma aan Philips II dat, v~lg~ns geheime i~lichtinge~ di~ zij heeft ge~',tmen,me.n aan VIghus o.a. verwlJt « de n aVOlr voulu acce:lter la dlgnited'ev~que de Gand, et d'avoir voulu y contraindre l'abbe de Saint-Pierre, quoique celui-ci, tant par son ignorance du Flamand, que par sa vie peu exemplaire, y flit peu propre I 2» Nadat eerst nag de candidatuur van den ouden abt was voorgedragen en geweigerd, duidde de koning op 25 November 1564 Cornelius Jansenius aan als bisschop van Gent. Rome deed de benoeming op 6 Juli 1565: het is echter pas op 8 September 1568 dat Jansenius zijn plechtige intrede te Gent zal doen. De benoeming van Jansenius is niet lang geheim gebleven, hoewel de koning gevraagd had de zaak stil te houden tot dat de bullen uit Rome zouden zijn toegekomen3. Viglius en anderen wisten bet spoedig4. Trouwens, zoals blijkt uit den bovenvermelden brief van de landvoogdes, was het geweten dat Viglius de candidatuur ontweken had. En bet feit dat hij met Nieuwjaar 1565 een beroerte kreeg, zodat hij van clan af minder op het voorplan kwam, zal oak wel voor de openbare mening zijn candidatuur minder waarschijnlijk hebben gemaakt. De fijne speurder die Marnix was, zal van dit alles niet onkundig gebleven zijn °. Daarom durven wij besluiten dat 1. Ch. WEISS, Papiers d'Etat du Cardinal de Granvelle, VI, Parijs, 1846, bIz. 21. 2. GACHARD,Correspondancede Philippe II, I, BrusseI, 1858, bIz.
319-320. 3. ID., bIz. 327. 4. Over de oprichting van het Bisdom Gent, zie G. DE MUNCK in Collationes Gandavenses, X, 1923, bIz. 33-41 en 193-201 ; XI, 1924, bIz. 33-42 en XII, 1925,
bIz. 196-200.
5. In verb and met Margareta van Parma beweert Marnix later weI: « Je ne monstrai onques Ie moindre indice de vouloir suivre Ia piste de sesruses, qui m' estoient entierement incognues, comme n'aiant jamais hante sa cour II. (LACROIX-VAN MEENENt (Euvres de Philippe de Marnix de Sainte Aldegonde. Correspondanceet Melanges, BrusseI, 1860, bIz. 436). Dit belet echter Diet dat hij zal op de hoogte geweest zijn van de
J.
406
S'fERCk
(20)
hij zijn tekst over de nieuwe bisschoppengeschrevenheeft ten laatste in 1565. Deze hypothese verklaart ook de andere eigenaardigheden die wij in den tekst van Marnix ontmoeten : 2. Dat hij Petrus Curtius DOg vermeldt die toch op 16 October 1567 overleden was. Hij vertelt ook wel over hem een anecdote in Bienkorl II 79-80. Maar, waar een anecdote over een overledene gemakkelijk aan te nemen is, geeft de tekst van Bienkorl II 13 beslist den indruk dat bet bier over leven:den gaat. 3. Dat Marnix bier Lindanus een verkeerden voornaamgeeft: Joannes, terwijl hij hem in de andere plaatsen van den Bienkorl bij zijn echten naam, Wilhelmus, noemt (VgI. Bienkorl I 31, 53, 111, 112). .AIleen in Bienkorl I 57 noemt hij hem ook Joannes, maar die tekst heeft in latere edities een variante. Trouwens wij menen dat bet pro van de vier andere gevallen bier sterker is daD dit contra. 4. Ook bet feit dat Marnix, die in heel den Bienkorl nergens De Castro of Knijff noemt, ze bier toch opsomt, terwijl Nicolaas van Nieuwland en Schenk van Toutenburg over wie hij zich in Bienkorl II 77-78 vrolijk maakt, er buiten gelaten worden, is n~ gemakkelijk te begrijpen 1. 5. Dat de corresponderendeplaats in Tableau III 235 precies de passageover de nieuwe bisschoppenweglaat, bewijst dat Marnix onzen tekst in den Bienkorl neergeschrevenhad met de gedachte er iets zeer actueels door te formuleren. Wij aarzelen dan ook niet' om te besluiten: bier hebben wij te doen met een tekst, die heel wat ouder is dan 1568: en waarvan we den terminus ad quem zouden plaatsen fond Nieuwjaar 1565. Het zullen natuurlijk niet alleen deze vier, vijf regels zijn die een oudere versie bevatten : daarvoor zijn ze te gepast en te innig vervlochten met de rest van de redenering over bet intrigues omtrent de nieuwe bis-
scboppen.
1. Vermelding verdient bovendien bet feit dat, in Bk. II 141, Waar Marnix opnieuw over Vi-
glius spreekt, hij Diet de minste allusie maakt op zijn zgz. bisschopszetel. Hij noemt hem slechts ÂŤ Viglii des eerweerdighen Abts van S. Baven te Ghendt t.
(21)
MAftNIX
VAN SINT ALDEGONDE
EN DE THEOLOGIE
407
setal van de zevenSacramenten. Het lijkt zeer waarschijnlijk dat heelbet fragment Bienkorf 1113-19eenoudere versie geeft. In bet wordingsproces van onzen Bienkorf zoals wij bet schematischvoorstellen: A (de oudereteksten), B (Commentaire), C (Bienkorf), wordt bet echter moeilijk om de bijenkorf-all~gorie, zoals die uitgewerkt wordt in de Uytlegginghe van Bienkorf II 171-198, te situeren. Wij hebben vroeger bewezen dat die bijenkorf-allegorie een oudere satire is, die Marnix fond 1565 schreef. Wanneer heeft hij nu die allegorie verbonden met zijn dogmatischpolemisch werk? Wij zeggen.verbonden». Want wij houden bet er voor dat de allegorie ontstaan is, onafhankelijk van bet oudste werk (A). Wij menen dit te mogen opmaken uit de volgende
details: 1. « Bijenkorf» wordt slechts zelden in den loop van bet werk geciteerd (Bienkorf I 93, 94, 96, 104: begin of einde van een kapittel); in Bienkorf II is dit zelfs nergens bet geval ; 2. De allegorie bevat geen enkele allusie op den tekst van bet polemisch werk zelf ; 3. De eerste alinea van Bienkorf II 168 schijnt werkelijk bet slot te zijn geweestvan den oertekst (A) : « Wilt bet daDlesen,endeonsenarbeydt in danckesemen; ende merckende grondige oorsakenvan aIle beroertenende oproeren,die binnen veertich jaren herwaertsint Christenrijck over de saken der religie ende Godtsdienstgheweest zijn. wilt den Heere bidden, dat hy om sijns soonsChristi J esuwille balde verschijnen; ende den verderverendevervalscherzijns H. Woorts met den adem sijns mondts ende cracht sijns gheests dadelijck storte, tot grootmakinghe sijns heylighen naems. ende tot opbouwinghe sijner ghemeynte.
»
Die allegorie was nos niet opgenomen in bet Commentaire: bet is hoogst onwaarschijnlijk dat Hervet er in zijn Response met geeDwoord zou hebben over gerept. Zij wordt derhalve ook niet vermeld in den titel van bet Commentaire.iets wat bij onzen Bienkorf wel bet geval is. Toch geloven wij dat ~r tussen b~t Qudste wer~ (A) en de
408
J. G. STERCK
(22)
allegorie reeds enig verband heeft bestaan v66r de kennismaking met bet boekje van Hervet: wij menen dit althans te mogen opmaken nit bet feit dat enkel in Bienkorj I (93, 94,96, 104) de allusies op den bijenkorf voorkomen, en dit in Bienkorj II nergens bet geval is. Om welke reden echter Marnix de bijenkorf-allegorie, op dewelke hij nochtans in zijn Commenfairereeds een allusie maakt 1, in dit laatste werk niet heeft opgenomen,blijft ons
onbekeÂĽ
*** Wij recapituleren. Na onze studie zien we de genesisvan den Bienkorf als voIgt: 1. Reeds vroeg (d.w.z. in elke gevaI, v66r dat hij bet plan opvatte de Epistre van Hervet te weerleggen)zette Marnix een of rneer polernische werken op touw, waar hij vooral bet gezag van de Roornse Kerk betwistte, en de Calvinistische opvatting over de interpretatie van den Bijbel verdedigde. 2. Onafhankelijk daarvan schreef hij circa 1565 de bijenkorf-allegorie. 3. Daarna verbond hij die bijenkorf-allegorie op een of andere wijze met zijn vroeger polernisch werk. 4. In 1566 of 1567 stelde hij zijn CommentaireBarnell. 5. Van dit Franse hoek rnaakte hij in de jaren 1567-1568 een Nederlandse bewerking, die, bijgewerkt, uitgroeide tot den Bienkorf van 1569. De eerste phase van dit groeiproces blijft duister. Wat wij zegden over Bienkorf II 13 (Viglius tuBBeDde nieuwe bisschoppen) verplaatst ODSv66r 1565. In de jaren 1562-1565 heeft Marnix geleefd (Icornrne cache sons Ia croix des persecutions 2Âť. Die afzijdigheid van bet openbaar politiek Ieyen zal wel een gunstige tijd geweest zijn voor zijn Ietterkundige activiteit. Gaf hij Diet reeds in 1564 een werkje lit over de Eucharistie? Het zal ook gedurende deze jaren geweestzijn dat hij studiernateriaal verzarnelde over en tegen de Anabaptisten. Uit zijn brief van 10 Januari 1566 aan J. Zi~ Respons!!;fO27,
2. Correspondance. bl~. 436,
(23)
MARNIX
VAN SINT ALDEGONDE
EN DE THEOLOGJE
409
Beza blijkt voldoende zijn belangstelling voor dit onderwerp 1. Later zal hij die jeugdbelangstelling DOgaffirmeren: in de Voorreden van zijn Ondersoeckingeende Grondelijcke Wederleggingedel GeestdrijvischeLeere van 1595 schrijft hij : « Doch also wij over langen tijt dat by fen hadden begonnen te rapel! 2». Nog duidelijker schrijft hij in 1598 over hetzelfde werk: « II y a quelque temps que j'avoie este requis d'aucuns de nos Eglises, de mectre en lumiere quelques memoires que autrefois j'avoie recueilli en ma jeunesse 3» De grote problemen, die hem in die jaren bezighielden: bet gezag van de Roomse kerk, en de juiste interpretatie der Schrift, vormden de kern van zijn studie, en zullen ook de kern vormen van bet oudste werk (A) 4. kennis niet als evident vooropge1. m., bIz. 114-118. 2. J. VAN TOORENENBERGEN, steld? Vooral daar Schwenckfeld bier handelde over Marnix' theoMarnix' Godsdienstige en Kerkelogisch stokpaard: bet Avond[iike Geschritten, dl. II, 's Gramaal. venhage, 1873, bIz. XIII. 4. Die problemen zullen hem 3. Correspondance,bIz. 402. In de Ondersoeckinge treffen ODS niet meer loslaten: zie b, v. zijn vragenaanBaius (OperaBaii,blz. bepaalde passages door bun opvallende geIijkenis met den Bk : 235), zijn Ondersoeckinge (waarvergeIijk b.v. VAN TOORENENBER- van de inhoud wordt verklaard op bet titelblad: VAN TOOREGEN, II 193 met Bk 1248; VAN NENBERGEN, a. w. II, 1), en zijn TooRENENBERGEN,11194metBk Tableau.Jan Coens deed reeds II74; VAN TOORENENBERGEN, II hetzelfde opmerken in zijn Con226 met Bk. I 248-250 en 269. NOLET, bIz. 66 en 193, wil dieD futatie van 1598: «Philips AIdegonde? die is int lant bekent tekst nit de Voorreden van de ghetijck eenenquaden penninck/ Ondersoeckingevoorstellen als een en ick sonde eensdeelswel gheIiteraire fictie. Ten onrechte: de looven dat hy den auteur is van vermelde brief van Marnix aan den biencorff / want de questien Beza, de tekst nit Correspondanen propositien die hy oller een ce 402, en de brief van Petrus deel iaeren dede aenghevenaen Colonus aan Beza pleiten voor doctoor Michiel de Bay Cancelde waarheid van Marnix' versie. tier der Vniversiteyt van Louen / De waarde van bet Iaatste getuiende de antwoordedie hy nadergenis wordt door NOLET,bIz. 190, bani schreeftegen denseluendocgeminimaliseerd: Colonus vindt dat Marnix een boekje --Van door / die comengheheelouereen metghene dat staet in desenbien Schwenckfeld moet weerleggen corff/ iae tis bynaer tselue/ wtge« omdat hij. bekend is met de nomen dat bet eenvlaemschi5/voIkstaaI en er tijd voor heeft &. ~aar wordt }1terde theologisch~
~pqe aa'pq~rlatyn fl,
41.0
J. G. STERCK
(24)
Nolet heeft « een nadere bespreking van Marnix' oudere geschriften Van de beeldenalgheworpenen Vraye Narration weggelaten, deels om de half-politieke strekking van deze werkjes, deels om bun sterke overeenkomst met de Bijencorf» (bIz. 238). Toch is een onderzoekvan de VrayeNarration gewenst, omdat we bier waarschijnlijk sommige fragmenten nit bet Commentaire zullen terugvinden. Ook Marnix' werk op scripturistisch gebied laat Nolet onbesproken (bIz. 196-199). Ten onrechte: aangezien de schrijver van den Bienkorl reeds vele teksten nit de Schriftuur in eigen vertaling aanbiedt 1. Wij zullen niet beweren dat de beschouwingendie wij bier naar voren brengen, Nolets Marnix-portret merkelijk zullen wijzigen. Wij blijven met hem aannemendat de studies van Marnix vooral in de humanistische richting georienteerd waren, en dat wij in zijn eerste godsdienstige geschriften « niet zozeer bet werk van een vak-theoloog moeten zien, als wel lekenpropaganda in humanistenstijl» (bIz. 191). AIleen willen wij er de aandacht op vestigen dat Marnix' belangstelling voor theologischeproblemen veel vroeger, veel scherper geprononceerd, en veel meer positief-gekleurd aan den dag treedt dan Nolet bet voorstelt : zodat ook na deze hoogst waardevolle dissertatie tal van vragen betreffende den jongen Marnix onbeantwoord blijven. 1. J. Go STERCK,ProtestantseBronnen,bIz. 301-306.
SUMMARIUM Opus cui inscriptio « Marnix als theoloog»,auctore W. A. Nolet, maximi momenti iudicandum est, praesertim obPhilippi Mamix de S. Aldegunda studiorum curriculum accuratius investigatum; potius humanistica quam theologica dicenda videntur. Doleo lumen eruditissimum auctorem minus qua par sit inspexisseprima opuscula polemica et religiosa Domini deS. Aldegunda. Ex his nempenecnon et primis ex lineamentis maioris sui operis « Bi~nkor/», in quo insertus est tractatus theologicusiam annis 1562-1565 conscriptus, aperte patel Philippum quaestionibustheologicis,non tantum iuniort aefate quam aesfimassetcl. Nolet, sed etiam expressioriac sagaciori curiositate sese implicuisse,
0 nomasticon
ADALBERTUSS. 225 55., 269 55., 278, 301 .5. AvONTZ N. 112, 119 AETHELBERTUS 263 AETIUS ANTIOCH. 59 AGABUS 46 55. AGATHANGELUS1135. AGNELLUS RAVENN. 189 AGNES S; 269 ALBERTI L. 391 ALCUINUS 126 55., 179, 207 55., 23555., 251 55. ALDEGUNDAS. 271 ALEXANDER LycoP.60,67 Alexandria 56 ALLAERT G. 332 ALLO E. 19, 23 55. AMANDUS S. 271 Ambrosiaster 101 AMBROSIUS 96, 98 a5., 109 AMMIADA PHILAD. 45 85.,
BARNABAS S. 5 S., 27
ANTONELLI N. 213
I
ANTONIUS S. 56
BARNES R.
BARONIUS C. 273
313,320,324 ANTONIUS A WERDEN
BARTHOLOMAEUS S.
315,
326,
Antwerpen
BASILIUS
BAUER W. 274
S.
190
BAUR C.
BAUR F. 6 Ss., 25
111
ARNAULD A. 347,356
BAVO S. 263, 271, BEDA S.
320,324,328,332 ARNULPHUS COMES HOL-
BENEDICTUS XII
Athas
329
BERNARDINUS SENENS. 297 BERNARDUS S. 290, 297, 375 BERTINUS S. 274 BEYER 34
BAIUS M. 362, 395, 409 BAlx F. 283 BAKHUIZEN
VAN
225 55., 249 55. Annales Xantenses 254 5. ANSELMUSCANTUAR.282 ANSELMUSGEMB~AC'
BRINK
239
BEZA Th.
409
BIROAN R.
274
BISHOP E.
189, 191 5.,
195,206 BISHOP W.
189
BLUME C. 295 S5.
DEN
BONIFACIUS S. 269, BOONEN 365
BALE J. 294
J.
361,
278 363,
BORLEFFS J. 383 5S. 310, 314, 328
BALzAc G. 368 336
BAR:ny G. 58,
301 S.
BERLI~RE U. 319, 322 s., 330 S.
64 s.
BARBIER
278
SS.
BERENGARIUS 399
49 5S.
J.
251
BEEKMAN A.
66, 90 5. Athenae
S5.,
59
ARNOLDUS A BREDA 313,
ASCELLINUS EGMUND. 249 ATHANASIUS S. 56 88.,
j
180
195
ARCADIUS 64
Annales Egmundenses
~45 5,
s.,
Armenia
LANDIAE 234
127 55.
16,27,34
BAUMSTARK A.
271
AUGUSTINUS S. 67, 85, ANDREAS S. 278 96, 270, 283, 347 5S. ANDREAS V. 336 5. ANDRIESA. 333 361 85. 368 55. 373, 375, 378. ANDRIESSENP. 44 a5. ANDRIEU M. 176 5., 179, AUXENTIUS 100 5. 192, 204, 207, 213 5. AZEVEDO E. 127, 212 8.
rium)
62 S.
BAfiMER S. 273 S.
ApOLLINARIS S. ApOLLONIA
278
50 SS.
BATIFFOL P. 185
5.
217 Angoul~me (sacramenta-
II
BASNAGE J.
329 314, 335, 403
APHTONIUS 59.
53
394
ANTONIUS A MIDDELBURG
I BORN J.
129
.I
BORl\EWATER J. 33~
412
ONOMASTICON
BOSSUET J. 347, 368
COELSC. 317
DE LA TORU J. 342 DELEHAYE H. 271 DELPLANCHER. 362 5., BOURQUE E. 173 COLONUS P. 409 365 BRAKE T. 339 Conc. Ephesinum 117, DE LuGO F. 354 BREMONDH. 371, 377 120 ss. DEMARETH. 336 BRIGITTA S. 290 5., 294, Conc. Ticinense 326. DE MEYER A. 347 S5., 302 CONNOLLYH. 98 355, 358 S. BRINCKMANNA. 64, 92 Con5tantinopoli5 115 DE MUNCKG. 405 BRINKTRINEJ. 106 CONYBEAREF. 111 55. DENYS 308 BROECKAERTJ. 319 COPERNICUSN. 337 55.' DE POTTERF. 319 COPPIETERS'T WALLANT I BROM G: 321 5. DE PUNIET P. 123 5S., BROU L. 97, 123 55., 164 R. 300 176, 195 SS., 199, 201, Brugge 240 5., 307 55., II Cor. X-XIII 5 55. 205,209 319 S., 322 55. Cornelimun5ter 228 De sacramentis, vide AMBOTTE B. 7, 98, 111 55. COENSJ. 388, 409BOURIERJ. 330 COENS M. 278
BRUN5CHVICG L. 368 BUCHSELF. 8, 18 BULTMANN R. 38
BURKITTF. 59 Bur5feld
307 55.
CABROL F. 212 CAGIN P. 127 CALENUSH. 358, 360 S. CALIXTUS III 273 CALLEWAERT C. 95 55., 106,336,342,357 55. CANISIUSH. 62 CAPELLE B. 111 I., 119 55., 176 CAROLUS MAGNUS 190, 207 CAROLUSV. 401 5. CASEY R. 55 55. CASTELA. 295 CASTIGLIONEB. 390 CATHARINAS. 271, 288 S. CAUCHIE A. 358 CERFAUXL. 30 CHAPMANJ. 49 CHASTELLAING. 319 CHRISTOPHORUS S. 294 CLAEYS-BoUUAERT F. 363 5.
COTTAERDE E. 317 CURETON W. 63 CURTIUSE. 369, 377 CURTIUS P. 403 55. CUSANUSN. 321 CYRILLUSAlex. 120 CYRILLUSHIER. 118
CLEMENSALEX. 85
DAMASUS I S 101 DAMMAERT G. 332 DAMMAERT S. 332 DANCKAERTJ. 323 D'ANDILLY 377 DANNEELS M. 317 DAVID 274 DAVID BURG. 323 DAVID J. 389 DARIS J. 365 DE BECDELItVRE 336 DE BRUYN C. 272, 275 8. DE CASTROJ., vide BoRN J.; 310, 328, 333. DE CASTRON. 404, 406 DEDEROTHJ. 321 DE FLOU K. 285, 294 DE GHELDEREK. 275 s. 282,298 DE HULLU J. 310 DE JONGJ. 349 DEKKERS E. 271 DE LABRIOLLE P. 46 383
<:;L~MEN8ROM, ~5
P~LAGARDP;r. &~ s!
Clara Aqua, vide Klarewater
BROSIUS
DESCARTES R. 337 5. 341, 370 DESSOMVILLED. 330
Deventer 342. DE VOOIJS C. 272 DE WERQUIGNOEUL F. 308, 333 DE WULF M. 341 DIBELIUS M. 13
Didaeh/. 6 DIERCKX G. 383 S8. DIJCK S. 240 DIONYSIUSS. 278 DODWELL H. 58 DOLCH W. 295 DOLD A. 173, 202 S. DOMINICUS PRUTENUS 296 DONATIANUSS. 240 S. DONCKANUSM. 388 Doornzele 319
Douai 331, 333 DRAESEKE 62, 64 DREWS G. 285 55.
DRIUTIUSR. 404 DUBLANCHY E. 354 DU~ESNE L. 174 DU CLERQJ. 319 DUKER A. 343 s. DUPERRONJ. 346. 349 DU SOLLIER J., vide
~O~~E~IU~
413
ONOMASTICON
DUVALA. 283
FORGETJ. 336 S., 358 FORTESCUEA. 96 FRANCK A. 332
D' YDEWALLE S. 323 EBNER A.
191 5.
Echternach
263
EDEL G.
325, 332
EDELTRUDA
272
Ede55a
55.
1i5
Franeker 342 FRANK H. 98 FRANZA. 283 FREDERICUS S. 273 FREDERICUSEGMUND.
249
EDMUNDUS S. 282 EGBERTUS TREVIR.
226
55., 261 55. Esso
EGMUND.
253-
FREREW. 193, 195, 206 FROMONDUSL. 335 ss.
Gorze 228 GO1;]RDAN S. 53 GRANVELLE403, 405 Gregorianum 118, 126 55. GREGORIUSI 168 5., 177 5.,18155., 19655., 247,
2635. GREGORIUS ASCHAROUNI 112. GR~GORIUSTHAUMAT. S. 113 5. GREGORIUSTURON. 182, 188 5. GREITEMANNW. 7 GREYDANUS10 Groningen 342 GROOTEG. 275 55., 286, 298 GRUNDMANN W. 14, 36 5. GUELLUYR. 348 5.
GACHARD M. 405 GAILLIARD I. 285, 294 EISENHOFER L. 272 GAlUS 47 s. EIZENHOFER L. 178 GALILEI 336 ss., 363 ELIGIUS S. 274 GALLANDIUS 62 s., 66 Engoli5meuse(sacramen- Gallia Christiana 331 laTium) 127 55. GANGULPHUSS. 272 GARITTE G. 113 Ephesinum Concilium AD OOST117, 120 55. GASPARUSTRAIECT. 3331 GUILLIELMUS EPICTETUS 370 Gelasianum 103 ss., 126 BROEK332. ss. 1 EPIPHANIUS S. 56, 61, 65, 86 GELASIUSI 96 s., 107 ss., Haccourt 335 110 HADRIANUS I 174 55. ERMENGARDIS 241 HALLAYS A. 379 EUCHARIUS S. 271 Gellonense (sacramentaEUGENIUS TOLET. 189 rium) 127 ss. Hallembaye-Haccourt EUSEBIUS 44 55. 336 Gembloers 321 HARNACK A. 5,475., 51, EUSTASIUS S. 278 GENNADIUS 189 54 EUTYCHIUS 59 Gent 263 s., 326, 404 5S. Heilo 238 55. EVERARDUS 332 GEORGIUSLAODIC. 64 EWALD SS. 274, 288 5. HELLE A. 324 GERARDUSBRON. 228 EZECHIEL 272 GERARDUS COLON. 385, HEMELRIJK S. 332 EZNIK 115 55. HENENP. 383 5. 326, 329 GERBERTUS,vide SILVES- HENRICUS A DEVENTER FABRICIUS J. 62 S. TER II 332. FACUNDUSHERM. 66, 92 GEREONS. 278 HERACLIANUS CHALCED. FALLER O. 98 65 GERMANUSMEDELOC.228 FELTOE C. 127 HERVET G. 388, 391, 393 GEROLDUS 245 FEROTIN M. 202 GERTRUDIS NIVIALENS. 55.,408 FEYS E. 326 HIERO S. 249,271,278, 254,271 FILLASTRE W. 324 GILLtS DE Pt.LICHY R. 3015. FIRMICUS MATERNUS 109 267,300 s. 306 HIERONYMUSS. 249, 271, FISCHERL. 178 GISLENUS S. 263 5. 278,301 5. FLASCHEH. 367 ss. Gistel 307 S5. HIPPOLYTUS 61, 186 FLORUSLUGDUN. 97 GODELIVA S. 307 55. HOFMEISTER Ph. 325 FONTAINE 368 SS., 376 GOETHALSA. 323 5. HOLDER-EGGER 240 fOPi'E~~ .T. 336 S., 34~ GOOSSE~& T. 388... ! Jfq~1rJ-s;.~ ~., 2\ Egmond 301
225 55., 269 55.-
55., 328
414
ONOMASTICON
HOLSTE L. 62 s. HOLTZMANN O. 9 HOLWERDAJ. 248 HOPPE H. 383 s. HUBERTUS S. 274,278 HUIZINGA J. 319Hus J. 399 HUYBEN J. 225 ss. HUYGHEBAERTN. 307 ss. 323, 325, 328
JULLIAN C. 187 JUNGMANNJ. 178. JUVENALIS HIEROS. 12 KAREL
DE GROTE 190,
207 KAREL V 401 5. KARSTIAENS C. 317 KasEMANN E. 10, 18, 20 55., 26, 31, 34, 40 KENNEDY
V.
IGNATIUS ANTIOCH. 45
Keulen
IGNATIUS A LOYOLA 283
KILIANUS
ILDEFONSUS TOLET. 189
KIST N. 333
INNOCENTIUS
Klarewater
VIII
310
88., 329
INNOCENTIUS X 363
198
110
315, 323 S. 278 31055.
329 KLAUSER TH. KLEYN H.
95,
327, 101
249
JACOBUS MAloR 278 KNIPSCHEER 343 JACOBUSMINOR 278 KNYFF J. 403 5., 406 JACOBUS A DOMBURCH KORIOUN 115 55. KRONENBURG J. 267, 313,320 S5., 325, 332 270 5., 282, 295 JADIN L. 336,342 JANSENIUS C. 335, 342 KROYMANN A. 385 55., 378, 405 KRUITWAGEN B. 267, JEROEN S. 249,271,278, Jeru5alem
JOANNES BAPT. 274
120
187, 190
LAMBERTUSS. 270 LAMBERTUS
LUDGERUS S. 272
270
5., 282, 284, 290,
111 55.
JOANNES ANTIOCH.
LEONTIUS66, 86 LEROQUAISV. 274, 28~ 55., 287 LEROY A. 336 Leuven 335 LEVISON W. 232 LEWIS A. 119 LEYDECKER343 Liber Pontiticalis 109, LIECHTENHAN 61 LIETZMANNH. 12 5., 23 55., 127, 179 LINDANUS W. 403 55. LIPPE R. 127, 218 58. LIUTPRAND 261 LOFLERK. 271 LUCASEVANG. 278
295, 297
301 5.
LE MAtTRE DE SACY 34', 367 55. LENAIN DE TILLEMONTS. 377 LEO 110655.,16355.182, 186 5. 191 5. LEONARDI T. 357 LEONDES 115 Leonianum 97, 124 55., 182, 186 5., 191, 194,
AB
ARNHEM
Luik 335 JOANNESCHRYSOSTOMUS 332 LAMBOTC. 283 LIlTGERT W. 7 s., 10, 24,368 JOANNES DE CASTRO, vide LANGLOISV. 113 5S. 17 5. LANsAM 317 LUTHER M. 345, 402 BoRN J. ; 310,328,333 JOANNES DIACONUS 175 LUTWINUSS. 227 5., 237 Lateranense (Missale) 126 SS., 212 s. JOANNES EVANG. 278, 281 5. LAURENTIUSS. 309 MABILLONJ. 230 JOANNES MONACHUS176 LAZARUSDE PHARBE113, MACLER F. 115 115 SS. JOANNESTRAIECT. 313 MADER E. 119 JOANNES XXII 286 LEBONJ. 56 MAESE. 317 JOMLAIELA, vide MARNIX LEBRUNP. 113 MAETS P. 323 5. JOSEPHS. 272 LEBUINUSS. 269 S., 278, Magnesia 49 55. JOSEPH ARMENUS 115 55. 301 MAHIEU 331, 333 LECLERCQH. 273 MAHusIuSJ. 404 JUDAS APOST. 278 MAN M. 328 JUDAS 846 LECLERCQJ. 274 JUFFERMANSP. 234 Manichaei 55 55. Lectionarium ArmenoJUGIE M. 96, 120 rum 111 ss. MANSI J. 273 J..EIB~IT~G. 337 JULIANU~ TOLET, 189 ~ARCION 60
ONOMASTIcoN MARCUSEVANG. 278 MARGARETAA PAIlMA 405 I MARGARETA DE BEKA I 326 S8. MARIA MAGDALENAS.271 8. MARIUS VICTORINUS101 MARNIX A. S. ALDEG. 387 88. MARTINUSS. 269 8., 274, 278 MARTINUSP. 58 MASCHTOTS, vide MESROB MASSYNSJ. 317 MATTHEUSS. 278 MATTHIASS. 278 MAURICIUSS. 270, 278 MAXIMIANUSRAVENN.189 MECHTILDISS. 295 MEDARDUSS. 272 Mediolanum 98 88. MEERTENS M. 280 88., 287 s., 290, 294 8., 297 MEEussEN S. 243 MELCHISEDECH101 Menologium Basilii 11
MONTAIGNE370 ss., 377 s.
415
PASCALB. 367 55. Passio 88. Perpetuae et Monte Cassino (fragm.) Felicitatis 385 127 ss., 171 ss., 175 Pavia 326 MORETUS337 PAULUS S. 5 55., 83 55., MORIN G. 98, 100 273,277 Moy M. 317 PAULUS IV 403 MoYSES KHOR. 115 ss. PAULUSV 359 5. MusAEus 189 PEETERSP. 112, 307 PERDRIZETP. 273 NAKATENUSW. 297, 306 i PETERSA. 55 55. NELIS A. 326 PETRUSS. 277, 301 88. NELIS J. 39 PETRUS ALEX. 57 NICOLAUSS. 271 PETRUS VENER. 273 NICOLAUS A CUSA 323 Philadelphia53 NICOLE P. 347, 355 PHILIPPUSApOST. 278 Nijvel 254 PHILIPPUSBoNus 273, NILLES N. 272 S. 319 8. 326 NITHARDUS MEDELOC. 237 PHILIPPUSDIAC. 45 55. NIVELON 367 PHILIPPUS A GOUDA 272 NOLET W. 387 SS. PHILIPPUS II 405 NOLSG. 336, 342, 357 SS. PHILIPPUS SIDETUS 49, Noordwijk 271, 302 56 PHOTIUS63, 65, 86 Obinghem 238 SS. 263 PIJNACKER HORDI.JK C. Odegem 319, 326 233 85., 334 ODULPHUSS. 269, 278 PITRA J. 58, 64 50 58. OEHLER F. 383 PIUS II 321 MERCATI G. 189 Oesdom 238 ss. PLEMPIUS 341 MEROUTAN 117 Oostbroek 307 S5. PLUMMERA. 19, 23 55. MESROB11488. Oostende 240 POLMANP. 342, 344 88., Mettlach 226 88., 261 s. OPHIANUS 60 S. 365,388. MICHAEL S. 277 OPPERMANN O. 225 5S. POLOTSKYH. 59 MICHIELS E. 383 88. ORCIBALJ. 343 POLS M. 233 MICHIELS M. 317 OSBERTUS263 POLYCARPUS S. 45, 53 Miracula S. Donatiani OSWALDS. 273 POLYCRATUS48 240 88. OTGERS. 274 PONCIANUSS. 269 Missale Lateranense 126 Oudenburg 326, 330 Port Royal 367 55. 88., 212 8. PRAT F. 30 Missale Romanum 127 PALUDANUS362 PRIMSF. 281, 284, 287, 88., 218 88. PANCR~TIUSS. 269,278 388 MOHLBERGC. 127, 173, PAPIAS 45, 49 PROCLUS47 8. PAQUAYJ. 284, 292 176,180,192,274 PROSPERAQ. 368 MOLANUSJ. 273 PARENTY 308 PTOLEMAIOS339 MOLL W. 275 s. 286, PARMENTIER R. 267 55. PTOLEMAIOSTHMUITENS. 298 270 5., 272, 275, 282, 56 MoNcHAMP G. 338 88. 285, 287, 290, 294 55., PUECHH. 59, 91 5. MONE F. 286 8. 306.
Montanistae 44 ss.
416
ONOMASTICON
QUADRATUS44 ss. SCHMITZ W. 272 SEM 309 S., 313 S5., Quatuor Coronati 55. 274 I SCHOENGEN M. 30t 324, 326, 333 5. QUENTINH. 270, 272,274 SCHOLTENS H. 323 STaRLIN37 SCHOOCKM. 342 88. Stattliche Austiirunge RAcINE J. 367 SCHOTTENLOHER K. 392 8. 390, 392 55. RADULPHUSDE Rlvo 274 ~CHURINGB. 332 STERCKJ. 387 55. RAHLFS A. 119 SCHWENKFELD409 STORM A. 323 RAUSCHENG. 284 SEITZ J. 272 STRACKED. A. 280, 283, RAYNALDUSO. 273 SERAPION THMUITENS. 294 REBELLIAUA.346 SS.,355 55 88. STRAVIUS357, 360 REITZENSTEIN R. 7 S.. 1 SERGIUSI 192 SUAREZ F. 354 27, 30 SERVATIUSS. 269, 278 SUITBERTUS S. 271 REMACLUSS. 263 s. SESTONW. 58 SWAANSW. 118 REMIGIUS S. 271 SEVERINUSS. 278 Synaxarium Eccl. ConREMIGIUS MEDELOC. 228 SHAERERH. 59 stant. 49 5. REUSENS E. 269, 336 SICKENBERGER J. 7 RICHARIUSS. 237 SIDONIUS ApOLLINARIS TATIANUS 61. ROBERTUSFRISIONUS242 I 189 TAYE A. 317 RODE J. 321 SIGEBERTUSGEMBLACEN- TAYE J. 317 ROESTIUS CHR. 306-307 SIS 245, 254 8. TERTULLIANUS 270, 383 330, 332 SILAS 46, 48, 274 ss. ROETSA. 335 SS. Siloe 310 88., 327, 329 THEODORICUS I COMES ROGERIUS 323 S. SILVESTER II 228, 236 HOLLANDIAE 233 s., ROISIN S. 327 SIMONS. 278 244, 246 s. ROLLE R. 297 ~INGLIN 346,373 THEODORICUS II, 227, ROMMELN. 308, 317, 321 SINNICKJ. 363 233 ss., 261 ROOSE P. 360 ss. Sint-Andrie8 307, 322 88., THEOPHYLACTUS 24 RORIK 240 SS., 246 326, 328, 330 THIERRY J. 383 ROTBERTUSTREVIR. 228 Sint-Anna-ter- Woe8tijne THIOFRIDUS EPTERNAC. RUCKER I. 58 322 8. 237 RUOPERTUS 228 ss. Sint-Krui8 322 8. THOMAS ApOST. 273, 278 RUOTWIC 228 ss. Sint-Pantaleon 323 THOMAS AQ. 322 RYBODE G. 317, 320 Sint-Trudo 319 8.326 THOMAS A KEMPIS 368 RYTHOVIUS M. 404 SITIANUS 60 s. THoRNELLG. 184. ~IXTUSSENENS.63 THOULOUZE 390 SAHAK 113 55. SOHMR. 5 THUNINCK N. 332 SAINT-CYRAN346,367 55., SOLBRECQ A. 322 Ticinense Concilium 326 373 SOLLERIUSJ. 307 8., 325 TILETANUS J. 396 SAINTE-BEUVE 368 55., 331. TIMOTHEUS S. 278 379 SONNIUSF. 403 8. TIMOTHEUS ALEX. 59 SALAVILLES. 96 SOPHOCLES E. 61 TIRIDATUS 113 SAMUEL 274 SOPHRONIUS EUSTRADIUS TITUS BOSTRENS. 55, 60, SCHEPENSP. 283 64. 62,65,67,93 SOUTERA. 383 SCHIPPERSR. 22. Tres Pueri SS. 272 SCHLATTERA. 8 5., 17 SOZOMENUS56, 66, 86 Trier 226 ss. SCHENK VAN TOUTEN- SPAYERSG. 309, 316 8., TRIEST ?60 s., 363, 365 BURG F. 404,406 3278. TROUVAIN 367 SCHMITZPH. 321. SPLINTERUSVAN DOR- I TUPPIUi L. 3g3
.
ONOMAST1CON TURNERL. 393
VAN WIJCK N. 275, 286,
TURNER C. 186
298. VEDASTUS S. 271. VERBISTG. 270,274
TuRRIANUSF. 62 s. Ultraiectum 267 88., 301 88., 342, 307 88. URBANUS VII 359 88. VALCKENDAELH. 321 V ALENTINUS 60
VAN AELST C. 317 VAN AELST M. 317 VAN BEEK C. 385 VAN DEN BERGH 239, 244 VAN DEN PEEREBOOM358 VAN DEN ZYPE 307, 331 VAN DER MAERE C. 327 VAN DE VELDE V. 320 VAN Es 240 VAN GENDT M. 315, 320 VAN HECK A. 53. VAN HETEREN W. 330 VAN HEussEN E. 271 VAN LANSBERGENF. 339
S. VAN LOEY A. 298 VAN NIEUWLANDN. 404, 406
VAN SCHELVENA. 392 VAN TOORENENBERGEN
J. 392 s., 402, 409
VERGERIO P. 394 VERGOTEJ. 58 S. VERHEUL A. 5 SS. VERHOEVENT. 385 VERTYN C. 317 VICTOR S. 270, 278 VIGLIUS 403 55., 408 VINCENTIUS FERRERIUS
297 VINCKX J. 319 5. VISSER P. 328 Vita S. Adalberti 225 55.
VOCONIUS 189 VOETIUS G. 342 55., 349 S5. VOLK P. 309, 311, 321,
325. VON HODENBERG W. 311 WAERMONTR. 344. W ALBURGAS. 271 WALLER ZEPERS. A. 310 W ANDREGISILUSS. 263 WANNE M. 317
WARRILOW J. 213. WASZINK J. 383 WATTENBACHW. 263
WEALEW. 301
417 WEBER S. 116 W~ISS CR. 405 Werden 315 WESSELINGC. 60, 63 WETMORE384 WICK 389 WICK P. 333 WICLEFF J. 399 WILFSIT 248 WILL E. 274 WILLE J. 397 WILLIBRORDUS S. 251 5S., 270, 278 WILMARTA.127,171s., 191 s. 282, 288, 297 WILS J. 336 WILSON H. 127, 174 WINCKLER 62 WITTERS E. 384 WOBBERMING. 57 WOLBODOS. 278 WOLF 63 WORP J. 273 WUNIBALDUSS. 274 ZACHARIAS274 ZAHN TH. 45, 47, 54 ZEGERSJ. 343, 357 ZILLEKEN S. 272 55. ZOSIMUS186 ZWEDER VAN KUILENBURG271, 302
Conspectus
materiae
Dom A. VERHEUL,In de bres voor bet charismatisch karakter van bet Apostelbegrip. Proeve van een verklaring van, II Cor., X-XlIII.
5-43
Dom P. ANDRIESSEN, Quadratus a-t-il ete en Asie Mineure?
44-54
Ae ilianus PETERS,O.F.M., Het Tractaat van Serapion van Thmuis tegen de Manichaeen. .55-94 Mgr C. CALLEWAERT t, Histoire positive du Canon romain. Une epiclese a Rome? ..95-110 Dom B. BOTTE,Le lectionnaire armenien et la f~te de la Theotocosa Jerusalem au ve siecle. .111-122 Dom L. BROU,Etude historique sur les Oraisonsdes dimanchesapres la Pentecote dans la tradition romaine. 123-224 Dom J. HUIJBENt, De geschiedkundigeiraarde van de ÂŤVita I Sancti AdalbertiÂť 225-266 R. A. PARMENTIER, Een Middelnederlands devotie.hoek nit bet voormalige bisdom Utrecht. .267-306 Dom N. N. HUYGHEBAERT, Onuitgegeven Bescheiden betreffende de abdijen Gistel en Oostbroek (Utrecht). De invoering der Bursfelder Hervorming in de St. Godelieve Abdij te Gistel. .307-334 A. RoETs, Libertus Fromondus en bet kerkelijk
gezag.
335-366
H. FLASCHE, Die Erfahrung desHerzens bei Le Maitre de Sacy. Zur Einordnung der Er kenntnisJehre Pascals! 367-380
~
CONSPECTUS MATERIAE
J. Speculum W. Ph.
Un J. G.
BORLEFFS, Eruditionis.
« Lexicon
STERCK, logie.
Conspectus Onomasticon. theoloog.
G.F.DIERCKX
Tertullianeum
Marnixvan Marginalia materiae
et E.
I).
SintAldegondeen bij
W.
A.
Nolet,
MICHIELS,
381 383-386
... detheoMarnix
als
387~410 411-417 419-420