4 Op avontuur
KIJKER 1
Naam ________________________________________________  Klas ____________ educatieve uitgaven
Les 1  Ik let op de manier waarop de schrijver de personages in zijn verhaal beschrijft.
1 Dit zijn bewoners van Wammerswald.
Ik weet wat fantasie is en wat echt gebeurd kan zijn.
Verbind wat bij elkaar hoort.
agent Willy
mevrouw Karboes
2 Op het Wapperstrand bouwt de Vindeling een hut. Hoe richt ze haar hut in? Noteer.
Ze spande een blauw zeil over de boom, hing een hangmat tussen twee takken, zette haar koffer op v ier stokken, stak een groene paraplu in de grond en hing haar kleren en spullen aan de takken. 3 Wat weet je over de Vindeling? Noteer.
bv. aangespoeld rood, lang haar blauwe jurk 2
Les 1
rode koffer geen naam
Les 2 Ik kan onbekende woorden uit de tekst verklaren. 1 Wat weet je al over het verhaal? Noteer.
bv. aangespoeld meisje geen naam bouwde een hut de Vindeling genoemd
mama gestorven papa kwijt tante Idaliek veel honger
2 Lees de tekst en markeer de woorden die je niet kent.
De Vindeling van Wammerswald Schrijver Stefan Boonen
Tekenaar Tom Schoonooghe
De smalle weg slingerde de heuvel op. Links hoge bomen met daarachter weilanden, rechts het Wammerse woud. Majoor Max had haar verteld dat het bos zo
heette
en dat je er prachtig kon wandelen. En spelen, bedacht de Vindeling.
3 Vul in.
de Vindeling zo: Het bos heet ... __________________________. het Wammerse woud haar: ___________________
De Vindeling plukte een paardenbloem en stak die achter haar oor. Met haar handen in haar zakken wandelde ze verder. Af en toe trapte ze tegen een steentje. Ze kwam bij een splitsing. Een breder pad draaide rechts het woud in, het smallere pad verdween onder enkele takken. In de berm stond hoog gras en struiken met scherpe doorns eraan.
slingeren heen en weer bewegen het weiland de weide, het grasveld het woud het bos de paardenbloem Les 2
3
Hm, dacht de Vindeling nieuwsgierig. Ze trok haar kousen op en duwde de takken met doorns opzij.
4 'Haar kousen optrekken'. Waarom doet ze dat? Noteer.
Ze wil zich niet kwetsen aan de doorns.
________________________________________________
Het paadje kronkelde door een stuk bos met allemaal kromme dennenbomen.
5 Kruis aan. Welke boom is een dennenboom? ❑
❑ ✘
❑
Ze liep het dennenbos uit, het paadje werd wat breder. Net voorbij een scherpe bocht stond opeens een roestig bord met daarachter een slagboom. Het meisje bleef wel vijf minuten bij het bord staan.
6 De Vindeling blijft staan omdat …
❒ ze niet goed kan lezen. ❒ ze twijfelt wat ze zal doen. ✘ ❒ ze niet in het bos mag spelen van tante Idaliek. ❒ ze vlakbij een beer hoort.
het roestig bord
de slagboom
Ze las de tekst. Loerde naar de bossen. Ging op haar tenen staan. Schudde haar hoofd, glimlachte. Las de tekst nog een keer. Ze mompelde: ‘Ik heb nog nooit een beer gezien. Toch niet in het levensecht.’ Omdat er niemand was om de Vindeling tegen te houden, liep ze gewoon verder. Onder de slagboom en zo het stuk woud in waarvan de Vindeling nog niet wist dat het een speciale naam had. Het Donker.
7 Noteer. Het Donker klinkt
eng, grie zelig, duister ...
______________________. 4
Les 2
kronkelen slingeren loeren goed kijken mompelen heel stil praten levensecht heel erg echt
Een vreemde naam voor een stuk woud. Een naam die je pas begreep als je er al eens was geweest. De engste plek in het woud. De Vindeling stopte haar handen onder haar oksels en kneep haar ogen tot spleetjes.
8 Kruis aan. Hoe zien de ogen van de Vindeling eruit?
❑ ✘
❑
Ze dacht er niet aan om bang te zijn voor het duister. De stammen stonden hier dicht bij mekaar. Ze hoorde vogels, maar ze zag ze niet. Hier op het pad is het dag, dacht ze. En daar tussen de bomen is het nacht.
9 Kruis aan.
duister = ❒ veel licht ❒ donker ✘
Waar zouden beren het meest van houden? Van het donker of van de zon? Moest ze op dit smalle pad blijven lopen? Kon ze beter het bos ingaan? Ze besloot om op het pad te blijven. Dan kon ze harder rennen als er een beer kwam. Als er een beer kwam! Ze geloofde het bord niet echt. Tot ze opeens een brul hoorde. Een grom, een grauw. Rechts van haar kraakten de donkere takken. ‘Oei’, zei de Vindeling. Ze bleef staan. Tussen de bomen bewoog iets. ‘Dag beer’, fluisterde het meisje.
Kunnen beren snel rennen? Lusten ze meisjes? Worden ze snel boos?
eng
10 Dit staat schuin. Vul aan. De schrijver wil zo vertellen
wat de Vindeling denkt
___________________________________.
griezelig, je wordt er bang van Les 2
5
Er kraakte nog een tak. Weer dat grommen. En toen, eerst de ene en vervolgens de andere voorpoot, een donkerbruine vacht, een snuit en twee ogen die de Vindeling aankeken. ‘Dag beer’, zei de Vindeling. De beer ontblootte zijn tanden. ‘Wat zie je er mager uit’, zei de Vindeling. ‘Ik had gedacht dat je … groter zou zijn.’ De beer brieste en trok met de klauwen van zijn linkerpoot strepen in het zand. De Vindeling kreeg het warm en koud en bibberend tegelijk. Toch bleef ze glimlachen.
11 Kruis aan wat past.
De beer is
❒ bang ❒ blij ✘ ❒ boos.
Het meisje is ❒ ✘ bang ❒ blij ❒ boos.
Terwijl ze daar zo stond, tegenover een kwade beer, dacht ze opeens aan Grote Jos. Of toch aan de koeken die hij haar gaf. Droge koekjes met een laagje honing. Ze had er vier opgegeten en twee … ‘Lust je een koekje?’ vroeg ze aan de beer.
12 Kruis aan. Welke koekjes zijn droge koekjes? ❑
❑ ✘
❑
‘Hrooaaw’, gromde de beer en hij sperde zijn muil ver open. Hij was dan geen erg grote beer, maar van meisjes
13 Duid de delen van de beer
zoals de Vindeling kon hij er makkelijk
aan op de foto. ➊ voorpoot - ➋ vacht ➌ snuit - ➍ klauw
een stuk of twaalf oppeuzelen.
2
3 ontbloten tonen mager dun, niet vet briesen blazen door de neus de muil mond van een dier opensperren wijd opendoen oppeuzelen opeten 6
Les 2
1 4
‘Twee koekjes’, zei de Vindeling. Ze haalde de koekjes uit haar broekzak en stak haar hand uit. ‘Hrooaaw.’ Langzaam sloffend kwam de beer dichterbij. Op een meter van de Vindeling bleef hij staan. ‘Koekje’, piepte het meisje. Wat als de beer niet alleen de koekjes, maar ook haar vingers, haar hand, de hele arm, schouder, misschien wel haar oren en al zou opvreten? De beer opende zijn muil, bewoog zijn kop naar voren en likte heel voorzichtig de koekjes van het meisje haar hand. ‘Amaai’, zei de Vindeling zacht.
langzaam traag sloffen stappen zonder je voeten van de grond te doen piepen praten met hoge stem opvreten opeten
uit De Vindeling van Wammerswald, Stefan Boonen, Manteau
14 Welke uitspraak hoort bij welke persoon? Verbind. ‘In het Wammerse woud
mevrouw Punt, de boswachter
kun je prachtig wandelen.’ ‘Ik heb nog nooit een beer gezien. Toch niet in het levensecht.’ ‘Tot hier! Niet verder. Gevaar! Beschermd gebied.’
Majoor Max
de Vindeling
15 Kruis aan wat je van het verhaal vindt en leg uit. omdat ____________________________________ __________________________________________. ❒
❒
❒ Les 2
7
Les 3 Ik kan een verhaal verder aanvullen. 1 Lees de tekst.
De Vindeling van Wammerswald Schrijver Stefan Boonen
Tekenaar Tom Schoonooghe
Het was een warme nacht, bij de meeste huizen stonden de ramen wijd open. Door die ramen kwam er gesnurk: bij agent Willy, bij mevrouw Punt, bij meneer Joep … En bij de bakker? Bij de bakker kwam een paar benen door het raam. En nog een paar. En nog een. Elf paar jongensbenen. Die elf paar jongensbenen liepen (op hun tenen) naar het straatje tussen de school en de kerk van Wammerswald. Onderweg giechelde de jongste van hen, Jozef, één keer. Hij kreeg meteen vier tikken tegen zijn oren. In dat straatje werd er op hen gewacht. ‘Goed’, zei de Vindeling toen alle jongens er waren. ‘We moeten één ding afspreken: ik ben de baas!’ ‘Waarom?’ fluisterde Jozef. ‘Omdat ik het zeg’, zei de Vindeling. ‘Het is mijn plan en … Ssst!’ Ze legde een vinger op haar mond. Er klonken nog voetstappen. De jongens drukten zich verschrikt tegen de muur. Moesten ze rennen of zichzelf onzichtbaar maken? ‘Sorry!’ fluisterde Mathilda. ‘Mijn papa ging naar het toilet net toen ik uit het raam wilde klimmen.’ ‘Ik schrok me te pletter’, zei Willem. ‘Ssst, niet zo luid.’ Joris keek naar de Vindeling. ‘Wat is het plan dan?’ ‘Luister, kom hier.’ Het meisje zette een stap naar voren en twaalf hoofden bogen naar haar toe. uit De Vindeling van Wammerswald, Stefan Boonen, Manteau
2B espreek hoe het verhaal verder zou kunnen gaan.
8
Les 3
giechelen stil lachen de tik slag, mep verschrikt bang onzichtbaar wat je niet kan zien
3 Noteer hier de zinnen die je in de juiste volgorde hebt gezet. ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________
4 Duid aan wat bij je past. Verhaal ordenen en overschrijven Ik kan het verhaal nog niet zo goed ordenen en overschrijven. Ik kan het verhaal al een beetje ordenen en overschrijven. Ik kan het verhaal goed ordenen en overschrijven.
Les 3
9
Les 4 Ik kan in een zin de persoonsvorm en het onderwerp aanduiden. 17
1 Maak van elke zin een ja-neevraag. Schrijf op. Grote Jos lust een kop koffie.
Lust Gro te Jos een kop koffie?
_______________________________________________________________________ Op de tafel liggen appels en druiven.
Liggen er appels en druiven op de tafel?
_______________________________________________________________________ In de keuken kookt het water.
Kookt het water in de keuken?
_______________________________________________________________________ De Vindeling breekt een stukje chocolade.
Breekt de Vindeling een stukje chocolade?
_______________________________________________________________________
2 Denk aan de ja-neevraag. Onderstreep in elke zin het onderwerp éénmaal en de persoonsvorm tweemaal. Agent Willy fietst de heuvel af. Aan het poortje rinkelt zijn fietsbel. Boos loopt de agent over het pad. Grote Jos en de Vindeling schrikken van het lawaai.
19
3 Vul aan met de juiste persoonsvorm. zoek – zoekt – zoeken zwaai – zwaait – zwaaien blijf – blijft – blijven
zoekt Kwaad ___________________ hij met zijn vinger. zwaait Grote Jos en de Vindeling ___________________ stil op blijven De agent ___________________ het meisje.
hun stoel zitten.
giet vertel – vertelt – vertellen Willy ___________________ dat het berenbeest vertelt
10
giet – gieten
Jos ___________________ koffie in een beker.
werd gepikt.
Les 4
18
4 In de eerste zin is de persoonsvorm tweemaal onderstreept. Gebruik een vorm van hetzelfde werkwoord in de tweede zin. Vul aan. De bakker en zijn zonen eten pannenkoeken.
eet
De Vindeling ___________________ een koek. De agent fietst over de heuvel.
fietsen
Joris en Willem ________________________________ naar het woud. De dokter en Veertje wonen in het gele huis.
woont
De Vindeling _______________________ in een hut. De elf zonen lopen door de donkere straten van het dorp.
Loopt
______________________________ Mathilda over het plein? Het meisje zit op de Wiebeltoren.
zit
Ik _________________________ op de stoel.
19
5 Vul aan met de juiste vorm van het werkwoord. infinitief
stam ik … … je
+t-vorm hij …, zij …, Jos …, de Vindeling …
meervoud wij …, de kinderen …
liggen
__________________
lig koo k __________________ zoek __________________ zwaai __________________ __________________ giet __________________ vertel __________________ eet
__________________
ligt kookt __________________ zoekt __________________ zwaait __________________ __________________ giet __________________ vertelt __________________ eet
__________________
koken zoeken zwaaien gieten vertellen eten
liggen ko ken __________________ zoeken __________________ zwaaie n __________________ __________________ gieten __________________ vertellen __________________ eten
Bespreek: wat valt je op?
Les 4
11
Les 5 Ik weet wat een fantasieverhaal is.
Munkel Trog
Ik spreek luid genoeg, in het juiste tempo en ik spreek de klanken duidelijk uit.
Schrijver Janet Foxley Tekenaar Georgien Overwater
1 Hier zie je Munkel en Ma Trog. Bij wie hoort elke eigenschap? Bespreek en verbind. borstelige wenkbrauwen graatmager wratten vettig haar grijze huid fijne vetrollen dikke neus uitpuilende ogen scheve gele tanden
• • • • • • • • •
•
•
2 Wat weet je al over de Bulderberg? Maak een schets.
3 Deze vraag wil ik stellen: _______________________________________________________________________ 12
Les 5
Les 6 Ik kan vragen bij een tekst beantwoorden.
Munkel Trog Schrijver Janet Foxley Tekenaar Georgien Overwater
1 Lees de tekst en duid onbekende woorden aan. Juffrouw Bumfit liet de klas al stoppen voor ze de Krater uit waren. Ze stonden voor een gebouw naast het koninklijk paleis. Juffrouw Bumfit klom de trap op naar de oude eikenhouten deur en klopte aan. ‘Luister goed, zei ze terwijl ze zich naar hen omdraaide.
2 Markeer in de tekst. Naar wie draait juffrouw Bumfit zich om? ‘Voor we naar binnen gaan, moeten jullie twee dingen goed onthouden. Ten eerste: dit is niet zomaar een uitstapje voor jullie plezier. Een deel van jullie Reuzenexamen zal gaan over dingen die jullie vandaag te zien krijgen, dus zorg dat je goed oplet.’
3 Vul aan.
reuzen examen dat het een examen is over en voor reuzen Het betekent ____________________________________________________. Reuzenexamen bestaat uit _________________ en ____________________.
koninklijk van de koning het paleis grote woning van rijke mensen het uitstapje korte reis Les 6
13
‘Ten tweede,’ zei ze, ‘onthoud dat alles hier eigendom is van de koning en daarom met het Grootste Respect moet worden behandeld.
4 Vul aan. De schrijver schrijft ‘Grootste Respect’ met hoofdletters omdat
het heel erg belangrijk is voor juffrouw Bumfit.
____________________________________________________.
Juffrouw Bumfit klopte weer op de deur. Deze keer rammelden de grendels en kraakten de sloten, en de deur ging langzaam open.
5 Kruis de prent aan waar je een grendel ziet.
❑ ✘
❑
❑
Binnen stond een rimpelige oude reus. Zijn huid hing in verschrompelde plooien naar beneden ➀ en zijn rug was bijna dubbelgevouwen ➁, zodat zijn baard over de grond sleepte ➂. Met zijn ene hand leunde hij op een stok ➃ en met zijn andere hand hield hij een hoorn bij zijn oor om beter te kunnen horen ➄.
6 Schrijf de cijfers
5
uit de tekst bij de tekening.
het eigendom bezit langzaam traag rimpelig vol rimpels 14
Les 6
1
2
3 4
‘Dit is Zijne Wijsheid Heer Biblios’, zei juffrouw Bumfit. ‘Na de koninklijke familie is hij de belangrijkste persoon van Bulderberg. Hij is Wijze Man van de Raad, Meester van het Koninklijk Museum en Bewaarder van het Toverboek.’
7 Onderstreep in de tekst de drie belangrijke taken van Heer Biblios.
‘Als Wijze Man adviseer ik de koning’, legde de oude man uit. ‘Als de koning een goed idee nodig heeft, is het mijn taak hem dat te geven. En ik heb nog vele andere taken, zoals het beheer van dit prachtige Museum van de Krielwereld.’
8 Verbind wat past. Wijze man
Hij is de baas en zorgt ervoor.
Meester van het museum
Hij zorgt ervoor.
Bewaarder van het Toverboek
Hij is slim en heeft veel ideeën.
De kinderen renden de trap op. Allemaal, behalve Munkel, die zo teleurgesteld was. Ze gingen helemaal niet naar de Krielwereld. Ze werden alleen maar rondgeleid in een of ander suf oud museum. Munkel vroeg zich af of iemand het zou merken als hij stilletjes wegsloop, maar toen herinnerde hij zich het Reuzenexamen. Met dit bezoekje kon hij misschien zijn gemiste Krielstudielessen goedmaken. Hij kon maar beter meegaan, het museum in.
9 Hoe staat het in de tekst? Markeer de woorden die passen.
● De kinderen lopen snel op de trap. ● Een saai museum. ● De lessen waar Munkel niet in de klas was.
museum adviseren wegsluipen
gebouw waar je dingen kan bekijken goede raad geven, tips geven sluipend weggaan Les 6
15
De Wijze Man liep door het museum en wees allerlei voorwerpen aan. Munkel zag er niets van omdat hij achterin stond, achter de kinderen die een normale lengte hadden.
10 Omkring op de tekening: wie is Munkel?
‘En nu,’ zei Heer Biblios, ‘laat ik jullie iets zien waaruit blijkt hoe klein de Krielen eigenlijk zijn.’ ‘Nou’, zei Heer Biblios. ‘Wat denken jullie dat dit zijn?’ ‘Babykleertjes?’ raadde Walkurie. ‘Nee’, zei Heer Biblios. ‘Dit zijn de kleren van een volwassen Kriel, de laatste die ooit is ontvoerd.’ ‘Oooh!’ riep de klas uit. ‘Je kunt je haast niet voorstellen dat iemand daarin past, hè?’ ‘Munkel Trog zou er wel in passen’, lachte Titan. ‘Makkelijk zelfs.’ uit Munkel Trog, Janet Foxley, Lemniscaat
11 Waarom is dit een fictietekst? Bespreek. Vertel iets over de personen en de gebeurtenissen.
12 Kruis aan wat je van het verhaal vindt en leg uit. omdat _________________________________ ______________________________________. ❒
❒
❒
het voorwerp ding ontvoeren iemand meenemen tegn zijn zin 16
Les 6
Les 7  Ik kan een fantasieverhaal schrijven. 1 Wat kun je vertellen over deze persoon? Noteer.
__________________
kaart
__________________
tropenhelm
__________________
verrekijker
__________________
tropenbroek
__________________
slaapmatje rugzak
__________________
2 Deze avonturier maakt heel wat mee.
Bespreek de prenten en verzin een verhaal.
1
2
3
4
5
6
Les 7
17
3 Verzin een hoofdfiguur waarover je een avonturenverhaal wilt schrijven. Schrijf enkele kenmerken op. _______________________
_______________________
_______________________
_______________________
_______________________
_______________________
_______________________
_______________________
4 Wat kun je vertellen over het avontuur? Markeer wat past en maak een verhaal.
INEIDING
Over wie gaat jouw verhaal? Wie is jouw hoofdpersoon?
Sem
Miel
Loes
Nan
____________________
in het bos
aan zee
op een eiland
op school
op reis
op een uitstapje
in een droom
_______________
Waar speelt het verhaal zich af?
Waar begint jouw verhaal?
MIDDEN
Wat gebeurt er in jouw verhaal? Welk probleem komt jouw persoon tegen? Welk avontuur maakt hij/zij mee?
______________________________ boos
blij
verdrietig
zijn mama
een beer
een jager
de meester
een jongen
een vriend
Hoe voelt hij/zij zich daarbij? bang Van wie krijgt hij/zij hulp? Wie is zijn/haar vijand?
SLOT
______________________________
Hoe loopt het verhaal af?
______________________________
Wat doet je je hoofdpersoon nu het probleem is opgelost?
______________________________ boos
blij
verdrietig
bang
________
________
Hoe voelt hij/zij zich?
18
Les 7
5 Schrijf hier jouw verhaal. ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________
Les 7
19
6 Duid aan wat bij je past. IdeeĂŤn verzamelen Ik kan bij de inleiding weinig gebeurtenissen verzinnen. Ik kan bij de inleiding enkele gebeurtenissen verzinnen. Ik kan bij de inleiding veel gebeurtenissen verzinnen. IdeeĂŤn ordenen en opschrijven Ik kan weinig gebeurtenissen in een kort stukje verhaal schrijven. Ik kan een midden en een slot met enkele gebeurtenissen schrijven. Ik kan een lang verhaal schrijven met meerdere gebeurtenissen. Structuur Ik kan in het verhaal nog geen inleiding, midden en slot aanbrengen. Ik kan in het verhaal al drie delen in de tekst aanbrengen. Ik kan in het verhaal de inleiding, het midden en het slot op de juiste plaats aanbrengen. Verzorgen Ik kan het verhaal nog niet zo verzorgen dat ik het vlot kan voorlezen. Ik kan het verhaal zo verzorgen dat ik het vlot kan voorlezen, maar hier en daar zijn er nog slordigheden. Ik kan het verhaal zo verzorgen dat ik het vlot kan voorlezen.
20
Les 7
Les 8 Ik kan van een zin zeggen of die in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat en of het onderwerp in het enkelvoud of in het meervoud staat.
17
1 Onderstreep het onderwerp eenmaal en de persoonsvorm tweemaal. De reuzenkinderen schreeuwen. Wij willen het Boek zien! Munkel weet niets over het Boek van de Krielen. Met een kromme vinger wijst Heer Biblios naar Munkel. Die neemt het Boek uit de jaszak.
18
2 Wat is het getal van het onderwerp en de persoonsvorm?
Enkelvoud of meervoud? Kruis aan.
19
enkelvoud meervoud
Heer Biblios knikt lachend.
❒ ✘
❒
De kinderen prutsen aan de knoop van zijn jas.
❒
❒ ✘
Die boeken hebben een vierkante vorm.
❒
❒ ✘
Op het blad zit een vlek.
❒ ✘
❒
Iedere keer verschillen die rare tekens.
❒
❒ ✘
3 Kruis de passende persoonsvorm in de verleden tijd aan. tegenwoordige tijd
verleden tijd
Ik wandel
❒ wandelt
❒ wandelde ✘
❒ wandelden
Biblios lacht
❒ lachte ✘
❒ lachten
❒ lach
Zij dansen
❒ danst
❒ dansten ✘
❒ dansen
Pa loopt
❒ lopen
❒ liepen
❒ liep ✘
Munkel leest
❒ las ✘
❒ lazen
❒ lees
Titan gooit
❒ gooi
❒ gooide ✘
❒ gooiden
Les 8
21
19
4 In welke tijd staat de zin? Kruis aan.
tegenwoordige tijd
verleden tijd
Munkel staart naar de lussen en lijntjes.
❒ ✘
❒
Heer Biblios keek naar Munkel.
❒
❒ ✘
Jij hebt het Toverboek in je handen.
❒ ✘
❒
Titan liep naar Munkel.
❒
❒ ✘
Hij stelt veel vragen.
❒ ✘
❒
Munkel wordt uitgelachen.
❒ ✘
❒
De kinderen wilden terug naar buiten.
❒
❒ ✘
Ze hadden reuzehonger.
❒
❒ ✘
5 Vul het ontbrekende onderwerp in. Onderstreep de persoonsvorm tweemaal. ik – hij – zijn ma – pa Trog – Titan – het lichaam van Munkel – Heer Biblios
Hij
_______________________________________________ wandelt over het dorpsplein.
ik
Door de regen stap ______________________________________________ naar huis.
pa Trog
Snel loopt ___________________________________________________ naar Munkel.
Titan
___________________________________________________ beantwoordt zijn vraag.
zijn ma
Munkel zoende _________________________________________________________.
Heer Biblios
_________________________________________________ proefde de zwammenpap.
Het lichaam van Munkel
________________________________________________________________ jeukte.
22
Les 8
Les 9 Ik kan mijn fantasieverhaal voorlezen en ik
leer van de opmerkingen van mijn klasgenoten. Ik gebruik op het juiste moment rustpauzes in mijn verhaal.
Luister naar de informatie die je klasgenoten geven. Noteer twee vragen waarop je een antwoord wilt.
_______________ (klasgenoot 1): _________________________________________ _____________________________________________________________________ _______________ (klasgenoot 2): _________________________________________ _____________________________________________________________________
Opmerkingen bij de tekst van ________________________________ (klasgenoot 1) De tekst gaat over ____________________________________________________. De hoofdpersoon heet _________________________________________________. Ik vind de hoofdpersoon ❒ stoer
❒ grappig
❒ lief
❒ triest
❒ tof
❒ schattig
❒ leuk
❒ eng
❒ _____________________________________________
Wat ik heel goed vind: __________________________________________________ _____________________________________________________________________ Wat ik moeilijk vind: ___________________________________________________ _____________________________________________________________________ Wat ik zou veranderen: _________________________________________________ _____________________________________________________________________ Kruis aan wat je vindt van het verhaal. ❒
❒
❒
❒
❒
Dit wil ik nog vertellen: __________________________________________________ _____________________________________________________________________
Les 9
23
Opmerkingen bij de tekst van ________________________________ (klasgenoot 2) De tekst gaat over ____________________________________________________. De hoofdpersoon heet _________________________________________________. Ik vind de hoofdpersoon ❒ stoer
❒ grappig
❒ lief
❒ triest
❒ tof
❒ schattig
❒ leuk
❒ eng
❒ _____________________________________________
Wat ik heel goed vind: __________________________________________________ _____________________________________________________________________ Wat ik moeilijk vind: ___________________________________________________ _____________________________________________________________________ Wat ik zou veranderen: _________________________________________________ _____________________________________________________________________ Kruis aan wat je vindt van het verhaal. ❒
❒
❒
❒
❒
Dit wil ik nog vertellen: __________________________________________________ _____________________________________________________________________
Dit onthoud ik van de opmerkingen op mijn tekst: _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________
24
Les 9
Les 10 Ik kan onbekende woorden uit de tekst verklaren.
Munkel Trog Schrijver Janet Foxley Tekenaar Georgien Overwater
1 Lees de tekst en duid de onbekende woorden aan. In de Krater klonk het geluid van de middaggong. ‘Eten!’ brulden de kinderen en ze renden naar buiten.
2 Kruis aan wat past.
brulden
❒ heel luid ✘
❒ het begint
Munkel trok met met tegenzin de Krielkleren uit. ‘Haast je,’ zei Heer Biblios, ‘straks is het eten op.’ ‘O, nee’, zei Munkel. ‘Ik eet nooit schoolmaaltijden. Ik heb een eikelbroodbol in mijn tas.’ Heer Biblios keek hem vriendelijk aan. ‘Nou, dan wil ik graag even met je praten. En ik denk dat we wel iets beters kunnen krijgen dan een bol. We gaan naar de smurriehut hiernaast, dan kun je daar nemen wat je lekker vindt.’
eettent is. 3 Een smurriehut … Ik denk dat dat een restaurant, _________________ Munkel staarde hem aan. Waar zou de Wijze Man nou met hem over willen praten? ‘Weet u zeker dat u geen belangrijkere dingen te doen hebt?’ vroeg hij. ‘Belangrijker dan eten?’ zei Heer Biblios. ‘Beslist niet.’ Hij raapte de Krielkleren bij elkaar en legde ze netjes op een stapeltje. ‘Hier, draag jij die maar’, zei hij. ‘Je mag ze in je schooltas stoppen. Ik heb mijn beide handen nodig voor mijn stok en mijn hoorn.’ ‘Maar waarom nemen we ze mee?’ vroeg Munkel. ‘Dat zul je wel zien’, zei de Wijze Man. ‘Ik heb een idee.’
met tegenzin je hebt er geen zin in staren kijken beide allebei, alle twee Les 10
25
Heer Biblios liet zich op een houten stoel zakken. ‘Ga zitten, Munkel. Vertel eens, waar heb je trek in?’ ‘Wat is er allemaal?’ vroeg Munkel, die nog nooit eerder in een smurriehut was geweest. Hij klauterde met veel moeite op de enorme stoel en ging op het randje zitten.
4 Kruis aan. Munkel heeft het moeilijk om op zijn stoel te gaan zitten omdat …
❒ de stoel wiebelt. ❒ hij zich raar voelt in de eettent. ❒ de stoel te zwaar is. ❒ de stoel te hoog is voor hem. ✘
Heer Biblios at er blijkbaar elke dag, want hij kende het menu uit zijn hoofd. ‘Vossticks met haarballen,’ zei hij, ‘eekhoorn aan het spit, spoelwatersoep, dassenburger of knapperige egelpastei. Je moet wel ruimte overlaten voor een toetje.
5 Noteer.
De kikkerdriltaart is verrukkelijk.’
Wat vind jij van het eten? _____________________
‘Eekhoorn, alstublieft. Eén is genoeg.’ Munkel had thuis wel eens eekhoorn gegeten en hij wist dat hij dat lekker vond.
klauteren klimmen enorm heel groot toetje dessert verrukkelijk heel lekker 26
Les 10
_____________________
‘Heer Biblios …’ zei Munkel, terwijl hij zijn eekhoornstaart at. ‘Gewoon Biblios, alsjeblieft’, zei de oude man. ‘Biblios,’ begon Munkel opnieuw, ‘denkt u echt dat er op een dag een Wijze Man zal zijn die het kan? Die het Toverboek kan lezen en de toverkracht kan gebruiken, zodat we ons niet meer voor de Krielen hoeven te verstoppen? Ik bedoel, hoe zouden we dat kunnen leren?’ Biblios zuchtte. ‘Als ik dat wist,’ zei hij, ‘had ik het allang gedaan. Ik heb jarenlang naar de symbolen zitten staren, maar ik kan er nog steeds niet wijs uit worden. Ik denk soms dat de enige manier om erachter te komen is om het van een Kriel te leren.’ ‘Maar dat is onmogelijk.’ ‘Precies.
6 Kruis aan.
'Onmogelijk' wil zeggen: ❒ Het kan lukken. ❒ Niemand kan dat. ✘
7 Kruis aan. Wat zou jij doen om de symbolen uit het Toverboek van de Krielen te begrijpen?
❒ De reuzen kunnen een computer gebruiken. ❒ Ze kunnen een Kriel vangen ✘ en het hem vriendelijk vragen. ❒ De reuzen kunnen zelf leren lezen. ❒ Ze kunnen het Toverboek weggooien.
De Wijze Man keek voor zich uit. ‘Munkel, ik denk dat ik weet hoe jij meer respect zou kunnen verdienen … en wat geld, natuurlijk.’ ‘Echt?’ ‘Echt. Kijk, het was zo interessant om je vanmorgen als een Kriel verkleed te zien, dat ik vind dat de hele stad dat zou moeten zien.’ uit Munkel Trog, Janey Foxley, Lemniscaat
het symbool geschreven teken Les 10
27
8 Heer Biblios vindt dat Munkel zich moet laten zien in de Krielkleren. Het zou een goed idee kunnen zijn, maar ook een slecht idee. Wat denk jij? Vul aan. Het is een goed idee, omdat …
Het is een slecht idee, omdat …
________________________________
________________________________
________________________________
________________________________
________________________________
________________________________
________________________________
________________________________
9 Hieronder zie je wat een kok in pompoensoep doet. Verzin zelf wat de reuzenkok van MacKokkals in de spoelwatersoep doet. Vul aan. pompoensoep
spoelwatersoep
1 klontje boter
____________________________________________________
3 ajuinen
____________________________________________________
3 stukken selder
____________________________________________________
3 wortelen
____________________________________________________
1 teentje knoflook
____________________________________________________
1 kg pompoen
____________________________________________________
kruiden
____________________________________________________
peper en zout
____________________________________________________
kippenbouillon
____________________________________________________
10 Zou jij graag een keertje bij MacKokkals willen eten? Vertel waarom wel of waarom niet.
28
Les 10
Les 11 Ik kan mijn verhaal aanpassen en oefen zodat ik het goed kan vertellen. 1 Lees deze opdrachten en voer ze uit. a Breng veranderingen en verbeteringen aan in je kladtekst. Je mag tekst toevoegen, inkorten … Je mag ook aanpassingen doen op een extra blaadje. Houd rekening met de opmerkingen van je klasgenoten. b Zorg dat je tekst makkelijk is om voor te lezen. Denk bijvoorbeeld aan alinea’s. De tekst wordt jouw trotsproduct. c Schrijf het verhaal netjes over zoals het in de klas wordt afgesproken.
2 Duid aan wat bij je past. Ideeën verzamelen Ik kan bij de inleiding weinig gebeurtenissen verzinnen. Ik kan bij de inleiding enkele gebeurtenissen verzinnen. Ik kan bij de inleiding veel gebeurtenissen verzinnen. Ideeën ordenen en opschrijven Ik kan weinig gebeurtenissen in een kort stukje verhaal schrijven. Ik kan een midden en een slot met enkele gebeurtenissen schrijven. Ik kan een lang verhaal schrijven met meerdere gebeurtenissen. Structuur Ik kan in het verhaal nog geen inleiding, midden en slot aanbrengen. Ik kan in het verhaal al drie delen in de tekst aanbrengen. Ik kan in het verhaal de inleiding, het midden en het slot op de juiste plaats aanbrengen. Verzorgen Ik kan het verhaal nog niet zo verzorgen dat ik het vlot kan voorlezen. Ik kan het verhaal zo verzorgen dat ik het vlot kan voorlezen, maar hier en daar zijn er nog slordigheden. Ik kan het verhaal zo verzorgen dat ik het vlot kan voorlezen. Spelling Ik kan de fouten die de leerkracht aanduidt niet goed verbeteren. Ik kan de fouten die de leerkracht aanduidt bijna allemaal verbeteren. Ik kan de fouten die de leerkracht aanduidt allemaal verbeteren.
Les 11
29
Les 12 Ik kan verschillende soorten zinnen en hun leestekens herkennen.
12
1 Kruis het juiste vakje aan.
zinnen
zinnen
zinnen
zinnen
die iets
die iets
die iets
die iets
bevelen
uitroepen
meedelen vragen Munkel werd helemaal blij vanbinnen.
❒ ✘
❒
❒
❒
Werkt Pa in de Drakenboerderij?
❒
❒ ✘
❒
❒
Verwarm de eieren!
❒
❒
❒ ✘
❒
De kleine draakjes krijgen lekker eten.
❒ ✘
❒
❒
❒
Wees voorzichtig!
❒
❒
❒ ✘
❒
Dankjewel!
❒
❒
❒
❒ ✘
2 Geef de zinnen het juiste leesteken.
?
Vliegt de draak weg
Ma Trog kookt water voor de soep Luister
.
!
In de drakenwinkel loopt Munkel langs de kooien Neem het boek
.
!
Waar heb je zin in
?
3 Maak zelf zinnen. Schrijf een hoofdletter en een leesteken. Maak een zin waarbij Heer Biblios iets vraagt. ______________________________________________________________________ Maak een zin waarbij Munkel iets uitroept. ______________________________________________________________________
30
Les 12
Les 12
31
Fictie
zender
ontvanger
verteller schrijver
luisteraar lezer
bedoeling Ik wil de luisteraar of lezer plezier en leuke avonturen bezorgen.
boodschap avonturen, verhalen
Munkel Trog
&* Ȥ
bedoeling Ik wil me ontspannen met een avonturenverhaal.
…*
De personen maken een avontuur mee.
»« ” “ * & …
De personen zijn meestal verzonnen.
De tekst heeft een inleiding, een midden en een slot.
De Vindeling van Wammerswald
§
De avonturen zijn niet echt.
Ik heb geleerd ... – te bekijken hoe een schrijver de personages beschrijft. – om een avonturenverhaal op te bouwen. – dat een zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat. – om de betekenis van een onbekend woord op te zoeken. – om vragen bij een tekst te beantwoorden en opdrachten uit te voeren. – om in een zin de persoonsvorm en het onderwerp te zoeken en aan te duiden. – om andere zinsdelen te vinden. Herdruk 2019/1400 - Bestelnummer 60 1021 621 ISBN 978 90 4863 618 1 - KB D/2019/0147/252 - NUR 191 Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge © Copyright die Keure, Brugge - RPR 0405 108 325
9 789048 636181