Tijdelijk ‘‘Tijdelijk’’ Tekst
Tijl Orlando Frijns Illustraties
Michael van Kekem
6. Wasbak Over de winter gesproken, het sneeuwt vrijwel ieder jaar flink. Soms kan ik de deur ’s morgens niet open krijgen omdat het pakket ervoor zo dik is. Dan verlaat ik mijn huis via het raam, of beter gezegd, één van de ramen, ik heb er namelijk twee. Het één zit direct boven de wasbak. Deze is niet erg groot, al kan ik me er doorheen wurmen mits ik daar zin in heb. Maar daarvoor zou ik op de wasbak moeten klimmen, en aan diens draagkracht twijfel ik een beetje. Het is trouwens, een naar mijn mening, zeer mooie wasbak. Geëmailleerd metaal, wit met donker blauwe randen. Ik ben erg blij dat ik hem heb. En ook daarom klim ik er niet op om vervolgens mijzelf door het raam te wringen. Het andere raam kijkt uit over de omgeving, waar ik later op terug zal komen. Eerst wil ik het hebben over de vensterbank. Nu weet ik niet zeker aan welke kant van het raam een vensterbank zit. Is de plank, of balk, aan de binnenzijde van het huis, langs de onderrand van het raam, een vensterbank, of die aan de buitenkant? Ik heb ze allebei, misschien heb ik wel twee vensterbanken..? De vensterbank aan de binnenkant van mijn huis is ongeveer vijfentwintig centimeter breed. Ik kan hem goed als opstapje gebruiken als ik mijn huis via het raam verlaat. Eerst dien ik dan wel het een en ander opzij te schuiven. Zo heb ik daar een potplantje in de weg staan en dingetjes waarvan ik niet zeker weet of ik ze weg moet gooien. Een lege vulpen, een papiertje met daarop een tekeningetje van een naakte vrouw, twee cd-rom’s met vergeten data, een verjaardagskaart met twee hondjes er op. Er ligt nog wel meer, misschien dat ik nog reden vind om het over die andere dingen te hebben.
5. Vet Een vriend van mij zei een keer tegen me dat ik de Bijbel eens zou moeten lezen, waarop ik antwoordde dat ik dat weleens geprobeerd had maar dat ik er echt niet doorheen kwam. “De Genesis al drie keer,” zei ik. “Maar bij Kaïn en Abel haak ik iedere keer weer af.” Ik vind het wel een interessant boek omdat het zo dik is. “Ik lees liever over koning Arthur of Robin Hood,” vertelde ik hem. Soms heb ik zin om op reis te gaan en dan geen flauw idee te hebben waar naartoe. Toch zie ik me dan in gedachten door een berglandschap lopen langs een klaterend riviertje, rugzak om en een blik bier in de hand. Dus een echt willekeurige reis zal het niet worden. Twee keer heb ik tijdens het koken de vlam in de pan gehad. De eerste keer vergat ik bijna wat ik geleerd had. Namelijk met een deksel het vuur afdekken. Gelukkig zat het goed ingeprent. De eerste vlam was ook de hevigste. Mijn aardappeltjes hadden een wat vreemde smaak naderhand. Ik heb eens een film gezien waarin ze ook de vlam in de pan kregen. Toen losten ze dat op door met een handdoek ik de vlammen te slaan, maar daardoor komt alles toch onder het vet te zitten? Ik heb een T-shirt waar op een dag ineens vetvlekken op zaten. Ik vroeg me af waar ze vandaan kwamen. Er was niets gebeurt wat de aanleiding zou kunnen zijn, dacht ik. Later herinnerde ik me dat ik een slot had gesmeerd met een busje WD-40, de nevel moet over het shirt heengegaan zijn. Na een wasbeurt waren de vlekken trouwens weer weg. Geluk? Het deed me weinig in ieder geval.
1. Kluizenaar “Vakgebieden, vakjes, hokjes, vorm, al tellende kom je tot erg veel. Uitdrukken, niet uitdrukken, vormend, constructief, goed in de basis. In contact met de wereld, levend, dood, levenloos. Reizend, stilstaand, denkend, met je gedachten ergens anders. Het leidt af, je wilt, maar het lukt niet. Het lukt wèl zodra je wilt en die start weet te maken. Doen is de sleutel. Waardoor word je gelukkig? Wat is sociaal? Is er leven na de dood? Welke kleur moet ik dat nu weer geven? Ben ik verliefd? En zo ja, kom ik dan in de hemel? Is rood goed? Word ik blij van eenzaamheid? Op wie? Word ik gelukkig van aardig zijn? Nogal egoïstisch, niet? Heb je een andere keuze dan voor jezelf kiezen? Is alles wat je doet niet een keuze die je voor jezelf maakt? Ik kies een materiaal, een formaat, een kleur, een hoeveelheid. O ja! Honderd is wel vet! Hiep, hiep, hoera. Weer goed bezig geweest! In een wereld vol eigenbelang. Maar wie niet? Goed doen, voelt goed. Hèt goed doen ook. Maar is goed doen altijd goed? Ik voel me goed als ik iets goed doe. Nog beter als iemand anders vind dat ik het goed doe. Maar gelukkig ook als ik iets wat een ander doet goed vind. Hij of zij doet het goed, en ik voel me prima. Als ik mij dan positief zou uitspreken, zou de ander, gezien volgens mijn eigen reactie patroon, zich goed moeten voelen, waardoor mijn gemoed ook weer een boost krijgt, en ik kan alleen maar concluderen dat de mens wel erg aan zijn eigen ego vastgeklonken is. Is sociaal handelen mogelijk? Wat is de zin van het leven? Draait de zin echt alleen om je eigen geluk?” Zo sprak de kluizenaar. “Als de Bijbel eens geen herhalingen zou bevatten, zou hij maar half zo dik zijn.” Was het enige wat zijn huisgenoot antwoordde.
4. Spaanplaat Regenbestendigheid is een vereiste. Als het vocht doordringt tot de kern zal het niet blijven staan, en het moet blijven staan. Creëren tot in het oneindige. Blijven bakken en bouwen. Ik houd niet van ongecontroleerde rotting. Degelijkheid. Duurzaamheid. Kwaliteit. Kwantiteit. Dat zijn ze. En natuurlijk schoonheid, waar ik geen uitspraken over schijn te kunnen of mogen maken. Is schoonheid een kwestie van smaak? Hangt smaak af van het individu, of zit er een systeem in? Ik houd ervan. Ik woon in een huisje. Het is zo efficiënt als het klein is. En dat wil wat zeggen. Het klopt. Met slechts een vierkante meter of zes. Uitgedrukt in kubieke meters ongeveer twaalf. Ik heb een bed, een wasbak en een kookpit. Een lamp, een stoel en een tafel. Daarnaast ben ik de trotse bezitter van een geiser, die op zijn beurt de douche aanstuurt. Als ik het heb over twaalf kubieke meter is daar de douche niet in meegerekend, die bevindt zich in een uitbouwtje aan mijn huis vast. Daarvan weet ik toevallig de precieze maat, namelijk zeventig bij zeventig bij tweehonderd centimeter. Een plastic gordijn, uitgevoerd in een ongeveer blauwe kleur, scheidt de douche van de rest van de ruimte. Dus om te douchen hoef ik niet eerst naar buiten toe, wat ’s winters fijn is.
2. TL Soms zijn dingen nog maar zo kort geleden gebeurt dat je ze bijna niet in de verleden tijd kunt zetten, het voelt althans niet goed om te doen. Niet dat dit nu het geval is, maar ik moest het even melden voor het geval ik een dergelijk situatie ga omschrijven. Binnenkort ga ik iets leuks, nee, iets geweldigs doen, ervaren, meemaken. Maar ik weet nog niet wanneer en hoe het zal verlopen. Maar het moet wel, anders is het niet leuk. De zomer is goed voor je, TL licht niet. Ik heb onlangs geleerd dat je met TL constant in een groen zweem zit. Dat zie je niet omdat je ogen zich aanpassen, maar onpartijdige computers hebben het bewezen. Die kunnen je ook het verschil tussen tweehonderd twintig en tweehonderd vijftien volt laten zien, terwijl het allebei even naar aanvoelt.
3. Alleen Wat is hij eenzaam. Hij mist niemand. Hij heeft niemand om te missen. Vrienden kan hij niet maken. Hij weet dat hij er geen heeft. Hij kan wel praten, en dat doet hij ook. Maar met wie praat hij? Hij weet het wel. Hij weet dat ik het niet weet. Hij weet dat ik hem niet eens ken. Hij is verliefd op zichzelf. Hij wil nog niet doodgaan. Hij heeft vragen. Hij heeft niemand om vragen aan te stellen. Hij beantwoordt zichzelf. Hij stelt een vraag. Hij wacht. Hij stelt de vraag nog een keer. Hij wacht. Hij staat op, loopt een ronde om de tafel. Hij gaat weer zitten. Hij zegt dat hij het echt niet weet, dat hij toch wel erg graag antwoord wil, en wel nu! Weer staat hij op. Hij laat vragen rollen. Hij vraagt, hij roept, hij schreeuwt het uit! Hij voelt zich goed. Hij is in zijn element. Waar zou hij geweest zijn zonder vragen. Dan zou hij net zo goed dood kunnen zijn. Hij wil nog niet doodgaan. Hij opent de deur, waar hij zojuist naartoe liep. Hij ziet dat het nacht is. Ik neem hem terug mee naar binnen. Ik ben er klaar voor. Ik weet dat hij er klaar voor is. Ik schenk een glas vol voor ons samen. Ik drink het samen met hem leeg. Ik neem er nog ĂŠĂŠn. Hij ook. We praten over alles. We schreeuwen over alles. We hebben het over genoegen en ongenoegen. Ook hebben we het over niets. We hebben het over religie. We hebben het over het ontbreken ervan. We hebben het over schrijven en kunst. We stellen de grote vragen. We beantwoorden ze. We beantwoorden ze allemaal. We weten. Hij is ik. Ik ken hem niet en ik zal hem ook nooit ontmoeten.
7. Afspraken Ik ging laatst weg van huis op weg naar een afspraak. Plotseling herinnerde ik me dat ik twee afspraken tegelijk had gemaakt. Ik ben toen gestopt en heb na zitten denken hoe ik dit op moest lossen. Het was namelijk zo dat ik bij twee mensen op twee verschillende plaatsen moest zijn. Toen heb ik eerst de ene opgebeld of het goed was of er nog iemand kwam, en toen de andere dat ik een plotselinge uitnodiging kreeg, en of het niet een goed idee was om daar dan samen naartoe te gaan. Er zat natuurlijk een zekere risico factor in, maar het werkte, toen hebben we nog een hele leuke avond gehad. ÉÊn van die mensen, een vriend trouwens, heeft er nog een relatie aan overgehouden. Op dat soort momenten ga ik twijfelen over toeval, tijd en die soort dingen. Is de tijd een lineair ding zonder afsplitsingen of bochten? Als dat zo is bestaat toeval sowieso niet. Toen ik eens op mijn stoel aan tafel zat, er was verder niemand, had ik muziek aan staan. Ik kende de tekst van het nummer en ging meezingen. Zo iets gebeurt niet vaak. En zeker niet dat het ook nog prettig is om te doen, maar deze keer wel. Zeker vijftien minuten lang, toen kreeg ik last van schaamte, maar tegenover wie? Mezelf? Daar kon ik geen antwoord op geven. Het leek een beetje op het gevoel wat ik had toen ik een vriendinnetje had waar ik eigenlijk niet verliefd op was, maar dat niet tegen mezelf kon zeggen. Ik kon niet eerlijk tegen mezelf zijn. Wie kun je nog vertrouwen?
12. Droom Kalm klotste de zee op het zand. Het was eb. Het was vroeg in de ochtend, de zon begon net op te komen. Ik schrok wakker. Ik zat op een strandstoel, midden op de zandvlakte. Hoe ben ik hier terecht gekomen? Waar is dit strand? En nog belangrijker, van wie is deze fantastische stoel? Zou hij van mij zijn? Er is verder niemand. Ik keek in alle mogelijke vertes, en kon werkelijk niemand ontdekken. Ik liep naar het water toe, betrad de branding op blote voeten, en keek naar de kleine golven die om mijn enkels spoelden. Er kwam een dood visje aangedreven. Twee krabbetjes dartelden er achter aan en scheurden stukjes af, die ze lustig in hun voedingsopening drukten. Ik werd daadwerkelijk wakker, en vroeg me af hoe je kunt dromen dat je slaapt en wakker schrikt. “Ik droom dat ik droom,” als je nu ‘dat ik droom’ daar achter zet, dus “ik droom dat ik droom, dat ik droom’ is het volgens mij grammaticaal niet correct, dan moet er staan dat ‘ik droom over dat ik droom.’ Twee eten meer dan één maar dat is geen probleem. Of klopt ‘ik heb gedroomd dat ik droom, dat ik droom, dat ik droom dat ik droom’ wel? Misschien kom ik eens iemand tegen die het mij gaat vertellen. Ik verwacht niet dat diegene meer verstand heeft dan mij, al is dat ook weer niet uitgesloten, maar hij of zij zal iets weten wat ik niet weet.
8. Binnen Kun je zeggen dat je in Europa bent als je er nog nooit buiten bent geweest? Het fenomeen binnen bestaat toch alleen maar met een buiten? Als ik in een interessante bui ben probeer ik dit soort theorieën door te voeren naar grotere dingen, zoals het universum, waar geen buiten van schijnt te zijn. Zit ik er dan wel in? Toen ik laatst thuis was, vrijwel zeker binnen, was ik van plan om de afwas te toen. Mijn wasbak zat vol vuile vaat en had vrijwel al zijn charme verloren. Ik wist dat zodra hij weer leeg was mijn leefomgeving veel aangenamer zou worden. Ik heb toen ook, na veel wikken en wegen, besloten de wasbak leeg te halen, hem te vullen met halfwarm sop en het servies hierin te reinigen en daarna de borden, glazen en kopjes op hun vaste positie in de kast te zetten. Mijn avond was geslaagd. Mijn bed is afgeschermd van de rest van de kamer met schotten, die overigens volledig weg te klappen zijn. In de schotten heb ik een deurtje gemaakt waardoor ik doorgaans mijn bed betreed. Als ik een tweepersoons bed nodig heb is dat trouwens geen probleem, mijn bed bestaat namelijk uit twee opgestapelde matrassen. Ik klap gewoon de schotten weg, zodat deze opgevouwen tegen de muur staan, en leg de twee matrassen naast elkaar. Bij behoefte aan extra privacy doe ik dan de gordijnen dicht. Mijn gordijnen zijn wit, echt wit. Geen crème of gebroken in wat voor een vorm dan ook. Het gordijn voor het raampje boven de wasbak is lichtelijk doorschijnend, maar dat hindert niets. Voor het raam met de vensterbank hangt degelijkere, dikkere stof, die trouwens wel enorm knus oplicht als ik ’s nachts het licht aan doe.
11. Het meisje met de laars Ik was een keer dronken, ik was niet alleen, toen was er een meisje wat aan mij verscheen. Ze kwam op mijn schoot, en wat ze mij bood, een bruine, lederen laars. Wat moest ik hiermee? Het was een fraai ding, het is de schoonheid waar ik van zing. De laars en de meid, die ben ik kwijt, maar in mijn herinnering, daar blijft het mooi. “Ik ben verliefd, en jij?” vroeg een vriend eens aan me. “Hm, nee, hoe kom je daar nu bij?” vroeg ik. “Ik ben gewoon krankzinnig en ik heb een missie.” Stelde hij. “Ah, mooi, veel succes en geluk, zal ik je dan maar wensen.” “Ben je wel eens verliefd geweest op verliefdheid?”
9. De spiegel in de praktijk Heb ik het al gehad over de spiegel boven mijn geĂŤmailleerde wasbak? Daarin kan ik mezelf uiteraard zien, zo zitten spiegels in elkaar. Er zijn heel wat verschillende manieren waarop je naar jezelf kunt kijken. Dan bedoel ik niet letterlijk de positie die je hebt in de ruimte ten opzichte van de spiegel, maar vooral ik welk gemoed je verkeert. Het meest bizar is wel als je jezelf bekijkt als je dronken bent. Zeker als je dan met jezelf gaat praten. Je vraagt je af of je wel goed bij je verstand bent en krijgt de slappe lach met jezelf. Je vindt jezelf maar een knap figuur en trekt allerlei gezichten. De volgende dag kijk je nogmaals in de spiegel, trekt je wenkbrauwen op en zegt: “Nou ja, het was wel gezellig,â€? en je hebt het er verder maar niet meer over. Je kunt nuchter en praktisch in de spiegel kijken, gewoon zien of je haar er mee door kan, of je tanden wel schoon zijn enzovoort. Je kunt intens gelukkig zijn en even naar jezelf glimlachen, boos zijn en woest in je eigen ogen staren, verdrietig zijn en kijken naar je eigen verdriet en de conclusie trekken dat je spiegelbeeld niet met oplossingen zal komen, daar heb je voor zover ik weet jezelf of andere wezenlijke personen voor nodig. Toch kun je even een steuntje in de rug krijgen omdat de spiegel laat zien dat je er in ieder geval nog bent, en dat je binnenkort weer vrolijk klodders gel door je coupe smeert.
10. Ontbinding Dingen moeten mooi zijn. Maar op welk vlak. Er is zoveel mooi en er zijn zoveel dingen die mooi kunnen zijn, ook lelijke dingen. Zelfs rotting, wat ik zoveel mogelijk buiten probeer te sluiten, heeft op bepaalde momenten zijn schoonheid. Dan noem ik het geen rotting maar natuurlijke ontbinding. Maar dit proces dient zich op de juiste plaats af te spelen, en niet in of tussen mijn spullen. Bijvoorbeeld, zwammen gedijen goed op nat spaanplaat, maar niet op mijn spaanplaat want het vocht zal de kern niet bereiken, ik laat geen stukje hout onbeschermd. Mijn lamp hangt recht boven de tafel en kan deze ’s nachts verlichten. Ik heb ook nog een klein lampje bij mijn bed, zo klein dat ik de haast vergeten was. Toch is hij noemenswaardig want ik gebruik hem bijzonder veel. Om bij te lezen bijvoorbeeld, of om zo maar even aan te hebben vlak voor ik ga slapen. Goed slapen en uitgerust wakker worden is fantastisch, maar komt niet bijzonder vaak voor. Er is zoveel te doen, dat zelfs als je even niets hoeft te doen je het gevoel hebt dat je wel aan de gang moet.
13. Ochtend ’s Morgens voel ik mij weemoedig, mits ik daar de rust voor vind. Er zijn dagen waarvan je al weet dat het niets gaat worden. Dagen met zoals alle dagen een begin en een eind, maar met vrijwel niets ertussenin. Lege dagen, ervaringsloze dagen. Laatst was er een dag vol spektakel. Iedereen heeft een ander idee bij een dag die dat in zich heeft, maar weinigen zullen een dag als die als verloren bestempelen. Dagen zijn vooraf als ongevormde klei, maar zowel met klei als met een dag weet je ongeveer welke kant het op gaat. Als je dit niet weet bestaat de kans dat het werkelijk niets wordt, waarlijk fantastisch of misschien maar gewoon. Gewoon is best goed, dan heb je je in ieder geval niet weemoedig gevoeld. Tenzij je echt een rotleven hebt.
18. Morgen Het was een man die ik eens ontmoette, die mij zei dat het leven zo mooi is omdat het een einde heeft. Daarnaast had hij nog enkele argumenten. Over eindigheid en eindeloosheid is al veel nagedacht. Zelfs op wetenschappelijk niveau is men er mee aan de haal geweest, en men is daar nog immer mee bezig. Ik durf niet met zekerheid te zeggen of er conclusies getrokken zijn, maar ik denk van wel. Op zonnige ochtenden hou ik ervan om buiten koffie te drinken, daar zal ik niet uniek in zijn. Waarschijnlijk zal zelfs een groot deel van de wereldbevolking dit als bijzonder aangenaam beleven. Er zijn mensen die thee verkiezen boven koffie, en waarom ook niet. ‘Als ik nu eens een eigen terrein had met een rivier,’ sprak de man die ik aan het begin noemde. Ja, wat dan, dacht ik, deze situatie vanuit mijn eigen perspectief beschouwend. Dat zou best tof zijn. Daarna ben ik gaan slapen. Toen dacht ik al niet meer aan alles. Afstand nemen van zaken die er niet toe doen kan een noodzakelijke bezigheid zijn, maar het kan ook zijn dat je ze beter erg veel aandacht geeft. Zaterdag kan de dag zijn waarop werkelijk alles kapot gaat, evenals dinsdag. Het ergste van dit alles is onvoorspelbaarheid, of misschien wel het mooiste, het beste. Wonderlijke zonen verpakken een nieuwe werkelijkheid, kleden hem aan. Zo ook ik, in samenwerking met velen. Vervloekt, gezegend en in nieuwe volmaaktheid voltrekken onze plannen en hobby’s zich. Schoonheid transformeert tot een nieuwe beleving van het mooie. Waanzin en onsamenhangendheid zwaaien de scepter, waardoor klaarheid en walging verdwijnen uit ons oude zicht, de zon verdoemd tot kitsch, het universum een cliché, laat het ze niet horen, de heren, dat het leven zo maar mooi is!
14. Tijd Wat is leuker? Geboren worden of sterven? Wat is vervelender? Zelfde voorbeelden. Je weet het niet, ik niet althans. Misschien kun je er niet eens een reële mening over hebben, het bestaan is wel mooi. Morgen is het dinsdag, of misschien ook niet, vertel het me maar op maandag, over een week dus. Hoe kun je nu een systeem bedenken in zoiets regelmatigs als een zonsopgang en een zonsondergang, en dat systeem dan tijd noemen. Wat geeft die tijd aan? “De klok?” Oh ja? Mijn klok staat al maanden stil, althans, mijn analoge klok. Aan digitale klokken ontkom je niet. Om een of andere reden wil ik geen nieuwe batterijen in die klok doen. Hij staat stil om zeven voor negen, en ik kijk er regelmatig naar om te zien of hij daar nog steeds staat. Ben ik boos op de tijd? Geen flauw idee. Een beetje misschien, omdat ik het niet begrijp. “Hoe laat is het?” vroeg iemand. “Zo en zo laat,” antwoordde ik. En waarom? Omdat dat zo bepaald is. Waar is het verleden, waar is de toekomst? Waar is het heden omdat dat nu al weer verleden is. Bestaat tijd? Als het niet bestaat, of juist wel, ben ik dood, vader, ongeboren, elf, en niet te vergeten, mezelf.
17. Iets over de waarheid “Droom jij wel eens dat je kunt vliegen?” “Ja zeker.” “Ik ook,” zei hij. “Kun jij vliegen?” “Nee,” zei ik. “Ik ook niet.” “Ik droomde dat mijn bovenkaak samenkromp. Het verhemelte scheurde en mijn kiezen bogen naar elkaar toe. Dit alles terwijl mijn voortanden versplinterden onder elkaars druk, en in bloederige brokjes uit mijn mond vielen. De pijn was enorm. Vergelijkbaar met kramp, maar in het gewelf van de mondholte en zeer intens. Wat moet je met zo’n droom? Je hoofd, mijn hoofd, implodeerde. Dit zonder reden en zonder dat ik er iets aan kon doen. Zomaar opgezadeld met pure angst in het holst van de nacht, in een realiteit die met geen mogelijkheid aan mijn dagelijkse werkelijkheid te koppelen is,” zei ik. “Geloof jij in fictie?” Sprak hij, terwijl hij zich draaide op zijn barkruk, zodat hij niet steeds zijn nek in een gespannen, gedraaide houding hoefde te houden om naar me te kijken. “Ja.” Zei ik. “Ik niet, maar stiekem toch ook weer wel.” We bleven een tijd stil terwijl we bier dronken uit torenhoge glazen. “Ik ben gaan geloven in dat wat er is,” zei ik. “Niet meer, niet minder.” “Wat is er dan?” “Ik weet het verdomme niet,” barstte ik uit. “Ik wil spreken over de waarheid. Over alles. Ik wil het snappen. Waarom ben ik zo bezopen? Waarom kan ik niet de woorden vormen die tonen wat de realiteit is?!” “Hm, tja, eh…” “Soms voel ik de waarheid,” fluisterde ik in zijn oor. “Misschien is het wel een… ja… een soort ninja.” Zei hij en leegde zijn glas.
15. Maaltijd “Weet je wat,” zei ik tegen diegene waarmee ik in het restaurant zat. “Nou,” zei deze. “Ik neem tomatensoep vooraf, als jij ook soep neemt, nemen wij er ook een broodmandje bij, in mijn eentje krijg ik dat niet voor elkaar, ik bedoel, dat brood gaat wel op, maar de daaropvolgende hoofdmaaltijd niet.” “Neem soep en brood,” antwoordde mijn tafelgenoot. “Ik neem geen soep, maar zal zeker delen in je brood, ik zie hier staan dat ze het serveren met kruidenboter, dat doen ze vrijwel altijd en overal, en daar ben ik verzot op.” Als hoofdmaaltijd nam hij iets waarvan ik nog nooit gehoord had, en ook nooit had gezien, en nu kan ik het me niet eens meer herinneren. Het werd op een bruinig bord geserveerd, dat zag ik toen hij het op had. Er zal geen saus op gezeten hebben, in ieder geval geen saus die sporen achterlaat op keramiek. Wonderlijk wat je allemaal kunt meemaken op maandag ochtend.
16. Ik ben goed Ik was eens zo woest dat ik tegen de muur sloeg. Dat deed pijn en de muur was stuk. Ik ben niet vaak boos. Ook niet op de dag dat ik het heel goed deed, zo goed dat ik er een prijs voor kreeg. Op de prijs stond onder andere: Wij zijn apetrots. Gelukkig maar, dacht ik. Ik ben vaak heel erg goed in dingen en dat komt omdat ik weet dat ik erg goed ben. Is dat arrogant om te zeggen, slaat die hele zin nergens op of juist op alles? Het beste dat ik kan doen is het volgende hier schrijven: dat die uitspraak niet van mij is, maar een citaat van de één of ander. “Ik ben boos op je.” “Waarom?” “Wil je weten waarom?” “Ja, alsjeblieft, waarom?” “Je hebt me verlaten.” “Denk je dat?” “Je laat me in de steek, ik zie het aan je.” “Echt gast, dat is bullshit, ik ben er voor je.” “Wil je me dan helpen?” “Praten wil ik wel.” “Met mij?” “Ja.” “Over… over dit? Of over dit? Heb je dit gelezen? Moet je doen, lees! Oh, en dit ook. Moet je zien, mooi hè! Wat hebben we hier, oh ja, kijk, dat is toch… hé kijk. Dit heb ik geschreven toen ik klein was. Lees eens. Mooie zonnebril dit hè? En deze reistas. Ik moet op reis, jij moet mee. We gaan varen. Ik vaar! Oh kijk, dit heb ik ooit van jou gekregen nietwaar?” “Ja.” “Hier, hou vast, dan kijk ik nog even hier… oh… momentje… ha ha…” Ondertussen liepen er op aarde zat mensen rond die een veel belangrijker reden hadden om zich ongelukkig te voelen.