7 minute read
FRIENDS ABROAD / EXPO
Uwen (lekkeren!) Stuckenberg van ginder achter. Paul van Ostaijen en Fritz Stuckenberg
Lies Galle \ In de Duitse hoofdstad liep van 15 oktober tot 30 december de tentoonstelling Boem! Paul van Ostaijen in Berlin. Het Stadtmuseum liet het publiek kennismaken met de modernistische Vlaamse dichter en het werk dat hij in de woelige jaren na de Eerste Wereldoorlog in Berlijn schreef. Bijzonder fijn was dat het museum de levendige avant-gardekunst die Van Ostaijen in Berlijn (nog) beter leerde kennen, volop liet zien, met werk van kunstenaars als Lyonel Feininger, Else Lasker-Schüler, Jacoba van Heemskerck, Georg Muche, Arnold Topp, Heinrich Campendonck en Fritz Stuckenberg. Van die laatste werd onder meer het kubistische schilderij Das Liebespaar getoond, een van de hoogtepunten in de expositie. Stuckenberg portretteerde in het schilderij zijn vriend Paul van Ostaijen met zijn geliefde Emma Clement, oftewel: ‘Bildnis P. und E. van Ostaijen’.
Eind oktober 1918, net voor de wapenstilstand, was Paul van Ostaijen (1896–1928) samen met ‘Emmeke’ van Antwerpen naar de Duitse hoofdstad gevlucht. Als activist kon hij in België vervolgd worden. Zo hing hem onder meer een gevangenisstraf van drie maanden boven het hoofd wegens het betogen tegen de conservatieve en Belgicistische kardinaal Mercier. De lokroep van Berlijn was daarnaast ook gewoon groot: dáár gebeurde het. Daar kondigde zich politieke revolutie aan. Daar kreeg het modernisme vorm en werd vernieuwende kunst gemaakt, een beweging waar Van Ostaijen als maker, essayist, criticus, theoreticus en handelaar deel van wilde uitmaken.
In Berlijn maakte Van Ostaijen al snel kennis met vooruitstrevende schrijvers en kunstenaars. De schilder Fritz Stuckenberg (1881–1944) was meteen geboeid door Van Ostaijen en zijn vriendin en nodigde hen in december 1918 uit bij hem thuis aan de Kurfürstendamm. Het was het begin van een hechte vriendschap, gegroeid uit slechts de paar maanden die ze tot in de zomer van 1919 in
Berlijn samen optrokken. Stuckenberg had de jaren daarvoor in Parijs gewoond en gewerkt, en was er geïnspireerd geraakt door de kubistische kunst van George Braque, Albert Gleizes en Fernand Léger. In Berlijn stelde hij tentoon bij de artistieke groep Der Sturm, opgericht door Herwarth Walden. Ook verbleef hij in München, waar hij bevriend was geraakt met de kunstenaar Heinrich Campendonck, die deel had uitgemaakt van de kunstenaarsgroep Der Blaue Reiter.
Van Ostaijen deelde Stuckenbergs overtuigingen en ideeën over wat kunst moest zijn. In januari 1919 schreef hij zijn Antwerpse vrienden nog stellig: ‘Gelijk ik tans gezien heb is het Kubisme de duidelikste, meest exakte richting. Zij moet de nieuwe wereld de nieuwe stijl brengen.’ Ook deelde hij zijn bewondering voor Stuckenbergs werk. In april somde hij in een brief aan Geo van Tichelen zijn nieuwe contacten in Berlijn op, onder wie Stuckenberg (‘“die absolute Malerie [= Malerei]”, zijn aquarellen zijn wonderschoon’) en in een brief uit juni lezen we:
Fr. Stuckenberg, schilder, naar mijn mening met Feyninger en Klee op het ogenblik wat hier het beste is, (vroeger bij de Sturm, tans om twist over finanties verdwenen).
Omgekeerd klonk het op 14 januari 1920 in een brief van Stuckenberg aan de kunsthandelaar
I.B. Neumann die een nieuwe galerie zou openen:
Van Ostaijen ist unter allen Umständen der Beste, meiner Ansicht nach der Einzige, der heute in Deutsland weis, was Expressionismus ist.
Stuckenberg had een conflict met Sturm-galerist Herwarth Walden. Ook dit bond hen. Van Ostaijens droom om een nieuwe kunstgroep op te richten, of zelf een rol als kunstpromotor te spelen, kwam in het vizier. Walden kreeg in de naoorlogse jaren kritiek te verwerken als zou zijn galerie ‘burgerlijk’ en te mainstream geworden zijn. Van Ostaijen en Stuckenberg zochten naar alternatieven om de ‘nieuwe’ kunst te exposeren, om een ‘“konkurrentie-salon” tegen der Sturm te openen’. Op 6 oktober 1919 juichte Stuckenberg in een brief aan Van Ostaijen omdat kunstenaars bij Walden weggingen:
Heute bekam ich einen brief von Behne met der Mitteilung das Kandinski César Klein bemachtigt habe, seine Bilder vom Sturm zurückzuziehen und sie nach eigenenem Beliben zu placieren. […] Campendonck wird auch vom Sturm seine Sachen zurückfordern. Dus siehst, das der Augenblick der Sturmkrise gekommen ist.
Van Ostaijen op zijn beurt probeerde een expositie te organiseren met kunst van Georg Muche, Arnold Topp en Stuckenberg. Op 16 januari 1920 schreef hij aan Stuckenberg:
Ich schrieb Muche über Plan Ausstelling DuTopp-er. Er wird Dir schreiben. Er möchte sehr gern zusammen ausstellen, nur für Berlin ist er bis Oktober 1920 gebunden.
Fritz Stuckenberg, Das Liebespaar. Bildnis Paul und Emmeke van Ostaijen, 1919-1920, olieverf op doek. Landesmuseum für Kunst und Kulturgeschichte, Oldenburg. Fotoreproductie Sven Adelaide.
Nadat Stuckenberg in de zomer van 1919 verhuisd was naar een kunstenaarskolonie in Seeshaupt aan de Starnberger See, onder München, schreven ze een periode zeer geregeld met elkaar. In hun brieven lezen we over hun contacten met kunstgaleries, kunsthandelaars, hun kunsttransacties en de kunstenaars die ze al dan niet bewonderden.
Veel van hun plannen en dromen mislukten echter, en geldzorgen bleven voor beiden spelen. Wat hen bond waren niet alleen gemeenschappelijke vijanden of dezelfde idealen. Er was een diepe genegenheid voor elkaar. Zo schreven ze elkaar begin januari 1920 na een bezoek van Stuckenberg aan Berlijn: All diese elenden Geldgeschichten verbittern einem die besten Augenblicke des Daseins. Die Berliner Tage waren wundervoll un ich bin glücklicht mit Euch zusammengewesen zu sein.
Waarop van Ostaijen antwoordde: Er war für mich die schönste Krone zu unserem gemeinsamen Erlebnis.
Toen Van Ostaijen in het voorjaar van 1920 teleurgesteld te kennen gaf dat hij terug wilde naar België, haalde Stuckenberg hem over eerst langs te komen in Seeshaupt of was het diens vrouw Lianne, die hem op 29 mei schreef: Lieber Ostayen, nein, das geht nicht! Hören Sie das geht nicht auf keinen Fall! Sie können nicht nach Belgien fahren ohne René vorher hier noch besucht zu haben. Das dürfen Sie ihm nicht antun, diese Enttäuschung.
[‘René’ was de naam die werd gebruikt omdat Van Ostaijen ‘Fritz’ voor Stuckenberg niet geschikt vond.]
Niet veel later reisde Van Ostaijen richting Beieren, met Emma, op wie Stuckenberg ook bijzonder gesteld was. In Seeshaupt woonden ook Campendonck en zijn vrouw Adda, die eveneens graag de dichter en zijn geliefde wilden terugzien. Van Ostaijen beklom er letterlijk bergen met zijn vrienden fleurde op en schreef er een aantal gedichten. Terug in Berlijn begon hij aan wat zijn meesterwerk zou worden: Bezette stad, en smeedde hij opnieuw plannen voor een tijdschrift met zijn kunstenaarsvrienden in Antwerpen. Al verliep dat niet zonder slag of stoot, zoals hij op 18 augustus 1920 aan jeugdvriend Peter Bayens schreef: ’s Morgens ontvang [ik] van den Floris een brief: ik moet de algemene strekkingen van allen in een artiekel verdedigen.– ’s Namiddags: Paul, nu hebt gij de keus tussen mij of Oskar + uwen (lekkeren!) Stuckenberg van ginder achter. En zo voort. Hij bedankte zijn Duitse vrienden voor zijn tijd in Seeshaupt. Van de gedichten die hij er schreef droeg hij er twee op aan Campendonck, en ‘Me- tafiziese Jazz’ sloot hij af met een opdracht aan Stuckenberg. De gedichten nam hij op in De feesten van angst en pijn, de dichtbundel waarin Van Ostaijen zijn demonen te lijf ging. Al eerder (mei 1919) had hij een gedicht ‘Fritz Stuckenberg’ geschreven, maar dat bleef net zoals De feesten van angst en pijn tijdens zijn leven ongepubliceerd. Verwees hij ermee naar Stuckenbergs schilderij? Stuckenbergs doek Das Liebespaar, zijn ode aan zijn vriend, was gemaakt in 1919/1920. We herkennen twee gezichten dicht bij elkaar, verstrengelde ledematen, en ook minstens één ander gezicht. Kort nadat Bezette stad in april 1921 in Antwerpen was uitgegeven, keerde Van Ostaijen terug naar zijn geboortestad. Zijn relatie met Emma was stukgelopen. Stuckenberg vertrok datzelfde voorjaar uit Seeshaupt en ging om financiële redenen weer bij zijn familie in Delmenhorst wonen, bij Bremen. Slechts enkele weken later werd hij daar opgenomen in het ziekenhuis. Niet duidelijk is of dat was vanwege een val of omdat er (spinale) tuberculose bij hem was geconstateerd; feit is dat hij hierna invalide was. Zijn relatie met de moeder van zijn zoon liep stuk; hij trouwde daarna met Sophie Schildknecht, met wie hij in 1924 en 1925 op het eiland Ischia in Italië woonde. Van Ostaijen ontmoette Schildknecht in 1923 en kon het bijzonder goed met haar vinden. Het leidde tot het gedicht ‘Spleen pour rire’, opgedragen aan het echtpaar Stuckenberg, in mei 1926 gepubliceerd in het tijdschrift Vlaamsche Arbeid, en dat te mooi is om hier niet te citeren.
Brief van Fritz Stuckenberg aan Paul van Ostaijen, 23 april 1921, waarin hij zijn vriend feliciteert met de uitgave van Bezette stad en waarin hij treurig over zijn geplande verhuizing naar zijn ouders schrijft: ‘De walgelijke strijd om het bestaan heeft me nu tot een totale nederlaag gebracht […]’.
Handschrift Paul van Ostaijen, ‘Metafiziese Jazz’, 1920, aan Fritz Stuckenberg opgedragen.
Spleen pour rire
Sophie-Fritz Stuckenberg zu eigen
Het meisje dat te Pampelune geboren tans te Honoloeloe woont en in een rode lakkooi gevangen houdt een kobaltblauwe papegaai _ zij schilderde hem met Ripolinkoeleuren zoals gezeid de veren blauw de snavel en de poten geel _ het meisje van Pampelune te Honoloeloe dat om haar hoge hals heeft een krans van purperen anemonen op haar opalen borst kleine barokkoralen en om haar dijen niets
(Vogelveren dorsten haar dijen niet te dragen zo zeer zijn dun haar dunne dijen) dit pampeluner meisje dat te Honoloeloe woont ken ik niet
Priez toujours pour le pauvre Gaspard
II n’est pas encore mort ce soir
Het werk van beiden allebei politiek en persoonlijk gedesillusioneerd evolueerde. Stuckenbergs kunst werd spiritueler, Van Ostaijen puurde zijn poëzie uit. Van Ostaijen bleef onder meer als galerist in Brussel werk van Stuckenberg promoten en verhandelen. Beiden gingen ook nog met Der Sturm in zee: Van Ostaijen publiceerde in 1924 in het tijdschrift Der Sturm, en Walden exposeerde later in de jaren twintig weer schilderijen van Stuckenberg. In de jaren dertig werd de kunst van Stuckenberg met de komst van het Nazisme uit de maatschappij gewist. Op de tentoonstelling Entartete Kunst in 1937 werd een schilderij van hem geëxposeerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verhuisde hij weer naar Beieren waar hij in 1944 stierf, vrijwel vergeten.
Van Ostaijen overleed zoals bekend al jong, in maart 1928. In de laatste (bekende) brief aan Stuckenberg klonk hij hoopvol, en nam hij, als altijd, teder afscheid: In Februar erscheint eine Zeitschrift welcher Führung in meinen Händen is. Wie gerne möchte ich nun Deine Arbeit sehen um über Dich berichten zu können. Nächstes Jahr publiziere ich auch einen Band Gedichte (mit dem Gedicht ‘Spleen pour Rire’ das Sophie zu eigen ist.)
Geht es Sophie gut?
Ich grüsse Euch beide herzlichtst und ich umarme Dich, mein Liebster, innig
Dein Paul
Boem! Paul van Ostaijen in Berlin in het EphraimPalais is een spin-off van de tentoonstelling Bezette Stad 100! in het Letterenhuis in 2021. Naast topwerken uit collecties van het Berlijnse Stadtmuseum, privécollecties en Stuckenbergs Liebespaar uit het Landesmuseum für Kunst en
Kulturgeschichte Oldenburg, waren er veel topstukken en foto’s uit de Letterenhuiscollectie te bewonderen. Van Ostaijens iconische handschrift Bezette stad uiteraard, en ook de bundel Het sienjaal met de prachtige cover van Floris Jespers. Ook het handschrift van het filmscena-