13 minute read
Marcel Wolfers
from Marcel Wolfers
Het tafelmiddenstuk Ondine, een prestigewerk bestemd voor de eretafel van de commissaris-generaal van de Wereldtentoonstelling van Brussel 1958
Advertisement
Het monumentale tafelmiddenstuk Ondine, dat in 2003 door de Koning Boudewijnstichting werd verworven, is een verwarrend kunstwerk: het valt buiten de normen en kan niet louter volgens esthetische criteria worden beoordeeld. Hoewel dit massief zilveren tafelmiddenstuk zowel qua functie als qua stijl anachronistisch is, is het toch representatief voor zijn tijd. De periode waarin het werd gecreëerd, was immers zeer complex en zat vol tegenstrijdigheden. De jaren ’50 kenmerkten zich door de vermenging van conservatisme en traditie enerzijds met een bewustwording en aanvaarding van obligaat modernisme anderzijds. In deze context moet Ondine dan ook worden beschouwd als een van de laatste materiële getuigen van een tijdperk waarin de vooroorlogse drang naar prestige, grandeur, luister en etiquette een laatste stuiptrekking beleefde.
Ondine werd besteld bij de zilversmederij Wolfers Frères S.A. 1 en was bestemd voor de eretafel van de commissaris-generaal van de Wereldtentoonstelling van Brussel 1958. Het illustreert niet alleen de episode van de Wereldtentoonstelling zelf, maar ook de historiek van Wolfers Frères én de ontwikkeling van de edelsmeedkunst in de twintigste eeuw. Sommige voorwerpen overstijgen de anekdotiek en ondersteunen de geschiedenis. Maar in dit geval is het juist de geschiedenis die het voorwerp vorm geeft en het verheft. Wie de geschiedenis van Ondine kent, bekijkt het met andere ogen dan voorheen...
Het tafelmiddenstuk Ondine oogt als een fontein van zilver en goud. Boven een cascade van drie bekkens gevoed door waterspuiende dolfijnen, prijkt een bronzen waternimf op een gepolijste schelp. De bekkens zijn afgeboord met motieven die het aspect van overlopend water voorstellen. Spiegels suggereren de weerschijn van het water en weerkaatsen het licht van de elektrische lampen die onder de twee bekkens in het midden van het stuk zijn bevestigd. Aan de voorzijde van het tafelmiddenstuk 2 , op de basis van het centrale bekken, prijkt het wapenschild van de commissaris-generaal van de Wereldtentoonstelling, graaf Georges Moens de Fernig. Op dezelfde hoogte, aan de andere zijde, staan de gegraveerde initialen “C.B. R.U.”. Zij zijn van elkaar gescheiden door een vijfpuntige ster met daaronder het jaartal 1958. Het meesterteken van de firma Wolfers Frères, een everzwijnkop met daaronder een hoofdletter “W”, is ingeslagen aan de linkerzijde van de basis van het middelste bekken 3 . Daarnaast is het gehalteteken “A 925” aangebracht 4 .
De materiële observatie van het tafelmiddenstuk Ondine noopt tot het stellen van diverse vragen. Waarvoor staan de initialen “C.B. R.U.”? Wat ontbreekt er aan de uiteinden van de gelobde ruitvormige basis? Aan de linker- en de rechterzijde wordt zij gevormd door twee zilveren balken waarvan het bovenvlak is verguld. Daarop zijn telkens twee halfronde uitsteeksels aangebracht. Krassen versterken het vermoeden dat daarop iets werd vastgemaakt 5 . Eveneens frappant is de heterogene indruk die het werk maakt. Niet alleen is er een verschil in materie van de allegorische figuur met de rest van het stuk, ook de stijl van de verschillende elementen is zeer disparaat. Nog treffender is het stilistische anachronisme. Dit object werd geconcipieerd in een stijl die niemand met de Wereldtentoonstelling van 1958 associeert. De Expo wordt nochtans vereenzelvigd met een typische stijl, in de volksmond betiteld als “Expo 58-stijl”. Het tafelmiddenstuk Ondine sluit veeleer aan bij de negentiende-eeuwse vormgeving.
De Wereldtentoonstelling van Brussel 1958
Moens de Fernig was 52 jaar oud en was tweemaal minister van Ravitaillering geweest in 1946 en in 1947-48. In 1948-49 bekleedde hij het ambt van minister van Buitenlandse Handel. Met deze voorgeschiedenis kon hij een indrukwekkende staat van dienst voorleggen, niet alleen in de zakenwereld, de nijverheid en de financiën maar ook in overheidskringen. Hij was een kosmopoliet, die diplomatieke ervaring had opgedaan in de loop van verscheidene economische missies in het buitenland, en was belast met het toezicht op de uitvoering van het Marshallplan door zijn collega’s-ministers. Als extraparlementair vakminister genoot hij de reputatie politiek onafhankelijk te zijn, terwijl zijn houding tijdens de oorlog hem een aura van vaderlandsliefde had bezorgd. De administratie had ook andere figuren uit de economische wereld overwogen, waaronder Léon Bekaert en John Solvay, maar haar keuze viel uiteindelijk op Moens de Fernig omdat alleen hij voldeed aan het dubbele profiel van manager én staatsman.
Het uitgangspunt van Moens de Fernig was eenvoudig: er moest maximaal worden geïnvesteerd om maximale winst te kunnen boeken. Hij wou het evenement boven een gewone handelsbeurs uittillen door het een thema te geven dat maatschappelijke vooruitgang en de samenwerking tussen de naties centraal stelde. Hij wou de nationale wedijver op alle niveaus aanmoedigen maar vooral het prestige van de vorst bevestigen omdat de Koningskwestie nog niet was verteerd en koning Boudewijn nog zeer jong was. In het beginstadium werd de Wereldtentoonstelling gepland voor 1956. Tegelijkertijd kon bovendien de 125 ste verjaardag van de Belgische Dynastie worden gevierd. Dat voedde het idee om een Memoriaal van de Dynastie op te richten, die een centrale plaats op de Tentoonstelling zou innemen samen met een koninklijke poort die de Heizelvlakte toegankelijk zou maken voor de koninklijke cortèges vanuit het kasteel van Laken. Wegens financiële redenen moest de Wereldtentoonstelling tot 1958 worden uitgesteld. Maar hoewel de viering van de Dynastie niet langer in het middelpunt stond, bleef Moens trouw aan zijn idee om de vorst een ereplaats in het evenement te laten bekleden. En de koninklijke aanwezigheid was inderdaad prominent, zowel fysiek als architectonisch. Het idee van een memoriaal en een monumentale poort werd opgegeven, maar er werd wel een gigantische betonnen loopbrug over de internationale sectie gebouwd, waarlangs de koninklijke cortèges vanuit het paleis naar het centrum van de Tentoonstelling konden rijden. Moens de Fernig zag het groots: de wereld moest België leren kennen als een sterke en verenigde natie, één natie, met aan het hoofd de koning. De hele expo moest ook een diplomatieke happening worden. Om de officiële recepties in een prestigieus kader te laten verlopen, stelde Moens voor om de directie van het commissariaat-generaal in het Belvédèrepaviljoen te vestigen. Het Belvédère, een klein paleisje ingesloten binnen de omwalling van de Tentoonstelling, werd niet alleen de VIP-ruimte van Expo 58 maar ook Moens de Fernigs persoonlijke residentie. Dit uiterlijke vertoon zorgde voor heel wat tandengeknars. De pers was niet mals voor Moens de Fernig en maakte hem tot voorwerp van enkele scherpe spotprenten 12 . De commissaris-generaal van Expo 58 was een doorzetter die zichzelf de middelen wist te verschaffen om zijn doelstellingen te bereiken maar zich zo ook veel vijanden maakte.
Wolfers Frères, de beroemdste Belgische zilverfabrikant
In 1956 schreef Moens de Fernig: “Voor de recepties in het Belvédère moet vaatwerk voor een honderdtal personen worden voorzien (de productie van het zilverwerk zal waarschijnlijk worden uitbesteed door het Huis Wolfers). Voor de tuinfeesten van 800 personen is ook materiaal vereist, maar wellicht van mindere kwaliteit.” 15 Op 2 juli 1957 belegde hij een speciale vergadering betreffende het zilverwerk en het tafelservies. Op 18 juli werd de grootste bestelling, met inbegrip van het tafelmiddenstuk Ondine, geplaatst bij Wolfers Frères S.A. 16
Uit het archiefmateriaal kan niet worden opgemaakt of Wolfers de expliciete richtlijn kreeg om in directoirestijl te werken, maar er is geen reden om aan te nemen dat, gezien de aandacht die de commissaris-generaal en de architect aan een harmonieuze inrichting besteedden, voor het zilverwerk een uitzondering op de regel zou zijn gemaakt. In de brief met de algemene raming van de prijzen voor het servies staat trouwens volgende opmerking naast de voorschriften voor het tafelmiddenstuk: “zie breedte, stijl…” 27 In een monografie over het Belvédère geschreven in opdracht van het commissariaat-generaal beschrijft graaf de Borchgrave d’Altena de eetzaal als een decor van Wedgwood. De creaties van de Engelse keramiekkunstenaar Josiah Wedgwood waren sterk beïnvloed door de archeologische vondsten van Pompeji en maakten furore aan het einde van de achttiende eeuw. Zijn vazen met witte Griekse fresco’s tegen een achtergrond in het bekende kobaltblauw zijn wereldberoemd. Ook de directoirestijl gebruikte Grieks-Romeinse motieven ontleend aan de mythologie. Aan beide zijden van het Kanaal keerde men naar de Oudheid terug, met sfinxen, leeuwen en dolfijnen. Friezen en dolfijnen zijn eveneens de sleutelwoorden waarmee het tafelmiddenstuk Ondine kan worden beschreven. En het sfinxmotief werd aangewend voor de vormgeving van de haardijzers van de schoorsteen van de eetzaal in het Belvédère 28 . Op het tafelmiddenstuk en de vijfarmige kandelaars van de grote tafel werd het dolfijnmotief aangewend, zoals het trouwens ook voorkwam op de tuinfonteinen.
De algemene stijl van het tafelmiddenstuk Ondine is dus een anachronisme in de kunstgeschiedenis, maar hij sluit wel aan bij het programma voor de restauratie van het Belvédère. Het classicisme kreeg daarin de status van een tijdloze stijl die grandeur moest uitstralen en bekleedde zodoende een volwaardige plaats binnen de eigentijdse creatie.
De confrontatie van de strekkingen blijkt nog uit een laatste element. Op de lijst van bestekken die waren besteld voor de Wereldtentoonstelling wordt het model niet vermeld. De bestekken die in de catalogus van Wolfers Frères onder de naam “Belvédère” worden vermeld, zijn opmerkelijk 29 . Zij sluiten veel beter aan bij het eigentijdse design en hun uitgezuiverde en strakke lijn past hoegenaamd niet bij de versiering voor de tafel van de commissaris-generaal. Men kan dan ook sterk betwijfelen of zij speciaal voor de gelegenheid werden gemaakt en meer nog of dat de bestekken zijn die door de disgenoten werden gebruikt. Foto’s noch getuigenissen verschaffen hieromtrent enige duidelijkheid. Meer dan waarschijnlijk werd ook hier een klassiek model geleverd. Achteraf gebruikte Wolfers Frères de naam Belvédère vermoedelijk voor een nieuw model als exclusief label en een publicitair argument dat verwees naar de bijdrage van Wolfers aan het prestigieuze gebouw waarin het jonge vorstenpaar kort nadien zijn intrek zou nemen. Niets bevestigt de band tussen het model en zijn naam, behalve dat zij allebei op hetzelfde moment tot stand kwamen. De naam “Belvédère” voor een nieuwe model van couvert dat op de markt werd gebracht, riep in elk geval een prestigieus beeld op…
Marcel Wolfers
Marcel Wolfers werd geboren op 18 mei 1886 als zoon van Philippe Wolfers en Sophie Willstädter. Al op zeer jonge leeftijd werd hij betrokken bij de artistieke activiteiten van zijn vader die zich op dat ogenblik als een gerenommeerde ontwerper van juwelen en zilverwerk profileerde. Getuige hiervan is een schetsboek waarin Marcel op 10-jarige leeftijd objecten ontworpen door zijn vader herinterpreteerde. Dat hij daarin werd aangemoedigd, blijkt uit het feit dat sommige ontwerpen daadwerkelijk werden verwezenlijkt. Ofschoon hij in 1905 zijn meesterstuk als juwelier realiseerde, genoot hij op dat ogenblik een andere opleiding die de rode draad van zijn verdere carrière zou worden nl. de beeldhouwkunst.
Op initiatief van Philippe Wolfers ging Marcel vanaf 1902 tot 1906 in de leer bij de beeldhouwer Isidore De Rudder die hem opleidde tot een zelfstandige sculpteur. Hij vervolmaakte zich in het Brusselse atelier libre genaamd “La patte de Dindon”. Nadat hij in 1907 met het ruiterstandbeeld “Dominari” tweede werd geklasseerd voor de Godecharleprijs, het equivalent van de prijs van Rome, kwam zijn carrière in een stroomversnelling terecht. Vanaf dat ogenblik tot de Wereldtentoonstelling van Brussel 1958 zond hij zijn werken in voor meer dan 175 tentoonstellingen.
In 1909-1910 realiseerde hij één van zijn krachtigste werken, “Possidere” dat hij in 1911 tevens inzond voor het prestigieuze Parijse Salon des Artistes Français. Daar werd het zeer positief onthaald door critici en zelfs op groot formaat afgebeeld in het gerespecteerde Franse tijdschrift La Gazette des Beaux-Arts. Een jaar later werd het monumentale werk opgesteld voor het Belgische paviljoen van de Biënnale van Venetië.
De sculpturale werken van Marcel Wolfers uit de periode voor de Eerste Wereldoorlog hadden een filosofische inslag zoals hun titels dat ook aangeven: “Aurora”, “Bilitis”, “Isis” of het nooit als dusdanig uitgevoerde parkmonument “La Légende Solaire”, geïnspireerd op het boek Also Sprach Zarathoustra van Friedrich Nietzsche.
Na een artistieke onderbreking ten gevolge van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, profileerde Marcel Wolfers zich tijdens het interbellum als een zeer veelzijdig kunstenaar. Niet alleen experimenteerde hij voor zijn beelden met diverse materialen als ivoor, steengoed en porselein, hij schreef enkele boeken waarvoor hij samen met de schildergraficus Anto Carte een druktechniek ontwikkelde. Daarnaast was hij de auteur van diverse oorlogsmonumenten als die van Leuven, Woluwe en Jodoigne, en stond hij na de dood van zijn vader Philippe aan het hoofd van het tekenatelier van de zilverproducent Wolfers Frères. Het was echter zijn onderzoek naar de Oosterse laktechnieken die zijn grote passie werd.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog geraakte Marcel Wolfers gefascineerd door de lakkunst. Zij zou een oplossing kunnen bieden om zijn bronzen sculpturen te voorzien van een duurzame polychromie. Vanaf 1928 intensifieerde deze activiteit zich. Toen installeerde hij samen met Arthur De Waegh een lakatelier waar naast het verlakken van sculpturen, decoratieve objecten als schalen, dozen en armbanden werden geproduceerd. Zijn deelname aan de Wereldtentoonstelling van Brussel 1958 kan beschouwd worden als het sluitstuk van een zeer rijke loopbaan. In 1960 stopte hij zijn activiteiten bij Wolfers Frères en creëerde vanaf dan nog slechts weinig sculpturen en lakwerken. Marcel Wolfers overleed op 8 mei 1976.
Expo 58
Dag en nacht werd er op Expo 58 gefeest! De sectie Vrolijk België, een initiatief van de vereniging van Belgische brouwerijen, droeg zeker tot die kermissfeer bij, met zijn 60 cafés en zes restaurants, zijn bars, dancings, winkels, schouwburg, fanfare, jongleurs en orgelspelers. Jean-Marie de Ronchène, de vrolijke “burgemeester”, verwelkomde de feestgangers er met open armen. In deze volkswijk werden 170 oude huizen nagebouwd in de verschillende stijlen uit het verleden door de architecten Y. Blomme, Ronsse, A. De Rijdt, L. François, A. Barrez, J. Vandevoorde, J. Wibauw, R. Pechère en Speltinckx. De verlichting van deze wijk 's nachts droeg bij tot de toverachtige sfeer in het attractiepark van de Tentoonstelling, dat dagelijks tot 4 uur in de ochtend open bleef.
Op dit grootse evenement, dat in het teken stond van een humanere wereld, mochten uiteraard de verschillende kunstvormen niet ontbreken. In het groot paleis werd een indrukwekkende tentoonstelling georganiseerd met als titel “Vijftig jaar Moderne Kunst”, in beeld gebracht door kunstenaar Marc Mendelson; ze nam 4.000 vierkante meter in beslag en toonde werken uit 26 verschillende landen. De beeldhouwkunst, die op de hele site van Expo 58 een ereplaats kreeg, werd er uitstekend vertegenwoordigd door bekende namen als Henry Moore, Antoine Pevsner, Jesus Soto of Olivier Strebelle, auteur van het “Cheval Bayard”, het grootste keramieken beeldhouwwerk dat tot dan was gemaakt.
Bijna 42 miljoen mensen van over de hele wereld bezochten Expo 58. Maar na 186 dagen van feesten en verrukkelijke ontdekkingen gingen de deuren onherroepelijk dicht. Op 19 oktober 1958 doorkruiste een enorme menigte, wellicht niet zonder enige melancholie, voor het laatst deze reusachtige stad van dromen en volgde ze de fanfare op een allerlaatste bezoek. De kater die volgde op deze luisterrijke episode van een verenigd en welvarend België lijkt nog steeds voort te duren …