week 7 OVER ZI C H T onderwerp les 1
Getallenkennis
werkblad differentiatie
tijd
werkblad 40
25 minuten
werkblad 41
25 minuten
cd-rom
Tellen, terugtellen en doortellen tot 10 les 2
Getallenkennis
Hoeveelheden tot 10 vergelijken, 25 25 ordenen en sorteren les 3
les 4
les 5
7.2 7.2
Getallenkennis
werkblad 42
25 minuten
Koppeling getalbeelden en getallen tot 10 huistaak 5
26 26
Bewerkingen
werkbladen 43 en 44 2 x 25 minuten
Optellen en aftrekken tot 5 (synthese)
27 27
7.3 7.3
7.4 7.4
25 minuten
Bewerkingen
Toets les 6
Meten en metend rekenen
werkblad 45
25 minuten
werkblad 46
25 minuten
De meter als conventionele maateenheid les 7
Meetkunde
Positie en richting (synthese) les 8
7.7 7.7
Toepassingen
werkbladen 47 en 48 2 x 25 minuten
Problemen leren oplossen Thema: ‘Ik verzorg mijn dieren’
28 28
7.8 7.8
Besteed dagelijks aandacht aan de dagen van de week met behulp van de weekkalender.
153
week 7
Realia Blokjes
1
2 Hinkelbaan
154
les 1
Getallenkennis
ONDERWERP
Tellen, terugtellen en doortellen tot 10
DOEL
1
LEERMIDDELEN
Werkblad 40 Realia Blokjes Hinkelbaan
Instap, motivatie
Werk rond de demotafel. Telkens komt een andere leerling een opdracht uitvoeren. Gebruik bv. doosjes, blikjes ... dierenvoeding of snoepjes voor dieren. De andere leerlingen werken met de individuele blokjes mee op hun bank. Werk als volgt: • Op de tafel liggen vijf doosjes. Op de kast liggen nog vijf doosjes. Vraag hoeveel doosjes er op de tafel liggen. Eén leerling telt ze hardop (1 - 2 - 3 - 4 - 5). • Een andere leerling mag een doosje van de kast nemen en bij de doosjes op de tafel plaatsen. Hoeveel doosjes zijn er nu op de tafel? Hij/zij telt de doosjes opnieuw (1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6). Laat verwoorden: ‘Eén meer dan vijf, nu zijn er zes.’ • Nog een leerling neemt een doosje en plaatst dat doosje bij de zes op de tafel. Opnieuw wordt er geteld ( 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7). Laat verwoorden: ‘Nu zijn er zeven, dat is één meer dan zes.’ Werk op dezelfde manier verder tot 10.
Instructie
2 | 1 Bewegen en tellen
De kinderen kunnen tellen, terugtellen en doortellen tot tien (met sprongen van 1) op concreet niveau (o.a. met verleggen, met aanraken en door te bekijken) en op abstract niveau.
Teken op de grond van de klas of van de speelplaats een hinkelbaan, een sliert ... van 10 vakjes. Laat door enkele leerlingen om beurten stappen en tegelijkertijd tellen. Merk op: de getallen (cijfers) 1 tot 5 mag je invullen, de getallen 6 tot 10 worden pas in les 3 van deze week aangebracht.
week 7
les 1
Getallenkennis
2 | 2 Tellen en terugtellen tot tien met verleggen Partnerwerk. Elk duo beschikt over (minstens) tien individuele blokjes. Werkwijze: Eén leerling neemt het gevraagde aantal blokjes en legt blokje per blokje op de bank. Ondertussen telt hij/zij tot 10 (1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 -10). De partner neemt blokje per blokje weer weg en telt gelijktijdig terug (10 - 9 - 8 - 7 - 6 - 5 - 4 - 3 - 2 - 1 - 0). Let erop dat ‘tien’ gezegd wordt voor er een blokje weggenomen wordt. De partner controleert. Werk op dezelfde wijze met de hoeveelheden 8 en 7.
2 | 3 Tellen en terugtellen met aanraken Elke leerling legt precies tien blokjes op zijn/haar bank. In één greep neemt hij/zij er een aantal in de hand. Telkens tellen de leerlingen hoeveel blokjes ze wegnamen door die één voor één aan te raken. Vraag telkens: ‘Wie had er vijf? Wie had er zes? Wie had er ...?’ Laat de blokjes telkens één voor één wegleggen en laat de leerlingen ondertussen terugtellen.
2 | 4 Tellen en doortellen Werk aan de demotafel. De leerlingen werken met hun blokjes. Geef opdrachten. Bv.: - Laat 9 blokjes leggen. De blokjes worden aan de andere kant van de bank gelegd en ondertussen één voor één geteld. - Laat 6 blokjes leggen. De blokjes blijven liggen en worden geteld door ze één voor één aan te raken. - Laat 5 blokjes leggen. De blokjes worden bekeken en geteld.
2 | 5 Tellen met de ogen dicht Het rijtje wordt ingeoefend: - van 0 tot 10 - van 10 tot 0 - van 5 tot 10 - van 10 tot 3 - van 5 tot 8 - van 7 tot 2 - ...
155
week 7
3
Oefenen, toepassen
les 1
Getallenkennis
3|1
Werkblad 40
Werkblad 40
De kinderen nemen werkblad 40 en lossen klassikaal geleid de oefeningen op. Opdracht: kijk en tel. De leerlingen tellen hoeveel er van elke soort zijn (1 vosje, 2 konijntjes ...). Bespreek. Vertel er eventueel het (aangepaste) versje bij en werk zodoende op een muzische manier met wiskunde. Er is een vosje, er is er één, het knaagt op een been, en van je één. Er zijn konijntjes, er zijn er twee, ze zijn op weg naar zee, en van je één, twee. Er zijn duiven, er zijn er drie, ze pikken graantjes van mijn knie, en van je één, twee, drie. Er zijn muizen, er zijn er vier, ze maken veel plezier, en van je één, twee, drie, vier. Er zijn dashondjes, er zijn er vijf, o wat hebben ze een heel lang lijf, en van je één, twee, drie, vier, vijf. Er zijn kikkers, er zijn er zes, ze trouwen elk met een prinses, en van je één, twee, drie, vier, vijf, zes. Er zijn olifanten, er zijn er zeven, ze hebben wel een heel lang leven, en van je één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven. Er zijn bijen, er zijn er acht, ze houden bij de korf de wacht, en van je één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht. Er zijn vlinders, er zijn er negen, ze houden helemaal niet van de regen, en van je één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen. Er zijn reeën in het bos, er zijn er tien, met veel geluk kun je ze zien, en van je één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien.
156
week 7 ONDERWERP
DOELEN
les 2
Getallenkennis
Hoeveelheden tot 10 vergelijken, ordenen en sorteren 1 2
3 4
LEERMIDDELEN
Realia
1
2
Gelijksoortige realia Blokjes
Probleemstelling, motivatie
Instructie
De kinderen kunnen hoeveelheden tot 10 vergelijken naar aantal. De kinderen kunnen vergelijkingen verwoorden door gebruik te maken van de begrippen meer, minder, meest, minst, evenveel, niet evenveel, te weinig, te veel, te kort, over. De kinderen kunnen hoeveelheden tot 10 sorteren naar aantal. De kinderen kunnen hoeveelheden tot 10 ordenen naar aantal.
Werkblad 41 Kopieerbladen pagina 159-164 Groen scheurblok tot pagina 25 Blauw scheurblok tot pagina 25 Correctiesleutel scheurblokken Stickers 25 tot 30 Realia (gelijksoortige en ongelijksoortige) Blokjes Getalbeeldkaarten en getalbeeldkaartjes
Op de demotafel liggen een aantal knuffels van Wout (zes knuffelhondjes) en van Lotte (vijf knuffelbeertjes). ‘Wout heeft 6 hondjes, Lotte heeft 5 beertjes.’ Laat tellen en verwoorden Hou een gesprekje aan de hand van richtinggevende vragen: - ‘Wie heeft er het meest knuffels?’ - ‘Wie heeft er het minst?’ - ‘Zes is meer dan vijf.’ - ‘Zes is het meest.’ - ‘Vijf is het minst.’ - ...
2 | 1 Gelijksoortige realia vergelijken naar aantal Werk op de demotafel of laat een leerling aan de demotafel werken. De andere leerlingen werken mee met de blokjes. • Wout heeft zes doosjes dierenvoer en Lotte heeft er zeven. Laat tellen, laat naast elkaar leggen (één-één-relatie). Laat besluiten trekken en verwoorden met minder dan, meer dan. ‘6 is minder dan 7, 7 is meer dan 6, 6 is niet evenveel als 7.’ • Robbe heeft 8 knuffels en Amber heeft 8 knuffels. Laat tellen, naast elkaar leggen, vergelijken en verwoorden met evenveel. ‘8 is evenveel als 8.’
2 | 2 Ongelijksoortige realia vergelijken naar aantal Ongelijksoortige realia
Werk op dezelfde manier als in lesdeel 2.1. • Milan heeft 10 dierenboeken, Luna heeft 9 knuffels. 9 is minder dan 10, 9 is niet evenveel als 10.’
‘10 is meer dan 9,
157
week 7
les 2
Getallenkennis
2 | 3 Aanbieden van de getalbeelden 6 tot 10 Bied de leerlingen het (halve) kopieerblad met de individuele getalbeeldkaartjes aan of gebruik de doos met de getalbeelden. Werk mee op het bord met de klassikale getalbeeldkaarten. • Individuele oefening Laat bij elke kaart evenveel blokjes leggen als de voorgestelde hoeveelheid. Laat verwoorden. • Partneroefening De ene leerling legt een kaartje naar keuze (6 tot 10). Zijn/haar buur moet een kaartje leggen met een hoeveelheid die meer/minder/(niet) evenveel is. Laat verwoorden: - ‘8 is meer dan 7.’ - ‘9 is minder dan 10.’ - ‘6 is evenveel als 6.’
Kopieerbladen 1 tot 6 Getalbeeldkaarten Getalbeeldkaartjes
2 | 4 Sorteren met de getalbeelden Laat alle getalbeelden leggen die meer zijn dan de (5) knuffels op de demotafel, die minder zijn dan de (10) doosjes kattenvoer, die evenveel zijn als de (8) dierenboeken. Laat verwoorden met meer dan, minder dan, evenveel, niet-evenveel ...
2 | 5 Ordenen met getalbeelden De leerlingen werken met de individuele kaartjes, jij werkt mee met de klassikale kaarten op het bord. 10) en van meer naar minder Laat ordenen van minder naar meer (0 (10 0). Etaleer (in stijgende orde) aan de klaswand.
3
Werkblad 41 Stickers 25 tot 30
Oefenen, toepassen, differentiëren
3 | 1 Werkblad 41 De kinderen nemen werkblad 41 met individuele geleide oefeningen. Laat de passende (getalbeeld-)stickers bij de foto’s aanbrengen: welk getalbeeld geeft de hoeveelheid kinderen op de foto’s aan?
3 | 2 Differentiatie Correctiesleutel scheurblokken
25 25
158
Groen of blauw scheurblok tot pagina 25
kopieerblad 1 klassikaal getalbeeld
159
kopieerblad 2 klassikaal getalbeeld
160
kopieerblad 3 klassikaal getalbeeld
161
kopieerblad 4 klassikaal getalbeeld
162
kopieerblad 5 klassikaal getalbeeld
163
kopieerblad 6 getalbeeldkaartjes
✂
164
week 7 ONDERWERP
DOELEN
les 3
Getallenkennis
Koppeling getalbeelden en getallen tot 10 1 2 3 4
LEERMIDDELEN
1 Realia
Instap, motivatie
De kinderen kunnen de getallen 6, 7, 8, 9 en 10 herkennen. De kinderen kunnen tellen, terugtellen en doortellen tot 10 (met sprongen van 1). De kinderen kunnen de getallen 6, 7, 8, 9 en 10 aan de corresponderende hoeveelheid koppelen. De kinderen kunnen de getallen 6, 7, 8, 9 en 10 associĂŤren met hoeveelheden in de realiteit.
Werkblad 42 Kopieerbladen pagina 169-171 Groen scheurblok tot pagina 26 Blauw scheurblok tot pagina 26 Correctiesleutel scheurblokken Affiche 2 Stickers 31 tot 42 Realia Blokjes Getalbeeldkaarten en getalbeeldkaartjes Getalkaarten en getalkaartjes/cijferkaartjes Schaar Voeldoos met getallen tot 10
1 | 1 Getallen tot 10 in de omgeving Toon bv. 7. Vraag aan de leerlingen waar we dergelijke symbolen zien of kunnen aantreffen. Bv.: - kalenderblaadjes, datum (verjaardag: 17 oktober 2005) - huisnummers - paginering - prijsaanduidingen - geldwaarden op euro en cent (munten en biljetten) - klassikale getallenas - hinkelbaan - ... Ga op verkenning in de klas en/of laat zoeken op foto’s, in tijdschriften, op reclamefolders ...
1 | 2 Tellen, terugtellen en doortellen Bv.: van 0 tot 10; van 10 tot 0; van 3 tot 10; van 10 tot 4; van 6 tot 9 ...
165
week 7
2
Getalbeeldkaartjes Getalbeeldkaarten Getalkaartjes
Instructie
les 3
Getallenkennis
Koppeling getal aan een passende hoeveelheid
2 | 1 Getalbeelden tot 10, cijferkaartjes tot 5 Herhaal. Laat bv. de elf getalbeeldkaarten/getalbeeldkaartjes ordenen van 0 tot 10. Geef elf leerlingen elk een klassikale getalbeeldkaart en laat deze in volgorde op het bord hangen. Je kunt ook de leerlingen per twee de elf kaartjes laten ordenen op hun bank. Laat bij deze geordende rij de cijferkaartjes 0 tot 5 leggen.
2 | 2 Getalkaartjes 6 tot 10 aanbieden Kopieerblad 1 Schaar
Zeg aan de leerlingen dat we nu ook de getalkaartjes 6 tot 10 bij het passende getalbeeld zullen leggen. Bied hen elk een strookje met de getalkaartjes aan (zie kopieerblad 1), laat dit verknippen of gebruik de rekendoos. Doe dit een tweetal keren: de getallen laten wegnemen en er terug bij plaatsen.
2 | 3 Synthese Kopieerblad 2 Stickers 31 tot 42
Bied de leerlingen het strookje 0 tot 10 aan (kopieerblad 2) of laat hen de stickers op hun bank kleven. De overblijvende stickers kunnen de kinderen naar eigen keuze beschrijven en gebruiken.
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
166
week 7
les 3
Getallenkennis
2 | 4 Etaleren van de getallen, de getalbeelden en de (getekende) hoeveelheden op de klaswand Bv.:
Affiche 2
3 Realia Getalkaarten
Oefenen, toepassen, differentiëren
3 | 1 Hoeveelheid met getal associëren Toon een getal. Laat de bijbehorende hoeveelheid leggen met gelijksoortige en ongelijksoortige realia. Oefen hierbij ook het conservatieprincipe in. Bv.: - 7 noten (kastanjes ...) dichter bij elkaar en 7 noten verder van elkaar - 8 blokjes in getalbeeldcompositie en 8 blokjes in een torentje - 9 dozen en 9 knuffeldiertjes - ...
3 | 2 Getal met getalbeeld associëren Blokjes Getalbeeldkaarten Getalkaarten Getalkaartjes
Werk met blokjes. • Toon een getalbeeldkaart. Duid een leerling aan die de klassikale getalkaart toont. De andere leerlingen werken mee met de blokjes en de getalkaartjes op hun bank. • Toon een getal. Duid een leerling aan die het getalbeeld toont. De andere leerlingen werken mee op hun bank.
3 | 3 Getallen oefenen Voeldoos met de getallen tot 10
Vul de ‘voeldoos’ aan met de getallen 6, 7, 8 en 9 (en eventueel het getal 10 let erop dat je het getal 10 aanbiedt in zijn geheel, niet als de cijfers 1 en 0!). Laat telkens koppelen aan de bijbehorende hoeveelheden (aantal blokjes en/of realia) en getalbeelden. (zie ook week 3 - les 2)
3 | 4 Oefenen van de telrij (tellen, terugtellen en doortellen) Oefen in op een trap, op een hinkelbaan ... Bv.: - De trap op- en afstappen en tellen en terugtellen. - Op elke trede het passende getalbeeld en getal leggen. - Getalkaartjes wegnemen en weer laten aanvullen. - Getalbeelden wegnemen en terugleggen.
167
week 7
les 3
Getallenkennis
3 | 5 Werkblad 42 Werkblad 42
Het betreft een kijkblad. Bespreek klassikaal geleid. De leerlingen verwoorden de afgebeelde situaties. Vraag om een getal aan te wijzen. Laat er het passende getalbeeld en getalkaartje bijleggen. Laat goed en correct verwoorden.
3 | 6 Differentiatie Correctiesleutel scheurblokken
26 26 Kopieerblad 3
168
Groen of blauw scheurblok tot 26
3 | 7 Huistaak 5 Koppeling getalbeelden en getallen tot 10
kopieerblad 1 getalkaartjes
169
kopieerblad 2 getal-getalbeeld-strookjes
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 170
kopieerblad 3 huistaak 5
Huistaak 5
naam: Voor de ouders ...
In de klas heeft je kind concreet de hoeveelheden 6, 7, 8, 9 en 10 genomen, geteld en aangewezen. Je kunt dit ook thuis oefenen. Bijvoorbeeld: Neem 6 (7, 8, 9, 10) lepeltjes. Tel 9 kroonkurken. Tel 8 flessen in een krat. Tel 10 eieren in een karton. Je kind heeft de getallen tot 10 leren herkennen. De getallen worden gekoppeld aan een passend getalbeeld. Nu worden die nieuwe inzichten geoefend.
3
0
5
1
2 4
8
7
10
6 9
Opmerkingen
Handtekening
171
week 7
les 4 Bewerkingen
ONDERWERP
Optellen en aftrekken tot 5 (synthese)
DOELEN
1 2 3
Realia Blokjes
1
De kinderen kunnen optellingen en aftrekkingen tot 5 uitvoeren door bij te voegen bij of door weg te nemen van een bepaalde hoeveelheid. De kinderen kunnen optellingen met meerdere termen uitvoeren. De kinderen kunnen de begrippen bijdoen, plus, vermeerderen, som en wegdoen, min, verminderen, verschil gebruiken.
LEERMIDDELEN
Werkbladen 43 en 44 Groen scheurblok tot pagina 27 Blauw scheurblok tot pagina 27 Correctiesleutel scheurblokken Realia Blokjes
Instap, motivatie
Werk rond de demotafel. Gebruik realia passend bij het thema wereldoriëntatie. Bv.: knuffels, doosjes of blikjes dierenvoeding, dierensnoepjes, noten, kastanjes ... De leerlingen werken individueel mee met blokjes, schijfjes ... op hun bank. Zwakkere kinderen laat je samenwerken met een partner. Telkens wordt de rekenhandeling gevarieerd verwoord (bijdoen, wegdoen, vermeerderen, verminderen, plus, min, som, verschil). Behandel volgende situatie: er liggen 3 walnoten en 2 kastanjes op de demotafel. Geef opdrachten, stel richtinggevende vragen en laat antwoorden formuleren. - ‘Tel de noten. Hoeveel zijn er?’ - ‘Tel de kastanjes. Hoeveel zijn er?’ ‘Drie plus twee is vijf; drie vermeerderd met - ‘Hoeveel zijn er samen?’ twee is vijf; de som van twee en drie is vijf; als ik twee bij drie doe, zijn er vijf ...’ - ‘Van welke soort zijn er het meest?’ - ‘Van welke soort zijn er het minst?’ ‘Drie verminderd met twee is één, drie min twee - ‘Hoeveel verschil is er?’ is één, het verschil tussen drie en twee is één, als ik van drie twee wegdoe is er nog één over ...’
172
week 7
2
Instructie
les 4 Bewerkingen
Werk verder rond de demotafel. Voer telkens een rekenhandeling uit. De leerlingen blijven meewerken met blokjes, schijfjes ...
2 | 1 Optellingen (plus 1) Leg een aantal realia en doe er bij. Stel vragen en laat gevarieerd beantwoorden/verwoorden. Bouw een bordschema op. Bv.: - ‘Hoeveel walnoten liggen er?’ (2) - ‘Leg er één bij. Hoeveel zijn er nu?’ (3) - ‘Noteer op het bord: 2 + 1 = 3.’ - ‘Leg er nog één bij. Hoeveel zijn er nu?’ (4) - ‘Noteer: 3 + 1 = 4’ (ook verwoorden als: de som is 4) - ‘Werk verder tot som 5.’
2 + 1 = 3 3 + 1 = 4 4 + 1 = 5 2 | 2 Aftrekkingen (min 1) Werk op dezelfde manier verder. Bv.: - ‘Hoeveel kastanjes liggen er op de demotafel?’ (5) - ‘Neem er één weg. Hoeveel liggen er nog?’ (4) - ‘Noteer op het bord: 5 - 1 = 4.’ - ‘Doe er nog één weg. Hoeveel zijn er nu nog over?’ (3) Laat ook verwoorden als: ‘Het verschil is 3.’ - ...
5 4 3 2 1
-
1 1 1 1 1
= = = = =
4 3 2 1 0
2 | 3 Andere optellingen tot 5 Steeds op dezelfde manier doorwerkend, behandel je de andere optellingen tot vijf. Vervolledig het bordschema en laat gevarieerd verwoorden. Let op bij het vermeerderen met nul, hou dit misschien voor het laatst.
173
week 7 0 0 0 0 0
+ + + + +
1 2 3 4 5
= = = = =
1 2 3 4 5
1 1 1 1
+ + + +
les 4 Bewerkingen
1 2 3 4
= = = =
2 2 + 1 = 3 3 + 1 = 4 4 + 1 = 5 0 + 0 3 2 + 2 = 4 3 + 2 = 5 1 + 0 4 2 + 3 = 5 2 + 0 5 3 + 0 4 + 0 5 + 0
= = = = = =
0 1 2 3 4 5
= = = = = =
5 4 3 2 1 0
2 | 4 Andere aftrekkingen tot 5 Mogelijk bordschema:
5 5 5 5 5
-
1 2 3 4 5
= = = = =
4 3 2 1 0
4 4 4 4
-
1 2 3 4
= = = =
3 3 - 1 = 2 2 - 1 = 1 1 - 1 = 0 5 - 0 2 3 - 2 = 1 2 - 2 = 0 4 - 0 1 3 - 3 = 0 3 - 0 0 2 - 0 1 - 0 0 - 0
2 | 5 Situaties vertellen bij een som of een verschil •
Voorbeeld: 3 + 1 = . 3-1= .
•
Een leerling vertelt een mogelijke situatie. Bespreek. Bv.: - An vindt 3 walnoten. Tom vindt 1 kastanje. Samen hebben ze (3 + 1 =) 4 vruchten. - Sofie verliest 1 walnoot. Nu heeft ze er nog (3 - 1 =) 2. Behandel ook 5 - 4 en 1 + 2.
2 | 6 Optellingen met meer dan twee termen Geleide oefeningen. Schets en noteer ook op het bord. Bv.: • We tellen de leden van het gezin: papa, mama en 2 kinderen. 1 + 1 + 2 = 4 (of 1 + 1 + 1 + 1 = 4) • We tellen de (knuffel)konijntjes. 1+1+1=3
3 Werkblad 43
Oefenen, toepassen, differentiëren
3 | 1 Werkblad 43 De kinderen nemen het werkblad met de individuele geleide oefeningen Bespreek na elke oefening.
3 | 2 Werkblad 44 Werkblad 44 Correctiesleutel scheurblokken
27 27
174
De meeste kinderen kunnen individueel aan het werk. Wie klaar is, werkt verder in het scheurblok op pagina 27 en/of voorgaande. De zwakke rekenaars verzamel je of volg je van nabij. Verwerk van iedere oefening eerst de eerste kolom. Werk daarna het werkblad 44 af en vul eventueel aan met pagina 27 in het scheurblok.
week 7
les 5 Bewerkingen
ONDERWERP
Toets
DOELEN
1 2
LEERMIDDELEN
Kopieerblad 1
De kinderen kunnen optellingen en aftrekkingen tot 5 uitvoeren door bij te voegen bij of door weg te nemen van een bepaalde hoeveelheid. De kinderen kunnen optellingen met meerdere termen uitvoeren.
Kopieerbladen pagina 176-178
Deel het toetsblad uit en laat de leerlingen hun (voor-)naam noteren. Werk opdracht na opdracht geleid af. Je leest de bewerking niet voor! Geef de leerlingen telkens voldoende tijd. Let op: we gebruiken bij de nummering de getallen 11 tot 15. Als je aan die oefeningen gekomen bent, noteer je telkens het getal op het bord en zeg je: ‘We zijn aan de oefening met het getal dat ik op het bord schrijf.’ Er zijn vijftien punten te verdelen. Elk correct antwoord is 1 punt waard. Na het afwerken van de toets volgt onmiddellijk een klassikale bespreking. Je laat de leerlingen meevolgen op hun eigen blad. Het is belangrijk dat ze direct zien of ze goed of minder goed gewerkt hebben.
Kopieerbladen 2 en 3
Kijk alle toetsen na. Maak de foutenscore en de foutenanalyse op. Gebruik hiervoor de kopieerbladen 2 en 3. Hou rekening met de resultaten in de komende lessen.
175
kopieerblad 1 toets bewe rkingen
Toets
naam
Bewerkingen
1
2 + 1 = 2
3
3 + 1 =
4
5 - 4 =
5
2 + 2 =
6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 176
4 - 2 =
0 3 1 2 + 2 3 + 1
+ + + + +
3 5 4 2 5
= = = = =
-
3 1 3 1 2
2 2 4 1 1
= = = = =
15
5-2=3
2-1=1
4-3=1
5-1=4
3-3=0
3+1+1=5
2+2+1=5
1+4=5
3+2=5
0+2=2
som 2 + 2 = 4 (getalbeeld)
verschil 5 - 4 = 1 (getalbeeld)
som 3 + 1 = 4 (getalbeeld)
verschil 4 - 2 = 2 (schematische voorstelling)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
totaal
leerlingen
Bewerkingen
som 2 + 1 = 3 (schematische voorstelling)
oefeningen
Scoreblad Toets
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
kopieerblad 2 scoreblad
aantal fouten
177
kopieerblad 3 foutenanalyse
Foutenanalyse Toets
week 7 - les 5
Bewerkingen
1 Kruis de doelen aan die op klasniveau onvoldoende (a) en nipt (b) bereikt werden. a 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
som 2 + 1 = 3 (schematische voorstelling) verschil 4 - 2 = 2 (schematische voorstelling) som 3 + 1 = 4 (getalbeeld) verschil 5 - 4 = 1 (getalbeeld) som 2 + 2 = 4 (getalbeeld) 0+2=2 3+2=5 1+4=5 2+2+1=5 3+1+1=5 3-3=0 5-1=4 4-3=1 2-1=1 5-2=3
b
doelen VVKBaO B 2, 3 B 2, 3 B 2, 3 B 2, 3 B 2, 3 B9 B9 B9 B9 B9 B 12 B 12 B 12 B 12 B 12
doelen OVSG 1.10.1 1.10.3 1.10.1 1.10.3 1.10.1 1.10.1 1.10.1 1.10.1 1.10.1 1.10.1 1.10.3 1.10.3 1.10.3 1.10.3 1.10.3
doelen GO 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30 1.1.24, 30
2 Markeer hierboven de doelen die op klasniveau hernomen moeten worden. 3 Welke leerlingen moeten voor welk leerstofonderdeel bijgewerkt worden? Hoe? Door wie? ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... 4 RemediĂŤring - Leerlingen die fouten maken, laat je tijdens de bespreking meewerken met losse blokjes en/of getalbeelden. - Let op: de begrippen worden hier niet getoetst, maar controleer toch of de begrippen gekend zijn (meer, minder, vermeerderen, som, verschil ...) - Let op de mogelijke verwarring in het gebruik van de symbolen + en -. - Noteer hier de namen van de leerlingen die je extra in het oog houdt in de volgende les(sen) bewerkingen. ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................
178
week 7
les 6 Meten en metend rekenen
ONDERWERP
De meter als conventionele maateenheid
DOELEN
1 2 3 4
LEERMIDDELEN
1
Instap, probleemstelling, herhaling
De kinderen kunnen verklaren waarom er nood is aan eenzelfde standaardmaat om lengte te meten. De kinderen kunnen de meter als standaardmaat gebruiken. De kinderen kennen het symbool ‘m’ en kunnen het gebruiken. De kinderen kunnen schatten en nameten met de meter en hierbij de symbolen > en < en = en de begrippen meer dan, minder dan, korter dan, langer dan, ruim, bijna en precies hanteren.
Werkblad 45 Kopieerblad pagina 182 Affiche 7 Stokmeters Papieren stroken van 1 m
We hebben in de lessen metend rekenen week 2 - les 5 en week 6 - les 5 reeds kwalitatief vergeleken naar lengte. We herhalen dit. Je kunt de leerlingen laten vertellen wat ze er nog over weten. Illustreer met voorbeelden of geef opdrachten. Bv.: - We meten de lengte van de bank met handspannen. Elke leerling meet en zegt hoeveel handspannen hij/zij als lengte heeft. Laat opmerken dat er diverse antwoorden zijn. Hoe komt dat? - We vergelijken de hoogte van de kast met de breedte van de trede (of twee andere lengtes die niet te veel verschillen). Ook nu wordt gemeten met handspannen. Waarschijnlijk kom je tot een discussie: meten met handspannen geeft geen eenduidig antwoord op wat langer of korter is. Benadruk dat er ongelijke meetresultaten zijn voor eenzelfde meting. Laat ook de oorzaak verwoorden: niet alle handspannen zijn even lang. Zoek samen met de leerlingen naar een oplossing: we gebruiken iets dat altijd even lang is.
2 Stokmeters
Breng aan (of laat dit door de leerlingen doen): de meter. ‘Vandaag leren we over de meter. Wie weet iets over de meter? Wie heeft reeds van de meter gehoord? Wie gebruikt de meter? Wie weet hoe lang één meter is? ...’ Laat de leerlingen vrij vertellen.
Instructie
2 | 1 Introductie van de meter en van het symbool ‘m’ Breng aan: om gelijke meetresultaten te bekomen, hebben de mensen afgesproken de meter te gebruiken om de lengte van voorwerpen te meten. Toon de (stok-)meter en zeg dat dit één meter is (dat deze stok precies 1 meter lang is). •
Fixeren van de lengte ‘één meter’ op het eigen lichaam Zorg voor een aantal stokmeters. De leerlingen passen de lengte af op het eigen lichaam. - Tot waar komt de meter in de hoogte? Hoe ver moet ik mijn armen spreiden voor 1 meter? Kan ik mijn benen 1 meter spreiden? - Hoeveel ‘voeten’ gaan in 1 meter? (afstappen op de grond) - Kan ik 1 meter ver springen? (zonder aanloop) - ...
179
week 7
les 6 Meten en metend rekenen
•
Papieren stroken van 1 m Kopieerblad
•
•
Affiche 7
Fixeren van de lengte van 1 meter in de klassituatie Laat in de klas precies 1 meter afmeten, dit zowel horizontaal, verticaal als schuin. Werk naar de ‘ijzeren maat’ toe (en hou hier uiteraard rekening met de schoolafspraak) en laat 1 meter vastleggen op de deur, op de kast, aan het raam, van de muur tot de eerste rij banken ... Kleef eventueel papieren stroken van 1 m. Het symbool ‘m’ Op het kopieerblad staat drie keer het symbool ‘m’. Toon een symbool of noteer het op het bord. Je kunt het woord ‘meter’ noteren (ook al kunnen de leerlingen dit leestechnisch nog niet aan) en de letters wegvegen die na de ‘m’ staan. Zeg dus dat ‘m’ staat voor ‘meter’. Noteer de maat op de referentiematen in de klas (de papieren stroken - zie vorig lesdeel). 1m Etaleer nu de affiche of het eerste deel ervan.
2 | 2 Meetoefeningen met de (stok-)meter Bespreek vooraf elke opdracht. Laat de leerlingen ook de begrippen ruim, bijna, juist/precies gebruiken. Behandel klassikaal geleid opdracht na opdracht. Bespreek telkens grondig. Verwoord en laat verwoorden. Voor het meten wordt het best eerst geschat. ‘Wat denk je? Is deze lengte precies 1 m? Of denk je dat het langer/korter is?’ Begeleid het schatten bij het opmeten van de lengte van het bord. Bouw een bordschema op en gebruik ook de symbolen > (ruim, langer, meer dan), = (gelijk aan, precies, juist) en < (korter dan, minder dan). • Laat schatten in vergelijking met de (horizontale) meter. Hou die voor het bord (begin links). • Meet na of laat nameten. (bv. ruim 1 m; veel langer dan 1 m) • Bespreek telkens en vergelijk het meetresultaat met de schatting: ‘Heb ik goed geschat?’ Mogelijke meetoefeningen (aan te passen aan de eigen klassituatie). - Meet de breedte van het raam. ruim 1 meter (> 1 m) - Meet de hoogte van de kast. ruim 1 meter (> 1 m) - eventueel: bijna 2 meter - Meet de hoogte van de klaswinkel. bijna 1 m (< 1 m) - Meet de lengte van het tafelblad (demotafel). - Meet iets dat precies 1 meter is (de breedte van de deur of ...).
3
Oefenen, toepassen
3 | 1 Referentiekader opbouwen Breng de meter aan de klaswand. Werk bv. met stroken van 1 meter in diverse richtingen. Je kunt er ook enkele op de grond kleven (in diverse richtingen).
1m
1 meter
1m
1m
Geef de (stok-)meter een vaste plaats in de klas. Laat de leerlingen tussenin de meter hanteren (bv. in het hoekenwerk of als uitlooptaak).
180
week 7
les 6 Meten en metend rekenen
3 | 2 Werkblad 45 Werkblad 45
Klassikaal geleide oefeningen: telkens eerst schatten en dan meten (het passende hokje aankruisen), vervolgens schatting en meting vergelijken. Laat goed verwoorden.
181
m m m
kopieerblad meter
182
week 7
les 7 Meetkunde
ONDERWERP
Positie en richting (synthese)
DOELEN
1 2
3
4
5
6
1
De kinderen doen ervaringen op i.v.m. omsluiting en kunnen die ervaringen verwoorden. De kinderen verkennen de positie van voorwerpen in de ruimte tegenover zichzelf, van zichzelf tegenover referentiepunten en van voorwerpen tegenover elkaar en kunnen die positie bepalen. De kinderen kunnen een positie verwoorden met begrippen als op, in, uit, binnen, buiten, open, gesloten, voor, achter, boven, onder, ver weg, dichterbij, tegen, naast, tegenover, opzij, in het midden, tussen, rondom ... De kinderen verkennen de richting van de beweging en kunnen de richting van de beweging van zichzelf in de ruimte, van voorwerpen tegenover zichzelf, van zichzelf tegenover referentiepunten en van voorwerpen in de ruimte tegenover andere voorwerpen bepalen. De kinderen kunnen de zin van de beweging verwoorden door gebruik te maken van begrippen zoals vooruit, achteruit, omhoog, omlaag, hoger, lager, naar mij toe, van mij weg, dichterbij, verderaf, door, langs, opzij, over, schuin, recht, in de richting van, (naar) links, (naar) rechts ... De kinderen kunnen pictogrammen die een richting aanduiden lezen en gebruiken.
LEERMIDDELEN
Werkblad 46 Kopieerblad pagina 186 Verkeerstapijt Autootjes
Motivatie
Commando-oefeningen. Werk (geheel of gedeeltelijk) de volgende suggesties uit. Controleer na elke opdracht en stuur bij waar nodig. Verwoord en laat verwoorden. Hierbij functioneren de begrippen. - ‘Ga naast je stoel staan.’ - ‘Sta achter je stoel.’ - ‘Sta op je stoel.’ - ‘Kruip onder je bank.’ - ‘Ga tussen twee stoelen staan.’ - ‘Kijk naar het bord en sta links van je stoel.’ - ‘Kijk naar het bord en ga rechts van je stoel staan.’ - ‘Sta achteraan in de klas.’ - (Er komen vijf leerlingen vooraan in de klas: Ruben, Julie, Arne, Nele en Sven.) ‘Julie, ga dicht bij de deur staan. Ruben, ga weg van het bord. Sven, sta in het midden van de klas. Nele, hou je handen boven het hoofd. Arne, leg je handen tegen de muur.’ - (10 leerlingen staan in één rij achter elkaar.) ‘Laura, ga uit de rij. Charlotte, ga in de rij staan.’ - ‘Plaats je stoel op je bank.’ - ‘Leg een boek onder je stoel.’ - ...
183
week 7
2
Instructie
les 7 Meetkunde
Klassikaal geleide oefeningen
2 | 1 Positie •
•
•
•
Stel vragen aan de leerlingen. - ‘Welke leerling zit het dichtst bij de deur?’ - ‘Welke leerlingen zitten achteraan in de klas?’ - ‘Welke leerling zit tussen Lisa en Milan?’ - ‘Wie zit naast ...?’ - ‘Welke bank staat het dichtst bij het bureau?’ - ‘Noem drie voorwerpen die op de trede staan.’ - ... De leerlingen verwoorden hun eigen positie in de klas. - ‘Ik zit naast Jelle.’ - ‘Ik zit vooraan in de klas.’ - ‘Ik sta tussen Eline en Kato.’ - ... De leerlingen verwoorden elkaars positie in de klas. - ‘Hanne zit naast Jarne.’ - ‘Fien zit achter Niels en Femke.’ - ‘Jens zit dicht bij de deur.’ - ‘Miel staat vlakbij de kast.’ - ... De leerlingen verwoorden de positie van voorwerpen tegenover andere voorwerpen. - ‘De bloempot staat op de vensterbank.’ - ‘De bank van Seppe staat verder van de deur dan deze van Petra.’ - ‘De bloempot staat verder van de hoek dan de vaas.’ - ...
2 | 2 Richting van beweging Verkeerstapijt Autootjes
184
Werk op de demotafel of op een verkeerstapijt. Voorzie een hellend vlak (bv. een parkeergarage) en enkele referentiepunten (bv. duplohuisjes, boompjes ...). Gebruik ook de pictogrammen die een richting aanduiden (de pijlen). Laat rijden met autootjes. Geef opdrachten. Verwoord en laat verwoorden. Bv.: - ‘Rij naar het gebouw toe.’ - ‘Rij vooruit.’ - ‘Rij achteruit.’ - ‘Rij rond het huis.’ - ‘Rij omhoog het parkeergebouw binnen.’ - ‘Volg de richting van de pijl (rechts, links ...).’ - ‘Sla links af.’ - ‘Rij rechtdoor.’ - ...
week 7
3 Werkblad 46
Kopieerblad
Oefenen, toepassen
les 7 Meetkunde
3 | 1 Werkblad 46 De kinderen nemen werkblad 46. Geef opdrachten en controleer na elke opdracht. Luister, kijk en voer uit. - Zet een kruisje boven het vogeltje in het nest. - Trek een kring rond de duif in het midden (onderaan de tekening). - Doorstreep de specht (de vogel) die een hol in de boom pikt. - Zet een kruisje links van de vos die achter de boom staat. - Schrijf het cijfer 1 bij het vogeltje dat op het voederplankje zit. - Schrijf het cijfer 2 bij de vogel die links van het voederplankje vliegt. - Schrijf het cijfer 3 bij de vogel die onder de voederplank zit. - Schrijf het cijfer 4 bij de vogel die je rechts van de voederplank ziet. - Schrijf het cijfer 5 bij de kabouter die over de haas springt. - Teken een ster op de muts van de kabouter die tussen de paddenstoelen staat. - Teken twee knopen aan de jas van de kabouter die voor de deur staat. - ... Volg eventueel mee aan het bord op een kopie op A3-formaat van werkblad 46.
185
kopieerblad
186
week 7
les 8 Toepassingen
Problemen leren oplossen
ONDERWERP
DOELEN
1 2 3
LEERMIDDELEN
1
Instap, motivatie
✔ ✔
6
✔✔ ✔✔ 7
2
Getalbeelden Getalkaartjes Getalbeeldkaartjes
Oefenen
Werkbladen 47 en 48 Groen scheurblok tot pagina 28 Blauw scheurblok tot pagina 28 Correctiesleutel scheurblokken Stickers 43 tot 54 Realia Getalkaarten Getalkaartjes Getalbeeldkaarten en getalbeeldkaartjes
Zorg voor een aantal realia op de demotafel. Voorzie bv. wilde en tamme kastanjes, walnoten, hazelnoten, dennenappels ... Leg bv. 6 tamme kastanjes (in getalbeeldconfiguratie) op de demotafel. Vraag hoeveel er zijn. Laat tellen (en eventueel ook terugtellen door telkens één weg te nemen). Laat er de passende getalkaart bij leggen. Doe hetzelfde met: - 7 walnoten - 8 dennenappels - 9 hazelnoten - 10 wilde kastanjes Bouw gelijktijdig het bordschema op. Bv.:
Realia Getalkaarten
✔✔ ✔✔
De kinderen herkennen de hoeveelheden tot 10 en kunnen ze benoemen. De kinderen kunnen hoeveelheden tot 10 koppelen aan de getalbeelden en de getallen. De kinderen herkennen de getallen en de getalbeelden tot 10 en kunnen ze benoemen.
✔✔ ✔
✔✔ ✔✔ 8
✔✔ ✔✔
✔✔ ✔✔ 9
✔✔ ✔✔
✔
✔✔ ✔✔
✔✔ ✔✔
✔ ✔
10
Geef opdrachten als: - Toon het getalbeeld 6. De leerlingen tonen het getalkaartje. - Toon getalbeeld 8. De leerlingen leggen een passend aantal noten. - Toon de getalkaart 10. De leerlingen leggen het getalbeeldkaartje en het correcte aantal noten. - Zeg “zeven”. De leerlingen leggen het getalkaartje, het getalbeeldkaartje en het passende aantal noten. - Zeg “negen”. De leerlingen leggen het getalkaartje, het getalbeeldkaartje en het passende aantal noten.
187
week 7
3 Werkblad 47
Oefenen, toepassen, differentiĂŤren
les 8 Toepassingen
3 | 1 Werkblad 47 De kinderen nemen werkblad 47 met individuele geleide oefeningen. De leerlingen kleuren het getal dat past bij de hoeveelheid.
3 | 2 Werkblad 48 Werkblad 48 Stickers 43 tot 54 Correctiesleutel scheurblokken
28 28
188
Individuele geleide oefeningen. Differentieer. Zet de sterkere (knappere en/ of meer handige) leerlingen zelfstandig aan het werk en begeleid de anderen. Controleer terwijl de kinderen aan het werk zijn. Stuur bij waar nodig. Beide groepen kunnen verder werken in hun scheurblok pagina 28, of aan vorige oefeningen.
week 8 OVER ZI C H T onderwerp les 1
Getallenkennis
Hoeveelheden tot 10 vergelijken /, > of < De symbolen = of = les 2
Getallenkennis
Getalbegrip tot 10 les 3
werkblad differentiatie werkboek 1B werkblad 1
tijd 25 minuten
29 29 30 30
8.1 8.1
25 minuten
werkblad 2
25 minuten
Bewerkingen
werkblad 3
2 x 25 minuten
Herhalen en verdiepen: optellen en aftrekken tot 5 huistaak 6
31 31
Getallenkennis
cd-rom
De cijfers 6 en 7 schrijven les 4
les 5
2 x 25 minuten
Meten en metend rekenen
Inhoud van realia meten met natuurlijke maateenheden les 6
25 minuten
Meetkunde
Toets: ruimtelijke oriëntatie les 7
Toepassingen
werkbladen 4 en 5
2 x 25 minuten
Problemen leren oplossen Thema: ‘Werk aan de winkel’
Besteed dagelijks aandacht aan de dagen van de week met behulp van de weekkalender.
189
week 8 ONDERWERP
DOELEN
les 1
Getallenkennis
Hoeveelheden tot 10 vergelijken De symbolen = of = /, > of < 1 2 3
LEERMIDDELEN
Realia Blokjes
190
1
Instap, motivatie, herhaling
De kinderen kunnen hoeveelheden tot 10 vergelijken. De kinderen kunnen de begrippen evenveel, gelijk, niet evenveel, niet gelijk, minder en meer gebruiken. De kinderen kunnen de symbolen =, =/, > en < gebruiken.
Werkboek 1B werkblad 1 Groen scheurblok tot pagina 29 Blauw scheurblok tot pagina 29 Correctiesleutel scheurblokken Realia: timmergerei, kookgerei ... Blokjes (2 kleuren) Getalkaarten en getalkaartjes Getalbeeldkaarten en getalbeeldkaartjes Symboolkaartjes
Werk rond de demotafel met realia aansluitend bij het thema wereldoriëntatie, bv. (speelgoed)materiaal uit de beroepenwereld (timmergerei, kookgerei, doktersset ...). De leerlingen werken op hun bank mee met blokjes (schijfjes ...), indien mogelijk van twee verschillende kleuren, bv. blauwe en rode. Vergelijk hoeveelheden. Bv.: 6 en 7 Leg links op de demotafel zes schroevendraaiers. De leerlingen leggen evenveel blokjes (blauwe) op hun bank. Plaats aan de andere kant van de tafel zeven hamers. De leerlingen leggen aan de andere kant van hun bank zeven (rode) blokjes. De leerlingen schuiven de rijtjes bij elkaar, telkens een blokje van links (een één-één-relatie blauw) met een blokje van rechts (een rood) Laat vaststellen en verwoorden 6 is niet gelijk aan 7. Teken dit op het bord met getalbeelden en noteer de cijfers erbij. Laat ook de passende symbolen erbij noteren (=/ en <). Verwoord en laat de kinderen verwoorden. Let op: niet vergelijken met een verschil groter dan 2!! Mogelijke verwoording: - ‘6 is niet evenveel als 7.’ - ‘7 is niet evenveel als 6.’ - ‘6 is minder dan 7.’ - ‘6 is 1 minder dan 7.’ - ‘7 is meer dan 6.’ - ‘7 is 1 meer dan 6.’ • Werk op dezelfde manier 8 en 8 uit. Hier functioneert het symbool =. - ‘8 is evenveel als 8.’ - ‘8 is gelijk aan 8.’ • Idem met 10 en 8: - ‘10 is meer dan 8.’ - ‘8 is minder dan 10.’ - ‘10 is 2 meer dan 8.’ - ‘10 is niet evenveel als 8.’ - ‘8 is 2 minder dan 10.’
week 8 6 ≠ 7 6 < 7
2
Instructie
les 1
Getallenkennis
8 = 8
10 ≠ 8 10 > 8
De één-één-relatie
2 | 1 Twee hoeveelheden vergelijken Teken twee hoeveelheden op het bord. Verbind vervolgens telkens één element van de eerste hoeveelheid met één van de tweede hoeveelheid. Laat de kinderen besluiten trekken en verwoorden. Kom tot volgend bordschema.
6 ≠ 5 6 > 5
8 ≠ 6 8 > 6 2 | 2 Met blokjes, getalbeeldkaarten en getalkaarten
Getalbeeldkaarten Getalkaarten
Werk klassikaal enkele oefeningen uit. Bouw telkens een bordschema op. - met blokjes
7 ≠ 9 7 < 9 Verwoord en laat de kinderen verwoorden: - ‘7 is niet gelijk aan 9.’ - ‘9 is niet gelijk aan 7.’ - ‘7 is niet evenveel als 9.’ - ‘7 is 2 minder dan 9.’ - ‘9 is 2 meer dan 7.’
191
week 8
les 1
Getallenkennis
-
met getalbeeldkaarten
> Laat de kinderen ook nu dit gegeven correct verwoorden. -
met getalkaarten
5<7 Laat de kinderen verwoorden.
3 Symboolkaartjes Getalbeeldkaartjes Getalkaartjes
Oefenen, toepassen, differentiĂŤren
3 | 1 De omgekeerde weg Vertrek vanuit een symboolkaartje (=, = /, <, >) en laat passende getalbeeldkaartjes en/of getalkaartjes voor en na het symbool leggen. Bespreek en laat de kinderen correct verwoorden.
3 | 2 Werkblad 1 Werkboek 1B werkblad 1 Correctiesleutel scheurblokken
29 29
192
De kinderen nemen werkboek 1B werkblad 1 en lossen de individuele schriftelijke oefeningen op. De meeste kinderen kunnen individueel aan het werk. Verzamel, indien nodig, de kinderen die nog je begeleiding nodig hebben. Beide groepen vinden extra oefeningen in hun scheurblok tot pagina 29. Bespreek en corrigeer samen. Verwoord en laat verwoorden.
week 8
les 2
Getallenkennis
ONDERWERP
Getalbegrip tot 10
DOELEN
1 2
LEERMIDDELEN
1
Instap, motivatie, herhaling
Realia (6 10) Getalkaartjes
2
Instructie
De kinderen kunnen tellen van 0 tot 10 en van 10 tot 0 (progressief met sprongen van 1 en 2, regressief enkel per 1). De kinderen kunnen de hoeveelheden tot 10 koppelen aan de getallen en omgekeerd de getallen koppelen aan de hoeveelheden tot 10.
Groen scheurblok tot pagina 30 Blauw scheurblok tot pagina 30 Correctiesleutel scheurblokken Realia: bestek, melkkrat met brikjes, knikkers Cijfers (in reliëf) Getalkaartjes en getalkaarten Getalbeeldkaartjes en getalbeeldkaarten
Gebruik materialen aangepast aan het thema wereldoriëntatie (bv. bestek 6, 7, 8, 9 of 10 lepels, vorken, messen, lepeltjes, vorkjes / een melkkrat met 6, 7, 8, 9 of 10 brikjes in). Plaats op de demotafel een hoeveelheid, zonder dat je zegt hoeveel voorwerpen er zijn. Zeg aan de leerlingen dat ze moeten schatten hoeveel er zijn. Dek de materialen na korte tijd af, de leerlingen leggen het passende getalkaartje op hun bank. Controle: een leerling telt de voorwerpen door aanraken en/of verplaatsen. Hebben we juist geschat?
2 | 1 Hardop tellen • • • •
De leerlingen tellen pro- en regressief tot 10 met sprongen van één. Hier kun je de hinkelbaan en/of de sliert inschakelen (zie week 7 - les 1). Geef de leerlingen de opdracht te tellen met verschillende startgetallen. Een leerling begint te tellen, jij onderbreekt hem/haar en een andere leerling telt verder. Tellen met sprongen van twee, maar enkel progressief, dus 0 - 2 - 4 - 6 - 8 - 10 of 1 - 3 - 5 - 7 - 9.
2 | 2 Verinnerlijkt tellen Getalkaartjes
Zeg aan de leerlingen dat je een aantal keren in de handen zal klappen of met de voeten zal stampen. Zij moeten met het getalkaartje leggen hoeveel keer je dit deed. Werk bv. 7 en 9 uit.
193
week 8
les 2
Getallenkennis
2 | 3 Koppeling tussen getal en getalbeeld •
Getalbeeldkaarten Getalbeeldkaartjes Getalkaarten Getalkaartjes
3 Realia Getalbeeldkaarten Getalkaartjes Cijfers in reliëf
•
Oefenen, toepassen, differentiëren
Oefenen van de koppeling tussen getal en getalbeeld Klassikale oefeningen Toon telkens een getalkaart en laat het passende getalbeeldkaartje leggen. Koppelen van het getalbeeld aan het getal Toon telkens een getalbeeldkaart en laat het corresponderende getalkaartje leggen.
3 | 1 Klassikaal geleide oefeningen Gebruik de getalbeeldkaarten en de getalkaartjes. Eventueel gebruik je de voeldoos met de (uitgeknipte) ‘cijfers’ en een aantal realia (bv. knikkers die uit een ondoorzichtige zak moeten gehaald worden). Bespreek telkens. Verwoord en laat de leerlingen verwoorden. Bv.: - Toon het getalbeeld 6. Laat de kinderen het getalkaartje dat erbij past, tonen. Een leerling haalt uit de voeldoos de ‘6’ (let op: ook de ‘9’ maar ondersteboven!). Een andere leerling legt zes knikkers op de demotafel. - Toon het getalbeeld 7. Werk zoals hierboven, maar laat bv. ook het aantal blokjes op de bank leggen. - Werk ook de hoeveelheden 8 en 9 en 10 uit. - Hier kun je ook nog eens het gedichtje van week 7 - les 1 hernemen.
3 | 2 Differentiatie Correctiesleutel scheurblokken
30 30
194
Groen of blauw scheurblok tot pagina 30
week 8
les 3
Getallenkennis
ONDERWERP
De cijfers 6 en 7 schrijven
DOELEN
1 2
LEERMIDDELEN
Realia
1 2
Probleemstelling, motivatie
Instructie
De kinderen kunnen de getalbeelden en de getallen 6 en 7 herkennen en associëren met hoeveelheden in de werkelijkheid. De kinderen kunnen de cijfers 6 en 7 schrijven.
Werkblad 2 Kopieerblad pagina 197 Realia Blad papier
Oefen klassikaal geleid nog eens de hoeveelheden 6 en 7 in. Werk als in voorgaande les: plaats 6 of 7 realia op de demotafel, laat de kinderen schatten en noteer het getal op het bord. Zeg aan de leerlingen dat we vandaag de cijfers 6 en 7 leren schrijven.
2 | 1 Grofmotorische oefeningen Teken een groot cijfer 6 en 7 op de grond, op een flap en op het bord. - Laat de cijfers ‘(over)lopen’. - Laat de cijfers met de hand in de lucht tekenen. - Laat de cijfers met een dikke stift ‘(over)schrijven’ op een flap. - Laat de cijfers met krijt ‘(over)schrijven’ op het bord.
2 | 2 Het cijfer ‘6’ schrijven Blad papier Werkblad 2 taak 1
•
•
• •
Schrijf ‘6’ op het bord. Verwoord de schrijfrichting. Demonstreer enkele keren. Laat enkele leerlingen het cijfer ‘6’ overtrekken, d.w.z. met de vinger over het cijfer 6 wrijven in de voorgeschreven richting. Laat eventueel ook met armbewegingen, met de hand, met een natte vinger op een gekleurd blad, met een nat sponsje op het bord ... het cijfer 6 vormen. Laat de leerlingen het schrijven van ‘6’ oefenen op een los blad. Werkblad 2, taak 1 Werk klassikaal de rij cijfers af, cijfer na cijfer. Doe voor en laat meedoen. Wijs op de grootte van het cijfer (steeds kleiner).
195
week 8
les 3
Getallenkennis
2 | 3 Het cijfer ‘7’ schrijven Werkblad 2 taak 2
3
Werkblad 2 taken 3, 4 en 5
Werk op dezelfde manier voor het leren schrijven van het cijfer 7. Bemerk: controleer telkens de schrijfrichting en het feit dat het cijfer ‘7’, in tegenstelling tot het cijfer ‘6’, met een penopheffing wordt geschreven. Oefen ook in op het werkblad 2, taak 2.
Oefenen
De kinderen nemen de taken 3, 4 en 5 van werkblad 2. De leerlingen werken rustig de oefeningen af. Zorg voor de nodige rust in de klas, zodat er netjes en correct kan gewerkt worden. Geef de leerlingen voldoende tijd om te oefenen. Observeer de schrijfhouding, de schrijfrichting en het resultaat. Begeleid en stuur bij waar nodig.
Kopieerblad
196
Voor linkshandigen is op het kopieerblad een versie van werkblad 2 met linkshellend schrift terug te vinden.
kopieerblad werkblad 2 met linkshellend schrift
197
week 8 ONDERWERP
DOELEN
les 4 Bewerkingen
Herhalen en verdiepen: optellen en aftrekken tot 5 1 2 3
LEERMIDDELEN
1
Realia Blokjes Getal- en symboolkaartjes
Instap, probleemstelling, motivatie
De kinderen kennen de optellingen en aftrekkingen (tot 5) paraat. De kinderen kunnen een situatie bij een formule bedenken en verwoorden (type a + b = c en type a - b = c). De kinderen kunnen een zinvolle vraag stellen bij een gespeelde, vertelde of getekende rekensituatie.
Werkblad 3 Kopieerblad pagina 201 Groen scheurblok tot pagina 31 Blauw scheurblok tot pagina 31 Correctiesleutel scheurblokken Realia Blokjes Getalkaartjes Symboolkaartjes
Werk rond de demotafel met bv. een bus of (duplo-)trein. Situeer de problemen in het thema wereldoriëntatie, bv. mensen op weg naar/van het werk. Voer zelf uit, verwoord en laat de leerlingen verwoorden. De leerlingen werken mee met de blokjes (twee kleuren) op hun bank. Ze leggen er ook de passende getal- en symboolkaartjes bij. Werk een aantal ‘optel- en aftreksituaties’ uit. Vertel de veranderende situatie en voer uit. Bv.: • Bij het vertrek zitten er twee mensen op de bus. Noteer het getal ‘2’ op het bord. Bij de eerste halte stappen nog drie mensen op. Noteer ‘+ 3’ op het bord. Vraag hoeveel mensen nu op het busje zitten. Laat de volledige handeling gevarieerd verwoorden en noteer nadien op het bord.
2 + 3 = 5 Blokjes Getal- en symboolkaartjes
198
•
Werk verder met de verkregen som. Er zitten dus vijf mensen in het busje. Bij de volgende halte stappen er vier af. Voer uit op de demotafel. Stel de vraag of laat deze door de leerlingen formuleren. Noteer op het bord. Laat de leerlingen de situatie uitvoeren met de blokjes, getalkaartjes en symboolkaartjes.
week 8
les 4 Bewerkingen
5 - 4 = 1
Realia
2
Instructie
2 | 1 Zelf bedenken van mogelijke situaties Werk een situatie uit (gebruik materialen als de duplotrein, werktuigen ...), bouw de bewerking op het bord op en laat bij de bekomen oefening een andere situatie bedenken. Laat telkens ook de passende vraag formuleren. Bv.: • Ik heb twee gewone hamers. Ik krijg twee kleine hamers bij. (Hoeveel hamers heb ik nu?) 2+2=4 Mogelijke nieuwe situaties: Er zitten twee mensen op de bus. Er stappen er nog twee op. Ik kreeg twee geschenkjes en krijg er nog twee bij. • Ik heb vijf schroevendraaiers, maar één ervan breekt. (Hoeveel heb ik er nog over?) 5-1=4 Mogelijke nieuwe situaties: Ik had vijf armbanden, ik verloor er één. In de fruitschaal lagen vijf appels. Ik heb er één opgegeten.
2 | 2 Bij een gespeelde situatie een rekenhandeling bedenken Blokjes Getal- en symboolkaartjes
Speel een situatie voor. Leg bv. vier hamers en neem er twee weg. De leerlingen volgen mee met de blokjes, dus ze leggen eerst vier blokjes en nemen er vervolgens twee weg. Ze leggen de bewerking met hun getal- en symboolkaartjes. De leerlingen verwoorden de situatie, formuleren een passende vraag en lossen de bewerking op.
4 - 2 = 2 Werk nog enkele situaties uit.
2 | 3 Bij een formule een situatie bedenken en verwoorden Werk zoals in lesdeel 2.1, maar laat nu alles zelfstandig door de leerlingen uitvoeren. Bv.:
199
week 8
les 4 Bewerkingen
4 - 1 = 3 3 + 2 = 5 De leerlingen vertellen er telkens (één of meer) passende situatie(s) bij.
3
Oefenen, toepassen, differentiëren
3 | 1 Abstraheren Bouw samen met de leerlingen een bordschema op. Kom tot een ‘spin’ en een rijtje bewerkingen. Vraag hen naar (alle) bewerkingen die als som of als verschil 3 hebben.
0 + 3 2 + 1 3 5 - 2 1 + 2 4 - 1 3 = 5 - 2 = 4 - 1 = 2 + 1 = 0 + 3 = 1 + 2 3 | 2 Werkblad 3 Werkblad 3
De kinderen nemen werkblad 3 en lossen de individuele oefeningen klassikaal geleid op. Schenk extra aandacht aan de zwakkeren (de uitvallers bij de toets van vorige week), begeleid waar nodig. Bespreek.
3 | 3 Differentiatie Correctiesleutel scheurblokken
Groen of blauw scheurblok tot pagina 31
31 31
3 | 4 Huistaak 6 Kopieerblad
200
Optellen en aftrekken tot 5
kopieerblad huistaak 6
Huistaak 6
naam: Voor de ouders ... Je zoon/dochter kan nu alle optellingen en aftrekkingen tot 5 uitvoeren. In deze huistaak stappen wij even af van de klassieke rekenoefeningen. Taak 1: verbind de hokjes die evenveel zijn als 3, bv.
5 - 4
3
1 + 1 + 1
Taak 2: verbind enkel de hokjes die evenveel zijn als 2 Taak 3: verbind enkel de hokjes die evenveel zijn als 4 Taak 4: verbind enkel de hokjes die evenveel zijn als 5
2 + 2
1
2 + 1 1 + 2 5 - 4
3 4 + 1 2 + 2
3
3 + 2 3 + 0
4
1+1+1+1
1 + 4
2
1 + 1 + 1 1 + 0 4 - 1
2 + 2 1 + 1 2 0 + 1 5 - 3 0 + 2 3 + 2 1 + 3
4
4 + 0 4 - 4 5 - 4
4 - 1
5
2 + 2 5 - 5
3 + 2 5 - 0 2 + 3 1+1+1+1+1
Opmerkingen
Handtekening
201
week 8 ONDERWERP
DOELEN
les 5 Meten en metend rekenen
Inhoud van realia meten met natuurlijke maateenheden 1 2 3 4 5
LEERMIDDELEN
1
Bokaal ± 50 cl 3 verschillende bekers (10-15 cl) Trechters Water
202
Instap, probleemstelling, motivatie
De kinderen kunnen de inhouden van identieke realia meten met verschillende en met dezelfde natuurlijke maateenheden. De kinderen ervaren en zien in dat bij een meting van inhoud nagegaan wordt hoeveel keer de maateenheid in de te meten grootheid gaat. De kinderen kunnen het meetresultaat noteren na een meting met natuurlijke maateenheden. De kinderen ervaren en zien in dat hoe groter de maateenheid is, hoe kleiner het maatgetal is en omgekeerd. De kinderen kunnen een grootte schatten bij een meting met natuurlijke maateenheden en kunnen de schatting vergelijken met het meetresultaat.
Recipiënten: bokaal (± 50 cl), bekers (10-15 cl), bekers (15-33 cl), bekers (gelijke inhoud), flessen (1 l), emmertje (1,5 l) ... Trechters Stift Flap Water Dweil
Werk rond de demotafel. Zorg voor een bokaal met een inhoud van ongeveer een halve liter. Voorzie een drietal bekertjes of potjes met een verschillende inhoud van 10 cl tot 15 cl. Klassikaal geleide oefening. Verwoord en laat de leerlingen verwoorden. Laat de kinderen schatten van welk bekertje er het meest (minst) nodig zullen zijn om de bokaal te vullen. Giet telkens eerst één bekertje water in het recipiënt. Schat daarna hoeveel er van deze bekertjes nodig zullen zijn (hoeveel keer je moet gieten voor het vol is). Noteer de schattingen op het bord, meet na en vergelijk het meetresultaat met de schatting. Bespreek en bouw het bordschema op. Bv.:
voor of
na of
of
of
of
of
week 8
2
les 5 Meten en metend rekenen
Instructie
Groepswerk: werk in groepjes van drie à vier leerlingen. Elke groep krijgt een (plastic) fles met dezelfde inhoud, bv. een waterfles van 1 liter. Elke groep beschikt ook over een trechter.
Per groep: Fles 1 l Trechter Stift Bekers (verschillend)
2 | 1 Met verschillende natuurlijke maateenheden Elke groep heeft een bekertje met een verschillende inhoud (van 15 tot 33 cl). De kinderen schatten vooraf de inhoud hoeveel bekertjes kunnen er in die fles? (eventueel mogen ze één bekertje in de fles gieten, zodat ze kunnen vergelijken). Ze vullen de fles. Telkens wordt een streepje geplaatst op de hoogte van het nieuw bekomen waterniveau. Ze tellen het aantal bekertjes (= streepjes op de fles). Ze vergelijken het meetresultaat met hun schatting. Bespreek en bouw een (bord)synthese op. Je kunt ook op een flap werken, want die heb je nodig in de instap van de les meten en metend rekenen van week 9. Bv.:
Flap
...
of
of
of
of
Bespreek en vraag waar de oorzaak ligt van de verschillende meetresultaten. Vergelijk de grootte (de inhoud) van de gebruikte bekertjes door overgieten. Kom tot het besluit: Hoe kleiner het bekertje, hoe meer bekertjes ik moet gebruiken. Hoe groter het bekertje, hoe minder bekertjes ik moet gebruiken. Verwoord en laat de leerlingen verwoorden.
2 | 2 Met dezelfde natuurlijke maateenheid Bekers (gelijk) Flap
Vraag aan de leerlingen hoe we kunnen komen tot een gelijk meetresultaat. Als we verschillende bekertjes gebruiken, bekomen we verschillende antwoorden (meetresultaten). Dus als we gelijke bekertjes gebruiken, bekomen we waarschijnlijk/misschien gelijke antwoorden (meetresultaten). We proberen dit uit! Werk op dezelfde manier, maar geef nu alle groepen een bekertje met een gelijke inhoud (bv. 20 cl). Alle groepen vullen nu hun fles met dit bekertje. Bespreek en bouw een parallel bordschema op.
203
week 8
les 5 Meten en metend rekenen
...
of
of
of
of
Kom tot de conclusie: Met een bekertje met dezelfde inhoud, bekomt elk groepje hetzelfde meetresultaat.
3 Fles/emmer (anderhalve liter)
Oefenen
Werk nog een dergelijke oefening uit met een fles/emmertje/ ... van anderhalve liter.
3 | 1 Bekertjes met een verschillende inhoud 3 | 2 Bekertjes met dezelfde inhoud Verwoord, laat nog eens door de kinderen verwoorden en schenk aandacht aan de conclusies.
204
week 8 ONDERWERP
DOELEN
les 6 Meetkunde
Toets: ruimtelijke oriëntatie 1 2
3 4
5
6
LEERMIDDELEN
De kinderen kunnen opgedane ervaringen i.v.m. omsluiting verwoorden. De kinderen kunnen de positie bepalen van: - voorwerpen tegenover zichzelf; - zichzelf ten opzichte van referentiepunten; - voorwerpen tegenover andere voorwerpen. De kinderen kunnen een positie verwoorden met begrippen als achter, boven, onder, verst, dichtst, in het midden, tussen, links, rechts. De kinderen kunnen de richting van de beweging bepalen van: - zichzelf in de ruimte; - voorwerpen tegenover zichzelf; - zichzelf ten opzichte van referentiepunten; - voorwerpen tegenover andere voorwerpen. De kinderen kunnen de zin van de beweging verwoorden door gebruik te maken van begrippen als achteruit, omhoog, van mij weg, schuin, in de richting van, (naar rechts) ... De kinderen kunnen pictogrammen die een richting aanduiden lezen en gebruiken.
Kopieerbladen pagina 207-209 Kopieerblad pagina 99 Magneetbord (verdeeld in hokjes) Pictogram Potlood
Deze toets bestaat uit een schriftelijk deel (5 vragen) en een praktisch deel (10 opdrachten). Voor elke correcte oefening mag je een punt toekennen. Vraag voor het praktische deel hulp van een ambulante leerkracht. Ter info: we toetsen positie (opdrachten 1-5 en 7-10) en richting (opdrachten 11-15) evenals omsluiting (opdracht 6).
1
Schriftelijke oefeningen
2
Praktische oefeningen
Kopieerblad 1
Potlood
Deel het toetsblad uit. De leerlingen noteren er hun (voor)naam op. Behandel vraag per vraag: lees telkens de opdracht één of (maximaal) twee keer voor. Dit schriftelijke deel is uiteraard tweedimensionaal.
Doe-opdrachten (driedimensionaal). Neem de toets individueel af. 6 Teken op de grond twee lijnen in cirkelvorm, de ene gesloten en de andere open.
7 8 9
Opdracht: ‘Ga in de gesloten kring staan.’ Opdracht: ‘Leg het potlood achter je op de grond.’ Opdracht: ‘Ga in het midden van de klas (van dit lokaal) staan.’ Op het bureau liggen naast elkaar op een rij een etui, een balpen, een schrift en een potlood. Opdracht: ‘Welk voorwerp ligt tussen het etui en het schrift?’
205
week 8 Magneetbord
les 6 Meetkunde
10 Zorg voor een verticaal geplaatst magneetbord, verdeeld in hokjes. Plaats een blauwe magneet in een hokje (niet op de eerste rij).
Opdracht: ‘Plaats de rode magneet boven de blauwe.’ Pictogram
. Opdracht: ‘Volg de richting van de 11 Toon een pictogram pijl.’ 12 Opdracht: ‘Steek je rechterarm omhoog.’ 13 Opdracht: ‘Ga van mij weg in de richting van de deur.’ 14 Opdracht: ‘Ga twee stappen achteruit.’ 15 Gebruik het kopieerblad van week 4 - les 6. Plaats een pion op de slijper. Opdracht: ‘Verplaats de pion drie hokjes schuin omhoog naar rechts. Waar staat hij nu?’
Kopieerblad
3
Bespreking
3 | 1 Evaluatie van de toets Overloop samen met de leerlingen de toets. Geef de antwoorden van de schriftelijke opdrachten en laat nogmaals de doeopdrachten uitvoeren.
3 | 2 Foutenanalyse Kopieerbladen 2 en 3
206
Maak de lijst op met de foutenfrequentie (scoor enkel de foute antwoorden) en analyseer. Trek besluiten: - Zijn er bij een leerling heel wat fouten, remedieer dan individueel. Overleg eventueel met de zorgleerkracht of andere hulpverleners. - Zijn er bij een item te veel fouten, herneem dan klassikaal.
kopieerblad 1 toets meetkunde
Toets
Meetkunde
naam
1
plaats een kruisje onder de kastanje die het dichtst bij de boom ligt.
2
trek een kring rond de paddenstoel die het verst van de kabouter staat.
3
kruis de sleutel aan die onder de auto ligt.
4
doorstreep de peer die je links van de boom ziet.
5
trek een kring rond het konijntje dat je helemaal rechts ziet.
5 207
208
verplaatsen (richting)
achteruit
van mij weg (richting deur)
rechterarm omhoog
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
totaal
leerlingen
Meetkunde
richting van de pijl
boven
tussen
in het midden
achter
doe-opdrachten: gesloten kring
rechts
links van
onder
ver(st) weg
schriftelijk: dichtst bij
oefeningen
Scoreblad Toets
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
kopieerblad 2 scoreblad
aantal fouten
kopieerblad 3 foutenanalyse
Foutenanalyse Toets
week 8 - les 6
Meetkunde
1 Kruis de doelen aan die op klasniveau onvoldoende (a) en nipt (b) bereikt werden. a 1 schriftelijk: dichtst bij 2 ver(st) weg 3 onder 4 links van 5 rechts 6 doe-opdrachten: gesloten kring 7 achter 8 in het midden 9 tussen 10 boven 11 richting van de pijl 12 rechterarm omhoog 13 van mij weg (richting deur) 14 achteruit 15 verplaatsen (richting)
b
doelen VVKBaO MK 3 MK 3 MK 3 MK 3 MK 3 MK 1 MK 3, 4 MK 3, 4 MK 3 MK 3, 4 MK 4, 8 MK 4 MK 4 MK 4 MK 3, 4
doelen OVSG
doelen GO
3.5.1 1.3.01, 03 3.5.1 1.3.01, 03 3.1.2, 3.5.1 1.3.01, 03 3.5.1 1.3.01, 03 3.5.1 1.3.01, 03 3.1.2, 3.5.1 1.3.01, 02 3.1.2, 3.5.1 1.3.01, 02 3.1.2, 3.5.1 1.3.01, 02 3.1.2, 3.5.1 1.3.01, 03 3.1.2, 3.5.1 1.3.01, 03 3.6.2 1.3.02 3.6.1 1.3.01, 02 3.6.1 1.3.01, 02 3.6.1 1.3.01, 02 3.5.1, 3.6.1 1.3.01, 03
2 Markeer hierboven de doelen die op klasniveau hernomen moeten worden. 3 Welke leerlingen moeten voor welk leerstofonderdeel bijgewerkt worden? Hoe? Door wie? .................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... 4 Remediëring - Leerlingen die te vlug reageren (dus bv. onvoldoende luisteren, reageren op een halve opdracht ...) dien je in te tomen en op hun fout te wijzen. - Maak een onderscheid tussen de leerlingen die de twee- en de driedimensionale opdrachten niet aankunnen. - Dergelijke oefeningen of opdrachten komen ook voor in het domein ruimte en wereldoriëntatie, onder meer bij het werken met de maquette en de plattegrond. Wie kent er daar problemen? - Noteer hier de namen van de leerlingen die je extra in het oog houdt in de volgende les(sen) meten en metend reken (en wereldoriëntatie). ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................
209
week 8 ONDERWERP
DOELEN
les 7 Toepassingen
Problemen leren oplossen 1 2 3 4 5 6 7
LEERMIDDELEN
1 2
Instap, motivatie
Instructie
De kinderen kunnen bij een te raden getal wiskundige vragen stellen. De kinderen kunnen alle bewerkingen met twee termen en enkele met meerdere termen met als som of verschil 4 of 5 vinden. De kinderen kennen de begrippen die een positie of de zin van beweging aanduiden en kunnen deze gebruiken. De kinderen kunnen getalbeelden, aantallen, aftrekkingen en optellingen bij een passend getal plaatsen. De kinderen kunnen een enkelvoudig vraagstuk over optellen tot 5 oplossen en de antwoordzin aanvullen met het resultaat. De kinderen kunnen de voorwerpen op een tekening tellen om de aantallen te bepalen (resultatief tellen). De kinderen kunnen hoeveelheden handig tellen door structuur aan te brengen.
Werkbladen 4 en 5 Stickers 1 tot 30 Kleurpotloden
Vraagspel Nodig een leerling uit om een getal van 5 tot 10 achteraan op het bord te schrijven. De andere leerlingen moeten dit getal met behulp van wiskundige vragen achterhalen. Bv.: - Is het getal groter dan 7? ja - Is het getal kleiner dan 10? ja - Is het getal 1 meer dan 7? ja - dus het getal is 8. Geen raadspel in de zin van: Is het 6? Neen - Is het 8? Ja.
2 | 1 Vraag aan de leerlingen naar alle bewerkingen die als som of verschil a. 4 hebben b. 5 hebben Zeg dat we enkel de cijfers tot 5 gebruiken. We zoeken alle bewerkingen met twee termen, we vullen aan met enkele bewerkingen met meerdere termen. Bouw samen met de leerlingen telkens een spin op het bord op. Bemerk: als bepaalde leerlingen toch bv. 6 - 2 = 4 vermelden, dan zeg je dat dit klopt, maar je noteert de oefening niet op het bord. Kom tot bv.:
3 + 1 2 + 2 1 + 2 + 1 210
4 + 0 4 4 - 0
5 - 1 1 + 3 0 + 4
week 8
les 7 Toepassingen
1 + 4 3 + 2 5 - 0
5 + 0 1 + 1 + 1 + 1 + 1 5 2 + 3 4 + 1 0 + 5 Je mag ook het rijtje noteren (eventueel in een treintje).
5=5-0=0+5=4+1=2+3=3+2=1+4=5+0 2 | 2 Begrippen i.v.m. ruimtelijke oriëntatie Stel enkele vragen of geef opdrachten. Bv.: - ‘Wie zit juist voor Emma?’ - ‘Quinten, ga langs de kast naar het bord.’ - ‘Robin, ga tussen een stoel en een bank staan.’ - ‘Sarah, plaats je rechtervoet vooruit.’ Tip: Gebruik de begrippen i.v.m. ruimtelijke oriëntatie ook regelmatig tussendoor in andere lesmomenten (zie ook ruimtelijke oriëntatie in wereldorientatie).
3 Werkbladen 4 en 5 Stickers 1 tot 30 Kleurpotloden
Oefenen, toepassen
3 | 1 Werkbladen 4 en 5 De leerlingen nemen werkbladen 4 en 5. Verwerk oefening per oefening. • Taak 1. Individuele oefening Kleef op de juiste plaats. Tips: - Zeg dat de leerlingen naar het bordschema mogen kijken. - Laat eventueel de bewerking eerst aanvullen in het rooster op werkblad 4. - Zeg dat een foutief gekleefde sticker nog kan verwijderd worden. Begeleid vooral de zwakkere en minder handige leerlingen. •
Taak 2. Klassikaal geleide oefening De opgave kan nog niet gelezen worden door de leerlingen. Lees die dus zelf rustig voor. Laat de leerlingen eventjes nadenken. Bespreek: de leerlingen verwoorden de bewerking en lossen deze op het bord op. De leerlingen vullen ten slotte de antwoordzin aan.
•
Taken 3 tot 7. Klassikale oefeningen Laat de taken nummer per nummer geleid afwerken en bespreken.
211
week 8
les 7 Toepassingen
â&#x20AC;˘
Taak 8. Individuele oefening
Hoeveel dingen zijn er?
Begeleid hier opnieuw vooral de zwakkere leerlingen. Laat ze tellen door aanwijzen en eventueel door er de getallenrij bij te noteren. Laat structuur aanbrengen in de aantallen door gelijke voorwerpen bv. eenzelfde kleur te geven of door ze te groeperen (bv.: in een kring plaatsen, aankruisen, doorstrepen, aanvinken ...).
212