Noortje Schmit - Netwerken met Castells

Page 1

1

Inleiding In 1999 verscheen bij v2 en de Balie de publicatie New Media Culture in Europe, die volgens de redacteuren als bron gebruikt kan worden voor de nieuwe mediaculturen die in Europa opgekomen zijn. Het boek beschrijft het werk dat individuen en organisaties binnen de culturele sector verrichten en het bevat documenten over nieuwe media die een sleutelrol vervullen binnen deze sector. Steeds meer kunstenaars, ontwerpers, performers en musici begeven zich op het terrein van de digitale en ‘networked’ media1, waardoor een uitwisseling ontstaat tussen de technologische en culturele ontwikkelingen. Innovatie is hierbij een belangrijk begrip, volgens de samenstellers van het boek. Innovatie betekent niet alleen technische innovatie, maar heeft ook betrekking op de manier waarop met nieuwe technologieën wordt omgegaan. Door kunstenaars bijvoorbeeld. De ‘networked’ media zijn gemeengoed aan het worden in de gehele samenleving; ze bieden de mogelijkheid tot nieuwe diensten, nieuwe distributiekanalen voor culturele producten en nieuwe ontwikkelingen in de culturele productie. Dit heeft veel cultuur- en mediacentra in Europa ertoe aangezet samen te werken. Er is een netwerk van organisaties en initiatieven aan het ontstaan, dat zeer divers is. Vergaande samenwerking is voor alle organisaties belangrijk om zicht te krijgen op de nieuwe ontwikkelingen, maar behoud van een eigen identiteit is tegelijkertijd van groot belang.2 New Media Culture in Europe beschrijft een aantal van deze samenwerkingsverbanden, maar begint met een geredigeerde versie van een lezing die de socioloog Manuel Castells in november 1997 gaf in het Vormgevingsinstituut te Amsterdam. Castells geldt namelijk als autoriteit op het gebied van de ‘networked’ media, vooral door zijn driedelige magnum opus The Information Age: Economy, Society, and Culture (verschenen in 1996, 1997 en 1998). Het eerste deel van de trilogie, The Rise of the Network Society, geeft een overzicht van de belangrijkste economische en culturele ontwikkelingen van de afgelopen decennia, die ervoor gezorgd hebben dat netwerken een van de belangrijkste patronen van sociale organisatie zijn geworden. Wanneer we het dus over nieuwe mediakunst, of nieuwe mediacultuur in 1

Omdat de term ‘networked media’ niet goed te vertalen is, zal ik hem onvertaald en dus tussen aanhalingstekens hier gebruiken. De betekenis moet in de context van deze scriptie (en mijn eindscriptie) duidelijk worden 2 Boyd en Brickwood 1999, pp.9-10


2

het algemeen willen hebben, die gekenmerkt wordt door netwerken, kunnen we Castells’ analyse niet buiten beschouwing laten. Dat hebben de samenstellers van New Media Culture in Europe ook ingezien en vandaar de publicatie van zijn lezing The Culture of the Network Society. De reden dat ik Castells’ gebruik van de term ‘netwerk’ als uitgangspunt van deze scriptie heb genomen, houdt hiermee verband. In mijn eindscriptie zal ik de werking van de ‘networked’ media in de kunstwereld bestuderen en daarom zal ik hier de term ‘netwerk’ aan de hand van Castells bespreken als voorbereiding op mijn eindonderzoek. Aangezien dit een literatuuronderzoek is, zullen reacties en kritieken van andere wetenschappers op Castells’ uitleg van de ‘Network Society’ aan bod komen. Overigens moet vermeld worden dat in alle literatuur over Castells met ontzag over zijn werk gesproken wordt, wat niet betekent dat er helemaal geen kritieken zijn. Deze kritieken behandel ik in het tweede deel van deze scriptie.


3

Hoofdstuk 1 Bijna vijftien jaar heeft Castells erover gedaan om tot zijn driedelige werk The Information Age te komen. Jarenlang onderzoek heeft hem doen concluderen dat er een nieuwe sociale structuur aan het ontstaan is die hij de Netwerkmaatschappij noemt. Het is een sociale structuur die karakteristiek is voor het Informatietijdperk en die de meeste samenlevingen in de wereld in gevarieerde culturele en institutionele vormen betrekt, net zoals de industriële maatschappij de sociale structuur van het kapitalisme en conservatisme in de 20e eeuw karakteriseerde. In het eerste deel van de trilogie, The Rise of the Network Society, wordt de ontwikkeling van deze nieuwe sociale structuur beschreven en worden kenmerken ervan gegeven. De andere twee delen zijn een uitwerking hiervan met vele praktijkvoorbeelden van over de hele wereld, zodat duidelijk wordt dat het een wereldwijde ontwikkeling is die zich op verscheidene manieren kan manifesteren. Methode In de proloog van The Rise of the Network Society geeft Castells zijn methode weer en begint met te zeggen dat het geen ‘book about books’ is. Hoewel hij ontelbaar veel bronnen aanhaalt en de literatuurlijst 51 pagina’s in beslag neemt, heeft hij niet de bedoeling bestaande theorieën over postindustrialisatie of de informatiemaatschappij te bediscussiëren. In plaats daarvan heeft hij geprobeerd een zo autonoom mogelijk discours te construeren waarin materiaal en observaties van verschillende bronnen opgenomen worden. Het uiteindelijke doel van Castells is ‘to propose some elements of an exploratory, cross-cultural theory of economy and society in the information age, as it specifically refers to the emergence of a new social structure’.3 De theorie is ‘exploratory’, omdat Castells van mening is dat alle relevante theorieën als ‘werk in uitvoering’ open zouden moeten staan voor rectificatie door empirisch onderzoek. Hij vindt ook dat theorie een middel voor onderzoek is en niet het eindproduct van onderzoek.

3

Castells 1996, pp.25-27


4

Nieuw technologisch paradigma Castells omschrijft het begrip sociale structuur als ‘de organisatorische ordeningen van mensen in productie/consumptieverhoudingen, ervaringsverhoudingen en machtsverhoudingen gekaderd binnen de cultuur’. Met de term Informatietijdperk verwijst Castells naar een historisch tijdperk waarin mensen/maatschappijen handelen binnen een technologisch paradigma dat gevormd is door op micro-elektronica gebaseerde informatie- en communicatietechnologieën, zoals het Internet. Castells doelt hiermee op het technologisch paradigma dat ontwikkeld is door de economen Christopher Freeman, Carlota Perez en Giovanni Dosi en dat voortborduurt op de klassieke analyse van wetenschappelijke revoluties van Thomas Kuhn.4 Castells citeert Christopher Freeman: ‘a techno-economic paradigm is a cluster of interrelated technical, organizational and managerial innovations whose advantages are to be found not only in a new range of products and systems, but most of all in the dynamics of the relative cost structure of all possible inputs to production… The contemporary change of paradigm may be seen as a shift from a technology based primarily on cheap inputs of energy to one predominantly based on cheap inputs of information derived from advances is microelectronic and telecommunications technology’.5

Castells geeft de kenmerken van dit paradigma die samen, volgens hem, de materiële fundering van de informatiemaatschappij zijn: - Het eerste kenmerk is dat ‘information is its raw material’; de nieuwe technologieën reageren op informatie en niet andersom, zoals in voorgaande technologische revoluties. Dit kenmerk wordt verder niet uitgelegd, maar uit één van de voetnoten uit de proloog kan het misschien worden verklaard. Hierin geeft Castells de reden waarom hij in zijn werk de termen ‘informational society’ en ‘information society’ door elkaar heen gebruikt. De term ’information society’ benadrukt de rol van informatie in de maatschappij. Maar Castells is van mening dat al sinds de middeleeuwen informatie in zijn algemeenheid elementair is in alle samenlevingen. Het zegt dus niets over de huidige ontwikkelingen. De term ‘informational’ daarentegen wijst op het kenmerk van een bepaalde vorm van sociale organisatie waarin de ontwikkeling en overdracht van informatie fundamenteel worden voor productiviteit en macht, vanwege de nieuwe

4

zie Kuhn, T.S., The Structure of Scientific Revolutions, Chicago 1962 Castells verwijst naar C. Freeman, “Preface to Part II” in Dosi et al., Technical Change and Economic Theory, London 1988 5


5

technologische ontwikkelingen. Castells probeert dit te verduidelijken aan de hand van het onderscheid tussen de termen ‘industry’ en ‘industrial’. In een industriële maatschappij beïnvloeden de sociale en technologische vormen van industriële organisaties alle activiteiten in de maatschappij. - Het tweede kenmerk verwijst naar de verregaande effecten van de nieuwe technologieën. Informatie is een integraal deel van ons bestaan, dus als informatie beheerst wordt door nieuwe technologieën dan heeft dat invloed op alle facetten van het menselijk bestaan. Zo heeft bijvoorbeeld de televisie grote invloed gehad op hoe we tegen dingen aan kijken (nieuwsberichten bijvoorbeeld) en kunnen we ons nu al geen leven zonder Internet meer voorstellen waarvan we zoveel informatie halen. - Het derde kenmerk verwijst naar de ‘netwerklogica’ van elk systeem dat deze nieuwe informatietechnologieën gebruikt. Het woord ‘netwerk’ is toepasbaar op de steeds complexere interactie en op onverwachte ontwikkelingspatronen die uit deze interactie voortvloeien. De term kan nu ‘materieel’ ingezet worden in alle soorten processen en organisaties door de nieuwe informatietechnologieën. Zonder deze technologieën zou de netwerklogica volgens Castells niet hanteerbaar zijn. Castells legt dit verder niet uit, maar elders in zijn werk zegt hij dat een fundamenteel kenmerk van de sociale structuur in het informatietijdperk is, dat het steunt op netwerken. Hoewel netwerken oude vormen van sociale organisatie zijn, worden ze nu versterkt door de nieuwe informatieen communicatietechnologieën. Vroeger gebruikte men de term netwerk om bijvoorbeeld familiebanden te beschrijven; tegenwoordig is het ook de naam voor bijvoorbeeld een computersysteem binnen een bedrijf of samenwerkingsverbanden tussen verschillende organisaties. Pas in de conclusie van The Rise of the Network Society geeft Castells een definitie van het woord netwerk en het concept netwerkmaatschappij: ‘A network is a set of interconnected nodes. A node is the point at which a curve intersects itself. What a node is, concretely speaking, depends on the kind of concrete networks of which we speak…The topology defined by networks determines that the distance…between two points…is shorter…if both points are nodes in a network than if they do not belong to the same network. On the other hand, within a given network flows have no difference, or the same distance between nodes. The inclusion/exclusion in networks, and the architecture of relationships between networks, enacted by lightspeed operating information technologies, configurate dominant processes and functions in our societies. ’6 6

Castells 1996, p.470


6

- Het vierde kenmerk is gerelateerd aan netwerken, namelijk dat het paradigma is gebaseerd op flexibiliteit. Organisaties en instituten kunnen worden aangepast door het opnieuw rangschikken van hun onderdelen. Regels binnen een organisatie kunnen overhoop gegooid worden zonder dat de organisatie vernietigd wordt. - Tenslotte is een vijfde karakteristiek van de technologische revolutie het samenvallen van bepaalde technologieën in één geïntegreerd systeem, zodat oude, afzonderlijke technologieën niet meer te onderscheiden zijn. Micro-elektronica, telecommunicatie en computers zijn allemaal geïntegreerd in informatiesystemen. Er bestaat bijvoorbeeld nog wel verschil tussen mensen die computerchips maken en mensen die software schrijven, maar dit verschil vervaagt door de groeiende integratie van firma’s in samenwerkingsverbanden en coöperaties en door inscriptie van softwareprogramma’s in hardware (bijvoorbeeld een harde schrijf die al Windows bevat). Wat dichter bij het onderwerp van mijn eindscriptie betekent dit vijfde kenmerk het samenvallen van verschillende media als video, film, computeranimatie, etc. waardoor een nieuwe kunstvorm ontstaat, namelijk “multimediakunst”. Kunstenaars zijn tegelijkertijd met verschillende media bezig, zodat niet meer gesproken kan worden van een videokunstenaar, filmer of webdesigner alleen.7 Nieuwe economie Dit nieuwe technologisch paradigma ligt ten grondslag aan de nieuwe economie waarin we volgens Castells leven. Deze nieuwe economie wordt gekarakteriseerd door de volgende drie kenmerken: 1. de nieuwe economie is ‘informational’, waarmee Castells bedoelt dat de capaciteit van het voorbrengen van kennis en de voortgang van informatie de productiviteit en prestatiegerichtheid bepaalt van alle soorten economische eenheden (bedrijven, regio’s, landen, etc.) 2. de nieuwe economie is ‘global’. De kernactiviteiten, strategische activiteiten, van de economie hebben de capaciteit om als eenheid te werken op planetaire schaal in ‘real time’ of gekozen tijd. Op dit laatste kom ik later terug. Met kernactiviteiten doelt Castells op financiële markten, wetenschap en technologie, internationale handel van goederen en diensten, communicatiemedia, etc. Hoewel de meeste banen niet ‘global’ zijn, staan alle economieën onder invloed van de bewegingen van hun planetaire kern. 7

Castells 1996, pp.60-63


7

3. de nieuwe economie is ‘networked’. Er bestaat een nieuwe vorm van economische organisatie, de netwerkonderneming. Hiermee bedoelt Castells geen netwerk van ondernemingen, maar een netwerk, samengesteld uit firma’s of onderdelen van firma’s. Dus samenwerking tussen verschillende bedrijven of onderdelen ervan, gebaseerd op het delen van informatie. Dit noemt Castells informatienetwerken, waardoor uiteindelijk aanbieders en klanten zich bij elkaar aansluiten via één bedrijf dat intermediair is voor vraag en aanbod. Dit bedrijf ontvangt een vergoeding doordat het toegang heeft tot bepaalde informatie. Een recent voorbeeld is het verkopen van verzekeringen op de Shell pompstations, maar op het Internet zijn ontelbaar veel voorbeelden te vinden. Zo bestaan er bijvoorbeeld een aantal sites die bemiddelen tussen illustratoren en opdrachtgevers.8 Real Virtuality Ook op het culturele vlak ziet Castells een vergelijkend patroon van netwerken, flexibiliteit en symbolische communicatie in een cultuur georganiseerd rond een systeem van elektronische media, inclusief het Internet. Culturele uitingen worden steeds meer gesloten in of gevormd door deze elektronische ‘hypertekst’, zoals Castells het noemt. Met culturele uitingen bedoelt Castells niet zozeer kunst; hij heeft het meer over het mediasysteem: radio, televisie, video, Internet. Hij geeft het verschil aan tussen dit nieuwe mediasysteem en de wereld van de massamedia die gekarakteriseerd werd door eenrichtingsverkeer van boodschappen en een gelimiteerde hoeveelheid kanalen: ‘Media are extraordinarily diverse, and send targeted messages to specific segments of audiences responding to specific moods of audiences. They are increasingly inclusive, bridging from one another, from network TV to cable TV or satellite TV, radio, VCR, video, portable devices, and the Internet. The whole set is coming together in the multimedia system, computer-operated by the digitalized set-top box that opens up hundreds of channels of interactive communication, reaching from the global to the local. While there is oligopolistic concentration of multimedia groups, there is, at the same time, market segmentation, and the rise of an interactive audience, superseding the uniformity of the mass media.’9

Dit multimediasysteem is gedecentraliseerd (om deze reden is het Internet ooit bedacht) en alomvattend. In verband hiermee introduceert Castells de term ‘real virtuality’, in tegenstelling tot de veel gebezigde term ‘virtual reality’. Castells verklaart dit als volgt: 8 9

Castells 2000, pp.10-11 Castells 2000, p. 12


8

Culturen zijn opgebouwd uit communicatieprocessen. En alle vormen van communicatie zijn gebaseerd op de productie en consumptie van tekens, iets wat Roland Barthes en Jean Baudrillard ons jaren geleden leerden. Daarom is er volgens Castells geen onderscheid tussen werkelijkheid en symbolische representatie. In alle samenlevingen heeft de mens in een symbolische omgeving geleefd en daarom is niet de constructie van ‘virtual reality’ van toepassing, maar die van ‘real virtuality’. Uit het woordenboek haalt Castells de betekenis van de twee afzonderlijke woorden, namelijk: ‘virtual: being so in practise though not strictly or in name’ en ‘real: actually existing’.10 Hieruit concludeert hij dat de werkelijkheid, zoals we die meemaken, altijd virtueel is geweest, omdat ze altijd ontvangen wordt door middel van symbolen. Het is juist de mogelijkheid die alle soorten van taal hebben om dubbelzinnigheid te coderen die culturele uitingen doet verschillen van formeel, logisch en wiskundig redeneren. Wanneer critici over de nieuwe media zeggen dat ze niet de werkelijkheid representeren, dan verwijzen ze impliciet naar een werkelijke ervaring die nooit bestaan heeft. Het communicatiesysteem ‘real virtuality’ definieert Castells dan als volgt: ‘It is a system in which reality itself (that is people’s material/symbolic existence) is entirely captured, fully immersed in a virtual image setting, in the world of make believe, in which appearances are not just on the screen through which experience is communicated, but they become the experience.’11

Castells geeft een voorbeeld van Dan Quale die in 1992 tijdens de verkiezingscampagnes een debat aanging met Murphy Brown, een fictief karakter uit een soap gespeeld door Candice Bergen. Quale wilde pleiten voor behoud van traditionele familiewaarden waarop Murphy Brown in de serie besloot een buitenechtelijk kind te krijgen. Quale veroordeelde haar gedrag en veroorzaakte daarmee woede, vooral onder werkende vrouwen, in het hele land. De serie droeg zo bij aan de nederlaag van Bush, die niet herkozen werd. Het virtuele (Murphy Brown, die symbool stond voor veel vrouwen) werd werkelijkheid.12 Space (of Flows) en (Timeless) Time Zoals bij alle historische transformaties, is de opkomst van een nieuwe sociale structuur verbonden aan een herdefiniëring van de materiële funderingen van ons leven, namelijk tijd en ruimte. Castells is van mening dat er twee nieuwe sociale vormen van tijd en 10

Castells 1996, p.372, verwijst naar Oxford Dictionary of Current English, 1992 Castells 1996, p. 373 12 Castells 1996, pp.372-374 11


9

ruimte de netwerkmaatschappij karakteriseren, terwijl ze naast oude vormen van tijd en ruimte blijven bestaan. Dit zijn de noties “timeless time” en “space of flows”. Ruimte is uit sociologisch oogpunt volgens Castells de materiële basis voor sociale praktijken die dezelfde tijd delen; ruimte brengt die praktijken bij elkaar die in tijd aan elkaar gelijk zijn. Traditioneel stond dit gelijk aan opeenvolging (in tijd en ruimte), maar nu moeten we dit scheiden om oog te krijgen voor het bestaan van gelijktijdigheid zonder opeenvolging. Dit is namelijk het geval bij de belangrijkste sociale praktijken van de informatiemaatschappij, aldus Castells. Onze maatschappij is opgebouwd rond verschillende stromen (geldstromen, informatiestromen, technologiestromen, geluidsstromen, et cetera) die ons economische, politieke en symbolische leven bepalen. De notie van ruimte die daarbij hoort is de “space of flows”, die Castells definieert als ‘the material organization of time-sharing social practices that work through flows. By flows I understand purposeful, repetitive, programmable sequences of exchange and interaction between physically disjointed positions held by social actors in the economic, political and symbolic structures of society’.13

In een interview voor het VPRO programma De Nieuwe Wereld legt hij het als volgt uit: ‘The space of flows is where your savings are. You think your savings are in the bank, but they’re not. They are moving around electronic circuits constantly, trying to make as much money as possible. The systems are located in some financial centers like Tokyo and Amsterdam. The space of flows are all these centers linked through computers and organized in a global network. The same is true of media and also political institutions right now. The space of flows is something that is not anywhere, and its everywhere’.14

Een praktijkvoorbeeld is het kopen van een boek. Traditioneel ging je naar de boekwinkel, kocht een boek en betaalde, waarna het geld in de kassa van de boekwinkel terechtkwam. Dit alles gebeurde in opeenvolging van tijd en plaats. Deze manier om een boek te kopen is niet verdwenen, maar er is een nieuwe manier naast gekomen: kopen op het Internet. Je selecteert een boek, vult gegevens in, zoals een creditcardnummer en je hebt het boek gekocht. Op dat moment is het boek nog niet in je bezit, sterker nog, het is voorlopig nog virtueel. Ook is er geen echt geld aan te pas gekomen, maar is er een elektronische transactie gedaan. En alles met één druk op de knop; zonder opeenvolging van tijd en plaats dus.

13 14

Castells 1996, p.412 DNW, Interview Manuel Castells, september 1998, Berkeley, USA


10

Dit voorbeeld maakt duidelijk dat er ook een nieuwe notie van tijd is ontstaan en deze noemt Castells ‘timeless time’: ‘Timeless time belongs to the space of flows, while time discipline, biological time, and socially determined sequencing, characterize places around the world, materially structuring and destructuring our segmented societies.’15

Om het concept uit te leggen, zegt Castells eerst wat hij onder tijd verstaat. Hiervoor verwijst hij naar de filosoof Gottfried Wilhelm von Leibniz (1646-1716) die tijd opvatte als de orde van opeenvolging van dingen, zodat zonder ‘dingen’ er geen tijd zou zijn.16 Deze opvatting is volgens Castells nog steeds geldig, maar er is een nieuwe notie van tijd bij gekomen doordat de kenmerken van de nieuwe context - het nieuwe informatieparadigma en de netwerkmaatschappij – de opeenvolging der dingen verstoort. “Timeless time” wordt dus gedefinieerd door het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën in een poging om tijd te vernietigen. Enerzijds wordt de opeenvolging der dingen samengeperst tot momentopnamen, zoals bij het kopen van het boek met één druk op de knop, het wisselen van valuta in fracties van een seconde, of het voeren van een zogenaamde ‘instant war’(bijv. de Golfoorlog). Anderzijds wordt het verloop, de chronologie uit de opeenvolging gehaald; verleden, heden en toekomst verschijnen in willekeurige volgorde en er ontstaat iets als onbepaalde tijd. Een voorbeeld hiervan is hoe mensen tegenwoordig hun leven indelen; afwisselend wordt full- en parttime gewerkt zodat de notie van carrière vervaagt: het verloop wordt eruit gehaald. Castells: ‘We have entered an era of timelessness in a culture of no history, no past, no future, and a permanent present, which I call the culture of the edge of forever. This space of flows, this timeless time of the culture of real virtuality is processing life in selfsecuring flows – because there is no time, there is no eternity – that circulate through the networks. These networks have been able to structure our lives and shape our consciousness without reference to time, space, places or a reality other than real virtuality’.17

15

Castells 1996, p.465 Castells 1996, p. 464, verwijst naar G.H.R. Parkinson (ed.), Leibniz: Philosophical Writings, London 1973 17 Castells in Boyd en Brickwood 199, p.15 16


11

Hoofdstuk 2 We hebben gezien dat de snelheid en vorm van transformaties in onze maatschappij voortkomen uit de introductie van informatienetwerken als dominante organisatorische vorm. Maar waarom juist nu? Castells ziet het antwoord in de combinatie van toegang tot nieuwe flexibele informatietechnologieën en een serie van historische gebeurtenissen die toevallig samenvielen in de late jaren 1960 en de jaren 1970. Zo werd het kapitalisme opnieuw gestructureerd waardoor de nadruk kwam te liggen op deregulatie (het vrijmaken van beperkende overheidsvoorschriften) en liberalisatie. Daarnaast faalde het conservatisme dat zich niet aan de nieuwe ontwikkelingen kon aanpassen en dan was er nog de ontwikkeling van een nieuw mediasysteem. Al deze processen begunstigden – in wisselwerking met elkaar – de acceptatie van informatienetwerken als de meest efficiënte organisatievorm.18 Als dit proces al een kwart eeuw aan de gang is, waarom heeft het dan zo lang geduurd voordat er een standaardwerk - want zo kan Castells’ trilogie worden beschouwd - over is verschenen? Peter Waterman geeft hiervoor een verklaring in zijn artikel The Brave New World of Manuel Castells. Hij beschrijft een ontmoeting met John Naisbitt, een van de vele theoretici die vanaf de jaren tachtig zijn gaan schrijven over het veranderen van onze wereld door netwerken en globalisatie. Naisbitt vertelde Waterman over de tien ‘Megatrends’ die onze levens veranderen waaronder de transformatie van industriële maatschappij naar informatiemaatschappij, van nationale economie naar wereldeconomie, van korte termijn naar lange termijn en van hiërarchieën naar netwerken. Waterman vroeg zich na dit gesprek af waarom hier nog geen boek over geschreven was dat door het grote publiek gelezen kan worden, aangezien het over zeer belangrijke ontwikkelingen gaat. Hij kwam tot de conclusie dat het te maken had met de rol die de linkse cultuur tot ongeveer 1989 speelde t.o.v. het kapitalisme, namelijk die van tegencultuur. Linkse sociologen spraken wel over globalisatie, maar alleen in politiek-economische termen. Ze spraken van imperialisme, internationalisatie en de nieuwe internationale verdeling van arbeid. De informatiemaatschappij was bourgeois ideologie en over netwerken werd niet gesproken. Waterman bevond zichzelf ook in deze traditie van ‘Marxistische polemiek’, 18

Castells 2000, p.17


12

zoals hij het noemt, maar bewoog zich langzaam richting discussie en dialoog evenals zovele andere sociologen die gingen schrijven over de globalisering van de maatschappij die vanaf dan postmodern wordt genoemd. De laatste tien jaar gelden volgens Waterman als een doorbraak van links, maar toch beantwoorden de postmoderne theorieën niet aan de opvattingen van Naisbitt. Het is Manuel Castells die verder gaat door het publiek mee te delen dat we inderdaad in een ‘globalized network society’ leven.19 Castells gaat niet meer in de aanval, maar beschouwt en noteert. Het is deze eigenschap van het werk van Castells die tegelijkertijd bewondering bij recensenten en critici oproept als ontevredenheid. Want hoewel Castells in bijna elk artikel over de netwerkmaatschappij, de informatiesamenleving en de nieuwe economie genoemd wordt, zijn boeken op bestsellerlijsten op Internet staan en zijn termen ‘real virtuality’ en ‘space of flows’ standaardbegrippen zijn geworden, heeft zijn werk ook kritische reacties teweeggebracht, die ik hieronder zal bespreken na het volgende citaat van Alan Scott dat precies weergeeft hoe de houding van de critici t.o.v. Castells is: ‘How, indeed, to write a review of a work which renders criticism seemingly impertinent and throws down the challenge, “Well, you do better then?”…The task of the reviewer is made even more difficult by invitations, reproduced on the back cover, to compare Castells’s work to that of Weber and Marx…Such comparisons are begged not just by the level of the work’s ambition, but also by much of what it says and seeks to achieve’.20

Over de methode De drie delen van The Information Age: Economy, Society and Culture worden door velen gezien als ‘grand theory’ vanwege de omvang van de studie en het analytische karakter. Zo gaf de Franse socioloog Alain Touraine het werk het predikaat ‘klassieker van de 21e eeuw’21 en spreekt Anthony Giddens van ‘een encyclopedische studie’ die vergeleken kan worden met Max Weber’s Wirtschaft und Gesellschaft uit 1922. Toch heeft deze laatste vergelijking ook negatieve implicaties. Giddens bekritiseert het beschrijvende en typologische karakter van het werk, omdat de lezer niets te weten komt over de dynamische krachten achter de transformaties die Castells beschrijft.

19

Waterman1999, pp.357-358 Scott 1999, p.837 21 Oosterbaan 1997 20


13

Ondanks de omvang van het werk schrijft Castells weinig over bepaalde economische instanties en is er geen directe discussie over financiële markten, aldus Giddens.22 Mark J. Stern is in zijn Review van mening dat doordat Castells geen ‘book about books’ heeft geschreven, hij een methode heeft gekozen die breekt met traditionele noties van wetenschap. Alhoewel er veel theorie wordt uitgewerkt in het boek, vertrouwt Castells eerder op een gevoel voor wat er gaande is dan op een uitgewerkt theoretisch standpunt.23 Peter Nas en Antonia Houweling hebben een vrij kritisch artikel geschreven over Castells’ netwerkmetafoor. Ze vermelden echter uitdrukkelijk dat hun kritische aanmerkingen (waarover straks meer) niet bedoeld zijn om afbreuk te doen aan het belang van het werk van Castells. Ook zij zijn van mening dat de trilogie tot de ‘ontwikkelingssociologische’ meesterwerken van de twintigste eeuw kan worden gerekend. De laatste decennia zijn namelijk de grote, alomvattende theorieën steeds minder belangrijk geworden in de ontwikkelingssociologie. Deze sociologie bestaat voornamelijk uit deeltheorieën en het is daarom voor Nas en Houweling een opluchting de synthetische capaciteit van het werk van Castells te ervaren. Ondanks hun kritiek op de netwerktheorie zijn zij van mening dat deze theorie een veel grotere reikwijdte heeft dan alle deeltheorieën. Bovendien is de benadering van Castells aan de praktijk gekoppeld door het bespreken van vele concrete sociale processen en instituties. De belangrijkste bijdrage van het werk aan de sociologie volgens Nas en Houweling is echter dat Castells inzicht geeft in de historische, mondiale en lokale context van de hedendaagse maatschappelijke transformaties.24 Ook Ann Forsyth ervaart Castells’ poging tot een hedendaagse vorm van ‘grand theory’ als aantrekkelijk. Net als Giddens plaatst ze het werk in de traditie van Weber en ook Durkheim in plaats van in de traditie van urbanisatietheoretici als Mumfort die van zijn lezer verwacht dat deze op zijn deskundigheid vertrouwt. Dat het werk geen afgerond geheel is zou als gebrek gezien kunnen worden, maar Forsythe ziet het juist als vertrekpunt voor andere uitleggen en discussies.25

22

Giddens 1996 Stern 2000, p.114 24 Nas en Houweling, pp.75-76 25 Forsythe 1999, p.213 23


14

Felix Stalder is van mening dat Castells’ methode een aantal tekortkomingen kent. Castells schrijft theorie door de praktijk te analyseren met als gevolg dat fenomenen die minder goed binnen deze macrotrends passen niet overtuigend behandeld worden. Zijn politieke analyse van de massamedia is grotendeels onkritisch. Volgens Stalder ziet Castells alleen hun structurele invloed wanneer hij zegt dat buiten de mediasfeer alleen maar politieke marginaliteit heerst. Giddens en Touraine plaatsten Castells in de traditie van sociologen van de ‘grand theory’, maar op hun beurt worden ze genoemd als voorbeelden van Castells die ze herhaaldelijk in zijn werk citeert. Ook Felix Stalder maakt deze vergelijking, maar hij plaatst er tegelijkertijd een kanttekening bij. Stalder is van mening dat Castells zijn bevindingen niet zo goed abstraheert in strikte theorie zoals Giddens bijvoorbeeld gedaan heeft in Modernity and Self-Identity (1991). Castells ontwikkelt wel verschillende fragmenten van een ‘grand theory’ waaronder het ‘informational capitalism’ en de ‘developmental state’, maar deze fragmenten zijn niet gemakkelijk te verenigen en de samenhang van de theorie raakt soms verloren ten gunste van de uitgebreidheid, aldus Stalder. Bovendien werpt hij allerlei problemen op die roepen om politieke en sociale actie, terwijl hij niet vertelt wat deze actie zou moeten inhouden. 26 Castells eindigt zijn werk met de opmerking: ‘In the twentieth century, philosophers have been trying to change the world. In the twenty-first century, it is time to interpret it differently. Hence my circumspection, which is no indifference, about a world troubled by its own promise.’27

Na 1500 pagina’s vindt Stalder dit een onbevredigend besluit. Ook John Friedman staat negatief tegenover Castells’ methode. Castells schrijft lovend over zijn leermeesters Alain Touraine, Daniel Bell en Nikos Poulantzas, maar dat hij het daarbij laat vindt Friedman erg vreemd voor een socioloog die een nieuwe theorie van de maatschappij en de economie schrijft. Castells: ‘I have tried to construct a discourse as autonomous and nonredundant as possible, integrating materials and observations from various sources without submitting the reader to the painful revisiting of the bibliographical jungle…where I have lived for the past 12 years’.28 26 27

28

Stalder 1998, pp.307-308 Castells 1998, pp.358-359 Castells 1996, p.26


15

Omdat Castells een wetenschappelijk publiek aanspreekt en hij belangrijke concepten uit de sociale en culturele wetenschappen behandelt, is Friedman van mening dat Touraine, Bell en Poulantzas meer verdienen dan een oppervlakkig zinnetje over een bibliografische jungle. Daarnaast vindt Friedman dat Castells’ autonome discours leidt tot vreemde conclusies en een ongebreidelde fantasie en had hij liever een ander theoretisch raamwerk gezien. Castells vangt alles in tegenstellingen: de sterken en de zwakken, globaal en lokaal, ‘the Net and the Self’ (titel van de proloog). Het resultaat hiervan is dat het theoretisch raamwerk verschijnt als een technologische of zelfs kapitalistische triomf die uiteindelijk ontkracht zal worden. Een ander raamwerk zou volgens Friedman dialectische analyse kunnen zijn, die zich zou kunnen richten op de interne tegenstellingen van het informatiekapitalisme. Zo zouden de zwakheden en grenzen ervan aan het licht kunnen komen. Volgens Friedman is Castells zich bewust van deze mogelijkheid, ook omdat Castells’ wereldvisie volgens hem heel duister is. Maar uiteindelijk wordt bij Castells het kapitalisme sterker en sterker en verwijdert het zich steeds verder van het leven, aldus Friedman.29 Deze onwil van Castells om een dialectische formulering aan te houden en de resulterende polarisaties leiden hem volgens Friedman naar extreme interpretaties die uiteindelijk niet empirisch bewezen worden, ook al beweert Castells het tegenovergestelde. Friedman denkt dat Castells te ambitieus van start is gegaan met het schrijven van een theorie van de economie en maatschappij van deze tijd en dat zo een ambitie nooit vervuld kan worden: ‘We do not live in a world of timeless time but rather of historical time, and all efforts to shape a theory of history…have failed…Castells doesn’t write history but sociology, he says, but I find it difficult to draw a line that divides the two disciplines. The last twenty-five years…cannot be treated as a single moment in time’30

29 30

Friedman 2000, pp.113-114 ibid. p.120


16

Kritiek op het concept netwerk ‘De studie van Castells over de netwerksamenleving kan zonder enige twijfel als een meesterwerk worden beschouwd. Het is een moderne “dinosaurus” in de ontwikkelingssociologie van het eind van de twintigste eeuw…Het belangrijkste begrip dat wordt gehanteerd is “netwerk”. Dit concept functioneert als het skelet van de dinosaurus. Het biedt zeker veel steun, maar het blijft de vraag of dit begrip het dier in volle actie voldoende staande kan houden’.31

Dit stukje tekst is afkomstig uit het artikel van Peter Nas en Antonia Houweling die een aantal kritische opmerkingen over Castells’ gebruik van het begrip “netwerk” hebben. Ze beginnen te zeggen dat het begrip niet nieuw is in de sociologie en culturele antropologie. Er bestaan verscheidene studies naar interacties, interactiefrequenties en andere vormen van menselijke netwerken waaruit bepaalde modellen zijn voortgekomen. Zo is er het model van interactie in kleine groepen (Barnes 1972), het model van series van indirecte relaties tussen vrienden van vrienden (Boissevain 1974) en het model van familiestructuren (Bott 1957). Daarnaast worden in urbane studies steden gezien als netwerken van netwerken (bijvoorbeeld Hannerz 1980). Omdat Castells deze namen niet in zijn werk noemt, vinden Nas en Houweling Castells’ gebruik van het begrip netwerk nogal primitief en vaag. Hij definieert het begrip simpelweg als ‘a set of interconnected nodes’ en de ‘node’ als ‘a point where a curve intersects itself’. Dit impliceert dat de stromen in netwerken geen of een gelijke afstand afleggen tussen de knooppunten zoals bijvoorbeeld het geval is bij de uitwisseling van berichten tussen computers. Bij de schakelpunten tussen verschillende netwerken wordt macht voortgebracht door de mogelijkheid om het punt aan of af te sluiten en zo de verbanden tussen netwerken te reguleren. Samenlevingen die op netwerken gebaseerd zijn, worden gekenmerkt door open, dynamische en innovatieve structuren waardoor het knooppunt verschillende vormen kan aannemen en kan variëren ‘van aandelenmarkt tot ministerraad, en van een kantoor waar men geld kan witwassen tot onderzoeksgroep of directiekamer van een bedrijf.’ De vaagheid van het begrip volgens Nas en Houweling zit dus in het feit dat het naar zoveel verschijnselen in verschillende sociale domeinen verwijst. Vaagheid van het begrip leidt ook tot overdrijving volgens Nas en Houweling. Het begrip wordt namelijk bij Castells veel ruimer gehanteerd dan het traditionele begrip; niet alleen de samenleving als geheel wordt als netwerk opgevat, maar ook alle 31

Nas en Houweling 1999, p.66


17

onderdelen ervan. Aan de hand van begrippen als Internet, familienetwerk, misdaadnetwerk, netoorlog en netwerkstaat worden bij Castells bedrijven, het gezin, sociale bewegingen, criminele organisaties et cetera allemaal onderhevig aan de netwerklogica, wanneer ze in de informatiesamenleving zijn opgenomen. Op deze manier is het begrip netwerk volgens Nas en Houweling geen instrument voor analytische determinatie, differentiatie en inperking, maar een overkoepelend begrip gericht op synthese door het vaststellen en verhelderen van het toenemende belang van de rol van de netwerklogica in de gehele samenleving. Maar omdat netwerken altijd al hebben bestaan en dus niet nieuw zijn is het probleem van het netwerkbegrip van Castells dus volgens Nas en Houweling dat het niet echt leidt tot een onderscheid tussen de netwerksamenleving in het verleden en die in de toekomst.32 We hebben gezien dat Castells ook aangeeft dat netwerken oude vormen van organisatie zijn, maar dat het nieuwe informatietechnologisch paradigma de basis levert voor verspreiding ervan over de gehele sociale structuur. Dit betekent volgens Nas en Houweling dat het cruciale verschil tussen vroeger en nu niet in de netwerklogica zelf is gelegen, maar in de wijde verspreiding ervan tot in alle hoeken van de samenleving. En dit verklaart hun ambivalente gevoelens bij het lezen van Castells’ werk: ‘Aan de ene kant wekken de sociale landschappen die worden geëxploreerd veel enthousiasme door de verstrekkende en verhelderende visie die wordt ontvouwd over vele hedendaagse maatschappelijke verschijnselen. Aan de andere kant krijgt men het gevoel dat de sociale veranderingen niet zo fundamenteel zijn als Castells wil doen geloven.’33

Jan van Dijk, die zelf in 1991 een studie publiceerde met de titel De Netwerkmaatschappij, Sociale aspecten van nieuwe media, heeft kritiek op de logica uit de term ‘netwerklogica’ die Castells hanteert om diverse verschijnselen aan elkaar te koppelen en die betrekking heeft op alle onderdelen van het sociale, economische en culturele leven. Allereerst omdat Castells de ‘pre-eminence of social morphology over social action’ benadrukt, terwijl hij niet begint met de behandeling van de morfologie van netwerken om daarna over te gaan op actie en geschiedenis, wat de klassieke benadering van netwerken is. In plaats daarvan heeft Castells een historische benadering door huidige trends en gebeurtenissen te analyseren. Hij demonstreert hoe formele 32 33

Nas en Houweling 1999, pp.67-69, 76 Nas en Houweling, p.69


18

netwerkstructuren boven komen drijven. Dit vindt Van Dijk positief als het daarbij was gebleven. Castells voert het door en zegt dat de netwerkstructuren verschillende onderdelen van de maatschappij beïnvloeden en veranderingen veroorzaken. (Bijna) alle onderdelen van de maatschappij zijn onderworpen aan de logica van netwerken. Dit zal volgens Van Dijk veel tegenstand opleveren van mensen die denken dat structuren ontstaan d.m.v. communicatie, twee kanten op dus. Van Dijk is in tegenstelling tot Castells niet van mening dat netwerken de inhoud zijn van de moderne samenleving. Deze samenleving bestaat nog steeds uit individuen, groepen en organisaties. Deze onderdelen van de maatschappij vormen wel externe en interne relaties, maar deze relaties zijn niet gelijk aan de maatschappij. Zelfs een samenleving waarin alle relaties gerealiseerd zijn door medianetwerken, waarin sociale en medianetwerken aan elkaar gelijk zijn, zou nog steeds gebaseerd zijn op allerlei lichamen, geesten, regels en hulpmiddelen.34 In een interview met het NRC Handelsblad zei Castells dat we met netwerken een machine gecreëerd hebben die dynamisch is en van alles kan, maar die door niemand bestuurd wordt.35 Hierin ziet Van Dijk een zeker technologisch determinisme. Castells zelf ontkent dat hij alles aan de techniek ophangt en claimt een dialectisch standpunt t.o.v. de interactie tussen technologie en samenleving te hebben. Dit strookt niet met de opmerkingen van Friedman die een dialectisch raamwerk mist in het werk van Castells. Maar ook Van Dijk is van mening dat Castells niet erg dialectisch is in zijn beschrijvingen van de technologie. Volgens hem ziet Castells de technologie als een werktuig dat een autonome ontwikkeling produceert die gebruikt en gesteund kan worden, of niet. Bovendien getuigt Castells opvatting over het effect van het ‘informationalism’ op het kapitalisme, dat nieuw leven ingeblazen wordt, en op het conservatisme, dat tot een einde gebracht wordt, van technologisch determinisme. Castells definieert namelijk een ontwikkelingsmethode (‘informationalism’) als een technologische productieverhouding en een productiemethode (kapitalisme) als een sociale verhouding. Castells: ‘modes of development shape the entire realm of social behaviour, of course including symbolic communication’.36 Nu weet Van Dijk waarom Castells in de conclusie van het derde deel geen antwoord heeft op ‘What to be Done’ 34

Van Dijk, The Chronicle Oosterbaan 1997 36 Castells 1996, p.18 35


19

(zie noot 26). Volgens Van Dijk is het geen excuus na 1200 pagina’s analyse en ook geen nalatigheid, maar de kern van zijn theorie.37 Kritiek op Real Virtuality/ Space en Time ‘The network society disembodies social relationships, introducing the culture of real virtuality.’38

Het idee dat we beheerst worden door de media en dat onze vertrouwde noties van tijd en ruimte zouden veranderen is natuurlijk voor velen een nachtmerrie. Vandaar dat vele critici er kanttekeningen bij plaatsen. Jan van Dijk bijvoorbeeld is van mening dat deze ontwikkeling een grens kent. Sociale netwerken en medianetwerken zijn ingebed in een context en zullen dat altijd blijven. Castells’ concepten ‘space of flows’ en ‘timeless time’ sluiten aan bij de populaire opvatting dat in de nieuwe media traditionele categorieën van tijd en ruimte niet belangrijk meer zouden zijn. Maar volgens Van Dijk worden ze juist steeds belangrijker. Als voorbeelden geeft hij het belang van tijd op de beurzen en de nauwkeurigheid waarmee transnationale bedrijven de plaatsen uitzoeken om hun afdelingen en knooppunten van hun computernetwerken te vestigen. Castells ziet deze ontwikkelingen ook wel, maar interpreteert ze ander door middel van uitspraken als ‘the edge of forever’ en ‘the annihilation of time’, aldus Van Dijk.39 Ook Wilenius vraagt zich af of de nieuwe tijd/ruimte relatie werkelijk beslissend is in ons alledaagse leven, in het hier en nu. De materiële fundering van deze ruimtelijke structuur is de nieuwe informatietechnologie, die de basis vormt van activiteiten die tegelijkertijd op verschillende plaatsen plaatsvinden. De informatiestromen die door deze netwerken mogelijk worden gemaakt zijn de werkomgeving geworden van steeds meer mensen. Het idee achter het concept van de ‘space of flows’, dat Wilenius een haast metafysisch idee noemt, is dat deze stromen in staat zijn plaatsen samen te stellen op dezelfde manier als steden en regionen plaatsen zijn. Wilenius benadrukt echter dat dit niet inhoudt dat fysieke plaatsen zullen verdwijnen; ze zijn slechts vermengd met ‘global’ netwerken.40

37

Van Dijk, The Chronicle Castells 1998, p.349 39 Van Dijk, The Chronicle 40 Wilenius 1998, pp.271-272 38


20

Felix Stalder vindt dat Castells ietwat vaag blijft in zijn theorie van de ‘space of flows’. Hij ontwikkelt Castells’ argument verder en onderscheidt een kenmerk van de ‘space of flows’, namelijk binaire tijd en plaats. Binaire tijd geeft geen opeenvolging weer, maar kent slechts twee toestanden: aanwezigheid of afwezigheid, nu of nooit. Binnen de ‘space of flows’ is alles nu aan de gang, en al het andere moet van buitenaf geïntroduceerd worden. Stalder: ‘it springs suddenly into existence’. Opeenvolging is arbitrair in de ‘space of flows’ en ontregelt gebeurtenissen die in de fysieke context verbonden zijn door chronologische volgorde. Binaire ruimte, vervolgens, is een ruimte waar de afstand slechts als twee toestanden gemeten kan worden: nulafstand (binnen het netwerk) en oneindige afstand (buiten het netwerk); hier of nergens, aldus Stalder. Stalder geeft als voorbeeld het zoeken op Internet. Daarbij is cruciaal of iets online is of niet, terwijl de plaats waar de informatie zich bevindt binnen het netwerk onbelangrijk is. Alles wat online is, is onmiddellijk toegankelijk, zonder afstand; alles buiten het netwerk is oneindig ver weg, totdat iemand het online zet.41 De reactie van Peter Waterman op Castells’ definitie van ‘real virtuality’ en het voorbeeld van vice-president Dan Quale is: ‘What on earth - or in the ether - is going on here?’42 Deze uitspraak spreekt boekdelen. Waterman zet ook vraagtekens bij Castells’ bewering dat het nieuwe en steeds meer geïntegreerde mediasysteem zowel allesomvattend als inclusief is en andere wijzen van culturele expressie uitsluit. Castells: ‘Only presence in this integrated system permits communicability and socialization of the message. All other messages are reduced to individual imagination or to increasingly marginalized face-to-face subcultures. From society’s perspective, electronically-based communication is communication’.43

Dit betekent, aldus Waterman, dat dit geldt voor alle vormen van expressie, inclusief die van sociaal conflict. Hij doelt hiermee op acties van bijvoorbeeld Greenpeace, die Castells ook als voorbeeld noemt in zijn werk. De milieubeweging heeft een pioniersrol in het gebruik van Internet voor organisatie en mobilisatie. Dit is volgens Waterman de andere kant van de netwerkmaatschappij. Door computernetwerken kunnen achtergestelde groepen ineens wereldwijd opereren. Castells is ook van mening dat er een ‘computerintellectuele’ elite op lijkt te komen die opereert als het wereldwijde 41

Stalder 1998, p.304 Waterman 1999, p.370 43 Castells 1996, p.374 42


21

centrum van de milieuactivisten; een beweging met een rol die te vergelijken is met de rol die gespeeld werd door ambachtelijke drukkers en journalisten aan het begin van de arbeidersbeweging die de ongeletterde massa oriënteerde. Waterman geeft een voorbeeld van de Zapatista milieubeweging in Mexico die ook effectief gebruik heeft gemaakt van het Internet om de officiële media en censuur te omzeilen om zo nationaal en regionaal Noord-Amerikaans en wereldpubliek te informeren en mobiliseren. Castells erkent dat deze groepering invloedrijke beelden van zichzelf heeft gecreëerd in de media, maar Waterman bekritiseert dat Castells niet opmerkt dat Zapatista ook invloed heeft op en door middel van laagtechnologische objecten als posters en poppen. En dit bestrijdt Castells’ argument dat er vanuit maatschappelijk perspectief geen communicatie is die niet elektronisch is. Een beetje omslachtig voorbeeld, naar mijn mening, maar Waterman betrapt Castells ook op inconsequentie. Castells beweert namelijk dat nieuwe communicatievormen of technologieën vroegere vormen niet vervangen, maar ze juist aanvullen. Waterman ziet ook geen reden waarom de nieuwe elektronische media oudere vormen niet zouden stimuleren in plaats van vernietigen. Hij hoopt dat dit inderdaad zo is, want anders heeft Castells volgens hem een medium uitgekozen dat niet simpelweg relateert aan een voorbijgaande fase van het kapitalisme, maar ook blijkbaar aan een voorbijgaand tijdperk van geschreven en gedrukte communicatie.44

44

Waterman 1999, pp.367-372


22

Conclusie Het was een vrij lastige opgave om kritieken te vinden op het werk van Castells, dat door iedereen zo lovend wordt beschreven. Maar na ze allemaal op een rijtje te hebben gezet kan geconcludeerd worden dat vooral kritiek geuit wordt op zijn methode, die te beschrijvend zou zijn. Nu ben ik niet thuis in de sociologie, maar ik denk dat dit precies is wat sociologen doen: observeren en beschrijven. Dit is ook de reden dat Castells niet met oplossingen komt, wat sommigen wel zouden willen zien. Daarnaast lijkt het alsof men van mening is dat de veranderingen niet zo groot zijn als Castells ons wil doen geloven. Castells overdrijft alles een beetje. Natuurlijk zijn de ontwikkelingen die Castells beschrijft voor vele mensen een nachtmerrie zoals ook Aldous Huxley die zou kunnen beschrijven. Men is daarom nogal sceptisch over Castells’ opvatting van ‘real virtuality’ die impliceert dat we geleefd worden door een machine. Maar is dit niet iets waar mensen al eeuwenlang bang voor zijn? Behoud van identiteit is een van de belangrijkste dingen in het menselijke bestaan. Terugkijkend op de vorige eeuwen weten we dat alles mee zal vallen. Tenslotte wil ik op mijn inleiding terugkomen waarin ik schreef dat de bestudering van Castells’ netwerklogica een voorbereiding is voor mijn eindscriptie. De transformaties die hij beschrijft betreffen de gehele maatschappij, dus ook ieder onderdeel daarvan, zoals de kunst. Dit wetende, kunnen de nieuwe wegen die in de kunstwereld worden ingeslagen gemakkelijk verklaard worden. Dit is een goed uitgangspunt om de werking van de netwerken binnen de kunst en de verbanden tussen kunst en samenleving te gaan bestuderen. Castells zelf heeft in zijn lezing in het Vormgevingsinstituut ook een aantal opmerkingen over kunst gemaakt. Hij zegt dat de huidige technologieën een groot potentieel hebben voor ‘multi-dimensionale’ expressies en voor de interactiviteit tussen verschillende processen en vormen. Met andere woorden, er bestaat eindeloze interactie tussen hard- en software, geluiden en stiltes, vormen en leegte. Bovendien wordt kunst steeds meer geassocieerd met bemiddeling, aldus Castells. Hij ziet deze verschuiving vooral in omgevingen als luchthavens, stations, stadions, publieke gebouwen en ruimtes. Het wordt daarom een fundamentele culturele taak om betekenis in een wereld van pure bemiddeling te brengen. Hierdoor wordt culturele productie, inclusief kunst, beschouwd als een snelgroeiende industrie (en dus als onderdeel van het wereldwijde


23

kapitalisme dat heerst). Daarnaast heeft kunst een sociaal nut. Net als altijd zal kunst bruggen bouwen tussen verschillende mensen en de wereld waarin ze leven. In een tijd waarin de cultuur gekarakteriseerd wordt door fragmentatie wordt deze rol alleen maar groter. ‘In the new culture, art is the cultural bridge between the net and the self’.45

45

Castells in Boyd en Brickwood 1999, p.16


24

Geraadpleegde literatuur * Boyd, F., C. Brickwood e.a. (ed.), New Media Culture in Europe, Amsterdam 1999 * Castells, M., European Cities, the Informational Society, and the Global Economy, Amsterdam 1992 * Castells, M., ‘Materials for an Exploratory Theory of the Network Society’, British Journal of Sociology vol.51 (2000) nr1, pp.5-24 * Castells, M., The Information Age: Economy, Society, and Culture. Volume 1: The Rise of the Network Society, Oxford 1996 * Castells, M., The Information Age: Economy, Society, and Culture. Volume 3: End of Millennium, Oxford 1998 * Dijk, J.A.G.M. van, ‘The One-dimensional Network Society of Manuel Castells’, te vinden op www.thechronicle.demon.co.uk/archive/castells * Forsythe, A., ‘Reviews. The Information Age: Economy, Society, and Culture’, Journal of Planning Education and Research vol.19 (1999) nr.2, pp.211-213 * Friedman, J., ‘Reading Castells: Zeitdiagnose and Social Theory’, Environment and Planning vol.18 (2000) nr.1, pp.111-120 * Giddens, A., ‘Out of Place. The Rise of the Network Society by Manuel Castells’, The Times Higher December 13 1996, p.18 * Nas, P.J.M. en A.J. Houweling, ‘De netwerkmetafoor. Opmerkingen bij de informatiesamenleving volgens Castells’, Sociologische Gids vol.46 (1999) nr.1, pp.6677 * Oosterbaan, W., ‘We hebben een machine gemaakt die door niemand beheerst wordt’, Supplement NRC Handelsblad 8 november 1997 * Scott, A., ‘Manuel Castells, End of Millenium, Volume III of The Information Age: Economy, Society, and Culture. Review’, Sociology vol.33 (1999) nr.4, pp.837-838 * Stalder, F., ‘The Network Paradigm: Social Formations in the Age of Information’, The Information Society vol.14 (1998) nr.4, pp.301-308 * Stern, M.J., ‘Back to the Future? Manuel Castells’ The Information Age and the Prospects for Social Welfare, Cultural Studies vol.14 (2000) nr.1, pp.99-116 * Waterman, P., ‘The Brave New World of Manuel Castells: What on Earth (or in the Ether) is Going On?’, Development and Change vol.30 (1999) nr.2, pp.357-380 * Wilenius, M., ‘A New Globe in the Making: Manuel Castells on the Information Age’, Acta Sociologica vol.41 (1998) nr.3, pp.269-276


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.