Lord Pentamundo

Page 1

DE RIDDER


De Ridder werd wakker. De zon prikte op zijn neus. Hij ging rechtop zitten en voelde even aan de deuk in zijn helm. Verbaasd keek hij om zich heen: er waren groene heuvels, klaterende beekjes en de hoge bomen. De lente rook naar morgendauw en vers gemaaid gras. En naast hem stond een paard; die keek ook al verbaasd om zich heen. “Waar ben ik?” vroeg de Ridder verbaasd. “En trouwens: Wie ben ik? En wat doe ik hier?” Een zwarte Raaf zat op de tak van de oude boom. En hij kraste: “Kra-kra-kra: dat zijn al drie vragen tegelijk! Ik kan je het antwoord niet geven, daarvoor moet je je neus achterna!” De Ridder snoof. En hij rook onmiddelijk de heerlijke geur van zoet gebak, duidelijk afkomstig uit het dorp aan de overkant van de beek. Hij voelde meteen zijn maag. Oh, wat had hij toch ontzettend veel honger! De Ridder zei: “Dank je Raaf” en stak de beek over op weg naar het dorp. Daarbij struikelde hij bijna over zware gietijzeren pan, die recht uit het gras stak.



Op datzelfde moment liep even verderop Gravin Theresia driftig door de torenkamer van haar kasteel. Ze was boos, héél boos. De torenkamer was gevuld met stapels kookboeken, knipsels, schriften en perkamenten vol met recepten. Ze zei: “Al die boeken vol kennis, en de kok kan er nog steeds niks van!” Boos stormde ze door de eetzaal. De lange tafel stond vol lekkernijen: roze taartjes, zoete marsepein, aardbeienpudding in vier kleuren, chocolade truffels, slagroomwafels met amandelen, gekleurde hagelslagtoefjes, goudgele honinggebakjes, gekonfijte dadels en geurige vijgen met vanille vulling. Maar de keuken was helemaal verlaten. Iedereen was weg, ook de kok. “Ik vraag om een eenvoudige maaltijd!” riep ze boos. “Ik heb boeken vol recepten van allerlei heerlijke Italiaanse gerechten! Pizza’s, pasta's, lasagne, noem maar op! En dit is alles wat ik krijg? Taartjes? Gebakjes? Is er hier dan helemaal niemand die verstand heeft van koken?” Boos pakte ze de laatste pan uit het rek en gooide het met een zwaai uit het raam.



Terug bij de beek lachte de Raaf kraaiend “Kra-kra-kra”, toen hij zag hoe de Ridder moeizaam door het water ploeterde. Zijn harnas was drijfnat! Aan de overkant zag de Ridder een richtingaanwijzer “Hier rechtsaf”. Dat leek hem een goed plan. Even later reed hij het dorp binnen. Op het marktplein was het erg druk, er was een groot feest aan de gang. Er waren kramen met snoepgoed en draaimolens. De dorpelingen dronken koude limonade en dansten op de vrolijke muziek van een draaiorgel. En het rook er heerlijk naar warme popcorn en zoete suikerspin. Maar het rook niet naar gebak. Die geur kwam niet hier vandaan, maar van buiten het dorp. De Ridder volgde zijn neus en reed rustig verder over een landweggetje in de richting van een bos. Het was duidelijk lente, het was lekker koel en zonnig. Overal groeiden jonge eenhoorns uit de grond. En net toen hij een van de hoorns wilde plukken, zag hij tussen de bomen de schaduw van een groot kasteel. Dáár kwam die heerlijke geur van zoet gebak vandaan.



Het kasteel zweefde hoog boven een rots en bewoog lichtjes in de zachte wind. De Ridder stopte aan de voet van het kasteel en keek omhoog. Daar leunde de Gravin over het balkon. Hij riep: “Lieve Vrouwe, ik ben de Ridder die niet weet wie hij is, die niet weet waar hij is en die niet weet waarom hij hier is.” De Gravin was blij met het bezoek en antwoordde: “Wat leuk! Ik wilde net een potje thee zetten. Lust U soms ook een kopje?” “Graag” zei de Ridder, “Maar hoe kom ik boven?” De Gravin liet een mandje met een paar zilveren vleugels naar beneden zakken. Die pasten precies op de rug van het paard. Ze waren wel nieuw en een nog beetje stroef. Het paard moest er een beetje aan wennen, en zo kwam het dat ze een harde landing bovenop het kasteel maakten. Krakend zakte het paard door het dak. “Welkom!” zei de Gravin, en ze opende de terrasdeuren naar de eetzaal met de tafels vol lekkere gebakjes, taartjes en andere lekkernijen. Eindelijk! De Ridder had honger!



De Ridder ging zitten en smulde van de heerlijke toetjes. Ze waren erg lekker en toen hij klaar was waren er nog maar vier over. Hij keek de Gravin aan en zei: “Lieve Gravin! Ik ben helemaal verliefd op jou! Hoe verover ik jouw hart?” De Gravin zei verrast: “Ehh, dat is een goede vraag. Dat moet ik aan het Orakel vragen. Trouwens, die heeft gisteren je komst voorspeld! Het Orakel vertelde me: De liefde van een man gaat door zijn maag. Soep of Dessert, dat is de vraag!” Ze pakten de vier overgebleven taartjes en liepen naar het Orakel in de kelder. De Gravin zei: “Orakel, dit is de Ridder die niet weet wie hij is. Hij wil jullie raad!” Het Orakel was blij verrast met de taartjes. Alle drie aten ze er ééntje op. Daarna keken ze hongerig naar dat éne overgebleven taartje. Toen zeiden ze plechtig: “Vrouwe. Vier gerechten en drie monden; wat overblijft geeft venijn. Maar vier onderdelen in één gerecht, zal voor drie monden heerlijk zijn!” Onze Ridder wist meteen wat hij moest doen!



Het was de Ridder duidelijk. Hij moest vier grootse daden verrichten om het hart van de Gravin te veroveren. En zo sprong hij op zijn gevleugelde paard en vloog op weg. Maar het was al laat. De zon verdween achter de schaduw van een oude ruïne. Opeens hoorde hij een luide snik. Een jongen zat bedroefd op een hek en keek naar de donkere lantaarn in zijn hand. De Ridder vroeg bezorgd: “Lieve jongen, ik ben de Ridder die niet weet wie hij is. Wat is er aan de hand. Hoe kan ik je helpen?” De jongen keek op en zei: “Ik ben Jake, en ik woon in het dorp daarginds. Sinds de zware storm van vorige week hebben we geen vuur en geen licht meer!” Dat klopte. De Ridder zag een donker dorp aan de voet van de ruïne. Jake vervolgde: “In de ruïne woont een vuurspuwende draak. Ze heet Hydra, heeft zeven koppen en is heel erg lief. Ze geeft ons haar vuur helemaal gratis en voor niks. Daarop kunnen we koken, de lantarens aansteken en haardvuur maken. Maar sinds vorige week krijgen we niets meer! En we weten niet waarom. We zijn ten einde raad!”



“Tsja, dat is nogal lastig”, sprak de Ridder. “Ik zal zien wat ik kan doen!” Hij reed de steile weg omhoog naar de ruïne en zag daar de ingang van een grot. De geur van zwavel en oud vuur kwam hem tegemoet. Maar ook veel lawaai en veel geschreeuw. Er was een heftige ruzie in die grot! Hij ging naar binnen en tot zijn verbazing zag hij een kibbelende zevenkoppige draak. En wat ook gek was, er hing aan het plafond een raar kronkelend beest. De Ridder moest schreeuwen om boven het kabaal uit te komen. ”Ik ben de Ridder die niet weet wie hij is! Wat is er hier aan de hand?” De zeven koppen vielen even stil. De eerste kop sprak: “Wij zijn de Hydra. In de storm van afgelopen week is dit schone wezen door ons plafond gevallen” En dromerig vervolgde hij: “Kijk eens naar haar sierlijke armen!” De tweede kop zei: “En nu denk je zeker dat ze op jou verliefd is?” En de derde: “Maar hoe kan ze van jou houden, met je lelijke gele tanden!” “Hoor wie het zegt!” “Je bent gewoon jaloers.” “Op jou zeker?” “Trut!” “Kijk naar jezelf...!" Meteen was het weer een lawaai van jewelste.



De Ridder moest zijn oren dichthouden en liep naar het vreemde beest om het eens goed te bekijken. Weer moest hij hard schreeuwen: “Hallo Hydra! Luister eens even! Voor een passende beloning kan ik jullie probleem oplossen!” De zeven koppen keken elkaar even aan en zeiden in koor: “Oké. In deze pot zit een toepasselijk presentje. Het kronkelt net zo elegant als het schone wezen. Is dat genoeg?”. “Deal!” sprak de Ridder. Op zijn paard vloog hij naar het dak en liet een lasso door de schoorsteen vallen. Na een stevige ruk kwam het wezen los: het was een inktvis! Verdwaald in de storm! De Ridder sprak tot de Hydra ”Kijk nou eens! Een inktvis! Ze is duidelijk ver van de zee geraakt, ik breng haar wel even terug naar huis” De Hydra bloosde van schaamte. Stotterend zeiden de koppen tegen elkaar: “O sorry. Het spijt me zo; zo had ik het eigenlijk niet bedoeld. Ik vind jou toch wel lief hoor. Kunnen we weer vriendjes zijn? Net als vroeger?” Zo kwam alles weer goed. Blij spuwden de zeven koppen een beetje vuur naar elkaar. De Ridder zwaaide nog even en vloog snel met de inktvis naar zee.



De Ridder liet de inktvis langzaam in het water zakken. Blij zag hij hoe de inktvis weer thuiskwam bij haar broertjes en zusjes. Ze zwaaide nog een keer en verdween onder water. Inmiddels was het donker. De Ridder vloog nog steeds over de zee. Gelukkig zagen ze op tijd een klein bootje in het water drijven. Nèt groot genoeg om op te landen en om op te slapen. Het bootje was krap, maar ze waren moe en vielen meteen in slaap. Het werd een lange, donkere nacht. Opeens werd de Ridder wakker van een luid en krassend geluid. Wat een afschuwelijke herrie! Geschrokken keek hij op. Ze dreven midden tussen oude scheepswrakken en half gezonken schepen! En op een van de wrakken zat een jongen met een pelikaan. De Ridder zei verbaasd: “Ik ben de Ridder die niet weet wie hij is. Wie ben jij en wat is dat verschrikkelijke lawaai?” De jongen keek op en zei: “Hallo, ik heet Finn. Dat geluid komt van de mythische Sirenen. Die zitten daarachter, een stukje verderop!”



De Ridder dacht meteen aan de oude legende. “Je bedoelt toch niet de oude Sirenen? Die goddelijke zangeressen die vanaf een rots mooie liederen zongen? Zodat de zeelui vol verlangen naar de rotsen voeren en ze de schepen tegen de klippen lieten lopen?” “Nou nee.” zei Finn, “Dat zit een beetje anders. Vroeger zongen de Sirenen prachtige liederen. Daarbij stuurden ze de schepen juist langs de gevaarlijke rotsen, zodat ze er veilig rond omheen konden varen! Maar inmiddels zijn de Sirenen oud en versteend, en hebben ze hun stem verloren. Tegenwoordig zijn hun liederen zo schel en lelijk dat het hout versplintert en de schepen allemaal zinken.” De Ridder keek waar het schelle geluid vandaan kwam. Tussen de scheepswrakken staken vier zware rotsen loodrecht uit de golven omhoog. Daar kwam het gekrijs vandaan. Het ging door merg en been. “Oké Finn.” zei de Ridder: “Ik zal zien wat ik kan doen.” Hij stuurde zijn bootje met grote moeite naar de rotsen, en wist uiteindelijk op een klein strandje tussen de Sirenen aan land te gaan.



De herrie was verschrikkelijk. De stemmen jankten, kraakten en piepten. De Ridder kon het maar nauwelijks uithouden. Om te kalmeren plukte hij wat kruiden en zette hij een potje thee. Hij kwam tot rust en riep naar de Sirenen: “Ooit hadden jullie de mooiste stemmen, de fraaiste liederen en de hoogste tonen; wat is er gebeurd?” De Sirenen keken wanhopig: “Inderdaad, maar toen waren we nog jong. De zoute zee en de koude stormen bracht ons verkoudheid, kriebelhoest en krakende stembanden. We zijn wanhopig!” De Ridder knikte: ”Ja, ik hoor het. Maar ik heb een goed idee. Misschien dat dit de keel wat kan verzachten!” Hij gaf de Sirenen elk een kopje van zijn thee. Het effect was verbluffend! De stemmen van de Sirenen werden zacht en zoet, lieflijk als bloesem, spinnend als een kat. Het versplinterde hout van de gezonken schepen vormden zich weer tot balken, en de vergane schepen stegen weer als nieuw uit het water omhoog. Langzaam dreven de schepen door de lucht terug naar hun havens.



De Ridder plukte wat extra kruiden en klom weer in zijn bootje. Ook dit bootje kwam langzaam uit het water omhoog en zweefde rustig door de lucht. De Sirenen zongen vol dankbaarheid met lieflijke stem het lied van de zomerwind, en zachtjes zweefde het bootje tussen de wolken terug naar de kust. De pelikaan zat ook op het bootje. Stilletjes zat ze op de voorplecht. De Ridder keek op en vroeg: “Is er iets? Waarom zit je zo stil? Waarom vlieg je eigenlijk niet zelf?” De pelikaan bloosde: “Tsja, ik wil wel graag vliegen, maar ik durf het niet. Ik heb hoogtevrees!” De Ridder zei verbaasd: “Huh? Een pelikaan die niet kan vliegen? Maar we zweven nu toch ook door de lucht?” “Ja, maar dat is anders” zei de pelikaan “Nu heb ik iets onder mijn poten. Ik hoef niet naar beneden te kijken!” De Ridder was verbaasd, en al helemaal toen ze langs een boom zweefden waarin een koe en een meisje zaten.



De Ridder sprak: “Ik ben de Ridder die niet weet wie hij is. Ik heb al veel gezien, maar nog nooit een koe hoog in een boom!”. Het meisje moest lachen: “Dat klopt! Ik ben Zara, en dit is mijn koe. Maar jammer genoeg geeft ze geeft geen melk meer, want ze denkt dat ze een vogel is. Ze wil kunnen vliegen!” En inderdaad, de koe keek vol verlangen naar de lucht en de wolken. “Typisch,” verzuchtte de Ridder. ”Dat heb ik nou weer. Een pelikaan met hoogtevrees en een koe die wil vliegen.” Peinzend keek hij naar zijn paard en de zilveren vleugels die hij van de Gravin had gekregen: “Hmmm. Ik zal zien wat ik kan doen.” Hij maakte de riemen van de zilveren vleugels los en zette ze op de koe. “Hier, probeer maar! De pelikaan zal je laten zien hoe je de vleugels moet gebruiken!” De pelikaan klom op de rug van de koe. “Gaat dit wel goed?” vroeg de koe nog even angstig. Maar ze nam een sprongetje en zweefde zachtjes naar beneden.... “Hoera!” riep ze blij. “Ik kan vliegen!”



De koe was helemaal in haar nopjes. En op haar rug zat de pelikaan, en die had het ook naar helemaal naar haar zin. Ze schaterden en lachten van plezier, en een beetje overmoedig maakte de koe een elegante looping. Daarbij raakte ze de kerktoren, die naar beneden stortte, dwars door het dak van de draaimolen! Maar ze bleven uitbundig lachen. Alleen Zara was nog steeds een beetje bedroefd. De Ridder vroeg: “Lieve Zara, wat is er aan de hand?” Ze sprak: “Nu kan mijn koe wel vliegen, maar ik heb nog steeds geen melk en kaas!” Oei. Daar had de Ridder niet aan gedacht. Inmiddels was de koe op de grond gestort. De Pelikaan rolde door het gras. “Oeps.” zei de koe. “Vliegen is wel erg leuk, maar met mijn gewicht ook wel erg vermoeiend! Ik ben doodop.” Ze zag de traan bij Zara en zei: “Rustig maar, ik ben nog steeds blij dat ik een koe ben. Maar als ik nou af en toe eens met mijn vriendjes kan rondvliegen, is alles oké.” Blij gaf Zara haar koe een kus op haar kop.



Zara bedankte de Ridder, en gaf hem een lekker stuk kaas van de koe. De Ridder dacht tevreden: “Ik heb al drie goede daden verricht! Dat gaat de goede kant op.” Hij reed terug door het dorp, langs de kerk en het marktplein. Daar stond een boze kermisbaas naar zijn kapotte draaimolen te kijken. Snel reed de Ridder het dorp uit, langs de beek in de richting van het bos. Opeens wist hij weer waar hij was. Dit was het bos met de eenhoorns! Dan was hij dus vlak bij het kasteel van de Gravin! Opeens hoorde hij een snik. Een jongen stond beteuterd naar de eenhoorns te kijken. De Ridder zei: “Ik ben de Ridder die niet weet wie hij is. Vertel eens, hoe kan ik je helpen?” De Jongen zei: “Hallo, ik ben Willem, en ik moet op de jonge eenhoorns passen. Maar één ervan is rood! Hoe kan dat nou! Eenhoorns zijn altijd wit!” De Ridder keek eens goed. En inderdaad, tussen alle witte eenhoorns stond één felrode. Dat was vreemd!



De Ridder zei verbaasd “Een rode eenhoorn? Hoe kan dat nou? Is hij ziek? Is er een pot verf over hem heen gevallen? Heeft hij te lang in de zon gezeten?” Nee, Willem wist het ook niet. Ze keken om, maar de rode eenhoorn was opeens verdwenen. Alle ander eenhoorns waren lief in de speeltuin aan het spelen. Ze zaten op de schommel, gleden van de glijbaan of aten hun haver en bloemkool. Snel gingen Willem en de Ridder op pad om naar de rode eenhoorn te zoeken. Ze keken overal. In schuurtjes, achter bomen, onder het bruggetje. Geen rode eenhoorn te vinden. Pas in het dorp op het marktplein zagen ze hem weer terug. Daar stond ze, midden in het feest, met twee korven op haar rug. “Wat doe jij hier?” vroeg Willem verbaasd. “Oh,” zei de eenhoorn “Ik help een beetje bij het feest! Ik haal de tomaten op.” De Ridder snapte er helemaal niks meer van. En toen zag hij een aanplakbiljet: “Welkom op het Jaarlijks Tomatenpuree Festival.” Tomaten! De Ridder snapte nu waar de rode kleur vandaan kwam.



“Maar welke eenhoorn eet nou tomaten?” vroeg hij. De eenhoorn antwoordde: “Wat dan? Haver? Heb je dat zelf wel eens gegeten? Dat is niet te vreten. En witte groente als bloemkool en witlof? Bwaah, verschrikkelijk! Ik wilde gewoon eens wat anders.” “Maar wat nu?” vroeg Willem. “Wat moet ik met een rode eenhoorn? Iedereen wil alleen maar witte.” Ja, dacht de Ridder. Dat is ook waar. Wat nu? Hij keek om zich heen en zag de kermisbaas een stukje verderop. Opeens had hij een idee. “Je draaimolen is kapot door de vliegende koe. Misschien kun je voor de draaimolen een stel mooie nieuwe eenhoorns gebruiken?” De kermisbaas dacht even na en zei: “Hmm. Heb je alleen maar rode? Dit is wel een héél speciale kleurrijke draaimolen!” De Ridder dacht even na en zei: “Oké. Dan neem deze drie eenhoorns. En geef ze tomaten, bloemkool en spinazie. Dan heb je eenhoorns in de kleuren van de Italiaanse vlag: rood, wit en groen!” De kermisbaas vond het een geweldig plan en hij riep blij: “Willem, jij mag straks gratis op de draaimolen! En neem ook al je vriendjes mee!”



De Ridder keek tevreden: “Dat heb ik mooi gedaan! Vier grootse daden! Gravin Theresia zal trots op me zijn”. Hij pakte wat van de tomaten en reed terug naar het kasteel. Daar zag hij zijn Gravin weer in de grote eetkamer. “Liefste Gravin.” zei hij, “Breng me naar het Orakel. Ik heb mijn vier grootse daden verricht!” Bij het Orakel vertelde de Ridder enthousiast over al zijn avonturen. Maar die keek twijfelend: “Tsja. Iedereen kan wel verhalen vertellen. Bewijzen is het enige dat zal tellen!” “Maar ik heb bewijzen!” riep de Ridder uit: “Kijk, van de Hydra kreeg ik een pot spaghetti, van de Sirenen geurende kruiden, van de vliegende koe lekkere oude kaas en van de rode eenhoorn een tros tomaten!” Het Orakel keek naar de opgestapelde bewijzen en zei: “Van je avonturen heb je vast geen spijt. Vooral niet als je voor ons een mooie maaltijd bereidt.” De Ridder keek naar de bewijzen en wist meteen wat hij moest doen.



Hij verdween naar de keuken en kookte de spaghetti. Daarna maakte hij een geurige saus van de fijngehakte tomaten met de kruiden basilicum en rozemarijn. En eroverheen strooide hij de geraspte kaas. Een heerlijke geur verspreidde zich door het kasteel, en Gravin Theresia zat al aan de lange tafel. Ze had haar beste servies al klaargezet; het zilveren bestek glom onder de kristallen kroonluchter. En daar kwam het gerecht! De Ridder zei: “Allerliefste Gravin. Ik ben de Ridder die niet weet wie hij is, die niet weet waar hij is, maar nu wel weet wáárom hij hier is. Met deze eenvoudige maaltijd toon ik je mijn eeuwige liefde! Wil je met me trouwen?” Oeps! Het floepte er zomaar uit. Maar gelukkig was de Gravin blij verrast. Eindelijk een man die kan koken! “Mijn liefste Ridder. Natuurlijk wil ik met je trouwen!” De Ridder sprong op van blijdschap, de borden vielen daarbij kletterend op de grond. Maar ze omhelsden elkaar, en keken lachend naar de puinhoop. “Ach, scherven brengen geluk.”



Intussen had Willem zijn broertje Jake en vriendjes Finn en Zara opgetrommeld. Luid juichend draaiden ze rondjes in de nieuwe draaimolen. Zelfs de kermisbaas keek er blij naar. Hij was de schade door de vliegende koe alweer helemaal vergeten. De Ridder reed voorbij, samen met zijn Gravin Theresia op het paard. Ze waren op weg naar de Burgemeester. De Ridder riep naar de kinderen: “We gaan trouwen! En we gaan voor het hele dorp een groot bruiloftsfeest houden. Iedereen mag komen, maar jullie vier mogen vooraan zitten!” Jake, Finn, Zara en Willem zwaaiden blij naar het verliefde stel. En draaiden lachend nog een rondje.



Het was nog steeds een mooie zonnige lentedag. Maar intussen ging de zon toch echt langzaam onder. De Ridder keek de Gravin vertederd aan. Ze gaf hem een lieve kus terug. En ze leefden nog lang en gelukkig.




Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.