4 minute read
Pieter De Bont: vogels ringen in het Prinsenpark
Advertisement
RETIE – Van april tot augustus kan je in Provinciaal Groendomein Prinsenpark in Retie Pieter De Bont (55) van nestkastje tot nestkastje zien gaan met zijn ladder en zijn ‘kabas’. Velen vragen zich af waar hij eigenlijk mee bezig is. Wel, hij onderhoudt vrijwillig alle nestkastjes en staat bij de medewerkers en vaste parkbezoekers bekend als ‘Piet, de vogelringer’. Daar willen wij wel eens meer over weten.
1
2
Hoe ben je hiermee begonnen? Pieter De Bont: “Mijn vader, Hilaire, heeft in 1977 goedkeuring gevraagd aan de provincie om hier nestkastjes te hangen en de vogels die erin komen te ringen. Hij begon met 100 nestkastjes. Op dit moment hangen er ongeveer 350. In 2013 is hij overleden en sindsdien heb ik het overgenomen.”
Waarom hang je al die nestkastjes? “In een park worden voor de veiligheid van wandelaars bomen die scheef hangen en rotte takken afgezaagd. Daardoor is er minder nestgelegenheid. Dat proberen we te compenseren door het hangen van die nestkastjes. Jaarlijks worden zo’n 75% van de nestkastjes door vogels gebruikt om hun nest in te maken. Alle jongen die uitkomen, worden geringd. Zit er een volwassen — adult — bij, dan ring ik die ook. Wanneer ik een broedende vogel aantref, weet ik — afhankelijk van de soort — wanneer ik moet teruggaan om de jongen te ringen.”
En wat gebeurt er met de geringde vogels? “Het ringwerk is een afdeling van het Koninklijk Belgisch Instituut voor natuurwetenschappen. Als ik zelf een vogel geringd heb, geef ik dat in via ‘Papageno’, een computerprogramma voor vogelringers via een ‘ringfiche’. Als ik een geringde vogel vind of vang, vul ik een terugmeldingsfiche in. De oorspronkelijke ringer krijgt hier dan ook opnieuw een melding van. Een leek die een geringde vogel vindt, kan het ringnummer via www.bebirds.be ingeven en kan daarbij ook een ‘terugmelding’ vragen.” 3
Wat is het doel van het ringwerk? “Het belangrijkste doel van het ringwerk is om gegevens te verzamelen over de vogels en evoluties in kaart te brengen. Het ringwerk levert daar heel wat informatie voor op. Zo kunnen ze bijvoorbeeld voorspellen waar bepaalde vogels gaan overwinteren en welke natuurgebieden dus zeker gevrijwaard moeten blijven.”
Kan iedereen dat zomaar doen? “Nee, je moet eerst minstens twee jaar meelopen met een ervaren vogelringer en zoveel mogelijk soorten leren herkennen. Als je na die periode slaagt voor een examen, mag je nestjongen ringen. Heb je daar een jaar of drie ervaring in, dan kan je een tweede examen doen voor een uitgebreide vergunning. Pas dan mag je vogels gaan vangen.”
Dus je vangt ook actief? Hoe doe je dat en waarom? “Net als het ringwerk draait het vangen volledig om het verzamelen van zoveel mogelijk informatie. De data die wij verzamelen, draagt bij aan studies die uitgevoerd worden, het onderscheiden en herkennen van ondersoorten,…” hangen, kooien zetten als val, platte netten, kapelnetten,… Binnenkort start bijvoorbeeld de terugtrek van de graspiepers. Dan zet ik drie fuiken van vijf op vijf meter en een halve meter hoog met daarover een net. Daarin leg ik dan zanggeluiden. Daar komen ze op af en dan kunnen ze niet meer weg. Ik ring en meet ze en dan kunnen ze verder.”
Welke bijzondere vogels broeden hier zoal? “De Bosuil, havik, buizerd, grote bonte specht, zwarte specht, middelste bonte specht, fluiter, bonte vliegenvanger, gekraagde roodstaart, zanglijster, boomkruiper, boomklever,… Binnenkort wil ik nestkastjes hangen voor torenvalken en steenuilen… die hebben hier ook met zekerheid gezeten. Vroeger hadden we ook de matkopmees, kuifmees, zwarte mees,…”
Merk je het verschil met vroeger? “Van de grote variatie aan soorten die ik vroeger zag, blijft nog maar heel weinig over. Waar zijn de ringmussen? De braamsluiper? De spotvogel? Veldleeuweriken? De zwarte mezen?”
Ik had eigenlijk het idee dat het goed ging met de vogels. Je ziet bijvoorbeeld veel meer buizerds dan vroeger. “De buizerd doet het inderdaad heel goed. Die is helemaal terug van weggeweest. Hetzelfde geldt voor de havik. Er zijn uitzonderingen, maar over het algemeen gaat de variatie in soorten toch achteruit.”
Wat vinden die moedervogels daar eigenlijk van dat je aan hun jongen zit? “Ik probeer ze natuurlijk zo weinig mogelijk te storen. Zie ik een vogel broeden, dan doe ik het kastje meteen weer dicht. Voor een bosuil moet je toch wel oppassen. Als er een moeder uil bij de jongen zit, heb je gegarandeerd gaatjes in je handen. Maar af en toe word je wel eens aangevallen. Als ik in een uilennest zit en ik hoor ‘oehoe’ dan weet ik dat hij in de buurt is. Ik blijf dan goed kijken in de richting van het geluid zodat ik hem in de gaten kan houden. Kijk je weg, dan is de kans groot dat je hem in je nek krijgt.”
Wees dan toch maar voorzichtig als straks ‘het seizoen’ terug begint. Ik wens je alvast veel nestjes met een grote variatie aan soorten! “Dankjewel! Als je me bezig ziet, kom gerust eens een kijkje nemen. Ik geef met plezier meer uitleg.”
Tekst en foto’s: Lies Van de Cruys
Foto 1: ‘Piet’ gaat vanaf april weer aan de slag. Foto 2: Een middelste bonte specht die door Pieter geringd wordt. Foto 3: Een koolmeesje met eitand.