KIOTSKÉ KÉRE NAORÉ Pien Vismans
VOOR MIJN
MA
VOORWOORD
Dit boekje gaat over het verhaal van mijn oma in het toenmalige Nederlands-IndiĂŤ. Over haar leven voor, tijdens en na het jappenkamp. Het verhaal is vanuit haar gezichtspunt geschreven. Een tien jaar oud meisje. Ik heb voor deze vorm gekozen omdat ik meer van oma wilde weten. Op deze manier probeer ik mij heel erg in te leven. Een klein beetje te voelen wat zij heeft doorgemaakt. Door dit boekje ben ik veel dichter bij haar komen te staan. Alsof ik meer van haar weet en ook meer begrijp. EĂŠn ding is mij nog duidelijker geworden: mijn oma is een ontzettend sterke vrouw. De manier waarop zij mij dingen heeft verteld, zie ik niet veel mensen doen. Oma ziet in bijna alles de positieve kanten, terwijl zij ook veel negatieve dingen in haar leven heeft meegemaakt. Oma is een vrouw waar ik tegen op kijk en ontzettend veel bewondering voor heb. Lieve Oma, ik ben heel erg blij dat je dit deel van jouw leven met mij hebt willen delen en nu ook met de rest van de familie.
Pientje Amerongen, 26 december 2010
Java en Borneo
1941, Samarinda, Borneo
Ik liep in onze grote kleurige tuin. Het gras was groen en de bloemen sterk van geur. De bediende voerde de python een stuk kip. Hij deed jou niks, zo lang hij tevreden was. Dat was eigenlijk ook zo met de Jappen, alleen waren zij niet snel tevreden maar dat later. Ik liep daar niet alleen met de bediende in de tuin maar ook met mijn zusjes. De jongste was Liesbeth, zij was toen 2 jaar oud en mijn andere zusje Riekje was 8 jaar. Wij hadden een heel leuk gezin. Mijn moeder “moeke” was ontzettend lief. Zij zorgde zo goed voor mij en mijn zusjes. Wij kwamen nooit iets tekort. Mijn vader was een hele bijzondere man! Hij was een onderwijzer en kon ongelofelijk mooie verhalen vertellen. De hele school hing aan zijn lippen als hij vertelde. Het was dan ook een grote straf als hij ons op de zaterdagochtend geen verhaal zou vertellen. In mijn jeugd voelde ik mij goed. Iedereen om mij heen gaf mij liefde. Ik voelde mij veilig. Die veiligheid kwam vooral door mijn vader. Hij maakte mij zo zeker en hij gaf mij zo veel zelfvertrouwen, dat ik bijna nooit bang was. Nog voor de oorlog werd ik tien jaar. Ik kreeg een taart met daarop “Iedje 10 jaar”! Zelf vond ik dat wel oud klinken. Die dag hebben wij veel foto’s gemaakt. De foto’s hebben wij naar Nederland ge-stuurd maar deze zijn nooit aangekomen. In die tijd zaten de Duitsers namelijk in Nederland en zijn de foto’s verdwenen. Januari 1942, Samarinda, Borneo
Van de oorlog dacht ik weinig te merken maar nu zie ik mijn vader voor mij staan, hij draagt zijn uniform. Nu dringt het pas echt tot mij door. Hij gaat weg. Ik vind het erg maar ik denk wel dat ik hem gewoon weer terug zie, dus accepteer ik het. Nu zijn mijn moeder, mijn twee zusjes en ik nog over. Vandaag hebben wij bericht gekregen van de mannen voorbij de jungle. Zij laten weten dat wij echt weg moeten gaan. Het is niet langer veilig bij ons 3
in het dorp. Dat bericht gaat van dorp tot dorp door middel van klanken met trommels. Weggaan willen wij niet maar omdat mijn vader ook een van de mannen is, luisteren wij wel naar het bericht. Onze bediendes brengen alleen ons gezin naar het water. Daar stappen wij in bootjes. De bootjes brengen ons naar een geheim vliegveld. Dat vliegveld heet Samarinda 2e. Het is het enige vliegveld waar de Jappen nooit achter zijn gekomen, dat het bestond. Dat komt vooral ook door de naam. Het is niet echt een naam voor een vliegveld. Mijn moeder is bang tijdens die reis maar ik niet. Ik vind het juist wel heel erg spannend allemaal. Meerdere gezinnen zijn inmiddels bij het vliegveld aangekomen. Als wij de Dakota ingaan, zie ik dat er in de grond van het vliegtuig een groot gat zit! Heel interessant vind ik dat. Wij zitten allemaal op banken langs de rand van het vliegtuig. We doen de gordels om, want als je te ver naar voren leunt, val je in het gat. Dit gat zit daar omdat het een militair vliegtuig is en de militairen springen normaal met hun parachute door het gat heen. De reis duurt ongeveer 2 uur. Wij vliegen zonder licht en heel laag over de zee. De Jappen vliegen namelijk boven ons met hun jacht-vliegtuigen. Zij mogen ons niet zien dus vliegen wij zo laag zodat wij niet zichtbaar zijn op hun radars.
Bandung, Java
Wij landen op Java in de stad Bandung. Daar blijven wij niet lang, omdat wij denken dat de Jappen ons juist hier gaan zoeken. Wij gaan de bergen in maar dit is geen goede beslissing geweest, want de Jappen zijn hier ook. Er komen Japanse parachutisten naar beneden en zij rijden met hun wagens rond. Wij lopen in de bergen en ineens zien wij hen. Bijna een halve dag liggen wij in de greppels, zodat zij ons niet zien. Ik ben heel erg bang, vooral omdat er zo veel geschoten wordt. De ko-
4
gels vliegen ons om de oren. Uiteindelijk brengen KNIL militairen (Koninklijke Nederlands Indische Leger) ons naar een oud vakantie resort. Dit resort wordt tijdelijk niet gebruikt. Het ligt ook in die bergen maar gelukkig is het beveiligd door het KNIL. Alle mensen dicht op elkaar. Ik word wakker, wakker van iemand die tussen de mensen loopt en zich af en toe vooroverbuigt. Ik kijk naar die persoon en denk dat het iemand is die de mensen controleert. Ik ga weer rustig slapen. De volgende morgen: mijn moeder is boos. De laatste 300 gulden de mijn moeder nog had meegenomen van thuis, blijkt weg te zijn! Dan herinner ik mij die persoon van vannacht weer. Het was dus niet iemand die rustig de mensen aan het controleren was. Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan. Het voelt alsof ik dit had kunnen voorkomen. Maar nu ben ik te laat. De volgende dag brengt het KNIL ons met militaire voertuigen toch weer terug naar Bandung. Die voertuigen zijn best groot. Mijn moeder is al 8 maanden zwanger en heeft dus een dikke buik. Daarom mag zij voorin zitten. Ik zit met mijn zusjes en nog andere mensen die ik niet ken, achterin. De bestuurder heeft pas net zijn rijbewijs. Hij meldt mijn moeder, dat als hij wordt neergeschoten door de Jappen, zij het stuur over moet nemen. Mijn moeder is doodsbang omdat zij nog nooit gereden heeft, zij bovendien hoogzwanger is en het gevaar bestaat dat wij beschoten worden. Eindelijk aangekomen vliegt onze wagen ineens in brand! De chauffeur blijkt de hele weg op de handrem te hebben gereden. Iedereen springt uit de wagen en mensen rennen uit hun huizen om ons te komen helpen. Wij kruipen ongedeerd de wagen uit. Ik herken iemand van die mensen die ons helpt, het is tante Kitty met haar kinderen. Wij kennen hen erg goed maar hebben hen al heel lang niet gezien. Mijn moeder is blij haar te zien. Nu staat zij er niet meer helemaal alleen voor. Wij zijn onderweg naar een verpleegster die in Bandung woont. In
5
haar huis mogen wij een tijdje wonen zodat ons broertje of zusje daar geboren kan worden. Wel blijven wij contact houden met tante Kitty, die zelf in Bandung woont. De geboorte van mijn broertje geeft grote vreugde. Wat ben ik blij! Via via hebben wij ook mijn vader kunnen laten weten dat hij een zoon heeft gekregen. Na 3 dochters vindt hij dat natuurlijk heel erg leuk. Voor mijn moeder is dit een zware tijd. De verantwoordelijkheid om ons in veiligheid te brengen en ook nog eens van een kind te bevallen. Toch is het nog niet genoeg. In dit verpleeghuis krijg ik ook nog eens tyfus. Een ziekte die ik waarschijnlijk gekregen heb door besmetting. Ik ben er echt doodziek van en heb de hele tijd hoge koorts met huidinfecties. Ook ben ik erg vermoeid. Gelukkig herstel ik nu redelijk snel. Dat moet ook wel, want de oorlog gaat gewoon door. Half maart 1942 gaf het Nederlandse leger zich officieel over aan de Japanners. De mannen werden in werkkampen gestopt. De vrouwen en kinderen bleven achter. De Jappen vertelde hen dat zij hen zouden beschermen. Zo gingen de vrouwen bijna “vrijwillig� de kampen in. Ons kamp bestond uit arbeidershuisjes. Je moest met ongeveer zeven mensen in een klein kamertje slapen. Deze huisjes vormden samen een wijk waar een muur omheen stond. Maart 1942, Bandung, Java
Kamp Tjihapit Ik loop rond in het kamp met mijn broertje op mijn arm. Ik zorg de hele dag voor hem. Heel erg vind ik dat niet. Behalve als hij weer eens zijn hele luier/laken onder heeft gepoept. Die moet ik zo met de hand en vooral zonder zeep gaan wassen. Ik zorg vaak voor mijn broertje omdat mijn moeder moet werken. Daarom heeft zij zelf geen tijd meer om voor ons te zorgen. Naast mij speelt mijn kleine zusje Liesbeth met wat balletjes, zij kan zich helemaal vermaken zonder 6
enig besef van iets om haar heen. Als ik soms wat tijd voor mezelf wil hebben, pak ik een boek. EÊn boek hebben wij nog kunnen meenemen van thuis. Dat boek had ik snel uit. Het fijne is dat nog meer mensen boeken hebben meegenomen. Onderling wisselen wij die boeken met elkaar uit. Ik vind het heerlijk om lekker te lezen en alles om mij heen een beetje te vergeten. Zo gaat de dag snel voorbij en kan ik weer gaan slapen. Waar mijn vader is, weten wij niet zeker. Gelukkig werken er ook inlanders in dit kamp, die het redelijk goed met ons voor hebben. Soms vertellen zij ons iets. Zij hebben laten weten dat de militaire mannen die op Borneo gevangen zijn genomen (dus ook mijn vader), naar het Noordelijk liggende eilandje Tarakan zijn gebracht. Daar worden zij gevangen gehouden als krijgsgevangenen. Het is een olie-eiland met veel rotsen. Ik heb gehoord dat vader er hard moet werken. Hopelijk gaat dit allemaal snel voorbij en kan ik hem eindelijk weer zien. Ik mis mijn vader heel erg. Ik weet het nog goed: ik zie vrouwen in van lakens gemaakte witte jurken naar de Jappen gaan. Ik vraag mijn moeder wat de vrouwen gaan doen. Mijn moeder vertelt mij, dat de Jappen hebben laten weten dat de jongens vanaf 10 jaar ons kamp uit moeten. Zij gaan naar een ander kamp. Zij vertelt mij, dat alle moeders overstuur waren omdat zij natuurlijk hun zonen niet kwijt willen. Nu gaan de moeders naar de Jappen toe om te vragen of de jongens toch in het kamp mogen blijven. Ik knik en vraag waarom zij die witte jurken aangetrokken hebben. Mijn moeder antwoordt dat dat netjes staat en dat de vrouwen zo meer respect tonen naar de Jappen. Een tijdje later zie ik de vrouwen terugkomen. Zij zijn ontzettend opgetogen. Zij vertellen aan iedereen dat de jongens in het kamp mogen blijven! De volgende morgen word ik wakker. De Jappen roepen om dat iedereen zijn spullen moet pakken en naar de vrachtwagens moet komen. Iedereen, behalve de jongens boven de tien jaar. De jongens mogen in het kamp blijven maar wij moeten weg ‌.. 7
Het is een lange en zware rit naar het volgende kamp. Wij staan met ontzettend veel mensen op een vrachtwagen. De rit duurt al 24 uur. 24 uur zonder eten of drinken. Ik heb gehoord dat wij pas op de helft zijn. Mijn kleine broertje heb ik al bijna de hele reis op mijn arm. Mijn zusje Riekje zorgt voor mijn kleinste zusje Liesbeth. Mijn moeder staat met haar naaimachine stevig tegen zich aangedrukt naar ons te kijken. Mijn moeder is een slimme vrouw. Zij heeft haar naaimachine meegenomen voor onze toekomst. Als wij uit het kamp komen en natuurlijk niks meer hebben, wil zij met deze machine gaan naaien. Zo kan zij dan ons geld verdienen. Eindelijk, het eind is in zicht. Wij hebben een reis gehad van 48 uur en rijden ons nieuwe kamp binnen. Ik schrik. Dit kamp ziet er nog strenger uit. Op elke hoek een grote toren. Op die torens staan Jappen met geweren. Eind 1943, Batavia, Java
Kamp Adek Gelijk worden wij naar onze slaapvertrekken gewezen. Als je die tenminste zo kan noemen. Erg veel ruimte hebben wij niet. In het midden bevindt zich een looppaadje en dan heb je links en rechts van het pad allemaal slaapplaatsen van 40 cm breed, naast elkaar. Een bedje kan je het eigenlijk niet noemen, eerder een matje. Het ligt erg hard. Maar ja, wij zijn gelukkig nog bij elkaar. De volgende morgen worden wij vroeg gewekt en moeten wij ons allemaal gaan melden. Het appel heet dat. Iedereen moet op een rij gaan staan. De Japanse commandant roept “kiotské, kéré, naoré”. Bij kiotské moeten wij rechtop gaan staan, met onze armen langs ons lichaam. Als hij kéré schreeuwt moeten wij allemaal buigen en als hij weer naoré roept, mogen wij weer rechtop komen. Ik heb hier echt een hekel aan maar moeke zegt dat wij hen maar beter kunnen gehoorzamen. Ook hebben wij allemaal ons eigen nummer. Zo kunnen de Jappen controleren of wij er allemaal nog wel zijn. 8
Door te buigen voor de Jappen tonen wij respect. Soms wordt er iemand naar voren gehaald. Meestal heeft diegene iets gedaan wat de Jappen niet goedkeuren. Zij worden vaak op vreselijke manieren gestraft. Wij kinderen krijgen daar gelukkig niet zo veel van mee. Moeke duwt ons dan gelijk naar achteren en zegt dat wij niet mogen kijken. De dagen bestaan vooral uit werken, koken en schoonmaken. Als mijn zusjes en ik willen spelen dan doen wij dat in de barakken. Wij zorgen er altijd voor dat er iemand op de wacht staat want de Jappen mogen ons niet zien spelen! Zij mogen niet het idee krijgen dat wij plezier maken. Er is een Pakistaans Joods jongetje dat ons heeft leren bridgen. Hij is daar zelf erg goed in. De kaartjes heeft hij helemaal zelf gemaakt van stukjes gevonden papier. Wij spelen ook wel eens ganzenbord. Dat doen we met andere kinderen uit het kamp die dat bord ook zelf gemaakt hebben. Maar bridgen blijft het leukste! Mijn vriendinnetje Cissy en ik moeten vandaag helpen met het brood uitladen. Heel erg vinden wij dit niet. Wij hebben namelijk een plan. Ik sta onderaan de vrachtwagen en zij staat er bovenop. Zij moet de broden naar beneden gooien en dan doe ik ze in de kar. Het is een makkelijk klusje. Als er nog maar een paar broden liggen, komt ons plan te pas. Wij hebben afgesproken dat zij op mijn teken, één brood opzij gooit. Ik verstop dat brood dan gauw. Dan ineens totaal onverwacht, gooit Cissy alvast dat ene brood. Het valt op de grond. Ik schrik mij rot en wil het brood snel oprapen. Ik kijk, terwijl ik buk, onder de vrachtwagen door. Ook de Jappen hebben het brood horen vallen en kijken mij onder de vrachtwagen door recht in mijn gezicht! Betrapt. Mijn hart klopt in m’n keel. Ik ben doodsbang, zo bang dat ik mij niet meer durf te bewegen. Cissy en ik moeten meekomen. Wij weten niet wat ons te wachten staat. De Jappen geven ons een preek maar raken ons niet aan. Even later mogen wij weer gaan. Iets
9
wat wij nooit verwacht hadden. De Jappen zijn enge mannen maar er blijken dus ook nog een paar Jappen te zijn, die kinderen nog ontzien. Wij hebben erg veel geluk gehad. Nooit! Maar dan ook nooit meer zal ik zoiets in mijn hoofd halen. Eindelijk het eten. Ik verheug mij de hele dag op het eten. Als avondeten krijgen wij allemaal één lepel rijst in een natte lotus. Het is weinig maar tenminste iets. Overdag krijgen wij trouwens één klein broodje dat ik moet delen met moeke, mijn zusjes en mijn kleine broertje. Hetgeen waar ik mij elke maand weer het meeste op verheug is: één theelepeltje met pindakaas. Oooh wat smaakt dat goed! Mijn broertje heeft het zwaar. Hij is ziek. De zware reis hier naartoe is te veel voor hem geweest. Moeke vertelt dat hij erg is uitgedroogd. Hij ligt in een kleine ziekenboeg in het kamp. Op een plek gescheiden van de andere mensen. Daar ligt hij achter glas zodat de rest van het kamp niet besmet kan worden. Alles wat hij eet komt er gelijk weer uit. Daardoor wordt hij alleen maar zwakker en zwakker. Ik ben zo gewend om voor hem te zorgen, dat ik het heel vervelend vind dat ik nu niks voor hem kan betekenen. Dat ik hem juist nu niet kan helpen, terwijl hij mij nu het hardste nodig heeft. Mijn broertje blijkt dysenterie te hebben. Veel mensen in het kamp hebben het. Vooral kleine kinderen. Hij wordt maar niet beter en alles wat eruit komt neemt alleen nog maar meer vocht mee uit zijn lichaampje. Hierdoor gaat het steeds slechter met hem. Wij mogen elke dag naar hem toe. Mijn moeder staat op instorten. Niet fysiek maar geestelijk. Zij heeft zoveel meegemaakt. Daarom heeft zij er bijna geen kracht meer voor om het leed van mijn broertje onder ogen te zien. Het valt haar zo zwaar om hem zo ziek te zien, dat zij minder naar hem toe gaat dan ik. Ik vind het ook erg moeilijk maar wil hem zo veel mogelijk steunen. Elke keer als ik bij hem kom schrik ik weer van hem: hij is
10
mager en lijkbleek. Het doet mij heel veel pijn om hem zo te zien. Op het laatst lijkt hij helemaal niet meer op mijn spontane broertje. Door hem vergat ik soms wat er om mij heen gebeurde. Hij kon mij altijd een beetje opvrolijken. Maar nu .. al het leven lijkt al uit zijn lichaam te zijn. Hij is duidelijk moe, te moe om door te vechten. Zijn laatste dag staan wij voor het glas te kijken. Dat is ook het enige wat wij voor hem kunnen doen. Hem laten weten dat wij er voor hem zijn en hem tot het eind blijven steunen. Mijn broertje ligt stil, je ziet hem bijna niet meer ademen. Maar dan ineens kijkt hij op, alsof hij met zijn laatste beetje kracht afscheid wil nemen. Hij zoekt de ogen van mijn moeder en kijkt daarna naar ons. Zijn zussen. Hij is er niet meer. Zijn ziel is vervlogen maar zal altijd in mijn hart blijven. Een vrouw maakt met kool een tekening van zijn dode lichaampje. Als ik de tekening zie vind ik het maar niks. De tekening lijkt wel op het lijkje, maar niet op mijn broertje. Het leven gaat door. Het moeilijkste is dat je hier nergens naartoe kunt leven. Misschien blijven wij hier nog maar ĂŠĂŠn week maar het zou ook goed kunnen dat wij hier nog vijf jaar zitten. Veel van de oorlog krijgen wij niet mee. Natuurlijk wel op de manier dat wij geen vrijheid hebben, bijna geen eten krijgen en slecht worden behandeld. Ik bedoel meer dat wij niks van de gevechten meekrijgen. Wie er voor staat of wie er een goede slag geslagen heeft. Gewoon geen enkel idee hoe het gaat aflopen of dat wij misschien een voorsprong hebben. Er komt verandering in deze onzekerheid en hooploze toekomst. Af en toe loopt er een mevrouw heel vlak langs ons kamp. Zij heeft een hondje aan de riem. Een klein hondje, Boefie. Ik vind het een leuk hondje. Hij ziet er onschuldig uit. Wij horen haar iets in het Duits schreeuwen naar de hond. Maar niet iets wat over de hond gaat maar over de oorlog! Onze barakken zijn niet zo hoog maar de ramen zitten wel bovenin. Daarom klimmen de vrouwen op elkaars schou-
11
ders. Natuurlijk staan er ook een paar vrouwen op de wacht, zodat de Jappen niks doorkrijgen. De vrouw helemaal bovenop houdt haar oor tegen het raam. Zo kan zij verstaan wat de Duitse vrouw tegen haar hondje zegt. Zij schreeuwt het op een manier alsof zij haar hondje corrigeert. Vandaar dat de Jappen niks door hebben. Maar in feite is het informatie over de oorlog. Informatie waar wij weer hoop van krijgen. Informatie die ons de kracht geeft om door te gaan! Sterk te blijven. 15 augustus 1945
Het is vroeg in de morgen. Zoals elke dag staan wij weer in rijen op het appel. Vandaag is het alleen anders. Vandaag spreek de Commandant ons aan. Wij hoeven niet te buigen. Hij zegt: “Dames, ik moet u mededelen dat Japan gecapituleerd heeft. Wij hebben de opdracht gekregen U te beschermen tegen de Indonesiërs. Dit doen wij niet alleen, het Engelse leger zal ons daarbij helpen.” Mijn zusjes begrijpen eerst niet zo goed wat er gezegd wordt. Ik wel. Wij zijn vrij. Wij kunnen het niet geloven! Zo ontzettend blij zijn wij. Iedereen springt in het rond. Er wordt gegild, zo hard mogelijk! Al het hopen en doorzetten is dus niet voor niets geweest. Het komt goed. Omdat wij buiten het kamp niet veilig zijn worden wij nu nog in het kamp gehouden. Langzamerhand wordt alles beter. Wij krijgen beter en vooral meer eten, kunnen praten over wat wij willen, spelen wanneer wij willen. Wij kunnen weer Leven. Het mooiste voor veel moeders is toch wel dat zij hun zonen weer zien. Grote wagens worden ons kamp binnengereden met alle zonen die in het vorige kamp moesten blijven! Ik kijk er naar. De hereni-ging van zonen en moeders is mooi om te zien. Ik bedenk mij hoe het zal zijn als ik mijn vader eindelijk weer zie.
12
Oktober 1945
Iedereen wordt naar een oude school gebracht. Het kamp is niet zo veilig meer voor ons en in de school hebben wij iets betere voorzie-ningen. Wij worden gebracht. Het Engelse leger helpt hier bij. Het zijn geen oorspronkelijke Engelsen. Het zijn Pakistani en Indiërs die in deze tijd bij Engeland horen. De Pakistani worden de Gurka’s genoemd en de Indiërs Sikhs. De school vind ik fijn. Eindelijk weer van omgeving veranderd. Wat is het heerlijk om meer te kunnen zien dan alleen de lucht boven je. In het andere kamp stonden er muren om ons heen zodat je alleen naar de hemel kon kijken. Omdat wij lange tijd niet goed behandeld zijn mogen sommige van ons die het het hardst nodig hebben, naar de dokter of naar de tandarts. Ik mag naar de tandarts. De Gurka’s en Sikhs brengen mij met hun jeep. Zij hebben zelfs voor onze veiligheid geweren vast. Voor het eerst in lange tijd voel ik mij weer echt veilig. Het ritje naar de tandarts is leuk maar stiekem ook wel een beetje spannend. Op dit moment voelt die spanning heel goed. Deze spanning heb ik heel lang niet gevoeld. In de school krijgen wij ook steeds beter en lekkerder eten. Zij maken zelfs gekookte eieren. Die eieren worden in heet water, in grote ijzeren vaten, gekookt. Heerlijk smaken die eieren. Er loopt een Nederlands jongetje vlak langs zo’n vat. Het staat niet stabiel en valt om. Al het hete water over het jongetje heen. Het jongetje schreeuwt het uit. Zij proberen hem allemaal te helpen. Hij wordt naar de dokter gebracht. Niemand bij ons in het kamp zal deze dag vergeten. Iedereen zag hoeveel pijn het kleine jongetje had. Hij overleeft het wel maar is voor zijn leven getekend. Ernstige brandwonden hebben van alles aangetast in zijn rug. Ik denk dan bij mijzelf: hij heeft in het kamp alles overleefd, onder welke omstandigheid dan ook en dan moet het hier nu net misgaan. Ik vind het zielig voor hem. Elke dag komen er mensen van het Rode Kruis. Die mensen komen met berichten over de mannen die wij lang niet gezien hebben. Soms
13
is het een goed bericht maar meestal zijn het slechte berichten. Veel mannen hebben de extreme omstandigheden niet overleefd. Op zo’n moment zie ik wel, hoe sterk onze groep is geworden. Veel mensen krijgen akelig nieuws maar iedereen zoekt en vindt steun bij elkaar. Elke dag lopen wij ook naar de mensen van het Rode Kruis om te kijken of zij iets over vader weten. De dagen gaan voorbij en dan eindelijk, de mevrouw heeft ook nieuws voor ons. Het is geen goed nieuws. Zij vertelt ons dat vader is overleden aan dysenterie, net als ons broertje. Mijn moeder is ver-drietig en teleurgesteld. Zij heeft altijd gedacht dat vader terug zou komen. Ergens is zij ook wel een beetje boos op God. Was het verlies van haar zoon Gieleke niet al genoeg? Mijn moeder vindt steun bij de andere vrouwen maar Riekje en ik geloven er niets van. Onze grote sterke vader die alles kan, die vader kan echt niet dood zijn! Het is vast een misverstand. Riekje en ik denken dan ook dat vader ontsnapt is en dat hij vast nog ergens in de Bush rondloopt. Want hij die zo veel voor mij betekent, kan niet zo ver weg zijn. Na drie maanden in dit kamp te hebben gezeten, krijgen wij bericht dat wij terug naar ons vaderland mogen. Dat is Nederland. Er blijven ook nog mensen achter. Omdat wij nu bij de categorie weduwen en wezen horen, mogen wij met spoed naar Nederland. Wij gaan op een hele grote boot: de Johan van Oldenbarnevelt. Wij weten niet hoe lang deze reis zal duren maar ik vind het fijn. Eindelijk gebeuren er weer dingen in mijn leven waar ik naar kan uitkijken. Ben benieuwd hoe het in Nederland is. Ik ben er een keer in mijn leven geweest. Toen gingen wij naar Zuid-Limburg waar mijn opa en oma wonen, de vader en moeder van mijn vader. 13 januari 1946, bootreis Johan Van Oldenbarnevelt
Op de boot vind ik het best leuk. Er lopen jongens rond van mijn leeftijd. Zulke jongens heb ik al heel lang niet meer gezien. Nu vind ik hen veel interessanter dan voor dat wij de kampen ingingen.
14
Het enige nadeel aan de boot is dat ik er zo misselijk van word. Vreselijk, soms lig ik de hele nacht te spugen. Het wiebelt allemaal zo en dat ben ik helemaal niet gewend. Er zijn meer mensen op de boot die er ziek van worden, dus nu mogen wij op het dek gaan slapen. Door die heerlijke frisse lucht word ik niet meer misselijk. Ik vind de bootreis wel lang duren. Het wordt ook steeds kouder. Ik hoop dat wij binnenkort iets warms krijgen. Twee en een halve week zitten wij nu op de boot. Het is heel koud en daarom meert de boot vandaag aan en krijgen wij warme jassen. De boot ligt in Suez. Ik heb een rode jas gekregen. Het is niet echt een jas. De jas is van een oude prikkeldeken gemaakt. Ik vind hem echt ontzettend jeuken. Hij is wel lekker warm. Ik moet lachen als ik mijn moeder zie. Zij heeft de naaimachine, waarover ik vertelde, nog steeds bij zich. Zij houdt hem dicht tegen zich aan. Alsof dat het gene is wat niemand haar kan afnemen. 13 februari 1946, Amsterdam, Nederland
Ik zie land. Moeke zegt dat wij er zijn! Ik ben een beetje zenuwachtig over hoe alles zal worden. Wij komen aan in Amsterdam. Ik zie heel veel mensen staan. Iedereen zwaait. Ik zwaai ook. Ook al weet ik niet naar wie. Ik wil de afgelopen 4 jaar wegwuiven en de toekomst toezwaaien. Als wij van de boot af gaan heerst er grote chaos. Zoveel mensen bij elkaar. Mijn moeder zoekt tante Zus. Als wij haar vinden is mijn moeder ontzettend blij! Zij heeft haar gemist. Tante Zus is aardig. Zij is de zus van moeke. Zij woonde ook bij ons in IndonesiĂŤ maar is vlak voor de oorlog op verlof naar Nederland gegaan. Toen brak de oorlog uit en kon zij niet meer terug. Zij heeft geluk gehad. Wij rijden met een geleende auto naar Utrecht. Eigenlijk wilden wij gelijk naar opa en oma in Limburg maar er moet nog veel papierwerk geregeld worden. Dus kunnen wij nog niet ver weg van Amsterdam. Na drie weken is al het papierwerk afgewikkeld en kunnen wij naar
15
Limburg. Wij reizen met de trein. We komen aan in het dorpje Stein waar mijn opa, oma, tantes en ooms wonen. Iedereen vindt ons leuk en we krijgen ontzettend veel aandacht en liefde. Dat heb ik wel gemist, de warmte van een echt gezin. Wij gaan in Stein in een huisje van mijn oom en tante wonen. Ik begin weer een normaal leven te krijgen, dat vind ik heel fijn. Bij een normaal leven hoort ook weer school. Mijn vader heeft altijd tegen mijn moeder gezegd dat ik naar het gymnasium moet. Mijn moeder zet dan ook alles op alles om te zorgen dat ik naar een kostschool kan, waar ik het gymnasium kan doen. Ik heb vier jaar geen school gehad en moet dus goed mijn best doen. September 1946, Stein, Limburg
Omdat het schooljaar al begonnen is, begin ik niet in het 1e maar in het 2e jaar. Ik ben zo gewend om gedisciplineerd te leven, dat ik alles doe wat de leraren van mij vragen. Ik leer wat ik moet leren en dat geeft goede resultaten. Als ik mijn examen gehaald heb, vindt iedereen dat knap. Maar de persoon waarvan ik dat het liefst zou horen is er niet. Hij kan mij niet vertellen dat hij het goed van mij vindt. Ik denk vaak aan hem en hoop dat hij trots op mij is. Want dat ben ik wel op hem....
16
April 1934, 3 jaar “Klaar voor verlof naar Nederland�! Vader is de middelste van de 3 mannen. Links Moeke met Riekje, rechts de moeder van Moeke. Iedje is de meest linkse van de kinderen op de grond.
Begin 1940, 9 jaar Samen met Vader, Riekje (r) en baby Liesbeth.