3
5
7
7
9
11
PETER RIEFF
INHOUD
Voorwoord 17 Inleiding 19 De architect A. J. Kropholler 23 Samenwerking met J. F. Staal 1902-1910 24 Invloed Cuypers en Berlage 25 Kropholler en het katholicisme 29 R.K. Bouwblad 31 Architectonische uitgangspunten van Kropholler 33 Stadsontwikkeling Leiden 41 Kropholler en Leiden 43 Ontwerpschetsen voor de nieuwe wijk 47 Uitgangspunten St. Petruskerk en de woningen rondom 56 Beschrijving St. Petruskerk 59 Beschrijving woningen rondom St. Petruskerk 63 Breuk met de BNA en de Tweede Wereldoorlog 76 Voetnoten 80 Literatuur 82 Herkomst afbeeldingen 83
1. Luchtfoto van de St.Petruskerk en de woningen rondom.
15
VOORWOORD
De allereerste architect waarmee ik in mijn leven in aanraking ben gekomen is de architect A. J. Kropholler. Van kinds af aan hoorde ik bij ons thuis zijn naam: hij is de architect van het huis waarin ik ben opgegroeid, van het woningenblok met kerk in Leiden waar mijn ouderlijk huis deel van uitmaakt. Het onderwerp staat dus dicht bij mijzelf. Het is een boeiende zoektocht geworden naar de tekeningen van dit project van Kropholler, en de architectuurgeschiedenis van project en architect. Niet alleen de St. Petruskerk en de woningen rondom vormden een interessant onderwerp, ook de ontwikkeling en uitbreiding van de stad Leiden en de positie van Kropholler ten opzichte van de verschillende architectuurstromingen nodigden tot onderzoek uit. Mijn onderzoek wil een beeld geven van A. J. Kropholler en spitst zich vervolgens toe op materiaal dat betrekking heeft op het woningenblok en de St. Petruskerk in Leiden. Informatie en afbeeldingen zijn in deze vorm niet eerder samengebracht. De wijk met woningen om de St. Petruskerk is zeer geliefd bij de bewoners en er is een grote interesse voor deze koopwoningen. Ik heb geprobeerd een aantal interessante achtergronden van Krophollers ontwerp uit te diepen en tekeningen en schetsen, die de geschiedenis van dit markante blok weergeven, te bundelen. Het betreft hier een bijzonder stedenbouwkundig plan alsmede een karakteristiek deel van Leiden. Omdat er voor deze TU Delft-opdracht te veel materiaal is, zie ik mijn poging als een eerste begin. Mij is gebleken dat er voor een historicus ruim voldoende materiaal ligt om tot een diepgaand overzichtswerk van Kropholler te komen.
2. Vogelvlucht St. Petrus. Op de achterzijde van het kerkdak zijn de sporen te zien van de in 1960 verwijderde dakruiter. 17
INLEIDING
Tijdens de belangrijkste periode van Krophollers carrière (1910-1940) kenmerkte de verzuiling de Nederlandse samenleving. Ook in de architectuurwereld werkte deze verzuiling door. Een bouwstijl stond voor een bepaalde levensopvatting. Op 10 maart 1936 wordt de St. Petruskerk ingewijd. De kerk en de woningen rondom zijn een uiting van de denkwijze van Kropholler over architectuur en hoe men het beste kon wonen. In de 20e eeuw zijn het vooral de moderne stromingen die de aandacht trekken. Aan de groep die buiten deze stromingen valt, wordt in het algemeen minder aandacht besteed. Over Kropholler en zijn werk is relatief weinig gepubliceerd en zijn nauwelijks boeken verschenen. Een oeuvreboek is nog nooit samengesteld. De Stichting Bibliografieën en Oeuvrelijsten van Nederlandse Architecten en Stedenbouwkundigen (BONAS) heeft een boekje gepubliceerd waarin het leven van Kropholler en veel van zijn projecten kort worden beschreven. In het archief van het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) in Rotterdam bevinden zich twee doctoraalscripties uit de jaren ’80, van A. Kramer en van A.M. Dolne, die een redelijk overzicht bieden over het werk van Kropholler en op bepaalde facetten van Kropholler en zijn werk uitgebreider ingaan. De opzet van dit onderzoek is om de achtergrond van de architect van de St. Petruskerk en de woningen rondom te beschrijven en het ontwerp te documenteren. Het onderzoek begon in Leiden in het Regionaal Archief en het archief van het Stadsbouwhuis. Daar bevinden zich originele bouwtekeningen en veel correspondentie van de architect. In het NAi-archief zijn stukken aanwezig die meer Kropholler in het algemeen betreffen, hier heb ik mij verbaasd over de positie van
3. Detailfoto van de ingang van de St. Petruskerk.
19
Kropholler in de Nederlandse architectuurgeschiedenis en zijn standvastige houding ten opzichte van andere architectuurstromingen en de BNA. Wat opvalt bij het doorzoeken van de archieven is dat in de verschillende archieven veelal dezelfde tekeningen te vinden zijn. Dit geldt vooral voor blauwdrukken van de verschillende gebouwen. Maar er is ook uniek materiaal dat zich maar in ÊÊn bepaald archief bevindt. De gegevens, verspreid over de verschillende archieven, vullen elkaar aan. In het kerkarchief is verrreweg de meeste informatie te vinden over de kerk in het bijzonder. Veel rekeningen van onderaannemers en leveranciers, alsmede stedenbouwkundige schetsen zijn hier te vinden. Het NAi-archief heeft bijzondere glas-in-loodontwerpen en een serie tekeningen van stoelen en meubelen die Kropholler tussen 1943 en 1947 ontwierp. Hier zijn ook veel originele teksten en aantekeningen van Kropholler te vinden. Het Stadsbouwhuis in Leiden bewaart veel tekeningen en ook de gehele correspondentie rond de verbouwing in het begin van de jaren ’90. Van het Regionaal Archief Leiden heb ik, omdat daar de kosten voor reproducties van archiefmateriaal erg hoog zijn, voor mijn onderzoek bijna geen gebruik kunnen maken. Mijn materiaal heb ik uit de andere archieven, die het wel kosteloos ter beschikking stelden. Een aantal van de tekeningen, die ik heb gevonden, heb ik tot dusver niet in publicaties aangetroffen. Aan mijn onderzoek heb ik daarom veel beeldmateriaal toegevoegd.
4. Logo samenwerking A. J. Kropholler en ir. Hugo van Oerle. 5. Aanzicht zangkoor. Op deze doorsnede is de dakopbouw te zien die afgedekt wordt door een houten plafond. 21
DE ARCHITECT A. J. KROPHOLLER
Alexander Jacobus Kropholler wordt op 26 juli 1881 geboren als zoon van Jan Jacobus Kropholler (1850-1922) en Margaret Bisset (1861-1943). Vader Kropholler is met wisselend succes makelaar in roerende goederen. In zijn vrije tijd is hij een verdienstelijk vioolbouwer, muziek is belangrijk voor het gezin Kropholler. Alle vijf kinderen Kropholler hebben artistieke kwaliteiten. Alexander en Kees vinden werk in Duitsland: Alexander als cellist bij de opera in Hannover, Kees als violist in Bremen. Julie Louise wordt tekenlerares, Margaret kiest net als haar broer voor het beroep van architect en wordt bekend als de eerste vrouwelijke architect van Nederland. Kropholler volgt van 1892 tot 1896 een timmermansopleiding aan de Eerste Ambachtsschool aan de Weteringschans in Amsterdam. Hij wordt hier geschoold in verschillende vakken: timmeren, meubelmaken, schilderen, draaien, vaktekenen, projectieleer, kennis der bouwmaterialen en handtekenen. In de schoolvakanties neemt hij bijlessen bij een van de leraren op de school, Th. van Harderwijk, die hem kennis van bouwmaterialen bijbrengt en bij wie hij ook bouwplannen leert maken. Van een tante krijgt hij les in talen. Vijftien jaar oud komt hij in de leer bij het aannemersbedrijf Staal & Haalmeijer in Amsterdam. Vervolgens werkt hij korte tijd op het bureau van de in Duitsland opgeleide architect J. Beirer in de functie van opzichter.1
6. A. J. Kropholler.
23
SAMENWERKING MET J. F. STAAL 1902-1910
In 1902 krijgt de twintigjarige Kropholler zijn eerste architectuuropdracht en begint hij een architectenbureau met Jan Frederik Staal onder de naam Staal & Kropholler. De samenwerking duurt tot 1910. Dan houdt de associatie tussen Kropholler en Staal op te bestaan. Verschil in architectonische opvattingen kan als hoofdreden van de breuk worden gezien. Vanaf het begin van hun samenwerking is er weliswaar bij beide architecten een gedeelde interesse voor het werk van Berlage, maar Staal raakt ook gefascineerd door de Amerikaanse hotel- en kantoorhoogbouw. Het verschil tussen de partners is goed te illustreren aan de hand van de verschillende projecten die ze ontwerpen. Terwijl de projecten onder leiding van Kropholler elementen hebben van de architectuur van Berlage, zijn Staals projecten vaak gebaseerd op de vroeg-Amerikaanse kantoorbouw. Tot 1910 werkt ook de jongere zus van Kropholler, Margaret, op het bureau Staal & Kropholler. Ze ontwerpt meubelstoffen, later meubels en hele interieurs. Tussen Margaret en Jan Frederik Staal, die dan nog gehuwd is, is inmiddels een liefdesrelatie ontstaan. De verhouding tussen Staal en Margaret Kropholler heeft ook de verstandhouding tussen Kropholler en Staal be誰nvloed. Als vrienden zijn ze het bureau begonnen, na de opheffing ervan zien zij elkaar nooit meer. Ook Margaret Kropholler heeft pas weer contact met haar broer na de dood van Staal.2 Kropholler bekeert zich tot het katholicisme en wordt lid van de Algemene Katholieke Kunstenaars Vereniging. Staal daarentegen wordt een steeds ferventer socialist. Hij wordt een van de wegbereiders van de Amsterdamse School.
24
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
INVLOED VAN CUYPERS EN BERLAGE
Zowel P. J. H. Cuypers (1827-1921) als H. P. Berlage (1856-1934) zijn van invloed geweest op het werk van Kropholler. Hij kwam via deze twee architecten in aanraking met het werk van de Franse architect Viollet-le-Duc (1814-1879). Cuypers was de eerste architect in Nederland die zich baseerde op het rationalisme van Viollet-le-Duc. De constructieve opvattingen van Viollet-le-Duc, ge誰nspireerd op de middeleeuwse gotische bouwkunst en het ambachtelijk gebruik van materialen, waren voor Kropholler een voorbeeld van de manier waarop materialen met verschillende eigenschappen zoals hout, natuursteen en baksteen konden worden samengevoegd. Door Cuypers kwam Kropholler versterkt in aanraking met het katholicisme en met de architectuur van de middeleeuwen. Ook Berlage baseerde zich op de omschreven uitgangspunten van Viollet-le-Duc dat de architectuur de mens moet dienen en een heldere constructie en geen overbodige decoraties moet hebben. Maar in zijn sociaalhumanistische visie verschilde hij nogal van de katholieke Cuypers. Berlage streefde in zijn architectuur naar eenvoud, zijn ontwerpen komen voort uit de functionele eisen van een gebouw. Cuypers zag in de middeleeuwse architectuur een christelijke architectuur die een herlevend katholicisme het beste zou kunnen verwezenlijken.3 Berlage greep terug op de middeleeuwse architectuur van grote muuroppervlaktes en relatief kleine vensters om een nieuwe richting in te slaan in de architectuur en geen gebruik meer te maken van classicistische vormen. Volgens Berlage vertegenwoordigde de middeleeuwse architectuur een betere maatschappij. In de totale conceptie van een bouwwerk en in de uitvoering ervan verschillen de beide architecten.
25
In het werk van Berlage spraken de vormen en materialen Kropholler het meest aan. Het Beursgebouw van Berlage in Amsterdam was van grote invloed op de jonge Kropholler. Kropholler zag in de architectuur van het beursgebouw “een verwijzing naar de “mooie” architectuur van de middeleeuwen, rijk aan ambachtswerk.”4 Berlage zet zich met zijn op de middeleeuwen gebaseerde vormen af tegen het classicisme. Kropholler richt zich op de gesloten vormen van de vroege middeleeuwen deels door invloed van Berlage,5 deels vanuit de affiniteit met de religie van de middeleeuwen die hij met Cuypers deelt, maar ook doordat er rond 1900 een hernieuwde interesse ontstaat voor het voortzetten van de eeuwenoude katholieke kerkbouw. Kropholler was een man van de praktijk en geen groot theoreticus met ingewikkelde denkbeelden over maatschappij en kunst. In publicaties in het R. K. Bouwblad richt hij zich op praktische zaken als het gebruik van materialen, de constructie en de waarde van het gebouw in religieus opzicht. Vanaf 1914 wordt Kropholler de eerste Nederlandse architect die de vormentaal van Berlage en de daarbij behorende werkmethoden overneemt en introduceert in de nieuwe katholieke kerkbouw.6 In 1910 schrijft Kropholler zijn eerste opstel over bouwkunst in het algemeen en de architectuursituatie in Nederland.7 De visie die hij neerlegt moet hem al tijdens de samenwerking met Staal intensief hebben beziggehouden. Kropholler dacht op een fundamenteel andere manier over het werk van Berlage dan zijn voormalige compagnon Staal. In 1910 begint voor Kropholler een periode van herbezinning, hij richt zich vooral op de vraag hoe hij vorm kan geven aan zijn ideeën over de architectuur zoals beschreven in zijn opstel. Met zijn ontwerp van een nieuw kerktype in Beverwijk in 1914 sluit Kropholler de periode af waarin hij op zoek was naar een vernieuwde architectuuruiting. De kerk in Beverwijk vormt een nieuw vertrekpunt voor de kerkbouw in de Nederlandse kerkprovincie en is het begin van een bloeiperiode van de Nederlandse architectuur op dit gebied.8
7. Stoel 5 uit de meubelontwerpcollectie van Kropholler.
27
28
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
KROPHOLLER EN HET KATHOLICISME
Vanaf circa 1890 vond er een sterke teruggang plaats in het aantal kerkbezoekers binnen de rooms-katholieke kerk. Men probeerde het tij te keren door van de kerk een nieuw symbool van hoop voor de toekomst te maken. Onder invloed van het socialisme werden gedurende de jaren negentig katholieke arbeidersbewegingen gesticht die zich vooral bezighielden met het lot van de verpauperde bevolking. Om de achteruitgang van de rooms-katholieke kerk te stoppen en een grotere groep mensen naar de kerk te trekken, werden er stappen ondernomen om de liturgieviering te veranderen. De eerste verandering was dat de mis een echte viering moest worden, een feest waarbij iedere aanwezige zich gelukkig en op zijn plaats zou voelen. Ten tweede was het van belang het contact tussen de priester en de gelovigen gedurende de mis te verbeteren, een wens die voortkwam uit de situatie in de neogotische kerken, waar de gelovigen zich te ver van het altaar bevonden om de handelingen van de priester te kunnen volgen. Niet alleen de grote diepte van de neogotische kerken was een probleem, ook het grote aantal pijlers in deze kerken vormde een obstakel dat een direct contact met de priester en het zicht op het altaar met name vanuit de zijbeuken belemmerde. Een derde reden waarom de neogotische kerken niet voldeden aan de eisen van de nieuwe liturgieviering was dat de gelovigen tijdens de eredienst te veel zouden worden afgeleid van de hoofdzaak waarvoor ze naar de kerk waren gekomen. De drukke architectuur van de kerk werd in dit opzicht gezien als een storende factor: de neogotische kerken, overal in Nederland, waren vol met beelden, glas-inloodvensters en schilderijen. Het kerkgebouw moest soberder worden en vooral ook vanuit alle hoeken van het gebouw een overzichtelijke indruk maken. 8. Plattegrond St. Petruskerk.
29
30
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
In 1904 en in 1905 stelde Pius X deze zaken officieel binnen de kerk aan de orde en hij vroeg de kerkprovincies er zorg voor te dragen dat de veranderingen hun beslag kregen. Kropholler heeft als een van weinige architecten een antwoord gevonden op deze vragen. De uitgangspunten van een vernieuwende rooms-katholieke kerk zijn duidelijk terug te vinden in de St. Petruskerk te Leiden. De uitgangspunten van de kerkontwerpen van Kropholler waren gerelateerd aan die van de rooms-katholieke kerk. In al zijn kerkontwerpen ligt de nadruk op de koorpartij, en met Kropholler is de soberheid in de rooms-katholieke kerken ingetreden. Hij heeft een bruikbaar kerktype ontwikkeld dat tegemoet kwam aan alle liturgische eisen van de kerk en als een waardige vervanger kon dienen voor het neogotische kerktype.9
R.K. BOUWBLAD De verzuiling in Nederland was in deze tijd op een hoogtepunt. Elke richting kende een eigen ‘stijl’ die onaantastbaar werd verklaard en boven de ideeën van de andere stromingen werd geplaatst. Iedere stroming had een eigen vakblad waarin de eigen bouwprincipes duidelijk naar voren werden gebracht. Het Rooms-Katholiek Bouwblad 10 richtte zich in eerste instantie tegen het nieuwe bouwen. Hiermee werd onder meer de bouwwijze van de Nieuwe Zakelijkheid en het Functionalisme bedoeld. De vorm- en materiaalkeuze werd veroordeeld, maar ook de levenshouding en politieke stroming. De kritiek op deze stromingen was dat ze waren ontstaan vanuit een materialistisch en economisch gerichte mentaliteit van de bouwers. Het R.K. Bouwblad was gericht op het ontwikkelen van een stijl die gebruik maakte van nieuwe vormen, die organisch gegroeid waren uit de traditie van het volk en de gesteldheid van het land. Belangrijk in deze visie is dat er rekening mee moest worden gehouden dat bouwwerk en stijl voor Nederland waren bedoeld. Voor Kropholler was dit een reden om te kiezen voor baksteen en de logische bouwvormen die hierbij hoorden.
9. St. Petruskerk vanaf de Lammenschansweg gezien.
31
32
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
ARCHITECTONISCHE UITGANGSPUNTEN VAN KROPHOLLER In zijn boek “Bouwkunst in de twintigste Eeuw” uit 1953 beschrijft Kropholler hoe hij al op jonge leeftijd geboeid was door de architectuur: “Ik zocht iets. Ik zocht wat de fouten nu eigenlijk waren van de gevelcomposities die ik waarnam en wat men aan de andere kant deed om ze te verbeteren of wat ik-zelf als het beste beschouwde. Thuisgekomen tekende ik foutieve voorbeelden en daarnaast hoe ik ze wilde verbeteren. Vrij spoedig werd het bespreken van die voorbeelden ook uitgebreid tot beschrijven.” 11 Kropholler denkt dus al van jongs af aan na over architectuur. In zijn publicatie “Over onzen hedendaagschen Kerkbouw” formuleert hij de “Godsdienstige, economische en aesthetische eisen voor onzen hedendaagschen kerkbouw”.12 Deze uitgangspunten zijn relevant omdat ze de basis zijn geweest voor het ontwerp van de Petruskerk. Op de eerste pagina van de publicatie refereert Kropholler aan de uitspraak van Pius X: “De eerste en meest onmisbare bron van den echt Christelijken geest der geloovigen is: de weldadige deelname aan de hoogheilige geheimen en aan het openbaar en plechtig gebed der Kerk.” 13 Kropholler concludeert dat een goed kerkontwerp uit moet gaan van de deelname van de gelovigen aan de liturgieviering. Hieruit leidt hij een aantal uitgangspunten voor het ontwerp af. Ten eerste moeten de gelovigen zo goed mogelijk zicht hebben op het altaar. “De zitplaatsen in de kerk moeten daarom niet verder van het altaar verwijderd zijn, dan strikt nodig is. Wij moeten dus de plaatsruimte zoveel mogelijk in de breedte zoeken. Korte en breede kerken zijn verre te verkiezen boven smalle en diepe.” 14 Dan schrijft Kropholler dat het altaar goed verlicht moet zijn. Het moet liggen aan de oostzijde van de kerk zodat het licht uit het oosten het altaar kan verlichten overeenkomstig liturgische en symbolische uitgangspunten van de kerk. Om het altaar goed te kunnen zien, is het van belang om geen lichtinval, dus geen ramen, achter het altaar te hebben, want dan moet tegen het licht in gekeken worden. Kropholler prefereert licht van opzij of van bovenaf. Hij pleit er voor dit deel van de kerk meer licht te geven dan de overige ruimtes, het oog wordt zo naar het altaar 10. Pagina uit de publicatie: “Over onze hedendaagschen Kerkbouw” door A. J. Kropholler, 1925. 33
getrokken. “Ook des avonds moet het altaar flink worden verlicht”, van belang is dat de lichtbron zelf niet in de ogen schijnt waardoor men verblind wordt en het altaar dus minder goed zichtbaar zou zijn. Type licht, zoals bijvoorbeeld gekleurd licht moet worden vermeden, omdat het de aandacht afleidt van het altaar. Om het zicht verder te verbeteren moeten alle pijlers en kolommen die het zicht vanaf de zitplaatsen belemmeren, worden vermeden. Het middenschip moet groot genoeg zijn om alle zitplaatsen te bevatten. In geen geval mogen de zitplaatsen voor een gedeelte in de zijbeuken worden gemaakt. Kolommen zouden dan het vrije zicht op het altaar verhinderen. Kropholler besluit deze alinea met de zin: “Wij moeten dus maken: korte en breede kerken, zonder pijlers als gezichtsbelemmering, en een op de juiste wijze verlicht altaar.” 15 Het tweede uitgangspunt is een goede akoestiek in de kerk. Volgens hem kan dit worden gerealiseerd door kerken te ontwerpen met een “matige hoogte, zonder belangrijke verhooging op het kruispunt.”16 Hij concludeert dat een korte, brede kerk de beste oplossing biedt. Kropholler ziet geen reden om met het verleden te breken, hij zoekt aansluiting met de bestaande kerkbouw en geeft aan wat de elementen zijn die continuïteit verdienen. De spitsboog is belangrijk omdat deze al sinds lange tijd in kerkontwerpen aanwezig is en buiten de kerk weinig wordt toegepast. Daarnaast ziet Kropholler traditionele elementen van de kerk in de basiliekvorm, de steunberen en de klokkentorens. Hij pleit ook voor het weer in gebruik nemen van oude in onbruik geraakte elementen, zoals de triomfboog als afsluiting van het presbyterium. Vanuit weloverwogen en onderbouwde keuzes is Kropholler in zijn kerkontwerpen vooruitstrevend. Zijn kerk in Beverwijk van 1914 is de eerste brede kerk met een triomfboog en helder licht van opzij bij het altaar. Voor een kerkgebouw gelden in principe dezelfde economische eisen als voor andere gebouwen. Kropholler legt nadruk op het feit dat er ondanks geringe financiële middelen toch “mooi” gebouwd kan worden. “Met de eenvoudigste middelen moet tot een bruikbaar en waardig geheel worden gekomen.”17 Ondanks de soms beperkte middelen mag het kerkgebouw nooit ondoelmatig zijn of van slechte smaak getuigen.
34
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
Kropholler wil bouwen in de geest van de middeleeuwen, maar hij voelt zich niet gebonden een vast vormenschema te kopiëren. Hij pleit voor hoge muren waarin hoge ramen geplaatst kunnen worden. De muren moeten, anders dan bij veel 19e eeuwse neogotische kerken, dik worden uitgevoerd, zodat het dak direct hierop kan rusten. Het toepassen van dikke muren zou een groot deel van de kolommen overbodig maken. Kropholler acht het gehele bogen- en gewelfsysteem van de middeleeuwse kerk overbodig. Volgens de nieuwe uitgangspunten worden de kerken breder, en met traditionele pijlers en kruisgewelven was het ook niet mogelijk om overspanningen van meer dan 20 meter te bouwen. Het karakteristieke van het Middeleeuwse bouwen bestond voor een groot deel uit het feit dat alles massief en op flinke schaal gebouwd werd. Kropholler bekritiseert de 19e-eeuwse neogotiek, omdat zij zo ‘dun en klein’ was ontworpen.18 Door er voor te kiezen de opzet van de kerk kleiner te maken is het voor Kropholler economisch gezien mogelijk toch zwaar te bouwen. Een eenvoudige ruimte met houten bekapping kan ook zwaar en degelijk worden gebouwd. Met de keuze van een zware bouwstijl bleef Kropholler dichter bij de bouwkunst van de middeleeuwen en was het ook economisch verantwoord. Een belangrijk punt voor Kropholler is het gebruik van inheemse materialen. Voor gebouwen in Nederland betekende dit het gebruik van baksteen. Op deze manier konden ook hoge transportkosten voor bouwmaterialen worden vermeden. Beschildering aan de binnenzijde van de kerk moest worden voorkomen. Kropholler schrijft hierover: “Een andere eisch van economie is om de kerken aldus te bouwen, dat zij van binnen niet geheel beschilderd moeten worden. Kunstvolle beschildering is bijna onbetaalbaar in onze dagen en niet kunstvolle beschildering is onwaardig voor een kerkgebouw.”19 Op dit punt liet hij zich ook inspireren door Cuijpers die al eerder had aangetoond dat baksteenmetselwerk goed past in een kerkinterieur. Kropholler was ervan overtuigd dat de esthetische eisen van een kerk vastlagen. In zijn ogen had God alles wat hij heeft geschapen vaste wetten gegeven. Kropholler zag zichzelf als iemand die de meest logische en verantwoorde weg kiest, hij volgde de wetten intuïtief. Kropholler zocht een soort van wetmatigheid waarbinnen hij zijn intuïtieve ideeën plaats kon geven. Hij vond hierin inspiratie bij de Duitse architect Gottfried Semper (1803- 1879) en Viollet le Duc. Bij de architectuur van Viollet le Duc gaat het om een doelmatigheid in alle onderdelen van het gebouw.
35
De functie van muren en daken is het afsluiten en beschutting geven. Een uitgangspunt van Kropholler is deze vlakken dan ook niet met veel openingen te doorbreken, om zo een indruk achter te laten van dichtheid en soliditeit.20 Grote lichtopeningen moeten worden doorbroken met tussenstijlen of een verdeling van het glas door houten of loden voegen. Zo blijft het massieve karakter van de wand behouden. Vanuit functioneel oogpunt wil Kropholler een zo schuin mogelijk dak, water kan zo gemakkelijk worden afgevoerd. Voor het materiaal grijpt Kropholler weer terug op de uitgangspunten van Viollet le Duc: de bouwmeester moet uitgaan van de structuur van het materiaal. Als voorbeeld beschrijft hij hout. “Hout is sterk in een richting. In de lengte. In de breedte krimpt het. Daarom is de lange smalle vorm van planken en balken karakteristiek voor hout. (…) Steen is altijd min of meer broos. Korte dikke stukken zijn dus naar de aard van den steen.” 21 Hij is gefascineerd door het feit dat uit de keuze van het materiaal bepaalde vormen voortvloeien. Deze vormen zijn van grote waarde omdat “ze op het onveranderlijke berusten en geen kwestie van persoonlijken smaak zijn”.22 De koepel is, volgens Kropholler, de meest statige afdekking van een ruimte. De ruimte boven het altaar is daarom geschikt om met een koepel of halve koepel te overwelven. De koepel is niet de aangewezen afdekking van de ruimte die voor de gelovigen bestemd is, dat zou het contrast met de ruimte die voor het altaar bedoeld is, wegnemen. Kropholler ziet de toekomst van de kerkbouw in het verzet tegen alle imitaties van stenen gewelven, hetzij van hout of cementijzer of stukadoorswerk. “Een gewelf is door zijn vorm een karakteristieke steenconstructie. Hout of gewapend beton hebben beide hun eigen karakteristieke vormen. Voor beide materialen bestaan er bouwvormen die ook in die materialen een regelrecht uitvloeisel der techniek zijn. Voor hout is dat de zichtbare dakstoel, die reeds in de oudchristelijke kerk in gebruik was.” 23 Als laatste punt wijst Kropholler het gebruik van staal in constructies af. Hij prefereert houten dakconstructies waarbij het gebruik van zwaar balkwerk tot een waardig, bij een kerk passend effect leidt. Een zichtbare dakstoel verdient 11. Breedtedoorsnede St. Petruskerk.
37
de voorkeur boven een platte houten zoldering. Het toepassen van metaal in de dakconstructie moet worden vermeden, omdat er praktische bezwaren aan kleven. Een metalen dakwerk zet uit bij warmte. Om deze reden moet het los komen te staan van de overige constructie. Een tweede bezwaar is, volgens Kropholler, dat door het roesten en verteren van metaal niet kan worden voldaan aan de eis dat een kerk eeuwen mee moet gaan. Dit bezwaar wordt opgeheven wanneer het ijzer in beton wordt gestort. Als de vormlogica uit het gebruik van gewapend beton voortkomt, is het een geschikt materiaal om mee te construeren. Als bepaalde bouwwerken goed in ijzer en beton uit te voeren zijn, moet dit ook zeker niet worden nagelaten, het is echter fout om overal naar het nieuwe materiaal te grijpen, terwijl het oude beproefde materiaal goed voldoet. Zeker is dit af te keuren als het gebeurt om te tonen hoe modern men wel is, beter is het naar nieuwe toepassingen voor het vertrouwde nationale product te zoeken. Kropholler is van mening dat de moderne bouwmeesters hun taak goed opvatten. Zij proberen binnen de steeds belangrijker geworden economische eisen naar beste kunnen de wetten van schoonheid te volgen, maar een onderlinge eenheid ontbreekt nog. “De voornaamste oorzaak hiervan is, dat het de geest van onzen tijd is, om naar algeheele vrijheid te streven. Deze geest is doorgedrongen tot in de inrichtingen, waar bouwkunst wordt onderwezen. Het heeft mij verbaasd, toen ik eens hoorde dat boeken als die van Viollet le Duc bij het onderricht nimmer worden gebruikt. En toch ontvangen de latere bouwmeesters onzer Katholieke kerken daar hunne opleiding.”24 Kropholler hekelt de wetteloosheid in ontwerpen, hij is van mening dat de wetten van schoonheid bepaald zijn door God. Kropholler is tegen wetteloosheid op het gebied van de kunst maar ook op dat van het leven in het algemeen. Hij verafschuwt het communisme, dat wanhopige pogingen doet om tot een nieuwe materialistische cultuur te komen. De katholieke cultuur is oud en heeft onvergankelijke normen. “De normen voor onze bouwkunst zijn even onvergankelijk als die voor ons leven.” 25
12. Interieurschets St. Petruskerk, 1934. 39
STADSONTWIKKELING LEIDEN Tot het einde van de negentiende eeuw heeft Leiden zich stedelijk ontwikkeld binnen de grenzen van de zeventiende-eeuwse singels. Binnen dit gebied ontstond een toenemende vraag naar bouwgrond. Zo rond 1870 werd er nieuwe bouwgrond gecreĂŤerd door het afgraven van de wallen aan de stadsrand. Terwijl deze aan de noordzijde van de stad voornamelijk werd benut voor de bouw van fabrieken, bood de demping van de 4e Binnenvestgracht ruimte voor deftige herenhuizen aan het plantsoen. De stadsuitbreiding van 1896 markeert duidelijk de fase van expansie waarin Leiden gedurende de decennia rond 1900 verkeerde. De stad ontgroeide zichzelf en zocht naarstig naar uitbreidingsmogelijkheden. Op 1 augustus 1896 werd Leiden uitgebreid met grondgebied van de aangrenzende gemeenten Leiderdorp, Zoeterwoude en Oegstgeest. Door de grenswijziging kon er 3,66 km2 aan de bestaande oppervlakte van Leiden worden toegevoegd, waardoor de gemeente drie maal zo groot werd en de bevolking met ongeveer 8.500 personen tot ruim 53.000 toenam.26 Tot die tijd was er vrijwel niet buiten de singels gebouwd. Alleen langs de verschillende uitvalswegen was een bijna continue randbebouwing ontstaan, afgewisseld met kleine buurtjes van enkele straten. Rondom de stad werd de grond vooral gebruikt voor tuinderijen, wasserijen en blekerijen. In 1902 trad de Woningwet in werking. Een van de voorschriften in de Woningwet was dat grote gemeenten een uitbreidingsplan moesten opstellen voor de ontwikkeling van hun grondgebied buiten de bebouwde kom. In Leiden werden vooral woningbouwlocaties vastgelegd in het - inmiddels alweer aangepaste - plan van 1907. De rooilijnen werden vastgesteld, er werden brede boulevards en pleinen ontworpen voor het toenemend verkeer. Voor de industrie werd geen ruimte meer ingepland, in Leiden was dit niet meer nodig, zo was de opvatting. Na deze uitbreiding waren er verschillende bouwinitiatieven van particulieren die kleine op zichzelf staande huizenblokken lieten bouwen. Vooral langs de Witte- en de Zoeterwoudsesingel is zo een aantal architectonisch interessante blokken tot stand gekomen. 13. Verkavelingskaart Gemeente Leiden, 1947. 41
In 1920 werd opnieuw grondgebied van de omringende gemeenten geannexeerd. Hierdoor werd het grondoppervlak van de gemeente Leiden bijna tweemaal zo groot. Het communistische raadslid J. A. N. Knuttel diende in 1925 een voorstel in om een nieuw uitbreidingsplan te laten maken, omdat men nog steeds met het inmiddels verouderde plan uit 1907 werkte. De opdracht tot het herzien van de uitbreidingsplannen en het ontwerpen van een aangepast plan werd gegeven aan het gerenommeerde Rotterdamse architectenbureau van de hoogleraar van de Technische Hogeschool Delft, GranprÊ Molière, en zijn partners Verhagen en Kok. Het definitieve ontwerp werd 1929 aangeboden. Het resulteerde in het uitbreidingsplan van 1933, waarvoor de samenhang tussen woningbouw, verkeerscirculatie, openbaar groen en industrie het uitgangspunt vormde. De nieuwe wijken rond het stadscentrum dienden eigen voorzieningen te krijgen, zoals kerken, scholen en winkels. Ook waren er onderlinge verbindingen tussen de wijken gepland. Deze zijn uiteindelijk niet of nauwelijks gerealiseerd. Het karakter van het plan is het best te herkennen in de wijken aan de zuidoostzijde van de stad, de Burgemeesters- en Professorenwijk. Brede straten, pleinen, groenstroken en winkels op de hoeken van de straten zijn kenmerkend voor dit gebied. Aan de kant van Oegstgeest kwamen kleinere wijken zoals de Lage Mors, de Vogelwijk en de Staatsliedenbuurt tot stand. Als de eigenlijke ontwerper van het uitbreidingsplan dat in 1933 door de gemeenteraad werd aanvaard en twee jaar later door Gedeputeerde Staten werd goedgekeurd, geldt P. Verhagen. Vanaf 1929 was het ontwerpplan al effectief, doordat bouwinitiatieven aan het ontwerp werden getoetst. Het Uitbreidingsplan 1933 is het grootste bestemmingsplan dat Leiden ooit heeft gekend. De uitbreiding van de stad zoals die de ontwerpers voor ogen stond, is vooral te vinden in de Professoren- en Burgemeesterswijk, tussen de Hoge Rijndijk en de Lammenschansweg, met als zuidelijke grens het Rijn-Schiekanaal. Het ontwerp beoogde een integrale en samenhangende visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad te geven. Kenmerkend zijn het centraal stellen van het (auto)verkeer, het tuinstadidee in compacte vorm, de scheiding van functies, de ruime wegen en het rijkelijke groen.
42
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
Kropholler en Granpré Molière worden beiden vaak gerekend tot de Delftse School, waarmee na de Tweede Wereldoorlog de traditionalisten in de stijlrichting van de afdeling Bouwkunde van de Technische Hogeschool Delft worden aangeduid. Uit het feit dat het architectenbureau van Granpré Molière de leiding had over het uitbreidingsplan, zou men de conclusie kunnen trekken dat de ontwerpmethodiek van Kropholler goed paste in het plan dat Granpré Molière voor ogen had. De reden dat Kropholler de architect is geworden van een deel van de Professorenwijk is echter een andere.
KROPHOLLER EN LEIDEN Nadat op 12 februari 1929 het Stadhuis in Leiden was afgebrand, werd een prijsvraag uitgeschreven voor gedeeltelijke nieuwbouw van het Stadhuis. In 1933 werd door de Raadhuis Advies Commissie het ontwerp van C. J. Blaauw verkozen boven de inzending van Kropholler. Het feit dat in het winnende ontwerp van Blauw de rooilijnen waren overschreden, leidde tot een storm van protesten.27 Door de commissie werd de deelnemende architecten de gelegenheid geboden om een nieuw ontwerp in te zenden, maar dit werd door hen niet geaccepteerd. De commissie werd verder wraakgevoelens verweten jegens A. J. Kropholler, omdat hij in zijn hoedanigheid van lid van de Schoonheidscommissie van Den Haag leden van de Raadhuis Advies Commissie zou hebben tegengewerkt.28 Het verloop van deze ontwerpwedstrijd kan worden gezien als een uiting van de toenmalige strijd tussen de Nieuwe Zakelijkheid en de traditionele architecten. Vaak stond de uitslag van een wedstrijd al van te voren vast, doordat bij een jurering de voorkeur werd gegeven aan een van de twee stromingen, puur vanuit de samenstelling van de jury. Voor Kropholler vormt de Leidse raadhuiskwestie een belangrijk breekpunt. Na het op deze manier verliezen van de opdracht voor het stadhuis heeft hij uitgesproken dat hij nooit meer iets in Leiden zou bouwen.29 In 1933 brandde de St. Petruskerk aan de Langebrug in het centrum van Leiden volledig af. Al vrij snel vroeg het kerkbestuur de jonge ir. H. Van Oerle, die nauw verbonden was met de kerk, de nieuwbouw te ontwerpen. Van Oerle zag zichzelf als te jong en te onervaren voor deze opdracht en hij riep de hulp in van Kropholler. Van Oerle en Kropholler kenden elkaar van de Technische Hogeschool Delft, waar
43
44
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
van Oerle student van Kropholler was geweest.30 Kropholler ging in eerste instantie niet in op het verzoek van Van Oerle, omdat hij nog steeds wrok voelde wegens de Leidsche raadhuiskwestie. Pas na lang aandringen door van Oerle nam Kropholler de opdracht aan onder een aantal voorwaarden. Het ontwerp mocht niet te ver buiten de stad worden gebouwd. Het stedenbouwkundig uitbreidingsplan moest op een aantal punten worden aangepast. Een van de aanpassingen was de wijziging van de perceelvorm in een driehoekige vorm. Een andere voorwaarde was dat er voor de kerk een groot kerkplein zou komen. Aan de eisen van Kropholler werd voldaan. Hij kon beginnen aan een van de grotere projecten van zijn carrière. Naast de kerk, de pastorie en een parochiegebouw werden er ook rondom de kerk circa 70 woningen gepland. Hoewel de naam Van Oerle steeds duidelijk staat vermeld bij de beschrijvingen van dit project, is Kropholler de hoofdontwerper van het project geweest. Het ontwerp is in uitgesproken Krophollerstijl uitgevoerd, ook vanuit de kennis van het feit dat van Oerle student is geweest van Kropholler, valt af te leiden dat Kropholler in het ontwerpproces veel invloed heeft gehad. 14. Situatietekening voor de nieuwe wijk en de aansluiting op het centrum van Leiden. Het uiteindelijke stedenbouwkundige ontwerp verschilt van deze tekening. 15. Leiden - Langebrug, St. Petruskerk. Prentbriefkaart. 45
ONTWERPSCHETSEN VOOR DE NIEUWE WIJK
Als voorloper van de St. Petruskerk en de woningen rondom kan een project van Kropholler in Scheveningen uit 1913 worden beschouwd. Dit project bestond, net als het latere project in Leiden, uit een kerk die op een slimme manier was geplaatst in een kleine woonwijk. Het project is nooit uitgevoerd, maar de ontwerptechniek van de houten maquette van deze kerk en de 22 woningen eromheen heeft Kropholler bij latere ontwerpen als de St. Petruskerk en de woningen rondom, opnieuw toegepast. Van Oerle noemt de heer H. P. Jansen, die een bouw- en woningbureau aan de Oude Singel had in Leiden, als een belangrijke schakel in het tot stand komen van de St. Petruskerk en de woningen rondom.31 De locatie kwam te liggen tussen het verlengde van de Koninginnelaan en het verlengde van de Van der Brandelerkade. Van Oerle schrijft: “Een van de moeilijkste en tevens meest beslissende factoren bij den bouw van een nieuwe kerk is de keuze van het terrein.�32 De kerktoren werd door zijn grote hoogte automatisch als een bepalend stedenbouwkundig element gezien en vormde de basis van het stedenbouwkundige ontwerp. Het bouwterrein lag aan alle zijden vrij. Waar nu de brede Lammenschansweg loopt als grote invalsweg naar het centrum van Leiden, kwam een park ter afscherming van de wijk van eventueel in de toekomst te realiseren woningen. Door dit park liep parallel aan de tramlijn naar Den Haag een pad met de naam Philosofenpad.
16. Nieuw plan getekend op het bestaande stedebouwkundig verkavelingssplan. 47
In het St. Petrus kerkarchief bevindt zich een aantal vroege schetsen en tekeningen van de eerste ideeën en indelingen, waarin Kropholler binnen het bestaande stedenbouwkundig plan blijft. Een tekening in het archief van de kerk met de titel “Oorspronkelijke situatie” laat de oorspronkelijk geplande stedenbouwkundige situatie zien, waarbij de nieuwe kerk in een hoek is geplaatst. Daaromheen zijn twee woningblokken getekend, een vierkant blok en een blok dat een driehoekige vorm heeft met een afgesloten binnenruimte. Onduidelijk is van wiens hand deze tekening is. Het zou een eerste aanzet van Kropholler kunnen zijn om de kerk in het bestaande stedenbouwkundige plan in te passen, het kan ook de situatie weergeven zoals die bestond voordat Kropholler de opdracht aannam. Een andere tekening laat de oorspronkelijke stedenbouwkundige situatie zien als onderlegger met daaroverheen het nieuwe plan van Kropholler dat aan het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan voorbijgaat (afb. 16). De straat tussen de twee gebieden is geamoveerd waardoor een groot bouwterrein met een totaal oppervlak van 20.000 m2 is ontstaan. De oriëntatie van het blok en de kerk is richting de Lammenschansweg gedraaid. Over het algemeen vertonen de verschillende versies van de schetsen veel gelijkenis. Er wordt gevarieerd in huizenaantallen, in de plaatsing van de pastorie en het parochiegebouw, en in de hoekoplossingen van diverse woningen. De verkavelingsplattegrond, schaal 1 : 10.000, van de gemeente Leiden laat het ontwerp van Kropholler zien in de verkavelingsstructuur van de stad Leiden. Er vallen twee zaken op. Ten eerste is de uitgesproken driehoekige vorm van het kavel nergens anders in de stad terug te vinden. Verder springt het blok er qua schaalgrootte duidelijk uit, het is grootschaliger opgezet dan de wijkstructuren rondom. De nieuwe wijk ligt net buiten de singels van Leiden, de locatie dichtbij het centrum, zoals Kropholler die had bedongen. In het oorspronkelijke plan was het in twee gebieden gedeeld: een rechthoekig blok aan de latere Lorentzkade en een driehoekig blok, van elkaar gescheiden door een straat in het verlengde van de Van’t Hoffstraat. 17. Situatieschets van Kropholler ter plaatse van de pastorie aan de Lorentzkade. Afb. 14 en afb. 20 tonen een nooit uitgevoerde ontwerpvariant van de aansluiting van de Cronesteinkade in relatie tot de pastorie. 49
51
In de inlichtingenfolder, die dateert van voor de start van de bouw, zijn in de tekeningen een aantal verschillen met het uiteindelijk gebouwde project zichtbaar, zowel op stedenbouwkundig niveau als op woningschaal. Op stedenbouwkundige schaal zijn er een aantal aanpassingen geweest ten aanzien van de uitvoering van het oorspronkelijke stratenplan. Het verlengde van de Van der Brandelerkade, nu de Lorentzkade, was getekend met woningrijen aan weerszijden, opgedeeld door water. Uiteindelijk is er een enkele rij huizen geplaatst en is na de oorlog aan de noordkant van de Lorentzkade een school geplaatst. Op de situatietekening in de inlichtingenfolder (afb. 14) is verder de Cronesteinkade, die parallel loopt aan de Thorbeckestraat, net als de Lorentzkade, ontworpen als een brede weg met water in het midden. De Cronesteinkade vormde in dit ontwerp een belangrijke verbinding met de Lorentzkade en gaf de pastorie een prominente plaats aan de westzijde van het kruispunt. Uiteindelijk is deze verbinding van de Cronesteinkade met de Lorentzkade niet tot stand gekomen, waardoor de pastorie, in plaats van op een hoek, in het midden van de Lorentzkade gesitueerd is. In het kerkarchief is een schets van Kropholler aanwezig (afb. 17) waarop de uiteindelijke ontwerpoplossing van de pastorie getekend is. Voor Kropholler was voor het ontwerp van de nieuwe wijk de plaatsing van de kerk een van de belangrijkste aspecten. Het front van de kerk richtte hij, anders dan in zijn ontwerpen tot dan toe, niet op een van de hoeken van het bouwterrein. Dit was niet mogelijk in verband met de oriëntering van het gebouw op het oosten. In plaats daarvan werd de kerk geprojecteerd in het centrum, met het priesterkoor naar het oosten en de toren naar het westen. Een van de uitgangspunten van Kropholler was om een belangrijk gebouw zoals in dit geval de St. Petruskerk, een goede positie te geven ten opzichte van de bebouwing rondom. Hij bekritiseerde de methode waarbij een kerk eenvoudigweg werd geprojecteerd op een stuk land dat eigenlijk voor woningbouw was bestemd. Voor het ontwerp van de St. Petruskerk is de manier waarop de kerk geplaatst is in de wijk, van groot belang. De kerk werd door Kropholler en van Oerle gezien als een gebouw dat door zijn functie en representatief karakter een bijzonder gebouw was in de stad. Hieraan waren een aantal ruimtelijke voorwaarden verbonden: “De kerk behoort zoo mogelijk te liggen aan een ruim plein; geheel de groepeering der huizen en de planeering der straten van het stadsdeel dient zich naar haar te richten”.33 Voor de St. Petruskerk kwam
52
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
een plein waarlangs aan weerszijden een huizenrij is gebouwd. De St. Petruskerk is op hogere grond gebouwd dan de omliggende bebouwing. Via een lichte helling loopt men over het kerkplein naar de hoofdingang van de kerk. Kropholler was van mening dat een gebouw op deze wijze boven zijn omgeving verheven kon worden. Hij vergeleek dit met de ligging van de Griekse tempel op een plateau of een heuvel.34 Op het kerkplein heeft Kropholler twee bakstenen lantaarns geplaatst met aan de basis rondom een zitplek, waarop vroeger de wandelaars in het parkje aan de latere Lammenschansweg konden rusten. Het fungeerde als ontmoetingsplaats voor de bewoners van de wijk met mensen uit de omgeving. Om het aanzicht van het blok huizen zo symmetrisch mogelijk te maken heeft Kropholler de pastorie niet naast de kerk gesitueerd, maar erachter, en opgenomen in de achter de kerk geplande bebouwing. De pastorie vormt op deze wijze een verrassende onderbreking in de huizenrij aan de Lorentzkade. De pastorie bezit aan de voorzijde een soortgelijke toegangspartij als het verzorgingstehuis in Vught, een ontwerp van Kropholler uit 1933. In het plan is een groot gebied achter de kerk gereserveerd voor het parochiegebouw. Tijdens de bouw waren de financiële middelen ontoereikend en men heeft toen besloten om het gebied bestemd voor het parochiegebouw braak te laten liggen en dat gebouw op een later tijdstip te realiseren. Dit is echter nooit gebeurd, in de jaren ‘60 is een deel van het terrein aan de firma Zirkzee verkocht, die hier een winkel heeft gebouwd. Later is het laatste deel van deze kavel ook aan Zirkzee verkocht. Van de opbrengst is de kerk in het begin van de jaren ‘90 aangepast.
18. Schets, opzet van een mogelijke verkaveling. Parochiehuis ingesloten in de huizenrij.
53
19. De donker gekleurde woningen aan de Lorentzkade zijn als laatste van het complex gebouwd. De kavel bestemd voor het parochiegebouw (kavel 5426) is onbebouwd. 55
UITGANGSPUNTEN ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM De kerk met woningblok in Leiden is qua omvang een van de grootste door Kropholler gebouwde projecten. Aan de St. Petruskerk en de woningen rondom zijn de typische stijlkenmerken van Kropholler af te lezen. In dit blok heeft hij zijn uitgangspunten in sterke mate kunnen verwerkelijken. Vanuit Krophollers denkwijze, gebaseerd op uitgangspunten van Viollet le Duc, gelden voor elk type gebouw voorwaarden van waaruit het wordt opgebouwd. De keuze voor baksteen voor de woningen rondom de St. Petruskerk ligt voor de hand, deze is deels conform de al eerder genoemde uitgangspunten van Kropholler. In zijn boek “Lijn en vorm, licht en kleur in bouw- en aanverwante kunst” schrijft Kropholler dat “uit de materieele en geestelijke gesteldheid van den mensch de door hem geschapen bouwvormen, althans voor een groot deel voortkomen.”35 Hij bedoelt hiermee dat de materialen van gebouwen voor betergestelden aan hogere eisen moesten voldoen, terwijl voor landelijke bedrijfsgebouwtjes stro en leem in een soort van improvisatietechniek prima voldeden. Kropholler schrijft dat woningen zijn gebaseerd op algemene doelmatigheidsvormen. Op de meest verschillende plaatsen en in de meest uiteenlopende periodes treft men dezelfde gebouwen of onderdelen van gebouwen aan die op dezelfde wijze zijn gevormd, omdat de vormen een direct gevolg zijn van het in wezen gelijke leven met zijn materiële behoeften aan beschutting, verkeer, licht en warmte, of in warmere streken schaduw.36 Vormen als het schuine of platte dak, de wand, de vlakke vloer, de trap, de deur, het venster en de vuurhaard verlenen elk gebouw een grondtoon van harmonie met het leven, die onontbeerlijk is. Kropholler zoekt naar praktische oplossingen die aan het bouwen als uitvloeisel van het leven vorm geven. Het platte dak is niet gelijkwaardig aan het schuine. Het platte dak dekt wel, maar vertolkt dit niet, door zijn onzichtbaarheid.37 In Krophollers ogen kan een dak dat niet zichtbaar is, ook niet voorzien in zijn functie van beschutten. In zijn ogen is het schuine dak de beste vorm. Het is een regelrecht antwoord van de bouwer op weer
56
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
en wind. Het schuine dak geeft ook aan dat er iets is dat waard is om beschut te worden. Alle huizen rondom de St. Petruskerk hebben schuine daken, de huizen zijn als een teken van waardigheid door Kropholler bekroond met een dak. Het schuine dak is een belangrijk thema van Kropholler omdat dit uitgangspunt lijnrecht tegenover de platte daken van de nieuwe zakelijkheid staat. De ruimte onder het steile dak wordt door Kropholler vanuit functioneel opzicht niet als woonruimte gezien. �Waar het toch als zoodanig gebruikt wordt en van groote vensters voorzien, gaat dit ten koste van de soliede dichtheid die zijn eigenlijke bestaansreden vertolkt.� 38 Kropholler probeert in zijn gebouwen een zekere vorm van regelmaat te laten terugkomen. De grootte van de afzonderlijke delen moest goed afgewogen worden ten opzichte van het grotere geheel. De verschillende onderdelen moesten ook voldoende kleurtegenstelling bevatten om in het totaalbeeld een rol van betekenis te spelen. Hij wilde een bepaalde vormlogica op een consequente manier doorvoeren. In het ontwerp van de St. Petruskerk en de woningen rondom is dit goed gelukt. Dit ontwerp is de fysieke uitwerking van zijn geschreven teksten. 20. Stedenbouwkundig plan, het parochiegebouw is verplaatst tussen de woningen. De woningtype aanduidingen zijn in een latere publicatie verwisseld. 57
58
BESCHRIJVING ST. PETRUSKERK
Het grondplan van de St. Petruskerk herinnert aan het grondplan van de oude St. Petruskerk aan de Langebrug in Leiden. Het ontwerp uit 1934 is traditioneel van opzet: aan de westzijde de grote gesloten toren, de kerkruimte bestaande uit drie beuken, waarvan de brede middenbeuk aan beide zijden door een op twee zuilen rustende arkade van de smallere en lagere zijbeuken wordt gescheiden, afgesloten met het priesterkoor. De kerkbeuken zijn afgedekt met een vlakke zoldering op moer- en kinderbinten. De moerbinten van hoofdbeuk en zijbeuken zijn in de steunberen verankerd. De kerk is aan de buitenzijde gemetseld in Ouderzorgsteen van groot formaat met toepassing van L채rchen Tufsteen,39 waardoor het bouwwerk een middeleeuws karakter heeft gekregen. Uitgangspunt vormde de ambachtelijke zuiverheid, het metselwerk is zowel binnen als buiten niet gecamoufleerd door een pleisterlaag, de constructie is duidelijk zichtbaar en wordt met natuurstenen accenten benadrukt. Het interieur van de kerk is gemetseld van kalkzandsteen met toepassing van witte Noorse graniet. De grootste lengte van de kerk is 60 m bij een breedte van 36 m. De toren is 70 meter hoog en heeft een vierkant grondvlak van 10 bij 10 meter. De dakruiter achterop het dak van de kerk boven het priesterkoor was 1960 40 in zo slechte staat dat deze is verwijderd. In 1990 is het interieur van de kerk gewijzigd ten behoeve van een betere viering. Het koor is naar voren verplaatst om dichter bij de bezoeker te zijn en de kerk kleinschaliger en gemoedelijker te maken. De aanpassingen onder leiding van architect Jules Kirch zijn overeenkomstig de uitgangspunten van Kropholler gedaan. De door Kropholler zelf ontworpen interieurelementen zijn herkenbaar gebleven.
21. Aquareltekening St.Petruskerk.
59
22. Hoofdingang St. Petruskerk, boven de deur is een dunne schets te zien van een beeltenis. In 1996 is hier een kunstwerk van staal geplaatst. 23. Voorgevel St. Petruskerk gezien vanaf de Lammenschansweg. 61
BESCHRIJVING WONINGEN RONDOM ST. PETRUSKERK In het ontwerp voor deze wijk is de meeste aandacht uitgegaan naar de kerk. Voordat er overeenstemming was over de door Kropholler voorgestelde woningbouw, was de bouw van de kerk al in een vergevorderd stadium. Als laatste zijn de huizen aan de Lorentzkade gebouwd. De woningen zijn eenvoudig van opzet en niet door grote vernieuwingen gekenmerkt. De onderlinge compositie van de huizen maakt het tot een interessant geheel. De standaard rijtjeshuizen worden afgewisseld met de meer uitgesproken hoekhuizen die vaak extra ruimtes bevatten en schuine ruimtes. Er zijn door Kropholler 8 verschillende types woningen ontworpen. In de door het Bouw- en woningbureau H.P. Jansen uitgegeven inlichtingenfolder worden deze varianten omschreven en afgebeeld met aanzichten en plattegronden. Op de eerste pagina van de folder staat een stedenbouwkundige tekening, waarop de omliggende woningblokken en de aansluiting met de bestaande stedelijke omgeving staan weergegeven. De korte verbindingsroute tussen de St. Petruskerk en de stad, die via de latere Lammenschansweg en de Korevaarstraat loopt, wordt in de folder benadrukt als belangrijk voordeel van het nieuwe complex: “De afstand is n.l. niet meer dan 5 minuten gaans, terwijl het groote bezwaar van andere buitenwijken (welke bovendien op grootere afstand van de stad liggen) als het wachten voor spoorwegovergangen en bruggen, voor dit nieuwe complex in het geheel niet bestaat.”41 In de inlichtingenfolder, die dateert van voor de start van de bouw van de woningen, is in de tekeningen een aantal verschillen met het uiteindelijk gebouwde project zichtbaar, zowel op stedenbouwkundig niveau als op woningschaal. In deze folder staan acht verschillende basistypen van A t/m H duidelijk beschreven. In de stedenbouwkundige plattegrond is aangegeven welk type woning op welke plek in de wijk was gepland. Er zijn vier categorieën woningen: de hoekhuizen, de herenhuizen (F), de kleine middenstandswoningen (G) en tenslotte de beneden24. Vogelvlucht St. Petruskerk. 63
25. Type A Hoekhuis (Lammenschansweg hoek v.d. Brandelerkade) met voor-, achter- en zijtuin, Garage enz., (desgewenscht provisie- en centrale verwarmingskelder); verder bevattende: begane grond: Vestibule, Hal, Salon, Huiskamer, Wachtkamer, Spreekkamer. 1ste ĂŠtage: Hal, 4 zeer ruime Kamers, waarvan een met Balkon, Badkamer met ingebouwd bad. 2de ĂŠtage; Hal, 3 Kamers en Zolder.
64
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
26. Type B Hoekhuis bij Kerkplein met voor- en achtertuin, (desgewenscht met provisie en centraleverwarmingskelder); verder bevattende: begane grond: Vestibule, Hal, 2 Kamers (suite), Kinder-of Tuinkamer, Keuken met provisiekast. 1ste ĂŠtage: Hal, 3 groote Kamers, waarvan een met groot balkon, Badkamer met ingebouwd bad. 2de ĂŠtage: Hal, 3 groote Kamers en Zolder.
65
27. Type C Hoekhuis bij Kerkplein met voor- achter en zijtuin, (desgewenscht met provisie en verwarmingskelder), verder bevattende: Vestibule, Hal, 2 Kamers (suite), Hoekkamer, Keuken en Provisiekast. 1ste étage: Hal, 3 groote Kamers, waarvan een met Balkon, Badkamer met ingebouwd bad. 2de étage: Hal, 3 Slaapkamers en Zolder.
66
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
28. Type D Hoekhuis KoninginnelaanLammenschansweg met voor-, achter- en zijtuin; verder bevattende: Vestibule, Hal, Salon met Serre, Eetkamer met Serre, Keuken. 1ste etage: Hal, 4 Slaapkamers, waarvan een met Balkon, Badkamer met ingebouwd bad. 2de etage: Hal, 2 Slaapkamers, Zolder.
67
29. Type E Hoekhuis bij Kerkplein met voor- en achtertuin, (desgewenscht met provisie en centraleverwarmingskelder), verder bevattende: Vestibule, Hal, 2 kamers (suite), Tuinkamer en Keuken. 1ste etage; hal, 3 groote kamers, waarvan een met balkon, 1 kleine kamer, badkamer met ingebouwd bad. 2de etage; hal, 2 kamers en Zolder.
68
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
30. Type F Heerenhuizen (Kerkplein en bij Lammenschansweg) met Voor- en Achtertuin, Schuur en Achteruitgang. Verder bevattende: Begane grond: Vestibule, Gang met Garderobe, W.C, Keuken, ruime Kamers (suite) met Erker enz.: Eerste Etage: Portaal, W.C.,groote Voorkamer, Cabinet, groote Achterkamer met Balkon, Badkamer met ingebouwd Bad en vaste Waschtafel; 2de Etage. 2 Slaapkamers en Zolder.
69
31. Type G Kleine Middenstandswoning ( aan het verlengde van de Van der Brandelerkade) met Voor- en Achtertuin, Schuur en Achteruitgang. Verder bevattende: Begane grond: Gang, W.C., Kast, Keuken, 2 Kamers ( suite) Eerste etage; groote Voorkamer met vaste Waschtafel: achter 2 Slaapkamers; Tweede Etage is Zolder.
70
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
32. Type H Beneden- en Bovenwoning, verlengde van Koninginnelaan Benedenwoning met Voor-en Achtertuin, Schuur en Achteruitgang: verder bevattende: begane grond: Vestibule, Gang, Kasten, W.C., Keuken, 2 Kamers (suite) met Erker en ‘n ruime Slaapkamer aan voor- of achterzijde; Bovenwoning bevat: 1ste Etage: 1 Slaapkamer; 2de Etage: 1 Slaaplkamer
71
en bovenwoningen (H). De hoekhuizen hebben ieder een eigen letter van A t/m E. De architectonisch meest interessante plattegronden zijn te vinden in de hoekoplossingen waar twee verschillende rijtjeshuizen onder een hoek bij elkaar komen. Hier zijn de woningen vaak voorzien van één of meer extra vertrekken, dat maakt deze huizen ruimer en luxer dan de aangrenzende rijtjeshuizen, maar zij missen een achtertuin. Bij het ontwerpen kon worden ingespeeld op wensen van de toekomstige bewoners. Een aantal huizen werd voorzien van een spreek- en wachtkamer vanuit de verwachting dat de huizen plaats zouden gaan bieden aan een artsenpraktijk of notariskantoor. 42 Het woontype G, de kleine middenstandswoning, stond gepland aan het verlengde van de Van der Brandelerkade, de latere Lorentzkade, maar is uiteindelijk vervangen door de grotere woningen type F, in de inlichtingenfolder nog de ‘Heerenhuizen’ aan het Kerkplein en bij de Lammenschansweg. Opmerkelijk is dat de huizenrij Lorentzkade 1-16 als laatste is gereedgekomen, mogelijk heeft men op de woonvraag en de kopersbehoefte ingespeeld met veranderingen in een late fase. Verschillen ten opzichte van het type F zoals in de folder beschreven, betreffen onder meer de plaats van de tussendeuren tussen de twee kamers op de begane grond, de plaats van het toilet op de verdieping, en de indeling van de zolderverdieping. Lorentzkade 2-16 wijkt bovendien af door de vorm van de dakkapellen en het ontbreken van het balkon. In een tweede, zes pagina’s groot ‘herenhuisdocument’, bedoeld voor serieus geïnteresseerde kopers, worden de ’herenhuizen’ beschreven op materiaalniveau. Het document is vrijwel zeker na de inlichtingenfolder gepubliceerd, omdat de situatietekening schaal 1 : 2.000 gedetailleerder is in opzet, een aantal bouwkundige details preciezer is uitgewerkt en de weergave minder verschilt van het complex zoals dat uiteindelijk is gebouwd. Dit document, dat ”alle te bouwen herenhuizen aan het Kerkplein tegenover de Lammenschansweg en tegenover het Plantsoen in het verlengde van de Koninginnelaan” betreft, laat een andere indeling van woningtypen zien. Op de situatietekening staan deze huizen met A, B, C, E en G aangegeven. Met A, B, C en G worden de verschillende hoekhuizen aangeduid. 33. “In de suitewand ingebouwde buffetkastjes te maken met eiken dekblad volgens nader te maken details.” (Herenhuisdocument).
73
Het type herenhuis, hier als ‘het normale type E’ aangeduid, wordt beschreven, aanzichten en plattegronden ervan zijn weergegeven. Kenmerkend voor dit type is de op de verdieping tussen voor- en achterkamer ingebouwde badkamer. Dit type herenhuis komt niet voor in de inlichtingenfolder. Door materiaalkeuze en bouwwijze waren de woningen rond de Petruskerk meer geschikt voor beter gesitueerden. Het bouwen met baksteen en hout was doorgaans bewerkelijk en daardoor duur. Voor sociale woningbouw was Krophollers wijze van bouwen niet geschikt, tenzij concessies werden gedaan ten opzichte van het materiaalgebruik zoals bijvoorbeeld in andere projecten is gebeurd, waar de huizen wat het interieur betreft zeer eenvoudig werden uitgevoerd, dus gangen en vloeren niet werden betegeld en voor alle onderdelen van het huis de goedkoopste houtsoort werd gebruikt. Dit was echter niet het geval bij de woningen rondom de St. Petruskerk. Het idee was om ze het karakter te geven van deftige burgermanshuizen. De woningen werden voorzien van glas-in-loodramen en luxe schuifdeuren scheidden de kamers en suite.
74
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
34. Advertentie uit de De Leidsche Courant voor de nieuwe wijk rondom de St. Petruskerk onder het artikel “Een mooie nieuwe wijk, waarin de St. Petruskerk, te Leiden� geschreven door H. van Oerle en A. J. Kropholler. 35. Aanzicht en plattegrond van de herenhuizen, aangeduid met typeletter E (Herenhuisdocument). 75
BREUK MET DE BNA EN DE TWEEDE WERELDOORLOG In de ogen van Kropholler, maar ook van anderen, had de BNA aan het eind van de jaren twintig zijn objectiviteit verloren. De BNA stelde zich steeds positiever op ten aanzien van de moderne stromingen en afwijzend tegenover de traditionalisten, waartoe Kropholler behoorde. Tot 1927 is er veel aandacht voor zijn werk en publiceert Kropholler regelmatig in het Bouwkundig Weekblad. Daarna breekt er een periode aan waarin zijn werk wordt geweigerd voor publicatie. In 1932 besluit Kropholler dan ook uit de BNA te stappen.43 De afscheiding van de BNA werd hem niet noodlottig. Kropholler had binnen eigen kring een goede reputatie opgebouwd, waardoor hij opdrachten kreeg en zelfs jonge architecten aan werk kon helpen. Bij de bewoners van het woningenblok rond de Petruskerk gaat over Kropholler het verhaal over zijn houding tijdens de Tweede Wereldoorlog ten opzichte van de Duitse bezetter: hij zou ‘fout’ zijn geweest. Ik heb geprobeerd mij een beeld te vormen van Krophollers opstelling in die periode, zo kort na de oplevering van de Petruskerk. Op grond van een aantal bronnen ontstaat een genuanceerder beeld. De scriptie van A. Kramer geeft alle nadruk aan de verwevenheid van Kropholler met de rooms-katholieke kerk en interpreteert zijn handelen in architectuurkringen en de maatschappij vanuit de daarbij horende denkpatronen: het afschermen en afzetten tegen andersdenkenden en het proberen tegen te houden van moderniseringen die niet pasten in de ideologie van de rooms-katholieke kerk. Kropholler stond lijnrecht tegenover de opvattingen van de Nieuwe Zakelijkheid (functionalisten). Hierin lag een parallel met politieke uitgangspunten van de NSB.
76
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
Vele katholieken hadden aanvankelijk een sympathie voor de programmapunten van de NSB. Na 1934-1935, toen de NSB steeds extremistischer werd onder invloed van de fascistische actievoerders, veranderde deze houding.44 In de doctoraalscriptie van A. M. Dolne wordt de periode tussen het uittreden uit de BNA en de Tweede Wereldoorlog in een ander perspectief gezet. Al in de inleiding van zijn scriptie schrijft Dolne over de grote sympathie van Kropholler voor de ideeën van het nationaalsocialisme die hem een vooraanstaande plaats onder de architectenleden van de Kultuurkamer zou hebben bezorgd.45 Ook Dolne richt zich op overeenkomsten tussen uitgangspunten van de nationaalsocialisten en die van de rooms-katholieke kerk en dus van Kropholler. Aan de slechte relatie van Kropholler met de BNA wordt in deze scriptie voorbijgegaan, terwijl dit feit toch van groot belang is. Dolne stelt dat de BNA in 1940 is opgericht,46 in werkelijkheid is de BNA, vanuit het samengaan van twee organisaties, in 1919 ontstaan. 47 Dolne constateert verder dat Kropholler na de oorlog nog maar enkele opdrachten heeft uitgevoerd. Hij concludeert dat de politieke en maatschappelijke houding van Kropholler gedurende de oorlogsjaren er de oorzaak van is geweest dat Kropholler na 1945 vrijwel geen contacten heeft onderhouden met andere architecten in Nederland. Derks, Kuyt en Roding, de auteurs van het boekje “Kropholler (1881-1973), Terugkeer tot de Hollandse architectuurtraditie”, gaan het uitvoerigst in op de oorlogsjaren en op de straf die Kropholler na de oorlog wordt opgelegd. In 1946 is door de inmiddels gezuiverde BNA bij de Ereraad voor Architectuur een aanklacht ingediend tegen Kropholler, vanwege de publicatie van het artikel “ Die Niederländische Baukunst”48 in het novembernummer van 1941 van het Duitse tijdschrift “Monatshefte für Baukunst und Städtebau”. De Ereraad voegde daar zelf nog een viertal verdachte handelingen aan toe. De uitkomst van deze aanklacht was dat de Ereraad vond dat Kropholler op een makkelijke en naïeve manier ‘zijn gram had proberen te halen’49 ten opzichte van de BNA, waarmee hij op vijandelijke voet stond. De straf die werd opgelegd bestond uit een publicatieverbod tot 1 januari 1950 en een geldboete van f 1000,-. Bouwen werd hem echter wel toegestaan.
77
Gedurende zijn carrière komt Kropholler vaak in aanvaring met anderen. Kropholler kiest standvastig een eigen weg en heeft sterke eigen opvattingen. Na zijn uittreden uit de BNA gebruikt Kropholler de hem tijdens de oorlogsjaren geboden mogelijkheid zijn architectuuropvattingen via publicaties verder uit te dragen. De veroordeling door de Ereraad kan worden gezien als een wreking van de BNA en een afrekening met de traditionele architectuur van Kropholler. Ook daarna nog probeert de BNA Kropholler onder verwijzing naar de jaren 1941, 1942 50 in diskrediet te brengen: voor de wederopbouwplannen voor het Korte Voorhout in Den Haag wordt Kropholler door toedoen van de BNA gepasseerd. Het idee van de “foute” Kropholler is vooral in de hand gewerkt door J. J. Vriend die in de jaren zestig en zeventig een grote populariteit had onder architectuurstudenten. In zijn boek: “Links bouwen rechts bouwen. Aantekeningen over architectuur en politiek” van 1974 zet hij Kropholler neer als collaborateur met de bezetter. De tegenwerking die Kropholler na de oorlog ondervond, had tot gevolg dat hij nog vaker dan vroeger naar de pen greep om zijn bouwstijl te verdedigen en zijn ideeën over bouwkunst aan de vele ‘dwalenden’ duidelijk te maken.51
78
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
36. Ansichtkaart: zicht op de Lorentzkade.
79
Voetnoten 1. E. v Kessel, M. Kuperus: Margaret Staal-Kropholler, Architect 1891-1966 (Rotterdam: 010, 1991) p. 9. 2. Ibid. p. 10 3. A.M. Dolne: A. J. Kropholler 1882-1973, Leven en werk (Doctoraalscriptie Nijmegen, 1980) p. 26. 4. Ibid. p. 27. 5. A. M. Dolne stelt in zijn doctoraalscriptie dat evenals Cuypers, Kropholler de diepere bedoelingen van Berlage achter het beursgebouw niet begreep. 6. A.M. Dolne: A. J. Kropholler 1882-1973, Leven en werk (Doctoraalscriptie Nijmegen, 1980) p. 28. 7. Kropholler schrijft gedurende zijn leven een groot aantal artikelen waarin hij zijn uitgesproken opvattingen uit. Voor een groot deel worden deze artikelen gepubliceerd in het Rooms-Katholiek Bouwblad, later geeft hij zijn teksten uit in eigen boekjes waarvan het laatste in 1965 verscheen. 8. A.M. Dolne: A. J. Kropholler 1882-1973, Leven en werk (Doctoraalscriptie Nijmegen, 1980) p. 88. 9. Ibid. p. 119. 10. De ideeĂŤn van Kropholler werden gepubliceerd in het Rooms-Katholiek Bouwblad. 11. A. J. Kropholler: Bouwkunst in de twintigste Eeuw, met afbeeldingen. Tekeningen door R. J. Veendorp, (Amsterdam: Van Mantgem & De Does, 1953) p. 1. 12. A. J. Kropholler: Over onzen hedendaagschen kerkbouw (Present exemplaar V. D. Schrijver januari 1925) p. 1. 13. Ibid. p. 2. 14. Ibid. p. 2. 15. Ibid. p. 3. 16. Ibid. p. 6. 17. Ibid. p. 6. 18. Ibid. p. 6. 10. Ibid. p. 7. 20. Ibid. p. 10. 21. Ibid p. 11. 22. Ibid p. 11. 23. Ibid. p. 16. 24. Ibid. p. 17. 25. Ibid. p. 17. 26 R.C.J. van Maanen: Leiden, De Geschiedenis van een Hollandse Stad, Deel 4, Leiden vanaf 1896. Onder redactie van J. C. H. Blom (Leiden: Stichting Geschiedschrijving Leiden, 2004) p. 9. 27. A. Derks, J. Kuyt, J. Roding: A. J. Kropholler (1881-1973), Terugkeer tot de Hollandse architectuurtraditie (Rotterdam: Stichting Bonas, 2002) p. 37. 28. Ibid. p. 37. 29 & 30. Gesprek op 7 Juni 2008 met W. Hettinga, voormalig stagair op het bureau H. van Oerle. 31. H. van Oerle, De St. Petruskerk te Leiden, R.K. Bouwblad 7-3-1935 Jaargang 6 Nummer 16. p. 242. 32. Ibid. p. 241. 33. Ibid. p. 241. 34. A.M. Dolne: A. J. Kropholler 1882-1973, Leven en werk (Doctoraalscriptie Nijmegen, 1980) p. 21. 35. A. J. Kropholler, Lijn en vorm, licht en kleur in bouw- en aanverwante kunst (Amsterdam: N.V. De Spieghel, 1938) p. 110. 36. Ibid p. 111. 37. Ibid. p. 112. 38. Ibid p. 115. 39. Inlichtingen Betreffende een nieuwe wijk te Leiden, Nabij de Lammenschansweg (z.g.n. Zuiderzicht) Bouw en Woningbureau H. P. Jansen. 40. www.sintpetrusleiden.nl. 41. Inlichtingen Betreffende een nieuwe wijk te Leiden, Nabij de Lammenschansweg (z.g.n. Zuiderzicht) Bouw en Woningbureau H. P. Jansen, Leiden. 42. A.M. Dolne: A. J. Kropholler 1882-1973, Leven en werk (Doctoraalscriptie Nijmegen, 1980) p. 138.
80
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
43. A. Kramer o.l.v. Dr. C. M. Rehorst: De kerken van A. J. Kropholler (Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit van Leiden, 1982) p. 17. 44. A.M. Dolne: A. J. Kropholler 1882-1973, leven en werk (Doctoraalscriptie Nijmegen, 1980) p. 44. 45. Ibid p. 1. 46. Ibid p. 51. 47. www.bna.nl/en. 48. A. Derks, J. Kuyt, J. Roding: A. J. Kropholler (1881-1973), Terugkeer tot de Hollandse architectuurtraditie, (Rotterdam: Stichting Bonas, 2002) p.38 (geciteerd naar Bouwkundig Weekblad Architectura, augustus 1941, p. 277.). 49. Ibid. p. 40. 50. In 1942 gaven de bisschoppen in Nederland aan de katholieke kunstenaars toestemming om lid te worden van de Kultuurkamer, op voorwaarde dat men niet actief zou meewerken. Zie: A. Derks, J. Kuyt, J. Roding: A. J. Kropholler (1881-1973), Terugkeer tot de Hollandse architectuurtraditie (Rotterdam: Stichting Bonas, 2002) p. 38. 51. A. Kramer o.l.v. Dr. C. M. Rehorst: De kerken van A.J.Kropholler (Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit van Leiden, 1982) p. 19.
81
Literatuur H. van Bergeijk: De Steen van Berlage, Theorie en praktijk van de architectuur rond 1895 (Rotterdam: 010, 2003). A. Derks, J. Kuyt, J. Roding: A. J. Kropholler (1881-1973), Terugkeer tot de Hollandse architectuurtraditie (Rotterdam: Stichting Bonas, 2002). A. M. Dolne: A. J. Kropholler 1882-1973, Leven en werk (Doctoraalscriptie Nijmegen, 1980). J. Droge, E de Regt, P.Vlaardingerbroek: Architectuur & Monumentengids Leiden (Leiden: Primavera, 1996).
A. J. Kropholler: Over onzen hedendaagschen kerkbouw (Present exemplaar V. D. Schrijver januari 1925). A. J. Kropholler: Lijn en vorm, licht en kleur in bouw- en aanverwante kunst (Amsterdam: N.V. De Spieghel, 1938). H. van Oerle: De St.Petruskerk te Leiden, R.K. Bouwblad 7-3-1935 Jaargang 6 Nummer 16. p. 241-243. R. C. J. van Maanen: Leiden, De Geschiedenis van een Hollandse Stad, Deel 4 Leiden vanaf 1896, Onder redactie van J.C.H. Blom (Leiden: Stichting Geschiedschrijving Leiden, 2004). Archieven
T. van Duin, K. van Ommen: Van stadspolder tot beschermd stadsgezicht, ontstaan en groei van de Professoren- en Burgemeesterswijk en Rijndijkbuurt (Leiden: Drukkerij Groen b.v. 2000).
Inlichtingen Betreffende een nieuwe wijk te Leiden, Nabij de Lammenschansweg (z.g.n. Zuiderzicht) Bouw en Woningbureau H.P. Jansen, Leiden E. v Kessel, M. Kuperus: Margaret Staal-Kropholler, Architect 1891-1966 (Rotterdam: 010, 1991). G. Knuttel Jr.: Nederlandsche Bouwmeesters, een reeks studies onder leiding van W. Retera Wzn. Met 42 afbeeldingen (Amsterdam: Van Munster’s Uitgevers-Maatschappij, 1928).
Regionaal Archief Leiden Boisotkade 2A 2311 PZ Leiden Stadsbouwhuis Leiden Archief Langegracht 72 2312 NH Leiden Nederlands Architectuurinstituut (NAi) Archief Museumpark 25 3015 CB Rotterdam
Websites A. Kramer o.l.v. Dr. C. M. Rehorst: De kerken van A. J. Kropholler (Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit van Leiden, 1982).
82
St. Petrusparochie Leiden http://stpetrus.dyndns.org
A. J. Kropholler: Eenige gebouwen en meubelen, verzameling van fotografische reproducties naar uitgevoerde werken, voorafgegaan door beschouwing over Bouwstijl (Bussum: Dr. Gustav Schueler, 1918).
Vereniging Professoren- & Burgemeesterswijk www.profburgwijk.nl
A. J. Kropholler: Bouwkunst in de twintigste Eeuw, met afbeeldingen. Tekeningen door R. J. Veendorp (Amsterdam: Van Mantgem & De Does, 1953).
W. Hettinga, Voorzitter RK Parochie St.-Petrus A. J. van den Ouweelen Frederike Bruggenkamp
Met dank aan:
A.J. KROPHOLLER ST. PETRUSKERK EN DE WONINGEN RONDOM
Herkomst afbeeldingen Omslag. Schets Vogelvlucht gezien vanaf de Thorbeckestraat. Tekening uit: Inlichtingen Betreffende een nieuwe wijk te Leiden, Nabij de Lammenschansweg. Bouw en Woningbureau H.P. Jansen, Leiden Pagina 1. Fotograaf: J. A. Bonthuis, 15 januari 1960 (A. J. van den Ouweelen) Pagina 2-3. Fotograaf onbekend (A. J. van den Ouweelen) Pagina 4-5. Fotograaf onbekend (A. J. van den Ouweelen) Pagina 6-7. Fotograaf onbekend (A. J. van den Ouweelen) Pagina 8-9. Fotograaf onbekend (A. J. van den Ouweelen) Pagina 10-11. Fotograaf: F. Rombout, 1978 (Regionaal Archief Leiden) 1. Luchtfoto Professorenwijk en de woningen rondom (www.msn.com) 2. Vogelvlucht St. Petrus. Fotograaf: F. van Dam, 2 september 1961 (A. J. van den Ouweelen) 3. Fotograaf: Peter Rieff 4. Samenwerkingslogo op documenten (St. Petruskerkarchief) 5. Blauwdruk Kropholler (Archief Stadsbouwhuis Leiden) 6. Foto uit: A. Derks, J. Kuyt, J. Roding, A. J. Kropholler (1881-1973), Terugkeer tot de Hollandse architectuurtraditie (Rotterdam: Stichting Bonas, 2002) 7. Stoel 5 uit de collectie: A. J. Kropholler en R. J. Veendorp, Werkteekeningen 1a 10 (Wassenaar: 1947) 8. Plattegrond St. Petruskerk (archief NAi) 9. Fotograaf onbekend (Regionaal Archief Leiden) 10. Pagina uit de publicatie: “Over onzen hedendaagschen Kerkbouw” door A. J. Kropholler, 1925 11. Tekening gebaseerd op de breedtedoorsnede St. Petruskerk (Archief Stadsbouwhuis Leiden) Tekening: Peter Rieff 12. De Leidsche Courant van 13 oktober 1934 (Regionaal Archief Leiden) 13. Verkavelingskaart Gemeente Leiden schaal 1 op 10.000 (A. J. van den Ouweelen) 14. Tekening uit: Inlichtingen Betreffende een nieuwe wijk te Leiden, Nabij de Lammenschansweg Bouw en Woningbureau H.P. Jansen, Leiden 15. Leiden - Langebrug, St. Petruskerk. Fotograaf J.H. Schaefer, Prentbriefkaart (A. J. van den Ouweelen) 16. Tekening uit het St. Petruskerkarchief 17. Tekening uit het St. Petruskerkarchief 18. Tekening uit het Stadsbouwhuisarchief 19. Tekening uit het Stadsbouwhuisarchief 20. Tekening uit: Inlichtingen Betreffende een nieuwe wijk te Leiden, Nabij de Lammenschansweg Bouw en Woningbureau H.P. Jansen, Leiden 21. Archief NAi 22. Archief NAi 23. Tekening uit: Inlichtingen Betreffende een nieuwe wijk te Leiden, Nabij de Lammenschansweg Bouw en Woningbureau H.P. Jansen, Leiden 24. Tekening uit: A. J. Kropholler: Bouwkunst in de twintigste Eeuw, met afbeeldingen. Tekeningen door R. J. Veendorp (Amsterdam: Van Mantgem & De Does, 1953) pag. 80 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32. Afbeeldingen en tekst uit: Inlichtingen Betreffende een nieuwe wijk te Leiden, Nabij de Lammenschansweg (z.g.n. Zuiderzicht) Bouw en Woningbureau H.P. Jansen, Leiden 33. Interieurtekening uit het document voor geïnteresseerde kopers van het herenhuis, type E (A. J. van den Ouweelen) 34. De Leidsche Courant van 14 februari 1934 (Regionaal Archief Leiden) 35. Tekening uit het document voor geïnteresseerde kopers van het herenhuis, type E (A. J. van den Ouweelen) 36. Ansichtkaart (A. J. van den Ouweelen)
83
Inhoud, vormgeving & omslagontwerp: Peter Rieff Peter Rieff (1981) studeerde Bouwkunde aan de TU Delft. Daarnaast studeerde en werkte hij in Calgary, Kopenhagen en Los Angeles. Sinds 2010 is hij werkzaam als architect voor het architectenbureau OMA (Office for Metropolitan Architecture) in Rotterdam. Deze publicatie, een uitgave ter gelegenheid van het 75-jarig jubileum van de St.Petruskerk, is gebaseerd op zijn geschiedenisscriptie, geschreven juni 2008 in het kader van de studie Bouwkunde aan de TU Delft.
Deze uitgave kwam tot stand met financiĂŤle steun van de Gemeente Leiden.
Druk: Drukkerij Sparta, Leiden Copyright Š Peter Rieff 2011 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schrijftelijke toestemming van de rechthebbenden.