Aaldrik Pot (1973) woont in het Drentse Norg, is werkzaam bij Staatsbosbeheer en schrijft regelmatig over natuur voor diverse kranten en tijdschriften. Barbara de Beaufort (1958) doorliep de kunstacademie, werd opgeleid tot pastoraal werker en woont nu in Zandeweer op het Hogeland van Groningen.
Met huid en haar
brieven over het verlangen naar buiten
Barbara de Beaufort en Aaldrik Pot
Met huid en haar gaat over de frustratie als alweer een prachtige dag achter de dichte ramen voorbijglijdt. Over het geluk van zitten in het hoge gras, een raaf boven je hoofd zien vliegen, een haas waarmee je plotseling oog in oog staat. Een brievenboek over opgaan in de natuur, al is het maar voor even.
Met huid en haar
In die zin geeft Minne, de kleinzoon van Barbara, het goede voorbeeld. Minne woont in de stad, maar is een buitenkind. Vol overgave stort hij zich op de aarde, bekijkt alles met aandacht en verwondering. De zintuigelijke manier waarop hij de natuur beleeft is bijna jaloersmakend. Hij ervaart de natuur met huid en haar. Is dit misschien wat we eigenlijk willen? En is die overgave nog haalbaar?
brieven over het verlangen naar buiten
Aaldrik Pot en Barbara de Beaufort, auteurs van De onsterfelijke nachtegalen, bleven elkaar ook na het verschijnen van dit natuurdagboek brieven schrijven, vol van een groeiend verlangen om nog vaker en intenser buiten te zijn. Dit blijkt echter niet eenvoudig, zeker wanneer het dagelijks brood vooral binnen moet worden verdiend. Valt er nog te ontsnappen aan het binnenzit-leven vol volwassen verantwoordelijkheden?
Barbara de Beaufort en Aaldrik Pot
met huid en haar
Met huid en haar Brieven over het verlangen naar buiten Barbara de Beaufort en Aaldrik Pot
Uitgeverij
kleine
Uil
Š2019 Barbara de Beaufort en Aaldrik Pot Uitgeverij kleine Uil, Groningen www.kleineuil.nl Redactie Boekproductie en epub Foto omslag Omslagontwerp Auteursportret Ontwerp binnenwerk
Desiree Moulen LINE UP boek en media bv Barbara de Beaufort 247design Jan Duker RiĂŤtte van Zwol en Mirjam Kroondijk
ISBN: 9789493170001 ISBN ePub: 9789493170018 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUD VOORWOORD 7 AALDRIK BARBARA
9 DECEMBER 2017
14
JANUARI
24
31 41 FEBRUARI 48 58 MAART 69 76 APRIL 85 91 MEI 102 114 JUNI 124 132 JULI 142 153 AUGUSTUS 163 170 SEPTEMBER 179 188 OKTOBER 197 205 NOVEMBER 211 220 DECEMBER 228 237 JANUARI 245 254 FEBRUARI DANKWOORD 263 LITERATUURLIJST 267
VOORWOORD
De onsterfelijke nachtegalen, ons vorige boek, is eigenlijk een oproep aan de lezer om naar buiten te gaan, om anders te kijken, om je te verwonderen over alles dat zich aandient en aan je voorbij trekt. In het jaar dat we het schreven, droegen we ook onszelf op om zoveel mogelijk naar buiten te gaan. Maar na dat jaar gebeurde er iets vreemds. Het bleek zelfs voor ons best lastig om het vol te houden. Er leek altijd iets anders belangrijker dan buiten zijn. We bleven elkaar brieven schrijven over onze natuurbelevenissen, vol van een groeiend verlangen om nog meer buiten te kunnen zijn – vaker, langer, vollediger. Maar het lastige is, tegenwoordig moet binnen het geld worden verdiend. Misschien is de drang naar buiten ook wel een verlangen om niet altijd maar verantwoordelijkheid te hoeven nemen. Om niet steeds voor de keuzes te staan die nu eenmaal inherent lijken aan het volwassen leven. Willen we eigenlijk gewoon weer kind kunnen zijn? Is de herinnering aan hoe we als kind konden opgaan in de natuur nooit helemaal uit ons bewustzijn verdwenen? In die zin gaf Minne, het kleinzoontje van Barbara, ons het goede voorbeeld. Minne woont in de stad, maar is een buitenkind. Vol overgave stort hij zich op de aarde, bekijkt alles met aandacht en verwondering. De zintuigelijke manier waarop hij de natuur beleeft, is bijna jaloersmakend. Hij kijkt en luistert niet alleen, maar proeft en voelt de natuur. Meestal letterlijk. En daarna ziet hij eruit als een beest. Hij beleeft de natuur met huid en haar. Met huid en haar gaat over de poging het buiten zijn op die oorspronkelijke manier te beleven. Over ‘rewilding the human life’, zoals de Britse journalist George Monbiot het noemt in zijn boek Feral. Maar ‘met huid en haar’ verwijst ook naar onze – gelukkig bijna dagelijkse – ontmoetingen met dieren en de sporen die ze achterlaten. De vragen die ze oproepen. Hun blik, die ons verleidt om hun wereld binnen te gaan. 7
Kortom, het gaat over het verlangen naar elke dag buiten zijn en de natuur Êcht beleven, met overgave, ook al is het soms maar heel even. En dit boek gaat ook over de frustratie als dat niet lukt ‌
8
DECEMBER 2017
BARBARA
10 DECEMBER 2017
Zó. Tien dagen onthouding was lang genoeg om te merken dat ik niet zonder dit dagboek kan. Of laten we niet dramatiseren: dat mijn leven er aanzienlijk minder leuk door wordt. Dus ik begin gewoon weer. In elk geval voor jou. Want we missen allebei zowel het schrijven als het lezen. Nederland is al dagen in de ban van de sneeuw. De bloedstollende voorspellingen, waarschuwingen, codes geel, oranje en zelfs rood maakten dat we vanmorgen bijna teleurgesteld naar de lucht bleven staren. Niets, behalve een enkel vlokje. In de rest van het land schijnt de witte chaos compleet te zijn, maar hier bleef het bij een ragdun dekentje. Het was moeilijk om dit menselijke wachten niet te projecteren op de tortelduif en de fazant die vanmiddag tegenover ons zaten tijdens de lunch. Fazant als een broedende kip op de grond, tussen de bevroren Oost-Indische kers (door collega Mannie treffend als ‘koude spaghetti’ omschreven), en duif op het voerhok. Compleet roerloos, wel een kwartier. Je zag alleen 9
zo nu en dan hun ene naar ons toegewende oog knipperen. Verder wachtten ze op de dingen die komen gingen. Denk ik. Want wat er werkelijk in die twee sfinxjes omging blijft voor ons, niet-vogels, een raadsel. 11 DECEMBER
Gisteravond is het sneeuwlaagje wat aangevuld. En vanmorgen durfde ik niet meer op de fiets over de ijsbaan waarin onze betonweg is veranderd. Maar verder windstil hier. Grijs, droog, afwachtend weer. Ik voel me wat schuldig dat ik zo geniet van alle vogels die nu op het voer afkomen. Een soort ramptoerisme is het toch wel. Maar wat zijn ze prachtig, in hun gloeiend rood en oranje, geel en blauw, als kleine kostbaarheden afstekend tegen het grafische zwart-wit van de tuin. 12 DECEMBER
Jij schreef ooit dat je J.A. Baker ervan verdenkt dat hij vooral naar buiten ging om wat te schrijven te hebben. Daar denk ik steeds aan. In elk geval kan ik nu proefondervindelijk vaststellen dat het voor het contact met buiten verschil maakt of ik erover ga schrijven of niet. Schrijven vraagt reflectie en selectie, de ervaring wordt er puntiger door en krijgt meer reliëf: sommige dingen komen naar voren, andere verdwijnen naar de achtergrond. En er is een keerpunt, waarop je gaat beleven om te kunnen schrijven. Soms ligt dat keerpunt al aardig vroeg ook … 13 DECEMBER
Buitengewoon onherbergzaam weer. Wat laatste resten sneeuw worden weggeregend door vlagen nattigheid, het is nauwelijks twee graden en de wind wakkert aan. Diep respect heb ik voor de dieren die zichzelf nu warm en droog moeten zien te houden. Bijvoorbeeld voor de haas die ik gisteren onbedoeld verjoeg, toen ik tijdens een opklaring een rondje om de akker liep. Ik was als gewoonlijk met mijn laarspunt in de gegraven gootjes aan het prutten (het werk van een waterbouwkundige is nooit af ) toen er een paar meter achter me een haas de akker op schoot. Hij verschrikte op zijn beurt een kleine watersnip. Toen ze allebei uit het zicht waren, zocht ik de plek waar de haas verscholen had gezeten. Een overhangende pol gras langs het pad, achtergelaten als een perfect haasvormige mal. Op de kleibodem stonden nog 10
de afdrukken van zijn voorpoten en achterlijf, het geheel had ongeveer de vorm van een peer: smal toelopend van voren, breder en ronder van achteren. Ik raak er niet op uitgekeken. 15 DECEMBER
Vaak zit ik de hele dag binnen omdat het er buiten zo onaantrekkelijk uitziet, maar krijg ik vlak voor het slapengaan ineens een onbedwingbare drang om buiten te zijn. Zo ook gisteravond. Even alle lichten uit en in de donkere tuin naar de sterren kijken. Ineens herinnerde ik me dat er meteoren waren beloofd, de Geminiden, en zowaar, het was helder en ik zag er twee. Daarna kreeg ik een te koud gezicht van naar het heelal kijken. 16 DECEMBER
Een feestelijke bijeenkomst vanmiddag van de Vereniging van Vrienden van Rottumeroog en Rottumerplaat in Noordpolderzijl. We zijn al jaren lid, maar konden er nooit heen, tot vandaag dus. Als je op zo’n plek bent, net achter de dijk, samen met de mensen die hier soms al geslachten lang thuis zijn en het gaat over de kerstvloed van 1717, dan komt het allemaal heel dichtbij. En ben je opnieuw dankbaar voor de hoge dijken. In de pauze een diepe teug waddenweidsheid genomen, het kan niet op daar. Behalve noodzakelijk als bescherming tegen de zee zijn dijken merkbaar een stukje dichter bij de hemel. 17 DECEMBER
Een stille, klare dag. Zo een waarop je niet meer naar binnen wilt. Opnieuw naar de dijk dus, nu achter Westernieland. We waren helemaal alleen met de ganzen, de kieviten, de bergeenden en de kleine drukke piepvogeltjes die ik in dit leven wel nooit meer een naam zal kunnen geven. Iets lichtbruins met gestippelde borst. Soms meen ik een groenige zweem te zien, maar alleen als ze met veel zijn – alsof het groen dan ook vermeerdert. Een eindje westwaarts gelopen over de dijk, daarna de kwelder op, richting het wad. Geprobeerd de woorden en muziekjes in mijn hoofd uit te zetten en het landschap zijn gang te laten gaan. Op de terugweg bleek mijn hoofd helemaal gekalmeerd. 11
Thuis de goten leeggehaald en takken gesjouwd, alles om maar buiten te kunnen blijven. 20 DECEMBER
Ongelooflijk (zo lees ik in het boek over Von Humboldt) dat men tot in de 19e eeuw vaak nog geloofde dat leven uit dode materie kon ontstaan!1 Maar vanmorgen zag ik de vrouwenvinkjes bewegen tussen het afgevallen blad en vond ik het ineens zo raar niet meer. Er lijkt dan haast geen verschil te zijn: een vink zou zomaar in een herfstblad kunnen veranderen, en vice versa. 21 DECEMBER
Tot nu toe vielen de donkere dagen voor Kerst me mee, maar gistermiddag en -avond, mede onder invloed van een opkomende verkoudheid, had ik het ineens helemaal gehad met het duister. Onbedwingbaar zwarte gedachten, en nergens anders willen zijn dan in warme vergetelheid (lees ‘bed’). Wat een timing hè? Want vandaag is het alweer de kortste dag, en dus gaan we daarna de goede kant op. Later: Even naar buiten, door de dunnende mist. Meteen al een bonus die me de rest van de dag gelukkig houdt: barmsijsjes in de perenboom! Nog nooit eerder gezien, hier of ergens anders. Jij schreef erover in je ravenbrief, ik zie ze en masse op internet voorbijkomen, maar hier, gewoon in je eigen tuin …! Ze zaten zich uitgebreid te poetsen en op te fluffen. Ik heb er weer een lievelingsvogel bij. 23 DECEMBER
Ter verpozing een wandeling gemaakt op het Noordsche Veld, zo’n beetje naast jouw voordeur. Hier op het Hogeland waaide het eigenlijk te hard om buiten te zijn, Drenthe leek ons wat gematigder. Blijkbaar waren wij de enigen die daardoor aangetrokken werden, want er was letterlijk niemand te bekennen. (Wat ons altijd weer tevreden stemt – en tegelijk een beetje beschaamt, de mensenhater is geen sympathiek type.) Zo stil, zo grijs, zo levenloos was alles. 1 Wulf, A. 2016. The Invention of Nature – Adventures of Alexander Von Humboldt; The Lost Hero of Science, Hodder and Stoughton.
12
En toen ineens, terug bij de bosrand, tinkelden de boomtoppen van leven: staartmezen! Onder die bomen lagen afgezaagde sparrentakken. Ik heb er een paar meegenomen en eentje hangt nu vol glazen kerstvogels boven de kerststal. 24 DECEMBER
Het rechter ooghoekgevoel verraadde een muis, die van tussen de bladeren vandaan schoot om wat vogelvoer te scoren. Ik zie eigenlijk best vaak muizen, soms ook gewoon op de weg. Verbazend dat zulke kleine en snelle beestjes zich zomaar laten waarnemen. 27 DECEMBER
Leven en dood kloppen weer aan. We kregen blij nieuws over een beginnend leventje (waarvan ik de details nog even geheim moet houden). En tegelijk is er de zoon van vrienden, die vecht tegen de dood in het ziekenhuis. Met dichte ogen zie ik de brede stroom van levens en leventjes waarin ik meezwem. Het even bovenkomende en weer ondergaande leven van een roodborstje met zijn snelle hartslag komt langszij, of dat van een vlinder. Drie broedseizoenen lang, een natte zomer lang … De langere baan die een negentigjarig mens maakt, de kortere van iemand die de dertig niet haalde. En voortdurend zie ik leven opduiken en weer ondergaan. Achter me, voor me, korte flitsen, lange strepen. Daar gaan we met z’n allen, drijven even synchroon, verdwijnen weer. Beschenen door zonnen en sterren die een zoveel tragere cyclus kennen, maar ook zij kwamen ooit op en zullen eens ondergaan. 28 DECEMBER
Een wandelingetje om de akker, want het is droog, al waait het gemeen. Vannacht het geluid van ijsregen, alsof iemand plotseling met grote takken begon te smijten. En ja, in de luwte van de kas ligt nog een randje hagel. Op de buurakker een troep van wel dertig koperwieken. En onder onze voeten het ene reeënspoor na het andere, soms afgedrukt in de naakte klei, vaak ook in het kletsnatte gras. We zien die reeën vrijwel nooit, maar ze zijn er dus wel. En ook de steenmarter heeft het een en ander op het pad gedeponeerd. Aan zulke levenstekens houden we ons maar vast.
13
JANUARI
AALDRIK
1Â JANUARI
Weer begonnen met het bijhouden van mijn natuurdagboek. Ik miste het schrijven (en lezen) net als jij, maar vooral ook de opdracht aan mezelf om dagelijks even bewust buiten te zijn. Hoe dan ook, vannacht sopten we het nieuwe jaar binnen. Voor zover ik me kan herinneren zijn de zandpaden rond Norg nog nooit zo nat en onbegaanbaar geweest, alhoewel het met laarzen aan prima te doen is natuurlijk. Het loopt alleen wat zwaar. Het is een fijne traditie dat Nicolette en ik op oudejaarsavond onze nieuwjaarswensen schrijven en daarna rond de klok van elf het huis verlaten om de jaarwisseling ergens in het bos of op de hei af te wachten. Als het maar buiten is. We zaten dit jaar aan de rand van het Schillenveen tussen Langelo en Norg en genoten van de maan die af en toe tussen de haastige wolken door glipte. Jammer dat die artificiĂŤle knallen en lichtflitsen het natuurspektakel zo bedierven. Later vandaag bezochten we onze ouders om live onze nieuwjaarswen14
sen over te brengen. Voordat we aanvielen op de oliebollen liepen we een rondje door de haven van Delfzijl. Ik heb erover geschreven in ons boek dat nagenoeg al het natuurlijke was verdreven uit deze industriële omgeving. Maar ik moet eerlijk zeggen dat ik blij verrast was door het kwelderproject waar ze mee bezig zijn aan de noordkant van de haven. Op een basis van een paar hectare opgespoten zand moet op den duur een min of meer natuurlijk kwelderlandschap ontstaan. Maar al voordat het zover is, hebben honderden wulpen en scholeksters het ontdekt als hoogwatervluchtplaats. Meteen vond ik de haven een stuk minder lelijk. 2 JANUARI
Met oud-collega Jorien liep ik een ‘rondje Slokkert’. Nou ja lopen, het was meer glijden door de blubber. Ik verbaasde me over de hoeveelheid reeënprenten op de zandpaden, want vanochtend kon ik er met René niet een geschikte vinden. We moesten voor ons boek nog het ‘maken van gipsafdrukken’ in beeld brengen en hadden daarvoor een mooie scherpe prent nodig. Maar die prent moet dan wel in een beetje droog zand staan. Uiteindelijk hebben we het kunstje gedaan met de prent van een hond die we bij ons op de es vonden. En daarna wandelden Jorien en ik dus ruim twaalf kilometer! En dat terwijl ik eerste kerstdag met Nicolette al de magische grens van vijftien kilometer was gepasseerd. Het herstel gaat, na de ziekte van Weil die ik eind vorig jaar opliep, nu echt de goede kant op. Mijn goede voornemens voor dit jaar. Meer wandelen en vertragen. 3 JANUARI
Storm. Ik zat de hele dag op mijn zolderkamer foto’s te bewerken voor Het Prentenboek. Ook al ben ik erg tevreden met mijn werkruimte, toch verlang ik telkens naar buiten. Naar de kust bijvoorbeeld. Ik weet dat jij steeds weer naar de dijk gaat. Wat vind je daar? Pas laat op de avond struinde ik met Nicolette een rondje door het dorp. De storm was geluwd, maar de vlagen waren net hard genoeg om de majestueuze beuk op de overgang van ons wijkje naar de es te laten piepen. Die beuk staat daar vlak naast een linde al meer dan honderd jaar mooi te zijn, schat ik. Ik vermoed dat ze ooit deel uitmaakten van de erfbeplanting van een boerderij. 15
Even verderop gierde de wind om een huis. Het zou voor mij echt een pluspunt zijn in een makelaarsadvertentie: huis met giergarantie vanaf windkracht 6. 4 JANUARI
Ravenrondje rond het Fochteloërveen. In Ravenswoud huist een ravenpaar – what’s in a name – dat je gerust een stabiel koppel kunt noemen. Elk jaar brengen ze jongen groot in een stevig nest in een beuk. Dat is heel anders dan het Veenhuizen-paar. Deze vogels moesten van 2012 tot 2015 elk jaar een nieuw nest bouwen omdat het oude nest zo gammel was dat het na het broedseizoen bij het eerste zuchtje wind meteen uit de boom waaide. De Ravenswoudraven zelf waren niet thuis, maar ik vond ze even later op een stoppelakker twee kilometer oostwaarts. Toen ik stil bleef staan om te kijken wat ze aan het eten waren, keken ze me wantrouwend aan. Kort daarna gingen ze in een boomtop langs de weg zitten om er vervolgens echt vandoor te gaan. Ze vlogen in een strakke lijn naar het bosje waar het nest zit. Het vrouwtje voorop, gevolgd door het mannetje dat iets groter leek. Dat grootteverschil is wel bekend uit de boekjes, maar het viel me vandaag weer eens op. Even verderop zat een kraanvogelpaar met een jong dat vleugellam schijnt te zijn. Boven het veen zag ik eerst een blauwe kiekendief en later, aan de andere kant van de weg, een ruigpootbuizerd. Mooie wintervogels zijn dat. Verder is het veen nu uitgestorven. Een herdefiniëring van leegte. Het regende inmiddels ‘jonge katten’ zoals mijn opa dat zei, maar ik vond het heerlijk. Met een gloeiende kop fietste ik op huis aan. 5 JANUARI
Ik was weer eens op kantoor in Groningen. Tot mijn grote vreugde zag ik vrij snel een van de slechtvalken vliegen rond het Gasuniegebouw en hij – naar mijn oordeel was het de man – had een duif in zijn klauwen. Daarmee vloog hij moeizaam naar de top van het gebouw. Wat een krachtpatser! De prooi was minstens zo groot als hijzelf.
16
7 JANUARI
Als je de gordijnen opendoet en de zon schijnt, is het toch anders wakker worden. Wat een genot. Ik moest alleen nog wat laatste klusjes voor Het Prentenboek afhandelen voordat we naar buiten konden. De eerste vijf hoofdstukken zijn vandaag naar de vormgever gegaan. Aan het begin van de middag liepen we van Oudemolen naar Anloo en weer terug. Ruim twaalf kilometer blubberwandelen. Een walhalla voor een sporenzoeker, maar in die twaalf kilometer zagen we niets anders dan prenten van honden. Bizar! Niet één ree of vos bijvoorbeeld. Zelfs geen enkele haas. Dat maak ik niet vaak mee. Dan maar de oren gespitst, want in die eindeloze hoeveelheid houtwallen miegelde het van de vogeltjes: keep, pimpelmees, koolmees, vink, staartmees, roodborst, boomklever, boomkruiper en ook groter spul zoals merel, koperwiek en kramsvogel. In het gouden licht van de namiddag vloog een torenvalk naar de top van een dode boom. Veel meer dan dit heb ik niet nodig. 9 JANUARI
Hele dag binnen. Bij thuiskomst wandelde ik in de diepe schemer nog een rondje over de es. Heerlijke vrieskou. In het Norgerholt blafte een ree. In de verte riepen ganzen. 11 JANUARI
Aan het eind van de avond fietste ik ondanks de uitputtende kantoordag met verlicht gemoed naar huis. In De Onlanden was de duisternis krakend helder. Overal om me heen geluid, van babbelende kolganzen tot een geluid dat me deed denken aan een otterjong dat contact probeert te maken met zijn moeder. Ik weet niet of het daadwerkelijk een otter was, maar alleen al de associatie is genoeg. Tussen Roden en Langelo kropen oneindige nevelslierten als één groot kuddedier door het beekdal. En daarboven klonk de ijle roep van koperwieken. 12 JANUARI
Vanaf station Nieuw-Vennep wandelden we naar het pand waar zich een fietsenbouwer heeft verschanst. De eerste vogels die we zagen bij het 17
uitstappen van de trein: drie halsbandparkieten. Het blijft een rare gewaarwording. 13 JANUARI
Meer dan 2,5 uur ben ik in het territorium van het Diever-ravenpaar tijdens een excursie over diersporen. Ik kan dus niet echt naar ze op zoek gaan, maar ik probeer het zo te organiseren dat de tijd die ik buiten doorbreng, ook al gaat het om iets heel anders, in de buurt van de raven is. Maar vandaag hielp het niets. Geen glimp. Op de terugweg naar huis, door het Fochteloërveen. Ook hier geen teken van leven van het Ravenswoud-paar. Arjen de Haan, die de raven in Zuidoost-Drenthe volgt, laat weten dat een van ‘zijn’ paren volop aan het baltsen is. 14 JANUARI
Met Nicolette loop ik een rondje Noordsche Veld in het territorium van het ravenpaar van Peest. Het is routkold zoals ze in Groningen zeggen. Ik denk met hevig verlangen aan de lange onderbroek die over mijn stoel in de slaapkamer hangt. Er gebeurt een aantal uren weinig tot niets. Maar hier alleen al te wandelen is ook absoluut geen straf. We pikken de raven uiteindelijk toch nog op als een van beide, ik vermoed de man, luid roept vanuit het topje van een hoogspanningsmast: crok-crok-crok. Door de verrekijker kan ik zijn prachtige keelveren zien. Maar waar is zijn partner? We wachten een minuut of vijf en dan kondigt ze met een iets hoger crok haar komst aan. Ze vliegt langs de mast en het mannetje zet meteen de achtervolging in. In duet wieken ze naar het zuidoosten. 15 JANUARI
In de trein naar Nijmegen en ik mijmer over mijn eerste natuurherinnering. Ik kom uit bij een beeld dat ik bij mijn moeder achter op de fiets zit. Ze brengt me naar iets van een peuterspeelzaal in Uitwierde, een gehucht even buiten Delfzijl. Er liggen kastanjes onder de enorme boom voor de pastorie. Ik wil al die kastanjes in mijn zak stoppen en mee naar huis nemen. Zou die kastanjeboom er nog staan?
18
Ja, die kastanje staat er nog. Ik kan het zien op Google Streetview. Je kunt de wereld tegenwoordig verkennen vanachter je bureau. De pastorie, waar de boom naast staat, is nog even mooi als vroeger. Ik zou er wel willen wonen. 17 JANUARI
Het lijkt wel alsof de mussen onze tuin niet meer bezoeken Ook de andere vogels laten zich veel minder zien. Ik snap er niets van. 18 JANUARI
Oef. Vandaag toch weer twee mussen in de tuin, maar het is niet van harte. Het lijkt wel alsof ze veel banger zijn dan anders. Zou een van de buurtkatten ze de stuipen op het lijf hebben gejaagd? Aha, het is gewoon een kwestie van voer. Ik dacht dat de silo nog vol zat, maar de zaden zitten vastgevroren. Na het bijvullen, is het nu weer een drukte van belang. Op tv zie ik hoe de storm in grote delen van Nederland heeft huisgehouden. In Drenthe waaide een stevige wind, maar van afwaaiende daken en andere ellende was geen sprake. Hier en daar een omgewaaide boom en wat dikke takken op de weg. Dat was het wel. 19 JANUARI
Wat een spektakel vandaag. De slechtvalken van de Gasunie vlogen minutenlang in duet rond het gebouw. Ze wonnen hoogte, lieten zich weer vallen, zochten elkaar op en lieten elkaar weer los. En ineens was het einde voorstelling, alsof iemand ze had toegeroepen dat het nog lang geen voorjaar is of dat het eten op tafel staat. Het mannetje verdween in westelijke richting, het vrouwtje maakte nog een cirkel rond het gebouw en leek aan de achterkant op een van de pilaren te gaan zitten. 20 JANUARI
Het weer is in een twijfelstemming, het weet niet of het moet kiezen voor droevig of hoopvol. Boven het Molenveld in Exloo, waar ik met Nicolette een rondje loop, sluit de lage bewolking telkens haastig de gelederen als de zon een poging doet door te breken.
19
Hier en daar ligt nog een laagje suikerhagel, net genoeg om de prenten van dieren vast te leggen, als die er al waren geweest. Op een paar hondenprenten na, vind ik namelijk niets. Later, in de beschutting van het bos, zijn er wel volop mooie sporen en verhalen. Zoals altijd eigenlijk. Een handpen van een grote lijster in een bosje waar je weet dat er sperwers huishouden, een paar mooie veegboompjes van een ree, wat snuitputjes van een das en nog zo veel meer dat ik alleen daarover wel een boek zou willen schrijven. Alleen moet Het Prentenboek eerst af. En dan het ravenboek, het dassenboek, het natuurfilosofische boek ‌ Op geringe afstand horen we een zwarte specht op de vlucht gaan. We zien hem helaas niet, maar de met geen andere vogel te verwarren vluchtroep kruu-kruu-kruu-kruu galmt door het bos. Even later vinden we een paar stammetjes waar de specht heftig in heeft zitten hakken op zoek naar keverlarven. Ik schrijf vaak over dit spoor, realiseer ik me, waarschijnlijk omdat ik het zo mooi vind. De grote spaanders die hij met die dolksnavel uit het hout hakt, zijn bovendien nogal indrukwekkend. Ik vermoed dat het qua prestatie vergelijkbaar is met als wij met onze tanden een stuk hout ter grootte van een honkbalknuppel uit een boom happen. 21 JANUARI
Landgoed Ekenstein. We zijn onderweg naar mijn ouders om de 71e verjaardag van mijn vader te vieren. En omdat verjaardag vieren gelijkstaat aan lang binnen zitten, nemen we het er nog even van. Op Ekenstein heb ik mijn eerste schreden gezet in het land van de natuur- en milieueducatie. Hier stond een soort bouwkeet die wij trots het Natuur- en Milieueducatief centrum noemden. Ik was er vrijwillig begeleider van de jeugdnatuurwacht, maar was zelf de jeugd eigenlijk nog niet ontgroeid. De keet is nu verdwenen. Zowel het gebouw als de betaalde medewerker, zijn allang wegbezuinigd. Het landgoed is daarentegen nauwelijks veranderd. De eiken zijn nog even statig, de wilg aan het water nog even verrot als 25 jaar geleden. Ook de roeken zijn er nog. Luid raspend zitten ze in de bomen, in de buurt van hun nest. Blijkbaar is het landjepik alweer begonnen. De reigernesten zijn daarentegen nog winters verlaten. 20
Ik verbaas me erover dat er überhaupt nog blauwe reigers broeden. In mijn beleving zijn al die broedkolonies inmiddels verdwenen, maar dat kan natuurlijk niet. De reigers die je nog ziet, moeten toch ergens hun jongen grootbrengen. 23 JANUARI
Zingende merels! Kippenvel. 26 JANUARI
Met mijn collega’s Hans en Emiel loop ik in de buurt van het Witteveen bij Spier. Hier is ruim tien jaar geleden een lariksbos gekapt en daarna is de waterstand fors verhoogd. In die tien jaar is daardoor een prachtige slenk ontstaan waar op de drogere delen weer wat grove dennen opschieten. Een aantal lariksen die zijn blijven staan, zijn gestorven en staan als geraamtes in het gelid. Het is de hele dag nevelig, maar aan het eind van de middag barst het muisgrijze hemeldekbed open. In de lariksstaketsels zitten twee raven. De ene roept voortdurend een diep en donker kroh-kroh. Dit moet de man zijn. De andere raaf vliegt van boom naar boom en slaakt af en toe een iets hoger geluid. En dan ineens zie ik door mijn verrekijker dat de raaf die het dichtst bij is, ondersteboven aan een dode tak hangt en zijn hals zo lang mogelijk maakt. Als een omgekeerde kerstboompiek hangt hij daar totdat hij naar beneden valt, draait in de lucht en weer ‘gewoon’ op een tak gaat zitten. Daarna vliegt hij opnieuw naar de eerste tak en herhaalt het acrobatische kunstje nog eens. Ondertussen zit zijn vrouw van een afstandje toe te kijken. Wat een voorstelling … Maar waarom? 27 JANUARI
Met zicht op een weekje vrij, slaat de onrust in lijf en geest toe. Ik weet niet hoe het precies werkt en het overkomt me altijd weer. Het lijkt alsof ik niet kan accepteren dat ik de dingen waar ik aan werk even moet loslaten. Ik ben immers niet voor niets vrij. Er zijn twee remedies om de onrust te bestrijden, gewoon doorwerken of naar buiten gaan en mijn lijf moe maken. Daarna heeft dat lijf behoefte aan rust en volgt de geest gedwee. 21
We fietsen daarom voor wat wekelijkse boodschappen via een ommetje langs de Steenbergerplas naar Roden. Die Steenbergerplas, ook wel ijfko’s gat genoemd, is een voormalige zandwinning. Er is niet heel diep gegraven, waardoor er een ideale vogelplas is ontstaan. Het is ook het enige water in de wijde omtrek waar je kans hebt op nonnetjes, grote zaagbekken en brilduikers. En ik had vooral heel erg zin in een nonnetje. Ik heb er eerder ook al eens over geschreven. Dat kleine witte zaagbekje met een betoverend subtiele zwarte aftekening. De naamgevers zagen er de vergelijking met een non in. Ik moet altijd aan een pierrot denken. 30 JANUARI
Na een paar binnendagen loop ik een avondrondje met Nicolette door het dorp. In een van de gegoede buurten van Norg, waar de huizenprijzen beginnen bij 400.000 euro, meende ik even het zachte oe… oe… van een ransuil te horen. In deze buurt was nog geen tien jaar geleden een grote ransuilen-slaapplaats. In de hoogtijdagen telde ik er meer dan veertig roestende uilen. Maar de huiseigenaren waren al het geschijt en gebraak in hun tuin zat en haalden de roestbomen, een paar doorzichtige fijnsparren, om. Vanwege het gebrek aan licht in huis, was de officiële lezing. Ik was woest en teleurgesteld. Nog steeds eigenlijk. De ransuilen verhuisden naar een paar fijnsparren een stukje verderop. Maar ook die werden al snel tegen de vlakte gewerkt. Waar de uilen daarna hun heil hebben gezocht weet ik niet. Het gaat sowieso niet zo goed met ransuilen. In de bossen worden ze aardig kort gehouden door haviken en in de dorpen, waar ze veiliger zijn tegen haviken, worden ze dus vanwege hun tweezijdige ontlastingbehoefte niet erg gewaardeerd. Mensen die succesvol broedende ransuilen in hun tuin hebben, klagen vaak over het oorverdovende geschreeuw van naar voedsel bedelende jongen. Nou ja, ik moest vooral aan ransuilen denken omdat ik een stukje tegenkwam in de biografie over Vasalis. Ik ben mijn Vasalis-wandeling aan het voorbereiden en kwam in een brief aan haar moeder een verwijzing naar een ransuil tegen: ‘(…) uilen helemaal geen oehoe roepen, maar
22
een buikpijnachtig oe …’2 Vasalis had dus een roepende ransuil in haar tuin! We krijgen even later de wind in de rug en Nicolette houdt haar pas in: ‘Stil, ik hoor hem ook.’ En warempel, in de oude spar achter ons klinkt onmiskenbaar de liefdesroep van een ransuil-man. 31 JANUARI
In voorbereiding op de Vasalis-wandeling kom ik een paar interessante passages tegen in haar biografie over natuur en troost. In haar nieuwe huis in Roden heeft Vasalis het midden jaren zestig erg naar haar zin, maar ze heeft er ook zeer donkere momenten. Ze schrijft aan Gerard Reve zelfs dat ze ‘heimwee naar de dood’ heeft. Maar toch, of misschien omdat ze juist haar donkerste kant de vrije loop laat in haar dagboek, kan ze hartstochtelijk genieten van de natuur rondom haar huis. Later op de avond. Zelfde rondje als gisteren. Weer een roepende ransuil, nu honderd meter verderop. En de kreet van een overvliegende meerkoet. Sinds ik het boek van Remco Daalder over meerkoeten heb gelezen weet ik dat ze enorme afstanden kunnen afleggen en is mijn bewondering voor de soort behoorlijk toegenomen.3 Nieuw bewijs dat meer kennis zorgt voor een hogere waardering. Maar als ik dit voorval aan mijn vriend Willem vertel, denkt hij dat de meerkoet ook een ransuil was. Blijkbaar kan zelfs een ransuil op een meerkoet lijken. Of andersom.
2 3
Meijer, M. 2011. M. Vasalis – Een biografie, Van Oorschot. Daalder, R. 2017. De meerkoet, Atlas Contact.
23
BARBARA
3 JANUARI 2018
De eerste storm van het nieuwe jaar, schrijven de kranten. Voor mijn gevoel, dat blijkbaar meer in seizoenen denkt, is het al de vierde op rij. Turend naar de lucht zie ik een duif die zichzelf laat gaan, hij schiet stuurloos op de kolkende wind naar het noordoosten. Ik begrijp nu waar de uitdrukking ‘vliegende storm’ vandaan komt. We gaan met nichtje Valesca naar de dijk om lekker tegen de wind in te hangen, net voor de schemer invalt. Hoe vaak hebben we die dijk nu al beklommen, en nog steeds is er de gretige benieuwdheid bij de laatste stappen: hoe zal het er aan de andere kant uitzien? Onwaarschijnlijke tinten violet, bruin en flessengroen op kwelder en water. De westelijke hemel probeert lichtroze wolkjes, voordat alles weer dichtwaait. 4 JANUARI
Interessant gesprek met Valesca over de weidsheid van het land hier, die 24
voor haar als Amsterdammer op den duur een gevoel van eenzaamheid zou oproepen, en voor mij bevrijding betekent. Misschien het verschil tussen leegte en ruimte? 5 JANUARI
Nu het zo zacht is, loop ik hoopvol te speuren naar iets wat al bloeit. Voor in het traditionele vaasje naast het logeerbed knip ik een paar takjes hazelaar-met-katjes af. Aan de oostkant van het huis komen de narcissen boven. En waarachtig, er bloeit al een klein steeltje longkruid. De dappere stokroos die zich tegen de zuidmuur van het huis drukt, houdt zijn bloei al vol vanaf de zomer. Met verfrommelde en verregende crêpepapieren rozetten, maar toch. 6 JANUARI
Een lange autorit heen en weer naar het westen, met binnen zitten tussendoor. Op de terugreis, kijkend naar wat je dan zoal aan narigheid ziet vanaf de snelweg, kwam de licht wanhopige behoefte op een kuil te graven, erin te gaan zitten en afgevallen bladeren over mijn hoofd te strooien, misschien zelfs op te eten. Om maar weer contact te voelen met alles waar je op zo’n snelweg aan voorbij raast. Eenmaal thuis is die neiging meteen over, misschien ook maar goed, zou waarschijnlijk erg nat, koud en ongezond zijn. 7 JANUARI
Gisteravond konden we door het open slaapkamerraam voelen hoe de wind draaide van zuidwest naar noordoost, hoe de lucht per uur kouder werd en droger. Ik werd vroeg wakker van het maanlicht, dat in zilveren plekken op de vloer viel. Ik wen er nooit aan. Ook maanlicht is altijd nieuw, altijd feller en onwaarschijnlijker dan de vorige keer. Overdag dooide het, maar aan het einde van de middag knerpte het gras alweer onder mijn voeten. Ik ging even kijken op de akker naar de ondergaande zon. En bleef kijken, naar de onafzienbare, smetteloos azuurblauwe avondhemel, met boven de horizon een baan oranje. Het zwarte schilletje aarde waarop wij wonen, met hier en daar een priegelig boompje of huisje, viel totaal in het niet.
25
8 JANUARI
Vanmorgen bij de krantenbus een dode haas, stijf bevroren al. Hoe komt hij daar? Gistermiddag lag er nog niets. De kraaien en eksters zijn er zichtbaar blij mee. Ik niet. 9 JANUARI
Het begon gistermiddag met een geluid alsof er een zware machine het erf op kwam rijden. Ik stond af te wassen en de deur van de servieskast stond open. Ineens begonnen alle flessen, kopjes en glazen in de kast te rinkelen. Het duurde tien seconden of zo, maar als Hogelandbewoner weet je dan genoeg: een aardbeving. Ik was niet bang of geschrokken. Pas later, toen ik achter me een aanzwellend geruis hoorde (de waterketel, die ik aan had gezet en vervolgens was vergeten) merkte ik hoezeer ik op scherp stond. ‘Wat is dat geluid? Begint het opnieuw?’ 10 JANUARI
Sinds de wind draaide en het begon te vriezen sloegen de sinds september al zompige akkers wit uit. Oostenwind droogt (‘droogt af ’, zeggen ze hier). En dat was hard nodig. Overal kwamen de landbouwmachines, knipperend tegen het zonlicht, uit hun schuren vandaan. Gisternacht en vannacht waren ze tot ver na bedtijd in de weer, omdat er maar een paar dagen voorspeld waren waarop de grond hard genoeg zou zijn om erop te kunnen rijden en het land om te ploegen. Vanmorgen heel vroeg waren ze alweer present. Overal felle lichtbundels in het donker. Het is inmiddels grijs en druilerig buiten. Einde oefening. 11 JANUARI
Is het wel eens zó vroeg in het jaar al lente geweest? Het is niet alleen de zon, of het gebrek aan wind, het is niet alleen het doorschijnend blauwe kantwerk van bomen aan de horizon. Het is vooral de geur van de lucht, fris zonder koud te zijn, het ruikt naar meer, naar iets dat komend is. 14 JANUARI
Op de zoveelste lange treinreis, naar Bussum dit keer, herlees ik Sea Room 26
van Adam Nicolson. Een boek dat ik je onmiddellijk cadeau ga doen als je het niet al kent. De meeste boeken die ik lees kan ik daarna wel weer missen, maar dit is zo’n boek dat ik tot mijn dood hoop te herlezen. Het verhaal van de adellijke eigenaar van Sissinghurst, die óók nog een eilandengroep in de Outer Hebrides bezit, en mij toch totaal voor zich in weet te nemen door hoe hij schrijft.4 Nog een gevolg van het afgelopen dagboekjaar: ik waardeer de subtiele kunst van het landschapsschrijven veel meer dan daarvoor. De eilandengroep ‘The Shiants’, die hij zo gepassioneerd tot leven roept, zijn zonder dat ik er ooit ben geweest of (vrees ik) zal komen deel geworden van mijn innerlijke toevlucht. ‘Plekken van innerlijke toevlucht’, heb jij die? 15 JANUARI
Blue Monday, niets te veel gezegd. Na de achternamiddaglente van een paar dagen terug is het weer als vanouds grijs, nat, koud en winderig. Maar de koolmezen houden ieders moed erin. De afgelopen dagen hoorde ik overal hun heldere liedje, en ik trek me eraan op als een slapeloze aan het eerste gloren van de morgen. 16 JANUARI
Een dag met nogal woest weer, net nu ik een wandeling-met-gesprek heb afgesproken met iemand in Wetsinge. Van daaruit kun je helemaal binnendoor naar Garnwerd, over een pad dat ik nog nooit belopen heb. Maar de ene na de andere hagelbui rolt binnen, het is steenkoud en het waait hard. Doen of niet doen? De wind waait soms ook een heel stuk hemel schoon. Ik neem voor de zekerheid mijn wandelschoenen mee. Aangekomen vindt mijn gesprekspartner het toch wijzer om in de warme woonkamer te blijven. En ze heeft gelijk, als het om het gesprek gaat. Maar die wandeling, die niet gemaakte wandeling … De vergezichten over het Reitdiepgebied, de wolkenluchten en sneeuwbuien, en de ‘sunny spells’ die alles in gloed zetten – ze blijven tot ver in de avond als een oningeloste belofte in mijn hoofd hangen. 4
Nicholson, A. 2001. Sea Room – An Island Life in the Hebrides, Harper Collins.
27
En als altijd frappeert me weer de kracht waarmee het afwezige, ongebeurde aanwezig kan zijn. 18 JANUARI
Vanmorgen sneeuw. Dat merkte ik pas toen ik de krant wilde gaan halen. Zonder de aankondiging van op z’n minst code geel verwacht je zoiets niet meer. Het wordt bijna ongepast dat men dan toch maar een eind weg sneeuwt. Voor de storm daarentegen waren we wel gewaarschuwd, maar die viel dan weer mee, althans hier in het noorden. Nummer vijf van dit seizoen. Ik herinner me de voorspelling van een paar jaar geleden, dat onze winters door de klimaatverandering voortaan nat, zacht en winderig zouden worden. En de zomers trouwens ook. 21 JANUARI
Het is maar een armetierig buitenleven dat ik leid de laatste tijd. Ik zit of achter de computer, of in de auto, of in de trein. Wat is het dan heerlijk om een uur voor het eten nog even oude tuinkleren aan te trekken en met de afgezaagde hazelaartakken te gaan slepen. Ik probeer niet op de doorkomende sneeuwklokjes te treden, al beweerde laatst iemand dat dat geen kwaad kan (‘sneeuwklokjes zijn niet tredgevoelig’). De takkenberg wordt steeds hoger, ik hoop dat de ringmussen zich er nog thuis voelen straks. Ze leveren alvast druk commentaar vanaf de zijlijn. 24 JANUARI
De wind giert om het huis, om dat van jullie hopelijk ook. Ik heb om ’m beter te horen, en om te profiteren van de frisse maar opmerkelijk zachte lucht – al elf graden vanmorgen vroeg! – het raam opengezet. Zo hoor ik de koolmezen ook beter. Ze zingen tegen de klippen op, en tonen al belangstelling voor een nestkastje. Heerlijke, bemoedigende vogels. 25 JANUARI
Een fikse aanval van cultuurpessimisme. In Trouw lees ik een artikel over Leeuwarden als culturele hoofdstad van Europa. Maar de drie Friese kunstenaars die aan het woord worden gelaten – een schrijver, een schilder en een zangeres – hebben het nauwelijks over Leeuwarden. Wat hen 28
OKTOBER
AALDRIK
1 OKTOBER – ZWITSERLAND
Met de groep lopen we in een grienerige regen langs de Inn. Het is natuurlijk fijn om gewoon buiten te zijn, maar er gaat toch meer aan je voorbij. Zo zagen we een edelhertenbronstplek over het hoofd die we aan het eind van de dag, toen we daar in de buurt een cameraval wilden ophangen, wel opmerkten. En het gekke is, het was zo overduidelijk. De wissel die uit het bos kwam, de prenten op het pad (die we eerder op de dag ook al gezien hadden) en het open stukje grasland langs de rivier. Normaal gesproken zou ik zo’n open plek altijd even checken maar met een capuchon op vernauwt je blik letterlijk en figuurlijk. We vonden een paar heuse bronstkuilen, plekken waar edelhertstieren zich in hun eigen urine wentelen en met veel misbaar grond wegschrapen met hun hoeven. Blijkbaar is dat aantrekkelijk voor de vrouwen. Even verderop stond een boom die de sporen droeg van schijngevechten. Of beter gezegd, voor zo’n hert is het een schijngevecht, een boom wordt er over het algemeen nooit beter van. Ontschorste takken en diepe krassen 179
veroorzaakt door het imposante gewei maken van zo’n boom een sneu geval. Later op de dag lees ik je brief en geniet met volle teugen. Alsof ik hier nog ontvankelijker ben voor je prachtige beschrijvingen. Ik zie voor me hoe je kleinzonen de manden met appels naar binnen dragen. Het wakkert het verlangen aan naar een eenvoudig leven waarin natuur en leven van het land het ritme bepalen. En wie is de maker van de jutterskunst? Ik denk dat Nicolette daar als natuurschatkunstenaar ook wel nieuwsgierig naar is. 2 OKTOBER
De sneeuwgrens lag ineens zo laag dat ik mijn plannen weer moest omgooien. We bleven daarom iets lager dan gepland. De grote vriendelijke reus – hij blijft in mijn hoofd zitten – had zijn poedersuikerbus over de sparren en dennen uitgestrooid. Veel had het nog niet om het lijf, maar mooi was het wel. Op het ‘terras’ bij Doris in Griosch genoten we van een bizar mooi schouwspel. We zagen hoe een paartje lammergieren met takken aan het slepen was. Ze waren blijkbaar bezig hun nestplaats alweer op te kalefateren voor het volgende broedseizoen. Ook vloog er nog een jong van dit jaar rond. En even later, om het nog onwaarschijnlijker te maken, kwamen er, aan de witte vlekken op de vleugels te zien, twee jonge steenarenden langs. En dan zie je pas hoe groot die lammergieren écht zijn. 3 OKTOBER
In het dal achter S-charl ligt het hoogstgelegen arvenbos van Zwitserland. Hier staan alpendennen of arven van misschien wel 400 jaar oud die niet dikker zijn dan een gemiddelde naaldboom in Nederland. Normaal gesproken vliegen hier tientallen notenkrakers als bezetenen heen en weer om zoveel mogelijk zaden van de alpenden te verstoppen voor de komende winter. Maar er waren nauwelijks rijpe kegels en dus ook navenant minder notenkrakers. Ik dacht even aan de komende winter, als er een halve meter sneeuw ligt. Normaal gesproken is het al een huzarenstukje dat die notenkrakers het grootste deel van die verstopte zaden weten terug te vinden, maar nu er ook nog eens minder zaden zijn om te verstoppen … 180
4 OKTOBER
Het Val Plavna is een van de mooiste dalen die ik ken. Je kunt er vanaf Tarasp bij Scuol rechtstreeks naartoe, maar je kunt het ook bereiken via Val Mingèr en de pas Sur il Foss. Dan kom je langs een beroemde bronst plek van edelherten. We doen deze lange wandeling eigenlijk altijd met gasten en het stelt nooit teleur, maar vandaag sloeg echt alles. Van alle kanten burlden de edelherten ons tegemoet. En als je dat achter de rug hebt, heb je dus nog dat prachtige dal waar duizenden tinten groen, bruin en grijs je ogen laten tollen. Ik ben altijd bang om iets te missen, zo mooi is het allemaal. Ik wil er ook nooit weg. Ik zou de zomerboerderij wel willen kopen die aan het eind van het dal in al zijn soberheid en robuustheid onbereikbaar mooi staat te zijn. 5 OKTOBER
De laatste wandeldag met de groep. Je moeder is ook weer mee. Ze vraagt de laatste jaren aan mij of ze iets nog kan omdat ze dat zelf niet meer zo goed weet. Gelukkig ken ik haar wandelcapaciteiten in de bergen inmiddels door en door. Gisteren had ik haar vanwege het eindeloze klimmen afgeraden mee te gaan. De dag daarvoor, na een relatief lichte wandeling, piepte ze een beetje en het leek mij goed dat ze haar laatste wandeling in de bergen, zoals ze het zelf noemde, met een goed gevoel zou afsluiten. Dat is gelukt! Ze was verrukt, ondanks de steile aanloop naar het hoogste punt van de wandeling. Nicolette is nagenoeg de hele dag in haar buurt geweest omdat ze wat onvast is, maar qua conditie kan ze een wandeling van vijftien kilometer nog gemakkelijk aan. En ik was zo blij dat ik haar zag genieten. Blijkbaar is dit het einde van een tijdperk. Wat haar betreft is het mooi geweest. 6 OKTOBER
Als we wakker worden, staat de lucht boven de bergtoppen in de fik. Flarden zwavelgeel dansen in een diep donkerblauwe ondergrond. Het is onze laatste dag hier en we doen het rustig aan. Nicolette en ik lopen ’s ochtends een stukje met zijn tweeën ter afsluiting van een heel fijne wandelweek. We vinden dit beiden zo fijn om te doen, mensen buiten gelukkiger maken. En we genieten nu nog meer dat we met zijn tweeën zijn. Je moeder wilde per se niet mee. ‘Ik ga jullie vandaag niet ook nog 181
in de weg lopen,’ zei ze met een lach op haar gezicht. Ik moest even slikken. Zo voelt ze dat blijkbaar. Ik ben intens gelukkig dat we haar gisteren een mooie laatste wandeldag in de bergen hebben kunnen bezorgen. De orde van de dag. In het bos boven Ftan miegelt het van de kruisbekken. Het zijn er honderden, allemaal snoepend van de sparrenkegels en dennenkegels die blijkbaar rijp genoeg zijn. Onder de sparren liggen tientallen door eekhoorns afgekloven kegels en het aantal mierenhopen is ontelbaar. 7 OKTOBER
Duitsland is de file tussen Nederland en Oostenrijk. Wat een auto’s! We doen er ruim zeventien uur over om thuis te komen, weliswaar met een kleine omweg via Bussum om Anne Marie thuis te brengen maar dan nog. Om de tijd te doden vermaken we ons met het spelletje Woordvogelen. Je geeft een omschrijving van een vogelsoort waar je in de oorspronkelijke naam één letter mag toevoegen of één letter mag veranderen. Jorien, die ook met ons meerijdt, is er een meester in en kan niet meer stoppen. Voorbeeldje: Deze bont gekleurde vogel loopt altijd voorop … De leidereend. Of, deze vogel steelt graag urine van andere dieren … De pisdief. Nou ja, heel verheffend is het natuurlijk niet maar na een halfuurtje liepen de tranen over mijn wangen en ben je toch weer een paar kilometer opgeschoten. 9 OKTOBER
We worden gewekt door een zingende roodborst. In onze week van afwezigheid heeft hij of zij weer bezit genomen van onze postzegeltuin. Man, wat word ik daar blij van. Wist jij trouwens dat ook vrouwtjes van roodborsten zingen? Ik niet als ik eerlijk moet zijn. Toevallig las ik het op de website van Vogelbescherming. Ik vroeg het me ineens af omdat alle roodborsten zo agressief zijn. De exemplaren die ik in de afgelopen jaren heb gezien, verjagen vol vuur soortgenoten uit de tuin. Weer wat geleerd vandaag. Maar wat ik ook graag zou willen weten: waar onze huisroodborst vandaan komt. Ik hoop stiekem uit Noorwegen. Het idee dat mijn 182
tuin een connectie heeft met dit land zou me onredelijk gelukkig maken. Datzelfde heb ik altijd als ik waterpiepers hoor in onze natte natuurgebieden. Dan licht mijn hart even op en zijn de Alpen ineens heel dichtbij. In de avond fietste ik met Ursula, die ook in Zwitserland was afgelopen week, een rondje door De Onlanden. We dromen nog wat na van de bergen. Maar ook hier is het fijn. Bij Eelde hoorden we een bosuil roepen. Hij klonk wat blikkerig, alsof hij ergens in opgesloten zat. Bij Langelo nam ik weer afscheid van Ursula en fietste ik alleen langs het bos tussen Norg en Langelo. Hier hoorde ik weer een bosuil. Blijkbaar is de tijd van wegsturen van de jongen weer begonnen. En overal roepen koperwieken. Ze zijn vroeg dit jaar. Althans dat idee had ik. Maar vorig jaar waren ze er ook al in deze week, al hoorde ik mijn eerste op 14 oktober. Dat scheelt natuurlijk niks als je het vanuit het perspectief van een koperwiek bekijkt. 11 OKTOBER
Onder een warmoranje avondlucht reed ik terug naar huis. Boven Assen wiekten vier blauwe reigers traag in zuidelijke richting. Het is geen wereldschokkende waarneming, geen scharrelaar bijvoorbeeld, maar het maakt de dag net ietsje mooier. 13 OKTOBER
Wat is het warm hè!? Vandaag op de fiets, in T-shirt, naar een vergadering in Assen. Grote groepen ganzen lijken wat verdwaasd heen en weer te vliegen. Het was toch al herfst in Nederland? De tijd van storm en regen. 14 OKTOBER
René en ik zijn gestart met een nieuwe opleiding Track & Sign. Het is een heerlijk vooruitzicht om ons zes keer helemaal onder te dompelen in de wereld van de diersporen. Vandaag begonnen we op het militair oefenterrein Havelte. De brede zandpaden waar geregeld met tanks overheen wordt geragd zijn een waar paradijs voor de spoorzoeker. In het hard aangereden zand staan de mooiste en scherpste prenten, zo’n beetje de hele Drentse zoogdierfauna loopt er rond. Bij de deelnemers hoor je in de loop van de excursie de kwartjes vallen. 183
15 OKTOBER
De nieuwe film van Ruben Smit over het Wad wordt overal bejubeld. Vanavond heb ik hem samen met Nicolette en mijn schoonouders gezien in de Stad. En inderdaad, de beelden zijn adembenemend, maar soms juist ook heel grappig. De muziekkeuze getuigt in die zin ook van een meesteroog en -oor. Ik denk dat heel veel mensen hierdoor zullen worden geraakt. Missie geslaagd. Een persoonlijke kanttekening is dat ik dan weer zie dat de prachtige spreeuwenbeelden zijn gemaakt in het Lauwersmeer en niet op het Wad zoals wordt gesuggereerd door eerst een slechtvalk op Rottumerplaat te laten zien. En ik heb wat moeite met de wel heel snelle wisseling van verhaallijnen. Zit je net op het puntje van je stoel omdat een slechtvalk een prooi verschalkt, komt er ineens weer een zeehond of dreigende lucht in beeld. 16 OKTOBER
Met Ursula fietste ik over het Fochteloërveen. De lucht was zomers warm, een beetje loom zelfs. De energie in deze tijd van het jaar is zo anders dan op onze voorjaarsrondjes. We vonden de spraint van een otter. Even verderop keek een buizerd, die in het topje van een vuurgele berk zat te zonnebaden, wat dromerig voor zich uit. Twee keurig geklede en gekapte jongens, hipsters worden ze geloof ik genoemd tegenwoordig, fietsten ons in de schemering tegemoet. ‘Die gaan vast geen vogels kijken,’ zei Ursula. Vervolgens was het wel grappig om te merken dat we beiden onze eigen ideeën hadden over wat ze dan wél gingen doen. 18 OKTOBER
Met de klankbordgroep Aardkundige Waarden van de provincie Drenthe – die bestaat echt – op bezoek geweest bij het Soil Museum in Wageningen. In een zaaltje hangen profielen van de meest gangbare bodemtypen die er op de wereld te vinden zijn. Van onze vruchtbare zeekleigronden tot de volledig uitgeloogde woestijnen. In een uur tijd kreeg ik een volledig ander perspectief op het belang van onze bodems, maar vooral ook op hoe we daarmee omgaan. Ik hoorde een expert die ons een rondleiding gaf een paar keer zeggen hoe funest ploegen eigenlijk is voor de 184
bodemvruchtbaarheid en dus eigenlijk ook funest voor onze voedselvoorziening. Dan vraag je je af, waarom doen we dat dan tóch en op zo’n grote schaal? 21 OKTOBER
René doet zijn eerste zelfstandige CyberTracker Evaluation (sorry, het is een belachelijk dikdoenerige naam, maar het verhaal erachter is eigenlijk heel mooi). Ik ben ingehuurd als voorzoeker en notulist. Wat dat laatste betreft, ik mag de antwoorden van de deelnemers aan de eval noteren. Niet heel indrukwekkend natuurlijk, maar ik was wel het hele weekend buiten. Een zeldzaamheid tegenwoordig. In die twee dagen krijgen de deelnemers zestig vragen over diersporen voor de kiezen en na afloop weet je precies ‘waar je staat’. Met andere woorden, waar weet je al veel van en waarvan nog te weinig. Oftewel waar zit je blinde vlek. En aan het eind wordt ook weer duidelijk waarom die sporen zo’n krachtig middel zijn in natuurbeleving. We hebben in werkelijkheid één ree en wat vogels gezien, maar via de sporen zagen we in die twee dagen een groot deel van de Nederlandse fauna voorbijkomen. Van bosmuis tot edelhert zeg maar. Ik raak er steeds meer van overtuigd, maar met tussenliggende periodes van denkstilte, dat in een intensief contact met de natuur het behoud van onze eigen soort verborgen zit. Nu alleen nog een manier vinden om dat een beetje sexy te maken. 24 OKTOBER
Ieder vrij uurtje besteed ik nu aan Het Prentenboek. Daar heb ik me inmiddels mee verzoend en ik ben steeds trotser op het resultaat. Maar toen ik naar jou toe reed om onze lezing in Leens voor te bereiden, dacht ik, wat had ik hier graag langer rondgedwaald. Overal zaten vogels op de akkers en in de weilanden: goudplevieren, wulpen, spreeuwen, meeuwen. Overal leven. En ik raasde eraan voorbij, zonder echt contact te maken. Daarvoor is het leven volgens mij niet bedoeld, als het al een bedoeling heeft. We hebben het er niet over gehad, maar vandaag overleed mijn oom Tonnie, een broer van mijn vader. Vierenzeventig. Mooie leeftijd op zich, 185
in de wetenschap dat mijn moeder maar drieënveertig werd. Maar ik denk dat we vierenzeventig nu allemaal als jong beschouwen. Hoe dan ook, de onbeschrijfelijk mooie ‘lucht achter Oethoezen’ paste goed bij deze verdrietige dag. Een dag van zwaarte waarop Ede Staal weer even tot leven komt en er juist ook iets van geluk door de donkere wolken prikt. Daarin was Ede Staal wat mij betreft een meester, van de zwaarte iets lichts maken. Toen ik terugreed naar huis, en waarschijnlijk doordat wij het over Rottumerplaat hebben gehad, moest ik denken aan een gedicht van Jan Boer dat ik ooit las in zijn verzameld werk. Asmis, as zun ais zin het om te schienen en wolkenslierten blinken boven t sliek, den zai je dook en duusternis verdwienen en vaalt de roemte open: t Waddenriek! Doar haile gunners t Aailand mit zien dunen en wiederop een zanderige ploat, doar goan ze hen om robben te verschunen of om de Voogd te helpen mit zien moat.11 27 OKTOBER
Met Chris en Ria liep ik twee uurtjes langs de rand van het Fochteloërveen. Voor het eerst in lange tijd was het nat. Het vocht drong langzaam mijn schoenen binnen en de hoge varens droogden zich vol overgave af aan mijn broekspijpen. Tussen de buien door wentelde het bos zich nog even in de herfstzon. Hier, aan de rand van het veen, staat een bostype waar ik ontzettend van houd. In natuurbeheerderstypologie heet het een berken-eikenbos. Zelfs in zijn meest complete vorm is het voor een bosecosysteem relatief soortenarm, maar dat heeft ook te maken met het feit dat grote hoef- en roofdieren in ons land vaak ontbreken. Los van die ecologische waarde, voel ik me er ontzettend thuis. Omdat het licht er zo mooi doorheen kan
11 Boer, J. (onder redactie van Reinders, K. en Schreiber, F.), 2002. Hoog boven laand en tied, z.u., z.p.
186
schijnen. Omdat het soms zo ijl is dat je nog een beetje in de verte kunt kijken. Maar het is ook een bos waar je je juist heel erg geborgen voelt. In die soms rare natuurbeheerderswereld waar ik zelf onderdeel van ben, blijft het echter een stiefkindje. Het wordt vaak gezien als iets waar iets mooiers van kan worden gemaakt. Ik snap daar soms geen bal van. 28 OKTOBER
Verkeringsdag. Tien jaar samen. Om het te vieren liepen we dezelfde wandeling als toen, over het Mantingerzand. De jeneverbessen stonden er onveranderd mooi te wezen. Het was ook onveranderd guur. Tien jaar geleden had ik eveneens krijtwitte handen en was ik mijn handschoenen vergeten. De wandeling was minstens zo leuk, iets minder spannend misschien. Kramsvogels, koperwieken, overvliegende rietganzen, typische novembersoorten. Volgens Nicolette is dit de mooiste tijd van het jaar. De lucht is helderder dan in de zomer en de kleuren zijn intens rood, geel en groen. Ik ben het met haar eens. Het enige dat oktober nauwelijks heeft, zijn zingende vogels, op roodborsten na natuurlijk. Roodborsten maakten deze dag daarom perfect. 29 OKTOBER
Sterfdag van mijn moeder. Ik probeer het altijd te vergeten. Ik gedenk haar dagelijks en een beetje extra op haar verjaardag. Maar vandaag was de uitvaart van mijn oom, de broer van mijn vader. En iemand herinnerde me aan datgene wat ik juist probeerde te vergeten. Vanuit het crematorium in Appingedam kijk je uit op een plas omzoomd met riet. Bij de uitvaart van mijn tante, een paar jaar geleden, vloog er een ijsvogel langs. Nu vlogen er ganzen over. Voor de rest was het een verdrietige boel met mooie foto’s waarop mijn oom breed lachend voetbalt met mijn achterneef.
187
BARBARA
1Â OKTOBER 2018
Voor het slapengaan lees ik een gids over grassen. Want ik hou van gras, maar weet de eenvoudigste namen nog niet. Ja raaigras, en trilgras. In het voorwoord lees ik dat er overal ter wereld gras voorkomt, van de polen tot de tropen, van onder de zeespiegel tot boven de boomgrens, op arme, rijke, zure, droge, natte en kalkrijke grond, op zand en klei, en op kale aarde meestal als eerste plant. Geruststellender gedachte om bij in slaap te vallen zou ik zo niet weten. 3Â OKTOBER
Een harde klap tegen mijn raam. Ik sta op en hoop dat ik niets zal zien liggen. Er kleven twee minuscule veertjes tegen de ruit. Voor de zekerheid loop ik naar buiten en zoek op de grond. Zinkend gevoel in de hartstreek: ja toch, een merelvrouw, bewegingloos. Haar donkerbruingrijze veren hebben een licht randje, het lijkt alsof ze geschubd is, zoals een dennenappel, of een gordeldier. Haar snavel is zwart. Ze ligt 188
met gespreide vleugels tussen de stokrozen, en hoe ik ook speur naar een teken van leven, ze blijft bewegingloos. Update. Mijn hart zinkt nog dieper. Nu ik opnieuw bij de merel ben gaan kijken, en haar heb opgepakt en omgedraaid om haar te fotograferen, weet ik bijna zeker dat het geen merel is maar een beflijster. Vaag is een lichtere kraag op haar borst te zien, ze heeft te veel wit aan de binnenkant van haar vleugels voor een merel. En dat schubbenpatroon herken ik nu ook. Misschien een jonge vrouw, ik zie nog iets van geel aan de snavelhoeken. Een paar meter verderop zitten springlevende koolmezen en vinken ongehinderd van het vogelzaad te eten. Wat is dit toch voor wereld. Meteen een birdpen besteld, om (doorzichtige) strepen op de ramen te kunnen trekken. 4 OKTOBER
We zien alleen nog maar koolmezen en vinken in de tuin. Geen ringmussen meer, geen andere kleine vogels (al hoor ik nu en dan wel een tjiftjaf ). En geen merels vooral. De meidoorns hangen nog vol bessen. De vlierbessen zijn verdroogd. Het valfruit ligt vrijwel onaangetast op de grond. Wel zaten er gisteren ineens een lijster en een koperwiek in het gras. Misschien komen de merels dan ook nog? Maar het voelt raar, unheimisch. Ik mail Albert-Erik om te vragen of hij de dode beflijster wil hebben om op te zetten, en klaag mijn nood over het gebrek aan merels. Hij mailt terug: ‘Hier in Usquert ook nauwelijks merels. Heb twee enorme meidoorns in de tuin staan. Ondanks droge zomer best veel bessen maar er heeft dit jaar nog geen merel bij gezeten. Zelfde geldt voor de lijsterbes bij de buurvrouw in de tuin. Allemaal bessen maar geen vogels …’ 5 OKTOBER
De mooiste, zonnigste, meest windstille nazomerdag sinds tijden en wij mochten naar Rottumeroog! Jullie waren er in mijn gedachten voortdurend bij. Het begon al met onze overtocht op de m.s. Harder, vanuit de Eemshaven – de boot die jullie afgelopen augustus overgezet en bevoorraad heeft. 189
We waren maar met totaal tien man, dus als je een beetje van de anderen afdwaalde kon je je makkelijk verbeelden dat je helemaal alleen op het eiland was. Wat zullen jullie van dat gevoel hebben genoten. Ik voelde een soort honger, naar meer en langer daar zijn, naar weten dat je er niet over een paar uur weer af moet. Maar ik realiseer me dat het wel ideale omstandigheden waren vandaag. En dat eilanddagen, als het regent en waait en koud is, wel eens heel anders kunnen smaken. Nu zitten we rozig na te genieten. De gejutte houtjes en schelpen zijn uitgepakt, de foto’s bekeken, het zand is uit de rugzakken geschud. Ik voel spierpijn opkomen van het bukken en afval rapen en het sjouwen met zware vuilniszakken. En het lijkt of ik nog steeds meedein op de cadans van het schip. 7 OKTOBER
Niets beters na een enerverend weekend in het westen dan de stille najaarstuin ingaan. Zevenblad trekken, mijn mantrakruid. Het is al dunner van steel dan van de zomer. De laatste tomaatjes uit de kas oogsten, en klaverzuring wieden (een plantje dat pas echt zal verdwijnen lang nadat wijzelf zijn uitgestorven, vermoed ik). 8 OKTOBER
En ineens lijken de vogels terug te keren in de tuin. Elzentoppen en meidoornstruiken bewegen van leven – mezen, vinken, sijzen, putters? Ik kan het niet goed zien, maar het tinkelt en ritselt en wolkt van de ene naar de andere boom of struik. En alle lijsterachtigen proberen het mereltekort te compenseren: koperwieken, kramsvogels en lijsters. 9 OKTOBER
Ik wandel met mijn vader van 87 langs de ijsseloever tegenover Zutphen – een klein uurtje maar, uit en thuis. We gaan zitten op de warme, door bramen overgroeide stenen van een golfbreker en kijken naar het witte huizenfront en de rivier, die, zo zal mijn vader me later schrijven, ‘de hemel door het land draagt’. Ik weet niet of dat zelfbedachte of geleende woorden zijn, maar zo was het precies.
190
13 OKTOBER
Een ongelooflijke dag voor half oktober, warm en zonnig. De laatste ook van dit gehalte volgens het weerbericht. Wat zou ik graag schrijven dat ik er ten volle van genoten heb. Maar dat is niet zo. Zo’n mooie dag als vandaag maakt me onrustig. Ik besef te goed hoe bijzonder en kostbaar hij is, en hoe gauw voorbij. Het gevoel dat ik hem dus heel goed moet besteden, geen gouden minuut onopgemerkt voorbij moet laten gaan, jaagt me op. Wat zal ik doen? Om te beginnen zou ik natuurlijk van ’s morgens tot ’s avonds buiten moeten zijn. Maar dat kan niet, ik heb ook andere verplichtingen. Knarsend zit ik achter de computer of in de auto. De tijd waarin ‘het’ moet gebeuren wordt steeds korter. En dan, als ik eindelijk een paar uur vrij heb – zal ik dan gaan wieden? Wandelen? Fotograferen? Gewoon in de zon liggen? Niets lijkt voldoende antwoord op de rijkdom die me geboden wordt. Wat is de meest optimale manier om van deze onherhaalbare dag te genieten, hem werkelijk recht te doen? Dit is neurotisch gedrag op z’n ergst, ik weet het. Ik ben er ook bepaald niet trots op. Erger nog, ik ben mijn hele leven al zo en heb nog nooit kans gezien er definitief bovenuit te groeien. Aan een kant hoop ik dat je het herkent. Aan de andere kant dat je zo anders bent dat je misschien een goed advies voor me hebt? ’s Avonds We hebben buiten in de zoele schemering gegeten, een diner voor twee bij kaarslicht en al een sikkeltje maan. Na de afwas sta ik met een kijker het heelal in te turen en zie de verbijsterende hoeveelheid sterren. Onmogelijk om nog ongelukkig te blijven. Het wordt me gewoon uit handen genomen. 15 OKTOBER
Met blote voeten door de herfstbladeren lopen, het hoort klimaattechnisch niet te kunnen, maar mijn voeten vonden het fijn. En de rest van mij ook. Ik durf inmiddels niet meer te beweren dat dit de laatste mooie warme nazomerdag was. Maar mooi was hij, en warm ook. En daarmee een 191
herkansing voor deze neuroot. Met dank aan degene die de nazomerdagen distribueert. En aan de kleinkinderen Anna en Harmen, die bij ons logeerden. Door hen kreeg ik een even woordeloos als effectief antwoord op mijn gejammer van eergisteren. Het is eigenlijk zo simpel. Met kleinkinderen op bezoek zorg je natuurlijk dat je de hele dag beschikbaar bent, voor als er gegeten moet worden of een spelletje gedaan. Maar je hoeft ze niet de hele dag te vermaken, het is zelfs beter om dat niet te doen, zodat ze rustig hun eigen gang kunnen gaan (uitslapen, boek lezen, met elkaar spelen). Als enige taak voel ik om ondertussen in de buurt te blijven en mijn eigen dingen te doen. Buiten. Dus: tuindeuren open, en de dakgoot schoonmaken, de kruidentuin wieden, een handwasje ophangen – alles wat maar voorhanden is en waar ik gewoonlijk niet aan toekom. En weg was de onrust, de frustratie, de vraag of ik niet nog dringender iets anders moet. Er bleef alleen maar genieten over. Late vlinders fladderden door de tuin. Ik zag zelfs nog een optimistische rups over de Oost-Indische kers kruipen. De kinderen aten zongerijpte druiven, zochten hun bal in de droge sloot en kwamen er vol brandnetelbulten weer uit. ‘Barbara! Wat is ook alweer dat plantje dat je op brandnetelsteken moet smeren?’ Inmiddels weer met z’n tweeën, zitten we na het eten nog een kwartiertje in het gras te mediteren terwijl de avond valt. Links van ons zwatelt de grote populier, zoals alleen hij dat kan, met het geluid van een kalme waterval. De eerste vleermuizen zwenken door de lucht, en de laatste zangvogels. Rechts van ons zie ik het gestroomlijnde silhouet van een sperwer over het land flitsen, ik hoor de alarmroep van een winterkoning. En toch blijft alles gedempt. Zelfs het vlijmende geluid van de mug rond mijn linkeroor klinkt omfloerst. Recht vóór ons komt de maan lichtend geel tussen de wolken vandaan. De lucht is nog bleekblauw. Hoe kan alles zo ritselen van ingehouden leven en tegelijk zo sereen zijn 17 OKTOBER
Oktoberdagen kunnen zo schoon zijn, frisgewassen en gladgestreken. Als je op zo’n ochtend de buitendeur opendoet, is het alsof je de deur van een grote ouderwetse linnenkast opent, vlak na wasdag. 192
Een haas maakte zich geruisloos uit de voeten, ik had hem weer eens niet gezien, maar op zo’n morgen val je jezelf niet te hard. Later haalde ik staande op een trap een groot deel van de kweeperen uit de leiboom, geuriger oogst kun je je niet voorstellen. Dat er nog nooit een parfum is ontwikkeld met kweeperengeur! Ik zou iemand die zo rook niet kunnen weerstaan. 18 OKTOBER
Ik herlees je brief, en geniet opnieuw. Ik weet dat het best veel extra moeite is, dit schrijven, naast alle teksten die we beiden toch al moeten produceren. Maar het biedt een soort verdubbeling van ons buitenleven, even mogen meedoen in wat een ander denkt, ruikt, voelt, ziet en tegenkomt en dat is een grote weelde. 19 OKTOBER
Zit hier te typen met uitzicht op een stuk of veertig koperwieken die het gras afstruinen op zoek naar iets eetbaars. Wat een prachtige vogels toch. Ook zit er een enkele merel tussen (met zwarte snavel). Al een paar dagen horen we hun alarmroep, waar ik meestal onrustig van word, maar nu juist blij: ze zijn er weer. Ook de roodborst is terug van weggeweest. Zijn (en dus ook haar! Dank voor je interessante informatie.) zang is in deze herfsttijd zó weemoedig en teer dat ik er weak in the knees van word. In roodborst-oren klinkt het ongetwijfeld anders, maar in die van mij verklankt dat aarzelende geparel alles waar het najaar voor staat: afscheid, melancholie, sterfelijkheid, en ook iets anders nog, iets dat nooit verloren kan gaan. 21 OKTOBER
Aan het bijkomen en nagenieten van een weekendje Minne en Engel met hun ouders. Onder de indruk van wat mensenouders allemaal niet voor hun jonkies over moeten hebben om ze groot te krijgen. En van de gretigheid van die jonkies om nieuwe dingen te leren, de wereld met huid en haar te verkennen. Wat zijn wij volwassenen dan toch bedaagd, verstandelijk en gereserveerd. Trage mensen die op stoelen zitten en praten. Minne stuitert naar buiten, laat zich in het gras vallen, klimt op bankjes en springt eraf, pakt alles vast, stort zich in het leven. 193
’s Avonds zat hij roerloos bij opa Just op schoot en luisterde naar de muziek van opa’s onbegrijpelijke voorleeswoorden, zoals ik naar spreeuwenmuziek luister. 23 OKTOBER
Uit een interview met Anneke Brassinga, dat ik vanmorgen las. ‘Interviewer: ‘Wat is het interessantste dat u onlangs van een boek geleerd heeft?’ A.B.: ‘Het interessantst vond ik een gedichtje (Hout 3) van Ter Balkt: Er is woud in hout en zachtzinnig geruis Gekraak in eeuwenoude eiken balken, het is opgesloten wind die zich omdraait en weer slaapt.12 Zo eenvoudig kun je verwoorden wat ertoe doet en wat niet, in de omgang tussen mens en natuur.’ Ik voel me getroost dat iemand anders dit ook herkent als mooi en belangrijk. 25 OKTOBER
Gistermiddag, het moment dat we tegenover elkaar aan de keukentafel zaten om onze lezing in Leens voor te bereiden, jij met je rug naar het raam, en dat ik zei: ‘Specht, achter je’ – en dat je je heel, heel langzaam en voorzichtig omdraaide. En dat de specht bleef zitten. Op een ander moment stond je rechtop en bukte om iets van tafel te vegen, en daardoor kwam je vrij dicht bij het raam, waarachter alweer de specht, die nu opvloog. Dat automatische ‘sorry,’ dat toen uit je mond kwam. Hoe elementair is dit. Het voortdurende besef dat wat ik doe – ook al is het binnen – verbonden is met wat er om me heen leeft – al is dat buiten. Het besef dat je niet alleen waarneemt, maar ook waargenomen wordt. Dat je invloed hebt op het gevoel van veiligheid van andere wezens, door behoedzaam of juist abrupt te bewegen. En dat dat besef een tweede natuur wordt, dat het in je gaat zitten. 12 Interview met Anneke Brassinga in De Groene Amsterdammer, 20 oktober 2018.
194
27 OKTOBER
Het blijft me intrigeren hoe wij op licht reageren. Of ik, in elk geval. Als de dag begint zoals vandaag, met een lange grauwe schemering, moet ik mezelf toespreken om niet in het eind der tijden te geloven. Maar als halverwege de morgen ineens het zonlicht aangaat, met betoverende vingers de koperwieken in het gras aanraakt en door de gele bladeren van de populier schijnt, dan weet ik weer zeker dat de krant ongelijk heeft. En ik wil erheen, naar buiten, kijken hoe alles van kleur verandert, hoe de lucht in het westen een loodgrijze achtergrond vormt voor de lichtgevend witte meeuwen die erdoorheen dansen. 30 OKTOBER, HÜDE, DUITSLAND
Wat een verlatenheid onder de grijze najaarslucht. ‘Nein, wir verkaufen jetzt kein Brot,’ zegt de mevrouw bij de Bäckerei tegen Just. De kleine supermarkt waar we dan maar binnengaan blijkt te bestaan uit een doodstille, grotendeels lege ruimte, met alleen langs de kant wat schappen met blikjes. Achter de kassa zit een Poolse jongen de uren te tellen. In Lembruch aan de Dümmersee is het al niet anders. ’s Zomers wordt er zo te zien druk gevaren op het meer en gerecreëerd aan het zandstrandje. Maar nu versterken de klapperende reclameborden voor Eis en Ferienwohnungen vooral het gevoel van ‘Das war einmal …’ Geen verrassing dat ook het kleine museum verlatenheid ademt. We zijn de enige bezoekers. De zomertentoonstelling is eergisteren opgeruimd, de vaste collectie blijkt mager. Verbleekte foto’s, stoffige opgezette dieren, knopjes die het niet meer doen. De enige items die ons hart sneller doen kloppen zijn een paar fossielen, vlakbij op de Stemweder Berg gevonden. Morgen maar eens gaan kijken daar! 31 OKTOBER
In bed horen we de ganzen van hun Dümmerseeër waterbed terugvliegen naar de grazige weiden. Gordijnen open: stralend weer. Onderaan de Stemweder Berg liggen turfkleurige akkers, waar het eerste wintergraan al groen doorheen gloort. Tussen de statige beuken op de berg vinden we, dankzij de aanwijzingen van een hulpvaardige mevrouw, de kleine groeve waarin we fossielen hopen te ontdekken. Maar de groeve 195
is niet meer dan een hap uit de helling, moeilijk beklimbaar en volgewaaid met herfstblad. In de neergevallen brokken zandsteen zijn wel wat vage schelpafdrukken te onderscheiden, maar niet mooi genoeg om mee te nemen. Geeft niet, we lopen een rondje door het bos, gelukkig om vandaag buiten te zijn. Met als bekroning een paar verwilderde appelbomen, die hun geelrode appeltjes speciaal voor ons in het gras hebben laten vallen. Ze ruiken naar kweepeer en smaken naar honing. Aan het einde van de middag beklimmen we de uitzichttoren op het Neustädter Moor. Het is er druk. We hebben na een bezoek aan het uitgestorven winkelcentrum inmiddels in de gaten dat Hervormingsdag hier tot officiële feestdag is uitgeroepen – iedereen is vrij. Dan is kraanvogels kijken natuurlijk het ideale uitje. Maar met hoeveel camera’s en verrekijkers ook omgeven, aan de betovering van de kraanvogels kun je je niet onttrekken. Soepel glijden hun sierlijke silhouetten door de roze avondlucht, onweerstaanbaar klinkt hun roep. Het is dat ik geen vleugels heb, anders zou ik niet aan de grond kunnen blijven.
196
DANKWOORD
Veel dank aan onze uitgevers Peter en Coen die ons weer aanmoedigden ook van deze briefwisseling een mooi boek te maken. Dank ook aan redacteur Desiree Moulen voor haar scherpe blik in de eindcorrectie. En dank aan alle lezers van De onsterfelijke nachtegalen, in het bijzonder voor de vele fijne en soms ontroerende reacties die we hebben gekregen. *** Ik ben iedereen dankbaar die ons heeft bevestigd in de hoop dat schrijven over buiten zin heeft. Voor dit boek wil ik vooral onze kleinkinderen bedanken. Zij zeuren niet over regen, wind of modder, hebben het ook nooit te druk om naar buiten te gaan, maar geven zich gewoon met huid en haar over aan wat er daar te beleven valt. Daarnaast wil ik graag mijn dank uitspreken tegenover alle dieren die deze brieven bevolken. De vogels, de hazen, de reeën, de mieren … de lijst is lang! Een ontmoeting met een van hen blijft een wonder. Aaldrik, zonder jou geen brievenboek, maar nog zoveel meer niet – dank voor je vriendschap. En bovenal dank aan Just, die van binnenuit begrijpt waar het om draait, en zonder wie het eenzaam zou blijven in het paradijs. Barbara
263
*** In dit boek komen in mijn belevenissen buiten een aantal namen wat vaker terug. Ik stel de mensen achter deze namen graag even aan u voor. Tonnie Sterken. Kwam op een van mijn eerste werkdagen als boswachter het kantoor in Langelo binnenlopen en sprak de beroemde woorden: ‘Ben jij ook weer zo’n beeldschermboswachter?’ Na een omzichtige verkenning raakten we bevriend. Tonnie is een prettig kritische en onvermoeibare veldman met een jarenlange ervaring op het gebied van roofvogels, dassen, otters en al die andere mooie beesten die hij als ‘beroepsvrijwilliger’ dagelijks tegenkomt. Pauline Arends en Diliana Welink. Mijn maatjes van het onvolprezen Von Humboldt Genootschap. Samen lezen en bespreken we boeken die vaak gaan over de relatie tussen mens en natuur of hoe wij als menselijke dieren naar de natuur kijken. We eten altijd lekker en begeleiden het boekbespreken het liefst met een veldonderzoekje. Het genootschap is voor mij een onmisbare bron van vriendschap, kennisuitwisseling en inspiratie. Willem van Manen. Selfmade vogelonderzoeker (cum laude). Ik leerde hem kennen toen ik graag een onderzoekje wilde doen naar ransuilen in het bos bij het Noordsche Veld. Omdat ik zelf niet meer in bomen durf te klimmen, vroeg ik Willem of hij wilde helpen. Hij kende me nauwelijks, maar zei meteen ja. Sindsdien doen we geregeld samen ‘gekke’ onderzoeken, waarbij hij bijna altijd de meester is en ik zijn dankbare leerling ben. Hans Hasper. Wolvenkenner, oehoevolger en ravenfluisteraar. Als je met Hans buiten bent, gebeurt er altijd iets bijzonders. Bas van Dijk. Bas interviewde me ooit voor een krant en sindsdien zijn we bevriend. Medeauteur van ons nog te verschijnen boek over raven. We weten nog niet precies hoe het eruit gaat zien, maar het komt er zeker. Ooit. 264
René Nauta. Sporenvriend en hoofdauteur en illustrator van Het Prentenboek, een kloek naslagwerk over voetafdrukken van dieren waar het in dit boek vaak over gaat. Het begon een redelijke molensteen te worden, maar het is af ! En we zijn er ontzettend trots op. Ursula Cos. Fiets- en natuurvriendin. In de zomer fietsen we elke dinsdag een rondje door de Kop van Drenthe. In de winter wil zij wel doorgaan met fietsen, maar haak ik meestal af omdat ik bang ben voor koude handen. Nicolette Branderhorst. Mijn lief, dank voor je onvoorwaardelijke steun en alle mooie avonturen buiten. En veel dank aan alle andere vrienden, familie of toevallige passanten waarmee ik hopelijk buiten was. Dank vooral ook aan Barbara, die me al snel weer aanspoorde om na De onsterfelijke nachtegalen door te gaan met schrijven. En tot slot, dank aan al mijn fijne collega’s bij Staatsbosbeheer met wie ik binnen aan goede dingen voor buiten werk, maar die waarschijnlijk ook wel doorhebben dat ik zelf nóg liever buiten ben. Aaldrik
265
LITERATUURLIJST
Boer, J.; onder redactie van Reinders, K. en Schreiber, F. (2002). Hoog boven laand en tied. z.u., z.p. Boer de, J. (2017). Landschapspijn – over de toekomst van ons platteland. Amsterdam: Uitgeverij Atlas Contact. Bos ten, R. (2017). Dwalen in het antropoceen. Amsterdam: Boom. Daalder, R. (2017). De meerkoet. Amsterdam: Uitgeverij Atlas Contact. Dahl, R. (2005). De gvr Luisterboek. Amsterdam: Rubinstein. Interview met Anneke Brassinga in De Groene Amsterdammer, 20 oktober 2018, Amsterdam: nv Weekblad De Groene Amsterdammer. Leonard, M.G. (2017). Keverjongen. Amsterdam: Querido Kinderboeken. Meijer, E. (2016). Het vogelhuis. Amsterdam: Cossee. Meijer, M. (2011). M. Vasalis – Een biografie. Amsterdam: Van Oorschot. Nauta, R. en Pot, A. (2019). Het Prentenboek. Groningen: Uitgeverij Extra. Nicolson, A. (2001). Sea Room – An Island Life in the Hebrides. Londen: HarperCollins. Noordhoff, I. (2018). Schaduwkust – vier generaties hertekenen de rand van de Waddenzee. Amsterdam: Uitgeverij Atlas Contact. Pot, A. en de Beaufort, B. (2018). De onsterfelijke nachtegalen – Natuurdagboek. Groningen: Uitgeverij kleine Uil. Rebanks, R. (2016). Het herdersleven. Amsterdam: Hollands Diep. Soper, E. (1955). When Badgers Wake. Londen: Routledge and Kegan Paul. Taylor, P. (2005). Beyond Conservation – A Wildland Strategy. Abingdon, Verenigd Koninkrijk: Routledge. Tveit, B.O. (2011). A Birdwatcher’s Guide to Norway. Hosle, Noorwegen: Ørn Forlag. Werkman, E. (2018). De man op de dijk – Het grenzeloze verhaal van de grauwe kiekendief. Zeist: knnv Uitgeverij. Wulf, A. (2016). The Invention of Nature – Adventures of Alexander Von Humboldt; The Lost Hero of Science. Londen: Hodder & Stoughton. Zomeren van, K. (2014). Het verlangen naar klapekster. Amsterdam: De Arbeiderspers.
267
REEDS EERDER VERSCHENEN VAN DEZE AUTEURS
DE ONSTERFELIJKE NACHTEGALEN
Een natuurliefhebber hoeft nooit ver te reizen om iets te kunnen waarnemen. Ook rondom het eigen huis kun je jezelf al verwonderen over alles wat vliegt, loopt en groeit. Aaldrik Pot woont op het zand in Norg en was benieuwd hoe die alledaagse verschuivingen in de natuur door Barbara de Beaufort, wonend op de Groningse klei bij Zandeweer, zouden worden ervaren. Een enthousiast dagboek in briefvorm is het resultaat. Beleef je de dagelijkse portie natuur anders als je jouw ervaringen vertelt aan een ‘vreemde’? Iemand die de plek waar je woont wel kent, maar er niet vaak komt. Ga je daardoor beter kijken, en ook preciezer schrijven? Wat gebeurt er op dezelfde dag op een andere plek, op andere grond? Een natuurboek in de traditie van J.A. Baker, Nan Shepherd en Koos van Zomeren.
PERSCITATEN:
‘Mooie observaties over kleine genoegens’ Katja de Bruin in de VPRO-gids ‘Aanbevolen voor dagboekschrijvers en natuurliefhebbers!’ Dick Huitema op Boekenbijlage ‘De onsterfelijke nachtegalen presenteert Pot en De Beaufort als volleerde toonkunstenaars.’ Agmar van Rijn op Tzum
Aaldrik Pot (1973) woont in het Drentse Norg, is werkzaam bij Staatsbosbeheer en schrijft regelmatig over natuur voor diverse kranten en tijdschriften. Barbara de Beaufort (1958) doorliep de kunstacademie, werd opgeleid tot pastoraal werker en woont nu in Zandeweer op het Hogeland van Groningen.
Met huid en haar
brieven over het verlangen naar buiten
Barbara de Beaufort en Aaldrik Pot
Met huid en haar gaat over de frustratie als alweer een prachtige dag achter de dichte ramen voorbijglijdt. Over het geluk van zitten in het hoge gras, een raaf boven je hoofd zien vliegen, een haas waarmee je plotseling oog in oog staat. Een brievenboek over opgaan in de natuur, al is het maar voor even.
Met huid en haar
In die zin geeft Minne, de kleinzoon van Barbara, het goede voorbeeld. Minne woont in de stad, maar is een buitenkind. Vol overgave stort hij zich op de aarde, bekijkt alles met aandacht en verwondering. De zintuigelijke manier waarop hij de natuur beleeft is bijna jaloersmakend. Hij ervaart de natuur met huid en haar. Is dit misschien wat we eigenlijk willen? En is die overgave nog haalbaar?
brieven over het verlangen naar buiten
Aaldrik Pot en Barbara de Beaufort, auteurs van De onsterfelijke nachtegalen, bleven elkaar ook na het verschijnen van dit natuurdagboek brieven schrijven, vol van een groeiend verlangen om nog vaker en intenser buiten te zijn. Dit blijkt echter niet eenvoudig, zeker wanneer het dagelijks brood vooral binnen moet worden verdiend. Valt er nog te ontsnappen aan het binnenzit-leven vol volwassen verantwoordelijkheden?
Barbara de Beaufort en Aaldrik Pot