Natuurlijk Verven Textielverven op ecologische wijze
Roos Soetekouw
Inhoudsopgave - Inleiding
p. 5
Hoofdstuk 1 De geschiedenis van het (natuurlijke) verven van kleding
p. 7
1.1 Van prehistorische vlek tot Romeinse ambacht 1.2 Keizerlijk purper, een stinkende goudmijn 1.3 De Middeleeuwen; beschermde gildes en bemoeizieke stadsrechtelementen 1.4 De Nederlandse meekrapgeschiedenis 1.5 Pauselijk Aluin 1.6 Cochenille, het goud dat niet schitterde 1.7 Het einde van een tijdperk, natuurlijke kleuren worden ingeruild voor synthetische Kleuren
p. 7 p. 9 p.11 p.12 p.13 p.14
Hoofdstuk 2 Het natuurlijke verfproces 2.1 Het klaarmaken van vezels voor behandeling 2.1.1 Het voorbehandelen van wol 2.1.2 Het voorbereiden van Zijde en andere prote誰ne vezels 2.1.3 et voorbehandelen van cellulose vezels 2.3 Beitsen 2.2.1 Wol 2.2.2 Zijde 2.2.3 Cellulosevezels 2.2.4 Beitsmiddelen I. Prote誰ne beitsmiddelen I.a Bloed I.b Gelatine I.c Soja I.d Eiwit I.e Yoghurt II. Beitsmiddelen op alkalische basis II.a As II.b Ammoniak II.c Urine III. Zuren III.a Azijn III.b Salicylzuur III.c Wijnsteenzuur 2.2.5 Het maken van een Alkalische oplossing voor cellulose vezels 2.2.6 Het maken van een prote誰ne oplossing voor cellulose vezels 2.3 Het klaarmaken van het verfbad 2.3.1 Traditionele kookmethode 2.3.2 Alternatieve verfmethoden 2.3.3 Heet verfbad 2.3.4 Koud verfbad 2.4 De kleurechtheid 2.5 De Verschillende planten 2.5.1 Roodververs Saffloer Cochenille Meekrap Roodhout 2.5.2 Geelververs Kurkuma Wouw 2.5.3 Blauwververs Wede Indigo
p.18 p.18 p.18 p.19 p.19 p.19 p.20 p.21 p.21 p.22 p.22 p.22 p.22 p.23 p.23 p.23 p.23 p.23 p.23 p.23 p.24 p.24 p.24 p.24 p.24 p.25 p.25 p.25 p.27 p.27 p.28 p.28 p.29 p.29 p.29 p.31 p.32 p.34 p.35 p.35 p.36 p.37 p.37 p.39
p.15
2
2.5.4 Zwartververs Galappels Walnoot 2.5.5 Framboos, geraniums, kersen, viooltjes, ridderspoor, bosbessen, Petunia’s, irissen, bramen
p.41 p.41 p.42 p.43
Hoofdstuk 3 Ecologische voetafdruk 3.1 Hoe ecologisch is het verbouwen van de benodigde grondstoffen? 3.2 Hoe ecologisch is het verwerken, gebruiksklaarmaken van het kleurextract? 3.3 Hoe ecologisch is het verven? 3.4 Welke beitsmiddelen kunnen er gebruikt worden? Zijn er mogelijkheden met chemische beitsmiddelen? 3.5 Hoe vervuilend is het eindproduct?
p.47 p.48
Hoofdstuk 4 De toepassing van het natuurlijke verven in het modebeeld 4.1 Waarom natuurlijk verven 4.2 In hoeverre is het mogelijk op industriële schaal te verven met natuurlijke kleurstoffen? 4.3 Is het natuurlijke verven ook toepasbaar in prints?
p.50 p.50 p.51 p.52
Conclusie
p.53
Literatuurlijst
p.55
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4
natuurlijke kleuren Tabel van beitsmiddelen Samenvatting Rapport Albert Jan Abma, ‘De Groene kant van rood’ Proefschrift Dorien Derksen, ‘Red, redder, madder’
p.44 p.44 p.45 p.46
p.57 p.57 p.72 p.75 p.77
3
4
Inleiding Tijdens mijn stage bij Studio Claudy Jongstra heb ik kennis gemaakt met het natuurlijke verven. Wat mij trof was de rijkdom aan kleuren die de natuurlijke verfstoffen geven. Deze kleuren zijn diep en krachtig. Ook wanneer in musea natuurlijk geverfde kleding van enkele eeuwen oud ten toon wordt gesteld, zijn de kleuren vaak nog helder en krachtig. Dit terwijl een kledingstuk van bijvoorbeeld H&M of Zara bij aankoop reeds een oppervlakkige kleur heeft en na één keer wassen een vale verbleekte kleur krijgt. Ik heb tijdens het halve jaar dat ik in de ververij heb gewerkt ontzettend veel geleerd over het gehele verfproces en een grote technische kennis opgedaan wat betreft proteïne vezels, cellulosevezels en de planten waarmee geverfd kan worden. Het natuurlijke verven wint aan populariteit. In Amsterdam zit een grote ambachtelijke ververij (Tinctoria) die steeds meer aan klanten wint. Zij verft onder andere voor Studio Claudy Jongstra, Rianne de wit, Christien Meindertsma en Crespi. Niet alleen in Nederland wint het natuurlijke verven aan populariteit, ook in Zweden verft Camilla Norrback met natuurlijke grondstoffen, net als Adidas ‘Grun’. Voorts worden in Frankrijk nationale congressen gehouden over het natuurlijke verven. Het natuurlijke verven past dan ook heel goed in de groene ‘lifestyle’ beweging die als een golf de westerse wereld overspoelt. Er wordt bij verschillende kledingmerken nagedacht over het welzijn van de wereld. Door bijvoorbeeld ecologische materialen te gebruiken, of op zoek te gaan naar nieuwe materialen, proberen mensen en bedrijven op hun eigen manier een steentje aan een beter milieu bij te dragen. Met inachtneming van deze stijgende populariteit van het natuurlijk verven en door mijn stage werd ik nieuwsgierig naar een aantal zaken. Want wat nou als een internationaal (kleding)merk met natuurlijke verfstoffen zou willen werken. Is dat mogelijk op een dergelijke grote schaal? En wanneer dat op grote schaal zou gebeuren, is dat dan schadelijk voor het milieu? Momenteel wordt bij het verven van textiel gebruik gemaakt van chemische verfstoffen, die over het algemeen schadelijk zijn voor het milieu. De hoofdvraag in het kader van deze scriptie is de vraag of – en in hoeverre - natuurlijk verven op industrieel niveau ecologisch mogelijk en verantwoord is. Om tot een antwoord op deze hoofdvraag te komen, worden in deze scriptie de volgende deelvragen nader onderzocht. -
Hoe ecologisch is het verbouwen van de benodigde grondstoffen? Hoe ecologisch is het verwerken en gebruiksklaar maken van het kleurextract? En hoe ecologisch is het verven zelf? Welke beitsmiddelen kunnen er gebruikt worden? Zijn er mogelijkheden met chemische beitsmiddelen? Hoe vervuilend of hoe ecologisch verantwoord is het eindproduct? In hoeverre is het mogelijk op industriële schaal te verven? Is het natuurlijke verven ook toepasbaar in prints?
5
Allereerst wordt een beschrijving gegeven van de geschiedenis van het textielverven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 beschreven hoe het natuurlijke verven in zijn werk gaat en de ecologische aspecten hiervan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op bovenstaande deelvragen. Om te tonen dat natuurlijke kleuren zeer modieus zijn, is als bijlage een kleuren/stalenboek bijgevoegd. Voor deze scriptie heb ik onder anderen contact opgenomen met het bedrijf Rubia Pigmenta Naturalia en intensief contact gehad met Anco Sneep, onder wie het bedrijf commercieel actief is in de markt.
6
1. De geschiedenis van het (natuurlijke) verven van kleding In het begin zal het verven een huiselijke activiteit zijn geweest, net als het spinnen en weven. Met de geleidelijke ontwikkeling van deze technieken werden het echter gespecialiseerde vakmanschappen waar een grote internationale handel omheen ontstond en een hoop geld in te verdienen viel. Het verven werd later in heel Europa een wettelijk geregelde ambacht, waar zelfs de paus zich tegenaan bemoeide. Een ambacht waar oorlogen om gevoerd werden en vooral een ambacht die zijn geheimen niet prijs gaf. Met het ontwikkelen van de verschillende beschavingen ontwikkelde zich ook de techniek van het textielverven. Hieronder volgt een korte samenvatting.
1.1 Van prehistorische vlek tot Romeinse ambacht Om het begin van het verven te traceren gaan we terug naar de prehistorie. De eerste voorbeelden van in de prehistorie door mensen gedragen kleding zijn dierenhuiden. Deze werden waarschijnlijk al geverfd, maar omdat textiele vezels erg fragiel zijn, zijn hier weinig bewijzen van. Wel is bekend dat men in deze tijd al met het verven en beschilderen van de eigen huid met oker en andere pigmenten begon. In de meeste boeken wordt de geschiedenis van het textielverven ongeveer vanaf 6000 jaar voor Christus beschreven. Uit deze tijd zijn namelijk zaden gevonden van de wouwplant, waar gele verfstof mee wordt gemaakt.1 Met de ontwikkeling van het spinnen en weven, waarvan onbekend is wanneer dat precies is ontstaan, kwam vermoedelijk ook het verven van textiele vezels op. Deze technieken zijn waarschijnlijk door verschillende beschavingen ontwikkeld. De kennis van de technieken van het spinnen, weven en verven is waarschijnlijk doorgegeven van de ene beschaving naar de andere.2 Het is onduidelijk hoe het gecompliceerde proces van het verven tot stand is gekomen. Gedacht wordt dat dit waarschijnlijk het resultaat is van een ongelukje met gekleurde bessen, die een kleur achter lieten op de kleding, of grasvlekken, die men niet meer uit kleding kon wassen. Als volgende stap ging men in de natuur op zoek naar grondstoffen die mooie kleuren gaven om de kleding mee te versieren. Later werd het belangrijk dat de kleuren niet alleen mooi maar ook kleurecht waren. In de Indusvallei (nu Pakistan), een van oudste centra van de beschaving zijn pastelkleurig geverfde en rode katoenen weefsels gevonden uit 2500 tot 1500 voor Christus. Oude textielen bleven het best bewaard in het droge klimaat in het Zuidoosten, en dan voornamelijk in Egypte. Hier vond men dan ook veel restanten van verfplanten als bijvoorbeeld meekrap. Van de rest van de gevonden kleurstoffen is geen voorbeeld van geverfd textiel gevonden. Wel is er in tombes in de Nijldelta uit het oude Egyptische rijk een rood linnen weefsel gevonden, geverfd met meekrap.3 In de tombe van Tutankhamon vonden archeologen restanten van de saffloerbloem, die een rode, roze, oranje, en gele kleurstof kan geven. Volgens de teksten van 1
Judith H. Hofenk de Graaff, The Colourfull Past. Origins, Chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications 2004, p. 2 2 Judith H. Hofenk de Graaff, The Colourfull Past. Origins, Chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications 2004, p. 2
7
Plinius de Oudere in ‘Naturalis Historia’ gebruikten Egyptische ververs planten als indigo, kermes, orchil korstmossen, alkanet, saffraan, gele bessen, moerbeibessen en galappels. Volgens Plinius hebben de Egyptenaren ook het beitsen uitgevonden: het voorbehandelen met chemicaliën en mineralen, waardoor de verf beter in de vezel doordringt en de geverfde vezel kleurechter wordt.4 Er zijn helaas weinig beschrijvingen gevonden van de technieken van het verfproces van door vakmanschap geverfd textiel. In de Oudheid was schrijven een privilege van priesters en (hoog)geleerden die misschien wel geïnteresseerd waren in het fenomeen kleur, maar niet in de technieken van het verfproces. Daarnaast waren de processen vaak familiegeheim.5 Goede exemplaren van beschrijvingen zijn twee manuscripten, geschreven in het Grieks, gevonden in tombes in Thebe, in het midden van Egypte: “Papyrus Graecus Holmiensis” en “Leiden Papyrus X”. Beide dateren uit de tweede eeuw voor Christus De manuscripten komen waarschijnlijk uit dezelfde tombe en zijn aan elkaar gerelateerd. De recepten zeggen kopieën te zijn van eerdere geschriften gedateerd uit de derde eeuw voor Christus en zijn opgedragen aan Democritus die met Egyptische priesters experimenten uitvoerden in de Nijldelta. Samen met recepten voor metaalbewerking geven de papyrusmanuscripten recepten voor het verven van textiel, met een korte beschrijving over het verfproces. Een belangrijke bron is de “Naturalis Historia”, geschreven door Plinius de Oudere, die leefde in de eerste eeuw na Christus. Hij beschrijft verfprocessen in Europa, Egypte, en het Oosten. Uit deze teksten blijkt dat hij het proces dat hij beschrijft niet begrijpt, maar hij geeft uitgebreide informatie over “VAT-dyes”6, over de gebruikte Figuur 1 ‘Naturalis Historia,, een encyclopedie geschreven door Plinius de Oudere, 77 – 79 na c\Christus.
beitsmiddelen, en zelfs over “resist-dyeing”.7, 8
In de Romeinse tijd heeft het verven een enorme vlucht genomen. De techniek van het verven van textiel vereist kennis en specialisatie. De meeste verfsoorten komen van planten, mossen en dieren. Van deze grondstoffen worden extracten afgetrokken. Dit gebeurd door klein snijden, vergruizelen, inweken, inkoken en fermenteren (afbreken van ongewilde stoffen). Dit gebeurt onder sterk gecontroleerde temperaturen en zuren. Sommige verfstoffen zijn klaar voor gebruik zodra deze onzuiverheden eruit zijn. Andere hebben eerst een kleurloze samenstelling, die pas in reactie met chemicaliën of mineralen verkleuren. Neem bijvoorbeeld indigo: deze neemt pas de kleur blauw aan op het moment dat het vanuit een zuurstofarm verfbad in aanraking komt met de lucht en daarom oxideert. Een magisch effect. Daarnaast - om het nog ingewikkelder te maken - reageren
4
F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. p. 24. Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications 2004, p. 2 6 Een onoplosbare verfstof die oplosbaar wordt gemaakt in een verfbad door middel van het verwijderen van zuurstof of het toevoegen van waterstof, zodat de verfstof binnen kan dringen in de vezel. Na deze doordringing van de vezel wordt er weer zuurstof toegevoegd zodat de verfstof weer onoplosbaar wordt. 7 Hierbij worden delen van het textiel niet geverfd, omdat ze bedekt zijn met een substantie die de verf niet toestaat in het textiel door te dringen. 8 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications 2004, p. 3.
5
8
dierlijke vezels weer anders dan plantenvezels. Het belangrijkste voor een goede kwaliteit geverfde stof is om de verf met de sterkste, vaste, chemische binding, zo kleurecht mogelijk te maken. Zodat het bij veelvuldig wassen zijn kleur behoudt. Hiervoor is een beitsmiddel nodig.9 In de Romeinse tijd bestonden beitsmiddelen vooral uit as, aluin, wijnsteenzuur, ijzer en urine. Deze reageren met de gebruikte verfstof. De verkregen kleuren en kwaliteiten hangen af van de gekozen verfstof en het gekozen beitsmiddel. We weten van de Romeinen dat ze meekrap gebruikten voor rood, indigo voor blauwtinten en wouw voor gelen. De aanwezigheid van resten van deze planten in geverfde textiele materialen bewijzen dit.10
1.2 Keizerlijk purper, een stinkende goudmijn Paars was in de Romeinse tijd een populaire11 kleur. De Romeinse keizers hadden het alleenrecht om gewaden in deze kleur te dragen. Paars was dan ook een kleur die bekend stond als deftige, keizerlijke kleur en werd geassocieerd met hogere machten in culturen van Israël tot Perzië, waar het de rang van een officier aangaf. Oude teksten uit de Romeinse tijd vertellen dat de senatoren en ander ambtsdragers zich onderscheidden, door het aantal purperen stroken op hun toga.12 Julius Caesar was de eerste die zich, als teken van zijn oppergezag, in een volledig purperen toga hulde. Één eeuw later betekende purper hetzelfde als keizerschap en bepaalde Keizer Nero wettelijk dat alleen de keizer, senatoren en priesters zich in deze Tyrische kleur mochten hullen. En dat ieder ander die de kleur waagde te dragen gestraft werd met de doodstraf. Enkele latere Keizers namen deze wettelijke bepaling zo over. Het in een purperen mantel hullen door een ander dan de Keizer was een daad van openlijke rebellie, een teken dat men een poging wilde wagen tot ‘usurpatie’ en had dezelfde lading als tegenwoordig een kroning.13 Overigens werd een vrouw niet met de doodstraf bestraft op het moment dat ze zich in een purperen mantel hulde. Daarnaast kregen ook godenbeelden purperen mantels omgeslagen, dus de purperfabricage had niet te leiden onder een kleine groep klandizie. Zo schreef Plinius in zijn “Naturalis Historia”.14 In de hele Oudheid, zou de roem van het purper en de vaardigheid waarmee de Feniciërs de stoffen met die kleur bewerkten, onaangetast blijven. Paars was opmerkelijk om zijn kostbaarheid, als wel zijn kleur. Vitruvius zei: “het is de zeldzaamste kleur en het meest bekoorlijk voor het oog.” Hij vertelde ook dat de kleurstof werd gewonnen uit twee in zee levende slakkensoorten, de brandhoren (Bolinus brandaris), die door de Romeinen murex genoemd werd, en de verwante Hexaplex trunculus. Uit deze slakken — niet te verwarren met onze inheemse purperslak (Nucella lapillus) — wonnen de Feniciërs hun vermaarde verfstof, purper, een verwijzing naar de stad Tyrus, Libanon. De kleurstof werd gewonnen uit de kliertjes van de slak; de afgescheiden substantie is oorspronkelijk een vuil geel, maar 9
Het beitsen is het voorbehandelen van de stof in een bad met metalen. Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004, p. 3 11 Populair is in dit verband een grappig woord: het betekend volks, terwijl het volk de kleur juist niet mocht gebruiken. 12 F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. p. 35 13 Natuurinformatie, purper < http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i003151.html> 14 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004, p. 3 10
Figuur 2 De Brandhoren, Murex slak
9
Figuur 4 Hexaplex trunculus slak
de stof kleurt door een proces van oxidatie en onder invloed van zonlicht, binnen enkele minuten purper. De substantie uit een groot aantal kliertjes werd in een pot samengevoegd, met zout gemengd, en dan door het koken in urine ingedikt om de stank van de in de open lucht rottende hoop verfstof, wordt door klassieke schrijvers omschreven als onbeschrijflijk. Die stank werd vermoedelijk mede veroorzaakt door de gewoonte de resten van de slakken op een al even rottende hoop naast de productieplaats te werpen. Dit weten we omdat er in Tyrus bergen schelpen zijn gevonden, die er nu nog liggen.15 Voor het verkrijgen van één pond verfmassa moesten zo'n 30.000 purperslakken opgedoken worden. Die leverden maar vier gram zuivere kleurstof op. De geverfde stof was dan ook tien tot twintig keer zo duur als een hoeveelheid goud van hetzelfde gewicht. Slaven doken met een steen de diepte in, niet ongelijk aan de huidige methode om natuurlijke parels naar boven te halen. Het sterftecijfer onder hen was hoog; hun skeletten zijn nog te vinden tussen de schelpenresten. Tegenwoordig wordt de zuivere kleurstof nog in kleine hoeveelheden gewonnen, tegen een marktprijs van 2500 euro per gram. Hoewel de kleurstof al in 1903 gesynthetiseerd werd, is er geen industriële productie.16 Na de val van het Romeinse rijk is er een periode waarover niet zoveel informatie te vinden is wat betreft het professioneel verven van textiel. Pas na de 12e eeuw komt hier weer verandering in. In het middeleeuwse Byzantijnse rijk behield de kleur purper zijn status zodat gewone mensen het niet mochten dragen. Er was wel een vrij grote export van purperen stoffen. Net zoals in de Romeinse tijd godenbeelden werden omhangen, werden nu heiligenbeelden met purperen mantels omhangen. In het Arabische Rijk verdween de purperfabricage grotendeels in de 8e eeuw. In het westen werden goedkopere rode kleurstoffen gebruikelijk voor geestelijke en wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders, hoewel er aan de Atlantische Oceaan lokaal ook wel wat purper uit Nucella (inheemse purperslak) werd gewonnen. Toen door de val van Constantinopel in 1453 de export van echt purper stopte, en men in de Pauselijke Staat aluin vond voor het beitsen van vervangende rode kleurstoffen als kermes en scharlaken, moedigden de pausen het gebruik daarvan aan. Zo schreef Paus Paulus II vanaf 1463 voor kardinalen, scharlaken voor, hoewel gewone bisschoppen de traditionele purperen kleur bleven dragen, zij het in een kermesimitatie.17 Tegenwoordig gebruiken ze voor hun kledij modernere kleurstoffen. Voor het rabbinaat worden nog wel echte, purperen kleden vervaardigd.18 Met de val van het Romeinse rijk, is veel technische kennis verloren gegaan. Er zijn wel bewijzen gevonden dat de kennis van zanderige okers, groenbruinen en zelfs Egyptisch blauw de val overleefd hadden. Niettemin, was het herverschijnen van felle kleuren in de middeleeuwen een dramatisch gebeuren.19
15
F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. p. 37 F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. 17 Natuurinformatie, purper < http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i003151.html> 18 F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. p. 37 19 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004, p. 3 16
10
1.3 De Middeleeuwen; beschermde gildes en bemoeizieke stadsreglementen Het verven van textiel was altijd afhankelijk van plantaardige bronnen. Gek genoeg, kon zo ongeveer iedere kleur uit planten gehaald worden, behalve groen. Naast het felle rood dat uit meekrap gehaald kon worden, en de bruinige gelen die uit de vele andere verfplanten getrokken konden worden, waren de meeste plantaardige kleuren grauw en niet kleurvast.20 Ondanks de fel gekleurde kleding, die mensen op schilderijen uit die tijd aan hebben, vormden het overgrote deel van de mensenmassa een saai gekleurde menigte. Ze droegen ongeverfde, natuurlijke grijze, en bruine stoffen van hennep, wol en linnen. Soms was de stof geverfd in flauwe tinten als van boombast, heidebloemen, moerbeibessen en bosbessen voor blauwe tinten. Men gebruikte zee- of landmossen voor mauve. Wouw, loofboombast en zuurbessen werden gebruikt voor de gelen, wilde meekrap en alkanet voor de roden, walnoot en kastanjeboombast voor bruinen en tenslotte sumak en galappels voor zwart. De met deze planten geverfde kleuren waren wisselvallig, omdat ze gefixeerd werden met ongeschikte, goedkope beitsmiddelen als plantaardige as, gegiste urine of azijn. Er was dus een aanzienlijk verschil in kwaliteit van de kleuren die gedragen werden door de vermogenden: die waren briljant en kleurecht, door het gebruik van goede beitsmiddelen. De kwaliteit van de gebruikte verfstof kon de prijs van het materiaal vertienvoudigen!21 Zie dus hoe belangrijk het is dat de verver zijn vak verstaat. De ververs werden in de middeleeuwen, net als andere ambachtelijke beroepen, ingedeeld in gildes en vakverenigingen. Dit gebeurde vaak onder de bescherming van een heilige. De Franse beschermheilige was Saint Maurice, waar de Venetiaanse beschermheilige Saint Onofrio was.22 Dit verdelen in gildes werd staatsrechtelijk geregeld. In Italië gebeurde dit in de 12e eeuw, in Vlaanderen in de 13e eeuw en in Noord-Nederland in de 14e eeuw. Deze regeling werd ook in Frankrijk, Engeland, en Duitsland ingevoerd. De betrokkenheid van de overheid bij de textielbranche, en dus ook bij de textielververij, hield stand tot de laat achttiende eeuw. Ververs werden onderverdeeld in Gilden. In Nederland werden ze verdeeld in kleurgilden als blauwververs en roodzieders. In andere landen werden ze verdeeld naar de kwaliteit van de producten die ze afleverden. In Frankrijk bijvoorbeeld werden de ververs verdeeld in “Au Grande Teint” ververs en “Au Petit Teint” ververs. Deze verdeling was gebaseerd op de kwaliteit van de verfstoffen, en materialen die ze gebruikten. De ververs van de “Au Grande Teint” verfden luxe goederen van superieure kwaliteit voor de hogere standen in de maatschappij. Zij gebruikten alleen de beste materialen en verfstoffen, zoals als meekrap, kermes en cochenille voor rood, wouw voor gele verf, en wede en indigo voor blauwe verf.23 Vaak werden deze gildes nog weer onderverdeeld in kleinere verenigingen, afhankelijk van de gebruikte kleurstoffen waar de ambachtslieden mee werkten: de roodververs hadden ook de leiding over het geelverven. En de blauwververs hadden ook de leiding over het groen- en zwartverven. De ververs van de “Au Petit Teint” mochten ook andere verfsoorten gebruiken met een slechtere kwaliteit, voor 20
F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. p. 41 21 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004, p. 3 22 F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. p. 43 23 Op dit moment wordt deze verdelingen van Grande Teint en Petit Teint wereldwijd nog steeds g Figuur en 5 Fel gekleurde materialen ebruikt; Grande Teint zijn kleurechte grondstoffen als meekrap cochenille, indigo, wede, waren wouw, de middeleeuwen een dan luxeook artikel. galappels en walnootbolsters. De Petit Teint zijn minder in kleurvast en daar vallen alle ander e kleurstoffen onder.
11
producten die niet aan stadsreglementen hoefden te voldoen. De “Petit Teint” deelden dus de rest van de clientèle. Deze was misschien minder rijk, maar de groep was veel groter, dus ook deze ververs hadden een goed inkomen. De massa werd dus voorzien van mindere, niet kleurvaste materialen. In de reglementen staan beschreven welke verfsoorten er gebruikt werden; als kermes, cochenille, meekrap, en braziliehout voor rood. Wouw, zaagblad en Perzische bessen voor geel. Wede en indigo voor blauw, en galappels en sumak voor zwart. De genoemde beitsmiddelen zijn voornamelijk aluin en ijzersulfaat. 24 Ondanks het gelimiteerde aantal verfstoffen kon er, door middel van menging, toch een groot scala aan kleuren worden geproduceerd. Naarmate de mode zich ontwikkelde, groeide de textielindustrie. Er ontstonden conflicten tussen de verversgilden als gevolg waarvan er regels werden ingesteld door de stadsbeheerders, die tot op het kleinste detail waren bepaald. Het was niet langer alleen belangrijk welke verfstoffen je gebruikte, ook de beitsmiddelen, (die de ververs daarvoor onderling regelden) werden nu wettelijk per gilde vastgelegd, net als het watergebruik. Elke gilde kon om de beurt het schone water, uit de rivier of gracht, gebruiken om het textiel voor en na te spoelen. Dit werd per dag, tot op de minuut, wettelijk vastgesteld.25 1.4 De Nederlandse meekrapgeschiedenis “Meekrap heeft een lange historie in de Nederlanden en is geografisch sterk met de zuidelijke provincies verbonden. De naam komt nog steeds voor als straatFiguur 6 Roodververs verven rode stof met meekrap, 1482.
of plaatsaanduiding in west Brabant en Zeeland. In het stadsarchief van Zierikzee bevindt zich een beschrijving uit 1247 waarin de kwaliteitseisen staan waaraan meekrap moet voldoen.” Zo vertelde Anco Sneep, van Rubia Pigmenta Naturalia mij in een interview. In Nederland was in de vijftiende eeuw een uitgebreide meekrapteelt, vooral in Zeeland en Gelderland. De Hollandse welvaart in die tijd was dan ook gedeeltelijk te danken aan deze meekrap. Dodonaeus beschrijft in zijn ‘Cruydboeck’ van 1554 de teelt van meekrap. ‘Die tamme Rotte’ zoals hij rubia noemt ‘wordt in zeelant, in Vlaenderen/ ende in sommige plaetsen van Brabant by berghen etc. op goede vette velden gheplant. Die wilde wast al om van selfs aen die canten van den velden onder die haghen en hegghen.’26
24
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004, p. 3 25 F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. p. 43 26 J.W. Schot, De meekrap nijverheid, artikel voor Erasmus universiteit Rotterdam, 1986, p. 48
12
Figuur 7 Gedroogde wortels van de meekrap plant.
Omstreeks 1826 ontdekte men in Frankrijk een verbeterde scheidingsmethode, die pas na enkele jaren ook in Nederland werd toegepast. De Nederlanders zagen er het nut niet van in aangezien de meekrapteelt geen moment achteruit liep, en de vraag bleef groeien. Tot 1863 werden nog nieuwe meekrapfabrieken gebouwd. Daarna verdween binnen enkele jaren de 10.000 Ha. meekrapcultuur. De belangrijkste reden voor deze teruggang was het grote verschil in productiekosten tussen de chemische synthetische, en de landbouwkundige weg.27 De teelt van Meekrap was altijd zeer arbeidsintensief. Pas na drie jaar werden de wortels tot een diepte van zestig centimeter uitgegraven. Na de oogst werden de wortels op het land gedroogd en aansluitend verder gedroogd en verwerkt in zogenaamde ‘meestoven. Een meekrapstoof bestond uit drie gedeelten:I) een schuur (de koude stoof), waarin de wortels bij aankomst werden gestort; II) een droogtoren, waarin een oven aanwezig was die voor een snelle droging zorgde en waarin de wortels werden gezuiverd en III) een stamphuis, waarin de wortels werden verpulverd met behulp van grote stampers die met paardenkracht werden aangedreven. Vanwege de hoge investeringskosten hadden meerdere boeren (meestal zestien) samen één meekrapstoof, een zeer vroege vorm van landbouwcoöperatie. Het meekrappoeder werd verhandeld op de stapelmarkt van Rotterdam. Vandaar werd de verfpoeder verkocht aan ververijen en katoendrukkerijen door heel Europa.28 De vervende elementen konden nooit volledig uit de wortels van de meekrap geëxtraheerd worden. De introductie van de garancinefabriek was daarom een grote innovatie. Hier werd ongezuiverd meekrappoeder, via een chemisch proces, met behulp van water en zwavelzuur gefilterd. Zo ontstond garancine, wat een hogere concentratie kleurstof bevatte dan het traditionele meekrapextract. Deze garancinefabricage had grote nadelen, want het gebruikte zwavelzuur werd direct op het oppervlaktewater geloosd en was dus een enorme milieuvervuiler. Daarnaast bracht de lozing van het afgewerkte zwavelzuur een onhoudbare stank met zich mee.29 Toen scheikundigen aan de identificatie van de kleurstoffen van natuurlijke verfplanten werkten, ontdekten ze dat de wortel van de meekrap was opgebouwd uit verschillende kleurstoffen. Eén van deze vervende elementen in meekrap is alizarine. Toen de meekrapteelt in de 19e eeuw ten onder ging, kwam dat mede doordat men het niet voor elkaar kreeg alle aanwezige vervende elementen (in totaal ongeveer zeven) in de plant volledig te extraheren. Technisch gezien was de bereiding van zuivere alizarine, en de andere kleurstoffen uit meekrap te complex en tijdrovend om rendabel te kunnen zijn. In 1868 werd een geheel andere route gevonden voor de productie van alizarine: via een synthetisch-chemische methode uit antraceen, een stof die zich bevond in een afvalproduct van de (licht)gasfabrieken. De productie van deze 27
DBNL. De Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving. 1800-1890 p. 223, <http://www.dbnl.org/tekst/lint011gesc04_01/lint011gesc04_01_0011.htm> 28 DBNL. De Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving. 1800-1890 p. 224. <http://www.dbnl.org/tekst/lint011gesc04_01/lint011gesc04_01_0011.htm> 29 DBNL. De Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving. 1800-1890 p. 231. <http://www.dbnl.org/tekst/lint011gesc04_01/lint011gesc04_01_0011.htm>
13
synthetische alizarine was zo veel goedkoper, dat het wel de ondergang van meekrap industrie moest betekenen.30 1.5 Pauselijk Aluin Midden 15e eeuw werd het Aluin, het belangrijkste beitsmiddel, schaars in Europa. Met zijn uitbreiding kreeg het Turkse rijk de controle over de meest belangrijke aluinmijnen. Het Turkse rijk hief zware belastingen over de export hiervan. Omdat deze kosten vervijfvoudigden, had de westerse wolindustrie te maken met een groot tekort aan aluin. Op datzelfde moment werden er rijke aluinmijnen ontdekt bij Tolfa (midden Italië), in de pauselijke staat. Paus Pius II begon het waardevolle mineraal energiek uit te buiten en exporteerde het naar alle markten in het christelijke rijk. Geschat wordt dat hij een kleine 300.000 gouden dukaten per jaar verdiende met zijn nieuwe handel. Met het geld financierde hij een kruistocht tegen de Turken. Ook verbood de Paus Europese landen om het Turkse aluin te importeren. Men moest dus wel zijn aluin kopen. Gelukkig was deze aluin van zeer goede kwaliteit. De stad Tulfa bleek derhalve een goudmijn te bezitten. Dit leidde tot een grote strijd tussen de bank van Florence en de bank van Genua. Als gelukkige winnaars kwamen de beroemde Medici van Venetië, en de Siënese Agostino Chigi (c. 1465 – 1520) uit de bus. Zij bouwden hun fortuin op met de aluinexport. Chigi Figuur 8 De aluinmijnen bij Tolfa
wordt beschouwd als de rijkste koopman van Italië in zijn tijd. Vanuit Citivecchia, bij Tolfa, werd de aluin met de Italiaanse vloot geëxporteerd naar noordelijke steden met een grote textielverfindustrie: Antwerpen (600 ton per jaar), Londen (200 ton per jaar) en Rouen (500 ton per jaar). In 1566 zonden de Fransen, Engelsen en Nederlanders hun eigen vloot om de aluin te transporteren naar Londen, Rouen, Marseille (350 ton per jaar), en de noordelijke handelssteden in Nederland. Het pauselijke aluin had weinig competitie tot de 18e eeuw, toen andere, goedkopere producten werden ontwikkeld en die de markt overspoelden: Yorkshire aluin en synthetisch aluin uit Luik.31 1.6 Cochenille, het goud dat niet schitterde De grote zeevaarders ontdekten nieuwe landen waar mee gehandeld kon worden. Men ging opzoek naar kruiden en kleurstoffen in het oosten, vooral in India, de Sunda eilanden, Ceylon, China en Japan. Ondertussen werd met de ontdekking van West Indië (Amerika), de verfhandel van rode kleurstoffen overgenomen. Meekrap, cochenille en braziliëhout kwamen overvloedig uit het nieuwe land, waar de Maya’s al eeuwen met deze verfstoffen verfden. Cochenille, of wel karmijnluis genoemd, is een parasiterend insect die gevonden wordt op schijfcactussen als de Opuntia coccinellifera en de nopalea cochenellifera. De luis scheidt een witachtige waslaag af op de cactus, die hierdoor uiteindelijk sterft. Van deze luis gebruikt men alleen de vrouwtjes- luis, want de
30
Anco Sneep F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, brahams, 1999. p. 68 31
Figuur 9 Mexicaanse indiaan verzamelt de cochenilleluis van de cactus.
14
mannetjes hebben vleugels en leven kort, net lang genoeg om de vrouwtjes te bevruchten, zodat deze eitjes kunnen leggen. Ook uit de eitjes wordt karmijn gewonnen, ofwel karmijnextract genoemd. Voor 1 kilo karmijn zijn ongeveer 140.000 vrouwelijke luizen nodig. In 2004 kwam 80% van de wereldproductie uit Peru, waar het gebruik van de luis als kleurstof al bekend was bij de Inca’s sinds 400 voor Chr. Ook in Mexico bij de Azteken was het gebruik van de ‘nochezli’, zoals de Azteken de luis noemden, al eeuwen bekent. De Spanjaarden hebben ‘nochezli’ vertaald naar cochinillia, bij de ontdekking van het nieuwe westen. In Peru zijn plantages van de cactussen waarop de cochenilleluis wordt aangebracht. Vervolgens wordt de luis, in grote hoeveelheden, van de cactus afgeschept. De luizen worden vervolgens gedroogd en vermalen. Per hectare kunnen 300 tot 400 kilo luizen gewonnen worden. De kleurstof zit in de schild van de luis. En geeft een prachtige variëteit aan roden in combinatie met verschillende 32 beitsmiddelen. Een belangrijke mijlpaal in de ontwikkeling van het textielverven was de ontdekking van tin als beitsmiddel bij het verven van karmijn met Figuur 10 Chinchero, Peru, meisje verft met cochinillia. cochenille. Deze ontdekking werd \ gedaan door de Nederlander Cornelius Drebbel, die in Engeland woonde en werkte. Tijd en plaats van zijn ontdekking zijn niet helemaal duidelijk, het moet rond 1625 zijn geweest. Deze methode, om een knallende rood te verven, was rond 1650 helemaal ingeburgerd in heel Europa. Deze cochenille karmijn werd immens populair. Op Versailles, zette Louis XIV de trend, door zijn muren te behangen met karmijnrode wandtapijten. Stoelen werden met karmijnrode stof bekleed en 435 Koninklijke hemelbedden werden behangen met karmijnrode gordijnen.33 1.7 Het einde van een tijdperk, natuurlijke kleuren wordt geruild voor synthetische kleuren Rond dezelfde tijd ontdekte Andreas Cassius een op goud gebaseerd pigment: een roze-violet met een ultrafijne colloïdale structuur, gemaakt van goud en tinchloride. Deze kleur werd bekend onder de naam Cassius paars. Zo werd het textielverven steeds chemischer. Ook in Berlijn ontdekten alchemisten een donker blauw, gemaakt van cyanide, pottasium, en ijzer, met een uitzonderlijk sterke kleurkracht. Deze werd bekend onder de naam Pruisisch blauw.34
32
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications 2004, p. 76 33 F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. p 74 34 F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. p 76
15
In 1749 ontdekte de fransman Pierre Joseph Macquer een nieuw proces voor het Pruisisch blauw verven van zijde, door een combinatie te gebruiken van ijzersulfaat en potas. Deze nieuwe verfsoort werd snel in de textielindustrie geïntroduceerd.35 Een andere ontdekking in dezelfde periode was die van Saxen blauw, door de Duitser Barth ontdekt in 1740. Deze verf werd geproduceerd door indigo op te lossen in zwavelzuur/vitriool. Dit is eigenlijk de eerste semi synthetische verf. Doordat het verfproces erg makkelijk was, in tegenstelling tot het natuurlijke indigo verven, werd dit een zeer populaire verfsoort.36 Omdat de natuurlijke verf niet altijd even felle kleuren gaf werd in de 18e en 19e eeuw steeds meer onderzoek gedaan om de werking van de verfstoffen beter te begrijpen, en de kleuren te verbeteren. De mechanisering van de textielindustrie verhoogde de productiviteit. Natuurlijke verfstoffen werden met steeds grotere hoeveelheden gekweekt en ingevoerd. Scheikundigen werkten aan de identificatie van de kleurstoffen van natuurlijke verfplanten en onderzochten allemaal chemische reacties. De ontwikkeling en productie van synthetische verfstoffen was grotendeels gevolg van onderzoek naar een ongewenst bijproduct bij de productie van cokes. (koolstof brandstof geproduceerd door destillatie van zachte steenkool). 37 De 15 jaar oude William Henry Perkin ontdekte per toeval de kleur mauve, toen hij in 1856 probeerde het antimalariamiddel kinine te maken, wat mislukte. Toen hij zijn de mislukte poging opruimde en schoonmaakte met alcohol, loste het mislukte malariamiddel op en veranderde in een paarse vloeistof die vooral door zijde goed werd opgenomen.38 De kleur mauve kwam Figuur 11 een scheikundig laboratorium. in de mode toen koningin Victoria van het Verenigd
Koninkrijk in 1862 op de Royal exhibition kwam aanzetten in een zijdejurk gekleurd met mauve.39 De wetenschappers van de 18e eeuw hadden eindelijk de middelen die het mogelijk maakten onderzoek te doen naar eeuwenoude technische problemen. Onder deze wetenschappers was Claude–Louis Berthollet. Hij was leidinggevende van de ververs in Frankrijk, en hij ontwikkelde de eerste methode om te bleken met chloor. In 1791 schreef hij ook een belangrijk boek: ‘Éléments de l'art de la teinture.’ Chavreul werd rond die tijd benoemd tot directeur van het verven van de beroemde Gobelinfabrieken in Parijs, een belangrijk centrum voor het verven van kunstwerken. Hij bestudeerde niet alleen scheikunde en chemie, maar ook de waarneming van de kleuren. Hij ontwikkelde de eerste chromatische kleurencirkels en stelde de wetten 35
F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. p 76 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p.8. 37 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p.12. 38 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 13 39 F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999.p. 76 36
16
van contrasterende en complementaire kleuren vast, die vandaag nog steeds gebruikt worden. Hij concentreerde zich op het uitvinden van een systeem waarbij kleuren altijd te identificeren zouden zijn. Zo introduceerde hij een kleur/classificatie systeem dat we ook nu nog gebruiken. Dit systeem bestaat uit drie categorieĂŤn; kleurtoon (hue), tint (tint), en verzadiging (saturation), waarbij de kleur werd bepaald op basis van intensiteit en zuiverheid. Ook ontdekte deze chemicus een manier om synthetisch aluin op grote schaal te produceren. Hierdoor werd het Italiaanse monopolie op het mineraal verbroken.40 Een paar jaar na de ontdekking van de eerste synthetische verf verving de synthetische verf de natuurlijke verf dankzij een snel groeiende textielindustrie en de mogelijkheden aan kleuren die de synthetische verfsoorten boden. Tussen 1870 en 1880 waren alle natuurlijke verfstoffen vervangen. 41
Figuur 12 een verfbad met een draairad in de Gobelins Tapijten fabriek.
40
F. Delamare & B. Guineau, Colors. The Story of Dyes and Pigments, New York, Abrahams, 1999. p. 77. Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 13 41
17
2. Hoe werkt het natuurlijke verven? In hoofdstuk 2 wordt beschreven hoe het hele verfproces in zijn werk gaat, te beginnen bij het voorbereiden van de te verven vezels. Beschreven wordt hoe prote誰nevezels (wol, zijde) worden voorbereid en hoe cellulosevezels (katoen, linnen, ramie, bamboe, brandnetel enz.) worden voorbereid. In hoofdstuk 2.2 wordt beschreven hoe het beitsen van de stof werkt. In hoofdstuk 2.3 wordt uitgelegd hoe de verfprocessen in hun gang gaan. In hoofdstuk 5 worden de verschillende verfplanten beschreven evenals hoe ze te gebruiken en hun kleurechtheid. In hoofdstuk 4 wordt daarom eerst een beschrijving gegeven van hoe de kleurechtheid berekend wordt. Vooraf Verschillende planten vereisen verschillende behandelingen op weg naar de verfpot. Er moet dan ook goed worden nagedacht welke behandeling er dient te worden gebruikt. De meeste paarse en blauwe bloemen bijvoorbeeld, zullen in een heetwater verfbad gewoon bruin worden. Iedereen die de gedroogde bloemblaadjes bewonderd in een heerlijke theemix weet dat de prachtige kleuren verdwenen zijn zodra je er heet water overheen gooit. Verschillende bloemen vereisen dus verschillende behandelingen. Blauwe bloemen geven het beste resultaat bij de ijsbloem techniek, waar gele bloemen beter reageren bij een heet-water behandeling. Stevigere plantendelen als taaie bladeren, boombast en zaden hebben er voordeel bij eerst een nacht geweekt te worden, waarna ze fijn gestampt en gemalen worden om zoveel mogelijk oppervlakte vrij te maken, vanwaar het verfbad de verfextracten op kan nemen. Eucalyptusbladeren kunnen het best een paar dagen geweekt worden in water op kamertemperatuur, waarbij de vloeistof de meeste kleurstof opneemt, om vervolgens nog eens flink op te koken. 2.1. Het klaarmaken van de vezels voor behandeling Volgens traditionele recepten is het gebruikelijk eerst de te verven vezels te wassen. Nu is het natuurlijk nodig vieze wol van zijn vetlaag te ontdoen voor het te verven. Maar als het gaat om verwerkte stof lijkt het heftig koken ervan wat nutteloos. Wel is het goed voor elke vezel, als deze egaal geverfd moet worden, om een avondje te weken alvorens de voorbehandeling te starten, zodat het beitsmiddel en de verfstof goed kan worden opgenomen.
2.1.1 Het voorbehandelen van wol. Bij het wassen van de wol is het van belang dat de temperatuur van het water niet tot het kookpunt gaat, omdat dan de schubben kapot gaan. In de industrie wordt bij het schoonmaken van de wol vaak azijn aan het zeepbad toegevoegd, waarna het wordt gebleekt met waterstof peroxide. Momenteel worden er meer en meer milieu vriendelijke manieren ge誰ntroduceerd door bijvoorbeeld Wools of New Zealand, hier wordt de wol gewassen met groene zeep en komt er helemaal geen bleken in het proces voor, zo houdt de wol zijn natuurlijke kleur en zijn natuurlijke, ingebouwde vlekbestendigheid.42
42
Wools of New Zealand, < http://www.fernmark.com/ >
18
De manier van schoonmaken van de wol en het bleken ervan hebben invloed op het verfproces. Het is daarom zeer belangrijk dat de afkomst van de te verven wol bekend is. 2.1.2 Het voorbehandelen van zijde en andere dierlijke vezels Mohair, alpaca, angora, kameel en andere dierlijke vezels kunnen allemaal hetzelfde behandeld worden als zijde. Zijdevezels zijn vaak gecoat met sericine (zijdelijm) en voelt dan stijf aan. Het voorbereiden van zijde noemen we ook wel ontgommen, dit is het koken van de zijde in een oplossing van groene zeep (zeep op olijfoliebasis). Wat ook een mogelijkheid is, is het weken van de zijde in een oplossing van kristalsoda in water voor een paar uur. 2.1.3 Het voorbehandelen van plantaardige vezels. Bekende plantaardige vezels die geverfd kunnen worden zijn onder andere ramie, linnen, katoen, jute, brandnetel, sisal, raffia, ananas, riet, banaan en hennep. Deze vezels vragen om een weer een heel andere aanpak. Ook bij deze stoffen is het belangrijk dat men wat van de herkomst afweet, omdat ook hier de materialen worden voorbehandeld. Deze stoffen zijn meestal tijdens de productie behandeld met stijfmiddelen. Als het stijfmiddel synthetisch was, moet je het zeker een paar uur in water met groene zeep laten weken om het stijfmiddel te verwijderen. Soms wordt rijst als stijfmiddel gebruikt en afhankelijk van je wensen kun je dit laten zitten of verwijderen. Omdat rijst rijk is aan prote誰ne kan dat het verven zelfs vergemakkelijken (zie verder hoofdstuk 2.2.3). In dat geval zou het derhalve zonde zijn om het er uit te wassen.43 2.2 Beitsen Beitsmiddelen kunnen worden gedefinieerd als substanties die aan het verfproces worden toegevoegd om de kleur te fixeren of te veranderen in verschillende stadia van het verfproces. De Beitsmiddelen zijn stoffen die als brug functioneren tussen de moleculen van de vezels die geverfd moeten worden en de moleculen in de verfstoffen waar mee geverfd wordt. Beitsmiddelen worden voor, tijdens of na het verven gebruikt, en zo heten de verschillende processen voorbeitsen, meebeitsen en nabeitsen. Zo kunnen er - afhankelijk van het beitsmiddel en in welk stadia het beitsmiddel wordt gebruikt - duizenden verschillende kleurschakeringen behaald worden.44 Beitsmiddelen kunnen de licht- en kleurvastheid verzekeren, voorkomen dat kleuren in elkaar over lopen, kleuren ophelderen of veranderen van tint. De resultaten hangen af van de volgorde van behandeling, het klimaat in de regio van de teelt, de tijd van het jaar, het gebruikte water om de planten te besproeien, enzovoort. Ook hebben de beitsmiddelen en de verfstoffen verschillende effecten afhankelijk van het te verven materiaal. Zoals eerder beschreven, heeft de manier waarop het materiaal is voorbehandeld ook invloed op het kleurresultaat.
43
India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks Books, Australia 2008, p 104. 44 En dan heb ik het nog niet eens over het proces en de temperaturen om het gekozen materiaal te verven!
19
Indien er wordt meegebeitst dient er op te worden gelet dat het beitsmiddel en de verf zich hechten aan de te verven vezel, in plaats van dat ze zich in het water aan elkaar gaan hechten. Dit kan aan het verfbad niet worden afgezien, want op een dergelijk moment is de verf zichtbaar aanwezig in het verfbad. In een dergelijk geval kan de te verven vezel de verfstof niet meer opnemen omdat de vervende elementen in de kleurstof al een onlosmaakbare verbinding zijn aangegaan met het beitsmiddel, waar de verfstof en het beitsmiddel normaal gesproken deze verbinding pas aangaan in de kern van de te verven vezel. Beitsmiddelen bezitten al sinds eeuwen combinaties tussen ammoniak, urine, azijnzuur, en tannine/looizuur.45 Dit zijn natuurlijke beitsen die in sommige verfstoffen zelf zitten, zoals in sumak, galappels, walnootbolsters, en verschillende boombasten. Verder kunnen als beitsmiddelen worden gezien; oliezuur, stearinezuur, zwavelzuur, en wijnsteenzuur en oxaalzuur. Ook kan er gebeitst worden met metalen, waaronder; sodium, chroom, aluin, aluminium, ijzer, koper, arseen en tin. Onder sodium kristallen vallen; natriumbicarbonaat, sodium, glauberzout en soda. Van de bovenstaande beitsmiddelen is merendeel niet erg milieuvriendelijk. Vroeger werd zout ook veel als beitsmiddel gebruikt maar tegenwoordig zit in tafelzout vaak jodium net als het blekende middel natriumchloride.46 Dus dit heeft enorm veel effect op het eindresultaat. De meeste bovenstaande beitsmiddelen zijn giftig, (zelfs het tafelzout als je dat overmatig inneemt) en weinig ervan kunnen eenvoudig weggegooid worden. Er wordt beweerd dat de beitsoplossing moeten worden ingekookt in een bedekte verdampingsbak. Uiteindelijk is er geen veilige methode om het overgebleven residu weg te gooien. Wel zou het dan mogelijk zijn dit te hergebruiken, mits je de verschillende beitsmiddelen apart van elkaar gebruikt en niet gaat mengen. Het beitsmiddel dat het milieu het minst aantast is aluin, met natuurlijk de verfplanten waar het natuurlijke beitsmiddel tannine in zit. Aluin werd vroeger zelfs gebruikt in de keuken bij het inmaken van groenten en vlees. Daarnaast werd het ook gebruikt in bakpoeders. Het wordt bij het gebruik van aluin zelfs aangemoedigd de resten in de tuin te verspreiden omdat het kleine beetje alkalische basis, weer wat balans brengt tegenover de hoge zuurgraad van de bladafval van de bomen. In het belang van de ecologische duurzaamheid, en de gezondheid van de verver laat ik de meest giftige beitsmiddelen voor wat ze zijn en vertel verder over opties die minder belastend voor het milieu zijn. Wel zie je de werking van de traditionele beitsmiddelen in de tabel in bijlage 2. 2.2.1 Wol Het is duidelijk dat er een groot verschil is tussen vezels op prote誰ne basis (wol, zijde, menselijk haar, andere dierlijke vezels inclusief huid en leer), en plantaardige vezels (katoen, linnen, vlas, ramie enzovoort), als we het hebben over hun reactie op de verschillende verfsoorten en beitsmiddelen.
45 46
India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks Books, Australia 2008, p 88. India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks Books, Australia 2008, p 88.
20
Ondanks dat wol en zijde regelmatig onder het label proteïne vezels worden geplaatst is er een groot verschil tussen deze twee vezels. Ze worden allebei gemaakt van proteïne (de eerste van keratine en de tweede van fibrine), en ze bevatten beiden waterstof, zuurstof en koolstof, wat dit betreft zijn ze gelijk aan elkaar. Maar wol bevat ook zwavel. De aanwezigheid van de zwavel maakt dat wol geel wordt onder invloed van de zon, wol aantrekkelijk is voor motten, en zwavel beïnvloedt het eindresultaat van het verfproces. Als metaalzouten aan het verfproces worden toegevoegd, hechten deze zich aan de waterstof verbindingen in de vezel, werkend als elektronische ontvanger, die maakt dat de verf zich aan de vezel kan hechten. Een te geconcentreerd gebruik van beitsmiddelen kan een averechts effect hebben op de moleculaire structuur van de vezel, een te grote hoeveelheid aluin bijvoorbeeld, maakt de kern van de wol plakkerig, waardoor hij onbruikbaar wordt om te verwerken. Zo reageert wol weer anders als het in aanraking komt met een ijzerconcentraat. Te grote hoeveelheden ijzer maakt dat de wolvezel verschroeid, verbrand. Duidelijk is dat een te alkalische substantie, of een te zure oplossing de vezel beschadigt. En waar wol en zijde beide immuun zijn voor een flauwe alkalische oplossing als wel een te lichte zure oplossing, zal een PH waarde boven 8 de wolvezel kapot maken terwijl de zijdevezel dit nog prima aankan. De traditionele methode om wol te beitsen is met een combinatie van aluin en wijnsteenzuur. Dit is erg effectief in het oplichten van een kleur.47 2.2.2 Zijde Vooral zijde heeft een speciale affiniteit met natuurlijke verfsoorten, en heeft alleen een beitsmiddel nodig om verschillende kleurschakeringen te verkrijgen. In Japan wordt zijde traditiegetrouw met soja voorbehandeld. Dit is niet noodzakelijk, maar zou de uiteindelijk geverfde kleur iets dieper en helderder maken, dan hij zonder soja behandeling zou zijn geweest.48 2.2.3 Cellulose vezels Cellulose vezels, waaronder katoen, linnen, ramie, hennep, brandnetel, en banaan, hebben een speciale behandeling nodig, die het mogelijk maakt om natuurlijke verfstoffen op te nemen. Over het algemeen binden de natuurlijke verfstoffen zich zeer goed aan proteïne vezels want ‘opposites attract’.49 Makkelijk gezegd hebben we hier met de cellulose vezels een situatie als met twee magneten. Gelijke polen stoten elkaar af. Dus het is de truck een situatie te creëren waarin de plantenkleuren, die over het algemeen een zure basis hebben, de mogelijkheid krijgen zich te binden aan een beschikbaar proton. Proteïne vezels hebben beschikbare proton's, en zijn alkalisch. Het weken van een cellulosevezel in een proteïne rijke, of alkalische oplossing creëert een voor de verf vriendelijke omgeving zodat de plantaardige verf in de vezel opgenomen kan worden. Alkaline en proteïne beitsen naast elkaar gebruiken schijnt
47
Recept: Gebruik 4/8/12% aluin tegenover 3/6/9% wijnsteenzuur (100% is het gewicht van de te verven wol). Los dit op in heet water, voeg toe aan een waterbad dat de wol genoeg ruimte geeft om te bewegen. Doe de wol in het bad en laat langzaam de temperatuur opkomen tot 90 graden een uur laten staan een vervolgens een nachtje laten afkoelen, de volgende dag uitspoelen en de wol is klaar om te verven. 48 India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks Books, Australia 2008, p 91 49 India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks Books, Australia 2008, p, 104
21
zelfs nog beter te werken, omdat je daarmee lagen opbouwt, waar de verf doorheen kan dringen. Er zijn een aantal methodes om katoen en andere cellulosevezels te beitsen. Een methode is het beitsen met een mix van aluin en soda.50 2.2.4 Beitsmiddelen I. Proteïne beitsmiddelen I.a. Bloed. Proteïne kan uit vele substanties worden gehaald. Bloed is hier een van. In Azië wordt vaak bloed van varkens, kippen en koeien gebruikt. Maar in Europa is dit een niet veel gebruikte beitsmethode.51 I.b. Gelatine Ook uit gelatine kan proteïne worden gehaald.52 Gelatine wordt uit de botten en hoeven gehaald van dieren die naar de slacht gaan en is overvloedig beschikbaar. Om ermee te beitsen wordt over het algemeen een poedervorm gebruikt, die opgelost wordt in een grote hoeveelheid water. In deze oplossing kan de cellulose vezel en het water kan tegen kookpunt aan worden gebracht. I.c. Soja De sojaboon komt van origine uit China en is een voedselbron voor velen. Het zit in bloem, tofu en sojamelk. Ook is het goed voor de grond de sojaplant te verbouwen: de wortels van de plant produceert kleine knolletjes die helpen de stikstof in de grond te hechten.53 De bonen kunnen tot wel 44% proteïne bevatten. Hieruit wordt sojaolie gehaald die gebruikt wordt in verf en daarnaast wordt gebruikt als drager om met inkten te printen. Dit meest gebruikte proteïne beitsmiddel wordt uit de bonen gemaakt door deze fijn te malen, ze vervolgens te weken in water om vervolgens de oplossing af te tappen. Aangezien deze werkwijze veel tijd vereist en de oplossing snel gaat gisten en dan enorm kan gaan stinken, is een makkelijkere werkwijze het gebruiken van sojamelk, (wat ik altijd doe). De sojamelk wordt dan aangelengd met water en de cellulosevezels worden er vierentwintig uur in geweekt, waarna het overtollige vocht afgevoerd wordt. Over het algemeen wordt dit altijd gedaan met een centrifuge.
50
Recept (eigen): Voor 500 gram katoen wordt één theelepel soda tegen twee theelepels aluin gebruikt. Deze worden apart van elkaar opgelost in heet water, en samen in het voorbeitsbad gedaan. Hier moet goed in geroerd worden voor de vezels erin kunnen, anders kunnen de soda en aluin zich niet regelmatig over de vezel verdelen. De vezels worden ongeveer één uur geweekt in dit warme bad om vervolgens in het bad een nacht te laten afkoelen. Vervolgens wordt moeten de vezels goed uitgewrongen worden om overtollig beitsmiddel te verwijderen. Na dit bad kan de cellulose vezel in het verfbad. Er is ook nog de mogelijkheid om een tweede beitsmethode op de vezel los te laten. Dit is heel goed mogelijk met de as-beits en de sojabeits. Maar ook ander beitsmethoden kunnen in combinatie met elkaar gebruikt worden. 51 India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks Books, Australia 2008, p.93 52 52 India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks Books, Australia 2008, p.93 53 53 India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks Books, Australia 2008, p.93
22 Figuur 13 De sojaplant.
I.d. Eiwit Het Miao volk in China gebruikt vaak eiwit bij het verven van hun textiel met indigo. Het eiwit wordt opgeklopt en vervolgens uitgespreid over het te verven materiaal nadat deze zijn eerste verving heeft gehad. Hierna wordt het materiaal nogmaals geverfd en krijgt het een glanzende blauwe kleur.54 I.e. Yoghurt Ook yoghurt wordt veel gebruikt als beitsmiddel bij katoen, linnen en andere cellulosevezels. Het kan zowel onverdund als laag pasta op de stof aangebracht worden gebruikt, of aangelengd met water. Het beitsen van katoen met yoghurt werkt anders dan melk of sojamelk door de bacteriën die in yoghurt zitten. II. Beitsmiddelen op Alkalische basis II.a. As As is een gebruikelijke bron van alkaliën. Traditioneel werden voor verschillende verfsoorten verschillende planten en bomen gedroogd en gebrand. Vaak werden perziken gedroogd, maar ook de persimmonvrucht en kamille waren populair om as van te produceren. As wordt meestal opgelost in water maar, omdat het een zeer droge substantie is, is het niet makkelijk op te lossen. Er zijn verschillende manieren om aswater te maken. De as kan in een katoenen zak gedaan worden en vervolgens in het waterbad gemasseerd worden. Een alternatief is de as in een soort filter te doen, hier kokend heet water over te gieten en het aswater dat hieruit lekt op te vangen.55 II.b. Ammoniak Ammoniak wordt vaak als nabeits gebruikt omdat het de kleur net nog een klein beetje helderder en rijker maakt. Nu wordt vaak gewone huishoud ammoniak gebruikt, waar men vroeger zweerde bij gegiste urine. II.c. Urine In Schotland werd de urine van jonge jongetjes gebruikt bij het verven met wede, want daar had dit een goede reputatie. Ook waren er geruchten dat er feesten gehouden werden waar mensen ontzettend veel alcohol moesten drinken en allemaal in een ton moesten plassen. Deze feestjes zouden dan gehouden worden aan het begin van het verfseizoen. Deze feesten waren wel alleen voor mannen, want men dacht dat de vrouwelijke hormonen niet goed waren voor het verfbad. Nu is de urine die door mannen en vrouwen geproduceerd wordt meer afhankelijk van het individu, van wat ze eten en drinken, dan dat het geslachtsgerelateerd is. En ik kan me dan ook niet voorstellen dat het een groot verschil uitmaakt of je mannelijk dan wel vrouwelijke urine gebruikt in een verfbad. Het is bekend dat het menselijk lichaam iedere dag een relatief constante hoeveelheid vocht afscheid, maar dat de urine in de ochtend een sterkere concentratie bevat. Dus tijdens deze ‘plasfeestjes’ bespaarde de verver zich de inspanning zelf ieder ochtend in de ton te moeten plassen.
54 55
e
Jantine Koobs, Spin & Verfkrant 26 jaargang nr. 2, p.4 Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 114
23
Onder de dieren produceren de herbivoren de minst stinkende urine, aan de andere kant kan het gebruik van kattenurine, waar een hoge concentratie ammoniak in zit, spectaculaire kleuren opbrengen.56
III. Zuren III.a. Azijn Huishoudazijn is een verdund azijnzuur. Deze is meestal verkrijgbaar met een sterkte van drie procent. Veel planten die het goed doen in een koud verfbad (ijsbloemverven) hebben een zure omgeving nodig om de kleur te laten ontstaan. Het probleem met dit soort verfbaden, en geverfde kleding, is dat de meeste wasmiddelen alkalisch zijn en dus de zure omgeving van de kleur opheffen op het moment dat de kleding gewassen wordt, waarmee de kleur verdwijnt. III.b. Salicylzuur Vroeger was bekend bij mensen die verstand hadden van kruiden, dat thee, getrokken van treurwilg, helpt pijn te verzachten. Dit is geen fabeltje: de treurwilg bevat salicylzuur, dat in het brouwsel vrijkomt. Deze substantie wordt vaker gebruikt in de vorm van een aspirientje. Van de treurwilgbast en bladeren kan een extract worden getrokken. Dit kan het best een paar dagen rusten alvorens gebruik. Zo ontstaat er een milieuvriendelijkere versie van de net beschreven azijn. III.c. Wijnsteenzuur Wijnsteenzuur is een witte kristallijnen stof die in veel vruchten zit, zoals druiven en pompelmoezen. Het geeft dezelfde reacties als citroenzuur, het heldert de kleur op. Wijnsteenzuur wordt vaak gebruikt in combinatie met aluin. Onder de zuren kunnen ook citroenzuur en oxaalzuur worden ingedeeld.
2.2.5 Het maken van een alkaline oplossing voor cellulose vezels Een alkaline oplossing maken kan op twee manieren: Recept 1: de eerste manier is door 1/4e plantaardige as te mixen met 3/4e heet water. Dit goed roeren en vervolgens de as eruit te ziften. Het beste is het om het water in een glazen, dan wel een ceramische of emaillen pot, op te vangen. Deze oplossing hoeft niet per keer gemaakt te worden, maar kan voor lange tijd bewaard worden.57
56 57
e
Harm Harms, Spin en Verfkrant, 27 jaargang nr. 3, p. 10 Harm Harms, Spin en Verfkrant, 27e jaargang nr. 3, p. 10
24
Recept 2: De tweede manier om een alkalische oplossing te maken is huishoudsoda te gebruiken. Hiervan hoeft maar één eetlepel opgelost te worden in 10 liter heet water. 10 liter water is genoeg om 5 meter textiel in te verven. In Japan is het traditie katoen na voorweken in de alkaline oplossing te dompellen en deze vervolgens in de zon te laten drogen. Het liefst wordt dit proces tot 120 keer herhaald. Hierop volgend wordt de katoen in een proteïnebad gedompeld om ook deze vervolgens te laten drogen in de zon. Dit proces wordt traditioneel tot 30 keer herhaald. Hierop volgend laten ze de lap nog enkele weken liggen omdat de lap naar zeggen de kleur dan nog beter zou opnemen.58 Al met al een tijdrovend proces! 2.2.6 Het maken van een proteïne oplossing voor cellulose vezels. Hiervoor kunnen verschillende maar simpele producten gebruikt worden, een ei kan opgelost worden in water, zowel in zijn geheel, als alleen het eiwit of de dooier. Op die manier heb je al drie verschillende oplossingen. Die verschillende werkingen hebben op de kleur uitkomst. Bij een ei-oplossing is het niet mogelijk de oplossing in één keer te maken. Deze oplossing zal voor iedere verfbeurt vers moeten worden gemaakt. Ook is het mogelijk melk te gebruiken om een proteïne oplossing te maken. Koeien-, geiten-, schapenmelk is allemaal mogelijk. Ook melk gehaald uit planten kan proteïnen bevatten, zoals de soja plant. Uit eikels en amandelen kan ook proteïne worden gehaald, deze moeten eerst fijn gemalen worden om vervolgens een nacht in water te laten weken. Vervolgens moeten de restanten uit het water worden gezeefd voordat het textiel erin ondergedompeld kan worden.59 Van de verschillende melksoorten kan één liter opgelost worden in 10 liter water. Zowel verse als commerciële melk kan gebruikt worden, maar bij commerciële melk moet er goed gelet worden welke chemicaliën hieraan toegevoegd zijn: deze kunnen onverwachte wendingen geven aan de uiteindelijke kleur. Deze proteïne oplossing kan voor ongeveer 5 meter stof gebruikt worden. (Afhankelijk van het gewicht en de vochtopneembaarheid van de stof)
2.3.Het klaarmaken van het verfbad. 2.3.1 Traditionele kookmethode Traditioneel wordt de kleur aan de plant/blad/wortel/bloem/ onttrokken door hem krachtig te koken. Het gebruikte deel van de plant werd in een pan gedaan. Vervolgens werd er handwarm water over gegoten om de temperatuur op te laten komen tot kookpunt. Hierna werd de voorgebeitste stof in het verfbad gedaan en bewogen om zeker te weten dat de verf effen in de stof doordrong. Als men vond dat de stof voldoende gekleurd was werd de stof uit het verfbad gehaald, om vervolgens in een koudwaterbad de overtollige verfresten, die niet door de stof waren opgenomen, uit te spoelen. 58 59
e
Harm Harms, Spin en Verfkrant, 27 jaargang nr. 3, p. 11 India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks Books, Australia 2008, p.105
25
Natuurlijk klopt het dat het blijven bewegen van de stof in het verfbad voor een gelijkmatige kleuring zorgt. De rest van het proces is enigszins gedateerd, er zitten wel enige gebreken in. Ten eerste is het alleen nodig het verfbad te laten koken als je te maken hebt met eucalyptus, want de kleurende bacteriën in de bladeren van deze sterke reus ondergaan blijkbaar een transformatie als ze in aanraking komen met hitte. Als dit dus gebeurd in het water komt er een briljante kleur vrij die uitzonderlijk goed word opgenomen door proteïne, of cellulose die voor is behandeld in een proteïne oplossing. Andere planten zullen er veel meer baat bij hebben te worden geweekt op lagere temperatuur. Op deze manier zal de kleur veel sterker uit de plant/blad/bloem onttrokken worden. Veel bloemen worden het best verwerkt in een koudwaterbad omdat hun kleuren vluchtig zijn, en verdwijnen als ze met hitte in aanraking komen. Indigo vereist weer een totaal andere aanpak, met gisting onder een gecontroleerde temperatuur. Een tweede minpunt aan de traditionele kookmethode is dat de textiele vezel vanuit het hete bad meteen in een koud bad werd gedaan, waarvan de vezel, en dan met name de proteïne vezel, “schrikt”; Bij het langzaam opwarmen in water gaan de schubben van de vezel open staan, om de kleurstof tot in zijn diepste kern op te nemen. Op het moment dat de vezel vanuit het warme bad, het koude bad ingaat, krijgt de vezel niet de tijd langzaamaan zijn schubben weer te sluiten, en de verfstof als het ware ‘op te sluiten’. De schubben blijven door de grote temperatuurverandering open staan om een deel van de kleurstof weer te kunnen kwijtraken. Het is veel beter om de vezel vanaf een behaaglijke temperatuur langzaam, in het verfbad af te laten koelen en in ieder geval een nacht te laten staan. (hoe lang het afkoelen duurt, hangt af van de massa). Over het algemeen is het maken van het verfbad vrij eenvoudig; bladeren, takjes en bloemen moeten fijngesneden worden; zaden, wortels en boombast moeten vermalen worden zodat er zoveel mogelijk oppervlakte in aanraking komt met het water. Hierop volgend is het aloude proces in Europa de plantaardige materiaal te koken alsof we soep aan het maken zijn. De meeste door mij gevonden recepten geven aan het plantaardige materiaal een uur te laten koken om vervolgens de resten van de plant eruit te zeven waarna het verfbad klaar is voor gebruik. Waar dit natuurlijk effectief is een gekleurde oplossing te maken, worden de resten van de plant weggegooid zonder verder daadwerkelijk alle kleurende elementen uit de plant te halen. Dit is niet de ideale ecologische omgang en gedachtegang. In Azië hebben ze hele andere tradities. Ook hier wordt de plant/blad/bloem/wortel in kleine stukjes gehakt, en in een pan gedaan. Maar hier ligt ook het verschil. In Europese recepten wordt het materiaal in een ruime pan gedaan zodat er veel water bij kan. In Azië doen ze dat heel anders. Het materiaal wordt gebundeld en zo strak mogelijk in een pan gedaan waar het net in past. Vervolgens wordt een klein laagje water, van zo’n tien centimeter, in de pan gedaan om vervolgens te stomen, zo sijpelt de kleurstof uit het plantaardige materiaal. Bij dit stomen is het van belang dat er een goed passende deksel op de pan zit, want de stoom is heter dan het kokende water in de pan, en is volgens de recepten van groot belang bij de extractie van de kleurstof.
26
Na ongeveer 20 minuten de pan te hebben gestoomd kan de vloeistof, rijk aan kleurstof, uit de pan worden gehaald. Om er weer een nieuwe laag water in te doen, dit recept kan herhaald worden tot er geen druppel kleurstof meer uit het verpakte plantenmateriaal komt. De kleurstof die in verschillende fasen is opgevangen, kan allemaal bij elkaar gegooid worden om als een groot verfbad te gebruiken, of ze kunnen los van elkaar opgeslagen worden, om uit de verschillende extracties verschillende tinten van één kleur te halen. Het schijnt bij bepaalde planten te gebeuren dat de eerste kleurextractie een compleet andere kleur heeft dan de laatste extractie. Het aantal mogelijke extracties varieert van drie tot zeven extracties bij echte grote verfplanten.60 2.3.2 Alternatieve verfmethoden Er zijn drie mogelijke manieren om te verven: in heet, warm of koud water. Deze weer in combinatie met de drie manieren om te beitsen; voor, tijdens of na. Dan zijn er voor de meer exclusieve stoffen nog andere mogelijkheden; zoals er overheen gieten, sprayen, het met een spuit in een van textiel gevormde bundel spuiten, of een bundel deels in de verf te laten hangen. En dan is er natuurlijk ook nog de mogelijkheid om een geverfde doek over te verven. Sommige verfmethodes duren maanden, anderen nemen niet veel langer in dan twee dagen. Hoe meer je het verfproces de tijd geeft hoe kleurechter en dieper de kleur blijft. 2.3.3 Heet verfbad Het hete verfbad is eigenlijk heel eenvoudig te maken. De te gebruiken platendelen worden fijngemalen en (in een zak) in een pan gedaan, hier wordt ruim water aan toegevoegd, dit water mag lauw/warm zijn, 25 – 35 graden Celsius. En dit wordt langzaam aan de kook gebracht. Als het kookt, laten we het nog een uur pruttelen waarna we het verfbad langzaam laten afkoelen (minimaal één nacht). Als het verfbad afgekoeld is, kan, nadat de plantenresten uit de pan zijn gehaald, de te verven vezel, cellulose/proteïne in het verfbad worden gedaan, waarna het verfbad langzaam weer aan de kook wordt gebracht. Het verfbad wordt weer een uur op kooktemperatuur gehouden. Waarna het weer langzaam de tijd krijgt om af te koelen. Dit verfbad is mogelijk voor alle soorten stof, behalve wol. Wol heeft in dit kokende, zelf bewegende water ontzettend veel kans om te vervilten. 2.3.4 Warm verfbad In principe werkt het warme verfbad hetzelfde als het hete verfbad. De te gebruiken delen van de plant worden weer fijn gesneden of gemalen en in een pan gedaan waar water bij wordt gegoten. Dit water wordt opgewarmd, maar maximaal tot 80 graden Celsius. Op deze temperatuur dampt het water wel flink, maar staat het nog stil. Het water wordt ongeveer een uur op deze temperatuur gehouden waarna het verfbad langzaam mag afkoelen (ongeveer één nacht). Nadat de plantenresten uit het verfbad zijn gehaald mag de te verven stof in het verfbad, waarna de temperatuur weer opgebracht wordt tot maximaal 80 graden Celsius. Ook nu houden we deze temperatuur een uur vast waarna het verfbad geruime tijd mag nemen om af te koelen.
60
India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks Books, Australia 2008, p. 111
27
Het is beter voor de kleur als de geverfde vezels, nadat ze uit het verfbad zijn gehaald, de tijd krijgen om te drogen voordat deze uitgespoeld wordt, op deze manier maak je zeker dat de kleur kleurechter word. 2.3.5 Koud verfbad Deze verfmethode, ook wel ijsbloem-verven genoemd, is ontdekt toen een ambachtelijk verfster (India Flint) te veel bloemen had, en te weinig tijd om ze allemaal te gebruiken. Ze had de helft van de bloemen in diepvrieszakjes in de vriezer gedaan. Toen ze op een dag met haast met deze bloemen wilde verven, haalde ze de bloemen uit de vriezer, deed ze in een gazen zak en gooide de zak in lauw warm water omdat ze geen tijd had om de bloemen zelf te laten ontdooien. Tot haar grote verbazing versnelde het grote temperatuurverschil het extractieproces en de kleur onttrok zich met grote snelheid van de bloemen. Bloemen invriezen heeft nog een voordeel: de structuur van de plant breekt af als het vocht dat in de cellen van de bloem zit zich bij het invriezen uitzet (net als water) en uit de cellen breekt om vervolgens te bevriezen. Dat werkt in het voordeel van de verver. Het proces De bloemen moeten in ieder geval - maar liever langer dan - een nacht worden ingevroren, het liefst in een potje, zak of iets vriezer bestendigs. Het is hierbij belangrijk dat datgene waar het in bewaard wordt luchtdicht is, zodat het materiaal niet uitdroogt als het lang in de vriezer wordt bewaard. Als men klaar is om hiermee te gaan verven moeten de bloemen direct uit de vriezer in een gazen zak worden geplaatst, deze moet dichtgeknoopt worden en de zak moet in een pan lauw water worden geplaatst. Als regel kan men met twee grote koppen bloemen vijf meter lichte zijde verven (maar hiermee moet natuurlijk geëxperimenteerd worden per stof). De bundel moet goed door het water geroerd worden en uitgeknepen worden in het water zodat het water goed gekleurd is. Aan dit verfbad moet het gewenste beitsmiddel worden toegevoegd (tenzij je voor- of nabeitst), en de stof (in dit geval zijde) kan in het verfbad worden gedaan. Dit koude verfbad is geschikt voor bloemen als petunia’s (paars en blauw), irissen, bramen, frambozen, bosbessen, kersen, viooltjes (blauw, paars en rood), ridderspoor, geraniums (rood en paars). Deze planten zijn geen echte verfplanten en zijn geen van allen kleurvast, maar als je deze combineert met echte verfplanten die kleurecht zijn, kan je prachtige verschillende tinten krijgen.61 2.4. De kleurechtheid. De kleurechtheid, inclusief de lichtechtheid, wordt getest met de ISO 105 textiles-Test for Colourfastness (1993). In deze standaardmaat, word de kleurechtheid getest aan de hand van wassen, wrijven, water, licht, enzovoort. De omvang van de ontkleuring van de gekleurde staal wordt gemeten door het gebruik van de standaardmaat van de ‘Grey Scale’, die bestaat uit vijf gradaties grijs, van donker grijs tot zwart. Dit wordt gedefinieerd in ISO 105 A02 als de ‘Grey Scale for assessing change in colour’. De definitie van de lichtechtheid is een uitzondering in de groep van de kleurvastheid definities. ISO 105 B02 colourfastness to light: Xenon Arc specificeert een methode bedoeld om nauwkeurig het verzet van de kleur tegen kunstmatig licht, dat daglicht representeert, te kunnen bepalen. 61
India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks Books, Australia 2008, p.138
28
In deze procedure, word de geverfde stoffenstaal aan kunstmatig licht bloot gesteld totdat het contrast tussen de niet blootgestelde staal en de vervaagde, blootgestelde staal op de standaardmeting van de ‘Grey Scale’ nummer drie heeft bereikt. De lichtvastheid wordt dan uitgedrukt in de hoeveelheid licht uren die nodig waren om dit contrast te bereiken. In de literatuur is de lichtechtheid meestal weergegeven aan de hand van de ‘Blue Wool’ standaardmeting. In deze meting worden vaak ‘Blue Wool’ referentie materiaal gebruikt, Hierom heet deze maatstaaf de ‘Blue Wool Standards’. Deze bestaat uit een set van acht blauwgekleurde referentie stoffen materialen waarin ‘Blue Wool Standard no. 1’, de slechtste lichtechtheid weergeeft en ‘Blue Wool Standard no. 8 de beste lichtechtheid. Elk nummer verdubbeld de tijd die het nodig heeft om te vervagen. Bijvoorbeeld. ‘No. 1’ heeft 1 uur nodig om te vervagen ‘no. 2’ heeft 2 uur nodig om te vervagen en ‘no. 3’ heeft 4 uur nodig om te vervagen.62
2.5 De verschillende planten 2.5.1. Roodververs Saffloer Saffloer wordt al sinds de oudheid gebruikt om rood te verven. In Azië en Zuid Azië word al eeuwen met saffloer geverfd. In Indonesië werd saffloer gebruikt om rood en geel te verven maar in de rest van Azië werd de plant voornamelijk gebruikt om rood te verven. Net als in zuidoost Azië, zijn er ook in China en Japan al vermeldingen in de tweede eeuw voor Christus, en in Perzië wordt er al in de zesde eeuw voor Christus mee geverfd, zo blijkt uit geschriften uit die tijd. Vanuit Egypte is de kennis over deze vervende plant naar Europa gereisd. De saffloerbloem is niet geïmporteerd in Europa voor de achttiende eeuw, hoewel er wel vroeg zeventiende eeuwse recepten zijn gevonden die vertellen over de mogelijkheid te verven met saffloer. In veel landen komt de kennis van het verven met saffloer uit Arabische bronnen. Deze kennis is vervolgens door de Europeanen naar Amerika geëxporteerd. In veel Europese steden werd het gebruik van saffloer verboden omdat de plant een vluchtige kleur gaf, maar ondanks dat werden toch veel linnen en katoenen stoffen geverfd met deze vervende plant.63 In de saffloerplant zitten twee gele kleuren en één rode kleur. De eerste gele kleur verschijnt als je de bloemblaadjes in water dompelt. De rode kleur wordt uit dezelfde bloemblaadjes gelokt met een licht alkalische oplossing. Hier zet ik ook meteen een uitroepteken, want als het water te alkalisch wordt bederft de verf. De bloemen mogen ongeveer 6 uur in deze alkalische oplossing staan. In dit verfbad kun je bijvoorbeeld een mooie katoen doen, en deze vervolgens een uur laat pruttelen, om vervolgens de lap er weer uit te halen. Deze zal nu een mooie rode kleur hebben. Als je nu ditzelfde verfbad een klein beetje aanpast door er één procent zuur bij te doen, zoals azijn of citroenzuur, dit goed roert en dezelfde lap er weer in doet, zal je, na het een nachtje te hebben ondergedompeld, dezelfde lap er met een diep roze kleur weer uit halen.
62
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p.17 63 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p.160
29
Het roze verven van zijde met deze plant is een heel ander verhaal. Het rode extract bezit, geheel onzichtbaar een tweede gele kleurstof. Als de zijde in het alkalische verfbad wordt gedaan zoals met het katoen, zal deze geel zich, net als het rood, aan de zijde hechten en zal deze prachtige oranje tinten kunnen aannemen. De rode verfstof moet uit het bed worden gehaald door absorptie, en hier is de katoenen stof erg goed voor. Nu blijft het geel dat zich zo graag in de zijde trekt over in het verfbad. Hiermee kun je prachtige gele zijdes verven. Nu moet de in het katoen opgenomen rode kleurstof weer vrijgelaten worden. Dit is mogelijk door de lap weer uitgebreid te weken in een alkaline oplossing. Het katoen kan er uit, het nieuwe verfbad wordt dan weer verzuurd door er weer wat citroenzuur of azijn bij te doen, en het verfbad is klaar om de zijde te gaan verven. Als de zijde nu een nacht de tijd krijgt om in dit verfbad onder te dompellen en te weken, zal de zijde een prachtige roze kleur tot zich nemen.64 Katoen Naturel Plantaardige as Plantaardige as met citroenzuur Zijdes: Plantaardige as Plantaardige as na onttrekking van rood Rood in katoen vrijlaten in alkalische oplossing
Geel Rood Roze Oranje Geel Rood
Saffloer heeft een slechte kleurechtheid, het is dan ook geen ‘Grande Teint’ verfplant. Deze plant kan het beste gebruikt worden in combinatie met een ‘Grande Teint’.65
64
Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 114 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p.162 65
30
Cochenille De Mexicanen cultiveerden de cochenilleluis (zie ook hoofdstuk 1) al eeuwen, speciaal voor hun vervende kwaliteiten, en ook de Inca’s waren al bekend met het verven met de cochenille luis; er zijn ontzettend veel rood geverfde stoffen gevonden uit deze tijd. Zij waren ook al bekend met het gebruik van Aluin als beitsmiddel. Het oogsten van de cochenille luis gebeurt in mei en in juli. De luizen worden gedood met hete stoom of azijn, om vervolgens te worden gedroogd in de zon, of op hete ijzeren platen in een oven.66 Met cochenille kunnen 3 schakeringen geverfd worden. Om een stof scharlakenrood te verven, werd de stof meestal eerst geverfd met kurkuma, daarna gebeitst met één procent tinchloride, en vervolgens in een tweede verfbad van cochenille gedaan met een beetje assistentie van het beitsmiddel wijnsteenzuur. Om een spetterend, fel roze te verkrijgen werd stof voorgebeitst met Aluin, vervolgens geverfd in een cochenillebad om in schoon water na te beitsen met een paar procent tinchloride. Ook kan een stof geverfd worden na alleen te zijn voorbehandeld met Aluin. Daarnaast kunnen prachtige donkerpaarse tinten worden bereikt door in het nabeitsbad te spoelen met verschillende procenten ijzer. Het klaarmaken van het cochenillebad De cochenilleluis wordt eerst fijngemalen, waarna hij een nacht moet worden geweekt. Na de nacht weken mag er meer water bij, om vervolgens een kwartier op tachtig graden Celsius zijn kleurstof vrij te geven. Het is ook van belang dat bij het op temperatuur brengen een snufje zout aan het bad word toegevoegd. Hierdoor zullen de dierlijke resten zich afzetten op de wand van de pan opdat deze resten zich niet in de stof nestelen. Vervolgens kan men het verfbad af laten koelen voor het te gebruiken om te verven. Het warmwaterbad is de beste verfmethode voor het verven met de cochenilleluis.67 Aluin Tin Chroom Koper IJzer
Karmozijnrood Roze Paars Claret rood Paars
Cochenille gebeitst met aluin heeft 2.5 miljoen lichtuur nodig om tot GS contrast 3 te komen. Cochenille gebeitst met tin heeft meer dan 25 miljoen lichturen om tot GS contrast 3 te komen. Cochenille is dan ook een ‘Grande Teint’ verver. 68
66
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identific ation of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p 76 67 Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 34 68 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identific ation of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p.78 Figuur 14 De cochenilleluis op de cactus.
31
Meekrap Meekrap is een van de belangrijkste verfplanten van de wereld en wordt al eeuwen over de hele wereld gebruikt. In de reeks roodkleurende verfplanten is meekrap de oudste, en meest frequent gebruikte verfplant in Europa, het middenoosten en Azië. Het wordt al sinds de oudheid beschreven in manuscripten, Herodotus (vijfde eeuw voor Christus) heeft het over het gebruik van meekrap bij Egyptische vrouwen in zijn levenswerk geschreven; ‘de Historiën’. En ook Plinius de Oudere schreef in zijn ‘Naturalis Historia’ over meekrap. In Egyptische tombes is met meekrap geverfd textiel gevonden, en ook in Perzië, Arabië, en Mesopotamië hadden ze kennis over het verven met meekrap. De oudste meekrap bevindingen lijken te zijn gevonden in een katoenen stof die gevonden is bij de Mohenjo-Daro in de Indus-vallei. Deze dateert uit ongeveer drieduizend voor Christus De eerste meekrap recepten zijn gevonden in de Papyrus Graecus Holmensis. De Bekende meekrap plant is de Rubia Tinctorium L., en kent zijn oorsprong in vele landen van Europa, het Middellandse Zeegebied, het middenoosten en het verre oosten, China en Japan. In de Romeinse tijd werd meekrap gecultiveerd in Italië, in de zevende eeuw werd ze gecultiveerd in de buurt van Parijs, en in de veertiende eeuw kwam de beste kwaliteit meekrap uit Nederland, vooral Zeeland. In Europa werd meekrap het meest gebruikt om wol te verven, niet zozeer om zijde te verven. En er zijn ook oude recepten te vinden waarin meekrap en cochenille samen werden gebruikt om een prachtig heldere rood te verven. Meestal werd aluin gebruikt bij het verven met meekrap, want de meekrap geeft van zichzelf al zo’n prachtige rode kleur.69 Het te gebruiken onderdeel van de meekrapplant zijn de wortels. Deze zijn in verschillende vormen te verkrijgen. Er zijn wortel snippers verkrijgbaar, maar het wordt ook in poedervorm verkocht. Dit zijn al daadwerkelijke meekrap extracten. Bij deze extracten is het niet nodig ze voor gebruik één nacht te weken, zoals bij andere planten wel verstandig is. Bij het verven met meekrap is het van belang dat de temperatuur zeker niet boven de tachtig graden Celsius komt. Zodra de temperatuur boven de tachtig graden Celsius komt, veranderd de briljant rode kleur in een donkere bruinachtige tint. Maar ook dit is natuurlijk mogelijk als je opzoek mocht zijn naar deze kleur.70 Aluin IJzer Tin Wijnsteenzuur
Baksteenrood Violet Oranjerood Rood
Meekrap gebeitst met aluin: - Op zijde; heeft 7.8 miljoen lichturen nodig om tot GS contrast 5 te komen. - Op wol; heeft 7.8 miljoen lichturen nodig om tot GS contrast 3.7 te komen. - Op katoen; heeft 7.8 miljoen lichturen nodig om tot GS contrast 5 te komen.
69
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p.93 70 Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 27
32
Meekrap gebeitst met tin heeft 7.8 miljoen lichturen nodig om tot GS contrast 4.3 te komen. Meekrap gebeitst met ijzer heeft 7.8 miljoen lichturen nodig om tot GS contrast 4.9 te komen. Meekrap is dan ook een â&#x20AC;&#x2DC;Grande Teintâ&#x20AC;&#x2122; verver. 71
71
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 95
33
Roodhout Rood hout, ook wel braziliëhout genoemd (naar het vervende element in het hout, brazilin), word al sinds eeuwen gebruikt in Azië en oost Azië, en werd rond de middeleeuwen geïmporteerd in Europa. Na de ontdekking van Amerika werd Braziliëhout in grote hoeveelheden geïmporteerd in Europa, en voor verschillende doeleinden gebruikt, niet alleen om stoffen te verven, maar ook als natuurlijk pigment om haar te kleuren, huid te versieren en om mee te schilderen. Het eerst gevonden textiel waarin braziliëhout in is geïdentificeerd waren zijdes, gevonden in Loulan, Oost Turkistan. Deze stoffen dateren uit de eerste tot derde eeuw na Christus In “het ververs handboek van de middeleeuwen” word het verven met roodhout beschreven naast het verven met meekrap, dus het was een zeer populair verfmiddel in die tijd. Bij de ontdekking van Zuidoost Amerika op 22 april 1500 vond de ontdekker (Pedro Álvares Cabral) gigantische wouden met Braziliëhout bomen, daarom werd het nieuwe land ‘Terra de Brazil’ genoemd72, 73 Het klaarmaken van de blokken Braziliëhout Voordat met braziliëhout kan worden geverfd worden de blokken hout om twee redenen in kleine stukjes gehakt. Ten eerste omdat de vervende stof aanwezig in het hout als brazilin door oxidatie omgezet moest worden in brazilein. Ten tweede omdat de brazilein vervolgens niet zomaar kon worden onttrokken aan het hout. Daarvoor werd het hout geraspt of vermalen, vervolgens in hopen neergelegd om vervolgens te besprenkelen met water. Dit bracht het fermentatieproces op gang waardoor het mogelijk word de kleurstof brazilein aan het hout te onttrekken. Er zijn twee methodes om textiel te verven met braziliëhout. Bij de eerste wordt het geraspte, gefermenteerde hout in een pan gedaan waarna er warm water op wordt gegoten om vervolgens het warmwater verfbad te maken. De tweede manier is eigenlijk hetzelfde, maar hierbij worden het hout in een zak gedaan en in een warm bad gehangen. Hierbij is het belangrijk dat het hout gemalen is en niet geraspt, omdat geraspte snippers met hun scherpe punten door de zak heen breken en zo schade aan de te verven stof kan aanrichten. Want, bij dit verfbad wordt de stof tegelijkertijd met de zak hout in het verfbad gedaan. De stof en het hout blijven wel langer in het verfbad dan als deze processen apart van elkaar worden gedaan. Het is belangrijk te kijken of de stof al de juiste kleur heeft aangenomen.74 Aluin
Rood
Tin
Roze
IJzer
Bruin
Wol geverfd met Roodhout, gebeitst met aluin heeft 7.8 miljoen lichturen nodig om tot GS contrast 3 te komen. Maar als de kleur dan eindelijk zal vervagen na zoveel uur in het licht zal de kleur niet lichter worden zoals bij 72
Dus Brazilië is naar de boom vernoemd, niet andersom! Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p.141 74 Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 21 73
34
andere vervende planten, maar zal de kleur lichter worden en naar een gelige bruin toe trekken.75 2.5.2 Geelvervend Kurkuma Het belangrijkste gebruik van kurkuma is nog steeds in de keuken, en daar wordt het ook al eeuwen gebruikt. Als vervende plant wordt ze heel wat minder gebruikt hoewel ze de meest prachtige, intens gele kleuren geeft. De plant is inheems in Zuid Azië, waar ze ook in grote hoeveelheden worden gecultiveerd en geëxporteerd. Ook omdat het zo eenvoudig is om mee te verven is dit kruid zeer populair onder de primitieve indianenstammen in Polynesië, Micronesië, en Melanesië als textielverf en om de huid mee te versieren. Kurkuma kan onderscheiden worden van andere gele verfsoorten omdat het gebruik ervan al bekend was in Mesopotamië voor het Christelijke tijdperk. Het was ook zeer populair in het oude Rome en bij de oude Grieken. Ondanks zijn slechte lichtechtheid werd kurkuma veel gebruikt om zijdes mee te verven. Daarnaast werd het veel gebruikt in combinatie met cochenille om een schitterend rood te verven. In Frankrijk werd kurkuma dan ook toegevoegd aan de ‘Grande Teints’ ververs zolang het in combinatie werd gebruikt met andere ‘Grande Teints’ ververs.76 Kurkuma is de enige plant die cellulose vezels als katoen direct kan verven. Ook proteïnevezels pakken de verfstof goed op zonder beitsmiddelen. Voor de lichtechtheid is het beter wel beitsmiddelen te gebruiken. Aangezien kurkuma in poedervorm wordt verkocht, en zonder beitsmiddelen al een goed vervende plant is maakt het niet veel uit welke verfmethode er wordt gebruikt. Alleen het beitsen heeft invloed op de kleur.77 Aluin Chroom Tin IJzer Koper
Oranjegeel Bruin Oranjerood Bruinzwart Groengeel
Kurkuma zonder beitsmiddel heeft 7.8 miljoen lichturen nodig om tot GS contrast 2 te komen. Dit is niet erg sterk en het is dan ook het beste deze verfsoort te gebruiken in combinatie met ‘Grande Teints’.78
Wouw De geschiedenis van het gebruik van wouw als verfplant dateert uit het begin van het christelijke tijdperk. En het is de oudst bekende verfstof in Europa. Het werd gebruikt door de Galliërs ten noorden van de Alpen ten tijden van Julius Caesar. In Azië, en het middenoosten kende men het gebruik van deze plant niet, hier werd vooral saffraan 75 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p.143 76 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and i dentification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 208 77 Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 51 78 . Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 210
35
gebruikt om een gele kleur te verkrijgen. Als de Romeinen het gebruik van de wouw plant als verfplant niet hebben geïntroduceerd zijn het waarschijnlijk de noord Afrikaanse moren geweest die de plant via Spanje hebben geïntroduceerd, waar het al sinds lange tijd gebruikt word als verfplant en ook om deze reden word gecultiveerd. Na de introductie in Europa wordt de plant al snel de belangrijkste plant voor de gele verfstof. In de vroege middeleeuwen werd de verfstof van de plant geïntroduceerd in Engeland, waar tot dat moment toe, verfbrem de belangrijkste gele verfplant was.79 Net als veel ander verfplanten is wouw een verfplant die zelfbeitsend is. De plant bevat de kleurstoffen luteoline en apigenine, dit zijn de kleurende bestanddelen. De grootste concentraties bevinden zich in de toppen van de spruiten en in de zaden. Het extract van de kleur komt het beste op gang in water waarin potas is vermengd met ammoniak (vroeger urine). De temperatuur werd tot de 70 graden Celsius gebracht. Hoger dan 70 graden is niet goed voor de kleur, daar wordt de kleur duf en levenloos van.80 Aluin Tin IJzer Koper
Oranjegeel Citroengeel Olijfgroen Geelgroen
Wouw gebeitst met aluin heeft 2.5 miljoen lichturen nodig om tot GS contrast 4.4 te komen. Het wordt dan ook gerekend tot de ‘Grande Teints’ ververs.81
79 . Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004.p. 215 80 Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 43 81 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 210
36
.5.3.Blauwververs Wede Wede wordt al eeuwen gebruikt als vervende plant. De kleurende stof die zich in de plant bevind is indigotine. Deze stof zit in heel erg veel planten, dus op basis van alleen de indigotine is het praktisch onmogelijk te schatten uit welke tijd de geverfde vezel komt. In de vroege eeuwen werd wede gebruikt van Engeland, Egypte, Mesopotamië, tot Syrië en Palestina. Vitruvius (c. 85 – 20 voor Christus) en andere klassieke schrijvers als Plinius de Oudere, identificeerde wede als textiel vervende plant, in tegenstelling tot de indigoplant. Indigo was nog lange tijd een pigment voor schilders. Eeuwen lang werd niet gezien dat de kleurende stof in wede en indigo hetzelfde was. De ontdekking van de handelsroute naar het verre oosten bracht de indigo export van het indigo extract van de indigofera tinctoria op gang. Op weg naar de 16e eeuw werd er een heftige strijd gevoerd tegen het gebruik van indigo om textiel mee te verven. Aan het begin van die periode was het ten strengste verboden indigo te gebruiken in de textielververijen, en werd geclassificeerd als een duivels product. Deze strijd werd natuurlijk aangevoerd door de wede boeren, die probeerden hun handel te beschermen. Aan het einde van de 16e eeuw werd meer en meer indigo geïmporteerd, en de magistraten bezweken en accepteerden het gebruik van indigo in de ververijen. Gedurende de 17e eeuw werd de wede langzamerhand vervangen door de indigo. 82 De bladeren van de wede plant worden in juni geplukt en afgespoeld en zo snel mogelijk gedroogd. Als ze gedroogd zijn worden ze gemalen en in hopen van één meter hoog gegooid. Hierna worden de bladeren besprenkeld met water om het fermentatieproces op gang te brengen. Tijdens dit fermentatieproces wordt de zuurstof aan de resten van de plant onttrokken en verandert de indigotine (die onoplosbaar is in water) in indoxyl (wel oplosbaar in water). Na ongeveer twee weken worden de hopen om gegooid en worden de restanten in ballen bij elkaar gedrukt die vervolgens verkocht worden om mee te verven.83 In een grote pan alkalisch water wordt een bal wede gedaan, deze wordt hierin opgelost en het water word opgewarmd tot vijftig graden Celsius. Deze temperatuur wordt enkele uren vast gehouden. Aan het eind van het wekings-proces mag de pan langzaam aan weer afkoelen en de onopgeloste delen van de plant kunnen uit het water worden gezeefd. De kleur van het verfbad is nu gelig. Nu kan de te verven vezel in het verfbad worden gedaan. Na er een uur ondergedompeld te zijn mag de vezel eruit gehaald worden en uitgewrongen worden. Hierna moet de vezel meteen uitgehangen worden zodat door oxydatie de indigotine weer zijn vaste vorm aan kan nemen, tijdens dit oxidatieproces neemt de indigotine zijn blauwe kleur aan. Dit proces wordt herhaald tot de gewenste kleur is verkregen. Hierna kan de vezel twee maal worden gespoeld met schoon water.84
82
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 244 83 Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 66 84 Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 66
37
De lichtechtheid van wede wordt gemeten aan de hand van de ‘Blue Wool Standard’ en is vergelijkbaar met ‘Blue Wool Standard no. 7 – 8’. Dit is de hoogste schaal dus Wede behoord zeker tot de ‘Grande Teints’ ververs.85
85
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 246
38
Indigo In Azië wordt de plant al eeuwen gebruikt om textiel mee te verven. Maar zoals ik hierboven bij de wede beschreef wordt indigo pas sinds de vroege 17e eeuw in Europa gebruikt om textiel mee te verven. De geschiedenis van de indigo begint in het land waar de indigo van origine vandaan komt: India. In de Veda’s (geschriften die de basis vormen van de Indiase filosofie en veel van de religies die tot het hindoeïsme gerekend worden), die geschreven zijn over een periode van tien eeuwen (van de vijftiende tot de vijfde eeuw voor Christus), werden de vervende eigenschappen van een aantal verfplanten beschreven waaronder die van indigo. In de periode hierna word nîla (indigo) beschreven als blauwe verfstof. Nîla was een van de belangrijkste verfplanten in India, hoewel er wel verschillende meningen bestaan over welke plant van de indigofera familie er gebruikt werd. Momenteel is de populairste plant de indigoferra tinctoria L. Nadat de export van de indigo naar Europa toenam, nam de productie van de indigo in India toe. De VOC en de Engelse ‘East India Company’ importeerden grote hoeveelheden van deze verfstof. Na de ontdekking van Amerika introduceerden de Spanjaarden de indigofera in hun koloniën. Overal ter wereld ontpopten indigo plantages zich want de vraag naar indigo bleef toenemen totdat aan het eind van de negentiende eeuw de synthetische indigo werd ontdekt. De productie van deze synthetische indigo werd commercieel waardoor de markt van de natuurlijk indigo in elkaar klapte.86 Zodra de Indigofera Tinctoria L. begint te bloeien worden de planten afgesneden, gebundeld en naar de fermentatiebaden gebracht. Waarin ze verspreid en bedekt worden met een laagje water. De fermentatie start onder hoge temperatuur. De celwanden van de plant gaan kapot en de inhoud van de cellen, indican (kleurloze plantaardige samenstelling die oplosbaar is in water) en enzymen (eiwitten die een bepaalde reactie versnellen) worden verspreid in het water. Tijdens de fermentatie (geholpen door de enzymen) verandert de samenstelling van indica in indoxyl, wat oplosbaar is in water. Als de fermentatie compleet is wordt het bad gelig en krijgt het een zoete geur. Hierna word de vloeistof in een ander bad gedaan waarbij de plantaardige overblijfselen naar de bodem kunnen zakken. Hierna word de heldere vloeistof weer in een nieuw bad gedaan. Hierbij word de vloeistof ruig geroerd en geslagen om zoveel mogelijk zuurstof aan de vloeistof toe te voegen. Om de indoxyl weer te laten veranderen in zijn vaste vorm, indigotine. De indigotine zakt in vaste vorm weer naar de bodem om gezeefd te worden. De vloeistof wordt af gegoten, en de indigotine overblijfselen worden in blokvorm geperst, die nu uit relatief pure indigo bestaan.87 Om de indigo zo te kunnen gebruiken moet het water waarin het wordt opgelost weer vrij zijn van zuurstof. Hiervoor moet soda, potas of urine worden Figuur 15 Japans indigo verven toegevoegd aan het verfbad. Als dit mengsel een tijdje heeft staan trekken is de vloeistof weer gelig en helder. De stof wordt hierin tien 86
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 251 87 Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 54
39
seconden gedompeld, en vervolgens uitgewrongen en te drogen gehangen. Net als bij wede kleurt de stof door oxidatie van groen naar blauw. Dit proces wordt herhaald tot het gewenste resultaat is bereikt.88 De lichtechtheid van Indigo wordt gemeten aan de hand van de ‘Blue Wool Standard’ en is vergelijkbaar met ‘Blue Wool Standard no. 7 – 8’. Dit is de hoogste schaal dus indigo behoord zeker tot de ‘Grande Teints’ ververs.89
88
Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 55 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 254 89
40
2.5.4 Zwartververs Galappels Galappels worden al eeuwen gebruikt om zijdes zwart te verven. Zwart voor wol werd na de Middeleeuwen niet langer gemaakt door meekrap met indigo te combineren, maar door indigo met galappels te combineren, of door alleen met galappels te verven met een nabeitsbad van ijzer. Galappels werden ook veel gebruikt om grijzen te verven. In veel gevonden recepten word de galappel ook gecombineerd met meekrap om een hele duistere rood te produceren. In Nederland was het verboden de beste kwaliteiten wol te verven met galappels en na te beitsen met ijzer. Nederland stond hierin alleen, maar men had wel gelijk dat het niet goed is voor wol om het met ijzer te beitsen. Wel was het toegestaan zijde met dit recept te verven. In Frankrijk werd het verven met galappels gecombineerd met sumak om een diep zwart te krijgen. Zowel de ververs van de ‘Petit Teints’ als de ververs van de ‘Grande Teints’ mochten dit recept gebruiken. 90 De galappels worden verzameld van de bladeren van de bomen. Een galappel is een woekering aan het blad van een boom ontstaan door een parasiet, meestal een insect (galwesp, galmug, of galmijt) die haar eieren in het blad van de boom legt. De meeste gebruikte galappel voor het zwartverven is de galappel van de galwesp, die ze voornamelijk legt in het blad van de eikenboom. De galappel dient als behuizing en voedsel voor de larve. De galappel moet in zijn geheel geweekt worden om vervolgens uitgeknepen te worden. Hierna is het mogelijk zowel het warme als hete verfbad te gebruiken.91
IJzer
bruin tot zwart
De lichtechtheid van galappels wordt gemeten aan de hand van de ‘Blue Wool Standard’ en is vergelijkbaar met ‘Blue Wool Standard no. 5 - 6’. Dit is behoorlijk hoog op de schaal dus de galappel behoord tot de ‘Grande Teints’ ververs.92
90
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 288 91 Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 19 92 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 290
41
Walnoot Het verven met de onrijpe bolster van de walnoot brengt verschillende mogelijke kleuren bruin tot zwartachtigen. En is een kennis die al sinds het begin der tijden bekend is. De walnoothulst was in het Midden Oosten en later in Europa een belangrijke verfstof. Een recept voor het zwart verven wordt uit de doeken gedaan in de ‘Plictho’(Rosetti 1548). In Frankrijk werd de walnoothuls gebruikt als ‘direct-dye’ voor bruintinten op wol. En Colbert (1671) classificeerde de verfstof onder de groep “Grande Teints’ De walnoothulst heeft zowel met wol als katoen een grote affectie, en de kleur is zeer lang houdbaar. De vroege ververs in Amerika gingen met een aantal walnootsoorten verven, en midden 19e eeuw werden grote hoeveelheden Noord Amerikaanse witte walnoothulsten en zwarte walnoot hulsten gebruikt voor thuis gesponnen en -gebreide kleding. Om deze reden werden de uniformen van de confederale soldaten geverfd net de walnootbolsters van deze twee boomsoorten tot aan het begin van de 20e eeuw.93 De jonge walnoten moeten vroeg geplukt worden, waarna ze ongeveer een jaar gedroogd worden, dit gaat gepaard met veel gisten en schimmels en moet dus het liefst buiten gebeuren, of op een plek waar goed geventileerd wordt. Als ze eenmaal zijn gedroogd kookt men de bolsters ongeveer een kwartier. Hierna worden de bolsters nog een nacht geweekt, waarna het verfbad nog een keer naar kook wordt gebracht. Nu kunnen de walnootresten eruit gezeefd worden en de te verven stof kan aan het verfbad worden toegevoegd (nadat het verfbad is afgekoeld). De walnootkleuren worden het sterkst als je de warmwater methode toepast.94 Aluin Chroom IJzer Aluin op katoen
Bruin Bruingeel bruinzwart roze
De lichtechtheid van de walnootbolster wordt gemeten aan de hand van de ‘Blue Wool Standard’ en is vergelijkbaar met ‘Blue Wool Standard no. 5 - 6’. Dit is behoorlijk hoog op de schaal dus de walnootbolster behoord tot de ‘Grande Teints’ ververs.95
93
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 308 94 Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. p. 77 95 Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype Publications, 2004. p. 311
42
2.5.5 Frambozen, geraniums, kersen, viooltjes, ridderspoor, bosbessen, petunia’s, irissen en bramen In de geschiedenis werden deze bloemen en vruchten niet veel gebruikt om kleding mee te verven omdat, zoals ik al eerder vertelde, op het moment dat ze in aanraking komen met heet water, hun prachtige kleuren zullen omslaan in bruine vale kleuren. Ook is de lichtechtheid van deze kleuren zeer slecht, behalve als ze gebruikt worden in combinatie met een van de ‘Grande Teints’ kleuren. Zo kunnen verrassende kleurtinten bereikt worden. Frambozen Geraniums Kersen Viooltjes Ridderspoor Bosbessen Petunia’s Irissen Bramen
Roze tinten Rood paars Rood paars Blauw paars rood Blauw paars Paars Paars blauw Blauw paars Rood paars
Figuur 16 Braam
43
3. Ecologische voetafdruk. Is het natuurlijke verven ecologisch verantwoord? Hierover zijn de meningen verdeeld. Dr. Richard Blackburn schrijft in de ‘VIEW, textile view magazine’: “A lot of people oppose the use of natural dyes because the quantities needed could itself be harmful to the environment.”96 Dit idee komt voort uit het feit dat er in een dergelijk geval landbouwgrond wordt gebruikt voor natuurlijke verfstoffen, die ook gebruikt kan worden voor voedingsstoffen. Ook heeft Albert Jan Abma in 1998 een vergelijkend milieuprofiel gemaakt van natuurlijke alizarine met synthetische alizarine en naftol-itr. (zie bijlage 3), waarin de natuurlijke alizarine als schadelijker dan synthetische alizarine werd beschouwd.97 Tegenwoordig is dit onderzoek gedateerd en is er een bedrijf opgestaan dat zich bezig houdt met het vervaardigen en verkopen van plantaardige verfstoffen, Rubia Pigmenta Naturalia. Dit is een Nederlands bedrijf, dat op Nederlandse grond meekrap verbouwt om voor industriële doeleinden verfextracten te maken. Het bedrijf ging van start als coöperatie en is sinds oktober 2004, onder leiding van Anco Sneep, als commercieel bedrijf actief. Omdat Rubia Pigmenta Naturalia het enige bedrijf is dat zich op industriële schaal bezig houdt met het vervaardigen van plantaardige verfextracten voor industriële doeleinden, heb ik mijn onderzoek vooral op hun werk gericht. Tot voor kort verbouwde Rubia Pigmenta Naturalia alleen meekrap voor rode kleurstof. Momenteel doen ze tests met wouw, voor gele kleurstof. In de toekomst zijn ze van plan om wede te gaan onderzoeken voor blauwe verfstof. In verband met de vraag of – en in hoeverre - natuurlijk verven op industrieel niveau ecologisch mogelijk en verantwoord is, heb ik de volgende deelvragen nader onderzocht. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Hoe ecologisch is het verbouwen van de benodigde grondstoffen? Hoe ecologisch is het verwerken en gebruiksklaar maken van het kleurextract? En hoe ecologisch is het verven zelf? Welke beitsmiddelen kunnen er gebruikt worden? Zijn er mogelijkheden met chemische beitsmiddelen? Hoe vervuilend is het eindproduct dan?
Hierbij wordt vooral ingegaan op de productie en het gebruik van meekrap omdat dit in de praktijk het enige gewas is dat voor dergelijke doeleinden wordt gebruikt. Waar mogelijk wordt een vergelijking gemaakt met productie en gebruik van het industriële alternatief, alizarine, want qua prijs en kleurechtheid kan een meekrapextract concurreren met de synthetische alizarine, al is de kleur wel een stuk dieper. In verband met het behandelen van bovenstaande vragen is informatie beschikbaar gesteld door Rubia Pigmenta Naturalia.
3.1 Hoe ecologisch is het verbouwen van de grondstoffen? Net als bij katoen, hennep en bamboe is het ook voor meekrap mogelijk om te verbouwen zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen. De planten gedijen goed op de kleigrond in Zeeland. Ze hebben niet, zoals katoen en bamboe, liters water nodig om 96
Richard Blackburn, VIEW, Textile View Magazine, issue 87, p. 25. A.J. Abma, Samenvatting rapport: De groene kant van rood: Milieugerichte levenscyclusanalyse van rode textielkleurstoffen: alizarine uit meekrap en synthetische kleurstoffen, Rijks Universiteit Groningen 1998. 97
44
te kunnen groeien. Het verbouwen van de meekrapplant is daarom ecologisch verantwoord. Rubia Pigmenta Naturalia verbouwt ongeveer 10 hectare aan meekrap. Door goede oogsten van de afgelopen jaren is er voldoende voorraad meekrap. De benodigde hoeveelheden meekrap schaden het milieu niet omdat het natuurlijke verven is weggelegd voor een nichemarkt.98 Daarnaast heeft Nederland aan het eind van de 20e eeuw te maken gehad met overschotten in de akkerbouw. Door deze overschotten van bepaalde gewassen, en om een andere markt te zoeken, oriënteerde ook een aantal aardappelboeren in Friesland zich op het terughalen van het lang vergeten gewas, meekrap. Boeren hebben behoefte aan het toepassen van hernieuwbare landbouwgrondstoffen voor industriële doeleinden (agrificatie). Zo brengt de meekrapindustrie nieuwe perspectieven voor de akkerbouw in Nederland.
3.2 Hoe ecologisch is het verwerken en gebruiksklaar maken van het kleurextract. Zoals beschreven in hoofdstuk 1, kon men vroeger niet alle vervende elementen van de wortels van de meekrap onttrekken. Initiatiefnemer van Rubia Pigmenta Naturalia, hoogleraar Ton Capelle, stelde; “Een belangrijk element in de revitalisering van meekrap als industrieel gewas, is dat de bereiding van de kleurstof extract uit meekrap qua kwaliteit en prijs moet kunnen concurreren met synthetische alizarine.” Vervolgens schreef Dorien Derksen hier een proefschrift over, genaamd ‘Red, redder, madder: analysis and isolation of anthraquinones from madder roots (Rubia tinctorium)’ (Zie bijlage 4), waarmee ze promoveerde aan Wageningen universiteit. In haar proefschrift onderzocht Dorien Derksen of het mogelijk was om meer vervende elementen uit de meekrap te extraheren dan voorheen mogelijk was. Voorheen was dat ongeveer 30% van de in de meekrapwortels aanwezige alizarine. Over de andere vervende elementen is weinig informatie te vinden. Bij het onderzoek naar de extractiemethoden werden een aantal verschillende methoden met elkaar vergeleken op hun vermogen om de vervende elementen, waaronder alizarine, te scheiden van de rest van het plantenmateriaal. Uiteindelijk kwam één methode als beste uit de bus. Volgens deze methode werden de wortels van de meekrapplant in kleine stukjes in een wateralcohol oplossing opgewarmd. Op deze manier komt 98% van de kleurende bestandsdelen in de oplossing terecht. Hiermee kan dus met de teelt van dezelfde hoeveelheid planten al drie keer zoveel extract gewonnen worden. Gemiddeld levert een hectare, twee ton meekrapwortel op. Daaruit kan 800 tot 1000 kilogram kleurstofextract worden gehaald als verfstof voor de textielindustrie. Er gaan ongeveer 40 planten in één kilo extract, deze 40 planten groeien op ongeveer tien vierkante meter oppervlakte. Vroeger kwam de kleurkracht van één kilogram alizarine overeen kwam met 35 kilo garancine, dat weer overeen kwam met ruim 100 kilo meekrap; veel meer dan 40 planten. ‘Cradle to cradle’ Bij de verwerking van de meekrap wordt een water/alcohol substantie gebruikt om de verfstof uit de wortels te kunnen onttrekken. Maar wat gebeurt er met de planten, het water en de alcohol na de extractie? De resten van de planten worden als eerste uit de substantie gehaald. Deze resten gaan als compost terug naar de aarde. Derhalve 98
Een fractie van één procent van de totale textielmarkt. (Dit zal ik verder uitleggen in hoofdstuk 4).
45
vindt de aarde hieraan geen enkele nadelen, integendeel, het dient zelf om aarde vruchtbaar te maken. Als tweede stap wordt aan de substantie de alcohol onttrokken. Dit gebeurt op zo’n manier dat de alcohol gerecycled kan worden, om bij de volgende extractie weer gebruikt te worden. Ten derde wordt het water uit het kleurextract gehaald. Dit wordt ook niet door de gootsteen gespoeld, maar wordt net als de alcohol op zo’n manier aan het verfextract onttrokken dat ook het water bij de volgende extractie weer gebruikt kan worden. Het verwerken van de meekrap kost dus weinig tot geen water en alcohol. Daarentegen wordt er wel veel energie verbruikt voor het proces. De planten moeten voor ze verwerkt worden eerst gedroogd worden, hiervoor is warmte nodig en warmte kost energie. Ook het verwarmen van de water- en alcoholoplossing kost energie. Hoe groot dit energieverbruik is, is onduidelijk. Wel geeft Rubia Pigmenta Naturalia aan dat zij bezig is met energiebesparing. Idealiter zou zij, op de lange termijn, een eigen energievoorziening hebben, bijvoorbeeld via wind- of zonne-energie. Vooralsnog is hier geen sprake aan. Intussen streven ze een naar een zo duurzaam mogelijke werkwijze en zijn ze voortdurend op zoek naar verbeterpunten. Het bedrijf heeft in januari 2008 met haar 100% natuurlijke verfstof een ‘Global Organic Textile Standard’ (“GOTS”) certificaat gekregen. De verwerking tot kleurextract is derhalve grotendeels ecologisch verantwoord, waarbij energiegebruik het belangrijkste aandachtspunt is.99
3.3 Hoe ecologisch is het verven zelf? Bij het verfproces is het verfextract zelf op geen enkele manier milieuvervuilend. Bij het verfproces zijn water en energie nodig omdat het water de verfstof overbrengt op de stof. Ook moet het water verwarmd worden, waar veel energie voor nodig is. Of de benodigde hoeveelheden water en energie hoger of lager zijn bij het meekrap extract, dan bij de synthetische alizarine, is niet bekend. Wel kan gesteld worden dat het afvalproduct van het meekrapextract geen milieuvervuilend afvalmateriaal heeft. Hoe zit dat bij de chemische verving met de synthetische alizarine? Alizarine ontstaat uit een chemische reactie van antraceen (afvalstof uit steenkoolteer) met kaliumdichromaat (een oranje gekleurde vaste stof, ook wel chroom genoemd) en Vervolgens zwavelzuur.100 Beiden zijn geen milieuvriendelijke producten. 99
Hoe dat zich vergelijkt met productie van synthetische alizarine is mij niet bekend. Chemicalland21, alizarin, <http://chemicalland21.com/specialtychem/nh/ALIZARIN%20COMPLEXONE.htm>
100
46
Aannemelijk is dat resten van de alizarine, het chemische product van deze chemicaliën, uiteindelijk in het afval terecht komt. Dit staat in geen bron beschreven. Wat er vervolgens met dit afval gebeurd is tevens onduidelijk. Er zijn voor zover ik weet geen bronnen te vinden die dit verduidelijken.101
3.4 Welke beitsmiddelen kunnen er gebruikt worden en welke mogelijkheden zijn er met chemische beitsmiddelen? Zouden er mogelijkheden zijn met chemische beitsmiddelen? Voor de grote textielindustrie levert Rubia Pigmenta Naturalia recepten mee met het extract. De recepten en het extract zijn aangepast aan de industrie, want de industrie zal nooit met natuurlijke verfstoffen werken als ze eerst de halve fabriek en werkwijze moeten aanpassen. Het meekrapextract is een oplosbaar poeder. De recepten die het bedrijf meestuurt zijn milieuvriendelijke recepten waarin alleen milieuvriendelijke beitsmiddelen gebruikt worden.102 De belangrijkste beitsmiddelen zijn aluin, wijnsteenzuur, en ijzersulfaat. Aluin is een mineraal, en zit vaak in ontsmettingmiddelen en deodorants. Het wordt ook als bloedstelpend middel gebruikt.103 Wijnsteenzuur is in principe hetzelfde als citroenzuur en wordt gehaald uit bijvoorbeeld druiven en grapefruits. Het wordt gebruikt als voedseladditief (code E 334), en in de geneeskunde.104 De aardkorst bestaat voor ongeveer vijf procent uit ijzer. IJzersulfaat is een aftreksel van de afvalstromen van de staalindustrie.105 Bij het gebruik van deze beitsmiddelen blijft er, als je ze niet overvloedig gebruikt, nauwelijks residu achter in het afvalwater omdat ze zijn opgenomen door de te verven stof. Zo kan dit water gewoon afgevoerd worden. Het is wel verstandig dit zo nu en dan te controleren. Het gebruik van tinchloride, kaliumbichromaat (chroom) en kopersulfaat in de industriële verfindustrie is onwenselijk: het is ontzettend schadelijk voor het milieu. Tin heeft een ADR106 gevarenklasse label van 8; corrosiviteit, wat betekend dat het een bijtende werking heeft.107 Kaliumbichromaat is eigenlijk hetzelfde als kaliumdichromaat, wat gebruikt wordt om alizarine te maken. Dit is ten eerste zeer giftig, ten tweede milieugevaarlijk en ten derde brandbevorderend.108 Kopersulfaat heeft een ADR gevarenklasse label van 9: diverse gevaren, onder andere milieugevaarlijk.109 Hiervan is het dus niet de bedoeling dat het in het grondwater, een 101
Wat mijns inziens wel wat zegt, aangezien alles wat wel milieuvriendelijk is met hoofdletters uitgeschreven staat. Niet voor niets hebben ze het ecologische GOTS-certificaat gekregen. 103 Encyclo, online encyclopedie, Aluin , <http://www.encyclo.nl/zoek.php> 104 Encyclo, online encyclopedie, wijnsteenzuur, <http://www.encyclo.nl/begrip/Wijnsteenzuur> 105 Chemicalland21, iron sulphate, <http://www.chemicalland21.com/industrialchem/inorganic/FERROUS%20SULFATE%20HEPTAHYDRATE.htm> 106 Het ADR is het verdrag voor het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. ADR is de afkorting van ‘Accord européen relatief au transport international de marchandises Dangereuses par Route’ 107 Chemicalland21, tinchloride, <http://chemicalland21.com/industrialchem/inorganic/STANNIC%20CHLORIDE%20PENTAHYDRATE.htm> 108 Chemicalland21, kaliumdichromat, <http://chemicalland21.com/industrialchem/inorganic/POTASSIUM%20DICHROMATE.htm> 109 Chemicalland21m copper sulphate, <http://chemicalland21.com/industrialchem/inorganic/copper%20sulphate%20pentahydrate.htm>
102
47
oppervlaktewater of riool terecht komt. Het gebruik van deze beitsmiddelen zou alle ecologische stappen die gemaakt zijn om het meekrap extract zo ecologisch mogelijk te vervaardigen, teniet doen. Kleinere ambachtelijke ververijen, die speciaal zijn ingericht om met natuurlijke verfsoorten aan het werk te gaan, kunnen werken met verfpotten van verschillende materialen. Zo zouden ze een koperen, tinnen en misschien zelf een chromen verfpot neer kunnen zetten. In verschillende receptenboeken wordt namelijk al gezegd dat als je een ijzeren spijker in de pan doet, dit al genoeg ijzer afscheid om de stof net een kleine boost te geven. Een tinnen verfpot zal bij iedere verfbeurt een minimale hoeveelheid tin afscheiden, wat vervolgens door de stof als beitsmiddel wordt opgenomen. Op deze manier is het dus niet nodig met chemicaliën te beitsen, want de verfpot doet dat steeds vanzelf.110 De hoeveelheden beits die in dit proces vrijkomen zijn minimaal en worden volledig opgenomen door de stof, waardoor het afvalwater weer vrij zal zijn van chemicaliën.
3.5 Hoe vervuilend is het eindproduct? De kleurstof zelf is niet vervuilend, en als ze zich in de industrie houden aan de beitsmiddelen die ze mogen gebruiken, is het hele verfproces veilig voor de natuur. Aangezien de stoffen die met deze verfstoffen geverfd worden ook natuurlijk zijn, is het eindproduct, het kledingstuk, biologisch afbreekbaar en dus niet vervuilend. Kleinere ambachtelijke ververijen kunnen stoffen verven in pannen die iedere keer een minimale hoeveelheid beitsmiddel afstaan. Dit beitsmiddel wordt dus opgenomen door de geverfde stof. Op deze manier komt er dus ook een minimale vervuiling in het eindproduct terecht. Maar dit is niet meer dan in de boontjes uit een tinnen blikje. Dat valt dus te verwaarlozen. En is zeker minder dan bij synthetisch verven. Op grotere schaal wordt het ingewikkelder om een dergelijke beitsmethode toe te passen. Kledingstukken, geverfd met synthetische kleurstoffen, zijn vaak vervuilend. Iedere keer dat je een synthetisch geverfde spijkerbroek wast, komen kleine hoeveelheden van deze chemische afvalstoffen vrij in het riool. Bij goedkope niet kleurvaste kledingstukken verdwijnt zelf een groot deel van de gebruikte synthetische kleurstof na één wasbeurt in het riool. De verfstoffen die in het riool terecht komen zijn niet afbreekbaar en dus slecht voor het milieu. Wanneer kleding met natuurlijke verfstoffen is geverfd zal dit niet gebeuren, mits het kledingstuk goed de tijd heeft gehad om te beitsen en de kleurstof in zich op te nemen. Hiervan kan achtergebleven verfstof in het riool terecht komen, maar dit is dan het geval als de stof na het verven niet goed is gewassen, daarnaast is deze verfstof afkomstig uit de natuur, en dus ook biologisch afbreekbaar.
110
Hetzelfde wordt gezegd over blikvoeding. De meeste blikjes zijn gemaakt van tin, en van ieder blikje krijgen mensen naar zeggen lage concentraties tin binnen. Tot op heden zijn daarvan geen schadelijke gevolgen bekend en dus kan worden gesteld dat tin op deze manier ongevaarlijk is.
48
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat nagenoeg het gehele natuurlijke verfproces milieuvriendelijk is, zeker in vergelijking met het textielverven met chemicaliën. -
Het verbouwen wordt milieuvriendelijk gedaan. Het voor 98% extraheren van de verfstoffen wordt zo milieuvriendelijk mogelijk gedaan. Hierbij valt bij het energiegebruik nog het één en ander te verbeteren. Het verfproces is volledig milieuvriendelijk zolang de verver zich niet met het gebruik van chemicaliën inlaat. Tenslotte is ook het eindproduct biologisch afbreekbaar, zolang er niet met chemicaliën gebeitst wordt.
49
4. De toepassing van het natuurlijk verven in het modebeeld. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende vragen: 4.1 Waarom natuurlijk verven? 4.2 In hoeverre is het mogelijk op industriële schaal te verven? 4.3 Is het natuurlijke verven ook toepasbaar in prints? 4.1 waarom natuurlijk verven? Het natuurlijke verven doet tegenwoordig weer zijn aantreden omdat het meewaait met het streven naar een meer ecologische, duurzame ontwikkeling, vooral in de westerse wereld. Dit keer is het niet een vluchtige trend die met een paar jaar weer zal verdwijnen zoals in de jaren 70. Het natuurlijke verven werd in de jaren 70 ook populair, onder het idee, “terug naar de natuur.” Dat het niet meer was dan een minitrend, een show, blijkt wel uit het feit dat de chemicaliën die toen werden gebruikt bij het “natuurlijk” verven je om de oren vlogen. In alle receptenboeken uit die tijd wordt met geen woord gerept over de schadelijkheid van de gebruikte beitsmiddelen. Het is zonneklaar dat het natuurlijke verven als onderdeel van de ecologische ontwikkeling nu een ‘maxitrend’ is. ECO keurmerken, labels en certificaten worden steeds belangrijker. Het aantal merken dat zich bezig houdt met verantwoord produceren groeit aanzienlijk. “Het heeft te maken met de vertrouwenscrisis bij het publiek.” zegt Anco Sneep, “Het klimaat verandert door de CO2 problematiek, we hebben nog niet zo lang geleden verschillende gif- en voedselschandalen gehad, en de financiële crisis zit ons nog vers in het geheugen. Allemaal zaken waarop men dacht blindelings te kunnen vertrouwen, maar niet dus. Als antwoord wil men graag weten waar producten vandaan komen, ze herkenbaar kunnen traceren en dus ook graag zo natuurlijk mogelijk. Kleding, en het natuurlijk kleuren van kleding hoort daar ook bij. Liever iets herkenbaars uit de natuur, van planten, dan een synthetisch gemaakt en gekleurd product waarvan grondstoffen en productie onbekend zijn voor het publiek en in veel gevallen ook gevaarlijk voor de gezondheid.” Daar komt natuurlijk bij dat de consumenten, maar ook de ontwerpers bij bedrijven, beseffen dat we de natuur niet langer kunnen behandelen zoals in de afgelopen eeuwen is gebeurd. We moeten proberen de natuur zo min mogelijk te schaden, zo stelt Alice Rawsthorn111 “De Droom van het modernisme is voorbij, het is niet meer genoeg dat een object functioneel is, het ethische component wordt steeds belangrijker. “We are in a more moral era of design.” Een ontwerp wordt niet alleen op zijn merites beoordeeld, maar ook op de manier waarop het is geproduceerd en op de manier waarop het na gebruik wordt verwerkt. Wij kunnen niet langer de ogen sluiten voor de ethische gevolgen van ons bezit. “De consument zal in de toekomst alleen ontwerpen goed vinden waar geen schuldgevoel aan verbonden is.”112 En dat kan als je stoffen met natuurlijke kleuren verft. Ook denk ik dat de kleuren verkregen uit de natuur erg bijzonder zijn. De natuurlijke kleuren zijn diep en intens, omdat ze niet 111
Alice Rawshtorn schrijft gezaghebbende columns over design en mode in de international Harold Tribune en het New York Times Magazine. Ze was van 2001 tot 2006 directeur van het design museum in Londen en is auteur van boeken over Yves Saint Laurent en Marc Jacobs. 112 Tracy Metz interview met Alice Rawsthorn, De wereld beter maken, NRC weekblad editie 5-12 December 2009
50
geverfd zijn met één kleurende component, zoals bij de synthetische alizarine. In meekrap is natuurlijke alizarine één van de zeven vervende componenten, die met elkaar een explosie aan kleur veroorzaken. Een truitje geverfd met zo´n bijzondere kleur heeft niet alleen waarde in geld en een grotere duurzaamheidswaarde, maar ook een diepe emotionele waarde, want de kleuren zijn ontroerend mooi. Dit betekent ook dat een kledingstuk, geverfd met natuurlijke kleuren, in beginsel langer wordt bewaard en daarmee zuiniger wordt omgegaan. Wat voor het milieu ook weer een goed teken is. 4.2 In hoeverre is het mogelijk op industriële schaal te verven? Dr. Richard Blackburn schreef in de VIEW “Our expectations of what colour can do were significantly enhanced when natural dyes were replaced by families of chemical compounds. Going back would be unthinkable.”113 Met de huidige kennis is het niet mogelijk de gehele textielindustrie over te laten gaan op het natuurlijke verven. Dan zouden de voedseltekorten nog groter worden dan ze nu al zijn vanwege het benodigde landbouwareaal. Het natuurlijke verven is weggelegd voor een klein deel van de markt, een fractie van één tot enkele procenten van de totale kledingindustrie. Dat betreft een aantal grote merken, maar vooral een groeiende groep autonome ontwerpers, die hun steentje willen bijdragen aan meer ecologisch verantwoorde productie. Het natuurlijke verven staat in de kledingindustrie nog in de kinderschoenen. Zoals Richard Blackburn schreef is het onmogelijk terug te keren naar het beperkte aantal kleuren, die met natuurlijke verfstoffen te behalen zijn. Gelukkig zijn er dan ook andere bedrijven die hun best doen meer milieuvriendelijke kleurstoffen te produceren, zoals Jeanologia, die jeanswassingen doen zonder gebruik van chemicaliën, water, en minder dan de helft aan energie.114 Er dient idealiter een evenwicht te ontstaan tussen deze bedrijven die milieuvriendelijke synthetische verfstoffen gebruiken en de bedrijven die met natuurlijke verfstoffen gaan werken. “Voor het natuurlijke verven heb je een meer ‘open-source mindset’ nodig. Dit heeft niet iedereen. Dit is mogelijk voor een kleine nichemarkt, die niet genegeerd mag worden.” aldus Anco Sneep van Rubia Pigmenta Naturalia. Aangezien ook een grote groep merken en ontwerpers zich bezig houdt met het verantwoord produceren, lijkt er ook ruimte te zijn voor de ambachtelijke ververijen. De kleine merken willen alles zoveel mogelijk in eigen hand houden. Ze kopen ecologische stoffen in, hebben een eigen atelier waar de kledingstukken gemaakt worden en laten het bedrukken van de stoffen met hun eigen prints oven aan een lokale drukkerij. Als ze overgaan op het verven met natuurlijke grondstoffen ligt het voor de hand dat ze ook deze stap uitbesteden aan een locale ververij. Zo houd je bijna het gehele productieproces in eigen handen en stimuleer je de locale economie. Daarnaast maak je op deze manier minimaal gebruik van transport, wat weer beter is voor het milieu. Met het nieuwe extract van Rubia Pigmenta Naturalia is natuurlijk verven net zo goed mogelijk op industriële schaal als het synthetische verven. Het extract is speciaal aangepast aan de werkwijze die de industrie nu hanteert. Wat het net zo makkelijk in 113 114
Rickard Blackburn, VIEW, Textile View Magazine, issue 87, p. 25 Light Fantastic, coverstory Eco Textile News, <www.ecotextile.com>
51
de omgang maakt als synthetische verfstoffen. Het is een poedervorm die oplost in water. In de bijgeleverde recepten staat hoeveel meekrap je nodig hebt voor het te verven gewicht en hoeveel beitsmiddel daarvoor gebruikt moeten worden. Zolang de textielverver zich aan het recept houdt, wordt de vereiste kleur verkregen, en is deze kleurechter en dieper dan een groot deel van de synthetische verfkleuren. Het is in de industrie onmogelijk zelf vanuit de blaadjes en bloempjes te verven. Want stel je voor dat het geverfde materiaal vervolgens uit het verfbad wordt gehaald en er allemaal vegetale resten in zitten. Met de hoeveelheden die in de industrie geverfd worden is dit onacceptabel. Als Rubia Pigmenta Naturalia haar plannen doorzet zijn binnenkort naast het meekrapextract (rood), wouwextract (geel) en wede-extract (blauw) in de markt verkrijgbaar. Deze extracten kunnen niet samen in een verfbad gebruikt worden. Ze mengen niet, zoals gele en rode inkten of muurverf, tot een oranje verfstof. Een mengeling van twee van deze drie kleurstoffen wordt altijd bruin. Men kan wel na het rode verfbad het gele verfbad gebruiken om een gewenste tussenkleur te bereiken. Zo, en door gebruik van verschillende beitsmiddelen, kan je met deze drie kleurextracten toch een heel scala aan kleuren bereiken, al is het niet het volledige scala dat met chemische kleuren mogelijk is. Een aantal processen waar die in hoofdstuk 2 zijn beschreven zijn op industrieel niveau niet mogelijk. IJsbloemverven, het er overheen gieten, sprayen, het met een spuit in een van textiel gevormde bundel spuiten, of een bundel deels in de verf te laten hangen, zijn (ambachtelijke) verfmethodes die op industrieel niveau niet mogelijk zijn. Een ambachtelijke ververij kan ze wel toepassen. Ik kan me wel voorstellen dat het mogelijk is de ambachtelijk vervaardigde dessins om te zetten in prints. Die kunnen wel op industrieel niveau gebruikt worden, zodra het mogelijk is op industrieel niveau met natuurlijke grondstoffen te printen. 4.3 Is het ook mogelijk met deze natuurlijke kleuren te printen? Voor Interface, een bedrijf dat tapijttegels maakt, is Rubia Pigmenta Naturalia bezig met een Duits bedrijf de tegels te bedrukken. Dit bedrijf heeft onderzocht hoe het van het meekrapextract een pasta kan maken dat geschikt is om wol mee te bedrukken. Interface zal dus in samenwerking met Rubia het eerste bedrijf zijn dat met natuurlijke verfstof bedrukte, wollen tapijttegels op de markt brengt. Het is mogelijk met natuurlijke verfstoffen te printen, maar er is nog veel onderzoek nodig. Het recept om deze wol te bedrukken werkt namelijk niet op andere textielsoorten. Zelfs met de gewone verfrecepten voor katoen is Rubia nog niet helemaal tevreden. Voor ze het pad van het textieldrukken willen bewandelen, is het nodig dat ze de juiste recepten hebben om katoen te verven met meekrap. De katoenteelt bracht in 2008, 25 miljoen ton aan katoen. Katoen is daarmee het belangrijkste natuurlijke textiel. Met goede verfrecepten voor katoen, wordt de markt dus significant groter. De volgende stap die het bedrijf beoogt te nemen, is deze verfrecepten te vertalen naar recepten om de pasta te maken voor het bedrukken van katoen.
52
Conclusie Het natuurlijke verven van textiel wordt tegenwoordig steeds meer toegepast door kleinere onafhankelijke designers en kledingmerken. Maar ook grote merken raken meer bewust van ecologisch verantwoorde manieren van textielverven. Vanuit de ambachtelijke ontwikkeling van het verven van textiel, waarvan de eerste bewijzen in de geschiedenis teruggaan naar de het jaar 6000 voor Christus, zijn verschillende technieken toe te passen om een bepaalde gewenste kleur te bereiken. Zo functioneren bepaalde natuurlijke grondstoffen als ‘blauwververs’, ‘roodververs’, ‘geelververs’ en ‘zwartververs’. Daarnaast heeft elk van de functionele grondstoffen een bepaalde kwaliteit van kleur, zo zijn er de ‘Petit Teints’ en de ‘Grande Teints’, met elk hun eigen kleur- en lichtechtheid. Voorts dienen verschillende beitsmiddelen als kwaliteitsverhogend en hebben ook deze invloed op de uiteindelijke kleur die wordt bereikt. De te gebruiken techniek is in beginsel afhankelijk van het type van de te verven vezel. Dat natuurlijk verven op kleine, ambachtelijke, schaal ecologisch veel meer verantwoord is dan textielverven met chemicaliën, zal menigeen duidelijk zijn. De hoofdvraag die in het kader van deze scriptie aan de orde is geweest, is de vraag of – en in hoeverre - natuurlijk verven op industrieel niveau ook ecologisch mogelijk en verantwoord is. Uit de verschillende aangehaalde literatuur, en uit verschillende gesprekken met Rubia Pigmenta Naturalia, die het natuurlijk verven op grotere schaal commercieel toepassen, blijkt dat de verschillende stadia van het (natuurlijke) verven ecologisch verantwoord zijn. Het verbouwen van de benodigde gewassen kan op milieuvriendelijke wijze geschieden. Daarnaast kan het extraheren van de verfstoffen uit de grondstoffen zo milieuvriendelijk mogelijk worden toegepast. Bij dit extraheren komt als nadeel naar voren dat dit veel energieverbruik met zich meebrengt, hetgeen een nog te verbeteren punt is. Het verfproces is desalniettemin een nagenoeg volledig milieuvriendelijk proces zolang de verver zich niet met het gebruik van chemicaliën inlaat. Tenslotte is ook het eindproduct biologisch afbreekbaar, zolang er niet met chemicaliën gebeitst wordt. Naast de mogelijkheid om het ecologisch verantwoorde natuurlijk verven van textiel in de praktijk op grotere schaal toe te passen, is het mode aspect hiervan steeds meer in ontwikkeling. Zo worden in de praktijk steeds meer technieken toegepast om meerdere kleuren te verven. Naast meekrap (rood) wordt namelijk ook de toepassing van wede (blauw) en wouw (geel) onderzocht. De hieruit voortkomende natuurlijk geverfde kleuren zijn diep, intens en oprecht. Al met al kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van het natuurlijke verven vanuit zowel ecologisch als modieus oogpunt zeer is toe te juichen.
53
54
Literatuurlijst Boeken -
Judith H. Hofenk de de Graaff, The Colourfull Past. Origins, chemistry and identification of natural dyestuffs. London, Archetype publications, 2004. F. Delamare & B. Guineau, Colors. The story of dyes and pigments, New York, Abrahams, 1999. India Flint, ECO Colour, botanical dyes for beautiful textiles. Millers Point, Murdocks books, Australia 2008. Walter M. Gardner, The natural Due section of Wool Dyeing part II (reprint) 1998. Brian Murphey, The Root of Wild Madder, chasing the history, mystery and lore of the Persian carpet. Simon &Schuster Paperbacks, New York, 2005. Frans Smeets, Over Wol en Plantaardig Verven, de Bilt, Cantecleer 1975. Herman Pleij, Kleuren van de Middeleeuwen, Bloemendaal, Aramith Uitgevers,1994. Victoria Finlay, Kleur, een reis door de geschiedenis. Amsterdam, Ambo, 2003. Davis Hopkins, The Art of the Dyer, 1500-1700. Bristol, Stuart Press, 2000. John Edmonds, Historic Dyes Series No. 2z The History and practice of eighteenth century dyeing. Chilton Open Air Museum, Bucklinghamshire. 1999. Su Grierson, Dyeing and dyestuffs, Shire publications, 1989. J. &M Cannon, Dye plants and dyeing, Portland Oregon, Timber Press, 2003
Tijdschriften en kranten -
VIEW, Textile View Magazine, issue 87 Eco Textile News Spin en Verfkrant 26e & 27e jaargang NRC weekblad editie 5-12 December 2009
Rapporten en Proefschriften -
-
A.J. Abma, Samenvatting rapport: De groene kant van rood: Milieugerichte levenscyclusanalyse van rode textielkleurstoffen: alizarine uit meekrap en synthetische kleurstoffen, Rijks Universiteit Groningen 1998. G.C.H. Derksen, Red, redder, madder : analysis and isolation of anthraquinones from madder roots (Rubia tinctorum) Proefschrift voor Wageningen Universiteit, 2001 J.W. Schot, De meekrap nijverheid, artikel voor Erasmus universiteit Rotterdam, 1986
Internet -
Natuurlijke ververij Tinctoria, <http://www.tinctoria.nl/> Chemicalland21, <http://www.chemicalland21.com/> Encyclo, online encyclopedie, <http://www.encyclo.nl/zoek.php> Wools of New Zealand, <http://www.fernmark.com/> Natuurinformatie, <http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i003151.html> DBNL. De Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving. 1800-1890, <http://www.dbnl.org/tekst/lint011gesc04_01/lint011gesc04_01_0011.htm>
55
56
Bijlage 1 Kleurkaarten natuurlijke verfplanten.
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
Bijlage 2 Tabel van beitsmiddelen
73
74
Bijlage 3 Samenvatting C 86: De groene kant van rood: Milieugerichte levenscyclusanalyse van rode textielkleurstoffen: alizarine uit meekrap en synthetische kleurstoffen, AlbertJan Abma (1998)
Samenvatting C 86: De groene kant van rood: Milieugerichte levenscyclusanalyse van rode textielkleurstoffen: alizarine uit meekrap en synthetische kleurstoffen, Albert¬Jan Abma (1998) Meekrap (Rubia tinctorum L.) is gedurende enige eeuwen een belangrijk landbouwgewas geweest in West¬Europa. Uit de wortels van de plant werd alizarine, een uitstekende rode textielkleurstof, gewonnen. Aan het eind van de 19e eeuw verdween de meekrapteelt met de komst van goedkopere chemische kleurstoffen op de markt. Een hernieuwde interesse in non¬food gewassen en natuurlijke producten kan een heropleving van de meekrapteelt betekenen. Deze studie geeft een vergelijking van het milieuprofiel van natuurlijke alizarine met dat van twee synthetische kleurstoffen (alizarine en Naftol ITR), met als doel de algemene `idee' te onderzoeken dat natuurlijke producten minder schadelijk zijn voor het milieu dan chemische producten. De milieu¬effecten zijn onderzocht met behulp van een milieugerichte levenscyclus analyse (LCA), waarin de emissies en het energieverbruik gedurende de hele levensloop van een product in kaart worden gebracht. De effecten van mogelijke innovaties op het milieuprofiel van natuurlijke alizarine zijn onderzocht in de verbeteranalyse. Een vergelijking van de milieuprofielen laat zien dat synthetische alizarine over de hele linie minder schadelijk is voor het milieu dan natuurlijke alizarine. Voor acht van de negen milieueffecten heeft de natuurlijke kleurstof een score die 20 keer slechter is. Naftol ITR heeft voor zeven van de negen milieueffecten een score die twee tot vijf keer beter is dan die voor natuurlijke alizarine; voor twee milieueffecten heeft Naftol ITR een slechtere score. Een aantal mogelijke innovaties kan het milieuprofiel van natuurlijke alizarine verbeteren. Ten eerste kunnen verbeteringen in de meekrapteelt en de extractie van alizarine de opbrengst verhogen. Berekend zijn de effecten van 25% energiebesparing in de teelt, toename van de opbrengst van 4000 naar 6000 kg droge wortels per hectare en toename van de efficiëntie van de extractie van 30% naar 80% (scenario I). Deze maatregelen verbeteren de milieueffectscores met gemiddeld 80%, wat ontoereikend is om te concurreren met de scores van synthetische alizarine. Ten tweede kan het huidige productieproces uitgebreid worden met twee fundamentele innovaties: vergassing van de resterende biomassa van meekrap (scenario II) en enzymatische behandeling van de meekrapwortels om ook gebonden alizarine vrij te maken (scenario III). Wanneer scenario I, II en III gecombineerd worden uitgevoerd, kan het milieuprofiel van natuurlijke alizarine concurreren met dat van synthetische alizarine.
75
Deze studie leidt tot de volgende conclusies: Synthetische alizarine heeft over de gehele linie een beter milieuprofiel dan natuurlijke alizarine. Naftol ITR scoort beter voor zeven van de negen milieueffecten. Natuurlijke alizarine wordt voornamelijk bepaald door het energieverbriuk in de teelt van meekrap en bij de extractie van alizarine. Er zijn moelgelijkheden voor bervetering en innovatie in de teelt en verwerking van meekrap waardoor het milieuprofiel van natuurlijke alizarine op termijn zou kunnen concurreren met dat van synthetische kleurstoffen.
76
Bijlage 4
Wageningen University Dissertation Record number Title
Author(s) Publisher Publication year Description Notes ISBN Tutor(s) Graduation date Dissertation no. Author abstract
1628206 Red, redder, madder : analysis and isolation of anthraquinones from madder roots (Rubia tinctorum) » Show more Goverdina C.H Derksen Derksen, G.C.H [S.l. : s.n.] 2001 150 p Met lit. opg. - Met samenvatting in het Engels en het Nederlands ; Proefschrift Wageningen 9058084620 Prof. Dr. Æ de Groot, Prof. Dr. A. Capelle, Dr. T.A. van Beek 2001-10-12 3051 » Hide abstract The roots of Rubia tinctorum L. (madder) are the source of a natural dye. The dye components are anthraquinones with alizarin being the main dye component. Alizarin as such is present in madder root in only small quantities, most of the alizarin is present as its glycoside ruberythric acid. The sugar in this disaccharide is primeverose. Madder roots have been used to dye textiles in many parts of the world since ancient times. From 1600-1900 there was a heavy trade in madder throughout Europe. Madder root was an important export product for Holland. In 1868 Graebe and Liebermann discovered how to prepare alizarin synthetically. At the end of the 19 thcentury the madder culture rapidly declined due to the cheaper production of synthetic alizarin. Production of synthetic alizarin gives polluting side products. Nowadays the use and production of natural dyes becomes more popular due to the growing awareness for the environment and the need for alternative crops. An important element in the revitalisation of madder as an industrial crop is that the dye preparation from madder should be able to compete in quality and price with synthetic alizarin.Due to this renewed interest this research was initiated with this thesis as result. For the simultaneous identification of the anthraquinone glycosides and aglycones in extracts of madder root a high-pressure liquid chromatography method (HPLC) was developed. The anthraquinones were separated on an end-capped C 18 -RP column with a water-acetonitrile gradient as eluent and measured with ultra violet (UV) detection at 250 nm. For the identification of anthraquinones on-line a mass spectrometer (MS) and a diode-array detector were used. The main anthraquinones in an ethanol-water extract of madder root are the glycosides lucidin primeveroside and ruberythric acid and the anthraquinones pseudopurpurin and munjistin, which contain a carboxylic acid moiety. Beside these compounds also small amounts of the aglycones alizarin and purpurin could be detected and sometimes also lucidin was present. For the production of a commercially useful dye preparation from madder, the glycoside ruberythric acid should be hydrolysed to the aglycone alizarin, which is the main dye component. An intrinsic problem of the hydrolysis of ruberythric acid in madder root is the simultaneous conversion of lucidin primeveroside to the unwanted mutagenic aglycone lucidin. Madder root was treated with strong acid, strong base or enzymes to convert ruberythric acid into alizarin. The anthraquinone composition of the suspensions was analysed with HPLC-UV, HPLC-DAD and HPLC-MS.
77
Stirring of dried madder root in water at room temperature for 90 min gave a suspension with pseudopurpurin, munjistin, alizarin and nordamnacanthal. Nordamnacanthal originates from lucidin primeveroside, which is hydrolysed to lucidin and subsequently oxidised to the corresponding aldehyde nordamnacanthal by an endogenous hydrolase and oxidase respectively. Nordamnacanthal is not mutagenic. During this conversion oxygen is obligatory and can be added by stirring the suspension. This stirring is an easy method for simultaneously hydrolysing ruberythric acid and to getting rid of the mutagenic lucidin. Different madder root cultivars were screened for their anthraquinone composition and amount of the main anthraquinones. The concentration of alizarin varied from 6.1 to11.8 mg/g root. If madder root was cultivated for three instead of two years the amount of alizarin increased from 6.7 mg/g to 8.7 mg/g. A number of different methods were compared for their capacity to isolate alizarin from the rest of the plant material. To make a first selection attention was mainly paid to the yield of alizarin. Three routes were selected as most promising for an industrial application. These three methods were tested at a larger scale. The first method consisted of the following steps: conversion of madder root (250 g) by endogenous enzymes, extraction of madder root with refluxing ethanol-water, hot filtration, evaporation to half of the original volume and precipitation at 4째C. An extract of 14.7 g was obtained which consisted for 35 % of anthraquinones. Of the total amount of alizarin available in the starting material 78% was extracted. The second method consisted of the following steps: extraction of madder root (250 g) with refluxing water, hot filtration, conversion of the glycosides in the filtrate by a madder root enzyme extract and precipitation at 4째C. An extract of 3.2 g was obtained of which 38 % were anthraquinones. Of the total amount of alizarin available in the starting material 19% was extracted. The third method consisted of the following steps: extraction of madder root with an aqueous surfactant solution, twice C 18 chromatography for extracting alizarin, elution of alizarin with methanol and evaporation. An extract of 17.1 g was obtained of which 11 % were anthraquinones. Of the total amount of alizarin available in the starting material 98% was extracted. For the development of an economically feasible route these three methods have to be further optimised. After optimisation the three routes have to be compared in terms of amount of extract obtained, alizarin content, dyeing capacity, costs and industrial applicability of the procedure.
78