Mijn ik leerde me brandend willen, mijn ziel teer verlangen.
De meesters leerden me mijzelf zien, de broederschap de ander.
De moeder der levenden leerde me erbarmen.
De Geest des levens eenheid.
Het kind leerde me onbevangen zien.
De werkelijkheid, daarover schrijven we.
Zij is bijzonder vreemd.
Zij is het enige dat bestaat. Of werkelijk bestaat.
Er is geen eind aan werkelijkheid, ook geen begin.
Of God er is, of zij/hij bestaat of niet – het kan voor ons een vraag zijn, voor de werkelijkheid maakt het niet uit.
God is er of niet; aan de werkelijkheid verandert het niets.
Ik kan werkelijkheid ervaren, maar niet omvatten. Ik kan er een schema op plakken, maar dat is dan mijn idee, voor de werkelijkheid maakt het niet uit. Zij onttrekt zich aan iedere precieze beschrijving of waarneming.
Ik kan haar niet kennen, alleen maar zijn.
Gooi een steen in het water, het water sluit zich boven de steen, er is niets veranderd, alleen water.
Ik ben onderdeel van de werkelijkheid, ik kan haar niet van buitenaf kennen.