Aconcagua solo

Page 1

ACONCAGUA SOLO Alleen op de hoogste berg van Amerika

1


Versie 15

2


Waarom alleen Het is september 1998 als ik terug kom van een expeditie naar de Gasherbrum I. Dat was een grote expeditie naar een achtduizender in de Karakoram. Een van de laatste toppen van het magische lijstje van achtduizenders waar nog nooit een Nederlander of Belg op de top stond. Ik maakte deel uit van de Dutch Hago Gasherbrum Expedition 1998. Graag hadden wij de eerste Nederlander en eerste Belg samen op deze top gebracht. Het was een grote expeditie, met een de hele organisatie die er omheen draaide. De volledige expeditie bestond uit een groepje van zeven klimmers, twee artsen, twee basiskamp-managers en meer dan 240 dragers. Er was een budget van bijna een half miljoen gulden. Het was een onderneming waarbij veel belangen op het spel stonden, zeker ook die van de sponsoren die veel geld in de expeditie gestoken hadden. Karakoram 1998, Het jaar van El Nino. Je neemt deel aan een expeditie naar de Karakoram. Je bent twee maanden weg en hebt ruim een maand de tijd voor de beklimming van één enkele berg. Dat geeft een mooie planning met een aantal toppogingen, dus dat moet zeker lukken. Maar plotseling blijk je al halverwege die tijd te zijn, en het vordert niet zoals je dat zou willen. Een depot op 6800 meter, halverwege kamp 2 en kamp 3, verder zijn we nog niet gekomen. De Gasherbrum I is niet de gemakkelijkste achtduizender om te beklimmen, maar dat schrikt ons niet af. De route door het Japans couloir is onder ideale omstandigheden al zwaar, maar ook daar zijn wij niet bang voor. Technisch kunnen we die berg wel aan, en ook conditioneel zitten we goed. We zijn allemaal goed geacclimatiseerd en willen echt naar boven, naar de top. Maar stop, het weer speelt ons parten en de planning van de toppogingen lijken even wisselvallig als het weer. Halverwege het couloir vlug een depot maken en weg wezen hier; de lawines vliegen je om de oren. Om drie uur ‘s nachts klaar staan om te vertrekken en constateren dat het zinloos is; het sneeuwt. De volgende dag zitten we weer in het zonnetje te wachten. Het lijkt belachelijk maar we moeten wachten tot de laatste sneeuwval vijf dagen geleden is. Dan pas is het veilig

3


om door het couloir te klimmen. Als we dan weer op de berg zitten, klaar voor een aanval op de top, valt er weer sneeuw. Om helemaal gek van te worden. Kostbare dagen gaan verloren terwijl wij dagen zitten wachten om veilig omhoog te kunnen gaan. Het schijnt allemaal bij het expeditieklimmen te horen, maar dan begint de tijd te dringen en ga je een uitweg zoeken. Een uitweg uit het basiskamp, een weg naar de top. Je vraagt je af of je niet te voorzichtig bent, of de veiligheidsmarge die je hanteert niet te ruim neemt? Wat als je door die veiligheidsmarge de top niet maakt? Er staan zoveel belangen op het spel, de media, de sponsoren. Moeten we het niet toch proberen? Er zijn andere klimmers die soms wel omhoog gaan wanneer wij omdraaien. Als zij de top halen terwijl wij beneden zitten, hoe verklaar je dat? Dan komt ons een Japanner om hulp vragen. Een Japanse klimmer die wel is doorgegaan zit op de berg met een gebroken enkel. Hem zonder verder letsel van de berg af krijgen is een hele klus. In kamp 1 op bijna zesduizend meter zijn been spalken en in onze slee door gletsjerbreuken naar het basiskamp brengen vraagt internationale samenwerking die plotseling vanzelfsprekend lijkt. Niemand spreekt er over of men wel of niet boven was. Plotseling lijkt de top die ons maanden in de ban heeft gehouden maar een bijzaak te zijn geworden. De gevaren van deze extreme hoogte vormen weer opnieuw onderwerp van gesprek. Het wordt mij pas echt duidelijk wanneer ik bij de Japanse klimmer kom. Terwijl ik vind dat hij pech heeft gehad, zit hij dolgelukkig met zijn gebroken enkel te vertellen hoeveel geluk hij heeft gehad dat hij het er nog levend van heeft afgebracht. De volgende dag gaan wij weer omhoog. We zijn sterk en vol vertrouwen. Wanneer we in kamp 1 zitten valt er weer wat sneeuw. We blijven een dag in kamp 1 om de evolutie van het weer af te wachten maar gaan dan toch door naar kamp 2. Hier zitten we aan de voet van het Japans couloir. We zien

4


hoe Jos Reynders, een Belgische klimmer die deel uit maakt van een internationale expeditie, in het couloir omdraait en met veel geluk veilig ons kamp bereikt. Nu het couloir in gaan zou levensgevaarlijk zijn. Weer valt er veel sneeuw en we bespreken de mogelijkheden. Nemen we toch grotere risico’s? Draaien we om? Blijven we hier zitten hopen tegen beter weten in? We zijn het snel eens. Niemand wil het opgeven, allemaal willen we omhoog, maar niemand twijfelt maar een moment aan de juistheid van de beslissing tot omdraaien. Zelfs als we hierdoor de kans op de top zouden laten varen kunnen we niet anders. Soms is omdraaien moeilijker dan door gaan. Soms is het dom om tot het uiterste te gaan. Het leven is meer waard dan eender welke berg. Radiocontact met mensen hoger op de berg lukt niet. Wij maken ons zorgen maar kunnen niks doen en dalen weer af naar het basiskamp. Wanneer we beneden aankomen blijkt dat een Oostenrijker hoog op de berg zijn been heeft gebroken. Opnieuw een hele evacuatie. Spijtig dat er ongelukken nodig zijn om de beslissing tot omdraaien voor de buitenwereld te verantwoorden, maar binnen ons team is er geen discussie over de te hanteren veiligheidsmarge. Zonder top thuis komen is geen schande. Toen we vertrokken zei iedereen dat gezond terug komen op de eerste plaats komt. De laatste kans In het basiskamp tellen we de dagen zonder sneeuwval. De avond dat we weer vertrekken krijgen we een bijkomende opdracht. Er zijn vier Japanse klimmers vermist. Zij zijn de vorige poging wel doorgegaan. Als wij ze niet in een van de lagere kampen aantreffen zullen ze dood in kamp 3 liggen of ergens anders op de berg. Wanneer wij ze niet vinden zullen ze officieel als ‘vermist en met zekerheid dood’ worden opgegeven. We moeten de lijken, als bewijs voor de verzekering, fotograferen als we ze vinden, en iets persoonlijks voor de nabestaanden, een ring of horloge, meebrengen. Het weer ziet er goed uit, en we gaan weer de berg op. Schitterend weer in kamp 1, maar geen Japanners. Mooi weer de volgende dag naar kamp 2, maar geen Japanners. Iedereen is zich er van bewust wat dit wil zeggen. Het weer slaat in enkele uren weer om en er valt 80 cm sneeuw. Dit betekend het einde van deze laatste toppoging. De tijd is om, de moesson komt er aan en wij moeten weer naar huis. Met moeite bereiken we weer het basiskamp. Verslagen door het weer, maar gelukkig om onze juiste beslissingen keren we allemaal vloekend maar gezond naar huis terug.

5


Hoewel we door het slechte weer de top niet hebben kunnen bereiken was het deel uitmaken van zo een expeditie een ervaring waarvan elke alpinist droomt. De ervaringen zijn te groots om ze onder woorden te kunnen brengen. Vooral de kracht van een team was verbluffend. De vriendschap in het team gaf ons allemaal een enorme kracht. Iedereen kon er zich op momenten van zwakte aan optrekken. We presteerden niet alleen voor ons zelf maar ook, of misschien vooral, voor het team. De motivatie om een belangrijke bijdrage te leveren was zo enorm dat je eigen grenzen ging verleggen. Je klom niet om de top te halen. Je klom voor een groter doel, dat er iemand de top zou halen. Er waren momenten waarop je het gevoel had alleen maar verder te gaan omdat je je vrienden niet in de steek wilde laten en andere momenten waarop rivaliteit juist een drijfveer was om verder te gaan. Niet alleen vriendschap maar ook gezonde onderlinge competitie was een belangrijke drijvende kracht. Toen uiteindelijk werd besloten om de pogingen af te breken, had ik het daar heel moeilijk mee. De beslissing werd samen genomen en was ook de juiste, maar toch had ik er moeite mee om me er bij neer te leggen. Gelukkig bleek tijdens de week van onze terugtocht naar de bewoonde wereld dat het weer niet meer beter werd en er dus toch geen nieuwe kans op de top meer was gekomen. Dat maakte het aanvaarden van de beslissing tot omdraaien wel gemakkelijker, maar je blijft je bewust van de beperkingen die een team met zich mee brengt. Waar ligt de grens?

6


Wanneer slaan de voordelen van klimmen in een team om in nadelen?

Na de Gasherbrum bleef ik mij afvragen, hoewel er geen betere klimmaten bestonden dan mijn vrienden van de Gasherbrum, in hoeverre ik de steun van het team nodig had of dat ik een steun voor anderen was geweest. Ik was toe aan een confrontatie met mezelf. Zou ik het ook alleen kunnen? Zonder vrienden? Zou ik de kracht hebben om door te zetten als ik alleen op een berg zat, als het weer slecht zou zijn en alles fout ging wat er maar fout zou kunnen gaan. Hoe sterk zou ik alleen zijn? Sinds ik van de Gasherbrum terug was kwam deze vraag voortdurend bij mij op. Ik voelde mezelf mentaal sterk en de uitdaging van een solo-beklimming trok mij steeds sterker aan. Maar welke berg? Welke route? Na Europa, Afrika en Azië wilde ik wel eens naar Zuid-Amerika. Een vulkaankegel omhoog wandelen trok mij niet aan, maar de Aconcagua, de hoogste top van de Andes was de hoogste berg van het zuidelijk en het westelijk halfrond. Bijna zevenduizend meter hoog en een echte uitdaging. De normaalroute was mij echter veel te druk en stelde bovendien te weinig klimtechnische problemen. Maar de oostwand was een heel

7


ander verhaal, mar was hij niet te moeilijk om alleen te beklimmen? Hij vormde in elk geval een perfect toneel voor mijn grote uitdaging, de confrontatie met mezelf. Na twee op de klippen gelopen huwelijken en een fiasco op alle relationele vlakken wilde ik mezelf los maken van anderen. Ik, die nog geen dag tegen alleen zijn kon en altijd weer de mensen opzocht. Ik wilde leren om alleen te zijn. Als ik hierin zou slagen zou ik sterker terug komen dan ik ooit was geweest.

8


De Aconcagua De Normaal-route. De Normaal-route is geen echte klimtechnische uitdaging. Natuurlijk blijft de hoogte en het stormweer voor de nodige problemen zorgen. Een succesvolle beklimming is nooit vanzelfsprekend, maar deze berg trekt veel mensen aan, die allemaal de normaalroute proberen. Drukte op de berg dus, voor mij rede genoeg om naar een andere boeiendere route op zoek te gaan. Ergens waar ik nog eenzaamheid kon vinden, en het gevoel zou hebben alleen te klimmen. Poolse Gletsjer Geschiedenis. Een zes man sterke Poolse expeditie ging door de Vaca en Relinchos valleys naar de voet van de oostzijde van de Aconcagua. De volledige groep klom op 5 maart 1934 naar kamp 1 op 5500 meter. De volgende dag klommen ze verder in de richting van een opvallende rots op de noordoost flank van de berg, en maakten een kamp aan de voet hiervan op 5900 meter. De volgende dag vonden zij een weg om de rots, klommen de gletsjer op, en gingen verder naar hun hoogste kamp op 6300 meter. Hun beklimming werd tot dan toe geteisterd door ijzig lage temperaturen en harde wind. Op 8 maart probeerden Adam Karpinski en Voytek Dorwaski de top te beklimmen, maar de omstandigheden waren slecht, en zij werden gedwongen om terug te keren naar hun tweede kamp. De volgende dag was de wind wat afgenomen maar de koude was nog steeds intens, en Stefan Daszyinski, Konstany Narkievitcz-Jodko, Stefan Osiecki, en Wictor Ostowski ondernamen een nieuwe toppoging. Na acht uren zwaar klimmen bereikten zij de top, na de eerste beklimming van wat later de Poolse Gletsjer genoemd zou worden. Dit sterke team was afkomstig uit het Tatra gebergte in Polen, nu bekend om het voortbrengen van enkele van de grootste hedendaagse klimmers. Men dient te bedenken dat deze eerste beklimming van de Poolse Gletsjer gebeurde in Alpine stijl, een beklimming ver vooruit op zijn tijd.

9


De Tucuman Route, The Polish Glacier Direct. "Men kan via een traverse de Poolse route bereiken vanaf de normaal-route, maar ik denk dat het beter is om via de Relinchos Valley te gaan, en de hele beklimming via de oostzijde te doen (de normaal-route is erg druk, Plaza de Mulas lijkt meer op een gevangenenkamp en de oostzijde is landschappelijk veel mooier). De Poolse Gletsjer heeft drie routes: De "normale", die de graat volgt, de Tucuman Variant, aan de rechter zijde van de gletsjer en

een derde gaat door het midden over de gletsjer richting seracs. De eerste is het gemakkelijkst, geen grote technische moeilijkheden, gewoon een paar stijgijzers en een pickel (sterk gebogen). Kijk uit voor spleten. Er zijn er veel van, en ze zijn uitgesproken gevaarlijk. Een vriend van mij is er omgekomen in een solo poging. Zijn lichaam is nooit gevonden. De tweede is de moeilijkste. IJsbijlen zijn nodig en ijsschroeven voor een betere beveiliging. Het is de stijlste route op de Poolse Gletsjer (tot 60 graden) maar het is niet zo erg als het klinkt. Neem de tijd, kijk uit voor stormen (de viento blanco) en alles komt in orde. Vermijd de laatste route. Ze is zo moeilijk als de Tucuman Variant, maar heeft veel spleten en seracs (ongebruikelijk op de Tucuman). Alle routes zijn voor de hand liggend, gemakkelijk te vinden. Het is beter om ab te seilen via the Canaleta, en terug te steken via de noordzijde, als de aanloop via de Relinchos Valley is gebeurd."*

10


*Informatie die ik ontving van Fernando, een Braziliaan die de afgelopen zomer (voor ons winter 97-98) naar de Aconcagua is geweest, en als een van de weinigen dat jaar de berg met succes via de Poolse Route heeft beklommen.

Voorbereidingen Woensdag 15 december 1998 Het weer is slecht buiten. Ik zit thuis, alleen, met een kop koffie. Ik had nu in de Alpen moeten zitten met Elio. In januari zat ik met hem nog in de noordwand van de Vertainspitze. Vrijdag 30 januari 1998 Ik moest voor zaken in Zwiesel, in de Bayrischer Wald, zijn, en was van daar uit naar de Oostenrijks-Italiaanse grens boven op de Reschenpas gereden. Hier zal ik Elio, Hugo en Bruno treffen. Ik draai mijn auto voor een restaurantje met de neus richting Oostenrijk. Het is inmiddels kwart voor elf 's avonds. Ik ben benieuwd; we hebben om elf uur afgesproken. Niet te geloven: daar komen ze. Ik sta hier amper vijf minuten. Hugo, Bruno en Elio komen uit Nederland. Er ligt sneeuw, hoewel geen meter hoog, en het is wolkeloos. We stappen weer in de wagens en rijden verder richting Sulden. De nachtwandeling. We rijden Sulden binnen. Het is net twaalf uur geweest. Ik rijd maar achter hun aan, want ik ben de enige voor wie dit gebied volledig onbekend is. Ik heb bovendien de laatste weken zo weinig tijd gehad dat er maar wat blij mee was dat ik de planning van de tocht aan anderen kon overlaten. Ik weet helemaal niks van dit gebied. Ik heb geen kaart en geen gidsje. Iets wat helemaal niet mijn gewoonte is. Normaal heb ik mezelf altijd op een tocht voorbereid op een manier alsof iedereen van mij verwacht dat ik alles regel en de beslissing kan nemen. Maar ja, ik weet dat de planning niet in betere handen kan zijn, en volg gewoon. We rijden door Sulden en stoppen op een parkeerplaats aan de rand van het dorp. We stappen uit en beginnen meteen onze rugzakken klaar te maken. We vertrekken immers meteen naar de Düsseldorfer

11


hütte, 2 à 2 ½ uur lopen van Sulden. Hugo heeft voor iedereen sneeuwrackets gehaald en deelt ze uit. Ik heb de ijsbijlen meegenomen en zo hebben we allemaal wel iets wat nog uitgewisseld of opnieuw ingepakt moet worden. Iedereen is klaar, het is inmiddels al half een, en we vertrekken. We lopen over een weggetje omhoog. Het is soms behoorlijk glad. We komen aan de bosrand. Hier stopt het weggetje en moet het wandelpad beginnen. We zakken direct al in de diepe sneeuw weg. We zien hier de ski-sporen en binden de sneeuwrackets onder onze schoenen. Voor mij is het het de eerste keer dat ik op sneeuwrackets loop. Het valt mee, al is het natuurlijk wel even wennen. We lopen door over de soms steile sneeuw omhoog. Met die sneeuwrackets gaat het lekker, maar wanneer ik op mijn telescopische skistokken steun zoek schuiven ze in elkaar. Elke keer wanneer een voet toch dieper dan verwacht in de losse sneeuw zakt zoek zoek ik automatisch steun op een stok. Deze zakt vervolgens weer in elkaar, en ik ga weer bijna op mijn gezicht. Ik krijg mijn stokken niet goed vast en ben met lopen volledig op mijn evenwicht aangewezen. Wanneer ik dan met een voet toch in de diepe losse sneeuw weg zak, lig ik natuurlijk toch op mijn gezicht. Met de armen tot de ellebogen in de sneeuw, opstaan en door. Even later terug het zelfde. De sneeuw die natuurlijk toch overal onderdoor kruipt is niet te stoppen. Door het omhoog lopen krijg ik het zo warm dat ik mijn jas nog maar eens uittrek en het fleecevest niet helemaal dicht rits. Ik moet kiezen tussen alles dicht en stikken van de hitte of lekker lopen met af en toe wat sneeuw in mijn kleren. Ik kies voor het laatste. Elio loopt voorop en houdt er weer flink de vaart in. Ondanks de problemen met mijn stokken blijf ik hem volgen. Hoewel Bruno en Hugo steeds verder achterop raken wil ik Elio niet lossen. Het is niet te geloven. Die verrekte Elio is weer aan het beulen! Hij stopt niet en knalt door. Ik wil niet afhaken en vraag mezelf af waarom niet. Wil ik mezelf bewijzen? Ten opzichte van Elio of Hugo? Of wil ik mezelf testen? Ik loop door in het zelfde hoge tempo als Elio en realiser me dat een stap langzamer ook geen schande zou zijn. Toch wil ik voor mezelf weten hoe ik mijn eigen conditie moet inschatten. Elio is een goeie norm; super. We komen boven de boomgrens. Hugo en Bruno liggen al een flink stuk achter. Het is nu minder stijl, maar de sneeuw lijkt hier veel losser. Ik zak geregeld tot mijn heup in de sneeuw. Omdat ik mijn stokken niet kan gebruiken kost het mij telkens veel kracht om uit de losse sneeuw te kruipen. Het lijkt soms alsof ik op de plaats sta te

12


trappelen. Veel kracht verprutsen en geen stap verder. Ik erger me er aan dat Elio niet zo vaak in de sneeuw zakt en met het zelfde tempo en minder energieverspilling van mij weg loopt. Het waait niet, dus met een fleece trui en een fleece vest over elkaar is het heerlijk warm. Het vriest wel, waardoor ik ondanks alle sneeuw die door het vallen op mijn kleren komt toch droog blijf. Elio heb ik inmiddels moeten laten gaan. Geen rede meer om de noodzakelijke sanitaire stop nog langer uit te stellen. Ik besluit om ook de afgezakte sok van mijn rechter voet maar op te trekken. Gamaschen, broek, de riempjes van de sneeuwrackets; al bij al duurt het toch wel even, maar ik heb geen zin om blaren te lopen. Ik wil graag zonder pijn aan mijn voeten klimmen, en dit is alleen maar de klim naar de hut. Ik loop weer verder. Elio is uit beeld, maar ik volg zijn spoor. Gelukkig is dat goed zichtbaar want ik heb bij god geen idee waar we anders heen moeten. Ik voel toch goed dat deze tocht volgt op een heel stresserende en vermoeiende week. Ik heb er enorm naar uitgekeken om dit weekend te klimmen. Rustig volg ik in mijn eentje het spoor door de nacht. Het is een prachtig sneeuwlandschap. Nooit eerder ben ik in de winter gaan klimmen, maar dit zal zeker niet de laatste keer zijn. Top of geen top, alleen al deze tocht naar de hut is de moeite waard. Een heel eind achter me zie ik het licht van Hugo en Bruno, en voor me is het spoor van Elio. Soms is het spoor bijna niet zichtbaar omdat hij totaal niet in de sneeuw zakte. Boven op de sneeuw heeft zich een laagje firn gevormd. Ik zak echter regelmatig door de firn tot over mijn knieën in de sneeuw. Het dunne laagje firn was blijkbaar net sterk genoeg om Elio te dragen, maar ik zak er keer op keer weer genadeloos doorheen, en aan die klote stokken heb ik ook al niks. Soms is het echt ploeteren, en dat kost kracht. Als ik weer een paar meter zo heb moeten ploeteren moet ik toch wel even pauseren. Heel even maar en dan ga ik weer verder. Langzaam ga ik de helling omhoog waarop de hut moet liggen. Ik loop heel voorzichtig om zo min mogelijk in de sneeuw te zakken. Dan zie ik het silhouet van de hut. Ik ben er niet eens zo ver vandaan. Het is ongeveer kwart na drie wanneer ik bij de hut aankom. Elio, die al een kwartier hier is, is al sneeuw aan het smelten voor de thee. Heerlijk wanneer je zo in de "winterraum" van de hut komt. Na een half uurtje komen Hugo en Bruno ook aan. Bruno had het moeilijk gehad, hij was al de hele week niet fit geweest. Even zitten, thee drinken en naar bed.

13


Zaterdag 31 januari 1998 Na een goede nachtrust staan we om ongeveer half tien op. Sneeuw smelten, thee zetten, soep, brood, kaas, vlees, jam, goed eten is voor geen van ons een probleem. Het is schitterend weer. Geen wind, geen wolken. Het uitzicht was prachtig, de Ortler en Königspitze aan de overzijde van het dal en schuin achter ons Hohe Angelusspitze en Vertainspitze. De Vertainspitze is ons doel. Maar de west-wand die we van hieruit zien is niet ons doel. Wij gaan naar de noordwand. We hebben ons oog laten vallen op de route die over de "Hängegletscher" omhoog gaat. Wanneer de zon de hut beschijnt vertrekken we naar de voet van de wand. Met de sneeuwschoenen onder lopen we naar de kom in die tussen Hohe Angelusspitze en de noordwand van de Vertainspitze ligt. Elio, die geen spijt heeft van zijn dure nieuwe handschoenen, gaat voorop. Langzaam maar zeker krijgen we beter zicht op de noordwand. De omstandigheden worden langzaam duidelijker. De gletsjer ziet er vrij moeilijk uit. Het onderste gedeelte bestaat uit blank ijs. Het is dit onderste derde deel dat maakt of je er doorheen komt of niet. Het is inmiddels twaalf uur geweest wanneer Elio en ik omhoog gaan naar het ijs en zien dat de gletsjer hier nagenoeg volledig loodrecht is. Toch zien we een mogelijkheid voor een route, wanneer we maar de eerste tien meter kunnen overbruggen. We zoeken een plekje waar we half achter rotsen verscholen beschutting kunnen vinden voor eventueel afbrekend ijs. Onder ons liggen enkele grote ijsbrokken als een waarschuwing in de sneeuw. Hoewel er om dit uur en bij deze temperatuur betrekkelijk weinig kans bestaat op het afbreken van dreigende stukken ijs, is het altijd beter om geen onnodig risico te nemen. Terwijl wij onze stijgijzers onder doen en de klimspullen klaar maken roepen Hugo en Bruno ons van beneden uit toe dat zij ons niet zullen volgen. Zij besluiten de Hohe Angelusspitze te beklimmen. Wij gaan beginnen aan het ijs.

14


Snel klimmen we door de laatste sneeuw naar de steile ijsflank. Elio begint de eerste zekeringen aan te brengen. Het ijs is zo hard dat hij de grootste moeite heeft om er ijshaken in te slaan. Zelfs ijsboren gaan er maar uiterst moeizaam in. Wanneer ik ben nageklommen begint Elio aan het loodrechte gedeelte. Wanneer hij boven de eerste tussenzekering komt moet hij opzij uitwijken. Het ijs is hier overhangend en onbeklimbaar. De vonken spatten van de stijgijzers en er op staan is bijna onmogelijk. Ondanks alle zoeken naar een stukje waar de ijswand niet overhangend is lukt het niet om een klimbare passage te vinden. We zien dat enkele meters boven ons de grootste problemen overwonnen zijn, maar we kunnen het niet bereiken. We klimmen langs de rand van de gletsjer naar de rotsrib waarachter we door de Nordwandrinne omhoog kunnen. Dit is een mooi couloir dat langs de gletsjer omhoog voert. We traverseren een rotsbandje en komen in het couloir. Doordat we veel tijd in het ijs verloren hebben is het twee uur geweest wanneer we verder omhoog klimmen. Beurtelings klimmen we voor, en gaan vlot omhoog. Met een hellingshoek van ongeveer 50° gaat het zonder probleem. Hoe hoger we komen, hoe zwaarder het wordt. In het bovenste gedeelte is de sneeuw zo poederig dat we er vaak tot aan onze heupen in zakken. Hier is het sneeuwpak echter zo dun dat we met onze stijgijzers over de rotsen schrapen. Omdat de sneeuw het ontstane gat echter voortdurend weer vult is het onmogelijk om te zien waar je met je voet naar toe moet. Het lijkt soms meer op sneeuwzwemmen. We klimmen aan de rand van het couloir, waar we nog enig grip in de rotsen proberen te vinden. Terwijl de hellingshoek langzaam naar de 70° gaat worden de omstandigheden steeds moeilijker. In dit bovenste deel van het couloir is het moeilijk om te zekeren. De sneeuw komt onophoudelijk naar beneden. Dit veroorzaakt een ruisen als van een rivier. We moeten nu zo snel mogelijk door klimmen om uit het couloir te zijn wanneer het donker wordt. Elio klimt de laatste touwlengte uit door "mixed"-terrein tot op de graat. Ik zoek beschutting voor vallend ijs door mijn standplaats te verleggen wanneer Elio boven mij meer naar de rechter kant gaat klimmen. Hij roept om mij te waarschuwen voor een flinke rotsblok die hij heeft los getrapt. Dan is hij op de graat. In de schemering klim ik na. Ik moet zo snel mogelijk klimmen, maar moet wel zeker zijn. De mogelijkheden om te zekeren zijn in dit bovenste deel van de wand niet fameus, en ik weet niet wat Elio voor een standplaats heeft kunnen bouwen Rustig en zeker klim ik verder. Ondanks de moeilijke omstandigheden neem ik het ongelofelijke uitzicht op de rood kleurende bergen om ons heen in me op. Tegen zes uur kom ik op

15


de graat aan. winterbeklimming.

Een

heerlijk

gevoel.

Mijn

eerste

echte

Maar nu? Ik ben in dit gebied niet bekend en heb gisteren ook niet de kaart kunnen bestuderen. Normaal bereid ik mezelf altijd heel goed voor op een dergelijke tocht, maar deze keer in het geheel niet. Hugo kent het hele gebied immers als zijn binnenzak, en voor Elio was het ook niet nieuw. Nu zaten Elio en ik op de graat, en de kaart en het gidsje zaten in de rugzak van Hugo. Een bivak was uitgesloten, tenzij je een paar vingers wilde verliezen. De slaapzak lag in de hut, en met een bivakzak alleen was alleen door klimmen of afdalen een optie. Elio, die het gebied beter kende als ik, stelde voor om via de westwand af te dalen. Om in het donker via de graat naar de normaalroute te klimmen leek ons niet erg verlokkelijk. Naar beneden door de westwand moest kunnen. Elio wist dat er enkele routes door voerden. We konden vanaf de graat heel goed abseilen naar een heel groot sneeuwveld in de wand. Hierover verder afdalen en dan moesten we de weg maar zelf verder zoeken. Deze optie leek ons onder de gegeven omstandigheden de enige die in aanmerking kwam. We hadden een dubbel 9mm touw mee, dus we konden 50m abseilen. Tijdens het inrichten van de abseilstelle verloor Elio een van zijn nieuwe handschoenen. Vloeken !!! Je zou voor minder. Gelukkig had hij wel nog zijn oude handschoenen als reserve mee. Inmiddels is het donker geworden. Aan het dubbel touw laten we ons met onze hoofdlampjes schijnend over de bevroren rotsen in het zwart gat van de diepte onder ons zakken. We beginnen aan een afdaling waarvan we alle twee niet weten wat we op deze route zullen tegenkomen. Toch is dit de enige juiste beslissing. Een bivak zou zonder slaapzak zeker bevriezingen opleveren, en afdalen door het couloir zou te gevaarlijk zijn. We zoeken een weg naar beneden en klimmen waar nodig wel weer een stuk omhoog. Door niet te stoppen maar door te gaan zullen we het zeker niet koud krijgen, en langzaam maar zeker zullen we een route naar de hut vinden. Wanneer we het stuk hebben abgeseild naar het grote sneeuwveld, maakt Elio een standplaats. Ik ga de twee touwlengtes naar beneden, maak een standplaats en wacht op Elio. Hij komt naar beneden en gaat door verder omlaag. Wanneer ik weer bij hem ben komen we in het minder steile onderste deel van het grote sneeuwveld en gaan we gewoon aan een korter touw door het sneeuwveld. Aangekomen aan de voet van dit sneeuwveld zoeken we een plek waar we naar beneden kunnen klimmen. Door een brede geul met rots en sneeuw gaan we verder naar beneden. Dan komen we weer in een steiler gedeelte van de wand. Door gemengd

16


terrein klimmen we omlaag. Plotseling staan we voor een immense diepte. De wand valt loodrecht omlaag. Zo steil dat we niet eens kunnen zien of we hier kunnen abseilen. De afgrond is zeker meer dan onze 50m diep, en of er voor het einde van die 50m een goede plaats is van waaruit we opnieuw kunnen abseilen is nog maar de vraag. Bovendien is het enige waaraan we kunnen abseilen een grote rotsblok. Hij ziet er redelijk safe uit, maar ja redelijk is ook niet alles. Er is maar een goede beslissing, omkeren en terug richting sneeuwveld. We traverseren een stuk in de wand naar rechts, waar we weer een goede plek vinden om langs het touw af te dalen. Een goede zekere rots geeft ons hier de mogelijkheid om naar een lager gelegen sneeuwveldje te gaan. Nadat we hier z'n 50m hebben abgeseild klimmen we via een klein ijsveld en wat rotsen over deze rib in de wand verder omlaag. We traverseren langs rotsen opnieuw een stuk naar rechts. Het is vrij stijl terrein, waar we onze handschoenen moeten uittrekken om goede grip op de rotsen te krijgen. Elio laat nu een van zijn reservehandschoenen vallen. Ze verdwijnt in de zwarte diepte onder ons. Deze keer zullen we ze zeker niet meer terug vinden. Even later, aan de andere kant van een steile rots seilen we nog eens 50m naar beneden. Nu komen we uiteindelijk in het lager gedeelte van de wand. Hier is hij veel minder stijl. We lopen rustig verder in de richting van de voet van de westgraat. Het terrein wordt langzaam vlakker. We stoppen om de stijgijzers uit te doen en de sneeuwrackets onder te binden. Het is al laat, maar nu drink ik nog wat thee en eet iets. We hebben de moeilijkheden nu wel achter ons. Wanneer ik mijn klimgordel en stijgijzers in de rugzak stop beging mijn licht heel snel te verminderen. Ik heb tot nu toe mijn helm opgehouden, waardoor de batterij, die van die ochtend nieuw was, erg onder de koude te lijden had. Ik stopte de batterij in mijn fleece, en liet het lampje uit de rits hangen. Na enkele minuten bleek hij weer meer licht te geven. Och nu weer die klote skistokken. Hopeloos, een derde van de normale lengte, meer kan ik er niet van maken. Shit dit wil zeggen dat ik weer moet balanceren op die sneeuwrackets, en dan nog met een lamp die het meer niet dan wel doet. Het licht van maan en sterren is schitterend, maar de oneffenheden in de sneeuw kun je niet zien. Geregeld raak ik dan ook uit balans en kan mij nog maar met moeite overeind houden. Soms lukt dit ook niet en ga ik op mijn gat. Wanneer de sneeuw weer wat vlakker is draai ik mijn lichtje uit om mijn batterij te sparen. Door al die ellende met de stokken loop ik langzaam, en Elio loopt door. Wanneer mijn lampje uiteindelijk bijna helemaal geen licht heeft kan ik nog maar met moeite de voetstappen van Elio herkennen. Hoewel

17


het inmiddels niet ver meer is naar de hut, blijf ik toch het liefst in zijn spoor. Elio heeft immers wel nog licht, en kon zo de meest gunstige sneeuw zien. Na dit laatste kwartiertje ellende kom ook ik om ongeveer tien uur bij de hut aan. Hier zie ik dat we inmiddels niet meer alleen zijn. Er zijn een aantal mensen met ski's omhoog gekomen. Na de begroeting door Hugo en Bruno doe ik het eerst van alles de sneeuwrackets af en ga naar binnen voor een kop thee. Hier hoor ik dat Hugo de bergwacht had gebeld. Hij had zich ernstige zorgen om ons gemaakt. Rond zes uur was hij terug naar de voet van de noordwand gegaan en had op ons geroepen. Hij zag niks van ons en hoorde geen antwoord. Toen is hij terug naar de hut gegaan en heeft de bergwacht te hulp geroepen. Zonder slaapzak bivakkeren zag ook hij niet zitten. De bergwacht kwam direct met vier man omhoog. Even later, ongeveer twintig minuten, zag hij onze lichtjes boven in de westwand van de berg. Toen belde hij terug naar de bergwacht met de mededeling dat zij niet hoefden te komen omdat wij onderweg naar beneden waren. Ze kwamen toch naar boven, gelukkig onnodig. Toen was het prachtig weer. Nu is het in de Alpen klote. Dat is tenminste wat Elio van Roland heeft gehoord. Roland, zijn Zwitserse klimmaat is niet alleen een goede klimmer, maar ook een waardevolle bron van informatie. Ik heb geen zin om voor niks naar de Alpen heen en terug te rijden. Jammer, voor Elio. Hij had een aantal vierduizenders willen toevoegen aan zijn lijstje. Hij wil ze allemaal verzamelen. Voor mij is natuurlijk een goede voorbereiding voor de Aconcagua in het water gevallen. Letterlijk. Regen op 1600 m en slechts een halve meter sneeuw op de gletsjer. Te veel om de spleten goed te kunnen zien maar te weinig om er veilig over heen te lopen. Ik heb al eens met Elio op handen en voeten gekropen op een gletsjer om te proberen toch door een spletenzone te laveren. Te vergeefs. Dat was op de Dufourspitze. Toen moesten we uiteindelijk omdraaien en terug afdalen. Vandaag zit er niks anders op dan onze tocht nog even uit te stellen. Morgen beter? Donderdag 16 december 1998 De wekker loopt af. Het eerst van alles ga ik naar mijn computer en kijk op het internet naar het weer in de Alpen. Het is en blijft er slecht weer. Ons tochtje kunnen we dus wel vergeten. Dan ga ik maar weer verder met de voorbereidingen voor de Aconcagua. Ik maak een persbericht en verstuur het via een Virtuele Perscentrum op het Internet. Zo komt mijn bericht hopelijk bij de Vlaamse redacties van

18


kranten radio en zo verder. Er is genoeg werk aan de voorbereidingen te doen, dus de dag vliegt weer voorbij. Vrijdag 17 december 1998 Ik kijk mijn post na. Er is een E-mail van Dirk Desmet van VT4. Hij wil graag een afspraak maken om in een uitzending van Flanders Boulevard aandacht te besteden aan mijn beklimming. Dat kan wat zijn. Aandacht van de media is niet echt nodig, maar wel nuttig. Als ik in de media kan komen heb ik ook wat aan sponsoren te bieden. Maar och, de kosten van een solo-expeditie zijn natuurlijk beperkt. Toch is het natuurlijk wel zaak om een zo goed mogelijke uitrusting te hebben. Alles wat je anders als groepsmateriaal kunt verdelen moet ik nu alleen dragen. Ik zal dus wel extra op het gewicht moeten letten. Ik maak opnieuw een logistiek plan. In plaats van eerst naar de Plomo (een hoge berg in Chili) te gaan voor een acclimatisatietocht zal ik op de Aconcagua spullen naar de hogere kampen dragen. Zo kan ik de noodzakelijke acclimatisatie combineren met een stuk logistieke organisatie en verkenning van de route en de berg. Zaterdag 18 december 1998 Het is slecht weer gebleven. Ik heb dus hoofdzakelijk aan de expeditievoorbereidingen gewerkt. Afspraken met de pers lopen vlot. Ik heb contact gehad met Marc Helsen van de VUM, en een afspraak gemaakt met Dirk Desmet. Alleen de telecommunicatie en energievoorziening, alles moet met zonne-energie, verlopen erg moeizaam. Tegenstijdige berichten over Iridium en onduidelijk over de mogelijkheid om per GSM te communiceren maken een keuze onmogelijk. Zondag 19 december 1998 Ik ga nog even aan bij Niek. Hij was expeditie-arts bij de Gasherbrum expeditie van afgelopen zomer. De vorige week was ik al bij Bart, de andere arts, geweest. De medische voorbereiding is voor mij erg belangrijk. Als er iets gebeurt ben ik straks immers volledig op mijzelf aangewezen. Voor de dignose en de behandeling. We bespreken de medische kant van mijn avontuur. Hij heeft nog wat Diamox en ORS voor mij. Natuurlijk overlopen we nog een keer de mogelijke problemen en de discussie rond het wel of niet preventief nemen van medicatie tegen hoogteziekte. De eindconclusie; voorzichtig zijn, luisteren naar je lichaam en vooral niet vallen.

19


Maandag 21 december 1998 Vandaag was ik bij Ivo van K2 om de laatste zaken te bespreken. Ik had gehoord dat er in Amerika tenten werden gemaakt die super licht en bijzonder stormvast zijn. Na wat zoeken via de internet-sites van Amerikaanse expedities had ik ze gevonden. Bibler was het merk. Via hun internet-site vond ik meer gegevens en een overzicht van hun assortiment en technische gegevens. Er was een model bij die mij ideaal leek voor mijn solo beklimming. Met deze informatie was ik een tijdje geleden bij Ivo van K2, de toonaangevende bergsportzaak van Antwerpen, geweest. Hij was op zoek gegaan naar de tent en wilde er eentje laten komen. K2 zou mijn materiaalsponsor zijn voor de Aconcagua. Hun steun ging veel verder dan het geven van spullen, zij deden er alles aan om mij de beste spullen te bezorgen en al hun kennis en ervaring stond volledig in dienst van mijn expeditie. Vandaag kreeg ik van Ivo het geweldige bericht ‘de Bibler tent is op komst’. We zijn beide nieuwsgierig. Zal ze daadwerkelijk de voordelen bieden die ik er van verhoop, of zullen de nadelen groter zijn? Het is een tweepersoons-enkel-dak tent. Gemaakt van een ademende stof met slechts twee stokken die aan de binnenkant geplaatst worden. Deze constructie is natuurlijk veel lichter en gemakkelijker dan een klassieke dubbel-dak tent, maar hoe zal het zijn met condensvorming en de stormvastheid? De tijd zal het ons leren. Amerikanen doen er in hun expeditieverslagen in ieder geval lyrisch over. Maar is het werkelijk zo of is het alleen maar chauvinisme of om de sponsor een plezier te bewijzen? Verder kiezen we nog wat spullen die ik nodig heb. Voor de hoogste kampen zal ik toch gas meenemen, maar voor beneden de nieuwe MSR dragonfly. We overleggen over welke bivakmuts mij het beste past want op grote hoogte en onder extreme omstandigheden gaat alles irriteren als het niet perfect zit. We proberen North Face, OR, Mammut, Lowe etc. etc. Kiezen uit een eindeloos aanbod op zoek naar wat mij het meest kan bekoren. Invoerders worden nog even opgebeld, want als mijn voorkeur toch naar dat maatje groter gaat moet het er gewoon tijdig komen. Alles in functie van de top. Ik ga wel solo, maar veel mensen dragen bij aan mijn tocht. Wanneer ik om twee uur op de met Dirk Desmet afgesproken plaats sta te wachten komt er niemand opdagen. Ik draag de afgesproken duidelijk herkenbare gele jas van Mammut, geen gebruikelijke kleding op de trappen van het justitiepaleis, maar niemand spreekt mij aan. Wanneer ik hem op zijn GSM probeer te bellen krijg ik de voice-mail. Een half uur later het zelfde. Nog een kwartier later, weer het zelfde. Ik ga vlakbij een kop koffie drinken en blijf nog wachten.

20


Dan bel ik maar eens met Tanja Timmermans bij ARC in Deurne om te informeren of zij iets meer weet over Iridium. Onduidelijkheid is troef. Dus ik ga naar ARC in Deurne. Het is er razend druk zo vlak voor kerstmis. Het lijkt wel alsof iedereen nog vlug een GSM wil kopen. Toch neemt Tanja alle tijd voor mij en begint weer stad en land af te bellen om mij op de een of andere manier verder te helpen. Iridium blijkt een probleem. De eerste zending toestellen die in België zijn aangekomen bleken niet te functioneren en zijn terug gestuurd. Wanneer er nieuwe toestellen komen is niet bekend. Of GSM zal werken op de berg is onduidelijk. Er is in elk geval geen roamingakkoord met Argentinië. Argentinië werkt bovendien op 1900 MHz. Een andere frequentie dan die in Europa. Zij heeft wel een GSM-toestel dat zowel in Europa als Amerika (1900 MHz) werkt, maar eerst moet ik zien te achterhalen of ik op de flanken van de Aconcagua wel verbinding met een Argentijns grondstation kan hebben. Het enige wat duidelijk blijkt is dat het kostenplaatje erg hoog zal zijn. Wie zal dat betalen? Iedere redactie wil wel telefonisch op de hoogte gehouden worden, maar voor de kosten opdraaien is wel wat anders. Maar wat is het waard om in het geval van nood te kunnen bellen? Als ik alleen boven op de berg in moeilijkheden kom kan een telefoon mij ook niet helpen. Ik kan al lang dood zijn als de hulp arriveert. Dinsdag 22 december 1998 Deze morgen heb ik contact gehad met een fabrikant van zonnepanelen. Ik wilde een indicatie hebben van de prijs voor de zonnepanelen voor het opladen van de batterijen van de videocamera. Geen enkele indicatie bleek mogelijk te zijn zonder dat ik meer technische gegevens over de camera had. Dus eerst het contact met VT4 afwachten. Om tien uur had ik een afspraak met Roel van Nuenen van VT4. We troffen elkaar in een café aan de grote markt van Hasselt. Al vlug bleek dat hij er geen idee van had wat een dergelijke beklimming inhoud. Hij zal wel net zoveel verstand van de bergsport hebben als de doorsnee tv-kijker, dacht ik. Wanneer ik hem in geuren en kleuren heb uitgelegd onder welke omstandigheden ik zal moeten filmen vraagt hij mij hoe ik onder die omstandigheden denk te gaan filmen. Bij mijn weten is een dergelijke solo beklimming nog nooit gefilmd. Dat is het eerste probleem. Bovendien heb ik nog nooit gefilmd. Dat is het volgende probleem. Wel heb ik altijd veel gefotografeerd en ben ik vroeger bij een fotoclub geweest. Dat is toch in elk geval een voordeel. Ik leg hem uit dat het niet mogelijk is om fatsoenlijk te filmen en ook het commentaar er dan direct bij te geven. Beeld en geluid zal ik moeten

21


splitsen. Het beeld en bijbehorende commentaar zal er wel zijn, maar niet in dezelfde shot. Men zal dus wel het nodige moeten knippen en plakken om er achteraf van te maken wat ik in gedachten had. Die montage schijnt voor hem geen echt probleem te zijn. Mijn filmen wel. Hij wil graag weten wat ik zoal denk te gaan filmen. Ik begin rijkelijk mijn dikke duim te gebruiken. Ik was nog nooit op de Aconcagua geweest en ken de omstandigheden alleen maar van boeken en verhalen. Hoe het er werkelijk zal zijn weet ik ook niet. Het grootstee probleem zal zijn dat ik mezelf moet filmen. Dat vraagt natuurlijk heel wat inspanning. En dat op grote hoogte. Ik kan niet een zwaar statief meenemen. Daar moet ik dus ook nog iets op zien te vinden. En ik kan natuurlijk niet ongestraft de weg drie keer afleggen omdat ik mezelf zo nodig moet filmen. Toch zal dit niet te vermijden zijn. Eerst omhoog klimmen om de camera plaatsen. Dan terug omlaag naar het beginpunt, en opnieuw omhoog om mijn eigen beklimming te filmen. Terwijl ik het uitleg hoor ik wat voor een waanzinnig idee dit is. Solo klimmen en jezelf filmen. Voor zover ik weet is dit nog niet gedaan. Geen wonder. Terwijl ik uitleg hoe dat in zijn werk moet gaan realiseer ik me steeds beter welke extra belasting dit voor mij gaat betekenen. Toch ben ik helemaal verloren voor het idee. Niet alleen is het een unieke kans om mijn sponsors publiciteit te bezorgen, het is ook een waanzinnige uitdaging, helemaal te gek! Roel ziet het helemaal zitten en gaat terug naar Brussel. Ik ga terug naar huis en overloop in gedachten alle moeilijkheden die het filmen met zich mee zal brengen. Hoe ik het ga doen weet ik nog niet, maar een ding weet ik zeker. Dat ik er een prachtige reportage van zal maken. Woensdag 23 december 1998 Vandaag ben ik mijn nieuwe auto gaan halen. Een Landrover waarmee ik in de toekomst een reis naar de Hoggar en het plateau van Tibesti wil gaan maken. Deze bergen liggen midden in de Sahara. De wagen zal hiervoor moeten worden omgebouwd, maar voorlopig heb ik andere problemen. Terug thuis begin ik weer te telefoneren over video-camera en andere zaken. Tussendoor krijg ik een telefoontje van Omroep Limburg om voor een radio-interview te komen. Wanneer? Liefst vandaag nog. Ik ga naar de studio voor een interview over mijn expeditie en ga verder naar Valkenburg waar ik 120 m vast touw en nog wat klimspullen van de bergsportvereniging ga halen. 's Avonds ben ik nog lekker met een paar vrienden in Rocca, een mooie klimhal in Gulpen, gaan klimmen. Toen ik laat thuis kwam was er een antwoord op mijn vraag over het type videocamera waarmee we op de Gasherbrum gefilmd hadden. Dit

22


heb ik toen nog aan Roel van Nuenen van VT4 doorgegeven en nog even een mailtje naar Ivo gestuurd, en eindelijk ben ik gaan slapen. Donderdag 24 december 1998 Terwijl ik van Valkenburg, waar ik in de kelder van de Bergvrung nog naar spullen was gaan zoeken, terug kwam, kreeg ik telefoon van Martin Coenen van VT4. We zouden toch nog het een en ander moeten bespreken in verband met de opnames. Kerst of niet, toch maar zaterdagmorgen bij mij thuis afgesproken. Verder naar Maastrticht, reisbureau Schoenmaekers. Het is er razend druk, blijkbaar normaal zo vlak voor kerstmis. Toch helpt men mij heel vriendelijk aan het laagste tarief tot dan toe. Men stelde mij voor om via Düsseldorf te vertrekken en te boeken bij Aerolineas Argentinas. Deze vlucht is ruim Bfr 8.000 goedkoper dan vliegen vanaf Brussel of Amsterdam omdat ik de binnenlandse vlucht, Buenos Aires Mendoza, van ruim US$ 400 niet hoef te betalen maar er zo gezegd “bij krijg”. Maandag zal ik meer horen over het eventuele overgewicht en het terug vliegen via Brussel. Voor radio en televisie zou het beter zijn om via Zaventem terug te komen. Vrijdag 25 december 1998 Kerstmis, vandaag even geen expeditie. Ten miste niet echt. Voortdurend speelt de berg en alle voorbereidingen mij natuurlijk wel door het hoofd. Er is nog zoveel wat geregeld moet worden. Zaterdag 26 december 1998 Met Martin Coenen heb ik alles besproken. Woensdag komt hij met een cameraman voor een interview en nog wat beelden van het inpakken en wegrijden. Zondag 27 december 1998 Spullen sorteren en mijn lijst definitief opstellen. Ik ga er maar tot nader order van uit dat ik het overgewicht wel op de een of andere manier wel geregeld zal krijgen. Ik verstuur nog een e-mail naar Ivo:”wanneer kan ik de spullen komen halen?” Het begint te dringen. Ik ga bijna vertrekken maar heb nog lang niet alles in orde. Maandag 28 december 1998 Thuis ben ik begonnen met wegen en inpakken. Ik moet toch weten hoeveel gewicht ik zal hebben. Vooral het uitkiezen van het eten is een groot probleem. Wat is er in Mendoza wel en wat is er niet te koop. Eten is zo belangrijk op de berg dat ik niet het risico durf te lopen dat ik straks met onsmakelijk of te zwaar voedsel omhoog moet. Ik heb heel weinig informatie hierover kunnen vinden. Meer dan “er is van alles te koop” vind ik niet. Is er lichtgewicht gevriesdroogde pasta te koop? Ik weet het echt niet. Repen?

23


Smeerkaas? Ik weet dat Koen van K2 vorig jaar naar de Aconcagua is geweest; dus ik stuur hem nog maar een e-mail met de vraag of er camping-gas te koop is in Mendoza. Dinsdag 29 december 1998 Ik ben vandaag nog wat eten, cijfersloten voor de tonnen en nog wat andere kleinigheden gaan halen. Maar het grootste deel van de dag ben ik bezig geweest met het regelen van het overgewicht. Als ik dit overgewicht zou moeten betalen, normaal is de prijs hiervoor een procent van de prijs van een eerste klas ticket per kilo, zou de kostprijs hiervan veel te hoog zijn. Op de een of andere manier moet het lukken. Aerolineas Argentinas bevestigen mij al heel vlug hun akkoord voor het gratis overgewicht op de binnenlandse vlucht van Buenos Aires naar Mendoza, maar voor de vlucht Düsseldorf Madrid - Buenos Aires moet ik het met Iberia regelen. Iberia verzorgt deze verbinding voor hun. Dus neem ik contact met Iberia Brussel. Zij, Iberia Bussel, willen wel, maar Amsterdam moet toestemming verlenen. Zo stuurt men mij van het kastje naar de muur, maar ik het is wel duidelijk dat men er niet negatief tegenover staat. Woensdag 30 december 1998 Ik rijd met Bas naar Antwerpen om bij K2 mijn spullen te gaan halen. Als ik met Ivo naar de tenten loop zegt hij mij dat hij het logo van K2 op de tent had willen laten zetten, maar niet wist of ik dat wel goed zou vinden. “Natuurlijk, en zo groot mogelijk!” zeg ik. “Natuurlijk moet je dat doen. Dat kunnen ze er voor de TV toch niet uitknippen. De tent moet zeker in beeld komen. Ik zal er wel voor zorgen dat er mooie beelden zijn. Ik kan natuurlijk niks beloven, maar ik denk dat het moet lukken om jullie goed op TV te krijgen.” Ivo was een van de eerste die mijn project wilde steunen, ook toen er nog geen aandacht van de media verzekerd was. Nu wil ik hem, als het even kan, ook “waar voor zijn geld” geven. We breken de tent af en gaan naar een reclamebedrijf twee deuren verder om heel groot het logo van K2 op de tent te laten zetten. Wanneer we alles nog eens overlopen vraagt Ivo of ik een donsjas gebruik. Ik heb geen goede die licht genoeg is, en er dus ook weinig ervaring mee. Dan komt hij af met een prototype van een superlichte donsjas met 800 gram vulling. Ik zal hem meenemen en testen. Het stof is zo licht en dun dat we ons afvragen hoe hij zich zal houden. Donderdag 31 december 1998 Vroeg op de ochtend kreeg ik per fax de bevestiging voor het gratis overgewicht. Helaas alleen voor de vlucht Buenos-Aires - Mendoza. Tot Buenos Aires vlieg ik met Iberia, dus zij moeten ook toestemming geven. Er zat maar een ding op, opnieuw een fax naar Iberia

24


Düsseldorf met een kopie naar Iberia in Brussel. Om 14.00 uur komen Martin en zijn cameraman Robert filmen. Voor hun is het belangrijk dat ze voldoende beeldmateriaal hebben. Het is immers nog maar de vraag wat ik er in Argentinië van ga bakken. Ze filmen me in de gang terwijl ik aan het inpakken ben. De gang is immers al enkele weken het centrale punt waar alle spullen worden gesorteerd, gecontroleerd, gewogen en ingepakt. In de veranda een interview en beelden als ik spullen in de wagen laad en vertrek. Fake natuurlijk maar wel leuke beelden. Martin weet mij te vertellen dat De Morgen op de vooravond van de uitzending een verslag van mijn expeditie wil publiceren. Ik moet het zelf schrijven en krijg er voor betaald. Mooi mee genomen en voor Martin reclame voor de uitzending. Dan vier ik zoals alle normale mensen oudejaarsavond. Toch werd de hele kerst- en nieuwjaarsperiode volledig door mijn expeditie bepaald. Er was in mijn gedachten gewoon geen plaats voor iets anders. Vrijdag 1 januari 1999 Nieuwjaar. Voor mij is het een dag die ik nodig heb om alles klaar te maken. Echt inpakken kon ik niet eerder omdat Martin nog moest komen filmen. Wegen en inpakken dus. Na de middag ga ik natuurlijk nog naar mijn ouders om er nieuwjaar te wensen. Zaterdag 2 januari 1999 Na een volledige controle ben ik nog de laatste spullen gaan halen. Wat micropur en tensoplast onder andere. Sporttape is voor mij een van de meest universele dingen die er bestaan. De meeste reparaties doe ik er mee. Als het nodig is plak ik er zelfs kleren of de tent mee. Over het overgewicht heb ik van Iberia nog steeds niks gehoord. Dus stuur ik maar opnieuw faxen met een dringende oproep om mij iets te laten weten. Ja of nee, maar toch in elk geval een antwoord. Zondag 3 januari 1999 De hele dag was ik op de zaak aan het werk om de inventaris voor te bereiden. Een hele reeks programma’s moest ik afwerken. Dat wilde zeggen dat ik meestal perioden van een kwartier tot een uur moest wachten alvorens ik weer iets moest doen. Omdat ik niet wist hoe lang ik moest wachten, kon ik niet weg gaan. In plaats van met mijn duimen te draaien heb ik toen alle medische informatie die ik had verzameld in de vorm van een internet-pagina verwerkt. Door te ordenen en te herschrijven maakte ik mezelf de materie steeds beter eigen. Het resultaat van de dag was niet alleen dat op de zaak alles voor de maandag-ochtend klaar was, ook had ik het medische dossier nu goed in mijn hoofd zitten. Bovendien had ik een goede

25


samenvatting in de vorm van een internet-pagina die ik op het web kon plaatsen. Maandag 4 januari 1999 Vandaag was het een ware ramp-dag. Afgezien van een korte zakelijke bespreking ben ik de hele dag in de weer geweest om de nog ontbrekende spullen bij elkaar te vergaren. De bank in de buurt heeft geen US Dollars, de zetel in het centrum van Antwerpen ook niet, alleen de centrale kas in Brussel. Dus dan maar naar Antwerpen om aan het Falconplein bij een wisselagent dollars te halen. Dit viel ten minste nog te combineren met een bezoek aan K2. Als ik bij Ivo toe kom blijkt de vestibuletent om in te koken niet geleverd te zijn. Bij navraag blijkt ABX vandaag niet te bezorgen. Nog steeds viert men daar nieuwjaar! Nadat ik mijn laatste zakelijke bespreking achter de rug heb ga ik terug naar Ivo. Als ik aan kom wilde hij juist naar het verdeelcentrum van ABX vertrekken om het pakje zelf te gaan halen. Dus we gaan samen. De voortent die vanuit Zwitserland werd opgestuurd had er al moeten zijn, dus ze moet nu in het magazijn aan de Noorderlaan liggen. Als we bij ABX aankomen blijken de kantoren vrijwel onbemand. Twee man doen niks anders dan telefoontjes aannemen van klanten die niet begrijpen waarom ze vandaag niet werken. Al hun collega’s zijn ‘op restaurant’, hij kan ons niet helpen. De volgende keer toch maar DHL? Wij bieden aan om zelf in het magazijn te gaan zoeken, maar dat mag niet. ‘Regels zijn regels.’ Dan lopen Ivo en ik het magazijn in om tussen de duizenden pakjes de voortent te ontdekken. Twee uur zoeken, geen tent. Om kwart na vijf, als de telefoon is opgehouden met aanhoudend te rinkelen, komt de inmiddels gekalmeerde man uit het kantoor ons vriendelijk helpen zoeken. Dan zoekt hij via de computer. Geen tent te vinden. ‘Als ze in Brussel is komt ze deze nacht binnen.’ xxxxxxxxxxxxxxxxxxx

26


Naar het Basecamp Dinsdag 5 januari 1999 Vroeg vertrek ik naar het vliegveld van Düsseldorf. Aan de Belgisch Nederlandse grens tref ik Robert, de cameraman van VT4, die achter mij aan rijdt om mijn vertrek te filmen. Als ik in Düsseldorf aankom en me bij de Iberia balie meld blijkt het ergste inderdaad een feit. Er is geen bericht binnen over het overgewicht. Terwijl Martin mij filmt ga ik demonstratief voor de Iberia balie mijn bagage ompakken om er alles wat zwaar is en wat ik hopelijk in Mendoza kan kopen, er uit te halen. De verantwoordelijke van Iberia komt problemen maken en wil Martin verbieden om te filmen. Wij gaan gewoon verder. Martin filmt hoe ik het touw en de ijsschroeven thuis laat. Op zijn vraag hoe dat zonder moet zeg ik droog “niet vallen hè.” Als de man van Iberia iemand van de beveiliging er bij haalt laat Martin zijn perskaart zien. Het resultaat; Martin mag filmen en ik krijg toch een gedeelte van het overgewicht geaccepteerd. De kracht van de media. Als ik mijn bagage heb ingecheckt moet ik de auto nog naar een parkeerplaats voor langparkeerders brengen. Het hele gedoe met de bagage heeft zo lang geduurd dat ik zo snel mogelijk de auto moet weg brengen. De parkeerplaats voor lang parkeren ligt natuurlijk een heel eind van de vertrekhal af, en tot overmaat van ramp rijden we ook nog verkeerd waardoor we ongemerkt op een een richting weg de snelweg oprijden. Ondanks racen en rennen kom ik toch te laat in de vertrekhal. Een stewardess is naar mij op zoek en ik hoor ze enkele keren mijn naam afroepen. Uiteindelijk ben ik aan het gate. Wanneer ik in het vliegtuig zit en mijn gordel zoek komt het vliegtuig al in beweging. Na een korte vlucht landen we in Madrid. Hier moet ik de hele dag wachten. Want pas tegen de avond vertrekt de vlucht naar Buenos Aires. Woensdag 6 januari 1999 Om ongeveer acht uur, met vier uur tijdverschil en ongeveer veertien uur vliegen van Madrid, landen we in Buenos Aires. Hier moet ik door de douane en met een bus door de stad naar een andere luchthaven. Ik schuif aan bij de rest van de passagiers om de bagage van de band te halen. Ondertussen praat ik nog wat met enkele rugzak-toeristen die ik tijdens de vlucht heb leren kennen. Vlug heb ik mijn rugzakken, maar mijn twee grote tonnen zie ik maar niet komen. Als de band stopt en iedereen alles blijkt te hebben zijn mijn tonnen er nog steeds niet. “Het zal toch niet waar zijn dat die klote Iberia nu ook nog een deel van mijn bagage hebben kwijt gemaakt? Wat een stelletje idioten zijn dat!” Jawel; weken lang heb

27


ik moeten faxen over het extra gewicht dat uiteindelijk toch niet in orde bleek te zijn, en nu ook dit nog. Als mijn tonnen niet terecht komen is dit dus het einde van mijn expeditie. Ik denk niet dat ik de verloren spullen in Mendoza opnieuw kan kopen. Alles wat ik kon missen heb ik al in Düsseldorf achter gelaten. Die tonnen MOETEN terecht komen. Als ik verder niets meer kan doen vertrek ik met mijn rugzakken en plunjebaal naar buiten. Ik moet een bus vinden die mij naar de luchthaven voor binnenlandse vluchten brengt. De enige verbinding is een bus die dwars door het centrum van Buenos Aires rijdt. Geen keuze, dus instappen maar. De rit door de stad is best mooi. Het is hier bloedheet, hartje zomer. Ik ben wat ongemakkelijk. Niet door de hitte maar omdat de tijd snel verder tikt. Zal ik de vlucht naar Mendoza nog halen? Wat als ik te laat ben? Morgen? Aangekomen op het vliegveld blijkt mijn vlucht naar Mendoza natuurlijk net vertrokken te zijn. Gelukkig valt het mee. Ik kan met de volgende vlucht over twee uur mee. Uiteindelijk aangekomen in Mendoza informeer ik nog maar eens naar mijn bagage. Nog niet gevonden. Dan maar naar buiten en een taxi genomen naar een ‘hostel’ waarvan ik het adres van Koen van K2 heb gekregen. Het is een gezellig hotelletje waar nog al wat klimmers komen. Drie broers wonen met hun ouders in het achterhuis, terwijl het mooie huis aan de voorzijde in een soort jeugdherberg achtig hotelletje is omgevormd. Er zijn kamers met enkele bedden en stapelbedden voor twee tot zes personen. Het zijn gezellige mensen, het is proper, en ze hebben een pc met internetaansluiting! Al snel praten we over sites maken en links leggen. Ik kan hier mijn e-mail-post lezen en, wat nog belangrijker is, berichten versturen. Er is al een e-mail van radio2 om een afspraak te maken voor een interview direct na afloop van de expeditie. Ook is er een bericht van Martin dat het ontbrekende kabeltje voor het zonnepaneel met TNT naar hotel Aconcagua is verstuurd. Daar kan ik het ophalen. Ik besluit om de stad eens te gaan verkenen. Met een plannetje loop ik naar het centrum. Ik loop door prachtige lanen waar grote bomen, vaak platanen, voor de noodzakelijke schaduw zorgen. Het is erg warm maar niet drukkend. De stad is clean en heeft een aangename mediterrane sfeer. Ik loop wat rond en ga in elke sportzaak binnen om er te zien of ze ook iets voor bergsporters hebben. In gedachten overloop ik wat ik zeker nodig heb omdat ik het in Düsseldorf heb achtergelaten, en wat ik nog meer nodig heb als mijn twee tonnen met materiaal niet terecht komen. In elk geval heb ik een tent nodig om in het basiskamp te zetten. In een winkel hebben ze een tentje voor $ 54,-. De verkoper die mij naar de tent ziet kijken komt mij een beetje bezorgd zeggen dat hij met dat tentje niet de bergen in zou gaan. Ik noteer op mijn plattegrondje alle winkels die belangrijk

28


kunnen zijn en ga weer verder. Dan kom ik bij een grote supermarkt. Ik koop er een worst, water, brood en een fles bier. Ook neem ik een twee liter fles drinkyoghurt mee. Op de weg terug naar mijn hotelletje drink ik ze al voor drie kwart leeg. Rond half tien loop ik terug naar het centrum om er wat te gaan eten. Hier eten de mensen altijd pas na negen uur. Voor negen uur zitten er geen mensen op de terrasjes van de restaurants, alleen bij de vele cafeetjes zitten de terrasjes vol met mensen die er wat drinken. Ik vind een leuk restaurantje waar ik op het terras onder een grote boom de passerende mensen kan bekijken. Argentinië is het land van het rundvlees. En ik geniet van een echte hamburger, een verse van echt vlees, met een grote fles bier. Ik ben een echte hamburger hater, maat dit smaakt mij geweldig. Ik ben doodmoe en val bijna in slaap terwijl ik op een bankje in het park van de heerlijke avond zit te genieten. Dan besluit ik om terug te gaan naar het hotelletje en in bed te kruipen. Donderdag 7 januari 1999 Mijn wekker loopt al vroeg af. Ik ben nog doodmoe, of is het de jetlag die mij nog parten speelt. Gisteren was het een hele lange dag. Daar zal het wel aan liggen. Terwijl ik niet eens helemaal wakker wordt bedenk ik dat ik toch nog niks kan doen zolang ik mijn tonnen niet terug heb en draai me nog maar een keertje om. Om elf uur sta ik dan toch maar eens op. Na het ontbijt ga ik wat in de achtertuin zitten met mijn reserve zonnepaneel om mijn batterijen van de videocamera op te laden. Dan ga ik maar weer eens op pad. In het centrum is een kantoor van Aerolineas Argentinas. Daar ga ik informeren naar mijn twee tonnen en jawel; ‘your lugage is now on his way to your hotel’. Dat geeft hoop. Ik zoek een plaats waar ik naar huis kan bellen. Een heel kort telefoontje kost toch al bijna $20,-. Op het plannetje staat een bergsportzaak aangegeven. Het is de enige in de stad dus dat zal wel zijn waar Gabriëlla werkt. Met haar heb ik via e-mail contact gehad over gas voor mijn brander. Het is de enige winkel waar ik dit gas kan kopen, en hopelijk hebben zij de spullen die ik in Düsseldorf heb achter gelaten. In heb in elk geval een touw en ijsschroeven nodig. De winkel ligt helemaal aan de andere kant van de stad en ik besluit te voet te gaan. Zo kan ik nog wat de sfeer van de stad opsnuiven. Als ik bij de winkel aan kom is alles op slot. Ik ga in het gras onder de schaduw van een boom zitten en eet op mijn gemak wat sinasappels die ik onderweg gekocht heb. Dan komt een jonge vrouw aanlopen die mij ziet zitten en vraagt ‘Geurt?’ Zij herkent mij met moeite van mijn foto op het internet, maar welke blonde vent in bergsportkleren kan hier anders in zijn eentje zitten te wachten. We gaan naar binnen en ik zoek de

29


spullen uit die ik nodig heb. Ze hebben van alles en de prijzen vallen nog redelijk mee, hoewel het wel allemaal duurder is dan in Europa. Maar ik heb geen keuze en ben al blij dat ik het kan kopen. $ 340 voor vier gaspatronen, vier schroefmusketons, een klimtouw en een slaapzak. Toch is er een veel groter probleem, er zijn geen ijsschroeven. Hoe is dat mogelijk? Ik leg uit wat ik zoek en maak een tekening. Volledig onbekend, nooit van gehoord. Onbegrijpelijk, maar wat nu? Ik zie geen andere oplossing dan straks te proberen of ik van iemand die van de berg terug komt een paar ijsschroeven te kopen. Ik vervloek die kloothommels van Iberia, maar daar schiet ik natuurlijk niks mee op. Gabriëlla wijst me de weg naar het kantoor van het “Parque Provincial Aconcagua” waar ik mijn permit moet gaan halen. Het kantoor ik vlakbij en de permit krijgen geen probleem. Geen vragen over ervaring of uitrusting. Alleen een formulier invullen, $ 120 betalen en ik krijg de permit. Op mijn gemak loop ik door het centrum terug naar mijn hotelletje aan de andere kant van de stad. Het is nog steeds zo warm. De hele dag loop je hier te zweten. Als ik in het hotel kom is er nog steeds geen bagage. Ik voel me plakkerig en wil een douche nemen, maar alle toiletspullen zitten in mijn bagage. Dan ga ik maar wat nieuwe kopen en neem daarna een frisse douche. Jammer genoeg moet ik opnieuw mijn vuile kleren aantrekken. Ook schone kleren zitten in mijn tonnen. Er zit niks anders op dan wachten op de bagage. Ik ga naar de collectieve keuken en maak me wat te eten en werk daarna de internetsite bij en lees mijn e-mails. Er is een bericht van Martin dat hij het ontbrekende kabeltje voor het zonnepaneel met DHL naar hotel Aconcagua heeft verstuurd. Daar kan ik het morgen gaan ophalen. Inmiddels deel ik mijn slaapkamer met enkel studentes uit Mar del Plata en een meisje uit Aken. Zij is al zeven maanden in het kader van een studenten-uitwisselingsprogramma in Argentinië. Morgenvroeg vertrekt zij voor een driedaagse trekking naar de Plaza Francia aan de voet van de zuidwand van de Aconcagua. De hoogste en moeilijkste wand van de berg. Hier lopen enkele van de zwaarste klimroutes die er in Amerika te vinden zijn. Een maatje te zwaar voor mij. Ik zal tevreden zijn als ik er in slaag om alleen over de oostwand omhoog te komen. Iedereen staat morgen vroeg op, dus we gaan vroeg slapen. Vrijdag 8 januari 1999 Het is net negen uur geweest als ik wakker wordt. De Argentijnse meisjes zeggen dat het vandaag kouder is. Wanneer ik naar buiten kijk, onze kamer ligt aan de voorzijde van het huis op het gelijkvloers, zie ik een busje waarop met grote letters staat “Aerolineas

30


Argentinas.” Mijn tonnen! Eindelijk ze brengen mijn tonnen. Op dat moment komt Carlos de kamer binnen om mij het goede nieuws te brengen. Ik heb het gevoel alsof ik de lotto gewonnen heb en vergeet helemaal om het te fotograferen of te filmen. Ik teken voor ontvangst en begin meteen te controleren wat er allemaal in zit. Ik weet immers niet precies wat ik er in Düsseldorf heb uitgegooid en wat ik er opnieuw heb ingestopt. (Kabeltje voor zonnecellen niet in het hotel. Faxen om ‘toelating van Argentijnse ambassade in Brussel aan het hotel om het pakje aan mij te geven’ te vragen.) Buskaartje kopen. Hoe krijg ik mijn spullen bij de bus? Twee tonnen, twee rugzakken en een plunjebaal. Ik kan onmogelijk alles in een keer naar de bus-terminal dragen, maar ik kan er ook niks onbeheerd achter laten. Bus-terminals zijn altijd plaatsen waar je goed op je spullen moet letten. Het zijn ideale plekken voor zakkenrollers en gauwdieven. Ik besluit om een ketting en een hangslot te kopen. Wanneer ik een ton naar de terminal breng kan ik ze aan een lantaarnpaal vast maken. Het zelfde doe ik dan met de tweede ton. De derde keer zal ik dan de twee rugzakken met de plunjebaal moeten dragen. Ik koop nog wat brandstof voor de brander en ga terug naar het hotelletje om mijn spullen definitief in te pakken voor vertrek. Zaterdag 9 januari 1999 (Met de bus van Mendoza naar Punta del Inca. Muildier regelen. Laatste keer normaal eten.) Ik sta vroeg op, xxxx uur. Iedereen slaapt nog. Alles staat klaar en als ik mijn laatste spullen heb ingepakt en de gewone kleren in een zak heb gestopt die ik hier kan achter laten, vertrek ik met de eerste expeditie-ton op mijn schouder naar de bus-terminal. Er zijn nog niet veel mensen op straat maar die er wel zijn kijken me nogal vreemd aan. In de bus-terminal ga ik naar het “perron’ waar mijn bus straks zal vertrekken. Terwijl ik mijn eerste ton met een ketting aan een paal vastleg kijk ik nog eens om mij heen. Ik observeer de mensen en probeer de kans in te schatten dat dit goed gaat. Het laatste wat ik nu nog kan gebruiken is dat er materiaal gestolen wordt. Dan kan ik het wel helemaal schudden. Voortdurend lopen mensen heen en weer en er lijkt niemand op een vaste plaats te blijven wachten die ik zou kunnen vragen om even een oogje op mijn materiaal te houden. In vergelijking tot wat ik verwacht op de berg alleen te moeten doorstaan lijkt dit een lachertje, maar nu is mij toch wel duidelijk dat mijn solo-tocht hier echt is begonnen. Ik loop vlug terug om mijn

31


tweede ton te halen en leg deze aan dezelfde ketting. Nu nog twee rugzakken en een plunjebaal. Als ik een rugzak aan de ketting leg heeft dat weinig nut. Een zakmes is al voldoende om hem los te krijgen. Terug in het hotelletje blijf ik zo lang proberen tot het lukt om een rugzak op mijn buik en een op mijn rug te binden, en de plunjebaal op mijn schouder. Ik heb met xxxxxxx afgesproken dat ik de deur van buiten afsluit en de sleutel door een open raam naar binnen laat vallen, en dat doe ik dan ook zo. Terwijl ik de laatste keer naar de bus-terminal loop is het al aanmerkelijk drukker op straat. De mensen bekijken mij alsof ik van een andere planeet kom. Nu is het wachten op de bus. Ik hoop maar dat ze geen probleem maken van mijn grote hoop bagage en vraag me af wat ik moet doen als ze er wel moeilijk over doen. In Düsseldorf waar ik met Duits en Engels terecht kon lukte het niet eens. Dus hoe zou ik het met mijn drie woorden Spaans moeten redden. Inmiddels zijn er al wat mensen aangekomen die blijkbaar op dezelfde bus staan te wachten. De bus komt aan en de chauffeur begint met de bagage onder in de bus te stouwen. Voor elk bagagestuk krijg ik een stukje papier met een nummer. Van het soort dat ze voor een goedkope loterij op een feestavond van de voetbalclub gebruiken. Een helft gaat aan het bagagestuk en het andere krijgt de passagier. Alles gaat als vanzelf en van mijn bagage maakt niemand een probleem. Dan, ongeveer met tien minuten vertraging vertrekt de bus. Hij maakt allerlei denknare omwegen door de buitenwijken van Mendoza waar hij op vaste plaatsen passeert om passagiers mee te nemen. Zij hebben geen kaartje en betalen gewoon aan de chauffeur voor het stuk dat ze mee willen rijzen. Als een soort stadsbus rijdt hij naar de rand van de stad. Dan neemt hij uiteindelijk een soort ‘highway’ richting zuiden. Rechts zie je de bergen die plotseling vanuit een gigantische uitgestrekte vlakte omhoog rijzen. Na ongeveer twintig kilometer rijden neemt hij een kleine weg richting Andes. Het is niet de weg naar Santiago de Chili maar hij gaat naar een grote petroleumraffinaderij. Er stappen wat mensen uit en enkele minuten later zitten we op de weg naar Chili en rijden een breed dal in. De hellingen zijn dor en van een heel brokkelig gesteente. Rotsklimmen is hier niet mogelijk. Wanneer je nog maar naar de rots kijkt brokkelt hij al af. De rivierbedding is immens breed. Je ziet dat er hier gigantisch hoeveelheden puin met het smeltwater omlaag komen. Ik heb geen idee hoe lang de rit duurt en onderga gelaten de omwegen die de bus lijkt te maken. Na een omweg via een soort vakantiedorp met luxehotel waar mensen de hitte van de stad kunnen ontvluchten, stopt de bus voor een pauze in een dorp. Een half uurtje. Hier is het aanmerkelijk koeler. Echt aangenaam en de brede vallei is bedekt met weilanden en groen. We hebben de Europees aandoende stad

32


verlaten en voor het eerst krijg ik het gevoel in een LatijnsAmerikaans land te zijn. Ik ben helemaal gefixeerd op mijn beklimming en gebruik de tijd alleen maar om even mijn benen te strekken in plaats van even in het dorp rond te kijken. Dan gaat de bus eindelijk verder. De bergen worden steeds hoger en de hellingen steiler. De steeds smaller wordende bodem van de vallei laat reen ruimte meer voor akkers of weilanden. De natuur wordt steeds ruiger en onherbergzamer. Langs de weg zie je overal de restanten van een oude spoorlijn die vroeger de belangrijkste trans-Andes verbinding vormde. Nu zijn het allemaal zware Amerikaanse trucks die voor de handel met Chili zorgen. Ingestorte tunnels en gigantische rotsblokken hebben de spoorlijn definitief onbruikbaar gemaakt. Ik denk terug aan vroeger. Als kind was ik dol op treinen. Als ik met mijn ouders op vakantie naar Italië ging volgden mijn ogen de sporen die ik kon zien wanneer we over de Godhard-pas reden. Met spanning hoopte ik een trein te zien. Geen moment kwam de gedachte in mij op dat een dergelijk spoor buiten gebruik kon raken. Nu realiseer ik me dat het wegverkeer ook hier de trein heeft verdrongen. Plotseling is er een controlepost en een militaire nederzetting. Dit moet Puenta de Vacas zijn, en hier aan de rechterkant dus de Vacas vallei. Als ik er straks in slaag om een muildier te regelen zal dit morgen mijn vertrekpunt zijn. Twee alpinisten, een man en een vrouw, komen op de bus. Al snel komen we in gesprek. Zij hebben de zuidwand proberen te beklimmen. ‘Volkomen onmogelijk’. Er is zo weinig sneeuw gevallen in de afgelopen winter dat er boven alleen maar oud en hard blank ijs is. Ze zijn naar de oostwand toe geklommen om uit de wand te geraken. Een beklimming van de Poolse gletsjer zien zij ook niet zitten. Ze gaan terug naar huis en komen het volgende jaar wel terug. . Zondag 10 januari 1999 (Van Punta del Inca in pickup naar Puenta de Vacas, en verder te voet naar Las Lenas.) 8.00 uur, ik sta op, pak alles in en ga buiten zitten. Het is prachtig weer; warm en geen wolkje te bespeuren. Om 10.00 uur, het tijdstip waarop ik zou vertrekken begint er eindelijk wat beweging te komen bij Grajales. Het zijn inderdaad de vijf Fransen die de Poolse gletsjer willen doen waar ik samen mee vertrek. Om kwart na elf vertrekken we. Andres voert ons met een pick-up waar wij in de laadbak kruipen, naar Punta de Vacas. Onze bagage zal wel achterna komen. Althans dat hopen we. De wagen rijdt in Punta de Vacas van de weg af een stoffig pad op. Amper honderd meter verder stopt hij midden op een grote vlakte met stof en stenen. “Volg het pad maar”.

33


Dat is het dan. Om ongeveer half twaalf beginnen we te lopen. De weg vinden is niet moeilijk. Er is wel af en toe een splitsing van het pad maar alle mogelijkheden voeren gewoon het dal van de Vacas rivier in. De Fransen dragen vrijwel niks zelf. Al hun spullen hebben ze met de muilezels meegegeven. Ik heb omwille van de hoge prijs zo veel mogelijk in mijn grootste rugzak gestopt en die draag ik zelf. Zo veel mogelijk; de zwaarste dingen natuurlijk. Ik klets wat met hun leider die aanbied om samen te lopen. Ik houd mezelf wat op afstand en laat hun gaan. Ik wil niet in een groepje ‘mee’ lopen. Al vlug merk ik dat ik er verstandig aan heb gedaan. Ik moet niet proberen om het tempo van de Fransen te volgen. Ik loop ongeveer gelijk met hun het dal in, maar bij mijn eerste stop om te filmen zijn ze al weg. Ik ga er heus niet achteraan om hun in te halen. Rustig lopen en krachten sparen. Ik heb een vreemd gevoel over me. Een mengeling van ‘gelukkig, eindelijk ben ik op pad’ en spanning omdat het nu echt is begonnen. De pech slaat direct al weer toe als ik mijn video-camera op het statief heb opgesteld en de afstandsbediening wil gebruiken. Hij doet het niet. ‘Shit, nu dat weer!’ Het wil zeggen dat ik voor elke opname de camera moet starten, vlug een eindje terug moet rennen om dan, alsof ik niet eens buiten adem ben, gewoon te komen aanlopen. Dat alles met een zware rugzak. Rede genoeg om te vloeken? Nu gaat het nog wel, maar ik realiseer mezelf wat dit voor een ellende betekend wanneer ik hoger op de berg zit. Toch heb ik geen keuze. Als ik niet alles zo vlug mogelijk doe vliegt de videoband er razendsnel door, maar ook de batterijen zijn dan veel te vlug leeg. Het lijkt wel alsof alles fout loopt. Ik probeer het maar weer als een extra uitdaging te zien die de voldoening van het succes des te groter zal maken. Solo en alles filmen. Dat is toch helemaal te gek. Rustig loop ik verder. Het is bloedheet. Ik voel mezelf verbranden maar de zonnebrandcrème zit in een van mijn tonnen ergens op een muilezel. Ik zie niets van die beesten, dus ook niet van mijn spullen. Zo tegen vier uur kom ik in Las Leñas aan. Ik ga zitten en drink wat er nog in mijn drinkfles zit. Dan is het wachten op de muildieren. Muildieren of muilezels? Mules, wat zijn dat nu eigenlijk. Met de Fransen die ook op hun spullen zitten te wachten zit ik wat te kletsen over het verschil. Bij de een is de vader een ezel en de moeder een paard, en bij de ander is het andersom. Dat weten we allemaal wel. Maar welke combinatie een muildier en welke een muilezel geeft weet niemand van ons. Hier, Las Leñas, heet het eigenlijk Pampa de Leñas. Er staat een stenen hutje waar altijd een parkranger toezicht houdt op de mensen die het Parque National binnen gaan en verlaten. Ook ik moet hier mijn permit laten controleren. Alles in orde natuurlijk en ik krijg twee vuilniszakken. Een voor in het basiskamp en een voor op de berg. Bij het verlaten van het park moet men hier

34


het vuilnis laten zien als bewijs dat men alle afval weer mee het park uit neemt. Simpel, maar het werkt wel. Hoog boven ons vliegen twee condors. Hoewel ze ontzettend hoog vliegen zijn ze goed te herkennen. Wat een gigantische beesten. Ze zweven hoog boven het dal in grote cirkels. Ik zie geen enkele vleugelslag. Puur op de thermiek gaan ze steeds hoger om uiteindelijk weg te zweven dieper het dal in tot ze om een heuvelrug heen uit het zicht verdwijnen. Even na zes uur komen de muildieren aan. De muildierdrijvers hebben gewacht tot de ergste hitte voorbij was terwijl wij midden op de dag door de hitte omhoog zijn gekomen. Iedereen haalt zijn spullen en zet de tent op. Er is een flinke wind komen opzetten en iedereen haalt extra scheerlijnen uit. Als een van de eersten heb ik mijn BIBLER-tentje recht staan. Het gaat heel snel en gemakkelijk. Alleen de scheerlijnen zijn nog een lang koord. In stukken knippen en de uiteinden afbranden is vlug gebeurd. Ik vraag aan de ranger waar er het best water te halen is. Het water van de Vacas-rivier is niet veilig genoeg. Een heel eind terug en hoger op de helling is een bron. Met mijn twee lege yoghurtflessen van elk twee liter inhoud, ga ik water halen. Terug bij de tent zet ik mijn benzinebrander in elkaar en begin water te koken om te drinken en te eten. Ik zit lekker in mijn tentje met de brander buiten en mijn bagage als windscherm de pasta te koken. Een tweepersoons zakje. Dat gaat er wel in want ik rammel van de honger. Geen wonder want we zitten nu nog maar op 2700 meter hoogte. Hier heeft de eetlust nog niet van de hoogte te lijden en ben ik blij dat ik kan eten. Eenmaal hoog op de berg zal dat wel veranderen. Dan zal de eetlust verdwijnen en moet ik mezelf tot eten dwingen. Ik luister wat muziek, schrijf mijn dagboek bij en kruip om tien uur in mijn slaapzak. Maandag 11 januari 1999 Ik sta om half acht op en begin mijn spullen in te pakken. De muildierdrijvers hebben gezegd om negen uur te willen vertrekken. Als ik alles heb ingepakt eet en drink ik nog wat terwijl ik op mijn bagage zit te wachten. Las Leñas ligt nu nog volledig in de schaduw van hoge bergen. Het is de

35


afgelopen nacht flink afgekoeld. Moeilijk te geloven dat het over enkele uren weer zo verschrikkelijk heet zal zijn. Van de muildieren en de begeleiders is er nog geen spoor. De dieren zijn in de loop van de avond een heel eind van de kampplaats weg gelopen. Voordat mijn spullen zijn opgeladen durf ik niet te vertrekken. Als de zon ook bodem van de diepe vallei verwarmt komt er een einde aan mijn wachten. De muildieren worden beladen terwijl ik nog wat foto’s maak. Als al mijn spullen opgeladen zijn op muildieren die richting Casa de Piedra zullen vertrekken ga ik kijken waar ik de rivier kan oversteken. Nu het nog vroeg is en er weinig smeltwater is staat de rivier nog laag genoeg om er te voet doorheen te waden. Een groepje Amerikanen die gisterenavond pas laat zijn toegekomen steken de rivier over op de rug van het paard van een begeleider. Stelletje ‘softies’. Ik trek mijn sandalen aan en kies een plaats waar ik de ijskoude en snel stromende rivier kan oversteken. De Fransen vinden mijn plek te wild of te diep en besluiten langs de westelijke oever stroomopwaarts te lopen. Wetende dat de rivier in de loop van de dag alleen maar meer smeltwater te verwerken krijgt lijkt het mij verstandiger om nu over te steken. Het is inmiddels tien uur en al weer echt warm. Zonnehoed, zonnebrandcrème en een dunne katoenen sjaal moeten mij beschermen. Het is hier erg dor. Dit is de lijzijde van de Andesketen en de regenwolken die van de stille oceaan komen hebben hun lading in de vorm van stuwingsregens aan de Chileense kant gedropt. Ik passeer het kadaver van een Alpaca, een kleine wilde Lama-soort. Voer voor de Condors. Onder de brandende zon krijg je het gevoel dat je aan een voettocht door de woestijn bezig bent in plaats van een berg te beklimmen. Het is duidelijk dat hier een levensvijandig klimaat heerst. Maar toch is het de natuur hier veel mooier dan ik had verwacht. Heel wat klimmers hadden mij gezegd geen zin te hebben om op de Aconcagua te gaan ‘stof happen’. De lucht is droog en de vallei lijkt een meer op een woestijn dan een bergdal, maar toch is de natuur indrukwekkend. Met een beetje oog voor detail zie je overal waar een stroompje water van de besneeuwde bergen omlaag komt prachtige bloemen. De hoeveelheid is dan misschien niet indrukwekkend, de variatie is dat wel. Het lijkt wel alsof de begroeiing alle paar honderd meter weer anders is. Soms vraag ik me zelfs af hoe het mogelijk is dat die plantjes overleven. Kruiden, vetplanten, korstmossen en houterige doornstruiken wisselen elkaar voortdurend af. Een klein moeras, kleivlakte en dan daal ik weer af in de grote ‘grindbak’, de zomerbedding van de rivier. Zelfs hier zijn er bloemen. In eens sta ik oog in oog met drie Alpaca’s die naar de rivier waren afgedaald om te drinken. Direct slaan ze op de vlucht. Met het grootste gemak

36


rennen ze over het ruige terrein omhoog. Het zou zes uur lopen moeten zijn naar Casa de Piedra, dus ik pauzeer pas om wat te eten als het een uur is. De Fransen hebben het nog moeilijk gehad om een plek te vinden waar ze de rivier konden oversteken en halen mij nu pas in. Na mijn korte pauze ga ik weer op pad om pas weer te stoppen wanneer over de helft van het resterende deel van mijn traject van vandaag ben. Wel neem ik geregeld de tijd om te fotograferen of te filmen. Het heeft immers geen zin om snel te zijn want dan moet ik straks toch maar weer op die beesten zitten wachten. Op eens zie ik de muildieren aan de overzijde van de rivier passeren. De van de hitte zinderende lucht maakt dat ze lijken op een fata morgana van een karavaan. De Fransen zie ik in de verte in snel tempo verdwijnen terwijl ik geregeld stop om wat mooie plaatjes te schieten. Dat is voor twee dingen goed; ik maak mooie opnames, en ik spaar mezelf. Er is niemand die mij opjaagt, waaraan ik verantwoording moet afleggen of met wie mijn ego zich wil meten. Mijn zelfvertrouwen groeit. Ik voel me fit, mijn conditie is o.k., maar daarvoor hoef ik nog niet te gaan rennen. Ik zie hoe de Fransen elkaar proberen eruit te lopen en denk terug aan de aanloop naar het basiskamp van de Gasherbrum. Onwillekeurig heb je binnen een team de neiging om vooraan te willen lopen. Niet op kop maar toch wel in de ‘kopgroep’. Je weet dat het niks wil zeggen en nergens voor nodig is. Iedereen weet dat, maar toch doe je er aan mee. Nu voel ik me heel anders. Ik wist niet dat het alleen op expeditie gaan zo een ander gevoel zou geven. Voor het eerst heb ik het gevoel ‘solo’ bezig te zijn, en het bevalt me prima. Als ik op de campsite aankom zijn de Fransen hun tenten aan het opzetten. Ik draai me om

37


naar links en ............ whoooow, daar is hij! Ik kijk door het dal van de Relinchos rivier en zie de imposante oostwand van de Aconcagua. Wat een gigant. Bijna vierduizend meter hoger dan waar ik nu sta. Onvoorstelbaar dat ik daar helemaal omhoog moet. Shit wat is die gletsjer stijl, en wat is die wand hoog! Mijn plan om hier alleen omhoog te gaan is toch wel echt heavy. Het zal van de omstandigheden op de gletsjer afhangen. Dat weet ik al heel lang. Maar nu realiseer ik me pas echt wat voor een onmogelijke opgave het is als de omstandigheden niet perfect zijn. Ik moet mijn tent opzetten en filmen. Voor het eerst realiseer ik me dat het mogelijk is dat ik mijn plan niet kan uitvoeren, dat de omstandigheden het niet toelaten. Dat is moeilijk te aanvaarden. Tot nu toe had ik die mogelijkheid niet in mijn gedachten toegelaten, maar als je die wand ziet kun je niet anders dan inzien dat de beklimming via deze kant geen vanzelfsprekendheid is. Zeker niet alleen. Ik ga water halen en begin te koken. Inmiddels komen de Amerikanen ook aan. Zij blijken allen maar een trekking te maken rondom de berg naar Plaza de Mulas, het basiskamp voor de normaalroute, en terug naar Puenta del Inca. Ze hebben eerst de Poolse gletsjer geprobeerd. Of liever, ze zijn naar Argentinië gekomen om de Poolse route te beklimmen maar hebben er vanaf gezien toen ze hoorden hoe de omstandigheden boven op de gletsjer waren. Allen twee Fransen hebben dit seizoen de Poolse gletsjer bedwongen, en dat was een maand geleden. Nadien heeft iedereen moeten omdraaien of uitwijken naar de Falso Polacos omdat de Poolse gletsjer niet te beklimmen was. Te weinig sneeuw; blank ijs. Hij verzekerd mij dat het absoluut onmogelijk is om via de Poolse gletsjer omhoog te gaan. De directe route die ik wil doen zou helemaal onmogelijk zijn. Er zouden enkele sneeuwluifels zijn die boven de route hangen. Ik ga niet tegen hem in. Volgens mij hebben ze gewoon hun broek vol gekregen toen ze de berg zagen en verantwoorden zij hun capitulatie alleen maar met dit verhaal. Hoe kan hij mij in gods naam ‘verzekeren’ dat het niet kan als hij zelf niet eens de gletsjer geprobeerd heeft? Het oordeel van een ander is zoveel waard als wat die ander aan kan. Zo een opmerking zegt wellicht meer over zijn capaciteiten dan over de berg. Als het niet mogelijk is zal ik dat zelf wel vaststellen. Als de omstandigheden niet verantwoord zijn draai ik om. Te weinig sneeuw maakt de beklimming natuurlijk onmogelijk, maar ik heb tijd. Als ik geen kans krijg om de Poolse gletsjer te beklimmen kan ik immers altijd nog naar de Falso Polacos uitwijken en via de Canaletta naar de top gaan. Gelukkig heb ik er voor gekozen om de maximale tijd op de Aconcagua te blijven. Als er sneeuw valt moet ik zorgen dat ik hoog genoeg zit om zodra het lawinerisico geweken is een aanval op de top te wagen. Een of twee

38


dagen later is er immers weer teveel sneeuw gesmolten. Ik ga als een sluipschutter op de loer liggen, en als het moment er is ga ik omhoog. De ‘chef d’expedition’ komt mij zeggen dat de muildierdrijvers morgen al om half zeven willen vertrekken. Vroeg opstaan dus. Ik zit voor mijn tent op het matje mijn dagboek bij te schrijven en te genieten van het uitzicht op die imposante wand. Als de zon langzaam onder gaat koelt het snel af en kruip ik in de tent. De vier Franse klimmers komen nog even kletsen. Het onderwerp? De routes op de Poolse gletsjer en alle informatie die we her en der hebben ingewonnen. Om kwart over negen kruipt iedereen in zijn slaapzak. Morgen in zes uur over vijftien kilometer naar Plaza Argentina. Basecamp. Dinsdag 12 januari 1999 (Casa de Piedra naar Plaza Argentina. Vroeg op. Alles inpakken. Wachten. Fransen lopen door. Wachten op zon. Drie keer rivier oversteken. Relinchos oversteken. Hoog langs helling. Stijl omhoog. Zicht op dal. Muildieren komen. Kan tonnen goed herkennen. Hoogdal breed en lang. Muildieren halen mij in. Loop door. Groot vlak met morene van gletsjer. Gletsjer op naar Basecamp. Spullen zoeken. Plek zoeken. Problemen met tent. Aanmelden en hulp vragen met Spaanse handleiding van de tent. Spullen uitsorteren. Water halen koken en slapen.)

39


Bascamp - Camp I - Tussekamp - Camp II

Omhoog Woensdag 13 januari 1999 (Een eerste lading omhoog naar Camp I en terug omlaag.) Frank en Koen. Omhoog naar Camp 1.

Depot maken.

2.

Afdalen.

Donderdag 14 januari 1999 (Een tweede lading omhoog naar Camp I en terug omlaag.) 1.

Sneeuw. Twijfelachtig weer.

2.

Tant opzetten.

3.

Afdalen

4.

Beneden alles gereed maken om morgen definitief omhoog te gaan.

Vrijdag 15 januari 1999 (Derde keer, en laatste keer, omhoog naar Camp I.) 1. x x

40


Zaterdag 16 januari 1999 Om negen uur sta ik op. De zon schijnt, maar aan de horizon zie je hoe de wolken zich vormen. Alles dus op zijn gemak. Het is hier in Camp I immers wel degelijk 4950 m. Een dagje rustig aan is zeker niet verkeerd. De Fransen hebben een tussenkamp op de Armeghino-col ingericht. Frank en Koen, wiens tent naast die van mij staat, maken er ook een rustdag van. Tussen de middag kook ik uitgebreid boerenkoolstamppot met rundvlees. Allemaal voor twee personen, dus net genoeg voor mij. De hele middag zie je de lucht dreigender worden. Ik volg al dagen lang het weersverloop heel aandachtig. Als ik straks in Camp II de beslissing moet nemen of ik omhoog ga is dit mijn enige houvast; mijn eigen weersvoorspelling. Het komt er dus op neer dat ik de ganse dag niks doe. Om vijf uur begint het te sneeuwen en kruip ik in mijn tent. Na een uurtje rusten spelen allerlei problemen van thuis mij door het hoofd. Het is de eerste keer dat "de muren" op mij af komen. Ik kan en wil niet vluchten in een of ander gesprek met iemand anders. Als ik wil kan ik zo met Frank en Koen kletsen. Ik hoef er nog niet eens voor uit mijn tent te komen. Spanningen en opgekropte emoties komen los. Tranen lopen over mijn wangen. Ik kan hier niet vluchten in werk, PC, TV of iets anders. Er is niets anders. Dit is de confrontatie met mijzelf die ik wilde aangaan. Dat dit zou komen wist ik wel, alleen had ik het nog niet zo vroeg tijdens de expeditie verwacht. Ik kom er goed doorheen. Dat sterkt me in mijn vertrouwen dat ik het boven op de berg ook wel alleen aan zal kunnen. Ik denk terug aan mijn gesprek gisteren met Pedro. Pedro is een Braziliaanse superklimmer. Veel sponsoren en erg bekend in Brazilië. Hij heeft altijd veel dingen solo geklommen en was nu van plan geweest om de Poolse Directe (de Tucuman-route) solo te doen. Bij nader inzien heeft hij echter toch besloten om met twee andere, zeer onervaren, Brazilianen de klassieke route op de Poolse gletsjer te doen. "Ik woon hier maar drie uur vliegen vandaan. Dus die Directe route doe ik nog wel." Ik realiseer me dat een solo beklimming van deze directe route hier heel wat betekend. Met Frank en Koen drink ik nog een cappuccino. Ik gebruik de Stormy Markil in mijn Bibler-tentje omdat het buiten sneeuwt en ik geen zin heb om met dit weer buiten met de MSR te gaan zitten koken. Het gaat perfect; geen condens! Ik rommel nog wat spullen om, want ik wil alles in twee keer naar Camp II brengen. Een klim van bijna duizend meter. Dan nog even mijn dagboek bijwerken en om tien uur ga ik slapen.

41


Zondag 17 januari 1999 Het is de hele nacht blijven sneeuwen en tot vijf uur waren er stormvlagen. Boven moet het gespookt hebben. Om negen uur sta ik op en ga de tent vrij scheppen. Het blijft sneeuwen Dan zie ik de eerste mensen van de col afdalen. Tot aan hun middel in de sneeuw. Uren lang komen zo het ene na het andere team naar beneden. Het eerste team, de Tsjechen, hadden hun tent direct onder de rotsen opgeslagen. Door de vele geulen en de hevige sneeuwval was deze plek echter lawinegevaarlijk geworden. Van andere teams hoorden we dat ook de Falso Polacos (de traverse richting normaal-route) nu heel lawinegevaarlijk was, en dat dit zeker nog dagen zo zou blijven. Ik blijf in Camp I. 4950 m is een goede hoogte om beter weer af te wachten, en ik zit nog in mijn acclimatisatieperiode. Camp II op 5700 m of 5900 m zou misschien net iets te hoog hiervoor zijn. Rond de middag sneeuwt het minder sterk en loop ik alle afdalende klimmers af voor informatie. Samen met Pedro, de Braziliaan die gisteren zijn eerste load naar Camp II heeft gebracht, bekijk ik de situatie en probeer de mogelijkheden in te schatten. Ik ben in de gelukkige omstandigheid dat ik ruim de tijd heb. Voor velen die nu afdalen betekent deze sneeuwval echter het einde van hun Aconcaguaavontuur. In de late namiddag komen twee op Curaçao gestationeerde Nederlandse mariniers naar beneden. Een van hun had zoveel last van de hoogte dat verder gaan uitgesloten was. Zij wachten ook in Camp I op beter weer. Nu is er in Camp I; een Frans team, Frank Koen en ik (uit België), twee Amerikanen, drie Brazilianen, twee Nederlanders en een groot Amerikaans team. Allemaal wachten op beter weer. De rest is verder afgedaald naar het Basecamp. Behalve de vijf Fransen uit Thonons-les-Bains zijn in hun tussenkamp op de col gebleven. Ik eet vroeg, als het nog niet zo hard sneeuwt, en kruip in de tent. Even later zit de lucht weer helemaal potdicht. Het sneeuwt nog steeds en om tien uur ga ik dan maar weer slapen. Maandag 18 januari 1999 Om negen uur sta ik op. Het weer ziet er vandaag veel beter uit. De zon is er weer volop en de bewolking verdwijnt. Jan en zijn vriend, de twee mariniers uit Curaçao, geven het op en dalen af. Ze hebben te weinig tijd over om het nog eens te proberen. Ook de Fransen uit Digne vertrekken. Een van de twee Amerikanen koopt van de Fransen een paar gamaschen. Op zoveel sneeuw had immers niemand gerekend. Jan geeft mij een zak, van meer dan een kg, met een mix van gedroogde banaan, rozijnen, pinda's, M&M's en noten. Lekker! Hij zal mij nog contacteren voor de Ruwenzori. Dat lijkt hem

42


wel wat. Het weer is inmiddels heel goed geworden. Frank Koen en ik willen toch echt nog wel iets doen. Dus besluiten we om elk een vracht van meer dan twintig kg naar de col halverwege Camp II te brengen. Tegen een uur vertrekken we. Frank gaat heel goed, terwijl ik het in de soms knie-hoge sneeuw zonder ski-stokken wel zwaar heb. Als we op de col zitten heb ik wel wat last van de hoogte, maar toch besluiten we om onze loads naar Camp II te brengen. Het word voor mij steeds zwaarder. Ik weet dat het de hoogte is; hoofdpijn en soms wat wankel op mijn voeten. Het laatste stuk tot Camp II is een ware martelgang. De videocamera had ik niet mee omwille van de vochtproblemen, alweer!, en de spiegelreflex vanwege het gewicht. Met de kleine pocketcamera heb ik echter zeker prachtige plaatjes geschoten. Om zes uur zijn we alle drie boven. Frank was er al eerder; die liep heel gemakkelijk vandaag. Koen had het zwaar met het gewicht van de rugzak, en ik had te kampen met verschijnselen van hoogteziekte. Toch hebben we deze klim onder moeilijke omstandigheden en met een zwarte rugzak in een uur minder gelopen dan de tijd die er normaal voor staat. Na een half uurtje op Camp II te zijn gebleven dalen we af. Dit afdalen gaat razendsnel door de diepe sneeuw. Koen leent mij een ski-stok , en in ruim een uurtje zijn we in Camp I. We passeren een groep van Mountain Madness. Hun leider Maurice maakt zich zorgen over een klimmer die eergisteren op de Poolse gletsjer door de sneeuwstorm werd overvallen en waarvan sindsdien niets meer werd vernomen. Dan komt Jim, hun gids, er bij. We praten wat over het abnormale weer en de sneeuwval. Hij waarschuwt me. De omstandigheden op de gletsjer zijn nu extreem lawinegevaarlijk. We zijn het er natuurlijk over eens, alleen over de kansen dat de directe route over een aantal dagen weer veilig en toch te beklimmen zal zijn denken we anders. Ik ben van mening dat er een moment komt dat er geen lawinegevaar meer is dat er toch nog voldoende sneeuw op de route zal zijn. Jim is hiervan minder overtuigd, maar sluit niet uit dat ik gelijk heb. "Proberen en voorzichtig zijn dus." We zijn het al weer eens. Tegen dat ik water aan het koken ben is het al half negen en berenkoud. Als de thermos vol is kruip ik in de tent. Ik drink genoeg en eet wat repen. Langzaam verdwijnt mijn hoofdpijn, en om tien uur ga ik slapen.

43


Dinsdag 19 januari 1999 Om kwart over acht sta ik op, ontbijt en begin te pakken. Het is stralend weer. Als alles in, om en aan de rugzak hangt, weegt hij zeker ruim 25 kg. Ik ben blij met mijn beslissing om vandaag tot de col te gaan. Tegen half een ben ik vertrokken. Jim wenst succes en Pedro heeft besloten om ook omhoog te komen naar de col. Ik loop heel rustig en moet een paar keer pauzeren. Ik heb geen last van de hoogte, maar verdomme wat is die rugzak zwaar! Eigenlijk is dit gekkenwerk op deze hoogte. Het is een vreemde mengeling van afzien en genieten. Alleen de wetenschap dat ik het kan doet mij doorgaan. Als ik het pad richting Camp II verlaat en door de diepe sneeuw naar de col ga is het pas echt zwaar. Geen spoor meer, maar door de diepe sneeuw omhoog. Ik ga schuin omhoog naar de plek waar de Fransen hun tussenkamp gehad hebben. Daar moeten nog sneeuwvrije plekken en windmuurtjes zijn. De Fransen zijn daar immers tijdens de storm ook niet weggewaaid of gaan lopen. Dan kom ik uit bij hun sporen en volg deze naar het zadel. De laatste meters waren echt afzien, maar eenmaal aangekomen herstel ik weer heel snel. Ik besluit om hier te blijven en zet mijn tentje op. Ik geniet van deze prachtige plek en ga eerst wat foto's maken. Dan sneeuw smelten, filmen, sneeuw smelten, filmen etc. etc. Ik was al om twintig na drie op de col, in drie uur, een goede tijd. Niet veel later zie ik Pedro omhoog komen. Hij volgt mijn spoor en zet zijn tentje naast die van mij op. Toch wel leuk; twee solo-klimmers naast elkaar. Als ik voldoende sneeuw heb gesmolten maak ik wat warms te eten, spagetteria Bolognese. Dat gaat er goed in. Ik voel me super en geniet van deze hemels mooie plek. Er komt echter zwarte lucht uit het dal opzetten. "Verdomme, niet alweer sneeuw!" Jawel hoor. Even later vallen de eerste vlokken. Ik maak het laatste water heet voor de thermos en kruip om zes uur al weer in mijn tent. Ik moet mijn planning alweer herzien. Voor de zoveelste keer. De Poolse Directe is voor de komende dagen te vergeten, dus neem ik me maar eerst de Falso Polacos route eens voor. Als het weer dan goed blijft ben ik super geacclimatiseerd voor de directe. Geen slecht plan. Ik lig in de tent en hoor de sneeuw en soms de krachtige windvlagen. Deze tent is toch wel echt stabiel en stormvast. Ik luister nog wat naar muziek en probeer me de meningen van Jos, Mervyn, Elio en Hugo (vier klimvrienden) voor te stellen. Ik denk dat als wij hier als team zouden hebben gezeten niet veel anders beslist zouden hebben. Het is zoals Pedro zei:"Een verstandige alpinist heeft geduld." Het is inmiddels al weer kwart voor tien. Ik ga slapen. Woensdag 20 januari 1999

44


Om vier uur wordt ik wakker. Het stormt en is vreselijk koud. Buitenziek ik allemaal sterren, dus heb ik hoop op redelijk weer. Om acht uur ben ik wakker en wacht tot de tent en zo een beetje droog is, maar dan sneeuwt het weer opnieuw. Ik wacht tot een uur met beslissen. Om een uur sneeuwt het nog steeds, maar nu nog maar lichtjes. Ik ga naar het "toilet" en pak mijn spullen in. Dan gaat het weer harder sneeuwen. Er komt een grote groep omlaag van Camp II die hun spullen bij ons deponeren en naar Camp I afdalen. Bij deze groep is er een Park-ranger die ons adviseert om ook af te dalen. "Dit weer kan nog dagen aanhouden. Ik zou dus maar afdalen." Pedro heeft op Camp II spullen liggen die hij mee moet nemen; klimspullen en gehuurde spullen van zijn vrienden. Ik wil hier wel blijven maar moet eten bij halen en de gas brander om in de tent te kunnen koken. Deze spullen liggen ook op Camp II. Samen met een ranger en een paar Fransen gaan we omhoog richting Camp II. Halverwege tussen ons kamp op de col en Camp II hebben de Fransen hun spullen in een depot. Als ze deze gevonden hebben dalen zij af. Pedro moet verder naar Camp II op 5900 m onder de rotsen en ik naar Camp II op 5750 m aan de voet van de gletsjer om spullen te halen. De ranger die met de Fransen naar beneden gaat raad ons aan om niet te lang hier boven te blijven en uit te kijken voor lawines. Als ik op 5650 m kom durf ik niet verder. Er zijn een aantal sneeuwgeulen waar ik onderdoor zou moeten traverseren, maar dat is nu niet veilig. Pedro gaat verder omhoog naar zijn spullen, maar hij kan ze in de diepe sneeuw niet terug vinden. Ik blijf op hem wachten want iedereen is naar beneden. Uiteindelijk moet ook Pedro het opgeven en komt hij omlaag. Door de inmiddels heupdiepe sneeuw en met slecht zicht zoeken we onze weg naar ons kamp. Pedro zit er helemaal door en vreest bevriezingen aan een voet te hebben opgelopen. Wanneer ons kamp in zicht is loop ik door om voor iets warms te zorgen. Als Pedro toe komt schijnt het met de bevriezingen nogal mee te vallen. Wel is hij volledig uitgeput. Hij drinkt wat warme limonade en kruipt in zijn tent. Hij geeft het ook op en besluit om morgen af te dalen. Ik kook nog verder tot ik een hele thermos vol met warm water heb. Het is al zes uur geweest en ik moet nog wat te eten maken. Pedro wil niks eten. Hij heeft al een paar dagen maagklachten. Zijn fout is dat hij niet gewoon blijft eten. Nu is hij verzwakt, met alle gevolgen van dien. Terwijl ik in mijn tentje ondanks alle nattigheid toch nog een droog slaapplekje probeer over te houden snort de brander die ik voor de deur heb geplaatst lustig verder. De Spaghetti Carbonara smaakt geweldig. De twee-persoons portie gaat er vlot in. Na het eten pak ik de brander binnen en ruim de tent wat op. Gelukkig heb ik nog wat droge kleren. Wat ben ik blij met de donsjas die K2 mij op het laatste moment heeft meegegeven

45


om te testen. Wat een smerig weer. Hoe is het mogelijk? Dit is toch geen Aconcagua. In plaats van stof tot Camp II alleen maar sneeuw en lawines. Ik vrees dat ik de Poolse gletsjer kan vergeten en blij mag zijn als ik via de Falso Polacos naar boven kan gaan. Het blijft maar sneeuwen en om tien uur ga ik maar weer slapen. Donderdag 21 januari 1999 Rond drie uur word ik wakker. Pedro roept om hulp. De lucht is inmiddels helemaal helder en het is dus vreselijk koud. Het stormt weer vreselijk hard. Dubbel koud dus. Ik vraag Pedro of hij moet hoesten en rochelt. Hij antwoordt ontkennend. Het is dus geen longoedeem. Hij klaagt over pijn in de borst en zegt dat hij geen lucht krijgt. Hij kruipt in mijn tent. Hij voelt zich helemaal niet goed. Volgens mij is hij gewoon over stuur en verzwakt door een aantal dagen niet meer goed te eten. Ik geef hem wat te drinken en lig uren met hem te praten. Eerst over beklimmingen en dergelijke, maar dan verteld hij over zijn problemen thuis. Hij is mentaal gewoon helemaal op en verzwakt. Daar dit stormweer nog een bij is voor hem teveel. Hij is echt een super rotsklimmer, El Capitan en zo, maar volgens mij niet thuis op grote hoogte. Mentaal is hij verzwakt en op deze hoogte nogal onervaren. Hij klaagt voortdurend over pijn, maar van zijn voet hoor ik niks meer. Ik stel hem gerust, en uiteindelijk valt hij toch ook voor een paar uurtjes in slaap. Omdat ik vanwege de storm de ventilatiegaten van de tent heb moeten sluiten is de binnenkant van de tent nu bedekt met een laagje aan gevroren condens. Als ik tegen het doek stoot "sneeuwt" het in de tent. Om acht uur staan we op. Pedro gaat zijn spullen pakken om af te dalen, en ik om omhoog te gaan. Het is helder weer maar het stormt nog steeds even hard. Het ziet er buiten vriendelijk uit maar is er vreselijk koud. Ik help Pedro de tent afbreken en bind ze op zijn rugzak. Terwijl hij in mijn tent kruipt maak ik zijn rugzak verder klaar voor de afdaling. Inmiddels schreeuwt hij het uit van de pijn. Hij heeft bevroren vingers opgelopen. Bij deze koude en zo een storm is dat heel vlug gebeurd. Ik help hem om zijn vingers op te warmen en op hem inpraten. Hij laat zich hangen, is als gebroken. Hij moet zo vlug mogelijk omlaag, maar komt niet in beweging. Ik moet schelden en van alles proberen om hem uit mijn tent te krijgen. Hij MOET omlaag. Om elf uur heb ik afscheid genomen van Pedro die met tranen in zijn ogen aan de afdaling begon. "My friend, you saved my life! When ever there is anything call me." Ik heb nog maar voor een dag eten, dus weinig keus; afdalen naar Basecamp of omhoog naar Camp II. Ik wil het laatste proberen, dan heb ik de meeste kans om toch nog de top te pakken. Desnoods via de Falso Polacos. Onder deze barbaarse

46


omstandigheden zou ook dat zeker geen schande zijn. Met een veel te zware rugzak vertrek ik door de storm omhoog. Als het niet lukt heb ik voor een dag eten bij me en nog voor een dag iets wat ik op de col heb achter gelaten. Het is zwaar. De sporen van gisteren zijn volledig dicht gewaaid. Het ploeteren door de diepe sneeuw is zwaar maar mooi. De storm neemt af. Ik zie hoe vier personen van Camp II afdalen. Ze komen heel moeizaam door de diepe sneeuw omlaag. Als ik ze gekruist ben blijkt ook hun spoor al weer heel vlug te zijn dicht gewaaid. Geregeld ga ik heupdiep door de sneeuw. Gelukkig is de stormwind gaan liggen en geniet ik bij elke pauze van het prachtige uitzicht. Het weer ziet er weer vaster uit, dus permitteer ik me geregeld een pauze. Als het weer verslechterd zie je het al van verre aankomen. Bovendien wil ik mezelf wat sparen; niet "ïn het rood gaan". Er volgt immers nog meer dan deze klim naar Camp II. Ik vraag mij af hoe ik ten opzichte van mijn noorspronkelijke schema zit. Niet dat het iets zou veranderen, maar gewoon voor mijn gevoel. Ik klim in de traverse onder de rotsen schuin omhoog naar Camp II. Verdomme wat valt dit tegen. Ik zak veel vaker en veel dieper in de sneeuw dan ik verwacht had. Een paar dagen geleden ging dit veel en veel beter. Het is begrijpelijk dat ik de enige in twee dagen ben die omhoog komt naar Camp II. Iedereen die ik zie daalt af. Als ik om de laatste rotsen heen draai en omhoog moet zak ik weer tot mijn navel in de sneeuw. Het is dodelijk vermoeiend. Zo kunnen een paar meter wel een half uur duren. Dan komt er een groep Amerikanen naar beneden en maakt zo voor mij een spoor. Dat is geluk hebben. Dat scheelt minstens twintig minuten. Als ik over de rand kom zie ik Frank en Koen. Koen komt me een stukje tegemoet om mij te filmen. Ook hij maakt zo weer een stukje spoor. Om kwart voor vier ben ik op Camp II. Ik vertel mijn verhaal van gisteren en vandaag voor de camera en zet het eerst van alles mijn tent op. De spullen er in en een lekkere tas soep van Frank. Frank en Koen willen vannacht met twee Amerikanen en een paar Fransen via de Falso Polacos een top poging wagen. Ik geef ze naast de gebruikelijke overbodige goede raad een paar Isostar repen en een Belgische vlag mee. Ik ben best vermoeid en blij als ik in mijn tentje kan kruipen. Muziek, chocolade, thee, een snoepje en mijn dagboek bijschrijven. Dan begint het weer afwisselend te sneeuwen en te stormen. Het is flink koud en om acht uur lig ik met fleecebroek en donsvest aan in mijn slaapzak. Nog wat drinken en snoepen. Het eerste moet, het laatste heb ik verdiend, en om negen uur ga ik slapen. Vrijdag 22 januari 1999

47


Om drie uur hoor ik buiten de Fransen voor de Falso Polacos vertrekken. Frank, Koen en de Amerikanen zien er van af en kruipen in hun tent terug. Soms is het windstil, dan weer een stormvlaag die wel een halve minuut kan aanhouden. Ik hoor hoe rond tien uur de Amerikanen vertrekken. Zij geven het ook op en dalen af. Frank en Koen besluiten tot het zelfde. Hun tijd zit er ook op. Van Frank leen ik drie ijsschroeven. Ik heb die van mij moeten thuis laten in verband met het overgewicht voor de vlucht. Terwijl Frank en Koen inpakken maken we wat foto's, lachen en maken plannen voor toekomstige tochten. Ook de laatste twee tenten, een viertal Amerikanen, pakken in en dalen af. Ik blijf hier nu alleen achter. Als iedereen vertrokken is trek ik mij in mijn tentje terug met de fles cola die Frank en Koen mij hebben achter gelaten, de zak snoep van Jan de marinier, een muziekje van Sheryl Crow, en ga opnieuw zitten tellen en plannen. Hoe ik het ook draai of keer, na vandaag heb ik nog acht dagen, dan moet ik uiterlijk vertrekken. De hele dag verder; sneeuw, storm, zon, wind, storm, sneeuw. Soms denk ik dat het best mee valt, maar bij de volgende blik naar buiten: "Binnen blijven, niks te beginnen." Hoe wil ik nu iets plannen wanneer ik totaal geen enkel idee heb van wat voor een weer ik kan verwachten. Ik kan niks plannen, heb niks anders te lezen dan een gidsje van de Aconcagua dat ik al van buiten ken en niemand om mee te kletsen. Dit kan zo nog dagen duren, en dan? Het is nu half zeven. Al vanaf vier uur is het aan het stormen. Op een pesterige manier schijnt de zon soms door het tentdoek. Dit is de kracht van de natuur. Alle boekjes, gidsjes en jarenlange ervaringen ten spijt is deze berg nu anders dan dat hij volgens "de mensen" zou moeten zijn. Nu de normaalroute een schijnbaar ongevaarlijke conditietest is geworden en er jaarlijks honderden omhoog "hiken", want klimmen noemt men deze route al lang niet meer, laat de berg zijn andere gezicht zien. Stormen en sneeuw, grillig en veranderlijk, onvoorspelbare weerschommelingen maken hem tot een gevaarlijke berg, ook de normaalroute. Als alle kampen op de berg vol zitten met klimmers die in hun agenda de tijd voor de beklimming hebben ingeruimd die volgens gidsjes voldoende moet zijn, jaagt de berg ze naar beneden of stelt hun uithoudingsvermogen op de proef. Wie niet wil luisteren en toch naar de top wil gaan gaat een levensgevaarlijke strijd met de natuur aan. Als er dan ongelukken gebeuren, aan wie ligt het dan? Als je van de natuur houdt respecteer je hem ook als hij je niet toe laat. Ik ga maar wat muziek luisteren, ik kan toch niks anders doen. Voor het eerst sinds heel lange tijd kan ik weer van wat ooit mijn favoriete muziek was genieten. Kabalevski, Glazunov en Khatchaturian. Dit kun je niet als achtergrondmuziek draaien. Deze muziek vraagt je volledige aandacht. Sinds 1993 heb ik echter geleefd onder een zodanig grote

48


druk om te presteren, om iets zinvols te doen, dat ik niet in staat was om alle lopende zaken eens los te laten en mijn gedachten zich volledig op deze prachtige muziek te laten concentreren. Buiten gaat het steeds harder waaien. De kracht van een aanzwellende windvlaag weerklinkt in de krachtige muziek. Ik lig te genieten van de muziek op een bijna meditatieve wijze. Alles valt even van mij af; spanningen, zorgen, problemen thuis. Er komt een ongekend rustgevoel over mij. Terwijl het buiten steeds harder stormt geniet ik tot drie keer toe van cello concerten en sonates van Vivaldi. Om half twaalf moet ik mezelf dwingen om te gaan slapen. Buiten stormt het als een gek, maar ik voel me heerlijk ontspannen. Zaterdag 23 januari 1999 Om acht uur word ik wakker. De zon schijnt maar het waait nog hard. Om tien uur sta ik op, eet vlug wat en loop naar de Poolse gletsjer. Er ligt zo veel sneeuw waarin je zo diep weg zakt dat ik aan een beklimming van de Poolse directe voorlopig nog niet hoef te denken, maar ook de Falso Polacos solo doen is uitgesloten. Men spreekt van "La Niña”. Niks lijkt er mogelijk. Kort na de middag lig ik weer in mijn tent. De storm wakkert weer aan en om vier uur is er een echte white-out. Je ziet de grens tussen de grond en de lucht nog niet eens meer. Hier zit ik dan helemaal alleen. Iedereen is naar beneden. Ik lig met de donsjas aan en de muts op in de slaapzak, zo verdomde koud is het hier boven. Alle plastiek staat op knappen. In mijn fotocamera is een plastiek onderdeeltje gebroken. Dus geen spiegelreflex met zoom meer. Alleen nog een kleine pocketcamera. Alles gaat kapot en iedereen gaat weg. Alleen ik zit hier in mijn tentje aan de voet van de gletsjer te wachten op een kans om "mijn" route te kunnen beklimmen. Ik bestudeer de route, de sneeuw en het weer. Ik voel me net een sluipschutter die op zijn prooi ligt te loeren. Een keer schieten en een voltreffer of niet schieten. Ik weet dat mijn kans om de directe te kunnen doen nu erg klein is geworden, maar als die kans er komt zal ik ze grijpen. Hoe lang is het klimmen naar de top? Tien uur? Twaalf uur? En de afdaling? Het zal in elk geval een heel lange dag worden. Het moet dus een dag met heel vast en goed weer zijn. Veel sneeuw is er de laatste dagen niet meer gevallen. Het is alleen de wind die hem soms tot duinachtige formaties op blaast. Naar de route heb ik nog niet goed in detail kunnen kijken. Er zijn te veel wolken of het is gewoon te koud. Om negen uur neemt de wind af en rond elf uur is hij volledig gaan liggen. Buiten zie ik allemaal witte toppen in het maanlicht. Het weer is op een gunstige manier aan het veranderen. Met dat idee ga ik slapen.

49


Zondag 24 januari 1999 Om vier uur word ik wakker van de storm. Om acht en tien uur nog steeds harde wind. Toch voel ik dat het weer aan het veranderen is. Het is nog wel harde wind met stormachtige vlagen, maar geen constante storm meer. Omdat ik toch niks anders kan doen blijf ik maar in mijn tent wat rommelen en muziek luisteren. Uren denk ik na over mijn leven en de toekomst. Wat doe ik hier? Waarom alleen? Wil ik iets bewijzen? Tegenover wie? Langzaam maar zeker krijg ik mijn ontspoorde leven weer op de rit. Deze beklimming en deze eenzaamheid helpen mij om mijn weg weer terug te vinden. Ik weet dat ik, met of zonder de top te halen, sterker van deze berg terug kom dan dat ik er naar toe ben gegaan. Morgen wil ik een eerste poging op de directe route doen. Eigenlijk geen poging maar een verkenning. Het is mijn bedoeling om een beter inzicht te krijgen in de omstandigheden en de sneeuw. Is het veilig? Wanneer kan ik gaan? Maandag 25 januari 1999 Drie uur; storm, dus omdraaien. Het is zo koud dat ik met de slaapzak in mijn bivakzak kruip. Acht uur; mooi weer. Verdomme, was ik toch maar gegaan. Om tien uur sta ik op en ga naar de gletsjer. Langzaam ga ik omhoog. Drie keer schoppen om een voetstap te krijgen. Dan zak ik er weer tot mij knie in weg. Het is vermoeiend en gaat zo erg langzaam. Morgen, als ik hier omhoog zal gaan, is het nacht. Dan zal ik blij zijn met het spoor dat ik nu maak. Ik zie dat er weer mensen op Camp II aankomen. Ik zal er dus niet meer alleen zijn. Na twee uurtjes klimmen zit ik op ongeveer 6100 m hoogte. Hier graaf ik een sneeuwprofiel om het lawinerisico in te schatten. Het ziet er veilig uit; een dik massief pak sneeuw. Ik maak er uiteindelijk een groot gat van. In de beschutting van dit gat maak ik een pauze en geniet van het schitterende uitzicht. De mensen ik Camp II zijn net mieren. Dan daal ik weer voorzichtig af om mijn spoor niet kapot te trappen. Als ik terug kom bij mijn tent is het heerlijk weer. Voor het eerst kan ik hier lekker buiten zitten. Heerlijk in het zonnetje met mijn rug tegen een grote steen zit ik te koken en met een verrekijker mijn route te bestuderen. De gletsjer ligt er zo mooi bij, en hij is nu veilig. Waarom veranderen er zo veel van plan en gaan toch naar de normaal-route? Wat schrikt hen zo af? De gletsjer, ja. Maar waarom? De moeilijkheidsgraad kenden ze toch allemaal van te voren. Ik ben blij dat ik de afgelopen dagen hier boven heb gezeten. De acclimatisatie is perfect, de route ziet er

50


goed uit en de sneeuw is veilig. Mijn beslissing om een aantal dagen extra in te plannen blijkt de juiste te zijn. Iedereen die te krap heeft gepland is zonder de top naar huis vertrokken. Tijd is niet alleen van belang voor de veiligheid, het vergroot ook de kans op slagen. Als de zon onder gaat koelt het snel af. Ik kruip in mijn tent, luister nog even naar wat muziek, zet de wekker op drie uur en ga slapen. Dinsdag 26 januari 1999 Ik slaap onrustig. Bang om me te overslapen. Als om drie uur de wekker afloopt staat er buiten een harde wind, echt storm, maar ik sta toch op. De afgelopen dagen hebben mij geleerd dat de wind tegen de ochtend, wanneer de zon op komt, af neemt. Als ik blijf liggen en het weer gaat zoals gisteren, laat ik misschien mijn enige kans op de top aan mijn neus voorbij gaan. Ik pak mijn spullen terwijl ik de beslissingen neem; de donsjas, ja als iets fout gaat levensbelangrijk, het touw, ja om een terugtocht te verzekeren. Idem voor de ijsschroeven. De bivakzak is een must. Reserve handschoenen, altijd doen. Een stuk of twaalf energie-repen. Veel te veel? Niet als er iets gebeurd, dan is energie levensbelangrijk. Warm drinken in toch maar de zware thermos. Etc. Etc. Tegen vier uur vertrek ik. Het is vreselijk koud maar de wind valt mee. In het licht van mijn hoofdlampje volg ik mijn spoor van gisteren. Het is vreselijk koud. Ik krijg koude voeten. Zitten mijn schoenen te strak? Ik klim vlug naar mijn gat op 6100 m hoogte. Ik weet dat ik hier beschutting voor de koude wind zal vinden. Ik fixeer me op het vlekje waar het gat moet zijn. Het gaat moeizamer dan ik had verwacht, mijn spoor is volledig dichtgewaaid. Dan kom ik eindelijk bij het gat. Eindelijk uit de wind. Maar het gat is er niet meer. Het is met stuifsneeuw dichtgewaaid en ik heb de schop niet opnieuw meegenomen; Met mijn handen en een piolet graaf ik het gat weer open. Het kost wel energie, maar de beloning is een plekje waar ik wat beschutting vind. Ik leg mijn rugzak in het gat en kruip er in. Eindelijk beschutting voor de koude wind. Ik maak de schoenen iets losser, doe de stijgijzers onder mijn schoenen en wacht op de opkomende zon. Wat een prachtig schouwspel. Het grootste theater ter wereld en een opvoering voor mij alleen. Het is de mooiste zonsopgang die ik ooit heb gezien. Zo veel sneeuw, zo een prachtig kleurenspel, en allemaal voor mij alleen. Het enige spoor van menselijke invloed is mijn tentje en mijn eigen spoor. Als het mooiste kleurenspel gedaan is en de zon is verschenen ga ik weer verder. Hier valt het klimmen allemaal best nog mee. Natuurlijk, 45 graden stijl boven de 6000 m is werken, maar als je rustig blijft klimmen gaat het vlot vooruit. Dit is puur genieten; zon, prachtig uitzicht, niet te koud, niet te moeilijk en

51


het gaat vlot vooruit. Toch worden mijn gedachten voortdurend getrokken naar de sleutelpassage. Een lang stuk van 60 graden stijl waarvan ik niet weet of het ijs of sneeuw zal zijn, en de brede rotsband waar ik omheen moet klimmen en waarvan ik niet weet of dit met de huidige condities wel mogelijk zal zijn. Nog steeds houd ik er rekening mee dat ik zal moeten omdraaien. Kort voor dit moeilijkste gedeelte maak ik nog een pauze. Ik wil er zeker uitgerust aan beginnen. Ik moet denken aan de klimmers die ik de afgelopen weken heb gesproken en die allemaal vol overtuiging vertelden dat deze route niet te klimmen was. Het gaat zo goed, er zijn geen echte problemen, gaat het mij dan toch lukken? Dan klim ik verder. In mijn binnenste verwacht ik dat er plotseling een onmogelijke passage zal opdoemen. Door diagonaal naar links omhoog te klimmen met mijn benen wijd gespreid, voorkom ik dat mijn nieuwe voetstap in de vorige wegzakt. In deze sneeuw die los is met een wat hardere dunne bovenlaag is dit de enige manier om goed omhoog te komen. Het harde blanke ijs waarvoor iedereen mij had gewaarschuwd blijft uit. Dit deel, het moeilijkste volgens het boekje, is het enige waar blank ijs mij echt problemen had kunnen bezorgen. Dit gedeelte van de klim is zwaar, echt zwaar, maar het verloopt wonderwel zonder echte problemen. Gaat het werkelijk lukken? Dan de passage om de rotsband heen. Heb ik hier weer geluk? Een smalle sneeuwgeul die om de rotsen draait geeft een perfecte doorgang tussen de rots en het harde ijs. Het is niet te geloven; het moeilijkste deel van de route ligt achter mij. Nu word het volgens het boekje al vlug een stuk gemakkelijker. De laatste helling zou rond de 35 graden zijn, en dan het laatste stukje over de topgraat. Verdomme, wanneer wordt het gemakkelijker? Het blijft hier steil, en de sneeuw is steeds dieper en losser. De wolken die over de top komen aanwaaien blijven boven mijn hoofd hangen. Steeds meer wolken komen over de top aanwaaien en het begint te sneeuwen. “Nee, niet ook nog sneeuwen”. Rond om mij heen zie ik overal de zon schijnen. Alleen waar ik zit blijven de wolken hangen. Steeds harder gaat het sneeuwen. Door de diepe losse sneeuw gaat het klimmen steeds moeilijker. Even later valt het met bakken uit de hemel. Steeds moeilijker kom ik nog omhoog. Ik probeer onder de hoogste rotsen naar de topgraat te klimmen. Uiteindelijk zit ik kort voor de topgraat maar kom niet meer verder. Ploeteren door de diepe droge losse sneeuw helpt niet. Er is maar een oplossing. Een stukje afdalen naar het harde ijs van de gletsjer, en daar langs naar de graat proberen te komen. Voorzichtig graaf ik elke keer met mijn voet in de losse sneeuw tot dat ik voel dat er iets vastere sneeuw onder mijn stijgijzer is. Voorzichtig ga ik omlaag. Dan, wanneer ik mijn linker voet wil belasten gebeurt het. Mijn stijgijzer gaat los en ik schiet met mijn

52


voet omlaag. In een reflex ram ik mijn ijsbijlen in de sneeuw. In de losse diepe sneeuw hebben deze echter totaal geen houvast. In een mum van tijd heb ik een flinke snelheid waarmee ik langs de helling omlaag glijd. Remmen lukt niet, ik ga steeds sneller. Ik sla achterover en begin te tuimelen. In een rechte lijn ga ik omlaag. Ik voel hoe ik over de rotsband de lucht word ingeworpen. "Nu is het afgelopen! …….. Wanneer komt de fatale klap? …………………………….." Ik wacht, het duurt lang. Ik ben verwonderd dat er geen paniek of angst mij overmand. Ik vind het niet eens dramatisch of angstaanjagend om te sterven. Ik aanvaard het als een soort opluchting. Ik neem de houding aan die je na tien jaar judo als een aangeboren automatisme in je hebt. Met een harde klap smak ik op het ijs en het volgende moment rol ik met een duizelingwekkende snelheid over de gletsjer naar beneden. Ik durf geen arm of been te strekken omdat ik bang ben dat deze dan zal worden afgerukt. Wanneer de snelheid afneemt blijft mijn rechter voet met een stijgijzer in het ijs haken en voel ik hoe mijn knie een beweging maakt waarvoor hij niet gemaakt is. Het volgende moment komt de voet los en is de pijnscheut al weer weg. Als ik uiteindelijk tot stilstand kom zit ik op de gletsjer. Ik ben verdoofd door de klap, weet niet waar ik ben, hoe ik hier kom of wat er gebeurd is. Ik kijk aandachtig naar beneden maar heb totaal geen idee waar ik ben. Dit is niet Zwitserland, ook niet Frankrijk. Verdorie, waar zit ik hier. Ik kijk over mijn rechter schouder en herken de Piedra Bandera, een heel markante rots, en weet weer precies waar ik ben en wat er gebeurd is. Nu herken ik ook Camp II. Daar moet ik geraken of ik ben ten dode opgeschreven. Ik ben mijn handschoenen verloren en heb het vreselijk koud. Nadat ik mijn donsjas en de reserve handschoenen heb aangetrokken ga ik op mijn gat over de gletsjer omlaag richting Camp II. Af en toe moet ik pauzeren en roep om hulp. Ik zie echter geen reactie. Ik zal het dus zelf moeten doen. Na de derde of vierde keer dat ik pauzeer zie ik dat er een aantal mensen in mijn richting beginnen te lopen. Dit is mijn redding! Ik zak in elkaar als een pudding. Met vier gebroken ribben en een verdraaide knie dragen ze mij naar mijn tent. Ik ben zodanig onderkoeld dat ik bijna niet meer kan spreken, en van de pijn kan ik niet meer bewegen. Twee Amerikanen kruipen bij mij in de tent en kruipen links en rechts langs mij. Met hun donsslaapzak over mij heen proberen ze mijn onderkoelde lichaam weer op te warmen.

53


De redding Woensdag 27 januari 1999 Ik lig in mijn tent maar kan mij niet bewegen. Ik heb overal pijn en kan niet rechtop zitten. Ik geef een beetje bloed op. Ik weet dat ik voorzichtig moet zijn. Ik ben bang dat een gebroken rib door mijn long prik. Ik maak een foto van mezelf en film mezelf terwijl ik vertel wat er gebeurd is. Het lijkt belachelijk en misschien wel onbegrijpelijk dat ik dat hoe, maar ik ben al weken in de weer met filmen en mezelf te interviewen. Er is trouwens toch niks anders wat ik kan doen. Ik kan amper bewegen en alles doet pijn. Ik probeer de schade op te nemen. Mijn rechter knie is in puin. Wat het precies is weet ik niet, maar in elk geval is hij dik gezwollen en elke beweging, al is het maar van mijn bovenlijf, doet pijn. Lopen is dus uitgesloten. Dan mijn borstkast. Enkele gebroken ribben, dat groeit wel weer aan elkaar. Vier vingertoppen bevroren, gelukkig ziet het er naar uit dat het maar eerste graad is, dus dan valt het nog mee. Een gebroken kies, iets voor de tandarts, vervelend maar niet dramatisch. Van alles en nog wat doet zeer, maar er is maar een ding wat mij zorgen baart. In het midden van het gezichtsveld van mijn linker oog is een doffe plek. Een flinke grote. Is dat van de klap op mijn kop? Wat is dat? Het is maar aan een oog, dus het zal wel niet aan de hersenen liggen. Een probleempje met het netvlies? Er is nu niks aan te doen. Nu telt maar een ding en dat is levend beneden komen. Dan komt een FransCanadese arts die met een team voor de Falso Polacos omhoog gekomen is mij bezoeken. Hij heeft wat verband en taped mijn gebroken ribben. Ik vraag hem om eens naar mijn knie te kijken. Hij constateert een gescheurd ligament aan de binnenkant van de rechter knie. Tapen is het enige wat hij kan doen. Gelukkig geeft de tape wat steun aan mijn ribben. Over mijn bevriezingen kan hij nu nog niks zeggen. Ik heb geen dikke blaren, dus wellicht valt ook dat wel mee. Over mijn oog zwijg ik maar. Daar kan hij immers toch niks aan doen, en als hij dat meld aan de dokter in het basecamp ben ik het haasje. Wanneer ik dan in Mendoza in het ziekenhuis kom weten ze het daar ook. Ik laat ze hier in Argentinië liever niet aan mijn ogen prutsen. Als dat nodig is doen ze dat thuis maar. Als de Canadese dokter weer vertrekt voel ik me toch al een stukje beter maar ik kan onmogelijk op eigen kracht naar beneden. Er moet hulp komen. Drie Amerikanen dalen af naar Basecamp om er voor te zorgen dat er een evacuatie geregeld zal worden. Wanneer? Geen idee. Ik blijf achter in mijn tent met 1 liter water en wat energierepen. Wachten. Wachten. Door de pijn kan ik niet slapen. Ik kan niet rechtop zitten om sneeuw te smelten. Mijn beetje water moet ik gebruiken om energierepen binnen te krijgen. Ik stop sneeuw in een lege bus om

54


die in mijn slaapzak te laten smelten. Ik moet blijven eten, maar vooral drinken. Uitdroging en verdikking van mijn bloed is nu het grootste gevaar. Ik hoor dat er opnieuw mensen aankomen. Zij passeren mijn tent en hebben hun handen vol aan hun eigen. Voor hun is het de eerste dag op deze hoogte, dus ze zullen echt geen behoefte hebben om eens te gaan ‘buurten’. Het resultaat is dat ik de ganse dag niemand meer zie of hoor. Wanneer de hulp komt? Geen idee. Donderdag 28 januari 1999 Ik heb de afgelopen nacht geen oog dicht gedaan van de pijn. Ik vraag me af wanneer er hulp komt. Ik lig in mijn tent te wachten. Mijn batterijen zijn bijna op dus met muziek moet ik spaarzaam zijn. Iets te lezen heb ik niet. Hoewel, ik betwijfel of ik mijn gedachten nu bij een boek zou kunnen houden. Ik moet me vermannen. Ik moet! Als ik me nu laat gaan kom ik in de problemen. Ik moet wat eten en vooral drinken. Zeker drinken moet ik want wie weet hoe lang het duurt voordat er hulp komt. Zeven liter per dag zou ik in theorie hier boven moeten drinken. Dat is bij god onmogelijk. Als ik me ook maar probeer in de richting van de tentopening te begeven doet mijn ribbenkast pijn alsof ze tussen een immense notenkraker zit. Pijn of niet, ik moet sneeuw smelten en drinken. Ik doe telkens wat sneeuw in een plastiek flesje en stop dat in mijn slaapzak. Dat kost wel weer energie door de warmte die ik verlies, maar dat kan ik gemakkelijke aanvullen door een energiereep te eten. Drinken is belangrijker nu. Ik maak zo goed en zo kwaad als het gaat aantekeningen voor mijn dagboek. Ik ben als de dood dat ik dingen vergeet of door elkaar gooi. Ik heb natuurlijk toch wel een flinke klap op mijn hoofd gehad. Het probleem met mijn oog blijft nog steeds. Het is vervelend met schrijven. Het is juist die plek waar je op focust die onscherp is terwijl de brede rand er omheen wel scherp is. Automatisch heb je de neiging om ge gezichtsveld aan te passen, maar bij elke correctie schuift die doffe plek natuurlijk mee. Uiteindelijk knijp ik mijn linker oog dicht en lukt het me toch om te schrijven. Toch maak ik me zorgen om dat oog. Gaat het over? Kunnen ze het verhelpen? Het zal wel. Als je ziet hoe ver de techniek nu staat. Ik verdring mijn zorgen over het oog. Ik heb een acuut probleem. Onder deze omstandigheden zelfs een heel groot probleem. Ik moet plassen. Blij dat ik blijkbaar nog niet helemaal uitgedroogd ben en tegelijk vloekend van de pijn wanneer ik met mijn plasfles in de weer ben. Gelukkig, de urine ziet er goed uit. Mijn nieren functioneren normaal. Eindelijk kan ik weer liggen. Ik ben doodop. Niet te geloven hoeveel energie het lijkt te kosten om even te plassen. Het is mij nu wel heel

55


duidelijk dat ik onmogelijk op eigen kracht omlaag kan. Wachten dus op hulp, en hopen dat die er vlug komt. Rond de middag komt er een ranger naar mij kijken. Hij is omhoog gekomen nadat de Amerikanen in het Basecamp hadden gemeld dat ik gewond hier boven lag en onmogelijk zonder hulp omlaag kan komen. Een redding is niet evident op deze hoogte. Een helikopter kan zo hoog niet komen omdat de lucht te dun is. De rotors hebben voldoende houvast nodig om de helikopter te kunnen dragen. We zijn hier ver van de evenaar, en omdat de atmosfeer naar de polen toe dunner wordt is de lucht hier dus ijler dan in de Himalaya. Hier kam men niet tot Camp I op 4950 meter komen. Het basiskamp is het hoogste punt waar men kan landen. Daar moet ik dus heen. Maar de ranger komt niet kijken of er een helikopter nodig is. Dat is een probleem voor later. Hij komt om te controleren of het wel echt nodig is dat er een redding georganiseerd wordt. In het verleden zijn er vaker gevallen geweest waarbij klimmers gewoon depressief door de mislukking mentaal de inspanning van de afdaling niet meer aan konden. Zonder enig probleem stelt hij vast dat mijn toestand inderdaad ernstig is en dat ik zonder hulp onmogelijk naar beneden kan gaan. Hij daalt terug af, en ik blijf verder liggen. Wat er nu precies gaat gebeuren weet ik niet. Ik blijf alleen achter op een moment dat ik dacht dat er iets ging gebeuren. Iedereen die ik kende is inmiddels weer afgedaald. Opnieuw lig ik alleen. Iedereen die nu op Camp II aan komt loopt met een boogje om mijn tent heen. Ze zijn allemaal kapot of ziek van de hoogte. Vrijdag 29 januari 1999 Wachten. Wachten en hopen dat er hulp komt. Bijna schreeuwend van de pijn haal ik weer wat sneeuw naar binnen om te smelten. Ik moet drinken. Ik lig hier nu al drie nachten uit te drogen. Vreemd genoeg heb ik geen dorst, zelfs geen droge mond. Maar mijn verstand werkt nog goed. Ik ben blijkbaar niet op mijn hoofd gevallen. Ik dwing mezelf om te eten en te drinken. Dat is het enige wat ik zelf aan mijn overleving kan bijdragen. Het grootste gevaar is immers dat ik door de verdikking van mijn bloed de een of andere bloedklonter krijg. Midden op de dag is het warm en ik probeer die warmte te gebruiken om sneeuw te smelten. Vergeet het maar. Als ik geen lichaamswarmte gebruik blijft het sneeuw. Elke keer opnieuw overweeg ik om de brander te gebruiken, maar mijn ribben houden mij tegen de vlakte. Het dunne matje waarop ik lig is ook niet bevorderlijk. Als ik moet hoesten doet dat vreselijk pijn en komt er nog steeds bloed mee. Ik weet dat ik voorzichtig moet zijn. Als werkelijk een rib mijn long perforeert ben ik helemaal de pineut. Dan

56


hoor ik buiten geluid. Het is inmiddels rond de middag. Een reddingsbrigade komt toe, de “Patrulla de Rescate”, een soort Bergwacht van de politie van Mendoza. Een van hen is paramedicus en onderzoekt mijn toestand. Hij geeft mijn wat te drinken en een morfine injectie tegen de pijn. Terwijl hij buiten druk aan het overleggen is hoe ze mij het best omlaag krijgen ben ik bezorgd om mijn video-tapes, fotorolletjes en dagboek. Hoewel ik voor veel geld moet achterlaten zijn deze dingen nu zo ongeveer het enige waaraan ik belang hecht. Zo nu en dan steekt er iemand zijn hoofd in de tent om te vragen hoe het er mee gaat. Zeker om te kijken of de morfine werkt. De jongens van de “Patrulla de Rescate” spreken geen woord Engels, en ik amper een paar woorden Spaans. Met mijn vingers maak ik het teken dat duikers gebruiken om aan te geven dat alles O.K. is, en het letterwoord O.K. is universeel. Met mijn klimtouw de beide rugzakken maken ze een slede. Ik hoop maar dat die spuit goed zal werken, want als ik met mijn gebroken ribben op die rugzakken omlaag gesleurd moet worden zullen ze nog al bewegen. Ademen doet gelukkig al minder pijn. Ik voel me wat suf en ben bang dat ik iets ga missen. Ik vraag om enkele foto’s te maken. Zonde als mijn schitterende serie deze redding niet ook kan laten zien. Inmiddels hebben ze de slede klaar en tillen ze mij met tent en al er op. Bang voor eventueel rugletsel willen ze mij zo min mogelijk bewegen. Met tent en al word ik vastgebonden. Dan begint de afdaling richting Camp I. Er zijn enkele Amerikanen aangekomen op Camp II. Zij helpen de patrouille om het eerste vlakke stuk te overbruggen. Het lijkt allemaal goed te werken. Dan gaat het omlaag. Ik weet precies wat er komen gaat en vraag me af hoe ze dat gaan klaarspelen. Uit hun Spaans kan ik opmaken dat ze er op rekenen dat er hulp van beneden komt. Het zal ook nodig zijn. Gelukkig is de sneeuw nog niet gesmolten en kunnen ze mij met een touw gezekerd aan rotsblokken omlaag laten glijden. Dan moeten ze met mij traverseren langs de helling. Terwijl ik voortdurend dreig om de snelste weg om laag te glijden, hetgeen natuurlijk niet de bedoeling is, proberen ze met alle macht mij over de sneeuwflank naar de oostzijde van de helling te trekken. Ik heb bewondering voor deze mannen die dit doen alsof het de meest normale zaak van de wereld is. Ik ben blij dat deze mannen mijn vertrouwen in de mensen nieuw leven inblaast. Na een echtgenote die mij heeft bedrogen en een andere die het, naar achteraf bleek, allen maar om het geld te doen was, was mijn vertrouwen in de mensheid tot een absoluut dieptepunt gedaald. Zelfs onder klimmers, kun je in boeken lezen, worden de ongeschreven wetten van hulp in nood soms met voeten getreden. Zes maanden geleden hielp ik gewonde klimmers nog op de Gasherbrum, nu heb ik zelf hulp nodig.

57


Ik denk terug aan de vanzelfsprekendheid die ik toen voelde en zie dit nu ook in de ogen om mij heen. Zou dit ongeluk nodig zijn geweest om mij terug in de mensen te doen geloven? Was mijn zoektocht naar een manier om alleen te leven dan toch de verkeerde weg? Solo op een berg, helemaal alleen, een manier om ook in het dagelijks leven niet op niemand hoeven te vertrouwen, was dat niet waar ik eigenlijk naar zocht? De vier redders hebben hun handen vol om mij veilig naar Camp I te brengen. Ik blijf filmen en fotograferen, iets wat de redders maar met moeite kunnen begrijpen. Ik zou half verdoofd moeten zijn maar de pijn zorgt dat ik daar de kans niet voor krijg. Een eindje boven Camp I stoppen we. De zon is inmiddels achter de col verdwenen, en het koelt nu snel af. Verder omlaag is de sneeuw zo ver gesmolten dat met deze slede van rugzakken afdalen niet meer gaat. Hier wachten we op een tweede groep die met een slede omhoog komen. Het is een van buizen geconstrueerde combinatie van een draagberrie en een slede. Ik krijg opnieuw een spuit tegen de pijn Daar is een grote groep klimmers die helpen om mij over de gletsjer naar het Basecamp te voeren. Uiteindelijk zijn ze met zeventien man bezig om mij beneden te krijgen. Zaterdag 30 januari 1999 Om half twee in de nacht dragen ze mij de tent van de dokter binnen. Het is er dolle paniek. Ik begrijp niet goed waarom ze plotseling zo moeilijk doen. Het eerst van al kom ik aan de zuurstof en begint de dokter met een infuus in mijn arm te prikken. Waarom ik nu aan de zuurstof moet begrijp ik totaal niet. Deze ochtend lag ik nog zonder zuurstofmasker bijna tweeduizend meter hoger. Dus nu heb ik zeker zuurstof genoeg. Ik wil praten maar krijg geen kans. Het is bij mij altijd moeilijk om een ader te prikken. Zo ook deze keer. Na enkele mislukte pogingen lukt het uiteindelijk toch. Als de dokter hartslag bloeddruk etc heeft gecontroleerd kalmeert de situatie. Het zuurstofmasker mag af en ik mag eindelijk ook iets zeggen. Hij begrijpt niet dat ik er niet slechter aan toe ben. Ze hadden zich al zorgen gemaakt dat ik het wellicht niet zo lang zou volhouden tot er hulp was. We kletsen over van alles en ik krijg voortduren thee. Ik moet drinken en drinken. Uiteindelijk probeer ik toch maar wat te slapen. Als de ochtend aanbreekt komt het leven in basecamp weer op gang. Geregeld komen klimmers die bij mijn evacuatie geholpen hebben kijken hoe het er mee gaat. Als de eerste zonnestralen de

58


tenten in het bascamp bereiken horen we de helikopters komen. Het zijn er twee. Twee helikopters. Dokter vliegt mee. Vliegen naar Punta de Vacas en zetten daar redders af en vliegen daarna verder naar Mendoza. Militair vliegveld ziekenwagen. In het ziekenhuis als ik op de afdeling eerste hulp lig komt na de eerste onderzoeken de Argentijnse televisie mij interviewen voor het TV Journaal.

Zondag 31 januari 1999 Verklaring Politie. Bezoek van voormalige Belgische Consul in Mendoza en een Belg die in Mendoza woont en mij op het TV Journaal had gezien. Maandag 1 februari 1999 Verlaat ziekenhuis en ga terug naar hotelletje. Brace halen voor mijn knie. Regelen om spullen van de berg en uit het basiskamp terug te krijgen. Dinsdag 2 februari 1999 Faxen komen binnen via ziekenhuis van radio- tv- en krantenredacties. Ik geef telefonische interviews en verstuur mijn persberichten per e-mail. Dat ik als eerste solo de Poolse directe heb geklommen is niet belangrijk, alleen de val telt. Altijd weer opnieuw de vraag ‘waarom alleen?’.

59


Woensdag 3 februari 1999 Telefoon, telefoon en nog eens telefoon. Video van de uitzending op Argentijnse TV gaan halen. Vrij van rechten zodat de beelden door VT4 gebruikt mogen worden. Donderdag 4 februari 1999 Vrijdag 5 februari 1999 In het Hotelletje zijn een groepje Polen die hebben geprobeerd om de directe route op de Poolse gletsjer te beklimmen. Ze zijn tot ongeveer halverwege gekomen. Ter hoogte van de tweede rotsband zijn zij omgedraaid. Hoger was de route “niet te doen”. Zaterdag 6 februari 1999 Politie betaling kosten van redding ($ 5200). Ik heb het geld niet en krijg van de BAC geen bevestiging naar de politie dat de verzekering deze kosten zullen betalen. Na onderhandelen mag ik toch het land verlaten en achteraf deze zaak regelen. Zondag 7 februari 1999 De resterende spullen komen via Grajales van de berg aan. Eindelijk heb ik vrijwel alles terug. Maandag 8 februari 1999 Vertrek voor terugreis. Aerolineas Argentinas geen probleem met gewicht bagage. In Buenos Aires moet ik bij het inchecken aan Iberia $ 457,- bijbetalen om mijn bagage mee terug te krijgen. In het vliegtuig blijkt het toestel helemaal vol te zitten. Ik kan niet liggen, zelfs mijn been niet strekken. Met mijn kapotte knie en gebroken ribben moet ik dus maar blijven zitten.

60


Na mijn val op de Aconcagua moest ik eerst revalideren. Op 2 september '99 ben ik weer voor het eerst weer gaan klimmen. Hoewel ik nog ver verwijderd was van mijn oude niveau was het gewoon genieten. Zo vlug terug kunnen klimmen had ik niet verwacht. Medio september vertrok ik met Alain naar de Mont Blanc. Dit is allemaal goed verlopen. In oktober ging ik naar Ecuador. Echt geklommen hebben we daar niet, maar wel een schitterende tocht naar de Imbabura gemaakt. Volop in training voor een nieuwe expeditie is in 2000 mijn bedrijf afgebrand. Toen had ik geen tijd meer om te klimmen. Zeven dagen in de week werken en niet meer sporten.

De Mont Blanc Als onderdeel van mijn revalidatie (na een kruisbandoperatie 1999) en als voorbereiding voor een nieuwe expeditie maakte ik met Alain een reis naar de Mont Blanc. Met Alain zou ik naar de Mount Thor gaan voor een Base-jump. Om te trainen onder koude omstandigheden is een trainingstocht in de Alpen natuurlijk een goed idee. Alain was al twee keer naar de Mont Blanc gegaan maar nog niet boven gekomen. Een leuk doel dus om een trainingstocht te maken. Ik had gekozen voor de route via de Gouter-hut. Het is niet de ‘normaal-route’ , maar tegenwoordig de meest gekozen route op de Mont Blanc. Tot le Nid d'Aigle, op 2372 m, kun je met een treintje gaan. Van hieruit ga je over een pad met schitterend uitzicht naar de Refuge de Tête Rousse, op 3187 m. Boven aan de wand, op 3817 m ligt de Refuge de l'Aiguille du Gouter. Om drie uur in de nacht vertrekken via de Col de Gouter naar de op 4362 m gelegen Refuge Vallot. Dit is eigenlijk geen echte hut maar veel eerder een noodverblijf voor gestrande klimmers. Van hieruit gaat het omhoog via Les Bosses en de sneeuwgraat naar de top op 4807 m. Na een kort verblijf op de top daal je via dezelfde route weer af naar de Gouter-hut. Men kan nog dezelfde dag afdalen, of de volgende ochtend vroeg afdalen naar Le Nid d'Aigle om er het treintje naar beneden te nemen. Het is zaterdag 11 september om vijf uur in de namiddag wanneer ik met een been dat 40% minder spierkracht heeft dan normaal en een zware rugzak in de cabine van de kabelbaan van Les Houches naar Bellevue stap. Samen met Alain Hendrickx ,waarmee ik naar de

61


Mount Thor hoop te gaan, vertrek ik voor onze eerste trainingstocht. Voor Alain was het de derde poging op de Mont Blanc, voor mij vooral een test of de afgelopen vijf maanden intensief trainen om te herstellen van een kruisbandoperatie niet vergeefs waren geweest. Om de kans op slagen zo groot mogelijk te maken hebben we besloten om een tent mee te namen en voor enkele dagen proviand. Indien het weer wat minder is of als wij wat langer moeten acclimatiseren, hebben we geen probleem met reserveren in een overvolle Gouter-hut en bovendien is een goede voorbereiding voor onze reis naar de Mount Thor. Op Bellevue aangekomen blijkt het treintje naar Le Nid d'Aigle niet meer te rijden. Te voet dus maar. We zijn deze morgen om vier uur thuis vertrokken en zouden liever ergens gaan slapen dan onze zware rugzak naar boven te sleuren. We hebben afgesproken dat we elk ons eigen tempo lopen. Alain is fit, maar ik moet voorzichtig zijn met mijn knie. Ik loop langzaam maar constant. We maken een kleine pauze op Le Nid d'Aigle en gaan dan verder. De zon gaat onder en Alain is al uit mijn gezichtsveld verdwenen. Hoewel het negen jaar geleden is dat ik hiet voor het laatst ben geweest, weet ik heel goed dat we de hut Tête Rousse niet zullen halen. Ik moet voorzichtig lopen en mijn spieren doseren om geen krampen te krijgen. Plotseling sta ik oog in oog met twee steenbokken. Zij schrikken er blijkbaar minder van als ik, en grazen het voor mij onzichtbare groen tussen de stenen gewoon verder. Even later kom ik er nog twee tegen die zich zelfs tot op vier meter laten benaderen. Ik zou willen gaan zitten en genieten van deze prachtige dieren maar ik moet verder. Dan komt Alain mij tegemoet. Hij heeft een hutje gevonden waar we kunnen overnachten. De Baraque forestière des Rognes. Er heeft ook al een groepje Letten toevlucht gezocht. Om negen uur kruip ik met trillende spieren in mijn slaapzak en val in slaap. Zondag 12 september. Het is zeven uur en we staan op. We eten vlug wat en gaan op weg naar de Tête Rousse. Daar maken we een korte pauze en kunnen onze vochtvoorraad aanvullen. Het uitzicht op de route naar de Gouter doet vreemd aan. Alle sneeuw is uit het Grand Couloir verdwenen. Het is nu allemaal rots puin en gruis. We gaan verder, elk op eigen snelheid. Dat wil dus voor mij zeggen; heel langzaam. Terwijl de route naar de Gouter normaal een klauterpartij is moet ik klimmen alsof ik een technisch moeilijke route ben aan het overwinnen. Met mijn zware rugzak moet ik elke mogelijkheid om een stap in twee kleinere stappen te verdelen aangrijpen. De hele klim balanceer ik op het punt van verkrampen. Tegen Alain had ik gezegd "ga maar door, ik neem er de hele dag voor" maar dat het zo erg zou worden had ik niet verwacht. Ik weet dat de Gouter bereiken,

62


zelfs met deze zware rugzak, geen probleem zal zijn, maar ik moet wel nog voldoende over houden om naar de top te kunnen gaan. Ik moet niet de schade beperken, maar schade vermijden. Als ik nu mijn been forceer kan ik de top wel vergeten. Even na vijf uur kom ik op de Gouter aan. Ik ga de hut naar binnen en ga bij Alain zitten. Na een korte pauze gaan we omhoog en zetten onze tent op, en meteen na het eten gaan we slapen. Maandag 13 september. Het is twee uur. We moeten opstaan en vertrekken naar de top, maar ik heb barstende hoofdpijn. Hoogteziekte! Wat nu? Als we omhoog gaan zal ik zeker niet verder dan de Vallot-hut komen. Dan is voor Alain ook zijn derde top poging verkeken. Het weer is erg vast, dus morgen zou het wellicht beter gaan. Ik leg aan Alain uit hoe onze kaarten liggen, en we besluiten onze top poging met een dag uit te stellen. We slapen verder. Rond een uur of tien gaat Alain naar de hut. Ik blijf in de tent slapen. In de namiddag voel ik me al een stuk beter, en tegen de avond voel ik me al weer helemaal o.k. Gelukkig heb ik van mijn benen ook geen last, dus het ziet er voor morgen goed uit. Dinsdag 14 september. Het is twee uur. We hebben goed geslapen en voelen ons prima. Met een lichte rugzak vertrekken we even na drie uur richting Dôme de Gouter. Er zijn al enkele touwgroepen voor ons uitgegaan, en doordat het al enkele dagen goed weer is geweest is er een goed spoor door de sneeuw. Voor ons zien we een lint van lichtjes door de nacht omhoog klimmen. Omdat ik voortdurend de belasting van mijn spieren moet doseren kan ik niet het tempo volgen wat graag zou willen. Ik moet de andere groepen laten gaan. Het is vervelend om te moeten zien dat veelal absoluut onervaren mensen van je weg lopen, maar ja, alleen de top telt zullen we maar zeggen. We gaan over de Col de Gouter en dalen af naar de Refuge Vallot. Alain moet een sanitaire stop maken en ik drink iets. Zonder na te denken pak ik de drinkbus die volledig is afgekoeld in plaats van de thermos met warme thee. Ik drink iets, en vrijwel onmiddellijk gooit mijn maag het ijskoude goedje er weer uit. Een vreemde gewaarwording. Geen misselijkheid of ziek gevoel, gewoon er uit en alles is weer prima. Dan komt Alain terug uit de Vallot-hut. Het interieur was voor hem geen prettige aanblik; zieke mensen stank en overal rotzooi en overgeefsel. Terwijl het ochtendlicht aan de horizon komt binden wij ons weer in aan het touw en gaan de flank van Les Bosses omhoog. We klimmen rustig, gaan langzaam maar stoppen maar weinig. Als we dan al eens stoppen is het maar voor heel even wanneer we een groep die van de top terug keert laten passeren. Prachtig licht en een geweldig uitzicht maken het feest compleet. Doordat ik zo langzaam klim om mijn knie te sparen komen we niet

63


in "het rood". We zweten niet en hebben niet het gevoel dat we echt "diep" moeten gaan. We genieten van het overweldigende landschap. Hoewel Alain het nog niet durft te geloven weet ik dat we de top zullen halen. Met deze wetenschap lijkt deze toch al zo mooie tocht over de lange topgraat nog veel mooier. Wat een verschil met toen ik negen jaar geleden als een zombie met de allerlaatste kracht langs deze graat omhoog kroop naar de zoveelste "valse" top. Nu weet ik dat er nog een, en nog een lange graat komt voordat we echt boven zijn. Maar dan is het zo ver. Het hoogste puntje van de Alpen, de top van de Mont Blanc. Even na negen uur met mooi weer en een overweldigend uitzicht over de hele Alpen-keten vieren we onze overwinning. Niet de overwinning op de berg maar de overwinning op onszelf. "Eindelijk kan ik terug de bergen in." Dat was de grote overwinning die ik hier op de top van de Mont Blanc bereikte.

64


Nawoord Januari 2000 Vaak vraag ik me af wat mij dreef. Zeker, het was mijn zoeken naar een manier om alleen te leven. Solo op een berg, helemaal alleen, een manier vinden om met eenzaamheid om te gaan om verder alleen door het leven te kunnen gaan zonder iemand nodig te hebben die je echt moet vertrouwen. Leren “overleven in een emotioneel isolement”, dat was waar ik eigenlijk naar zocht. Nu een jaar later, na een geslaagde operatie volledig hersteld en terug aan het trainen en klimmen kan ik met enige afstand terug kijken naar deze periode uit mijn leven. Door dit ongeluk en de mensen om mij heen heb ik ‘het leven alleen’ verlaten. Alleen zijn schrikt mij niet meer af, maar dat hoeft inmiddels niet meer, want ik ben weer gelukkig en kan mensen weer vertrouwen. Mijn avontuur op de Aconcagua is de afsluiting van een zwarte periode in mijn leven geweest. Toen ik de dood voor ogen zag was dit een uitweg uit alle ellende. Als je geen mens meer durft te vertrouwen schrikt de dood inderdaad niet meer af. Mijn val is een uitweg geworden uit een donkere tunnel, maar op een positieve manier. Ik heb mijn vertrouwen in mensen hervonden en heb geleerd dat een mens alleen gevangen wordt gehouden binnen de beperkingen van zijn eigen gedachte. Geurt van Rennes

"You cannot be a good mountaineer, however great your ability, unless you are cheerful and have the spirit of comradeship." Norgay Tenzing

65


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.