/VNNFS t GFCSVBSJ t 没
Het leven in Gouda vanaf het midden van de negentiende eeuw
Uitgeverij Optima & Historische Vereniging die Goude & Historisch Platform Gouda
Colofon )FU MFWFO JO (PVEB /S (PVEB WBOBG IFU NJEEFO WBO EF OFHFOUJFOEF FFVX Redactie $PSFUUB #BLLFS 8JKCSBOT #JBODB WBO EFO #FSH &XPVE .JKOMJFò )BOT 6JKUEFXJMMJHFO *OFLF 7FSLBBJL )PHFSWPSTU FO 3POBME WBO EFS 8BM Eindredactie & CoĂśrdinatie &XPVE .JKOMJFò FotograďŹ e %F JO EJU NBHB[JOF PQHFOPNFO BGCFFMEJOHFO [JKO [PBMT PNTDISFWFO JO EF GPUPCJKTDISJGUFO EPPS IFU 4USFFLBSDIJFG .JEEFO )PMMBOE FO IFU .VTFVN (PVEB UFS CFTDIJLLJOH HFTUFME Vormgeving .JDIJFM 3JEEFSJLIPò ] %FTLUPQ 1VCMJTIFS *4#/ /63 Redactieadres 7SPVXFWFTUFTUFFH $1 (PVEB FXPVENN!HNBJM DPN Afbeeldingen omslag voorzijde %F NBSLU WBO (PVEB SPOE IFU NJEEFO WBO EF OFHFOUJFOEF FFVX LMFVSFOMJUIPHSBĂśF + . ,PMC .VTFVN (PVEB JOW OS (FMFHFOIFJETQJKQ WFSWBBSEJHE UFS HFMFHFOIFJE WBO IFU UBDIUJHKBSJH CFTUBBO WBO WPFUCBMDMVC 0MZNQJB BBSEFXFSL CFTDIJMEFSE (PVEB (PFEFXBBHFO QJKQFOGBCSJFL .VTFVN (PVEB JOW OS + + #FSUFMNBO TUBETUFLFONFFTUFS FO NFEF TUJDIUFS WBO IFU 4UFEFMJKL .VTFVN QBTUFMUFLFOJOH EPPS [JKO MFFSMJOH ) $ WBO 4UBWFSFO DB .VTFVN (PVEB JOW OS "NQIPSB 1MBUFFM GBCSJFL ;VJE )PMMBOE Afbeelding omslag achterzijde % + WBO 7SFVNJOHFO .BSLU CJK IFU TUBEIVJT JO (PVEB "RVBSFM .VTFVN (PVEB JOW OS Copyright Het auteursrecht van de in deze uitgave opgenomen artikelen berust bij de auteurs. Het auteursrecht op de in deze uitgave opgenomen afbeeldingen berust bij de rechthebbenden, zoals beschreven in de fotobijschriften. De uitgever heeft van alle hem bekende rechthebbenden van de in dit tijdschrift opgenomen teksten en afbeeldingen toestemming verkregen om deze af te drukken. Indien anderen menen zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt hen verzocht zich in verbinding te stellen met de uitgever: p/a Uitgeverij Optima, Stalstraat 1, 4132 VD Vianen. Š Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
-2-
De stad in verval en daarna Een boek. De titel: Geneeskundige TopograďŹ e van Gouda. De achtergrond: een smerig, armoedig en je zou soms bijna denken zieltogend Gouda dat nog grotendeels zijn middeleeuwse structuur heeft behouden. De schrijver: de Goudse stadsdokter Willem Frederik BĂźchner. Het jaar: 1842. Vlak voor het midden van de negentiende eeuw schetst de auteur een portret van de op dat moment bijna 13.000 inwoners omvattende stad aan de IJssel. Het geeft ons een indringend inzicht in het leven in deze stad in de eerste helft van de negentiende eeuw, gebaseerd op een voor die tijd betrekkelijk vooruitstrevende methodiek en inzichten. Met name de hoge (kinder-) sterfte en de oorzaken daarvan beschrijft hij en tracht hijj te verklaren. er in de geograďŹ sche De oorzaken zoekt hij niet zozeer erder in gesteldheid van de stad, maar eerder de vochtigheid van de woningen,, de bedompte werkplaatsen van in het d bijzonder de pijpenmakers, een van de voornaamste beroepsgroepen in die en. tijd, in het vele afval in de straten. ge Ook de slechte voeding en de hoge accijnzen op voeding laakt hij. Een dere verandering ten goede is met andere woorden maakbaar, zo zouden wij dee n. Aan Aaan onderliggende boodschap noemen. ken. dat maakbare zou hij gaan werken. ‘Gouda was een stad in verval’, zo rne begint de bezorger van de moderne heruitgave van BĂźchners tekst, de co onlangs overleden historicus Nico Habermehl. Zo onverdroten en helderr schreef BĂźchner het zelf niet op, maarr het was onmiskenbaar de strekking ing van zijn betoog. En hij wilde daaraan wat doen. ‘De Gouwenaar van 1842 J.A. van der Ven, Borstbeeld van de Goudse [het jaar van verschijnen Willem Frederik BĂźchner (1780-1855), van zijn boek] zou zijn ogen stadsarts marmer. Museum Gouda, inv. nr. ď›œď˜ťď˜ťď˜şď˜ź
niet geloven als hij door het Gouda van 2007 [het jaar van de heruitgave] zou lopen. Weg armoede, verdwenen de vuilnishopen, geen stinkend grachtwater meer, meer ruime huizen met adequaat sanitair, om enkele veranderingen ten goede te noemen. Dat alles is, hoe vanzelfsprekend dat nu ook mag zijn, niet vanzelf gekomen. Daarvoor is veel strijd geleverd. Eén van die strijders voor een beter en gezonder leven was Willem Frederik Büchner.’ scheepvaart sc als vanouds aal telt deze niet werkelijk meer mee, spoor- en m aautowegen, waarvan het pprille begin tot stand is g gekomen in de tijd van Büchner. De stad heeft B inmiddels een redelijk iin toeristisch imago waaraan tto overigens voortdurend o d door talrijke mensen en e groeperingen wordt gesleuteld gge om deze te verbeteren met als culturele vve en n toeristische elementen dee karakteristieke Markt m het vijftiende-eeuwse met stadhuis, de hier tegenover stt gee geplaatste Waag uit de zeventiende eeuw, de zee im m imposante St.-Janskerk met me haar gebrandschilderde m raam uit de zestiende ramen eeuw, eee het oude waterstelsel n het museum. De stad en kampt niet meer met de kka aarm armoede die Büchner heeft geschetst, de slechte hygiëne gge iss voorbij, het voornaamste thema waarmee Gouda tth tteg tegenwoordig (helaas) meestal het nieuws haalt is me m a er problemen zijn met als een eee klein deel van de van W.F. Büchner, Geneeskundig handboek voor beginnende ooo oorsprong Marokkaanse kunstoeffenaren…, Amsterdam 1821 bevolking, of, positiever, b met de televisie uitzending Hoe anders is het moderne beeld dat van The Passion of het bezoek van van Gouda wordt geschetst, zoals in, om Sinterklaas. Het protestantse smaldeel maar een voor iedereen toegankelijke en van de bevolking is bepaald niet uniek leesbare tekst te nemen, het Nederlandse maar geeft de stad een apart karakter in Wikipedia-artikel over de stad. De het midden van wat wij nu gewend zijn medische gegevens, uitgangspunt van om de Randstad te noemen. Vergeten Büchners studie, zijn volledig naar de wij niet dat Gouda, niettegenstaande achtergrond verdwenen. De stad is de centrale ligging en de uitstekende redelijk welvarend, telt ongeveer 71.000 verbindingen met de vier grote steden inwoners, bevindt zich op een kruispunt wellicht toch een overwegend provinciaals van verschillende infrastructuren karakter heeft behouden? Middenin
de Randstad, maar maakt zij hier werkelijk deel van uit? Niettemin een stad met een buitengewoon interessante geschiedenis, die u de komende tijd in dit tijdschrift zult kunnen volgen. Büchner publiceert zijn boek met als motto ‘Waar armoede heerst. kan de geest zich niet tot hooge vlucht ontwikkelen. De lichamen zijn zwak, zonder zelfstandigheid en kracht. Armoede is de dood voor den physischen en psychische mensch.’ Zowel het boek van Büchner als het Wikipedia-artikel begint met de geografische ligging van de stad, haar positie te midden van de Hollandse waterwegen. Zoveel is er niet veranderd. Of toch? Hoe verschillend is het vervolg. In de hiernavolgende serie Het leven in Gouda wordt de ontwikkeling van de stad geschetst in allerlei uiteenlopende aspecten. Van de tijd van Büchner tot onze tijd. De ontwikkeling van Gouda tot middelgrote stad in wat al weer enige tijd het Groene Hart heet. De stad in haar volheid, schilderachtigheid, haar kracht, haar weerbarstigheid, haar grauwheid maar ook haar kleurrijkheid. Van Büchners depressief stemmende analyse van de stad tot de stadsuitbreiding met Westergouwe, de Goudse Glazen, de discussies over een nieuw op te richten mega moskee, discussiepunt op het moment van dit schrijven, van de talrijke tussentijdse veranderingen aan de stad. Over het verdwijnen van het open water om de hygiëne van de stad te verbeteren tot de acties om het water weer terug te brengen, maar nu vanuit toeristisch standpunt. Van centrum voor de handel in boerenkaas die in de omgeving van de stad wordt geproduceerd tot toeristische kaasmarkt terwijl de industrie, de technische bedrijven en de dienstverlening de hedendaagse drijvende krachten achter de economie zijn. Maar vooral: het verhaal van de inwoners, hun karakter, de personen, de geschiedenis die zij hebben geschreven. Dit is geen stadsgeschiedenis in afleveringen. De eerste stadsgeschiedenis van Gouda is geschreven door de katholieke priester Ignatius Walvis aan het begin van achttiende eeuw. En een eeuw later deed de patriot Cornelis de Lange van Wijngaarden dit nog eens dunnetjes over. In zekere zin ook de genoemde
-3-
Portret C.J. de Lange van Wijngaarden. Museum Gouda, inv. nr.
Portret Ignatius Walvis
Büchner een paar decennia later. In 2002 door een team van vele, gespecialiseerde auteurs. Het leven in Gouda beslaat de periode 1850 tot heden en is daarmee bescheidener van opzet. Alle auteurs proberen verschillende facetten van de stad in deze periode te beschrijven. Zij hebben plezier in het schrijven van de teksten voor de komende tijd, u hopelijk in het lezen ervan. De voor u liggende eerste aflevering van Het leven in Gouda geeft een beknopte algemene achtergrond, een paar doorkijkjes naar wat komen gaat, maar is zeker niet volledig. Misschien
wilt u haar beschouwen als een reeks amuses, kleine, aangename hapjes die voorafgaan aan het diner. Vanaf de volgende aflevering zal steeds een thema centraal staan. Net als Büchners boek is ook dit tijdschrift opgedragen aan de Gouwenaars, ‘aan mijne stadgenooten’. Aan u lezer.
Omslag Duizend Jaar Gouda. Een stadsgeschiedenis, Hilversum 2002
-4-
gasverlichting en een waterleidingnet. Daarnaast krijgt de stad aansluiting op het spoorwegennet, tegenwoordig bevindt het zich in het midden van wat in de loop van de twintigste eeuw de Randstad is gaan heten. Desondanks slaagt de stad er maar gedeeltelijk in zich van haar provinciale imago te ontworstelen. De ruimtelijke ontwikkeling van de stad in de eerste helft van de twintigste eeuw is niet heel bijzonder, in 1907 is er een uitbreidingsplan met woningen aan de Burgemeester Martenssingel en de bouw van het nieuwe Van Iterson ziekenhuis Ook in Korte Akkeren wordt, ondanks de crisis, gebouwd. In de nieuwbouw is een belangrijke rol weggelegd voor de woningbouwverenigingen.
G.J. Verspuy, De Kleiwegspoort te Gouda [afgebroken in 1843], olieverf op doek. Museum Gouda, inv. nr.
De groeiende stad (1850-1914) In de eerste helft van de negentiende eeuw is Gouda vergelijkbaar met een stil watertje. Nadat de stadsmuren zijn afgebroken en rond het midden van de eeuw uiteindelijk ook de stadspoorten verdwijnen, slaat de stad haar vleugels uit. Industrieën ontstaan, al laat zich hier ook de monocultuur zien die de stedelijke economie al lange tijd heeft gekenmerkt. De pijpennijverheid is weliswaar niet meer zo prominent aanwezig als honderd jaar eerder, maar zij weet zich te handhaven. Daarna komt gedurende enige tijd het accent te liggen op het sieraardewerk, het Goudse plateel.
zal worden overschreden. De technische vooruitgang drukt steeds duidelijker een stempel op het dagelijkse leven. Een voorbeeld daarvan is de opkomst van de stoomtram en ook van de auto. Er komt
Van oudsher is het vervoer over het water van groot belang voor Gouda. Ligt de stad aan de in 1855 aangelegde spoorweg tussen Utrecht en Rotterdam, de tweede spoorweg in Nederland, veertien jaar later komt ook een verbinding met de hoofdstad tot stand. Weer een jaar later wordt ook Den Haag per spoor bereikbaar, waardoor Gouda middenin de Randstad met alle belangrijke plaatsen verbonden is. Het leidt tot de bouw van een stationsgebouw.
Gouda is in de periode 1860-1914 een stad met een geheel eigen dynamiek. Niet eerder zijn er zoveel initiatieven en maakt de stad zoveel veranderingen door. Dit uit zich ook in de bevolkingsaanwas. Telt de stad rond 1860 nog 14.000 inwoners, in 1914 is het aantal inwoners gegroeid tot ongeveer 25.000. Een eeuw later blijft de teller lange tijd steken rond de 71.000 zielen, maar de laatste jaren wordt mede als gevolg van ontwikkelingen in politiek Den Haag gestreefd naar een samengaan met een of meer andere gemeenten, waardoor mogelijk de grens van 100.000 Het Van Iterson ziekenhuis aan de De La Reylaan vervangt in 1910 het Catharina Gasthuis aan de Oosthaven in het oude stadscentrum
-5-
Het NS station te Gouda voor de Tweede Wereldoorlog. Later volgen stoomtramverbindingen met kleinere plaatsen als Bodegraven, Oudewater en Schoonhoven, waardoor ook het Groene Hart vanuit Gouda wordt ontsloten
Stoomtram op de hoek van de Karnemelksloot en de Eerste kade
De Kleiweg
Na de Tweede Wereldoorlog Binnen de stad, die in het centrum nog altijd goeddeels zijn middeleeuwse stratenplan volgt, is de bestrating veelal van behoorlijke kwaliteit, de buitenwegen krijgen echter minder aandacht. Met het Provinciaal Wegenplan van 1927 wordt de stad echter ook in dit opzicht beter ontsloten, doordat ze met vijf andere steden de status van verkeersknooppunt verkrijgt. Voor de aanvang van de Tweede Wereldoorlog zijn de meeste straten in het centrum inmiddels verhard. De Kleiweg ontwikkelt zich in de loop van de negentiende eeuw tot de voornaamste winkelstraat, welke status zij tot op de dag van vandaag bekleedt met de voor iedere stad kenmerkende grootwinkelbedrijven
in een rij naar de centrale markt. Het oude stadscentrum verliest na de oorlog geleidelijk aan de woonfunctie ten faveure van het winkelen en de horeca. Zorginstellingen en scholen, aanvankelijk ook gevestigd in de binnenstad, verlaten na de oorlog eveneens het centrum en vestigen in de buitenwijken, waar ook een deel van de bewoners uit de binnenstad naar toe trekt. Ook gemeentelijke instellingen trekken uiteindelijk naar de buitenwijken, zoals de energiebedrijven, de brandweer en de GGD. Vanaf 1968 wordt begonnen aan de noordzijde van de stad, waar de wijk Bloemendaal zal verrijzen. Later zal in de jaren tachtig de nieuwe wijk Goverwelle worden gebouwd, De Nieuwe Haven voor de demping van de gracht
-6-
die net zo min als Bloemendaal een organisch geheel met de rest van de stad vormt. Staan monumenten van landelijke statuur zoals de St.-Janskerk, de Waag, het Catharina Gasthuis en het Weeshuis in hoog aanzien, andere monumenten krijgen minder aandacht als gevolg van de vernieuwingsdrift die ruimte eist voor nieuwbouw en de toegankelijkheid voor de auto. Al vanaf het midden van de negentiende eeuw verdwijnt geleidelijk aan steeds meer het open water dat zo karakteristiek was voor Gouda. Het duurt lang eer de stad de hygiëne zo belangrijk vindt dat het stadsschoon hieraan wordt opgeofferd, maar dan gebeurt het ook radicaal. In 1978 wordt de binnenstad
uiteindelijk in zijn geheel de status van beschermd stadsgezicht toegekend, wat geen definitieve bescherming voor individuele gebouwen garandeert maar wel een andere manier van kijken en denken over monumentenzorg tot gevolg heeft. Vanaf de jaren tachtig wordt dan ook veel en druk gerestaureerd.
De bevolking Het leven in Gouda is aanvankelijk niet gezond te noemen: tot in het laatste kwart van de negentiende eeuw is de zuigelingensterfte in Gouda betrekkelijk hoog, terwijl ook de levensverwachting van de Gouwenaar in zijn algemeenheid niet hoog te noemen is. De Goudse arts Wilhelm Büchner schetst rond het midden van de negentiende eeuw een somber beeld van de gezondheidstoestand van de Gouwenaar. Uiteindelijk leidt een verbetering van de levensstandaard door het verbeteren van voeding, huisvesting en gezondheidszorg tot een daling van
het einde van de twintigste eeuw geldt dit minder dan de helft. De bevolking groeit van ca 14.000 rond 1850 via ca 22.000 rond de eeuwwisseling en 35.000 voor de tweede wereldoorlog naar de ca 71.000 van dit moment. In 1850 leeft meer dan de helft van de bevolking beneden de armoedegrens, tegenwoordig is dat aanzienlijk minder al staat de stad nog altijd bekend als niet bijzonder rijk, waarbij moet worden aangetekend dat er sprake is van een redelijk hoog gemiddelde met uitschieters naar zowel boven als beneden. Het merendeel van de bevolking is lange tijd werkzaam in de industriële nijverheid, waarmee het rond 1950 met tweederde aandeel ver boven het landelijk gemiddelde ligt. De resterende beroepsbevolking is werkzaam in handel- en dienstensector, niet vreemd gezien de regionale marktfunctie van de stad. Van oudsher zijn de pijpennijverheid en de aardewerkindustrie van groot belang voor de plaatselijke economie. De in 1898 opgerichte plateelfabriek Zuid-Holland volgt de landelijke ontwikkelingen
In 1909 wordt in Gouda een grote landbouwtentoonstelling gehouden. Een fotograaf (links) zet het defilé met koetsjes op de gevoelige plaat
het sterftecijfer. Specifiek voor Gouda is het belang van het dempen van de vele open waters die aanvankelijk als riool functioneren en het invoeren van deugdelijke waterleiding. Is aan het begin van de hier behandelde periode de Goudse bevolking voor driekwart afkomstig uit de eigen stad, aan
en verwerft al snel een reputatie van betekenis. De geur van stroopwafels van de vele stroopwafelbakkerijen en die van kaas uit de vele kaaspakhuizen verdween in de loop van de twintigste eeuw uit de Goudse lucht. De grootste pakhuizen, van De Producent aan de Wachtelstraat, worden op het moment van schrijven omgebouwd tot appartementen.
-7-
Economie De economische modernisering die zich in het land voltrekt, heeft ook in Gouda plaats. De Kaarsenfabriek en de Machinale Garenspinnerij spelen hier aanvankelijk een belangrijke rol Daarnaast kent de stad talrijke wasserijen en blekerijen. De sigarenindustrie weet zich ook te ontwikkelen, naast de van oudsher bekende pijpennijverheid. Pas in het laatste kwart van de negentiende eeuw moet deze de leidende positie in de locale economie afstaan. Het belang van de scheepvaart neemt in de tweede helft van de negentiende eeuw aanzienlijk toe, de vaarwegen blijven tot de eeuwwisseling de voornaamste handelsroutes. De markten uctueren wat betreft het aandeel in de plaatselijke economie, wel behouden zij een belangrijke regionale functie. Stand van de Boter- en Kaascontrole op de landbouwtentoonstelling 1909 in Gouda. Tussen de stands de keurmeesters met bolhoed, 1909
Kaaspakhuis De Producent
Appartementen Kaaspakhuisgouda
-8-
Stand Goudse machinale garenspinnerij, tentoonstelling in Gouda, 1913. Foto C.J. Hofker
Goudsche pijpen. Jan Prince Cie.
Stoomwasserij De Pelikaan
-9-
Petrus Th. van Wijngaerdt (1816-1893), Portret Nicolaas IJzendoorn (1793-1867), burgemeester van Gouda 1850-1864 olieverf op doek, 1846. Museum Gouda inv. nr.
Politiek In politiek opzicht wordt de stad in de tweede helft van de negentiende eeuw gedomineerd door liberale en protestants-christelijke uitgangspunten. De verschillende burgemeesters uit het geslacht Van Bergen IJzendoorn hebben in het locale bestuur in deze periode een voortrekkersrol gespeeld. Zo vestigen zich
- 10 -
door hun inspanning twee belangrijke bedrijven in de stad, de Machinale Garenspinnerij en de Kaarsenfabriek. Laatstgenoemde is inmiddels na verschillende naamswijzigingen (Unichema, Uniqema) nog altijd als Croda actief aan de rand van de binnenstad. Niet altijd zonder weerstand overigens. De stad kent in de tweede helft van de negentiende eeuw een sterke industrialisering,
het aantal arbeiders is dan hoog te noemen. De machtsverhoudingen zijn duidelijk, de bazen hebben het voor het zeggen. De politieke tegenstellingen zijn in het interbellum groot, hetgeen de bestuurbaarheid van de stad niet ten goede komt. Lange tijd zal de SDAP en haar opvolger de PvdA de grootste partij in de stad zijn.
tot stand komt. De beroemde Goudse Glazen zijn in deze periode vervaardigd, een aantal altaarstukken afkomstig uit de St.-Jan krijgt uiteindelijk onderdak in het plaatselijke museum. De Gouden Eeuw gaat veelal stilletjes aan de IJsselstad voorbij. De negentiende eeuw heeft in Gouda een nog wat provincialer karakter. De stad krijgt in de jaren vijftig een Stadsteekenschool, ongeveer vijfentwintig jaar later zal een stadsmuseum volgen. Het museum laat een verleden zien dat steunt op een belangrijke bloeiperiode, maar komt daarnaast in de beginperiode nauwelijks boven het niveau van de lokale oudheidkamer uit. Het zal lange tijd als te groot voor het servet en te klein voor het tafellaken te boek staan, maar ontplooit zich verder vanaf de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw.
Kaarsenfabriek Gouda, begin twintigste eeuw
Cultuur In cultureel opzicht kent Gouda een groots verleden in de tweede helft van de zestiende eeuw, als de herbouw en
de herinrichting van de St.-Janskerk na de grote brand in 1552 als laatste grote kerkelijk project in Nederland voor de overgang naar het protestantisme
Ook de uitvoeringskunsten ontwikkelen zich grotendeels parallel en komen in en na de jaren zestig tot bloei met een schouwburg, waarvan de eerste
Raam 6 Johannes de Doper (detail)’ vervangen door: Glas 6 door Dirck Crabeth, (Judith met het hoofd van Holofernes), schenkersrand met Margaretha van der Marck en Philippe de Ligne. Stichting Sint-Jan
- 11 -
Het gebouw (Arti Legi) waar de Stadsteekenschool gevestigd was
Thalia-bioscoop, ca 1945
vestiging al in 1913 te noteren valt, bioscopen en jeugdtheaterschool. Het gemeenschapsleven bloeit in Gouda met een aantal sociëteiten. Al vroeg kent de stad bioscopen, al worden films
aanvankelijk in de sociëteiten vertoond. Het culturele leven bloeit vanaf de jaren zestig tot aan de millenniumwisseling. Daarna volgen stringente bezuinigingen, maar de voornaamste actoren blijven
actief. Inmiddels heeft de uit de jaren zestig stammende kunstenaarsvereniging Burgvliet het loodje gelegd en heeft een klein aantal kunstenaars van naam de stad verlaten. Ewoud Mijnlieff
Pas rond 1860 worden de eerste uitbreidingen buiten de singels gerealiseerd. Ten oosten van de stad verrijzen de Boelekade en de IJssellaan. Westelijk van de Turfsingel, in de onmiddellijke nabijheid van de Kaarsenfabriek en de Machinale Garenspinnerij worden de Prins Hendrikstraat en Onder de Boompjes gebouwd. De uitbreidingen zijn echter te gering om aan de groeiende vraag naar betaalbare woningen te kunnen voldoen. Bovendien zijn niet alle woningen bestemd voor de arbeidersklasse. Er worden ook zogeheten middenstandswoningen gebouwd, bestemd voor de meer gefortuneerde Gouwenaars. Een voorbeeld hiervan is de Crabethstraat.
Wonen: van sloppen naar moderne woonwijken In één woord erbarmelijk is de woonsituatie van veel Gouwenaars tegen het einde van de negentiende eeuw. Vanwege de opkomende industrialisatie is Gouda na 1850 flink gegroeid. De fabrieken en omliggende bedrijven vragen steeds weer om nieuwe arbeidskrachten. Wonen er in 1850 nog 13.693 mensen in de stad, in 1900 zijn dat er meer dan 22.000. De nieuwe aanwas is hoofdzakelijk gehuisvest in de oude binnenstad. De weinige open ruimte, die nog in de stad beschikbaar is, wordt geleidelijk aan volgebouwd. Woningeigenaren en ondernemers voldoen aan de grote woonvraag door in sloppen en stegen woningen te bouwen. Aandacht voor het welzijn van hun huurders hebben zij nauwelijks. Het merendeel van deze woningen kan worden omschreven als donker en vochtig en veel te klein om de vaak grote
- 12 -
Het Klooster aan de Nieuwehaven
arbeidersgezinnen te huisvesten. Hygiëne en brandveiligheid komen pas op het tweede plan, wooncomfort is ver te zoeken.
Onder politieke druk komen aan het einde van de negentiende eeuw de eerste hervormingen tot stand. In 1889 stelde een gemeentelijke bouwverordening eisen aan de nieuw te bouwen woningen. In 1901 en 1902 werden de Gezondheidswet en de Woningwet ingevoerd. Beide
wetten bevatten strenge bepalingen over de hygiëne in en rond woningen. Grote verdienste van de Woningwet was dat deze de weg baande voor het ontstaan van woningcorporaties. Verenigingen die zich met overheidssteun toelegden op de bouw van betaalbare woningwetwoningen. In Gouda zag in 1912 het sociaaldemocratische Het Volksbelang als eerste woningcorporatie het licht. De corporatie bouwde de Willem Tombergstraat en het Rode Dorp dat in 1916 gereed kwam.
Boelekade
De verzuiling drukt zijn stempel op de volkshuisvesting. De rooms-katholieken stichten woningcorporatie St. Joseph (1918) en de protestants christelijke zuil is vertegenwoordigd met De Goede Woning (1920). Ons Ideaal (1920) is neutraal. In 1921 mengt ook de gemeente zich in de woningbouw met een eigen Gemeentelijk Woningbedrijf.
IJssellaan
De eerste bouwgolf heeft plaats in de periode 1919-1924. In korte tijd verrijzen de Jozefbuurt, Kort Haarlem, delen van de Korte Akkeren en Gouda-Noord. Het zijn overwegend woningwetwoningen, al worden aan de zomen van de nieuwe wijken ook tal van middenstandswoningen gebouwd, zoals aan de Burgemeester Martenssingel en de Joubertstraat. Al met al wordt de druk op de woningmarkt hierdoor aanzienlijk verlicht. Toch blijft het aanbod onvoldoende. De bouw stokt in de crisisjaren door een gebrek aan financiële middelen.
Prins Hendrikstraat
Pas in de periode van de Wederopbouw na de Duitse Bezetting gaat de volkshuisvesting een nieuwe fase in. Nimmer is de woningnood hoger geweest dan toen. Als gevolg van de naoorlogse babyboom blijft de vraag stijgen. Daardoor ziet de gemeente zich genoodzaakt versneld te gaan bouwen. De bouwprojecten worden aan de randen van de stad gerealiseerd. Oosterwei is de eerste naoorlogse nieuwbouwwijk. De bouw duurt van 1957 tot begin jaren zeventig als de laatste woningen in Oosterwei II worden opgeleverd. De wijk bestaat grotendeels uit galerijflats die een voor die tijd optimaal wooncomfort bieden. De flats hebben warm water, een aparte doucheruimte en een achterbalkon. In de wijk heeft men met tal van voorzieningen rekening gehouden. Er zijn scholen, een kleine winkelgalerij,
- 13 -
De Parkstraat in het inmiddels verdwenen ‘Rode Dorp’, gebouwd in opdracht van woningbouwvereniging ‘Het Volksbelang’ in 1915
Kort Haarlem Ko
een consultatiebureau, sportvelden en voldoende speelgelegenheid. Wonen in Oosterwei is in die tijd gewild. In de jaren zeventig en tachtig verrijst ook de wijk Bloemendaal, het grootste Goudse nieuwbouwproject van de twintigste eeuw. De aanwezigheid van ruime en redelijk betaalbare eengezinswoningen met een eigen voor- en achtertuin maakt dat veel Gouwenaars deze wijk verkiezen boven alle andere. Bovendien trekt de wijk ook veel mensen van buiten de stad. Tegelijkertijd wordt in de jaren zeventig ook de binnenstad onder handen genomen. In het kader van de stadsvernieuwing worden de krotten, waarvan een groot aantal nog dateert uit de negentiende eeuw, opgeruimd. Actiegroepen als de Kritische Stroopwafel zetten zich in voor een meer leefbare en autoluwe binnenstad. In een luttel aantal jaren worden de rotte plekken weggesneden en komen er woningen, bedrijfs- en winkelruimten voor in de plaats. Goverwelle en de Achterwillens zijn de laatste grootschalige bouwprojecten in Gouda, die in de jaren negentig van de twintigste eeuw worden voltooid. De woningen variëren in grootte en luxe en net als Bloemendaal bieden beide wijken een mix van huur- en koopwoningen. Na een lange pauze zal in 2015 ten westen van de stad een begin worden gemaakt met de aanleg van de nieuwe wijk Westergouwe. In tien jaar tijd zullen naar schatting een kleine vierduizend woningen worden gebouwd.
Korte Akkeren
De wijk Bloemendaal
- 14 -
Ronald van der Wal
Plattegrond van de nieuw te bouwen wijk Westergouwe
Monumentenzorg De belangstelling voor de monumentenzorg en het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed is bij de Nederlandse overheden lang minimaal geweest. Rond 1875 worden in Nederland schoorvoetend de eerste stappen op dit nieuwe beleidsterrein gezet. Gouda is er met zijn verordening voor de Markt in 1935 vroeg bij. De stad heeft op dat moment de waarde van de Markt en haar waardevolle bebouwing al onderkend en beschermt die in haar verordening. Na de Tweede Wereldoorlog verslapt in de meeste steden de belangstelling ten gevolge van de noodzakelijke wederopbouw toch weer, maar ook nu is Gouda dankzij haar burgemeester James een goede uitzondering. Natuurlijk worden in de jaren zestig nota’s geschreven zoals ‘Gouda op naar 2000’. Daarin worden grote verkeersdoorbraken tot op de Markt en het Raamtracé als verbinding tussen de rijksweg A12 en de Krimpenerwaard gepland. De
Stadhuis op de Markt, jaren 1950. Op de achtergrond de Kleiwegkerk, afgebroken in 1964. foto Wiel van der Randen.
- 155 -
sporen hiervan zijn nog steeds terug te vinden. Verder verval wordt voorkomen doordat de binnenstad in die periode wordt aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. De Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing uit 1985 zorgt er daarna voor dat er integrale afwegingen worden gemaakt. Deze ontwikkeling vormt ook in Gouda een keerpunt in het denken over het historische stadsdeel. Als in 1988 de rijksmonumentenzorg voor een belangrijk deel wordt
Burgemeester K.F.O. James, portret door Katinka Rood aan het Goudse stadhuis op de Markt naar aanleiding van de restauratie 1947-‘52
Gouda pijpenstad ‘De hoofdtakken van bestaan zijn hier ter stede, voor den arbeidende volksstand, grotendeels de pijpenfabrijken, de garenspinnerijen, het hekelen en de pottenbakkerijen.’ Daarnaast ‘is de handel in het groot niet belangrijk; evenmin de scheepvaart, door Goudsche ingezetenen gedreven. De winkelneringen en de tapperijen zijn belangrijke middelen van bestaan voor den burgerstand, vooral door het vertier, dat onder zeer druk bezochte wekelijkse markten, de vier groote kaasmarkten […] en de veemarkten in het voorjaar, maar vooral in het najaar […]’. Aldus Willem Frederik Büchner in zijn al eerder aangehaalde boek.
Bianca van den Berg
Er kan geen misverstand over bestaan dat de oude nijverheid van het pijpenmaken, rond het midden van de achttiende eeuw goed voor ongeveer een derde van de werkgelegenheid in Gouda, een eeuw later nog altijd een belangrijke bedrijfstak is. In 1855 richten de pijpenfabrikanten een nieuwe vereniging op en wordt de oorspronkelijke organisatiestructuur van het gilde veranderd. De voornaamste verandering is dat een fabrikant niet langer maar twee merken mag voeren. Zo kan de productie worden verhoogd door de meer kapitaalkrachtige bedrijven. Dat de maatregel zijn uitwerking niet mist, blijkt wel uit het feit dat drie jaar later het aantal fabrikanten met dertig is gedaald naar 54, maar dat het aantal merken vrijwel ongewijzigd is gebleven. De bedrijfstak gaat zich meer richten op de export, men
Goedewaagen, figurale pijp, ‘Houthakker’, lengte ca. 12 cm, model 388, geproduceerd ca. 1895-1960
- 16 -
gedecentraliseerd, pakt de gemeente Gouda deze taak snel op. Aanvankelijk werkt de stad daarbij nog objectgericht, dus gericht op de meest monumentale panden, maar inmiddels is sprake van brede erfgoedzorg met beleid voor rijks- en gemeentelijke monumenten, archeologie en historisch stedenbouwkundige structuren. Daarbij wordt ook naar de schil om de stad en waardevolle zaken daarbuiten gekeken. Erfgoed levert per slot van rekening een belangrijke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad.
neemt deel aan nationale en internationale tentoonstellingen om de bekendheid van de Goudse tabakspijp onder de aandacht te brengen van een breder publiek. Pieter Goedewaagen en Pieter Jacobus van der Want, de twee voornaamste Goudse fabrikanten, richten een stand in op de wereldtentoonstelling van 1855 in Parijs. In dat jaar voert Goedewaagen een assortiment van bijna veertig verschillende modellen. Dat zal in de daaropvolgende jaren worden uitgebreid. Het bedrijf groeit bovendien en bereikt drie jaar na de genoemde veranderingen een omvang die acht maal zo groot is als de voornaamste plaatselijke concurrent. Goedewaagen staat dan bekend als het voornaamste bedrijf in zijn soort in Nederland. In dat jaar werken er 34 volwassenen en 32 kinderen. Rond 1860 zal het roken veranderen. De sigaar gaat het pijproken beconcurreren. Later, in de twintigste eeuw zal de sigaret het voortbestaan van de traditionele kleipijp onder vuur nemen. Rond het midden van de negentiende eeuw neemt het pijproken een nieuwe vlucht. Vanuit Frankrijk waait de mode van de korte figuurpijp over. De Goudse pijpenmakers omarmen de nieuwe mode maar voorzichtig. De kwaliteit van de Franse pijp is bovendien zoveel beter dat het maar moeilijk is om te concurreren. Daar komt nog bij dat de Nederlandse pijproker zich liever bedient van de vanouds bekend niet versierde pijp en zich
liever spiegelt in de eenvoud en zuinigheid die de ware volkskenmerken heten te zijn. Goedewaagen manifesteert zich gaandeweg ook meer en meer als handelshuis en niet alleen voor de eigen producten. Daarnaast verhandelt men zelfs barnstenen en meerschuimen pijpen en levert zelfs kant en klare pijpaarde aan kleinere Goudse bedrijven om vervolgens het eindproduct weer in te kopen en op de markt te brengen. Ook koopt Goedewaagen andere bedrijven op, waardoor het assortiment met weer nieuwe modellen - de persvormen gingen met een dergelijke overname mee naar de nieuwe eigenaar - wordt uitgebreid. In 1884 wordt een tactische stap gezet door de overname van de pottenbakkerij ‘De Star’. Het is een efficiënte slag, omdat de pijpenpotten nu niet meer naar en van de pottenbakkerijen hoefden te worden vervoerd. Van het begin af aan lieten de pijpenmakers hun eindproducten bakken bij de pottenmakers. Een bezit van een eigen oven is voor de maker van zulke kleine producten niet rendabel. Daarmee is de pijpenmaker natuurlijk wel afhankelijk van de pottenbakker, hetgeen regelmatig de onderlinge relaties moeilijker maakt. Dat probleem is zo door de Goedewaagen ondervangen.
Stand van Goedewaagen op de keramiektentoonstelling in 1911
Piet van der Hem. Advertentie Goedewaagen
De kwaliteit, van oudsher een sterke kant van de Goudse pijp, krijgt steeds minder aandacht. De kleipijp raakt in Nederland meer en meer in onbruik. Niettemin bedraagt de productie in de jaren 1890-‘95 zo’n vijf miljoen stuks per jaar, ongeveer veertig procent van de totale Goudse productie die dan bij benadering dertien miljoen bedraagt. Het afzetgebied wordt uitgebreid met onder meer verschillende West-Afrikaanse landen, veelal Britse kolonies, waar de kwaliteitseisen minder hoog zijn. Nadat al in 1853 een afzonderlijke afdeling grof gebruiksaardewerk is opgericht, begint men zich vanaf 1918 ook toe te leggen op kunstaardewerk. De pijpenfabricage wordt voortgezet Vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw wordt het pijpenassortiment steeds kleiner en produceert men nog weinig voor de Nederlandse markt, maar voornamelijk voor de export en voor de souvenirmarkt. Concurrentie ondervindt
Gouda pijpenjongen 1918
men van de pijpenfabrieken van De Jong en Zenith. Na het goeddeels wegvallen van deze laatste nijverheid gaat men tot 1982 door met grootschalige productie
- 17 -
Goedewaagen, Shagpijp, zogenaamde ‘bierglasshag’, model 295, geproduceerd ca. 1890-1925
van gebruiksaardewerk, daarna valt het doek over deze illustere Goudse fabriek. In het verdere verleden, tot het midden van negentiende eeuw, voert de Goudse pijpenmaker een merkenbeleid Het fabrieksgeheim wordt angstvallig gekoesterd en geheim gehouden vvoor vo or de concurrenten. concurreenten. Rond het midden midd den e van die eeuw w wordt men mind minder nder krampachtig ig om bijvoorbeeld bijjvoorbeeld
hoogwaardigheidsbekleders te ontvangen. Zo vertelt Don Duco in zijn monografie over de Goedewaagen fabriek een aardige anekdote over het bezoek dat koningin Emma in 1897 samen met haar dochter
Wilhelmina aan de Goedewaagen fabriek aflegt. Pieter Goedewaagen wil ter ere van dit hoge bezoek graag de zilveren gildeschilden van het pijpenmakersgilde in zijn fabriek aan het hoge bezoek laten zien. Hij is van oordeel dat hij met het deze tonen van de eze historische stukken het belang van het vak dient. Goedewaagen dient da an ook een verzoek dan hiertoe in bij de ‘commissie van bestuur over de pijpenhandel en de pijpenfabrieken’ waarvan hijzelf ook oook deel
Pijpenmerkenbord, paneel, beschilderd. Datering: 1663-1869 Gesigneerd voorzijde: ‘W.J. Cornes’ (W en J ineen). Museum Gouda, inv. nr.
- 18 -
Gouds plateel Rond 1900 wordt in tal van plaatsen in Nederland sieraardewerk of plateel gemaakt, van Amsterdam, Den Haag en Utrecht tot Arnhem en Purmerend. Het woord plateel is afgeleid van het oudFranse woord platel, waarmee een platte schotel wordt aangeduid. Plateel is fijn (sier-) aardewerk dat na te zijn beschilderd een tweede keer wordt gebakken. Gouda kent in de twintigste eeuw tal van plateelfabrieken, maar de bekendste is toch wel de plateelfabriek ZuidHolland. De stad geniet op het moment van oprichting, 1898, al bekendheid om haar producten van klei en vuur, de kleipijpen en het grof gebruiksaardewerk. Voor deze producten bezit zij dan ook een goede infrastructuur. Vermoedelijk om die reden komt Egbert Estié vanuit Purmerend naar Gouda en sticht daar de Plateelbakkerij Zuid-Holland E.Estié & Co., beter bekend als de ‘Zuid-Hollandse en in de volksmond ‘Plazuid’ genoemd.
Hendrik van Beest (Giessen 1680 - Rotterdam 1772) Begrafenisschild van het Goudse pijpmakersgilde, een van set van twee. Zilver, gedreven; 35,5 x 28 cm. Inscriptie: ‘Gouda 1735’. Museum Gouda inv. nr. .a
uitmaakt. De twee zilveren schilden werden in vroeger tijden over de kist van een gildelid gehangen wanneer deze ten grave werd gedragen, een ritueel dat in Goedewaagens n ns tijd vrijwel in onbruik was geraakt. Het verzoek wordt niet e et ingewilligd, omdat men van mening e ening is dat de schilden niet bij een particulier a articulier bedrijf mogen worden getoond. d Een d. typisch geval van na-ijver? Een compromis wordt uiteindelijk gevonden door o de oor schilden te tonen in het stadhuis uis op de Markt, samen met de fameuze miskelk van Jacoba van Beieren die eveneenss afkomstig is uit de museumcollectie. Talrijke andere hoogwaardigheidsbekleders hebben de fabriek van Goedewaagen nog bezocht, vele bezoeken zijn tot in de details opgetekend.
Ovalen bord
Goedewaagen, een van de bekendste lange pijpen uit het assortiment, decoratie met Mercurius, stadswapen van Gouda, lengte 70,5 cm (geheel), geproduceerd 1867-1915. Uit overgenomen pijpmal Willem Begeer. Museum Gouda inv. nr.
Aanvankelijk laat men zich vooral inspireren door de welbekende fabriek van Rozenburg uit Den Haag. De eerste stukken die in Gouda worden geproduceerd zijn duidelijk geïnspireerd op de producten uit Den Haag, Utrecht en Purmerend. Vanaf 1900 wordt bij Rozenburg het zogenaamde ‘eierschaalporselein’ vervaardigd, verfijnd gedecoreerde en dun gegoten siervoorwerpen. De ‘Plazuid’ neemt
- 19 -
Servies ‘blokjesmodern’ cq ‘duizendjesmotief’, ontwerp Chris J. van der Hoef. Plateelfabriek Zuid-Holland, Museum Gouda, 1904, inv. nr.
de manier van decoreren over, maar deze wordt aangebracht op het veel goedkopere aardewerk in plaats van porselein. Later komen ook de Haagse plateelschilders zelf naar Gouda. Zij vervaardigen de zogenaamde P-decors, waarbij de P verwijst naar porselein. De nieuwe producten vinden gretig aftrek, later worden eigen decors ontworpen die zijn gebaseerd op bloemen, bijvoorbeeld irissen, tulpen, geschilderd op een veelal groene achtergrond. Deze vorm van decoreren wordt bekend als decor ‘Gouda’. Het Goudse plateel heeft daarmee zijn eigen identiteit verkregen. Hoewel in artistiek opzicht mag worden gesproken van een geslaagde onderneming, is de zakelijke kant van het ‘Plazuid’ verhaal minder gelukkig. De inbreng van Egbert Estié is hieraan niet vreemd maar het bedrijf weet zich in ambachtelijke zin goed te ontwikkelen. Onder zijn opvolger, Willy Hoyng die in 1908 aantreedt, transformeert de Goudse plateelfabriek in een industriële onderneming. De ambachtelijkheid maakt plaats voor een meer industriële benadering. Er vindt nieuwbouw van de fabriek plaats, nieuwe ovens worden geplaatst, maar
- 20 -
Atelier met decorateurs, ca 1910
bovenal wordt het productieproces vereenvoudigd: het handwerk wordt vervangen door het gebruik van ponsieven, waarmee patronen en decors simpel kunnen worden overgetrokken. De plateelschilders werkten aanvankelijk zelfstandig aan de decors, nu hoeven zij alleen nog maar vlakjes in te kleuren. Het
vakmanschap is daarmee niet meer nodig en het product is industrieel geworden. Twintig jaar na het begin is de ZuidHolland niet meer de enige plateelfabriek. Rond 1918 komen daar fabrieken als Zenith, Regina en Ivora bij, terwijl Goedewaagen zich daar nog eens vijf jaar later bijvoegt. Anders dan
de oudste fabriek komen de nieuwe sterren aan het firmament voort uit de kleipijp industrie. Uit economische overwegingen stappen zij over op het sieraardewerk waarmee ‘de Zuid-Holland’ zo succesvol is geworden. Zo groeit de Goudse aardewerkindustrie in de jaren twintig uit tot de belangrijkste tak van industrie in Gouda en neemt daarmee de plaats van de pijpennijverheid in. Eind jaren twintig, begin jaren dertig stagneert de plateelindustrie. Allereerst omdat in de jaren 1928-‘29 een staking plaatsheeft die ruim een half jaar duurt, waardoor de plateelfabriek Zuid-Holland een deel van haar afzetmarkt kwijtraakt. De staking begon op 28 augustus 1928 en werd pas op 1 maart 1929 beëindigd. Resultaat was slechts een geringe loonsverhoging. Daardoor en door de daaropvolgende economische crisis van 1929 wordt het dure handgeschilderde plateel onbetaalbaar. De fabrieken nemen hun toevlucht tot de glazuurspuit, het
gebrek aan grond- en brandstoffen komt de productie uiteindelijk stil te liggen.
Catalogus Zenith
zogenaamde crisisgoed. Als de economie rond 1935 weer aantrekt, komen de plateelschilders weer terug, maar steeds worden hun decors gecombineerd met spuitwerk. Het ‘Gouds plateel’ van de voorbije decennia is daarmee definitief geschiedenis geworden. In de Tweede Wereldoorlog wordt weliswaar nog enkele jaren doorgewerkt, vooral aan serviesgoed voor de bezetter, maar door
De ‘revolutionaire’ rol van de ZuidHolland wordt overgenomen door fabrieken als Regina, Goedewaagen en Flora. Deze laatste specialiseert zich volledig op modieus vormgegeven en gedecoreerd sieraardewerk. Andere bedrijven volgen dit voorbeeld, hoewel Regina en Goedewaagen in de jaren vijftig juist prachtige serviezen uitbrengen. Als directeur Hoyng in 1954 overlijdt, raakt de ‘Plazuid’ stuurloos. De nieuwe directie gokt op de productie van porselein. De gok valt verkeerd uit: rond het midden van 1964 de productie wordt stilgelegd, een paar maanden later wordt de fabriek failliet verklaard. De andere plateelfabrieken houden het wat langer vol, maar met het faillissement van plateelbakkerij Zenith in 1984 verdwijnt de laatste vertegenwoordiger van de roemruchte Goudse aardewerkindustrie.
Zenith, een van de laatste geproduceerde pijpentypen, ca. 1980-84. Museum Gouda inv. nr.
- 21 -
het door Bertelmans goede onderricht komt, weten wij niet, maar vanaf het daaropvolgende jaar zal de jonge Scheltema gedurende een vijftal jaren de koninklijke ondersteuning genieten. Helaas is van hem nadien weinig meer vernomen. Bertelman staat op dat moment in Gouda blijkbaar in aanzien als docent aan de tekenschool. Behalve tekenleraar is Bertelman een van de initiatiefnemers voor de oprichting van het Stedelijk Museum in 1874.
Mijnheer Bertelman: een hooge mate van bescheidenheid Als zoon van Dorothea Christina Kathman en de muziekpedagoog en componist Jan George Bertelman wordt op 16 maart 1821 Johannes Jacobus Bertelman in Amsterdam geboren. Jan volgt een opleiding aan de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten en ontvangt op twintigjarige leeftijd een
H.C. van Staveren, Portret J.J. Bertelman, pastel. Museum Gouda inv. nr.
Jan Bertelman: culturele spin in het web ‘Bij den heer Bertelman op het doek leren manoevreeren met marterhaarspenseel en tempermes.’ Dat neemt een aankomende kunstenaar, Hein Scheltema, zich op zeventienjarige leeftijd voor. Hij heeft zojuist een afwijzing op zijn aanvraag voor een koninklijke studiebeurs ontvangen. De jongeman hoopt dat
- 22 -
Bertelman hem beter zou kunnen ‘leeren schilderen (ook wat betreft karakteristiek, uitdrukking, stijl, enz.) dan de Haagse landschapsklodderaarskliek der academie aldaar.’ Van de Haagse School, waarmee wij naast de Amsterdamse impressionisten de Nederlandse negentiende-eeuwse schilderkunst tegenwoordig wel haast vereenzelvigen, moet het aanstormende talent blijkbaar niets hebben. Bertelman biedt hem aan voor niets les te geven. Of
Jan George Bertelman, 1835. Stadsarchief Amsterdam
diploma waaruit zijn bekwaamheid in het tekenen naar de klassieke beeldhouwkunst blijkt. Vanaf 1858 mag ‘Mijnheer Bertelman’ zich ook bevoegd tekenleraar noemen. Nog in hetzelfde jaar krijgt hij een aanstelling als ‘Stads Teekenmeester’. De ‘Stads Teekenschool’ is bijna 25 jaar eerder opgericht om de jeugd ‘welke zich tot eenig handwerk voorbereiden [...] in de gronden der Teekenkunst, ook naar Pleister- en Menschbeeld, en in de gronden
Het vaderlandsch gevoel Dat Bertelman bepaald niet kan worden vereenzelvigd met de Haagse School, is op te maken uit de brief van Hein Scheltema. Zijn eigen tekeningen en schilderijen bevestigen dit. Geen intieme landschapjes waarin het draait om de precieze weergave van de atmosferische gesteldheid. In plaats daarvan zien we drukke historische taferelen vol strijdgewoel, figuren in theatrale houdingen en dramatische lichteffecten. Het is de wereld van de schoolplaten. De onderwerpen van Bertelmans tekeningen zijn voor ons vaak niet eens meer duidelijk. Het lijkt vooral te gaan om de dynamiek en de massaliteit van de scènes. Het meest herinneren ze aan de bombastische woorden van een tegenwoordig volledig vergeten dichter, H. Meijer jr. die in 1818 deze regels schrijft:
J.J. Bertelman, kopie naar verloren gegaan fresco met apostelfiguur in kerk Stolwijk, ca. 1880. Museum Gouda inv. nr.
Moog ‘k in een’ welluststroom mij baden, Hier waar aan ‘s kunstenaars grootsche daden, Ik Hollands ouden roem herken’En, waar die roem zich fier ontwikkelt Voel ik, door de eigen kunst geprikkeld, Dat ik ook Nederlander ben .
Het is de tijd van ‘het Vaderlandsch gevoel’, zoals de titel luidt van een grote tentoonstelling ruim veertig jaar geleden in het Rijksmuseum. Daar waren kunstwerken te zien die uitdrukking gaven van dit patriottisme, gevoed door het opkomend besef van oorsprong en geschiedenis van het eigen land en daarmee van de nationale identiteit. Schilders als Pieneman, Isings, Kruseman, Rocchussen en vele anderen gaven dit gevoel mede gestalte. Bij hun werk probeert de Gouwenaar klaarblijkelijk aan te sluiten. Ze ademen een sfeer die wij alleen met wat ironie kunnen ondergaan: de sfeer van de standbeelden van nationale helden, die in Nederland pas zo laat werden opgericht, de tijd van de historische optochten, panorama’s en diorama’s.
De Tentoonstelling van Goudsche Oudheden Datzelfde groeiende historisch besef in de vorige eeuw is ook de drijfveer achter de manifestaties waarmee het 600-jarig bestaan van de stad Gouda luister wordt bijgezet. Op zaterdag 27 juli 1872 wordt in ‘Arti legi’ een tentoonstelling geopend, gewijd aan het verleden van de stad Gouda en haar bewoners. Bertelman was de spil binnen het organisatie-comité. Een oproep aan gemeentebesturen, oudheidkundige
der Bouwkunde’ te scholen. De oprichting van de school vindt haar oorsprong in de wetten op het tekenonderwijs van 1817 en 1829. Waar kunstacademies een opleiding tot kunstenaar beogen, wordt aan de tekenscholen onderricht in hand- en lijntekenen gegeven bij wijze van opleiding van toekomstige handwerkslieden: ‘deze school voornamelijk ingericht zijnde voor minvermogende ambachtslieden welke een beroep uitoefenen, tot hetwelk om een goed werkman te worden, de teekenkunst een noodzakelijke behoefte is.’ De opleiding duurt vier jaar, de cursus wordt afgesloten met prijsuitreikingen en een tentoonstelling van de gemaakte werken. Vanaf 1855 is de school gevestigd op de bovenste verdieping van het gebouw ‘Arti legi’ aan de Markt. Naast zijn werk als ‘Stads Teekenmeester’ heeft Bertelman overigens ook vele jaren les gegeven op lagere en middelbare scholen in Gouda. J.J. Bertelman. Kermis op de Markt van Gouda. Olieverf. Particuliere verzameling
- 23 -
J.J. Bertelman, ontwerp voor een wandindeling in het Stedelijk Museum Gouda in Arti Legi, ca. 1890. Museum Gouda inv. nr.
genootschappen, directeuren van musea en nog vele anderen om werk af te staan voor deze belangrijke expositie, wordt veelal positief ontvangen. Ook Bertelman zelf en de andere grote motor achter de tentoonstelling, de remonstrantse dominee Jacobus Nicolaas Scheltema, staan voorwerpen af. De pers schenkt ruim aandacht aan de tentoonstelling. Zo worden de bezoekersaantallen nauwkeurig in de krant vermeld: alleen al in de eerste week waren 1180 bezoekers de drempel gepasseerd. Als we de krantenberichten mogen geloven, is de tentoonstelling een groot succes. Na afloop besluiten enkele leden van het organiserend comité om een permanente expositie in te richten. Oftewel: een museum op te richten. Weer zijn het vooral Bertelman en Scheltema die een statement maken ‘dat het te bejammeren zou wezen dat de met niet geringe moeite bijeengebrachte gedenkstukken, bij het sluiten van de tentoonstelling weder verspreid wierden of naar de plaats van herkomst zouden terugkeeren
- 24 -
om daar opnieuw, soms in verborgen hoeken, te worden weggesloten.’ In dezelfde periode worden ook in andere Hollandse steden, zoals Leiden en Haarlem, vergelijkbare initiatieven ontplooid. Niet voor niets werd Stedelijk Museum de Lakenhal in Leiden in hetzelfde jaar geopend als het Goudse Museum. Het was de tijd waarin verschillende groeperingen in Nederland schande spraken van het geringe culturele en historische besef van de overheden. Het dieptepunt was natuurlijk de verkoop van het oksaal van de Bossche Sint-Jan aan het tegenwoordige Victoria & Albert Museum in Londen. Deze transactie was de aanleiding tot het essay ‘Holland op zijn smalst’ van Victor de Stuers dat in 1873 door de redactie van het tijdschrift De Gids werd geplaatst. Dit artikel is zo ongeveer synoniem geworden met bestuurlijke bekrompenheid. Het Stedelijk Museum Gouda wordt voor publiek geopend op de dag van het zilveren kroningsfeest van koning Willem III, 12 mei 1874. Er wordt
een commissie van beheer gevormd waarvan Scheltema de eerste voorzitter zou zijn en Bertelman gewoon lid. Uit de verslagen van de museumcommissie blijkt hoe belangrijk Bertelman ook hier als stuwende kracht is geweest. Toch wordt ‘Mijnheer Bertelman’ bij zijn overlijden op 31 maart 1899 vooral herinnerd als de tekenleraar die ‘tot het laatst bleef belangstellen in zijn kunst’. In het in memoriam wordt zijn ‘hooge mate van bescheidenheid’ geroemd die ‘bij hem den vorm aan[nam] van een bedeesdheid’. Niet lang na zijn overlijden neemt een viertal oud-leerlingen het initiatief om in zijn geest een fonds op te richten. De rente uit dit fonds dient om ‘daarvan te steunen on- en minvermogende leerlingen bij het ambachts-teekenonderwijs, opdat daaruit zullen worden bestreden de kosten van aanschaffing van teeken-benodigdheden voor toekomstige ambachtslieden te Gouda bij het vakteekenonderwijs aldaar gelijk wijlen Bertelman dit uit eigen beurs bij zijn leven placht te doen’.
SV Gouda 1907
De Goudse voetbalclubs Voor ons is het maar moeilijk voor te stellen dat volkssport nummer 1, voetbal, ooit een elite aangelegenheid was. Toch was dat zo. De eerste belangstelling kwam overwaaien uit Engeland tegelijk met een meer algemene belangstelling voor de Engelse leefstijl van de hogere klassen. Het verklaart de talrijke Engelse termen die tot op de dag van vandaag in het voetbal gebruikt worden, zoals corner, penalty, en ook de vele Engels aandoende namen van clubs. De officiële grondlegger van het voetbal in Nederland, Pim Mulier, was overigens een echt rijkeluiszoontje. Elitair is de oudste Goudse voetbalvereniging, Olympia (officieel: Goudsche Football & Cricket Club Olympia) aanvankelijk zeker. De club is al in 1886 opgericht - hoewel niet echt duidelijk is wanneer nu echt met voetbal werd begonnen. Ze behoort daarmee tot de oudste clubs van Nederland. Net als elders zijn aanvankelijk vooral leerlingen van de hogere middelbare schoolopleidingen lid van de club. Oorspronkelijk is voetbal ook uitsluitend bedoeld voor jongere jongens,
Souvenir krulpijpje ter gelegenheid van het 80-jarig bestaan van de voetbalvereniging GFC Olympia, 1961. Fabricaat Goedewaagen. Museum Gouda, inv. nr.
tot ongeveer vijftien jaar. Kinderen uit lagere klassen hebben veelal niet de tijd en ook niet het geld om lid te worden van een voetbalvereniging. De weinige vrije tijd die zij hebben wordt noodzakelijkerwijs vooral besteed aan het uitrusten van een lange werkweek. De leerplichtwet uit 1901 geeft jongeren van verschillende klassen meer de gelegenheid om naast de schoolopleiding ook een sport te beoefenen. Rond de Eerste Wereldoorlog wordt voetbal ook een bezigheid voor militairen,
om de tijd te doden tussen de momenten waarop daadwerkelijk gediend moest worden. Vele soldaten blijven na de diensttijd de sport beoefenen. Pas na de Eerste Wereldoorlog krijgt voetbal bredere aanhang onder de bevolking en wordt het elitaire karakter minder. Dat komt vooral door de invoering van de algemene arbeidstijdenwet, die de werkweek tot 45 uur beperkt en iedereen bovendien recht op een vrije zaterdagmiddag en zondag geeft. Hoe populair voetbal in Nederland wordt, blijkt wel uit het feit dat in tien jaar tijd tussen 1910 en 1920 het aantal voetballende mannen verdubbelde tot bijna honderdduizend. In die periode ontstaan in Gouda clubs als GSV (1913), VV ONA (in 1919 opgericht, Ontspanning Na Arbeid: de naam verwijst al bijna direct naar de genoemde arbeidstijdenwet) en de katholieke vereniging DONK (1920). Eerder ziet SV Gouda (1906) het levenslicht. Op het moment van schrijven is de CVV Jodan Boys (ontstaan uit C.J.M.V. JOngeren DAniel) de hoogst spelende Goudse voetbalvereniging. Het eerste
- 25 -
Kantine Jodan Boys op het terrein aan het Bloemendaal, ca 1945
elftal speelt op het niveau van hoofdklasse zaterdag amateurs, na zelfs in de topklasse te hebben gespeeld. De club begint haar historie aan de Bodegraafsestraatweg waar zich tegenwoordig het Olympia terrein bevindt. De andere genoemde verenigingen spelen op lagere niveaus. Een bijzondere loot aan de Goudse voetbalstam is ONA, dat gedurende vijf jaar als enige Goudse club ooit betaald voetbal speelt. Op 6 juni 1955 wordt op een rumoerige algemene ledenvergadering van de club in zaal ‘ Het Anker’ bij ruime meerderheid van stemmen besloten dat men aan het een jaar eerder ingevoerde betaald voetbal gaat deelnemen. In de eerste klasse B begint het goed met een 6-1 overwinning op Blauw-Wit. Er wordt ook gespeeld tegen roemruchte clubs als Haarlem en Heracles. Maar ondanks het goede begin kan degradatie naar de tweede klasse niet worden voorkomen. Daar zal men ook de volgende seizoenen blijven spelen. De periode aan het einde van de jaren vijftig mag de gouden tijd van het Goudse voetbal worden genoemd, want het lukte SV Gouda om liefst twee maal achtereen landelijk amateur kampioen te worden. Dat ONA in 1960 weer terugkeert naar de amateur regionen, is het gevolg van een door KNVB genomen maatregel om het betaald voetbal te saneren: teveel clubs kunnen de eindjes onvoldoende aan elkaar knopen, twee tweede divisies zijn in de ogen van de nationale voetbalbond wat teveel van het goede. Om te bepalen welke
clubs vanaf het nieuwe seizoen geen betaald voetbal meer mogen spelen, moeten acht clubs een onderlinge competitie spelen waarvan de vier slechtst presenterende clubs moeten terugkeren naar de amateur regionen. Het elftal van ONA uit 1954 De onderste drie ploegen per afdeling en de clubs die in 1959 als een amateurclub, maar op zondagmiddag laatste en voorlaatste in de eindstand stonden er wel duizenden mensen langs zijn gerangschikt zijn de klos. ONA is in de lijn. We speelden aan de Walvisstraat 1960 weliswaar als vierde van onderen op een heel karakteristiek veld met een geëindigd, maar moet op grond van de houten tribune. Onder die tribune zaten rangschikking als een na laatste in 1959 de kleedkamers. Doordat ik 26 keer toch aan de competitie deelnemen. De scoorde, was ik interessant voor andere bond lijkt de Goudse club niet goed clubs en ging ik na een jaar alweer weg. gezind, zo voelt men. Voetbal genoeg in Later ben ik teruggekomen bij ONA. Als de omstreken van Rotterdam, zo lijkt trainer heb ik er nog een paar jaar gewerkt de gedachte bij de K.N.V.B. En: het en ook toen weer met heel veel plezier.’ achterland van ONA is niet bepaald groot te noemen, hoewel het langs de lijn Goudse voetbalvelden figureren een paar aan de Walvisstraat regelmatig dringen maal in het boek Hollandse velden en is om de verrichtingen van de Goudse op de website van de fotograaf die het club gade te slaan. Het mag allemaal niet boek heeft samengesteld, Hans van der baten: de rood-zwarten eindigen onderaan Meer: zowel GSV, als de oude velden van in wat wij nu de nacompetitie zouden SV DONK bij de Julianasluis komen noemen en verlaat definitief het betaald daar voorbij. De foto’s verwijzen met voetbal. In het overzichtsboek 50 jaar een licht melancholieke ondertoon naar Betaald Voetbal verwoordt de spits-vooreen voetballeven dat alleen op de stille, één-seizoen Jan Nijman zijn ervaringen vroege zondagmorgen lijkt te bestaan. bij ONA als volgt: ‘ONA was en is een Die sfeer is er nog op vele plaatsen, ook in mooie club. Toen ik er speelde, stond er Gouda, in de polder tussen de weilanden een prachtig elftal met allemaal spelers op de nieuwe kunstgrasvelden van uit de eigen gelederen. Jongens als Adrie DONK, op het karakteristieke terrein Evengroen, Cees en Arie van den Berg, van ONA middenin de volkswijk Korte Bram Vat en Arie IJsselstein waren helden Akkeren maar ook op de velden van in Gouda. Zelf speelde ik bij Excelsior clubs als Olympia en Jodan Boys of in de toen ONA mij vroeg naar Gouda te parkachtige omgeving van SV Gouda. komen. De club besefte heel goed dat Ewoud Mijnlieff het niet alleen maar met de eigen spelers kon. ONA had nog echt het karakter van
Verantwoording Voor deze uitgave is gebruik gemaakt van de volgende publicaties: P.A.H.M. Abels, K. Goudriaan, N.D.B. Habermehl, J.H. Kompagnie (red.), Duizend jaar Gouda. Een stadsgeschiedenis, Hilversum 2002; D. H. Duco, Koninklijke Goedewaagen (1779-1982). Een veelzijdig ceramisch bedrijf, Leiden 1999; Hans van der Meer, Jan Mulder, Hollandse velden, Amsterdam 2004; E.M. Mijnlieff, ‘Mijnheer Bertelman’. Van Stadsteekenschool naar Stedelijk Museum, Gouda 2000; M. Verkammen, Frans van den Nieuwenhof, 50 jaar betaald voetbal. De complete geschiedenis z.pl. 2004. Voorts zijn de volgende websites geraadpleegd: www.goudanet.nl (d.d. 30 januari 2015); http://www.hansvandermeer.nl/projects/dutchfields(d.d. 1 februari 2015); www.goudsecanon.nl (d.d. 2 februari 2015); www.hetgeheugenvannederland.nl (d.d. 1 februari 2105).
- 26 -
Het leven in Gouda Onder de titel Het leven in Gouda verschijnen in 2015 en 2016 24 themanummers waarin het leven in Gouda in de afgelopen 160 jaar wordt belicht. De titels van de themanummers en de volgorde van verschijnen zijn onder voorbehoud. De volgende thema’s zullen in deze serie verschijnen. t Gouda vanaf het midden van de 19de eeuw t Wonen en groei t Geloof t Boerenleven t Monumenten t Geld en notariaat t Industrie t Markten t Sport t Beeldende Kunst t Opvoeringskunsten t Transport
t t t t t t t t t t t t
Eten en drinken Dialect Feesten Gezondheidszorg Nieuwkomers Eerste Wereldoorlog Tweede Wereldoorlog Middenstand Politiek en bestuur Drukkers en uitgevers Pijpennijverheid Gouds plateel
Om de de nummers nummers goed goed te te Om bewaren verschijnt er een verzamelbox. Deze verzamelbox iss verkrijgbaar à 12,50. Foto uit nummer 2; ontwerpschets nieuwbouwappartementen De Riddervelden op de hoek van de Ridder van Catsweg en de Bleulandweg
- 27 -
Gouda is in 1850 een stad met ca. 14.000 inwoners en een rijk verleden vooral in de late Middeleeuwen. Stadsarts Willem Frederik Büchner beschrijft de stad en maakt zich zorgen over de hoge kindersterfte. Hij levert zijn bijdragen tot verbetering in deze toestand. Velen zullen volgen en Gouda ontwikkelt zich tot de stad zoals wij deze nu kennen, met meer dan 70.000 inwoners met een gezondheid die de negentiende-eeuwse schrijver niet voor mogelijk zou hebben gehouden. Gouda ligt middenin het Groene Hart, op een kruispunt van water, weg en spoor. In deze eerste aflevering van Gouda wordt een beknopte inleiding tot de geschiedenis van deze bijzondere stad gegeven van ruwweg 1850 tot heden. Een aantal aspecten worden uitgelicht, van de ontwikkeling in de bebouwing en bewoning van de stad tot de teloorgang van de pijpenfabrieken, de opkomst van nieuwe industrieën en het plateel tot de stichting van een museum. De komende tijd zal in zeker 24 afleveringen de boeiende geschiedenis van de stad uit de doeken worden gedaan door een uitgebreid team van auteurs. Van de economische geschiedenis tot de voetbalclubs, van de kerkelijke gezindten die hier onderdak hebben tot de monumenten en de cultuur. Over de bewoners en ISBN 978-94 91268 92 2 anderen die haar gemaakt hebben tot de stad die het nu is in 2015. 9 789491 268922