Lees van links naar rechts (gewoon), maar ook andersom.
Weet je wat het woord ‘symmetrisch’ betekent? Nee? Zoek het dan op. Kijk nog eens naar de voorbeeldwoorden.
Je kunt een boek gebruiken, daar staan veel woorden in. Misschien zie je een palindroom. Je kunt het ook zelf gaan proberen. Begin met kleine woordjes, zoals ‘kok’. Maar het wordt leuker wanneer je probeert om langere woorden te bedenken.
Doorzetten
Je kunt de opdrachten zo kort mogelijk beantwoorden en het jezelf gemakkelijk maken. Bijvoorbeeld door bij opdracht 2 alleen kleine woordjes te bedenken.
Je kunt je ook meer inspannen en voor moeilijke woorden gaan. Dat kost meer energie (inspanning) en meer tijd. Maar je zult merken dat je je daarna ook veel lekkerder (voldaan) voelt, trotser op jezelf. En je krijgt (waarschijnlijk) meer complimenten.
Je kunt lezen van links rechts en andersom . In welke richting zou je nog meer kunnen lezen?
Lees de uitleg over palindroom en anagram nog eens. Denk aan de letters die je zou kunnen gebruiken bij een palindroom en anagram.
Zet elke letter van je naam op een apart briefje. Veeg de briefjes door elkaar en leg ze aan de kant. Probeer met de letters die je hebt een zin te maken. Die mag best een beetje gek zijn!
Lees de voorbeelden nog eens goed door. Maak er een ‘plaatje’ van in je hoofd. Vergelijk ze daarna.
Kijk steeds goed naar de voorbeelden. Bij een vergelijking kun je het volgende zinnetje gebruiken: zo … als … Iets is hetzelfde als iets anders. Bijvoorbeeld ‘zo groen als gras’.
Bij een metafoor kun je denken: het lijkt wel op …
Lees steeds het stukje uitleg door. ‘Even de neuzen tellen!’
Een neus is een deel van de mens, niet het geheel. ‘Nederland’ is: wij allemaal, alle 18 miljoen mensen. Dan wordt het lekker druk op het voetbalveld!
Hier mag je best een poosje over nadenken. Of het met anderen bespreken. Je kunt er vandaag eens op letten en je antwoord morgen opschrijven. 4
Denk aan een ding en wat die kan ‘doen’ zoals een mens iets doet. Kijk naar de drie voorbeelden. 5
Denk aan wat een mens kan doen dat bij een ding hoort. Bijvoorbeeld een machine: die ratelt, zoemt, geeft elektrische schokken, bromt, …
Of aan dingen die met het weer of de natuur te maken hebben. ‘Hij kwam als een storm naar binnen waaien.’
Wat zeggen de kinderen over taal denk jij ?
Je mag ook iets geks bedenken.
Ken je een taalgrapje?
Dat mag je ook opschrijven.
Welke 3 woorden passen het beste bij Denken over Taal en de Tipgever?
Bij welke les heb je
het meeste plezier gehad?
Waardoor of hoe kwam dat?
Welke les vond je helemaal niet leuk?
Leg uit waarom je het niet leuk vond.
Wat zeggen de kinderen over taal denk jij ?
Je mag ook iets geks bedenken.
Ken je een taalgrapje?
Dat mag je ook opschrijven.
Over welk thema zou je meer willen weten?
Bedenk 3 vragen die je over dit thema hebt.
Wat vond je leuker: alleen werken of samen met iemand?