8 x 100 jaar, honderd en verwonderd
1
COLOFON
De brochure ‘8 x 100 jaar, honderd en verwonderd’ is in oktober 2017 uitgegeven door het stadsbestuur van Sint- Niklaas in opdracht van de dienst Diversiteit, Samenleving en Preventie. Deze interviews zijn afgenomen door Sara Janssens, Gwendoline De Vogel, Jill Wilockx, Eline De Keulenaer, Lise-Lotte Verbeke & Christel Geerts. Het was voor ons allen een beklijvende en verrijkende ervaring waar we nog veel aan zullen terug denken. Door deze gesprekken te voeren viel het nog maar eens op hoeveel we aan deze generatie te danken hebben en wat we allemaal van hen kunnen leren. Omdat we zo dicht mogelijk willen aansluiten bij hoe de mensen het verwoord hebben en bij de sfeer van deze gesprekken willen blijven, zijn deze interviews uitgetypt in de spreektaal van de oudere.
2
8 x 100 jaar, Honderd en verwonderd. Sint-Niklaas kent een tiental honderdjarigen. Deze mensen zijn deel van de geschiedenis van onze stad. Zij hebben de bruisende 20ste eeuw van op de eerste rij meegemaakt. In kader van 800 jaar Sint-Niklaas werden er acht interviews afgenomen van honderdjarigen die gebundeld werden in deze brochure. Opgroeien in het begin van de twintigste eeuw was niet gemakkelijk. Ze beleefden koude winters en harde tijden. Ze werden geconfronteerd met de wereldoorlogen en de nasleep ervan. Ze moesten vroeg beginnen werken, hadden nauwelijks de kans om te studeren en leerden al snel voor zichzelf en voor anderen zorgen. We kunnen ons sommige aspecten hiervan niet meer voorstellen in deze moderne tijd. Toch wordt het duidelijk bij het lezen van deze interviews, dat hoewel het harde leven steeds een deel uitmaakte van hun bestaan, deze mensen ook manieren vonden om zich te ontspannen. Ze gingen dansen in de plaatselijke cafĂŠs, zagen de eerste films op groot scherm in de cinema. Werden geliefd en gaven liefde. Er werd altijd een manier gevonden om voor elkaar te zorgen. Ze zagen de wereld evolueren tot de snelbewegende maatschappij van vandaag. Ze zagen waarden en normen binnen de samenleving veranderen, legden de bouwstenen aan voor de maatschappij zoals we hem nu kennen. Ze gingen naar scholen die nu niet meer bestaan, zagen het straatbeeld veranderen tot de bruisende stad die we nu kennen. Kenmerkend in de verhalen van deze eeuwelingen is dat ze allemaal teruggrijpen naar het begrip “naastenliefdeâ€? waarin compromissen sluiten centraal staat. Deze brochure bevat de boeiende verhalen van acht eeuwelingen van Sint-Niklaas. Geniet mee van hun herinneringen en levenswijsheden en stap terug in het Sint-Niklaas van vroeger. Veel leesplezier, Christel Geerts, Schepen van Seniorenbeleid
3
4
Š stadarchief
5
Ludovica Vertenten “Elke dag 300 keren op de hometrainer”
Woont alleen op een appartement in de Hoge Bokstraat Geboren op 15 maart 1910
Je naam is Vertenten Ludovica, maar hoe noemden ze je vroeger? Wiske, Pittewies Je bent in Sint-Niklaas geboren? Nee, nee. In Nieuwkerken. In de Zeveneekhoek. En dan heb je daar je jeugd doorgebracht? Tot mijn drie jaar zal dat geweest zijn. Toen mijn moeder moest gaan verhuizen. Mijn moeder woonde zogezeet op nen hof van haar schoonouders en daar moesten wij dan naar school in Nieuwkerken. We konden nog niet naar school, want we waren allemaal te klein. Mijn oudste broer was maar een jaar ouder als ik.
mijn vader altijd maar ont effen en aant leigen waren tot als we weg konden. Zoda ze hun baas konden spelen van ons zijn ze ons komen halen. Mijn moeder was er niet, die was in Duitsland, die moest vertrekken. Die heeft nog ne foto gemaakt van onze gevieren. We waren alle vier in da scholeke en ze kwamen ons dan halen me ne vizlant.
Met hoeveel kinderen was u daar dan? Met vier. Twee broers en een zus. We zijn alle vier geboren op de Zeveneekhoek. En dan na den oorlog? Woonde je dan ook nog in Nieuwkerken? Neen. Ik zal het u uit gaan leggen hoe dat eigenlijk zat. We zimmen dan zogezeet van de Zeveneekhoek. Maar die ouders van mijn vader, die moesten mijn moeder nie ein omdat dat een sigarenmaakster was. Da was vaneigens een klasse te min. Dat was geen goed volk. Maar mijn moeder die had handen aan haar lijf, want die kost alles. Die heeft neig gewerkt. Vaneigens we waren daar, maar we konden daar niet blijven, we moesten gaan verhuizen. Omdat mijn vader nog altijd in den oorlog zat, dus we moesten verhuizen. Zij met haar vier kinderen. Ze kost da der nie houden. Dan zijn we naar de Vrouweneekhoek gekomen. En daar zijn we zogezeet dan naar school gegaan. In de Heistraat? Aan dat kerkske op de Vrouweneekhoek en daarachter was een scholeke. Dat weet ik goed, want we woonden zogezeet op den hoek van de Vrouweneekhoek. Nu staan daar allemaal nieuwe huizen vaneigens. Maar in die kleine huizekes, daar woonden wij. En ging je graag naar school als kind? Ja, maar ‘t is allemaal wreed ze, want ge moet het meemaken hé. We zijn zogezeet daar uit die school gehaald met nen vizlant. Omdat die ouders van
6
Een vizlant, is dat een lijkwagen, een stootkar? Nee waar ze mee trouwden. Dat was een kar met een peird. En hij zat op den boks en wij onze vieren zaten op die kar. Ik en mijn zuster moesten naar de Hofstraat. Dat was vroeger Sint-Charel. Daar moesten wij naar toe. En mijn broers moesten naar De Broedersschool, zodat we mekaar niet meer kenden, dat we die niet meer zagen of niet niemeer. En je bleef daar dan slapen op die school, dat was een internaat? Sint-Charel in de Hofstraat, in da poortje gingen we dan binnen. En als ge dan wat groter waart, ging je dan graag naar school? Dan moest ik al weirken. Want mijn vader die kwam dan zogezegd uit den oorlog, maar die had geen huis of niets. Die was alleen, dus zou mijn vader moeten betalen ein omdat we van Nieuwkerken waren, maar die kon dat niet. Dermee moesten wij alle vier naar Nieuwkerken. Naar ‘t rusthuis, het armenhuis, in de pastorijstraat. Der vanvoor in zogezeet.
7
Tot hoe lang ben je dan naar school geweest? Een jaar of veertien of zelfs dat nog niet? Nee dat was ik niet. Want ik was nog kind toen ik in Nieuwkerken zogezeet moest helpen. Toen moesten we vroeger allemaal wassen met de hand. De was van die rusthuizen. Dan moest ik op een bankske staan om aan de tobbe te kunnen wassen.
Wat deed je dan van werk? Op het fabriek. Waar ergens? In de Mercatorstraat, kousen breien.
En kreeg je dan wat goede zorgen zelf? Buiten het feit dat je hard moest werken. Waar sliep je dan, daar ook in dat rusthuis? Vaneigens, op het hoogste verdiep. Honderd trappen hoog. En had je daar goed eten? Boterhammen, wa pap. Hetgeen dat de oude vrouwkes kregen en de oude mannen. Een taartje en allemaal dat was niet? En op zondag? Als het eigenlijk niefjaar was dan kregen we een ei. En ne rozijnenboterham. Das alles dat ik geweten heb van eten. Vlees dat kenden wij niet. En toch zo kloek geworden op een ei en ne rozijnenboterham. Ik snap het zelf ook niet. (glimlacht) En hoe hebt u uw man leren kennen? Da was nen blokmaker en die ging alle dagen voorbij het rusthuis. Serieus, vaneigen die stond buiten al eens te kijken en ik ook. Azo zijn wij bij mekaar geraakt. Gewoon met te passeren en een babbel te doen. Omda ge van niet weet wer en content zijt da ge iemand ziet. En dan bent u getrouwd? Dan was ik zogezeet van de eerste maand aan mijn handen en voeten… Direct zwanger… Vaneigens ik wist van niet wer. Ik wist nie hoe da kinderen gemaakt werden, da wist kik allemaal niet. En waarde in het wit bij uwen trouw? En gij gelooft da? Content dak een zwart kleed had. Was dat toen nog geen mode om in ’t wit te trouwen? Jawel, maar ik had geen centen. Want als ik getrouwd was, ‘s anderdaags moest ik bij zijn vader gaan om een brood te kunnen kopen. Dak niets had. Dus dan kunde peizen hoe da ’k begost zijn hé. Ik had nog geen cenzen om een brood te kopen. En waar ben je dan gaan wonen toen je trouwde? In de Vrasenestraat, bij zijn zuster boven. Daar is onze Roger dan geboren. En ben je dan bij ene zoon gebleven? Dan ist bij ene zoon gebleven, ik moest gaan werken eh.
8
© stadarchief
Had je dan nog tijd om te spelen als kind? Spelen? Dat heb ik nooit gedaan. Wassen en bij de oude vrouwkes en mannen alles op gaan halen en wegdoen, dat heb ik gedaan.
En heb je dat altijd graag gedaan je werk? Ja, dat deed ik graag en we werden opgehaald met de bus. De bus van Meerdonk. Hoeveel jaar ben je getrouwd geweest, is uw man al lang overleden? Hij is gestorven in 1973 en we zijn getrouwd in 1932. En uw zoon, hoeveel kinderen heeft die? Twee, Patrick en Pascal. En hebben die al kinderen? Ahja vaneigens. Eline wordt 26 en Maxim 23. En hebben die al kinderen? Nee Dus je bent echt aan ‘t wachten op achterachterkleinkinderen? Ze zeggen altijd, ge moet blijven leven tot als ik een kinneke heb. Maar zij weet niet wanneer en ik ook nie zen. Dan is het uw kleinzoon die ik gezien heb in het stadhuis. Die zei dat hij met u naar Duitsland was geweest. Niet gepeisd dak het zou overleven. Zo veir in den auto. Dat is plezant eh. Mijn moeder is in den tijd dan naar Duitsland getrokken en die is daar beginnen werken. Die moest bij boeren gaan werken. En ik weet niet wat ze moesten onderhouden, varkens. Maar hoeveel da kan ik niet zeggen. Maar veel zen. En dat deed ze allemaal. En is uw mama dan in Duitsland blijven wonen? Ahja vaneigens. Ze kreeg geen nieuws. En zij schreef altijd naar hem (naar haar man), maar die kreeg die brieven niet. Van zijn ouders niet? Ja van zijn ouders. Vaneigens mijn moeder wist niets , ze had geen adres. En hoe lang woon je dan hier al in uw appartement? Hier? 19 jaar… Van 1996.
En hier woonde goed eh? Nou zit ik in mijn rijkemensleven eh. Ik heb niet veel eh, maar nu zit ik in mijn rijkemensleven.
Dus de succesformule of de toverformule kunt ge ons niet meegeven? Nee, ik kan het jullie niet meegeven, serieus waar.
En je gaat nog op de hometrainer? Ja dat is waar. Elken dag 300 keren. Met dees been tellen.
Wie doet de boodschappen? Dat doet ik zelf, maar met iemand van familiehulp. Ze zegt ook, ge moet mee gaan hé. Dan kunde al eens iets zien hé. Want nu ook met die euro. Dat luizengeld, daar kan ik niet mee werken. 20 en 10 da kan ik nie, kan er gene weg mee, ik kan er niet aan doen. Dat kan er niet meer in in mijne kop.
En u telt dat dan? Ahja vaneigens, hij staat niet meer vast en dermee moet ik dat doen. Driehonderd keer tel ik en dan kom ik eraf. Dan ben ik al in beweging geweest eh. Da telde zonder da ge da weet. U zei daarnet dat u nog bingo zijt gaan spelen? Jaja, in den Bond bij Berta (S-Plus). En dat doe je graag zo nog eens buiten gaan. Ja. Meestal is da me Mia (buurvrouw). Als onze Roger leefde dan kon ik mee eh. Dan kwam ik alle weken eens buiten. Hoe lang is Roger overleden? In 2001. In september. De schoondochter zit in het rusthuis zeker eh? Ja. En dan de vraag die ze u waarschijnlijk al duizend keer gesteld hebben: wat is nu uw geheim om zo goed oud te worden? Ik zou het niet weten, want ik zeg het ik heb niets gedaan dan werken. Want ieverangs naar toe gaan, da eed bij mij nooit gewest want daar had ik de cenzen niet voor. Ik moest maken dat ik er kwam. Maar je bent altijd een sterk type geweest waarschijnlijk. Als ze mij iets vroegen, dan heb ik altijd geholpen, dat zeg ik rechtuit.
Rekende het nog om telkens? Ja altijd. Rechtuit gezeet, dat kunde niet missen. Ge doet da zonder da ge het weet. En die van familiehulp die komen om de veertien dagen? Elke veertien dagen om boodschappen te doen en elken dinsdag om te kuisen. Ik heb da meske gevraagd: “Ge doet wa ge wilt maar één ding vraag ik u; dadde alle hoeken uitkuist.” Ik zeg meer vraag ik u nie, ge doe wa ge wilt. Vrijdag is mijnen dag, dat is mijnen beste dag. En wat doe je dan, afstoffen? Afstoffen en dweilen en ik pak ook den trap mee. En als ge nu jonge mensen, zoals bijvoorbeeld je eigen achterkleinkinderen, als je die goeie raad moet geven, wat zou je die dan meegeven van raad? Dat ze hun werk moeten doen en dat ze bij mekaar blijven, dat ze water in hunne wijn moeten doen langs weerskanten. Meer kan ik niet zeggen. Als ge langs weerkanten gene water bij u wijn kunt doen, kunde er nie komen éh..
9
Albert Van Raemdonck “De jaren die ik nu krijg, dat is allemaal bonus” Woont alleen in een huis in de Dalstraat Is geboren op 6 juli 1916
Ik heb 1 broer en 1 zuster, ik ben de oudste en we leven alle drie nog. Terwijl er in de familie overal al ene weg is, van mijn moeders broer en zuster. Mijn broer zie ik alle weken, mijn zuster als ik er naartoe ga. Die kan niet meer buiten, die heeft Parkinson in erge mate. Dat is geweldig hevig. Ze woont in het verzorgingshuis in Nieuwkerken. Ben je naar school gegaan hier? Ik heb nog in de kabaskesschool gezeten, dat was in de Kalkstraat. Dat is juist in de knik aan de rechtse kant als je van de Grote Markt komt. Dat is nu allemaal weg, dat is al veel jaren geleden ook. In het begin als ik daar naar school ging, begon de school om half 8 en ze duurde tot 11 uur, niet om half 9 hé. Ik ben tot 14 jaar naar school gegaan, maar op Tereken waren maar 6 klassen. Dus ik heb drie jaar in het zesde studiejaar gezeten. Wat was uw favoriete speelgoed vroeger? Tollen. Nonnen zeiden we in de tijd, met een tol. Een houten tol met een stalen pin aan zodat die goed kost draaien hé, en dan kletsen. Dat was met een koord en dan trekken. Dan draaide dat goed. Dat werd opgepakt en dan verder mee gespeeld. En banden hé, hoepels voor met te lopen met een stok. Dat was één van de grootste dingen. Ik had geen trottinet, want bij ons was er geen geld om een trottinet te kopen. Dat bestond al hé, maar dat was in vol hout. Dat was niet met banden zoals dat later was. Als je anders niet weet, was dat normaal. In die tijd waren dat maar enkelen die dat hadden. De meeste mensen hadden geen geld om dat te kopen. Ik had alleen een nicht en die was alleen thuis. Haar pa en ma werkten op het fabriek, maar haar pa was geen dronkaard. Dus, die konden voort en mijn nicht had een trottinet gehad en daar mocht ik soms eens opzitten. Wie waren uw ouders, wat deden ze van beroep? Mijn moeder was een breister en mijn vader was een klompenmaker. Mijn moeder heeft in de Mercatorstraat gewerkt, op Truweel heeft ze het langst gewerkt. Wij woonden op Klein Hulst maar we hebben er niet zo lang gewoond, tot ’24. In maart ‘24 zijn we naar de Knaptand gegaan. Toen moest ik nog 8 jaar worden, ik verjaar maar in juli. Dus als ik naar Tereken ging, was dat naar het derde studiejaar. Ik kon rede-
10
lijk vroeg lezen. Er waren in die tijd veel jongens die dan nog niet konden lezen. Voor ik in Tereken kwam, voor ik in het derde mocht gaan, moest ik eerst bij de meester. Allez, leest dat hier ne keer. Ik las dat tamelijk vlot en dan mocht ik binnen gaan. Ge gelooft het of ge gelooft het niet. Ik zat ik bij ene in ‘t school dat was in het vierde. Die vroeg altijd: durf je dat doen en durf je dat al. Als kleine gast durf je dat zeker en dan kreeg ik altijd straf. Maar zo’n straffe mannen waren dat he, dat hij 14 jaar was in ’t vierde en hij werkte al. Tot int vierde was hij geraakt. Dan kan je peizen wat voor studenten we waren. Door mijn schuld wast nu niet dat ik drie jaar in ’t zesde gezeten heb. Nadien zijn ze verslimmerd en dan hebben ze het 5de en het 6de samen gebracht en het 7de en 8ste jaar ook bij elkaar, maar dan was ik er al niet meer. Zo drie jaar bij elkaar, wat moet dat zijn voor een meester om in les te geven. Welk beroep hebt u uitgeoefend? Ik ben beginnen werken toen ik 14 jaar was. Ik ben heel mijn leven drukker geweest. De meester vroeg toen we 14 jaar waren: “Zijn er jongens, of is er iemand die geire drukker zou willen worden?” Toen begon ik te werken bij twee gebroeders, maar op ne gegeven moment hadden die ruzie, toen zat ik zonder werk. Tot september van dat jaar, dat was in het jaar ’50. De 28ste december van ’49 is mijne zoon geboren en de 1ste januari zat ik zonder werk want dan gingen ze uit elkaar. Mijn echtgenote was aan het doppen en ik viel ook op den dop. Dat was toen niet zoals nu he, nu krijg je 60%. Toen was dat een geijkte som die alleman kreeg, je mocht verdienen wat je wou, en dat was niet zoveel ze.
Dus we vielen alle twee op den dop, dat was een mager jaar ze. Dan zijn we aan het werk geraakt in Lokeren. Mijn baas die uit elkaar gegaan was, die had tegen mij gezegd: “Ga naar Lokeren, daar is een plaats vrij, die baas ken ik, geef mijn complimenten maar”. Met zijn complimenten ben ik naar daar gegaan. Die mijnheer zei: “Ik betrouw u wel, maar ge moet uw proef komen doen”. Ik heb die proef komen doen en ik heb daarna nooit meer zonder werk gezeten. Dan ben ik in Sint-Niklaas komen werken, waar ze die viewmasters maakten, die schijven die ze in apparaten steken in 3D. Ken je dat niet? Anders had ik er naar beneden gebracht. Zo heb ik duizenden schijven gedrukt, in alle talen, de 6 talen waren de geijkte talen: Engels, Frans, Duits, Italiaans, Nederlands en Zweeds. Dat waren de die, die we regelmatig moesten opdrukken, maar ik heb ook Hongaars gedrukt. Dat wil niet zeggen dat ik Hongaars spreek hé. Dat was in de Heistraat dat we begonnen zijn en dan zijn we naar het Industriepark gegaan en daar ben ik in pensioen gegaan, den 1ste januari 77. Nu de 1ste was ik 40 jaar thuis. Hoe oud zijde gulder? Ik ben al langer thuis dan gulder oud zijt, lacht. Hebt u kinderen? Achterkleinkinderen? Ik heb 1 zoon en 1 dochter. Mijn dochter wordt van de jaar 73 jaar. Ik heb een achterkleindochter. De kleine die ge nu ziet, wordt nu al 20 jaar he, ze is al 20 jaar geworden, verlee maand is ze verjaard. Mijn achterkleinzoon is maar 4 jaar, een lief baaske. Dat is de kleinzoon van mijn zoon, wij zijn een viergeslacht. (Toont allerlei foto’s.) Nu hebde gulder al veel van mijn geheimen opgeschreven he, lacht. Hier heb je zoon en dochter en de kleinkinderen er bij. Mijn kinderen hebben elk een kind, ze schillen maar 6 jaar. Hun kinderen schelen 14 jaar, eigenaardig he. Morgen is het de verjaardag dat ik soldaat werd, de 14de oktober. (Toont zeer mooie foto.) Ben ik niet oud geboren ze. Alle soldaten werden getrokken. Die fotograaf was zo ingesteld dat dat maar 5 minuten duurde. Het apparaat stond hier en daar stonden de voetsporen; je moest er gewoon gaan instaan en de focus was klaar hé. Wat is het geheim voor uw hoge leeftijd?
Er is er geen. Dat is allemaal dikke zever. De jaren die ik nu krijg, dat is allemaal bonus, er bestaan geen geheimen voor. Wat is uw grootste advies voor de jonge generaties? Goede raad? Ik kan niet mee met die jongeren. Ik weet niet wat die gedachten zijn van die jongeren. Ik kan wel mee, ik kan wel iets verdragen. Maar ik ken er niets van, van de jeugd. Ik heb er nog niet op gedacht. Ik hoop dat ze het goed doen, meer niet. Als er iemand trouwt, dan hou ik mijn hart vast. Als je getrouwd zijt of je gaat met iemand leven, moet je elkaar leren kennen. En je moet water in je wijn doen langs alle kanten, anders komt dat niet. Want ieder komt uit een ander huishouden en ieder wordt opgebracht volgens dat huishouden en dat kan helemaal anders zijn, dat weet ge nooit. Dat is alleen mijn mening, ik heb het ook ondervonden. Ik moest ook water in de wijn doen, maar mijn vrouw ook. De man is helemaal anders geschapen dan de vrouw en een ander mentaliteit ook en ge moet er mee overeenkomen. Ge moet niet lachen, het is de waarheid, dat is een moeilijke zaak. Je komt uit twee huishoudens en dan moet dat samenkomen. Hoe hebt u uw partner leren kennen vroeger? Ik heb mijn vrouw leren kennen in de stad Leuven, in een café waar ze dansten. In dat café op de Markt, waar nu De Drie Steden is, naast De Prater, daar omtrent was het. Nadien zijn ze in ieder café beginnen dansen. Daar heb ik mijn vrouw leren kennen. Ge moet rekenen dat ik gemobiliseerd was, in ’39, eind augustus, begin september. Ik kwam maar een keer naar huis per maand en ik ging dan ook eens dansen. Alle maanden kreeg je drie dagen, oprijden en afrijden, dat was 3 dagen. Had u hobby’s? Ik ben 62 jaar in de Koninklijke Harmonie Excelsior geweest, als klaroen, chef-klaroen. Ik heb ook nog een klein hobbyke gehad in den tijd, dat was postzegels verzamelen. Dat is weer iets. In ’81 zijn we naar Polen geweest met een nicht van mij die met een Pool getrouwd was. We zijn naar Polen gegaan en die wisten dat ook dat ik postzegels verzamelde. Die maakten allemaal dat ik postzegels had, ongestempeld hé. En eigenlijk mochte dat niet meebrengen van Polen naar hier, ongestempeld. Geld mocht niet buiten gaan. Van het tegendeel kregen zulder van mij allemaal postzegels en alle maanden stuurde ik naar 6 families een doos voedsel. Want je kon er in de tijd ook nog niets krijgen hé. Die waren er ook wel blij mee. Reizen deed ik ook geire, heb ik ook altijd geire gedaan. Alle jaren was ik weg. Ik zou geire een cruise gedaan hebben, maar mijn vrouw wilde niet. Het was altijd naar het zonnige zuiden, naar Italië of Ibiza. Hoe heet dat groter eiland van de Baljaren? Mallorca, daar hebben we ook een paar jaren naartoe geweest. In Ibiza zijn we begonnen en daarna zijn we naar Mallorca geweest, daar zijn we naartoe geweest tot dat ze hier binnen gebroken hebben.
12
Dan heeft ze niet meer naar buiten durven gaan, dan was het gedaan. Dat doet arig ze. Ge komt naar huis en ge kunt niet meer binnen, wa schilt er na denkte dan. Mijn militaire dingen hebben de inbrekers allemaal meegepakt. Da zat in een ijzeren kofferke, daar heb ik niks meer van. Van dat heb ik spijt. Peseta’s, Liren, Duits of zelfs Hollands geld, die overschotten hebben ze allemaal meegepakt. Dat vind ik niet zo erg, dat kan je terug sparen. Maar mijn militaire dingen, dat is spijtig. Enfin, er is niets aan te doen, het is al zoveel jaren geleden. Ik peis er nimeer op ze. Ik rijd gratis met de trein hé, omdat ik oud-strijder ben. Nu rijd ik niet meer vaak met de trein. Het is er precies in ene keer uit, ik weet ook niet. Ik peis onbewust. Ik heb over een paar weken een beroerte gehad, vijf dagen maar geduurd. Ze hebben gezegd: je zult er niets van over houden. Ik heb er niets van over gehouden ook, maar toch, je weet niet als je het onderwegen moest tegenkomen als je op de trein zit. Ik ben niet meer zeker. Als ge hier in Sint-Niklaas zit, ja dan weten ze aan mijne pas direct waaraan en waaraf maar op een ander. Er zit bij mijn pas bij wie dat ze moeten roepen ingeval als er iets schilt, maar op een ander… ‘t Is daarmee dat ik niet meer durf, ‘t zit in mijn achterhoofd. Ja, vroeger regelmatig, ik wist allemaal al goed wanneer de treinen vertrokken en aankwamen. Je zal er misschien om lachen, mijn hobby was, ik zal het zo zeggen, met de trein rijden, rondrijden. Zonder te kijken wanneer vertrekt den diene. Ik kwam in Oostende toe, wanneer kan ik terug voor naar Gent. Die dinge. Dan reed ik tot in Gent en van Gent kwam ik
terug tot in Sint-Niklaas. Voor den achtermiddag te vermijden hé, je zit hier alleen, tegen wie vertelde dan. Nu zitten we hier met vier, maar 100% zittekik alleen hé. Alleen mijn zoon die komt, die komt mij halen voor te komen eten maar dan zit je weer alleen hé. Zo een charmant gezelschap ben ik ook ni hé. ‘t Is daarmee dat ik blijf praten. Hoe breng je nu de dag door? ’s Morgens ga ik altijd iets drinken in de Prater, altijd. Wat zit je hier te doen de hele morgen? Ik doe mijn werk en als mijn werk gedaan is, dat is gewoonlijk rond 11u zo hé, dan ga ik. Ze kennen mij daar natuurlijk. Ik zit heel veel alleen. Ik heb geen kameraden. Als ik begin te eten, dan kijk ik naar de TV. Gewoonlijk kom ik naar huis om naar het nieuws te kijken. Ik heb nooit geen hongergevoel. Mijn eten, daar zorgen mijn kinderen alle 2 voor. Mijn dochter maakt soep voor mij en bij mijn zoon ga ik vijf dagen op de week eten ‘s avonds en die geven mij dan ook nog eten mee voor de dag nadien. Dus ik moet, warm maken, dat moet ik doen. Maar dat is het minste van de zaak. Ik zet het in de golf, in de microgolf, en dat maakt zeneige warm hé.
13
Jenny Pyl “Ik heb in mijnen hof neig gewerkt” °22/10/ 1913 +1/12/16 Woonde tijdens dit interview in rusthuis Heilig Hart
Waar bent u geboren? In Temse, op de Velle. Hoeveel kinderen hebt u? Ik heb vier kinderen. Hoe hebt u uw man leren kennen? Die kwam naar de Velle é. Mijn zuster die woonde in Belsele, en dan ging kik helpen bij mijn zus, die had me hare man een beenhouwerij. En dan ging die me zijn peird naar Antwerpen om te gaan verkopen en dan ging ik altijd helpen. Ze hadden ook een café. En mijn zus die kende hem hé, want die woonde der en die kwam der altijd. En dan vaneigest als ik naar mijn zuster ree, dan kwam ik die tegen, me zijnen triporteur. Hij ging in Sint-Niklaas werken, en die zag mij dan altijd. Maar ik wist kik van niets, ik ree altijd voort. Mee den tijd heeft mijn zuster een nieuw huis gekocht in die straat voor naar Lokeren te rijden en daar hadden ze ook nog een winkel en dan ging ik daar gaan kuisen hé. Da was toevallig recht over zijn deur. Dan kwam je hem nog meer tegen? Ja die zag mij der dan altijd awa, en dan zo hebben we mekaar leren kennen. En hij was zo content dat hij mij had, want hij zat der altijd alleen. En die winkel die dee kik dan nog altijd voort. Zoon: Ze is eigenlijk getrouwd in ‘39, maar daar is eigenlijk nog een ander verhaal aan vooraf gegaan. Mijn vader zat in Canada, zijn zusters zaten daar en die is daar dan ook gaan helpen. Mijn grootvader die was hier en toen zijn jongste zoon in den oorlog ging, moest mijn vader terug naar huis komen en dermee is hij terug gekomen. En dan was zij der toevallig rechtover in die winkel. En zo hebben ze elkaar dus leren kennen. Mijn vader was eigenlijk al in de dertig als hij getrouwd was hé. Hij was van 1904 en ze zijn getrouwd in 1939. En hoeveel kinderen heeft u? Vier. U bent ook eens naar Canada op bezoek geweest? Drie keer zelfs! Wat vond u daar dan van? Ah da was zeer plezierig hé. En ja, toen waren we getrouwd en ik ben er naartoe geweest… Altijd voor speciale gelegenheden.
14
En dan gingen de kinderen mee? Nee, die bleven thuis. Een van mijn kinderen was toen al getrouwd en dan zorgde die voor de andere kinderen. Die hielden dan ook de winkel open hé. Ze is fier nog hé? Zoon: Ge moogt gerust zijn! Heb je een advies voor de jeugd van nu? Altijd werken, bezig blijven. Altijd maar voortdoen. En in den hof geen pesticide gebruiken. Ik heb in mijnen hof neig gewerkt. Ik heb veel groenten in den hof gekweekt. En da was allemaal vers hé. Ik heb nooit naar de groenteman geweest en toch was er alle dagen soep. Er was een scholeke vroeger, rechtover waar da ik woonde, en dan kookte ik voor al die kinderen allemaal, die kwamen dan eten. Mijn moeder was ook een felle. We zijn begonnen mee een geit. En we hadden een groten hof, en daar stonden dan petatten op en nog van alles. Wat we ook nog gegeten hebben, das bierpap. En we maakten grof brood van ons eigen graan. Onzen oudste die kon een heel brood op eten. We hadden ook veel fruitbomen in den hof. Dat was allemaal hoogstam he. Veel appeleirs en pereleirs en mispels. Die moeten rot worden. Das een speciaal soort bes, lijkt wat op blauwe pruimen. Vroeger was toch een aardige tijd hé. Appels legden we in het wit zand in de kelder. We hadden een grote kelder he. Het viel voor dat we een varkske geslacht hadden. En onze petatten er in leggen dat ze niet zouden bevriezen in de winter dan allemaal. Die legden we dan in’t zout. Het biervat stond in de kelder, en toen moesten ze bier van het vat tappen met een kan in kelder. Nu is dat met een leiding naar boven hé. Mijn zuster die dan den beenhouwerij deed, die smelte het vet af en da gebruikten we dan hé. We hadden geen boter gelijk da ze da nu kennen. Ja, ik had een druk leven, altijd bezig gebleven. Mijn moeder zei altijd: “komt gij maar bij mij”. Wij hadden grote slaapkamers hé. En dan sliepen we daar hé, en mijn pit die sliep er ook altijd. En ‘s nachts kroop die altijd uit haar bed. We hielden die altijd int oog ‘s nachts hé. Dan deden wij alles wa,
haar wassen en haar kleren wassen. En haar in ’t oog houden hé. We willen u graag uitvoerig bedanken om al uw verhalen te vertellen, sommige dingen die kunnen we ons niet meer voorstellen hé. Ja, gelijk die Duitsers, die zie ik nog steeds voor mij. Ik kan die mij nog steeds voorstellen me hun geweer op de Velle. Mijn peter is gesneuveld in den oorlog. Ik heb die nooit niet meer gezien. Van den Eerste Wereldoorlog herinner ik mij niet meer veel, alleen dat we werden weggestoken, we werden verstopt hé. En dan heb ik mijn pit echt leren kennen, want da was eigenlijk een vreemde voor mij. Bent u fan van Greg Van Avermaet? Ja, das ne coureur hé. Dies van hier. Zoon: Ja, vroeger deden ze hier ook de Ronde van Vlaanderen hé, en dan deden we hier mee hé. Dan heeft ze hier op de fiets beneden rondgefietst. U doet veel actviteiten hier hé? De gymnastiek doe ik niet graag, maar de anderen dingen wel ze. En bingo en breien da doe ik graag. En fietsen en gaan wandelen hé. Da doe ’k ook graag. U hebt nog een goeie fysiek? Ja, da ’s waar, rechtuit gezeet. En ‘t zijn hier allemaal jonge mensen hier é. Maar ik voel mij hier wel thuis hé. Ik zit hier goed. Zoon: En nu zondag ist feest hé. Dan gaan we op verplaatsing. Want zaterdag is ze jarig hé, en we hebben een feest in Waasmunster.
16
Jenny: Ja waar de kinderen buiten kunnen spelen en wij zitten dan gezellig binnen. Zoon: Ma ze is geiren op tijd terug. Om zeven uur is ze graag thuis. Dan kan ze om acht uur in bed hé. Kijkt u dan niet naar tv? Neje, niet echt, alleen naar Blokken hé, voor nog veel bij te leren. Zoon: Maar tegen dan ’t Thuis is om acht uur, dan lig ze al in haar bed. Vroeger, dan bleef ze wel wakker tot tien uur, ma nu niet meer ze. Jenny: Op Blokken vertellen ze veel moppen, da we allemaal moeten lachen. En zondag komen de kinderen, en die gaan dan ook op tijd naar huis hé, want die hebben ook allemaal hun huishouden. En bingo,ja , da doen ik ook geire mee, dan krijgen we een koekske. En ‘t is hier goe, gelijk nu donderdag is’t feest, dan is’t stoverij mee frieten. Mee een glaske wijn, witte of rode. Zoon: Ja ze drinkt alle dagen haar glaske wijn. Jenny: Ik had da nooit van zijn leven kunnen peizen da ‘k hier nu nog ging zitten. Vroeger dan ging het efkes wa slechter, dan kon ik niemeer rechtzitten. Maar ik ben der door gekomen, en nu zit ik hier nog!
17
Madeleine Delagaye
“Als ik ‘s morgens wakker word, maak ik mijn kruis en ik bid voor ulder allemaal” °18/07/1910 +20/12/2016 Woonde tijdens dit interview in woonzorgcentrum Het Lindenhof in Belsele
Ik zen 105 Das knap he Maar een beetje, mevrouw, ik bid veel. En is da een belangrijke steun voor u als u zo kunt bidden? Dochter: ja. Mevrouw, als ik ‘s morgens wakker word, ik maak mijn kruis en ik bid voor ulder allemaal. Al van da ik 3 jaar was. En zou u ons is iets kunnen vertellen zo over dat u 2-3 jaar was, hoe was da bij u thuis? Was u met veel kinderen thuis? We waren met zessen, ik was de voorlaatste.
Bent u lang naart school geweest? Weet u dat nog, tot uw 14 of 16 jaar? Dochter: Tot haar 14 jaar. En wat heeft u nadien gedaan? Dochter: Pralines gaan maken. Pralinen he. En was dat in een fabriek of was dat thuis? Dochter: In een klein onderneming he.
Waar ging u dan naar school als u jong was? In de Gazelaarstraat. Dochter: In Antwerpen
Wanneer hebt u uw man leren kennen? Dochter: Wanneer hebde papa leren kennen? ‘18 – ‘19? Ge zijt in ‘19 getrouwd.
Ja, en ging u graag naar school als kind? Ik ging heel geire naar ’t school.
En wat deed die van beroep, uwe man? Dochter: In den bouw werken hé. Gevels.
Ja, en u was waarschijnlijk ook een braaf meiske? Ja, wij waren allemaal wel braaf.
En hoeveel kinderen zijn er dan uiteindelijk gekomen? Hoeveel kinderen hebt u? Drei.
Was er dan tijd om te spelen na de schooltijd als ge kind waart? Ja, als we dan mochten op de koer en daar koste we dan wat spelen. Dat was dan wat krap. Dat waren vanalle spellekes. En thuis, wat deed ge thuis zo als u klein was? Was er daar tijd om te spelen? Mevrouw, mijn ouders dat waren hoveniers. Dus die moesten hard werken waarschijnlijk? Ja, heel hard en we hadden een grote serre. Een grote serre.. en moest u dan ook al helpen thuis? Dochter: uhu Der werd niet anders gedaan. En deed u dat graag? Ik moest, mor ik werkte geire.
18
Wat moest u dan doen als u hielp thuis? Ahja, wa wieden. Ma os ma moest me niet commanderen, want ik wist alles.
En zijn er ook al achterkleinkinderen? Dochter: Ze heeft 3 kleinkinderen, 4 achterkleinkinderen. Ze hebben al zeker dikwijls aan u gevraagd: wa moete nu doen om 105 jaar te worden? Eh, wat is de formule? Alle dagen cola. En ook een glaasje wijn af en toe? Dochter: Minder. Vroeger, dronk je al eens een glaasje wijn? Maar goeie wijn he. Goeie wijn, ja natuurlijk. Goei pralines en goeie wijn. Dochter: Nu begint ze bier te drinken. Drinke gij ’s avonds een glaasje bier? Joa En dat smaakt u, ik zie het.
Zeg, en weet u wat u ons nu nog eens zou moeten vertellen. U hebt toneel gespeeld altijd he. Kunt u ons daar nog eens iets van vertellen, dat zou ik toch graag eens horen. He, bij welke groep hebt ge gespeeld? Bij welk gezelschap? Dochter: Vrolijke Vrienden, ze heeft die toneelgroep zelf opgericht hé. En euh, ze kon goed haar partituren zu. En in welk jaar was dat ongeveer? Dochter: Goh, ze is begonnen, geloof ik, als ze zo 7778 was. Dat waren schone tijden. En welke rollen heeft ze gespeeld? Dochter: Oh, ze moest de schoonste rollen hebben, want ze was altijd .. ofwel was ze een hofdame ofwel was ze de madame… Ze zocht altijd de beste rollen uit. En u hebt ook gezongen? Dochter: Gezongen? Ook hé. Ze is altijd bij de Katholieke Bond geweest. U bent dan ook in het bestuur geweest zeker he, van de Katholieke Bond? Altijd. En tot wanneer heeft ze in de Kongostraat gewoond? En hoe oud was ze toen ze naar de serviceflat gegaan is? Dochter: Ze was euhm, 99, juist 99.
Juist 99 toen ze naar de serviceflat gegaan is en nu zit ze hier 2 jaar, 1 jaar... Dochter: Nu zit ze in januari 2 jaar hier in het woonzorgcentrum en in de serviceflat heeft ze 4 jaar en half gewoond. Ze is dan met het ouderlijk gezin naar deze contreien gekomen? Dochter: Ze gingen die over de brug in Antwerpen, dan op het schip. Ze zijn gevlucht, eerst met paard en kar, en zo naar Toulouse. In Toulouse is ze naart school geweest he. Dus ze is gevlucht hé, dat zijn vluchtelingen van den Eerste Wereldoorlog. Ah, naar Toulouse. Heeft zij dan nog Frans gesproken? Ja, dat was .. dat was dialect hé. En dan met mij, omdat ik de jongste was en ik interesse had voor Frans. En na den oorlog zijn ze dan naar Antwerpen teruggekomen? Dochter: Daar heeft ze dan haar communie gedaan in Antwerpen. Dus haar ouders zijn dan eerst in Haasdonk gaan wonen, die hebben een stuk grond gekocht in Haasdonk toen. De grootste hof van Haasdonk was dat in die tijd. Dan hebben ze dat na jaren verkocht, zijn ze naar Eeklo gekomen en daar hebben ze een boerderij gehad waar dat de ouders ’s morgens vroeg de markten deden. Daar heeft ze mijne pa leren kennen in Eeklo, mijne pa was van Gent-Brugge. Zijn vader woonde in de Prins Karelstraat, mijn bompa woonde daar, en zo zijn ze in Sint-Niklaas terecht gekomen.
19
Yvonne Roels
“Altijd vroeg gaan slapen en nooit geen bier gedronken”
°6/6/1914- +18/02/2017 Woonde tijdens dit interview in woonzorgcentrum het Lindenhof in Belsele
Yvonne, u komt uit een groot huishouden hé, kunt u ons daar eens iets over vertellen? Van ons huishouden, die zijn allemaal al dood e. Ja, hoe was dat vroeger? Waar woonden uw ouders? In de Lindestraat. Ahja, daar neffens de Niko. En ge waart met 6 kinderen, zeker? Ja. Ja, en waar gingde dan naart school? Naar de school op Klein Hulst, Sint rochus. Ja, en waarde braaf int school? Ja ja. En met wat speelde u dan? Dochter: Met ne muilenboel. Ahja, ne muilenboel, met knikkers, met knikkers.. ne merreboel .. op uw krukken. Want dan zijde is neig ziek geweest om been he? Ja, tot ik mijn Eerste Communie had gedaan. Met uw krukken? Dochter: Ja, in den oorlog. Ja, ja kon ze veel leut maken? Ik ging met mijn krukken in de kerk binnen. En dan was dat zo ne stamp. Ja, dat was niet plezant. En hoelang hebt u met die krukken moeten lopen? Ja, ja toch nog voor wat jaren. Dochter: een jaar of 6. Amai, hebt u later ook last van uw been gehad Yvonne? Dochter: Nooit gene last meer van gehad, das een stijf been hé. Dat geraakt niets aan he. Dochter: En de doktoor, éh, had gezegd; ze moet het afzetten en der kwam just nen andere doktoor binnen die zei dat mag niet afgezet worden. Daarmee is dat been nog aan. Das nog stevig hé Schoondochter: En op de Niko hebde gij toch ook gewerkt hé ma?
20
Ja, als ze 14 jaar was hé, eerst naar school en dan bent u gaan werken op de Niko? Op Niko. En dan waarde 14 jaar, das jong he? Ja ja, daar werkte ik geire.. Dede dat graag? Op Niko? Ik werkte bij mannekes éh.
Maar als u dan een jaar of 18 waart hebt u uw Kamiel leren kennen? Ja, hoe ik die hem leren kennen dat weet ik niet..
Maar het was eigenlijk in de Lindestraat vooral Dochter: Dan is ze bij pit, bij haar moeder gaan wonen en dan had ze 10 velos staan.
Ja, hebt u een goed huwelijk gehad? Ja, Dat was ne brave mens.
En friet hebt u ook verkocht hé? Ja.
En was dat dan al een groot feest Yvonne als ge trouwde? Ma ge had dan wel al een schoon kleed? Nee, een grijs kleed. (toont foto, was zwanger)
En fruit ook zeker? En fruit ook. Dochter: En pekelhering ook.
En dan mochte niet in wit zijn omdat u in positie waart? Nee, nee, dan waarde geen maagd niemeer. Maar u hebt een brave man gehad? Ja, ja. Daar was e kik baas over. Ik waar den baas, nen brave mens. Maar hij zou ook al oud zijn, he Yvonne? Hij was 3 jaar ouder dan kik , dat was ne brave mens. Hij werkte op de fietsfabriek? Dochter: Bij Van Hove in de Nieuwstraat.
En dat was allemaal in datzelfde plaatske? Fietsen verkopen, frieten en vis? Schoondochter: Die ze zelf bakten in de oven hé.. Zoon: Dat was gene winkel, dat was eigenlijk een burgerhuis. Wat deed u in uw vrije tijd? Praten hé. Dochter: Met hun tweeën aan de deur, met de buren. Zeg Yvonne, en zo schoon dat u altijd zijt, altijd een schoon kleedke aan, schone bellekes, .. Ik heb wel 20 kleedjes hangen. En waarde vroeger ook altijd met kleedjes bezig? Ja ja. Dochter: Ja, en wij waren ook altijd schoon.
En waar was dat dan dat u fietsen verkocht, Yvonne? Schoondochter: In de Lindestraat.
Ge maakte die zelf? Nee, nee, Wieske maakte die.
En zag dat er dan uit als een winkel? Dochter: In het kommerke vanvoor. Zoon: Neeje, eerst aan de Antwerpsesteenweg.
Wieske Genet? En waar was dat? In de Lindestraat? Ja, dat was een klerenmaakster. Dochter: Die maakte mijn kleren.
© stadarchief
Van hove in de Nieuwstraat, een fietsenmaker? Ahja.. Ne fietsenmaker éh en ik heb er altijd verkocht.
22
En had u ook al zo’n schone bellekes en kranskes vroeger? Ja, khem altijd schoon bellekes in gehad.
En hoelang zitte hier al Yvonne? Hoelang zitte hier al in ‘t rusthuis? 15 jaar geloof ik, 15 jaar.
Yvonne, wat doet ge nu nog a ge, a ge hier nou zit, kijkte nog veel tv? Dochter: We zetten hem op om 17u en dan is ‘t naar zingen allemaal kijken. Tot 6 ure en dan moet ze naar bed.
En ete nog altijd geire cremekes? Ja ja. Schoondochter: Als we sebiet beneden gaan, heeft ze al een crème vast se.
En ging u dan soms naar het volkshuis hier vroeger, yvonne? Ja ja. Dochter: Gaan dansen. Dansen? Dochter: In ‘t Glazen Dakske. Ja, gaan dansen in ’t Volkshuis. En wat danste je dan vroeger? Vanalles. Onder meer de wals. Dochter:Tot voor een jaar of 6 heeft ze nog gedanst. (begint te zingen) .. dat is den eerste mei… Yvonne, en dan bent u natuurlijk al heel oud he, we vinden dat fantastisch en als ze vragen hoe komt dat, wat moet men doen om meer dan 100 jaar te worden, weet u dat? ‘K ben juist 102 Dochter: Vroeg gaan slapen, want ze ging altijd gaan slapen om 20u. Nooit geen bier gedronken. En hard gewerkt.
En alle dagen naar de cafetaria? Ja, ik hem niets tekort ze. Ik vind dat u nog goed uw klapke kunt doen. En dansen ook zo. Dochter: Gisteren hebben we ook nog gedanst, allez, met ne stoel hé. We hebben gisteren nog gedanst rond de bar, .. op den jukebox, hé, op den jukebox. (begint te zingen) .. daar bij die molen, die schone molen, daar blijf ik wonen als jij .. wordt mijn vrouw.. ik zien die molen.. Aan de molen heeft die mijn bloem geplukt e. (zingt weer) .. daar bij die molen.. daar wil ik wonen.. als zij iets wordt mijn vrouw.. Aan de witte molen, daar heet die mijn bloem geplukt. De eerste keer… En hoeveel kleinkinderen zijn er dan? Dochter: Ze heeft 7 kleinkinderen en 2 achterkleinkinderen. Ge hebt 2 achterachterkleinkinderen he. Er zijn nog 2 jongens en de een heeft 10 kinderen en de ander 2.
23
Maria De Jaeck “ik was een angstige allesdurver” Woont in woonzorgcentrum Den Dries te Sinaai Geboren op 3 december 1915
Mijn vader was smid, mijn moeder was een huisvrouw. Ik was enig kind. Mijn moeder is vroeg gestorven. Ik ben naar de basisschool geweest in Sinaai bij de zusters. Daarna moest ik op ‘t internaat aan de O.L.V.-Presentatie. Daar deed ik dan mijn onderwijzeresopleiding. Ik studeerde dan af maar ik vond niet direct werk, da was allemaal niet zo evident na de recessie van ’29. Er waren eigenlijk meer onderwijzeressen dan dat er scholen waren. Uiteindelijk vond ik een jaarke later wel werk op een basisschool in Lokeren. Ik fietste elke dag naar het schoolke waar ik les gaf, in Lokeren. Daar heb ik 12 jaar les gegeven, op een school van straatkinderen, ik noem die straatkinderen. De kinderen die iet of wat de goede ouders hadden, ouders met geld, die gingen naar een internaat. De kinderen van ‘t werkvolk zal ‘k maar zeggen, die gingen naar de basisschool. Dat waren allemaal minderbegoede, en die kinders die zaten op een externaat, en die werden allemaal verwaarloosd. Ik heb er voor gevochten om die kinderen waardering te doen krijgen, en da ’s gelukt. ‘T is nie voor niets dat ik dat ereburgerschap heb gekregen hé. Ik ben dan weg gegaan omwille van dat da te zwaar werd met de fiets. Ze hebben moeten liegen tegen die kinderen. De directie heeft dan gezegd dat ik op ziekteverlof moest gaan. Ma das nie waar hé, da stond zelf in de gazet da kik naar een andere school gegaan was. Op 1 maand tijd, nadat ik was weggaan, waren ze op school dus twintig leerlingen kwijt omdat ik weg was. Ik beminde zeer hé, ik zag die kinderen graag. Juist omdat ze verstoten werden. Das eigenlijk de basis van da ereburgerschap, mijn liefde voor al die minderbedeelde mensen. Da worden de mensen gewaar zen. Dus in Lokeren ben ik dan weggegaan omdat dat te zwaar werd met de fiets, dan ben ik naar de wijkschool gegaan in Sinaai. Daar hebben ze mij als directrice gebombardeerd. Ik werd daar directrice genoemd en ik wist het niet. Da was op Leebrug dan? Het schooltje van Leebrug? Ja, da was zo, een gediscrimineerde school é. Ja, dat heb ik gelezen in uw interview, je kreeg minder middelen dan de andere school. Maar u heeft daar tegen gevochten?
24
Ik heb daar tegen gevochten tot en met. Hier is een ergotherapeut die hier werkt, en das een oud leerlinge van mij. En die zegt tegen mij, Maria zegt ze: “Waar gij op die school in geslaagd zijt.. ge hebt gevochten voor die school, en das een goeie school geworden.” Ja da’s mijn leven geweest hè, mensen die verwaarloosd werden, uit die verwaarlozing helpen.
En dan die jaren dat u een jonge leerkracht was in Lokeren, had u dan nog vrije tijd? Wat deed u zo van hobby’s dan? Ik heb de Chiro gesticht. Daar heb ik ook een interview over gehad, da zit bij Etienne de Meester. Die is da hier komen afnemen. En die hebben over tijd hun 70 jaar gevierd hé. De Chiro bestond toen nog niet, wij hadden meisjespatronaat. En da meisjespatronaat, met twee onderwijzeressen waren wij daar, dat vonden wij een beetje saai. We hebben dat dan omgevormd tot de Chiro. De Chiro was dan toen pas ontstaan hé, en nu bestaan ze 70 jaar hé. Begrijp ik dat dan goed dat u ook leiding heeft gegeven aan de meisjes? Leiding gegeven in de Chiro? Maja natuurlijk! En waren er toen ook al van die uniformen? Eerst hadden we alleen een sjaaltje, waarop dan MP geborduurd stond. Pas na den oorlog in ‘45 hebben wij dan als leiding een uniform gekocht, een licht blauw bloes en een blauwe rok. Die stof zijn we dan moeten gaan vragen bij een madammeken in Sinaai, die thuis een winkel had met stoffen. Ik kende die goed, ik zeg: “Seg madam De Beul, zouden wij alsjeblief een beetje stof mogen hebben, voor een licht blauwe bloes?” Dan
Š stadarchief
25
heeft ze dat dan gedaan en een naaste heeft dan een bloes voor ons gemaakt, en een donker blauwe rok. De kinderen die dierven geen uniform dragen, ‘t was 1945, pas na den oorlog. Da kostte teveel geld voor die mensen hé. Want die stof da we dan kregen, da was echt oorlogsstof hé. Ruwe stof. Stillekes aan heb ik dan de Chiro verlaten toen ik wat ouder werd en dan hebben ze toch een uniform kunnen maken en dan konden de ouders dat betalen. Wat deden jullie dan juist allemaal met die meisjes? Ah spellekes natuurlijk. Nu zouden we dat volksspelen noemen. Da waren grote meisjes hé, dat waren geen kinderen meer. Die waren al 18-19-20 jaar die der deel van uitmaakten. Da was goed ze, de Chiro. Waarom wou u zou graag die Chiro stichten? Omdat het meisjespatronaat ouderwets aan het worden was. En de Chiro da was iets nieuw hé. We zijn dan me twee naar Gent getrokken om informatie in te winnen en voor te leren wat dat da was de Chiro, en das dan gelukt hé. Ze waren ons daar dankbaar voor die meisjes. En woonde u toen in die periode nog bij u ouders, Maria? Ja, mijn moeder is vroeg gestorven. Ik ben bij mijn vader blijven wonen, maar ik was vrijgevochten. Mijn vader was geen baas over mij. Ze zeggen ik deed mijn verlangen, mijn roeping zal ik het maar noemen. Ze hebben mij dan in de politiek gedwongen. Eigenlijk gedwongen ze. Da was toen met de fusie. Ik zeg allee wat kan ik nu op die lijst gaan doen? Er waren toen over de drie duizend stemgerechtigden in Sinaai.
26
En na de fusie met Sint-Niklaas over de dertig duizend. En this daarom da ik ja zei. Ik wou ze eigenlijk content stellen. En ik was er toch rap in ze. Dan hebt u het OCMW en de gemeenteraad gedaan? Met de stemmen die ik haalde had ik recht op een schepenzetel. De gemeentesecretaris die kwam tegen mij zeggen, Maria zeitem, het minste da ze u moeten geven, en da gij moet aanvaarden, dat is een mandaat in de raad van het OCMW. Da beviel mij nog, das sociaal hé. Ik ben dan zes jaar lid geweest in het bestuur van het OCMW. Ik heb toen 143 mensen aan’t werk geholpen. Hebt u daar goeie herinneringen aan , aan die periode? Ja, ik heb goeie herinneringen aan de politiek. Ik zat in de gemeenteraad maar ik hield mijne mond nie hé. Ik was een angstige alles durver. Ik was altijd angstig om iets te doen, ik dacht altijd, da kan ik nie aan. Maar ik dierf het aan omdat ik het toch wou proberen. Das eigenlijk nen angstige allesdurver. En ik ben da nog ze. Daarom dat u zegt van, ze hebben mij der een bee tje ingeduwd. Ja, ik wilde helemaal niet in de politiek. Maar om dat ik dacht dat ik er toch niet ging in geraken, heb ik het toch geprobeerd. En ik was er rapper in dan dak dacht ze. Ja je was populairder dan je verwacht had.
Als je zo 100 jaar bent, veel mensen zeggen dat wel dat is een streefdoel, hoe is dat volgens u bij u gelukt om 100 jaar te worden? Ghoh daar heb ik nooit op gepeinsd. Ge hebt geen geheim dan? Ghoh ik heb altijd gewerkt voor mensen, voor minderbedeelden, en da is mij gelukt en daardoor ben ik bekend geraakt op groot Sinaai. En op ne zekere keer ben ik honderd jaar geworden hé. Ik heb kik daar nooit op gepeist, aleja, ge peist daar wel over hé, maar echt een streefdoel, da was het nu niet. Ik vergeet da nu nog dak al honderd jaar ben geworden. mijnen dokteur heeft em nekeer kwaad gemaakt, ze hebben die 100 jaar hier gevierd, en das vermoeiend hé, want u lichaam is ook honderd jaar hé. Da was hier een begankenis. Ik was ziek. Den dokteur zegt dan: “das vermoeidheid hé”. Van da te vieren. Dan is hij gaan zeggen aan het personeel: “vergeet niet dat die mens haar lichaam ook honderd jaar is hé”. Ahja hé, ik vergeet da nu nog ze. Ma ja, hoe worde honderd jaar, ik weet da niet ze. Je hebt niet specifiek op je gezondheid of beweging gelet? Nee, ik deed voort tot het laatste. En ook niet speciaal gezond gegeten. Wat is uw lievelings gerecht? Ghoh, ik eet eigenlijk nie graag. Nee. Deze middag ook weer, ik moet dan geen eten hebben. En da was altijd zo, ik verteerde slecht. Ik at niet veel als kind ook niet, nooit graag gedaan.
Als je zo kijkt door de jaren heen, wat was voor u dan de grootste verandering die plaats gevonden heeft? Ghoh da weet ik niet, ik heb er niet op gelet. Ik mis van vroeger wel de relatie met u geburen enzovoorts. Da was helemaal anders, ze waren vele liever. Nu zijn ze veel te egoïstisch, da ze het zelf maar goed hebben. Maar toen nie hé. ’s Avonds zaten wij buiten aan de deur om gezellig te praten met elkaar. Ja da vind ik wel spijtig, maar de jeugd is anders hé. De jeugd houdt niet van het verenigingsleven. Nee, ze doen wel iets maar ‘t is anders, de jeugd is anders hé. Die doen wel iets voor de gemeenschap, maar ‘t is anders. Wij moeten da niet tegenwerken hé, wij moeten de tijd zijnen tijd laten gaan. Alhoewel de jeugdbewegingen in Sinaai dat blijft poplulair hé. Ja, maar de volwassenen bewegen nie. En het bestuur van de Katholieke Vrienden voor Gehandicapten, das ook kapot aan ’t gaan hé. Als we nieuwe bestuursleden nodig hebben, dan vinden we die niet. Da bedoel ik dan met het verenigingsleven. Ja ‘t is zo hé, elke tijd heeft zijn waarde zal ik zo zeggen. Moest u een woordje van advies kunnen geven aan de jeugd, wat zou u dan zeggen? Dat ze moeten goed zijn voor de anderen, dwars door alles. Liefde voor de mens, da worde gewaar ze.
27
Albertus Aelbrecht “Ik heb mijn eerste dochter zien geboren worden” Woont in serviceflats De Dome Geboren op 29 augustus 1917
© stadarchief
Bent u in Sint-Niklaas geboren? Ik ben hier niet weggeweest van Sint-Niklaas. Alez, ge moet weg als ge soldaat wordt en dan breekt den oorlog uit en dan moete ook weg hé. Maar voor anders, Sint-Niklaas: de Sint boven hé.
Waar hebt u gewoond bij uw ouders? Wij woonden in de Paddeschootdreef, waar dat da kasteel staat, ik weet niet of dat er nog staat. Helemaal vanachter in die dreef. Nu is dat een straat maar in dienen tijd was dat een dreef hé. Met bomen en alles, en teneinde die dreef, daar stond dat kasteel Paddeschoot. Daar lag een grote vijver rond hé. En die baas van dat kasteel liet van voor in die dreef tien huizen bouwen. Langst weerkanten vijf. Dan moeste sjans hebben voor daar een van te krijgen hé. Dan hadde die huizen, en dan een blokkade, daar metste ze vier kolommen en daartussen waren de hekkes. Dus er kon niemand meer door hé. Daarachter woonde een hovenier, een vrouw, en die hadden hun tuin tot aan die vijver van het Paddeschootkasteel. Daar was een grote kwekerij, en daar ging ik dan elke dag werken na mijn werk om mijn boeken te kunnen betalen hé. En dan het jongeren leven, op mijn 14 jaar gaan werken, als ik vijftien jaar was en het begon zomer te worden, en de braambessen werden rijp, dan ging ik ‘s morgens vroeg de bossen in, daar in Puivelde hé, en dan ging ik die plukken, en dan naar de school en dan ging ik die verkopen hé. (lacht)
28
Had u een grote familie? Een grote familie? Als mijn moeder gestorven is zijn der tien kinderen achtergebleven, en ik zen den enigste overlevenden. Der is anders niemand niet. Was u dan de jongste van de tien? Neeje neeje, ik was den achtsten. En dan had ik nog een zus, die kwam achter mij, en ten daarachter nog een broerken, mor die is dezelfden dag gestorven als mijn moeder. Da was dien tijd, ik weet nie of ge da van zen leven horen vertellen hebt, toen was der kinkhoest hé, en wie da in dienen tijd kreeg, die overleefde da niet. Zo ver waren ze nog niet in de medische wereld. En voor het leven te kennen, van een huishouden van de negen die dan overbleven, mijne vader die was van ‘s morgens vijf uren weg tot ‘s avonds negen uren. De rest trekt ulder plan. Daar kunde nen helen roman van schrijven. Da kunde nie vertellen. Hoe oud was u toen u moeder gestorven was? Zes jaar. En mijn moeder was 42 of 43 jaar. En begint er maar aan hé, das gelijk een nest cornelen, en den baas die maakt hem hé, en alle man moet luisteren. Wie da daar den sterksten was, naar die moeste luisteren hé. En wij moesten maar volgen hé. Den oudsten was den baas. Als hij dan wegtrok, want die zijn allemaal niet thuis gebleven hé, dan was den anderen den baas. En da was een mesken, en die trouwden dan ook enzoverder hé. En daar moet ge dan een huishouden van maken hé Wanneer bent u beginnen werken? Als ik verplicht was om te gaan werken was ik veertien jaar. Ik kwam op mijne veertiende verjaardag van den trap, mijn vader werkte ook niet meer, hij was te oud, en hij zat beneden zijn pijpke te roken en twas mijne verjaardag hé. “Ah manneken, gelukkige verjaardag hé”. Ik zeg “Ah pa, merci”. “Hoe oud worde nou?” Ik zeg: “Da weete gij toch?”. “Ahja ik weet da wel maar gij weet het toch ook hé?” en dan begon hij te lachen. ‘t Is vandaag donderdag zeitem, nou gadde gij vanaf vandaag zoeken achter werk, en de volgende week maandag moete gaan werken. ‘t Is gelijk waardadde terecht komt, maar ge moet er iets aan doen.
© stadarchief
Ik wou eigenlijk op het stadhuis op een bureau gaan zitten. Maar ik kwam uit een huishouden en dan hadde geen kansen meer.
Zo dus; van hier naar daar lopen, en dan geraakte ik aan het werk bij Nobels-Peelman hé. Ik weet niet of ge dat nog kent. Daar heb ik dan een paar jaar gewerkt. En dan begint het hé, ge komt in een andere wereld hé, een wereld dage nie kent. En dan begint het te draaien hé. Hoe komt het dat ik dingen niet weet dat een ander weet? Dat ik dingen niet kan die een ander kan? Ik wou eigenlijk graag op de zee werken. Maar mijn vader die moest daarvoor tekenen en da was gene waar ze. Ahja, want als ge veertien zijt en ge gaat werken dan brengde geld binnen hé. Maar als ge op zee zat dan wast voor te leren en da bracht niets binnen hé. Wat hebt u dan gedaan van werk? In de fabriek op ’t Brugsken, daar werkte ze in twee ploegen, van ‘s ochtends vijf uur tot één uur ‘s middags. En daarna ging ik nog bij den hovenier werken, bij ons geburen, vier uur of vijf uur lang. Wat ik daarmee verdiende, daar ging ik mij boeken voor kopen. Daar moest ik dan uit mijn eigen uit leren hé. Lezen en nog eens lezen. Want er was geen enen die u een handje toestak hé. Ik stond alleen op de wereld voor zoiets ze. Dan heb ik een keer of twee het geluk gehad dat ik kennis kost maken met een schoolmeester en die heeft dan een tijd zaterdag achterdenoens voor mij een paar uur vrijgemaakt en die gaf dan raadgevingen over wat ik moest leren en studeren hé. Ik zal u het volgende gaan zeggen hé. Ik heb dat gedaan zo geleerd, tot als ik achttien jaar was. Dan moest ik naar de keuring voor soldaat te worden hé. Voordak naar die keuring ging, zei die schoolmeester tegen mij dat ik eerst een aanvraag moest doen in Antwerpen voor een examen. Op de Italiëlei was een internationale school in dien tijd hé. Daar ben ik dan naartoe geweest. Maar ik mocht er niet leren, want ik was niet ingeschreven. Op de moment dat de examens gegeven werden, moest ik komen en dan moest ik tussen dien hoop leerlingen mijn examen afleggen. En wa denkte? Van die studies die ik zelf deed, daar haalde ik mijn punten allemaal mee. In de internationale school. Maar ik kost geen diploma of getuigenschrift krijgen, want ik was er niet naar school geweest. Toen ben ik ene keer naar het stadhuis geweest, en die hebben dan gebeld naar die school.
30
Hoe hebt u uw vrouw leren kennen? Ik heb eerst twee mobilisaties meegemaakt en dan achter den tweede mobilisatie dan kwam ik thuis en dan ben ik achter mijn vrouw beginnen lopen, maar wij kenden mekaar al hé. We kenden mekaar al vanaf dak zestien jaar was, door kameraden van haar en kameraden van mij en zo komde mekaar tegen hé. Dan vroeg ik haar of ze al eens naar de cinema was geweest. En zo gebeurd da hé. En dan om den duur heb ik haar gevraagd om eens mee te gaan dansen, en zo leerde mekaar kennen hé. En weet u nog waar dat jullie gingen dansen? Da weetekik nog neig goed, maar da zulde nu niemeer kennen. Da was in de Dalstraat, aan de Onze-Lieve-Vrouw Kerk, dan komde uit op de Hofstraat é, en teneinde van de Hofstraat was een fabriek, waar nu die serviceflats allemaal zijn hé. Daar stond een fabriek en ernaast daar was een grote ruimte en daar hadden ze een danszaal van gemaakt. Da was twee keer per week. Zaterdag en zondag was da daar te dansen. Dan moeste rap zijn voor der binnen te geraken van ‘t volk dat er naar toekwam hé. Mor den eerste tijd mochten we der nie over spreken hé, da was nie waar hé. Toen gingen we trouwen, want zo blijven leven da kost niet. Op een morgen ging ik naar het stadhuis en dan ging ik vragen voor te trouwen. Da was in 1939. Ja het was allemaal goed, maar zeiden ze, de trouwboek van u ouders. Die moesten ze hebben. Maar mijn vader gaf den trouwboek nie af, want hij wist, als hij die meegaf dan kwam ik op ‘t stadhuis en dan werd alles getekend en dan ging hij niets meer te zeggen hebben hé. Zo dus dan heb ik ‘s nachts die kast moeten openbreken voor dien trouwboek te kunnen krijgen, die moest ik stelen hé. In mijn eigen huis. ‘s Anderendaags ben ik naar het stadhuis gegaan en dan is ’t allemaal getekend en geschreven. Toen ik weer thuis kwam zei ik tegen mijn vader: “Op dienen datum ga ik trouwen, das beslist.” Dan was u 22jaar? Ja, maar da speelde genen rol in dien tijd hé, dan mocht gij nog zo oud zijn als ge wilde, de vader speelt den baas. En mijn pa, da was den baas zenne. Maar hij heeft er zich bij moeten neerleggen hé. Dat was wel een moeilijk moment voor mijn pa. Hij had zijn pijp op tafel gelegd en hij had zijn hoofd er naast gelegd en hij had geweend. Dat had van eigen geen enen van ons gezien, maar toen hij van de tafel ging, was het den oudsten die da wel gezien had. Die wilde niets zeggen. Maar de vader kwam vanachter de tafel en hij ging op den hof en hij ging een dweil halen, om de tafel af te kuisen. Allemaal zonder één woord te zeggen. Hij zweeg, maar wij dierven ook niets zeggen hé. Dan heeft hij er zich bij moeten neerleggen. Hij is naar het stadhuis moeten gaan en hij heeft moeten tekenen.
En toen konden we trouwen. Dat zijn andere levens als nou hé. Da zijn dingen diege beleefd hé, maar da kunde aan niemand nie vertellen als ge er niet zelf bij zijt geweest. Da zijn dingen die ge zelf moet meemaken anders weete da nie hé.
© stadarchief
Waar woonde u dan met uw vrouw?
Als we getrouwd waren woonden we eerst bij mijn schoonouders in de Schoolstraat. Die hadden genen hof hé. Nadien zijn we verhuisd naar een einde verder de straat in, daar was wel nen hof. Die kwam uit op het zwembad. Daar hadden we een groten hof. Mijn kinderen zijn geboren in het huis van mijn schoonouders. Ons Jeannine was eerst, da was de eerste geboorte en daar moest ik mee helpen. Ja, daar was niets aan te doen. ‘t Was nog sperperiode hé, ons Jeannine is geboren in ’40, dan was het nog oorlog. Dan ben ik ‘s mor-
gens om vier uur de straat op gegaan, om naar de Peperstraat te gaan waar ik dan onzen dokter kon bellen. Hij zei: “Ga maar naar huis, als ge thuisgeraakt, ik kom direct. Het eerste dage nu moet doen is u handen wassen, en u vrouw op de wc emmer zetten”. Een uurke nadien was hij der maar ze. Dan kreeg mijn vrouw weeën en dan moest ze in haar bed gaan liggen en dan heb ik moeten helpen met haar benen vast te houden en zo. Ik heb mijn eerste dochter zien geboren worden. Waar houdt u zich nu zoal mee bezig? Ik ga elke dag wandelen naar het kerkhof, en daarna vul ik wat kruiswoordraadsels in en dan lees ik de gazet, en dan is het tijd voor het middagmaal hé. Daarna rust ik een uurke en dan kijk ik gewoonlijk wat tv of ga ik eens kijken wat er zich allemaal afspeelt in de cafetaria en zo gaan de dagen voorbij hé. Wat is het geheim voor uw hoge leeftijd? Ge kunt veel doen hé, maar da helpt geen sikkepit. Ge moet da krijgen. We hebben wel veel groenten uit het veld gegeten. Die hebben we lang gebruikt voor in onze soep hé. Heel gezond was dat. We zijn eigenlijk nooit ziek geworden hé. Ik eet elke dag twee walnoten en das goed voor de hersenen hé. Maar da is ‘t niet ze. Als ze hierboven zeggen “Ge hebt hier lang genoeg rond gelopen, trap het maar af”, dan is ‘t gedaan hé. Ik maak mij geen zorgen meer over morgen, ik leef vandaag.
31
Adrienne De Maesschalk “Je parle tres bien le francais que le flamand” Woont in woonzorgcentrum Ten Berge, Belsele Is geboren op 2 februari 1912
Mijn papa is 94 geworden. En papa was goed tot de laatste tien dagen van zijn leven hé. Ik ben oud maar ik ben gezond. Ik moet nie in mijn bed liggen. Ik kan nog stappen maar ik heb wel mijne stok nodig. Bent u van Belsele? Dochter: Ge zijt geboren in Wachtebeke hé ma? En dan zedde verhuisd naar Zelzate? Moeder: Ja, daar ben ik naar school geweest bij de nonnekes. Waren die streng? Neeje neeje, gewoon. Toen hadden we nog een jongensschool en een meisjesschool. Toen zaten we nog met de meisjes en de jongens apart hé. Da is nu niemeer zo. Kunt u zo nog iets herinneren van in uw schooltijd? Ja, in onze schooltijd hebben we goeie momenten gehad. In onzen vrijen tijd gingen wij nogal veel gaan fietsen hé, da deden we nogal veel. En ver dan of gewoon in het dorp? Ja, mijn pa en ma wouden nie geiren dawe te ver gingen. Der bestond nog genen telefon in dien tijd hé, dus we konden ook niets laten weten als we te ver waren hé. Gaan wandelen deden wij ook. Welke vakken had je dan zo opschool? Was dat dan vooral leren rekenen en schrijven of leerde je toen nog andere dingen? Dochter: Op school kreeg je weinig Frans maar ge kunt wel goed Frans hé. Adrienne: Ah waar da ik mijn Frans geleerd, heb? De broer van mijn pa die was me een Française getrouwd. En die kost tegen niemand klappen. En ik kost da sebiet. Ik was der zo mee weg. Ik luister goed en ik heb sjans. Ik ben een goeie leerling. “Je parle tres bien le francais que le flamand” Had u broers en zussen? Ik had een broer, hij was ingenieur. Dochter: Mama die wilde ook leren in den tijd, en de nonnekes kwamen vragen of ze verder wou leren, maja in dien tijd, als het alleen de jongens waren die gingen studeren… Mama zou geire voort gestudeerd hebben. Ge had er de capaciteiten voor hé,
32
anders zouden de nonnekes niet vragen aan ma en pa of ge verder mocht gaan studeren hé? Adrienne: De nonnekes waren nogal content dak Frans en Vlaams kon klappen. Ze waren trots om te zeggen dat hun leerlingen goed konden leren. Ze zeiden: “Om den duur kunde gij een onderwijzeres zijn hé”, en ik moest dan zo lachen, voor te peizen da ik onderwijzeres kon zijn. Ja ik ben altijd een goeie leerling geweest hé. Dochter: Meme zei da ook in den tijd da ge da goe kon, maar ja ze hadden geen geld voor twee kinderen te laten studeren hé. We hadden toen geen studiebeurs hé. En onzen Andre is dan burgerlijk ingenieur geworden hé. Was die ouder dan u of jonger? Ons Andre was twee jaar jonger dan ik. Dochter: Ze komt niet uit een groot gezin, maar haar papa, die komt uit een huishouden van 15 kinderen. Ze had misschien honderd nichten en neven hé. Adrienne: Ja en ge moest het ies weten hé, allemaal grote mensen. Dochter: En eur grootvader, die is 94 geworden. In dien tijd was da toch niet gewoon da mensen zo oud werden hé. Adrienne: We hadden allemaal een goeie gezondheid! En we konden heel goe leren allemaal. Goeie genen allemaal hé. Dochter: Maar mijn zuster die is maar 63 geworden. Dus ja, ge kunt goeie genen hebben maar da beloofd niets hé. Dochter: En wa dee pepe nuweer? Was die niet hoofd van de douane? Adrienne: Ja, die was luitenant bij de douane. Mijn pa, da was ne rappen en ne goeien hé. Nen intelligente mens. En mijn pa, die kon goed honden dresseren. Ze kwamen al van ver om daar van te leren. Da deed hij voor zijn plezier hé. We hebben zelf ook honden gehad hé. Meestal een herdershond. Ik heb echt ne goeien tijd gehad hé. En ne goeien thuis. Dochter: En papa, die wou graag dokter worden, maar die mocht nie hé. Die moest de winkel overnemen van zijn ouders. Een garage van Renault. Papa woonde vroeger in Gent die heeft dan die garage overgenomen. En dan in ‘64 zedde verhuisd naar Waasmunster.
En hebt u nog andere talenten? Dochter: Ge hebt gij veel gedaan hé, ge kon ook goed naaien en goed koken. Adrienne: Ja das komiek hé, ge kunt da, of ge kunt da nie. En ik speelde viool hé. Mijn ma speelde piano en ik speelde viool. Mijn pa had dan een viool gekocht voor mij van zijn drinkgeld. Maar viool da is toch een moeilijk instrument hé? Ja, da was moeilijk maar ik kon da goed hé, viool spelen. En wat kookt u zoal? Dochter: Wafels bakken, da kan ze goed. En das toch nie zo gemakkelijk om da schoon luchtig te krijgen hé. Adrienne: Daar haddekik nooit gene last van. Zijn er zo nog dingen die u nu nog graag doet? Gewoonlijk kijk ik naar sport. Naar wielrennen en voetbal. Vroeger gingen we soms me den auto den tour een stukje volgen. Mor ik luister ook graag eens wat muziek hé. En mag ik vragen hoe u uwe man hebt leren kennen? Ghoh mijne man waar heb ik die leren kennen? Dochter: Ik ga u een klein tipke geven, hij was met de rover, hij was ne vriend van nonkel André. Op een keer vroeg hij of hij een vriend van kon meenemen, en zo hebde gij mijn pa leren kennen hé. Dus da was een vriend van een vriend van uwe nonkel Andre.
34
Hoeveel kinderen hebt u? Ja ik heb twee kinderen gekregen, twee flinke kinderen. Dochter: Eerst kwam Nelly en dan ik hé. Ma ge hebt een vree slechte bevalling gehad, Nelly die zat omgekeerd hé, en ja in dien tijd was er nog geen keizersnede hé. Toen heeft den dokter gezegd dat het beter is da ge nooit meer kinderen krijgt. En tien jaar later kwam ik hé. Ik was een ongelukske. Ja we schillen wel veel hé, maar ja da was door de omstandigheden. Mijn pa die wilde altijd een autobus vol kinderen, maar ja da lukt nie altijd hé, ge hebt het niet altijd zo als da ge het wilt hé. Dochter: Ge hebt ook moeten vluchten voor den oorlog hé, in ’16-’17? Dan zedde gulder nog naar Holland gevlucht hé. Adrienne: Ja, we hebben in Holland een hele tijd gewoond hé. Ik zat me mijn ma en mijn broer op een boerderij. Mijn pa die was ook soldaat en dan mocht die soms komen naar huis om te slapen hé.
Dochter: In ‘40-‘45 wast ook veel miserie hé. Dan woonde gulder nog in Gent. Dan hadde soms voedseltekort en dan gingde gulder me de fiets, met Nelly achterop naar Moerbeke een voorraad halen hé. Adrienne: Ik probeer van alles altijd het beste te maken. Dochter: Ja, das haar sterkte hé. Content zijn me da wa ge hebt en daar van het beste proberen maken hé. Wat is uw grootste advies voor de jonge generaties? Adrienne: Ik heb veel geleerd in mijn leven hé, ik tracht altijd zoveel mogelijk het middelpunt te pakken, das het beste wat ge kunt doen. Langs de ene kant pakte het goede altijd mee, en het slechte pakte ook mee, en da wisselt zich dan een beetje. Das waar ze, ik zen ik altijd content tegenwoordig. Mijn mama zei altijd dak een gemakkelijke was.
Een mens moet zijn eigen een beetje opbeuren ook hé. Ge moet soms is kunnen zeggen: “foert, ik moet voort, ik moet er deur”. Ik ben al een oude mens hé, en dan weete ook hoe gelukkig da we waren. Ik heb een heel schone jeugd gehad, en da was nie voor iedereen hé. Wat is uw geheim om zo oud te worden? Ge kunt maar door één ding oud worden, da is sterke gezondheid en een sterk karakter. Dochter: Ze zegt altijd, ik heb altijd matig geleefd. En de laatste twintig jaar zedde ook veel me pa gaan wandelen hé. Ja tot honderd jaar stapte ze in een auto zonder hulp. Ze kan nog steeds goe stappen hé.
35
MET DANK AAN: Alle ouderen die meededen aan dit project en hun familie. Paul de Malsche die de mooie portretten van de eeuwelingen nam. Het stadsarchief voor de foto’s.
V.U.: Christel Geerts, schepen, Grote Markt 1, 9100 Sint-Niklaas | Layout www.sarahvanosselaer.be
De woonzorgcentra en assistentiewoningen voor de hartelijke ontvangst.