Fragment uit De grote wereld Lemmy’s vader liet zich optillen. Dit was een van de attracties van de wereld waarin hij is opgegroeid. De man woog niets. Zelfs de grootste slapjanus kon het en toch, ieder meisje dat zag hoe haar verloofde een levend, ademend mensje op zijn hand nam en boven zijn macht tilde, kreunde van bewondering. Volwassen vrouwen wreven bij het spektakel hun dijen tegen elkaar, alsof hun kerel voor hun ogen veranderde in Goliath en zij niet konden wachten tot de geweldenaar hen als volgende ter hand zou nemen. Dit was alle jonge mannen bekend: dwergheffen doet meer voor je mannelijkheid dan de Kop van Jut of het prijsschieten tegenover de Pier. Op zwoele zomeravonden, wanneer het zwart zag van de verliefde paartjes, ging zijn vader in een lange rij van hand tot hand. Soms bleef hij tot middernacht in de lucht. Er zijn wel mensen geweest die dachten dat hij dit werk met tegenzin deed of zich er heimelijk voor schaamde. Dit vond Lemmy’s vader typisch een gedachte voor iemand die nooit tot vermaak heeft gediend. Hij ging er juist prat op dat hij geliefden samen kon brengen. Wanneer iemand die hem net had doorgegeven of neergezet arm in arm met zijn vriendin onder de planken van de promenade verdween om daar de liefde te bedrijven, glom Lemmy’s vader van trots dat hij hun afrodisiacum was geweest. Wel had hij last van bezoekers die te ver gingen, rijke patsers meestal of matrozen met verlof. Die gooiden hem dan over van de ene hand in de andere of naar elkaar. Soms misten ze, want vaak waren ze dronken, of als ze hun bewondering hadden geoogst konden ze midden in een worp hun interesse verliezen en verder wandelen zonder hem eerst op te vangen. ‘Je herkent ze aan de vrouwen die ze bij zich hebben,’ waarschuwde zijn vader die ervan droomde dat Lemmy op een dag de zaak zou overnemen. ‘Hun rokken zijn te kort en aan één stuk door kauwen ze kauwgom. Ze vinden zichzelf lelijk, daarom gedragen ze zich alsof ze beeldschoon zijn. Als de dood zijn ze dat uiteindelijk geen man hen zal willen hebben, daarom geven ze zich gratis en voor niks. De onzekersten zijn altijd het gevaarlijkst, denk daarom! Dat zijn degenen die hun kerels ophitsen. Ook als het niet leuk meer is stoken zij hen op
en moedigen hen aan, want ze willen vlot overkomen, koste wat kost, en wanneer het misgaat hoor je hen het hardste lachen. Degenen die lachen wanneer iemand valt, die zijn de oorzaak van alle ellende in de wereld, dat mag je niet vergeten!’ Toen hij het zei was Lemmy te jong om het te begrijpen en voor hij oud genoeg was, was het al te laat. Hij was er niet bij toen zijn vader werd gelanceerd, maar het gebeurde op een zaterdagavond, dus genoeg mensen hebben het gezien. Hem is het zo verteld: zijn vader was opgetild door de eigenaar van een garage op Atlantic Avenue die een avondje op stap was met een serveerster van de soda fountain op de hoek. De man moest om elf uur bij zijn vrouw terug zijn, dus hij had haast, en het tillen van Lemmy’s vader leek zijn zaak te bespoedigen, want dat mokkel van hem kirde van plezier. ‘Gooien, Marty,’ moedigde ze hem aan, ‘gooi hem eens de lucht in!’ Lemmy’s vader, die gevaar rook, maakte nog een extra sprongetje om haar tevreden te stellen, maar het mens hield aan en de garagehouder, die na dit voorspel snel wilde doorstoten, probeerde met zijn dwerg te jongleren. ‘Kom op,’ schreeuwde ze, ‘of ben je daar te slap voor? Marty, laat dat ventje vliegen!’ De man aarzelde, maar toen hij zag hoe haar borsten onder de roze sweater op en neer wipten wanneer de serveerster van bewondering opsprong, greep hij Lemmy’s vader onder de oksels. Hij draaide een paar keer in de rondte om het lichaampje vaart te geven en wierp het toen met zo veel kracht omhoog dat de kleine man dwars door de markies heen schoot en voor altijd in de nachthemel verdween. Dit was althans de verklaring die Lemmy’s moeder gaf toen ze hem de volgende ochtend bij het ontbijt vertelde dat zij voortaan met zijn tweeën zouden zijn. Uit: Arthur Japin, De grote wereld. Stichting CPNB, Amsterdam, 2006.