MIDDAG VAN HET KINDERBOEK DE GOUDEN LIJST 2011
MIDDAG VAN HET KINDERBOEK / DE GOUDEN LIJST 2011
FOTO’S: GERLINDE DE GEUS VERSLAG: MARCO KUNST LEZING: SJOERD KUYPER GOUDEN LIJSTEN: GREGOR’S LIJSTEN SAMENSTELLING, AANVULLENDE TEKSTEN, OPMAAK: TED VAN LIESHOUT
VOORAF / DE WORKSHOPS Zaterdag 17 september 2011 vond de derde Middag van het Kinderboek (MvhK) plaats in de Openbare Bibliotheek van Amsterdam. Initiatief en organisatie lagen opnieuw bij Ted van Lieshout, die ook dit jaar de middag presenteerde. Hij werd bijgestaan door Marijke Troelstra van de OBA (Openbare Bibliotheek Amsterdam) en Gert Gerrits van de BNO
(Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers). Nieuw waren de drukbezochte workshops die voorafgingen aan het hoofdprogramma: Workshop 1 - Originaliteit bestaat niet, we zijn enkel een en ander vergeten Klaas Verplancke is een van Vlaanderens meest gewilde en onderscheiden illustrato
ren. Klaas verzorgde een lezing waarin hij bladerde door de kunstgeschiedenis, met zijn prenten als gids: ‘Elke creatie bevat een verwijzing naar een nabij of ver verleden. Ook illustraties zijn deel van een universeel web dat beelden met elkaar verbindt.’ Klaas Verplancke
Floor Minnaert
Workshop 2 - De zakelijke kant van het illustreren Anouk Siegelaar, jurist van de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO) en lid van het Dagelijks Bestuur van het Platform Makers, en Gert Gerrits, projectmanager bij de BNO en betrokken bij het European Illustrators Forum, verzorgden een workshop waarin je je vragen kwijt kon over de zakelijke en juridische kanten van het illustreren. Hoe zit het bijvoorbeeld met auteursrechten, copyright en wat zijn je rechten en mogelijkheden als je illustraties in het buitenland worden uitgebracht? En hoe zit het met Pictoright, dat gelden beheert waar je als illustrator en vormgever recht op hebt?
Workshop 3 - Dialoog tussen schrijvers en tekenaars In deze workshop praatten schrijvers en tekenaars van kinderboeken onder leiding van Hans Hagen met elkaar over hun ervaringen (met elkaar). Waarom tekenen illustratoren nooit wat je als schrijver in je hoofd hebt? Waarom schrijven schrijvers voor welke kleur jurk de hoofdpersoon aanheeft? Eindelijk kon je het eens vragen zonder dat het overkwam als kritiek. Workshop 4 - Digitaal illustreren In deze workshop was het Fiel van der Veen, pionier op het gebied van digitale technieken, die aan het werk was en de aanwezigen keken toe
hoe hij de computer gebruikt bij het maken van illustraties. De workshops werden gevolgd door lezingen. Directeur Hans van Velzen heette het publiek welkom in de theaterzaal van de OBA voor de derde Middag van het Kinderboek, nadat Floor Minnaert, gezeten aan de vleugel, het publiek bij binnenkomst in de zaal had vergast op liedjes van Annie M.G. Schmidt. Hans van Velzen benadrukte hoe belangrijk de OBA het vindt gastheer te zijn van de MvhK en hoe veel waarde er gehecht wordt aan samenwerking met kinderboekenmakers. Hans van Velzen
HET PROGRAMMA Opening door Ted van Lieshout ‘Dank Hans van Velzen. Fijn dat we hier weer mogen zijn! Dank ook aan Floor Minnaert achter de vleugel! Deze zaal in kijken maakt mij behoorlijk gelukkig, omdatie vol is. Drie weken geleden waren alle toegangskaarten al weg; in drie jaar tijd is de Middag van het Kinderboek uitgegroeid tot iets dat levensvatbaar is en misschien al wel het begin is van een traditie. Dit is het derde jaar dat er een Middag van het Kinderboek is. De eerste kwam er, in 2009, omdat Sjoerd Kuyper in zijn spraakmakende Annie M.G. Schmidtlezing, in mei van dat jaar, tekeer was ge-
Ted van Lieshout
gaan over de omstandigheden waaronder kinderboekenschrijvers moeten presteren. Ik vertelde tegen Marijke Troelstra van de OBA hoe uit mijn eigen hart gegrepen ik die lezing had gevonden en dat we er iets mee zouden moeten doen, en toen zei Marijke: we kúnnen er iets mee doen, want we hebben een záál. Al gauw werd duidelijk dat de OBA er groot belang aan hechtte om ruimte te bieden aan schrijvers, tekenaars en warmharttoedragers van kinderboeken, en omdat Hans van Velzen het goed vond, werd de Middag van het Kinderboek een plan dat alleen nog maar uitgevoerd hoefde te worden. 10
Ik heb toen onmiddellijk contact gezocht met Hans Hagen. Wij hebben samen in het bestuur van de Vereniging van Letterkundigen gezeten, en daarin ontpopte Hans zich als een man die, anders dan ik, makkelijk de grotere lijnen kan zien en weet waar de essentie ligt van waar het om draait. Samen hebben we, met Marijke natuurlijk, de eerste Middag van het Kinderboek opgezet. Terwijl we bezig waren met het organiseren van de eerste MvhK, werd bekendgemaakt dat de Gouden en Zilveren Zoenen werden opgeheven. Dat was ons zeer tegen het zere been, dus we besloten vrijwel onmiddellijk om bij
wijze van ludieke actie een alternatieve prijs aan de Middag te verbinden: de Gouden Lijst. Nadat ik dit op de radio had gezegd kreeg ik een telefoontje van Gregor Simoons van Gregor’s Lijsten. Die had mij op de radio gehoord en wilde wel een gouden lijst leveren. Gregor is namelijk lijstenmaker in Spankeren. Hij maakt in de oude traditie lijsten voor musea. U denkt dat als u een Rembrandt ziet in het museum, dat het schilderij hangt in de oorspronkelijke lijst, maar de kans is groot dat de lijst om het schilderij heen is gemaakt door Gregor. Hij maakte voor ons een fantastische lijst en die ging naar het boek dat onder andere omstandigheden wellicht de afgeschafte Gouden Zoen had gewonnen, ‘Allemaal willen we de hemel’ van Els Beerten. Van meet af aan werd de MvhK met open armen ontvangen. De reacties waren geweldig en maakten een vervolg mogelijk. Zo werd de tweede MvhK mede mogelijk gemaakt door giften van bezoekers van de eerste MvhK: de inmiddels bekende doos die dáár staat. Er kwam in 2010 dus een tweede MvhK, dit keer zonder de hulp van Hans Hagen, maar hij opende wel de lezingenreeks met een terugblik op het afgelopen jaar, zoals hij dat – het wordt misschien traditie – ook zo dadelijk zal doen. Het Lira Fonds bleek bereid, net als dit jaar, om de middag financieel te on-
dersteunen, net als de Boekenbon annex de Koninklijke Boekverkopersbond, en ook Gregors Lijsten leverde in 2010 een Gouden, Zilveren en Bronzen Lijst; die gingen naar drie jonge dichters die vorig jaar kwamen declameren; Annet Bremen ging met de Gouden Lijst naar huis. Dit jaar is er wéér een Gouden Lijst van Gregors Lijsten, zijn de oude sponsoren opnieuw over de brug gekomen, en hebben we twee nieuwe bereid gevonden om bij te dragen aan het welslagen van de middag: de VvL en de BNO. Daarvoor hartelijk dank. Vorig jaar werd er druk getwitterd vanuit de zaal, maar niet steeds over het programma. Het warmbloedigst werd getwitterd over mijn lieftallige assistente, mijn nichtje Abel. Toen ze klein was en in de gaten kreeg dat ik schrijver ben, heeft ze me verboden om over haar te schrijven, maar ze heeft nooit gezegd dat ik nu niet even mag zeggen dat ze op veler verzoek terug is. Het eerste jaar was de MvhK een protestbijeenkomst. Vorig jaar was het een themamiddag over het e-book. Dit jaar heeft de middag het karakter van een studiedag. Eerder vanmiddag waren er al vier workshops die allemaal te maken hadden met illustratie. Dat is het thema van deze derde MvhK. We willen aandacht besteden aan die ándere auteurs van kinderboeken: de illustratoren. Het zal u wel opgevallen zijn dat illustratoren soms de stiefkinderen van de kinderboekenwereld zijn! Als 11
je naar de Griffels en Penselen kijkt, dan is er sprake van een scheve verhouding. Er kunnen wel tien Zilveren Griffels toegekend worden, maar slechts twee Zilveren Penselen. Er is wel duizend keer gevraagd waarom die wanverhouding bestaat, maar er is nooit antwoord op gekomen, omdat er geen zinnige reden voor bestaat om illustratoren niet óók tien Zilveren Penselen te geven, want aan de kwaliteit ligt het niet! U weet waarschijnlijk wel dat er dit jaar zelfs nul Zilveren Penselen naar Nederlandse illustratoren zijn gegaan, en dat dus zelfs het Gouden Penseel, tegen de regels van de CPNB in, niet naar een Nederlandse illustrator gaat. Ik vind dat schandalig. Maar daarmee zeg ik niet dat ik de wél genomineerde illustratoren hun Zilveren en Gouden Penselen niet gun. Iemand die allang een Gouden Penseel had moeten hebben maar hem om onverklaarbare reden nooit gekregen heeft is Philip Hopman. Hij gaat gedurende de middag live een wandschildering op paneel maken. Hij wacht alleen op het teken dat-ie kan beginnen. En dat beginnen begint nu. Met Hans Hagen.’ Ted van Lieshout Terwijl Philip Hopman begint te werken aan het schilderij dat hij live op het podium zal maken tijdens de Middag, krijgt de eerste spreker het woord.
Hans Hagen
Hans Hagen was leraar, één van de oprichters van een jeugdtheatergroep en redacteur bij Taptoe. Sinds 1987 is hij full time schrijver. Hans schreef meer dan 40 boeken, sommige samen met zijn vrouw Monique, van historische romans tot poëzie voor kleuters, van Jubelientje tot Jij bent de liefste. Hij ontving onder meer de Woutertje Pieterse Prijs, Gouden en Zilveren Griffels, en vijf nominaties door de Kinderjury. Hij was een aantal jaren voorzitter van de Werkgroep Jeugdboekenschrijvers van de VvL en tot een paar jaar geleden lid van het bestuur van de VvL. Een terugblik op de voorgaande Middagen en een analyse van de nieuwe ijstijd in kinderboekenland Eerst verwijst Hans Hagen naar het succes van de eerste MvhK in 2009: een van de doelen was om de besprekingen over een Modelcontract voor kinder- en jeugdboeken vlot te trekken. Dat is gelukt: eind 2010 werd het modelcontract ondertekend door vertegenwoordigers van uitgevers en auteurs: aan de ene kant de WKU (Werkgroep Kinderboekenuitgevers), en aan de andere kant de VvL (Vereniging van Letterkundigen [en/namens de VsenV en de GAU]). Maar de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO), die onder andere de belangen van illustratoren behartigt, kreeg het Modelcontract pas te zien toen het klaar was. De BNO heeft laten we-
14
ten dat zij graag enkele wijzigingen in het contract wil aanbrengen: punten die specifiek voor illustratoren gelden en hun positie verbeteren – punten die niet indruisen tegen de belangen van schrijvers. Als het Modelcontract wordt herzien, kan de BNO hopelijk ook aanschuiven. Het is goed als schrijvers, illustratoren en uitgevers zich allemaal in het Modelcontract kunnen vinden. Het is wel zo handig als de boekenmakers náást en niet tegenover elkaar staan. Vervolgens wijdt Hans Hagen uit over de crisis in (kinder)boekenland. De branche staat aan alle kanten onder druk: boekwinkels sluiten de deuren, een klein aantal bestsellers domineert de markt, het Letterenfonds zal op de beurzen moeten gaan bezuinigen, bibliotheken sluiten...; de situatie laat zich volgens Hagen typeren door een haiku van de Japanse dichter Ryokan (in vertaling van Frits Vos): ‘De arme kloten / Van de dakdekkers krimpen / In de herfstwind’. Het lijkt wel het begin van een nieuwe ijstijd, en verbetering van het klimaat ziet Hagen er op korte termijn niet aankomen. Oplossingen van buitenaf (hippe marketingstrategieën) ziet hij ook niet zitten; in ieder geval niet voor de schrijvers. Zijn heldere advies is om ons met een dikke trui aan gewoon te zetten aan wat we werkelijk willen: los van paniekerige overwegingen over wat wel of niet goed in de markt zou liggen, met hart en ziel mooie boeken maken! 15
Anne Hoogewoning
Anne Hoogewoning is coördinator vormgeving en bouwkunst bij het Fonds BKVB. Hoe vraag ik subsidie aan bij het Fonds BKVB? Ted van Lieshout leidt Hoogewoning in door erop te wijzen dat er jarenlang een vicieuze cirkel bestond, waarin illustratoren geen subsidie aanvroegen omdat ze die toch niet kregen en het Fonds geen aandacht aan hen schonk omdat ze toch geen subsidie aanvroegen... Sinds enige tijd is er echter meer aandacht van het Fonds voor illustratoren van kinderboeken, waardoor de vicieuze cirkel is doorbroken. Hoogewoning benadrukt dat iedereen die subsidie wil ontvangen voor een mooi project, het gewoon moet proberen, en het is helemaal niet zo moeilijk als het soms lijkt.
Illustratie valt bij het Fonds onder vormgeving en daar zijn allerlei vormen van subsidie voor beschikbaar. Op de site van het Fonds (www. fondsbkvb.nl) staat een en ander helder toegelicht en zijn de benodigde formulieren te downloaden. Wel maakt Hoogewoning de kanttekening dat het Fonds na 2012 opgaat in het Mondriaanfonds, en dat tegen die tijd de aangekondigde bezuinigingen doorgevoerd zullen worden, zodat de toekomst zeer onzeker is... Anne Hoogewoning
Jen De Groeve
Presentator Ted van Lieshout slaat een bruggetje naar de volgende spreker, die de bloei van de Vlaamse illustratiekunst als onderwerp heeft: In Vlaanderen ondersteunt het Fonds voor de Letteren zowel schrijvers als illustratoren van kinderboeken met beurzen. Daarmee wordt terecht erkend dat illustratoren ten volle bijdragen aan niet alleen de kunstzinnige waarde, maar ook aan de literaire waarde van kinder- en jeugdboeken. Zou dat ertoe hebben bijgedragen dat de Vlaamse illustratiekunst zo in bloei staat? Jen De Groeve is hoofdredacteur van De Leeswolf en De Leeswelp, adviseur kinderen jeugdliteratuur voor het Vlaams en het Nederlands
Letterenfonds, projectcoördinator van diverse digitale informatie- en recensiedata banken voor de bibliotheeksector in België en Nederland. Hoe komt het dat de Vlaamse illustratiekunst momenteel zo in bloei staat? Mance Post, de ‘grand old lady’ van het Nederlandse kinderboek noemt zichzelf trots ‘illustrator’ en ‘iemand die boeken verlucht’. De meeste Vlaamse illustratoren houden niet van dat woord ‘illustrator’, dat is hen te dienstbaar. Ze nemen grote vrijheid en willen zelf een verhaal vertellen. Carll Cneut zegt het als volgt: ‘Je moet je ervan bewust worden dat je niet gewoon teksten illustreert, maar dat je 18
een boekenmaker bent.’ De Groeve wijst als mogelijke oorzaak op het ontbreken van een traditie van het vak van illustrator in Vlaanderen. Nederland heeft zo’n traditie al veel langer (vanaf de jaren 1920). In Vlaanderen stond vanaf de jaren 1990 een nieuwe generatie illustratoren op (o.a. Kristien Aertssen, André Sollie, Erika Cotteleer, Klaas Verplancke). Zij hadden geen last van traditie en ingesleten ambachtelijke normen, en ook al niet van Nederlandse dominees die met een stichtelijkheidsbril op naar de beelden keken. Wars van regels en met veel humor gingen ze te werk. Het ontbreken van een illustratietraditie maakte dat men eerder bij de kunstgeschiedenis aansloot en verwees naar bijvoorbeeld
Raveel, Breughel, Bosch, etc. De Nederlandse traditie was dienstbaarder aan het verhaal, meer op de markt gericht en daardoor misschien toegankelijker. Dat draagt het gevaar van saaiheid in zich. In Vlaanderen ziet men – ook het Vlaams Fonds voor de Let-
teren – het prentenboek tevens als literair werk; men stimuleert beginnende illustratoren actief. Een keerzijde van de Vlaamse benadering is dat er zo langzamerhand misschien wel een ‘experimenteerdwang’ begint te ontstaan: vrijheid en
22
experiment zijn alles, waardoor de ambachtelijke kanten van het vak verwaarloosd kunnen worden. Vanuit Nederlands perspectief wordt dit verschil tussen Nederland en België vervolgens belicht door:
Lars Deltrap en Helen van Vliet. Lars Deltrap heeft een illustratiestudio in Laren die dit jaar 12 jaar bestaat. Hij illustreert en ontwerpt onder andere kinderboeken, en is bezig aan een serie voor de Volkskrant. Verder maakt hij animaties voor televisie. Hij
geeft les aan de illustratieafdeling van de Willem de Kooningacademie in Rotterdam. Helen van Vliet is illustrator in Rotterdam. Haar opdrachtgevers zijn tijdschriften, kranten, kinderboekenuitgevers en ontwerpbureau’s. In 1995
23
is ze begonnen met lesgeven aan de Willem de Kooning academie. Daar is ze momenteel docent illustratie. Ze is ook gastdocent minor imagination aan de Technische Universiteit Delft. Lars Deltrap en Helen van Vliet
Illustreren in Nederland en in Vlaanderen: een vergelijking De eerste persoonlijke indruk van de sprekers is dat er op dit moment in Vlaanderen inderdaad meer sprake is van bloei van het vak van illustrator dan in Nederland. De Vlamingen doen meer hun eigen ding dan zich aan te passen aan wat de uitgever misschien verwacht, maar er is ook onder de volwassen voorlezers een grotere openheid naar experimenteel beeld (waar de Nederlandse ouders en opa’s en oma’s vaak eerder op een ‘lief’ beeld hopen). Misschien hangt dit samen met de serieuze aandacht die beeldende vorming van (jonge) kinderen krijgt in Vlaanderen, terwijl daar in Nederland een en ander op aan te merken valt. Er zijn er natuurlijk die communicatief, helder en marktgericht zijn, en tegelijk durven
te experimenteren en een geheel eigen gezicht tonen (de sprekers noemen o.a. Loes Riphagen, Marije Tolman en Noëlle Smit). In zekere zin hoort de spagaat bij het vak: illustratoren zijn geen autonome kunstenaars, maar het zijn ook geen hardcore ontwerpers. We zien dit terug op de verschillende kunstacademies – de academies leggen elk een eigen accent. Wel kunnen we globaal stellen – aldus Van Vliet en Deltrap – dat het onderwijs in Nederland meer op vaardigheden en in Vlaanderen meer op kennis is gericht. Het kunstonderwijs verkeert misschien sowieso in een impasse. Ook de Commissie Dijkgraaf bleef warrig in de omschrijving van de doelen van dat onderwijs. De sprekers verwijzen naar het artikel van Anne Jaap de Rapper in de de Volkskrant van
Lars Deltrap en Helen van Vliet
20 augustus 2011, waarin deze betoogt dat de academies veel breder toegankelijk zouden moeten worden en keuzes moeten maken in aanpak en specialismen. Tot slot stellen de sprekers dat ook uitgevers meer lef zouden moeten tonen en er niet meteen vanuit zouden moeten gaan dat meer experimenteel werk per definitie ontoegankelijk is en dus minder goed verkoopt. Ook daar zou een voordeel voor de Belgen zitten in het feit dat daar meer kleine uitgevers zijn, terwijl in Nederland de meeste uitgeverijen deel uitmaken van een concern. Ondertussen schildert Philip Hopman voort... In rap tempo krijgt zijn schilderij, prominent op het podium aanwezig, vorm, en kleur, en lijn.
Philip Hopman
26
PAUZE
Gert Gerrits is projectmanager bij de Beroepsorganisatie van Nederlandse Ontwerpers (BNO) en betrokken bij het European Illustrators Forum. Gert Gerrits licht kort en helder de doelstellingen van de BNO toe en wat de BNO voor illustratoren kan betekenen. Puntsgewijs: - Belangenbehartiging en ondersteuning van de leden; - Promotie van het werk van leden; - Kwaliteitsbewaking en ontwikkeling van het vak; - Netwerkfunctie en hulp aan de leden bij het opbouwen van een netwerk; - Sociale functie. Bij de BNO zijn meerdere relevante publicaties te bestellen. Gerrits noemt de boeken over het auteursrecht en die over het opzetten van een beroepspraktijk (zie op www.bno. nl, in het deel van de site voor ontwerpers, de pagina’s over downloads en publicaties). Er zijn dagen waarop men kan speeddaten met andere ontwerpers, portfoliodagen, de BNO lobbyt en buigt zich over juridische zaken waarmee ontwerpers te maken kunnen krijgen. Tot slot benadrukt Gerrits dat iedere illustrator zich zou moeten aansluiten bij Pictoright – een auteursrechtenorganisatie die o.a. het (her)gebruik van beeldmateriaal in de gaten houdt en vergoedingen daarvoor verdeelt onder de aangeslotenen.
Hierna volgen twee lezingen over de relatie tussen schrijver en illustrator. De eerste vanuit het perspectief van een schrijver, de tweede vanuit het perspectief van een illustrator: Sjoerd Kuyper schreef meer dan 40 kinderboeken en vele daarvan werden bekroond met Vlag & Wimpels, Gouden en Zilveren Griffels. Hij is begonnen als schrijver voor volwassenen en met enige regelmaat verschijnt er ook nog werk voor volwassenen, zoals poëzie. Hij heeft veel voor film en televisie geschreven. Heel bekend is de onder andere met een Emmy bekroonde film en televisieserie Het zakmes. Andere series waren Max Laadvermogen en De Freules, op het Cinekid Festival bekroond met de Kleine Kinderkast. De laatste jaren schrijft Sjoerd ook teksten voor musicals, zoals De scheepsjongens van Bontekoe, en de liedteksten die Sjoerd schreef voor de musical Turks fruit werden bekroond met de John Kraaijkamp Musical Award. Na onderstaande samenvatting volgt de gehele lezing. Machiavelli en de Veertig Rooie Ruggen; of: hoe illustratoren en schrijvers hun gezamenlijke royalty’s verdelen Een van de belangrijkste redenen voor Sjoerd Kuyper om kinderboeken te schrijven – naast het gegeven dat hij
Gert Gerrits
31
kinderboekenschrijver is in zijn diepste wezen – is, dat er plaatjes in staan! Kuyper benadrukt hoe heerlijk het is als je voor de eerste keer de beelden ziet die een illustrator bij je werk heeft gemaakt. De geuren van lijm en verf, de kleuren, het nog geil opkrullende papier... Na een paar fijne anekdotes over de zaligheid van het geschenk dat de illustrator aan de schrijver kan geven, volgt een omslag in Kuypers lezing: ‘Sinds een paar jaar moet ik die tekeningen zelf betalen!’ De schrijver betaalt voor de prenten, want het percentage royalty’s dat hij ontvangt is verlaagt met het percentage dat naar de illustrator gaat. Nog maar een paar jaar geleden betaalde de uitgever apart voor de illustraties. Kuyper rekent voor dat het de schrijver zomaar 25% in inkomsten kan schelen, en dat maakt hem bóós. Nog erger: die regeling is zelfs in het modelcontract opgenomen... Deze regeling fnuikt, verziekt en vervuilt volgens hem de relatie tussen schrijver en illustrator, en zeker als die twee onderling over de verdeling van percentages moeten gaan sjacheren. Hij voorspelt dat veel schrijvers geen illustraties meer zullen willen opnemen in hun boeken – en dat ze misschien wel op tekenles zullen gaan. Het modelcontract moet op dit punt absoluut anders worden geformuleerd!
Machiavelli en de Veertig Rooie Ruggen of: hoe illustratoren en schrijvers hun gezamenlijke royalty’s verdelen Sjoerd Kuyper ‘Dames en heren, De mensen vragen mij vaak: ‘Waarom schrijf je alleen kinderboeken? Waarom schrijf je niet ook romans voor volwassenen?’ Dat is als compliment bedoeld maar is het niet. Ik heb op die vraag tientallen antwoorden paraat en kies altijd het antwoord dat bij de gelegenheid past. Het enige echte antwoord is: ‘Ik ben in mijn diepste wezen een schrijver voor kinderen. Zo ben ik geboren en volgens professor Swaab kun je er dan verder niks meer aan doen.’ Een dammer blijft dammer, ook al belt hij een taxi om uit schaken te gaan. Maar hier, vandaag, zeg ik: ‘Ik zou wel gek zijn als ik voor volwassenen schreef, want in boeken voor volwassenen staan geen plaatjes. In kinderboeken wel. En je kunt nergens zulke mooie plaatjes in kinderboeken krijgen als in Nederland. En in België. En in Winnie the Pooh.’ Ik heb de illustraties bij mijn werk altijd als geschenk beschouwd. O, de eerste keer dat je ze mag zien: de ontroering, het diepe geluk, alleen te vergelijken met het moment waarop je voor het eerst de muziek hoort die een componist bij een door jou geschreven liedtekst heeft gemaakt. Veel van die momenten staan in mijn geheugen gegrift: Bij ons thuis met Annemarie
van Haeringen, aan de grote tafel waaraan we een paar maanden eerder ook het verhaal hadden bedacht: Malmok. Annemarie was toen met de enig juiste plot gekomen: er zit een baby in de snavel van de pelikaan. Dat is nog bijna op een stevige ruzie uitgelopen. Annemarie wilde dat we de royalties fifty-fifty zouden verdelen, ik wilde dat zij meer kreeg. Ik heb goddank gewonnen. Zonder haar was mijn bijdrage, het verhaal, niet half zo sterk geweest. Ik vertel dit niet om u ervan te overtuigen dat ik een nobel mens ben, integendeel, ik vertel het opdat u zult weten dat ik niet de geldwolf, de beroerling ben waarvoor u mij over enkele minuten wellicht zult houden. Nou ja, misschien is dat hetzefde. Een paar maanden later kwam Annemarie met de tekeningen. Gezegend de man die de originelen mag zien en de geur van verf op mag snuiven, van inkt, van de lijm waarmee papier op papier is geplakt. Bij een scène had Annemarie twee tekeningen gemaakt. Ik mocht zeggen welke mij het best beviel. Ze legde ze naast elkaar op tafel. ‘Kies maar,’ zei ze. ‘Als …’ Haar ogen vlogen van de ene naar de andere. ‘… je maar niet déze kiest.’ En ze griste er een weg. Of die keer dat Jan Jutte kwam met schetsen voor Een muts 34
voor de maan en liet zien dat hij het tuutje van de opblaaskrokodil, die voortdurend leegloopt en dan opgeblazen moet worden door aap en kip, aan het einde van de staart van de krokodil had getekend en toch maar niet tussen zijn benen. Of toen bij Daan Remmerts de Vries in zijn atelier. Daan had lang nagedacht over wat hij moest maken bij mijn verhaal Sjaantje doet alsof. En toen, als een Japanse tekenaar die een jaarlang al zijn energie en inspiratie opslaat in zijn kop en in zijn leden en alles dan in één keer op papier zet, alles of niets, had hij de twaalf spreads er in twee of drie nachten uitgesmeten. Het was alles geworden. De collages, tekeningen, schilderijen, hoe je ze ook noemen wilt, lagen na te sidderen op de vloer van zijn werkplaats. De verf en de lijm waren nog nat, het papier kronkelde nog van geilheid. Ik wilde dat de prenten daar altijd zouden blijven liggen en dat ik daar altijd mocht blijven staan om naar ze te kijken. Gelukkig kreeg ik niet mijn zin en zijn ze in een boek gekomen. ‘Waar ligt dat dorp van Robin eigenlijk?’ vroeg Philip Hopman, toen hij had besloten de herdruk van mijn boek Robin en Suze te gaan illustreren. ‘Het heet Berkhout,’ zei ik, ‘een klein dorpje vlakbij
Hoorn.’ Op een mooie dag reden wij dat paradijs van mijn jeugd binnen. Ik liet alle dierbare plekken zien: huizen, school en kerk, de sloten en de weilanden. Philip maakte foto’s. Een juweel van een dag die we afsloten op een terras aan het haventje van Avenhorn. Een maand later fietsten mijn vrouw en ik door de duinen, het paradijs van ons volwassen leven, naar waar Philip woont. Een bosuil gleed, stiller dan messen, door de zuurstof boven ons, streek neer aan de rand van de wei en schikte het bruin van een boom om zich heen. En steeds als we dachten: is hij er nog? schudde hij nee. En dan zagen we hem. Bij Philip zagen we de tekeningen die hij voor Robin en Suze had gemaakt: heel mijn gelukkige jeugd samengebracht in de fijnzinnigste prenten die je je kunt voorstellen. Een geschenk zonder weerga. Ik heb het over geluk, ontroering, over de mooiste geschenken die een schrijver kan krijgen. Ik heb veel om dankbaar voor te zijn. Bij al die gelegenheden scheen de zon. Maar … het zijn geen geschenken meer, de illustraties, ik moet ze sinds enige jaren zelf betalen. Ik had het hierover al in mijn Annie M.G. Schmidtlezing van twee jaar geleden. Ik zei toen: ‘Vroeger kreeg je voor een geïllustreerd boek tien procent als schrijver en betaalde de uitgever de tekeningen. Nu krijgen tekenaar en schrijver samen tien procent en moet de schrijver genoegen nemen
met zeven en een half. De rest gaat naar de illustrator. De schrijver betaalt nu dus de prenten, de uitgever heeft er geen cent meer voor over. Dat betekent vijfentwintig procent loonsverlaging voor mij. Ik heb nog niet gehoord van iemand in de uitgeverij die de afgelopen jaren in salaris is achteruitgegaan, en zeker geen vijfentwintig procent. En ik geloof ook niet dat drukkers en binderijen en centraal boekhuis en boekhandels met vijfentwintig procent minder genoegen hebben willen nemen. Nee, het moet allemaal bij de schrijvers vandaan komen.’ Zo was het twee jaar geleden en zo is het nog steeds. Het is niet te bevatten. Vragen gaan als kogels door mijn hoofd. Wie heeft dit bedacht? En hoe kon het zo stilletjes ingevoerd worden? Ik merkte het pas toen ik naar een andere uitgever ging. Er was geen discussie meer mogelijk. Waarom heeft niet één kinderboekenschrijver geprotesteerd? En nu komt het krankzinnigste. Onlangs is na jarenlange soebat overeenstemming bereikt over een modelcontract voor kinder- en jeugdboeken. Dat is hier en daar uitbundig gevierd. Maar wat staat er in dat contract? Dat schrijver en illustrator samen tien procent krijgen. Dat staat er in. En dat is goedgekeurd door onze vakbond, de Vereniging van Letterkundigen. Maar die spreekt toch ook namens mij! Ik zal u vertellen wat de gevolgen zijn van deze nieuwe 36
regeling. Financieel, voor uitgever en schrijver en illustrator, en emotioneel, voor de verhouding tussen illustrator en schrijver, en … voor de toekomst van het Nederlandse kinderboek. Ik ga rekenen, zet u schrap. Een genereus illustrator gaf mij inzage in zijn boekhouding van de jaren waarin de tekenaar werd afgekocht met een bedrag ineens, betaald door de uitgever. De laatste keer dat dat gebeurde was in 2010. Mijn zegsman kreeg toen voor een omslagtekening in kleur zeshonderd tot duizend euro en voor een paginavullende tekening in zwart-wit vijfenzeventig euro. Stel, ik publiceer een boek van honderdtachtig pagina’s waarvan dertig gevuld zijn met illustraties in kleur. Het boek kost vijftien euro. Hoe zou het vroeger zijn gegaan, toen de tekenaar nog niet meedeelde in het percentage? Toen zou de uitgever voor de illustraties een bedrag ineens hebben betaald. Zeg duizend euro voor het omslag en honderd per pagina binnenwerk, kleur is nu eenmaal duurder dan zwart-wit, is samen vierduizend euro. Stel dat er twintigduizend van worden verkocht, de wonderen zijn de wereld nog niet uit, in een jaar of tien, dan zou ik als schrijver in het oude systeem ontvangen: vierduizend keer 1,50 plus zesduizend keer 1,875 plus tienduizend keer 2,25 is bijna veertigduizend euro. Dat is mooi. Maar stel, mijn uitgever en ik houden ons aan het nieuwe
Sjoerd Kuyper
modelcontract, dan ziet de som er heel anders uit. De percentages 7,5 en 2,5 zijn in dit geval wat al te pijnlijk voor de auteur, dus laten we uitgaan van 8% voor hem en 2% voor de illustrator. Om te beginnen betaalt de uitgever geen cent meer, geen spie, geen halve spie, voor de illustraties. Hij bespaart daardoor, of liever: hij maakt een winst van vierduizend euro. De schrijver krijgt, gestaffeld van 8 via 10 naar 12% en niet hoger, bijna tweeëndertigduizend euro. En dat is ook mooi, maar wel achtduizend euro verlies in vergelijking met vroeger. Die achtduizend betaalt hij aan
de illustrator, die dus, bij een oplage van twintigduizend, net als de uitgever, vierduizend euro méér krijgt dan in de oude situatie. En stel het boek loopt door naar de vijftigduizend, zestig, zeventig … Je blijft betalen als schrijver, tot in de eeuwigheid. U denkt nu natuurlijk: al dat gezeik over geld! Ik dacht dat we het over lollige dingen gingen hebben, we zijn als kinderboekenschrijvers en –illustratoren eindelijk weer eens gezellig bijeen! Maar hoe lang gaat die gezelligheid nog duren? Ik zie nu al kille blikken in de zaal. Je hebt uitgevers die zeggen: 37
‘Hier hebben jullie 10%, waarde tekenaar en schrijver, zie maar wat je ermee doet. Verdeel ze. Veel plezier samen.’ Dat is verschrikkelijk. Ik zit niet graag in een situatie waarin ieder lief gebaar me duizenden euro’s kost en ieder lief gebaar van de ander me het schaamrood naar de kaken jaagt. Gelukkig zijn er ook uitgevers die zelf de verdeling voorstellen. Maar als ik het daar niet mee eens ben … Vroeger kon je bikkelhard onderhandelen. Iedere cent die je extra binnenhaalde ontfutselde je aan een concern. Nu steel je van een geliefd tekenaar. En wat doe je
dan als man? Niks. Dat doe je. En je krijgt een pesthekel aan je vak. En als je niet als de scheet van een mot door de porceleinkast gaat, krijgen alle tekenaars een bloedhekel aan jou. Dan is er van de gezelligheid niet veel over. Dit biedt een somber perspectief voor het zo fraai geschreven en rijk geïllustreerde Nederlandse kinderboek. En ik ga het nog somberder maken. Want geef toe: als je als illustrator op percentagebasis werkt en je maakt tekeningen voor een boek waarvan maar honderd exemplaren worden verkocht, dan ga je met lege handen naar huis. Nou ja, met dertig euro. Net genoeg voor een nieuw potje inkt. Dus wat je absoluut nooit meer doet, is de debuutbundel van een jonge dichter illustreren. Vroeger kreeg je daar een paar duizend euro voor, van de uitgever, nu krijg je er dertig. Van die jonge dichter. En twee presentexemplaren. Misschien loop je de nieuwe Willem Wilmink mis, maar dat moet dan maar, de kans is groter dat het de nieuwe Pim Poetaster is en je kinderen liggen krijsend van de honger in de kelder. Dus wat doe je? Je gaat netwerken, in de hoop een opdracht binnen te slepen om een boek van een bestsellerauteur van prenten te voorzien. Dan verdien je met hetzelfde werk namelijk duizend keer zo veel! Je zou gek zijn als je het niet deed. Ik meen het. En wat denkt de schrijver? Die denkt: van dat idee voor een prentenboek voor kleu-
ters kan ik misschien een novelle voor oudere kinderen maken, dan hoeven er geen plaatjes in en houd ik de centen in mijn zak. Of, beter nog, ik maak er een kort verhaal voor volwassenen van, over een schrijver die een idee voor een prentenboek heeft. Dan kan ik de prenten in dat boek beschrijven in woorden en kost het me niks. Of ik ga op tekenles! In het dorp waar ik woon geeft iedereen tekenles dus dat kan. Moeten we blij zijn met deze ontwikkeling? Heeft een varkenshaas lange oren en een krulstaart? Ik dacht het niet! Maar zo zal het gaan. Ik weet het zeker, want zo gaat het al: tekenaars azen op bestsellers en schrijvers proberen tekeningen in hun boeken te vermijden. Wat een lelijke boeken gaan we krijgen! Wat een armoe. Daarom, dames en heren, stel ik het volgende voor: de uitge-
\ 40
ver betaalt aan de tekenaar van een boek tweeduizend euro, als bedrag ineens. Niet verrekenbaar, niet terugvorderbaar. Dan krijgt die jongen van Poetaster tenminste fatsoenlijke prenten in zijn bundel. Over de eerste vierduizend verkochte exemplaren betaalt de uitgever 11% royalty’s. Negen voor de schrijver, twee voor de illustrator. Niet eerst het boek maken en dan gaan kijken hoe de verhoudingen liggen, want daar komt niks dan ruzie van, nee, gewoon van tevoren zeggen: van iedere elf pagina’s van het boek moeten er twee gevuld worden met beeld. Dan zijn alle boeken die in Nederland uitkomen voortaan rijk geïllustreerd en dat zien we graag. Over de volgende zesduizend verkochte exemplaren betaalt de uitgever 13%. Elf voor de auteur, twee voor de illustrator. Over de volgende tienduizend exemplaren betaalt de
uitgever 15%, dertien voor de auteur en twee voor de illustrator, en daarboven betaalt de uitgever ook 15%, maar die zijn alle voor de auteur. De illustrator haakt na twintigduizend exemplaren namelijk af. Wat zijn van dit systeem de consequenties, als we wederom uitgaan van dat boek van honderdtachtig pagina’s, dertig met kleurenillustraties, winkelprijs vijftien euro? De uitgever laat zich van zijn goede kant zien. Hij betaalt mee aan de illustraties, laat zien dat hij die zo belangrijk vindt dat hij er geld voor over heeft. Hoeveel geld? Tweeduizend euro vast, daarna over de eerste vierduizend verkochte exemplaren 1% meer dan hij normaal betaalt, is zeshonderd euro, en over de volgende zesduizend een half procent meer dan normaal, is vierhonderdvijftig euro. Daarna helemaal nooit meer iets. Alles bij elkaar drieduizendvijftig. Is duizend minder dan vroeger. Hij is spekkoper. De illustrator krijgt gegarandeerd tweeduizend, heeft er na vierduizend exemplaren twaalfhonderd aan royalty’s bij, na tienduizend exemplaren drieduizend en na twintigduizend zesduizend. Plus die tweeduizend vast is achtduizend euro, is het dubbele van vroeger. Ik vind dat genoeg. Als schrijvers twintig procent of meer van hun inkomen kwijtraken, moeten de illustratoren niet mopperen als ze er honderd procent bij krijgen. Voor de schrijver is de situatie nu iets rooskleuriger. Na
twintigduizend exemplaren heeft hij in mijn systeem bijna vijfendertigduizend euro in de wacht gesleept. Nog steeds een flink verlies in vergelijking met vroeger, maar het verlies is gehalveerd naar ruim twaalf procent. Pleister op de wonde: omdat na twintigduizend verkochte exemplaren alle royalty’s naar de schrijver gaan, wordt dat percentage steeds kleiner. Ik bedoel, wij leveren nog steeds in, en bij geringe verkoop doen de illustratoren dat ook, maar zo doet het tenminste niet zo’n pijn. Met halve smart kan ik leven. De uitgevers betalen een kwart minder dan vroeger, de illustratoren krijgen bij gering succes in ieder geval tweeduizend in plaats van nul komma nul en bij succes het dubbele van vroeger, en wij, ach … het zal wel wennen. Zullen we het zo dan maar doen? Na mijn Annie M.G. Schmidtlezing kreeg ik een mail van een collega die mij vroeg of hij planken en oude beddenspiralen moest gaan verzamelen voor de barricades. Ik schreef terug dat ik dol ben op planken en beddenspiralen maar dat ik er liever een boomhut van zou maken. En zo denk ik er nog over. Ik ben bijna zestig, ik ben grootvader, maar ik heb in mijn leven nog niet één oude dag gekend. Ik wil vrede in mijn lijf en mijn leven. En af en toe een moment van intens geluk. Zoals op die stralende dag in het atelier van Marije Tolman, toen ik samen met onze redactrice voor het eerst de prenten 41
mocht zien die Marije had gemaakt bij mijn boek Robin en de vallende ster. Het omslag was mooi, maar binnenin, alles was in kleur, stond een tekening, zo allejezus prachtig: een veld vol zinderend rode papavers, met daarin dansend een kleine Robin en een nog kleinere Knor. In één beeld was de hele zomer die ik in het boek beschreef gevangen. ‘Die,’ zei ik, ‘die wil ik voorop!’ Maar ja, boven een papaverveld overgoten door zonlicht zie je geen vallende ster. ‘We veranderen de titel,’ riep ik, ‘ik weet de nieuwe al, we nemen de toverspreuk van Robin: O rode papaver, boem pats knal!’ ‘Maar dan komt de naam Robin niet voor in de titel,’ zei onze redactrice, ‘dat lijkt me commercieel gezien niet zo handig.’ ‘Wat commercie? Niks commercie!’ riepen Marije en ik. ‘We maken het mooiste van het mooiste en de rest zien we later wel!’ Onze euforie sloeg over op onze redactrice en al gauw zaten we gedrieën buiten in de zon te filosoferen over de kleur van de belettering. Zo wil ik kinderboeken maken, dames en heren, zo en niet anders. Euforisch, niet gekneveld door percentages en getallen. Gewoon het mooiste van het mooiste maken, voor onszelf en voor de kinderen. De rest zien we dan later wel. Ach nee, de rest is nu goed geregeld, toch? Amsterdam, 17 september 2011’
In de laatste lezing belicht Fiel van der Veen de relatie tussen schrijver en illustrator vanuit het perspectief van de illustrator: Fiel van der Veen is van huis uit grafisch vormgever. Hij volgde zijn opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem, afdeling Grafische vormgeving. Illustreren betekent voor Fiel ook altijd vormgeven, een boek moet door toepassing van typografie, lay-out en illustratie een homogeen geheel worden. Van meet af aan heeft hij gebruikgemaakt van digitale mogelijkheden toen die ter beschikking kwamen; eerder vanmiddag heeft hij daar het een en ander over laten zien in een van de workshops. Hij won een Zilveren Penseel, twee NIC Illustratie Jaarprijzen in de categorie Boek en met Paul Biegel voor Laatste verhalen van de eeuw de Woutertje Pieterse Prijs in 2000. Zoals gezegd heeft hij ontzettend veel gedaan voor de belangenbehartiging van illustratoren en het is dan ook niet voor niks dat hij in 2006 erelid werd van de BNO. Fiel van der Veen
Wat heel erg mooi is, volgens Fiel van der Veen, is het samen maken van een mooi boek. Samen een idee uitwerken, de schrijver met woorden, de illustrator met beelden en woorden en beelden zo dicht mogelijk in elkaar schuiven. Als voorbeeld noemt hij Tjibbe Tjabbes’ wereldreis, het boek dat hij samen met Harm de Jonge maakte. Zo’n project brengt veel geluk met zich mee. Dan laat hij zien hoe sterk woord en beeld elkaar beïnvloeden, met een mooi voorbeeld van een abstract schilderij dat hij eerst toont onder de titel ‘abstracte compositie’, en vervolgens als ‘kardinalen aan de tomatenoogst’... Wat hij vooral wil zeggen is hoe een beeld een tekst kapot kan maken (en vice versa). De vraag die je je als illustrator moet stellen is, ‘wat wil de auteur?’ en daarmee ga je aan de slag. Vele beeldinterpretaties van een tekst zijn mogelijk – en de beelden die erbij komen zijn heel bepalend voor het lezen. Van der Veen wil de bedoeling van de schrijver versterken, zonder dat dit wil zeggen dat er geen ruimte meer zou zijn voor artistieke vrijheid. Integendeel.
Na afloop van de laatste lezing verwijst Ted van Lieshout kort naar de workshops – hij vraagt hoe de begeleiders (Klaas Verplancke, Fiel van der Veen, Hans Hagen en Gert Gerrits) het vonden, en aan de zaal vraagt hij of iemand het vreselijk vond (dit laatste om in verband met tijdgebrek langdurige, lovende commentaren te voorkomen). Zwarte kritieken blijven volledig uit en de workshopbegeleiders zijn unaniem tevreden. Vele woorden van dank volgen, zoals aan de sponsors van de MvhK: het Lira Fonds, de Boekenbon, de BNO, de VvL, Gregor’s Lijsten en uiteraard de OBA. Daarna wordt het fijne schilderij van een bibliobus vol dieren, dat Philip Hopman gedurende de middag gemaakt heeft, aangeboden aan Hans van Velzen, directeur van de Openbare Bibliotheek Amsterdam. Het zal in het nieuw te openen filiaal van de OBA, aan het Javaplein in Oost worden tentoongesteld en krijgt daar mogelijk ook een definitieve plaats.
DE GOUDEN LIJST
Voor tot het voorlezen van het juryrapport en de uitreiking van de prijzen wordt overgegaan, wordt Ted van Lieshout door Eppo van Nispen tot Sevenaer (directeur CPNB) ludiek uitgeroepen tot ridder en gelauwerd met de Big Daddy Award – een soortement life time achievement award voor zijn inspanningen voor het Nederlandse Kinderboek.
gekomen is: Twee jaar geleden ageerden Hans Hagen en Ted van Lieshout tegen het opheffen van de Gouden Zoen door de Gouden Lijst in te stellen. Dit jaar accepteerde de CPNB de wens van de Penseeljury om geen Gouden Penseel te hoeven uitreiken aan een Nederlandse illustrator. Ted van Lieshout wilde daarom de Gouden Lijst 2011 uitreiken aan een Nederlandse illustrator. Maar omdat de prijs dan voor de twééde keer in drie jaar bij wijze van protest tégen het beleid van de CPNB zou worden uitgereikt, polste Ted van Lieshout de stemming bij de CPNB. Daar werd aangegeven dat men niet blij was als de Gouden Lijst zou worden uitgereikt als protestprijs, waarop Ted van Lieshout aangaf dat niet te zullen doen, maar de CPNB wel vroeg dan mee te denken over een andere bestemming van de Gouden Lijst. Medio juni belde Eppo van Nispen Ted van Lieshout met het voorstel om de Gouden Lijst te bestemmen voor het beste boek in de leeftijdscategorie 12 tot 15 jaar. Hiermee ging Ted van Lieshout akkoord.
Ook niet geheel van ironie gespeend is het dat De Gouden Lijst, die werd ingesteld als protest tegen het wegvallen van de Gouden Zoen, nu officieel haar plaats inneemt: de CPNB heeft de prijs omarmd als dé prijs voor jeugdboeken in de categorie 12-15 jaar. Eppo van Nispen en Ted van Lieshout vertellen hoe het zo
Genomineerd werden: Achter de stilte Beate Teresa Hanika; Als je terugkomt Rebecca Stead; Dieven Will Gatti; Soldaten huilen niet Rindert Kromhout; Tamar Mal Peet.
Last but not least vindt aan het einde van deze mooie Middag van het Kinderboek de uitreiking van de Gouden Lijst 2011 plaats. Organisatie en uitvoering van dit gedeelte van het programma is in handen van de CPNB, de presentatie in die van Sipke Jan Bousema De jury heeft bestaan uit Gerlien van Dalen (voorzitter), Inger Bos, Eva Riem, Annemarie Terhell en Jasmijn Verhees. Het juryrapport is te vinden op: http://web.cpnb.nl/blobs/ cpnb/61970/2011/38/Juryrapport_Gouden_Lijst_2011. pdf
48
Gerlien van Dalen
49
Boven: Ted van Lieshout vertelt dat de Gouden Lijst op ambachtelijke wijze is gemaakt door Gregor Simoons van Gregor’s Lijsten (te zien op lichtbeeld) met gebruikmaking van antieke mallen. Onder: Sipke Jan Bousema ondervraagt juryvoorzitter Gerlien van Dalen. Rechts: assistente Abel van Lieshout onthult de winnaar.
50
Tot ieders verbazing blijken er niet één, maar twéé Gouden Lijsten te zijn. Er is er een voor het beste oorspronkelijk Nederlandstalige werk, en een tweede voor het beste vertaalde boek. Gerlien van Dalen leest het juryrapport voor. Rindert Kromhout en Mal Peet winnen! De prijswinnaars en de vertaalster van Tamar, Sanne Parlevliet, zijn aanwezig in de zaal en nemen onder luid en welgemeend applaus hun Gouden Lijst in ontvangst. Daarna sluit Ted van Lieshout de MvhK traditiegetrouw af door op de donatiedoos bij de uitgang te wijzen, waarna het publiek in de foyer een drankje aangeboden krijgt door de BNO.
Links: Sanne Parlevliet en Mal Peet Onder: vertegenwoordigers van de drie boeken die een eervolle vermelding kregen met een oorkonde Rechts: Rindert Kromhout
52
De Middag van het Kinderboek had niet plaats kunnen vinden zonder de medewerking en inzet van Marijke Troelstra van de OBA. Ook Gert Gerrits van de BNO maakte zich bij de derde Middag van het Kinderboek onmisbaar. Dank is verschuldigd aan de CPNB, alle sprekers en bezoekers, Floor Minnaert, Maarten Praamstra, Toin Duijx en de medewerkers van de OBA, en uiteraard aan de sponsors. De Middag van het Kinderboek werd mede mogelijk gemaakt door:
Lira Fonds OBA Boekenbon / Koninklijke Boekverkopersbond BNO Gregor’s Lijsten VvL (giften van) bezoekers van vorig jaar
©2011 foto’s: Gerlinde de Geus, in opdracht van de CPNB behalve de foto van de twee Gouden Lijsten: ©2011 Ted van Lieshout ©2011 verslag: Marco Kunst, in opdracht van de VvL ©2011 lezing Sjoerd Kuyper: Sjoerd Kuyper Samenstelling, opmaak en aanvullende teksten: Ted van Lieshout