Fragment uit Vinexvrouwen Buren zijn als familieleden; je moet ermee leren leven, ook al zou je ze het liefst van de allerhoogste flat af willen gooien. Ik kom uit een heel andere omgeving dan de stad waar dit alleraardigste vinexwijkje ligt. Jaren geleden ben ik hier komen wonen met mijn kersverse echtgenoot. De kids waren er nog niet en we hadden andere buren. Die aan de rechterkant waren heel erg oké. Ze hielden zich gedeisd. Op een keer waren we een dagje weg geweest en kwamen we er bij thuiskomst achter dat de huissleutel nog binnen lag. We belden aan bij de buren, de goede dus. De moeder kwam aan de deur, hoorde ons wanhopige relaas aan en zei: ‘Maak je maar geen zorgen, wijffie, ik roep Wesley even voor je. Die regelt ’t wel even.’ Wesley was een leuke blonde jongen van zestien met een sigaretje in zijn mond. Hij had een kleerhanger bij zich. Die stak hij door de brievenbus en toen ging onze deur open. ‘Klaar,’ zei hij, draaide zich om en liep terug naar zijn huis. Dat zijn pas buren. Maar… helaas is er altijd een maar. Het huis aan de linkerkant is vervloekt. Daar komen steevast gruwelijke mensen te wonen. En dan niet gruwelijk als in straattaal: vet cool, maar echt verschrikkelijk. Toen we er net woonden, was de buurvrouw, een vrouw met een naam beginnend met een K, net gescheiden van haar man. Ik stond in de badkamer toen mijn man me riep. Ik rende naar beneden en zag zijn verbijsterde blik. ‘Gaat het wel goed met je? Hebben we een muis in huis, daar ben je toch niet bang voor?’ zei ik voor de grap. Hij zei niets, maar wees naar het raam aan de tuinzijde. Het was fantastisch weer, zo’n dag waarop alle witte Nederlanders in de felle zon zitten tot hun vel van hun
lijf afbladdert als goedkope verf. K. was een wat oudere vrouw. Die kunnen charmant zijn. Zij helaas niet. Ik had geen contact met haar en toch liet ze meer van zichzelf zien dan me lief was. Ze lag op haar rug op haar tuinbed, of hoe je die dingen ook mag noemen. Haar borsten waren duidelijk echt, want ze waren plat en elke borst rustte naast haar lijf op het bed. Ze droeg een heel klein broekje. En ze had zich niet geschoren. De kleur van haar haren beneden correspondeerde niet met de kleur van het haar op haar hoofd. Ik bleef staren en kon niet anders dan daar staan, met open mond, want we wonen in een drive-inwoning, dus vanuit de huiskamer keek ik recht op haar tieten en ongeschoren kruis. Mijn man was intussen walgend weggelopen en bleef het raam vermijden tot zij zou verhuizen. De zomer was lang en K. lag daar elke dag, regelmatig geflankeerd door haar dochters. Dit waren jongere versies van hun moeder met kleinere borsten, maar wel al hangend. Niet dat mijn tieten zo geweldig zijn, maar ik laat ze dan ook niet aan iedereen zien. Het verschil met hun moeder was dat die meiden zich wel schoren. Het nadeel: broekjes vonden ze onnodig. Ze hadden een strak lichaam. De moeder ook, die ging elke dag sporten in het sportcentrum tegenover ons. Ik vroeg me af waarom ze die borsten niet liet liften. Ik voelde afkeer van al dat bloot. Natuurlijk had ik de keuze om niet te kijken, maar het was vooral de drang. Ik moest altijd even checken of ze er lag en het was steeds bingo. Tja, het was hun tuin, maar wel mijn uitzicht. Had ik daarvoor zo’n hoge hypotheek genomen? Dit had de makelaar ons niet laten zien en ook de vorige eigenaar had angstvallig zijn mond gehouden. We kwamen hem enige tijd later tegen en toen we
hem vertelden over de naakte buurvrouw kleurden zijn wangen dieprood. ‘Ik moest daar echt weg, man. En jullie zijn toch moslims? Als ik het had gezegd, dan zouden jullie het nooit hebben gekocht,’ zei hij schuldbewust. ‘Echt waar, ik kon niet anders.’ (Naima El Bezaz, Vinexvrouwen, 2010)