Gezondheid telt! in Hart voor Brabant Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006
Hart voor Brabant
Oss
Maasdonk ‘s-Hertogenbosch
Waalwijk
Heusden Vught
Loon op Dongen Zand
Landerd
Bernheze SintMichielsgestel
Haaren
Schijndel Veghel
Gilze en Rijen
Boxtel
Tilburg Oisterwijk Goirle Hilvarenbeek
SintOedenrode
Grave Mill en St. Hubert
Uden Boekel
Cuijk
Boxmeer Sint Anthonis
Het rapport Gezondheid telt! in Hart voor
versnipperd. De gemeente kan hierin regie
Brabant brengt landelijke, regionale en
voeren door het bevorderen van samen-
lokale informatie samen over gezondheid
werking en afstemming, registratie en
en ziekte, oorzaken van ongezondheid,
evaluatie van activiteiten. De verantwoor-
preventie en zorg in de regio Hart voor
delijkheid van de gemeente ligt ook op het
Brabant. Op verschillende aspecten van
gebied van de curatieve zorg en de care,
gezondheid doet de regio Hart voor
mede door de komst van de Wmo. In Hart
Brabant het slechter dan gemiddeld
voor Brabant zijn echter nog maar weinig
in Nederland. Veel volwassenen in de
gemeenten actief in de afstemming tussen
regio Hart voor Brabant gedragen zich
collectieve preventie en curatieve zorg.
ongezond: een kwart van de volwassenen rookt, een derde voldoet niet aan de
Dit rapport is onderdeel van de eerste
norm voor verantwoord alcoholgebruik,
proeve van een regionale Volksgezond-
twee op de vijf bewegen te weinig en de
heid Toekomst Verkenning (VTV). Andere
meesten voldoen niet aan de aanbeveling
onderdelen van deze regionale VTV
voor groente- en fruitconsumptie. Bijna
zijn boekjes met boodschappen voor
de helft van de volwassenen in de regio is
lokaal beleid voor iedere gemeente én
te dik. Ook veel jongeren gedragen zich
het Regionaal Kompas Volksgezondheid
ongezond. Deze ontwikkelingen maken
(www.regionaalkompas.nl). Ontwikke-
investeren in preventie noodzakelijk, want
ling van een regionale VTV wordt door
hiermee is nog aanzienlijke gezondheids-
VWS gezien als een belangrijke stap om
winst te boeken.
de kwaliteit van de lokale nota’s volksge-
In de regio zijn veel organisaties en
zondheid te verbeteren. Met deze eerste
instellingen actief bij het uitvoeren van
regionale VTV loopt de GGD Hart voor
preventieactiviteiten, maar het aanbod is
Brabant voorop in deze ontwikkeling.
Gezondheid telt! in HART VOOR Brabant
Lith
Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006 MJH van Bon-Martens | ECM van Eck | SM Hogendoorn PCW van den Hoogen | JAM van Oers (Eindredactie)
Gezondheid telt! in HART VOOR Brabant Bernheze
Oisterwijk
Boekel
Oss
Boxmeer
Schijndel
Boxtel
Sint Antonis
Cuijk
Sint-Michielsgestel
Dongen
Sint-Oedenrode
Gilze en Rijen
Tilburg
Goirle
Uden
Grave
Veghel
Haaren
Vught
’s-Hertogenbosch
Waalwijk
Heusden Hilvarenbeek
’s-Hertogenbosch 2006
Landerd Lith
GGD Hart voor Brabant
Loon op Zand
Postbus 3166
Maasdonk
5203 DD ’s-Hertogenbosch
Mill en Sint Hubert
Tel: 0900-463 64 43 (0900-info GGD) Fax: (073) 641 86 53 www.ggdhvb.nl
264118 om Aangepast.indd 1
01-11-2006 10:05:13
Hart voor Brabant
Lith
Oss
Maasdonk ‘s-Hertogenbosch
Waalwijk
Heusden Vught
Loon op Dongen Zand
Landerd
Bernheze SintMichielsgestel
Haaren
Schijndel Veghel
Gilze en Rijen
Boxtel
Tilburg Oisterwijk
Grave Mill en St. Hubert
Uden Boekel
Cuijk
Boxmeer Sint Anthonis
SintOedenrode
Goirle Hilvarenbeek
264118 om Aangepast.indd 2
01-11-2006 10:05:14
Gezondheid telt! in Hart voor Brabant Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006
HvB.indb 2
26-10-2006 15:03:41
Gezondheid telt! in Hart voor Brabant Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006
Eindredactie:
M.J.H. van Bon-Martens E.C.M. van Eck S.M. Hogendoorn P.C.W. van den Hoogen J.A.M. van Oers
GGD Hart voor Brabant Postbus 3166, 5203 DD ’s-Hertogenbosch Telefoon: 0900-463 64 43 (0900-infoGGD) www.ggdhvb.nl
Ontwerp omslag: De Code, Rosmalen Vormgeving binnenwerk: Uitgeverij RIVM, CO2 Premedia Drukker: OBT-Den Haag Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt door financiering van ZonMW in het kader van het Programma Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid.
Een publicatie van de GGD Hart voor Brabant Postbus 3166 5203 DD ‘s-Hertogenbosch Auteursrecht voorbehouden © GGD Hart voor Brabant, ‘s-Hertogenbosch, 2006
Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden redactie, auteurs en uitgever geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de GGD Hart voor Brabant. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 juncto het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht, Postbus 882, 1180 AW Amstelveen. Voor het overnemen van gedeelten uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. ISBN: 90 73529 51 4
4
VOORWOORD
VOORWOORD Gezondheid gaat ons allen aan. Naast de individuele verantwoordelijkheid van burgers voor hun eigen gezondheid, heeft de overheid de verantwoordelijkheid voor de openbare gezondheidszorg. De grondwet en de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) regelen de verantwoordelijkheid van de overheid voor de bescherming en de bevordering van de gezondheid van de bevolking. De gemeenten hebben de verplichting tot het ontwikkelen en uitvoeren van lokaal gezondheidsbeleid en het schrijven van een nota lokaal gezondheidsbeleid. Hierin benoemen gemeenten de lokale gezondheidsproblemen en geven ze prioriteiten aan voor beleid. Voor een goede uitvoering van gezondheidsbeleid is een wetenschappelijke onderbouwing van de gezondheidstoestand van de bevolking noodzakelijk. Informatie over de volksgezondheid bestaat op meer schaalniveaus: landelijke, regionale en lokale bronnen. De regionale en lokale gezondheidsproblemen zijn een component van de problematiek die ook landelijk speelt. Voor de lokale bestuurder is het van belang te bepalen op welke niveau beleidsmaatregelen en interventies ingezet worden. De WCPV gaat ervan uit dat het gemeentelijk niveau het beste zicht geeft op de lokale gezondheidsproblemen en dat de preventieactiviteiten op lokaal niveau het meeste effect sorteren. Ook kan de gemeente goed aansluiten bij andere (landelijke) ontwikkelingen, zoals de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en kan zij als regisseur fungeren. Voor u ligt het samenvattende rapport van de regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (regionale VTV). Deze is afgeleid van de nationale VTV van het RIVM. Hiervan is onlangs de vierde editie gepubliceerd. Deze regionale VTV beschrijft voor de regio Hart voor Brabant de huidige gezondheidstoestand van de bevolking, trends uit het verleden en waar mogelijk verwachte toekomstige ontwikkelingen. Ook geeft het document informatie over de factoren (determinanten) die de gezondheid beĂŻnvloeden. Bestuurders en beleidsmakers kunnen er informatie in vinden die relevant is voor het gemeentelijke volksgezondheidsbeleid. Hoe gezond is Hart voor Brabant? Zijn er verschillen in gezondheid tussen de gemeenten in de regio? Welke onderwerpen zijn van belang voor het beleid van morgen? Dit document staat echter niet op zichzelf. Onderdeel van de regionale VTV zijn ook de boekjes met boodschappen voor lokaal beleid voor iedere gemeente ĂŠn het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl). Zij bieden aanvullende informatie. Hoe staat het met de belangrijkste gezondheidsproblemen in mijn gemeente? Welke oorzaken spelen bij Ăłns een rol? Waarin verschilt mijn gemeente van de regio? Welke beleidsopties zijn voorhanden? Welke effectieve interventies zijn in te zetten bij de preventie van gezondheidsproblemen of het bevorderen van gezondheid? In die zin kunnen de producten van de regionale VTV dienen als solide basis voor de eigen nota lokaal gezondheidsbeleid.
5
HvB.indb 5
26-10-2006 15:03:42
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Inmiddels is de tweede generatie nota’s lokaal gezondheidsbeleid in aantocht. Met de ervaringen die zijn opgedaan bij de eerste nota en met de kennis die ligt besloten in de regionale VTV, kunnen bestuurders hun gezondheidsbeleid nóg beter ontwikkelen en uitvoeren. De regionale kernboodschappen vatten de belangrijkste gezondheidsproblemen in Hart voor Brabant kernachtig samen en zijn richtsnoer voor het lokale gezondheidsbeleid. Dit document is tot stand gekomen door de inspanning van de GGD-en Hart voor Brabant en West-Brabant in nauwe samenwerking met het RIVM en Tranzo van de Universiteit van Tilburg in de Academische Werkplaats Openbare Gezondheidszorg te Tilburg. Aan het Regionaal Kompas Volksgezondheid heeft ook het NIGZ bijgedragen. Zij hebben de beschikbare informatie systematisch geordend en beschreven. Ik hoop dat u er vruchtbaar gebruik van zult maken. Ik dank allen die hieraan hebben bijgedragen voor hun inzet. De voorzitter van het Algemeen Bestuur van de GGD Hart voor Brabant, A. Frankfort.
6
HvB.indb 6
26-10-2006 15:03:42
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 5 INHOUDSOPGAVE
7
1
KERNBOODSCHAPPEN HART VOOR BRABANT 9
2
DE REGIONALE VOLKSGEZONDHEID TOEKOMST VERKENNING 2.1 Van gezondheidsenquête tot regionale VTV 13 2.2 Het VTV-model: nationaal en regionaal 15 2.3 De bevolking in de regio Hart voor Brabant 18 2.4 Regionale informatievoorziening 22
3
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT? 25 3.1 Levensverwachting en gezondheid 26 3.2 Sterfte 29 3.3 Ziekten en aandoeningen 32 3.4 Kwaliteit van leven 36 3.5 Ziektelast: sterfte, ziekte en kwaliteit van leven gecombineerd 41 3.6 Trends in ziekten en aandoeningen 42
4
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID? 45 4.1 Ingewikkelde relaties tussen ziekten en oorzaken 46 4.2 Stand van zaken van belangrijke determinanten 47 4.3 Verschillen in voorkomen van determinanten 63 4.4 De bijdrage van determinanten aan ziektelast 63
5
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT? 5.1 Rol van de gemeente 69 5.2 Preventie 72 5.3 Zorg voor gemeenten: cure en care 87
6
WAT KAN DE TOEKOMST BRENGEN? 101 6.1 De bevolking nu en in de toekomst 102 6.2 Toekomstverkenning gezondheid Hart voor Brabant 2005-2015 103 6.3 Toekomstverkenning zorggebruik Hart voor Brabant 2005-2015 111 6.4 Scenario’s voor een toekomstvast gezondheidsbeleid 114
13
67
7
HvB.indb 7
26-10-2006 15:03:42
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
LITERATUUR EN GEGEVENSBRONNEN 117 SAMENSTELLING BELEIDSADVIESCOMMISSIE SAMENSTELLING PROJECTTEAM EN AUTEURS DEFINITIES
123 125
127
LIJST VAN AFKORTINGEN 131 BIJLAGEN 133 2.1 Het uitgewerkte conceptuele model van de volksgezondheid 133 3.1 Regionale verschillen in gezondheid, determinanten en preventie 135 3.2 Sterfte per gemeente 139 3.3 Langdurige aandoeningen 141 4.1 Associaties tussen determinanten en het ontstaan van ziekten en aandoeningen 143 5.1 Taken van WCPV 145 5.2 Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 147 5.3 Opkomst Jeugdgezondheidszorg 151
8
HvB.indb 8
26-10-2006 15:03:42
KERNBOODSCHAPPEN HART VOOR BRABANT
1
1
KERNBOODSCHAPPEN HART VOOR BRABANT
Gezondheid in Hart voor Brabant scoort onder Nederlands gemiddelde Op verschillende aspecten van gezondheid doet de regio Hart voor Brabant het slechter dan gemiddeld in Nederland. De levensverwachting ligt iets lager en de sterfte aan longkanker, dikkedarmkanker en beroerte is hoger dan gemiddeld. • De levensverwachting in Hart voor Brabant is voor mannen 76,0 jaar en voor vrouwen 80,7 jaar. Dat is lager dan gemiddeld in Nederland. • De gezonde levensverwachting (het aantal jaren dat men in goede gezondheid leeft) is voor mannen en vrouwen ongeveer gelijk, en wijkt ook nauwelijks af van het Nederlandse gemiddelde. De levensverwachting in goed ervaren gezondheid is in Hart voor Brabant ruim 62 jaar, de levensverwachting in goede geestelijke gezondheid is 68 jaar. • In Hart voor Brabant is de sterfte aan een aantal belangrijke doodsoorzaken zoals longkanker, dikkedarmkanker, beroerte, longontsteking en COPD hoger dan gemiddeld in Nederland. De sterfte aan longkanker en COPD bij vrouwen is de afgelopen jaren gestegen en bij mannen juist gedaald. Deze trends zijn direct gerelateerd aan de rooktrends uit het verleden. Hart- en vaatziekten en psychische stoornissen zijn de belangrijkste gezondheidsproblemen Het ziektepatroon in Hart voor Brabant wijkt niet af van het algemene Nederlandse beeld. Aanvoerders van de top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast in Hart voor Brabant zijn coronaire hartziekten, angststoornissen, beroerte, depressie en chronische longziekten (COPD). • Coronaire hartziekten, beroerte en COPD leiden tot een hoge vroegtijdige sterfte maar ook tot relatief veel verlies aan kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressies zorgen bij veel mensen voor veel verlies van kwaliteit van leven. • Op basis van zorgregistraties blijkt dat artrose, coronaire hartziekten en diabetes de meest voorkomende chronische ziekten in de regio zijn, met 36.000 tot 40.000 patiënten per ziekte. De inwoners zelf rapporteren naast deze ziekten het meest frequent hoge bloeddruk, ernstige rug-, nek- en schouderaandoeningen en CARA. • De meest voorkomende zelfgerapporteerde aandoeningen verschillen per leeftijdsgroep: bij kinderen is eczeem het meest gerapporteerd, bij jongeren is dat allergie, bij de volwassenen en ouderen is het hoge bloeddruk. • Op basis van veranderingen in de omvang (groei met bijna drie procent) en samenstelling van de bevolking (vooral een toename van het aantal 75-plussers) zal de incidentie van infecties, rugaandoeningen en ongevallen en de prevalentie van hartfalen, gezichtsstoornissen, beroerte en coronaire hartziekten in de periode 2005-2015 relatief sterk toenemen.
9
HvB.indb 9
26-10-2006 15:03:43
1
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Ook in Hart voor Brabant bestaan gezondheidsachterstanden Mensen met een lage sociaal-economische status hebben een slechtere gezondheid dan mensen uit de hogere sociaal-economische lagen van de bevolking. Ook in Hart voor Brabant bestaan deze sociaal-economische verschillen in gezondheid. • In de rangorde voor levensverwachting van de 39 (in 2005) GGD-regio’s staat Hart voor Brabant op de 27e plaats. Tussen de slechtste en beste GGD-regio in Nederland bestaat een verschil in levensverwachting van drie jaar. In de rangorde voor sterfte aan astma en COPD staat Hart voor Brabant op de 32e plaats. Die rangordes hangen sterk samen met de geografische verdeling van groepen met een lage SES in Nederland. • De sociaal-economische gezondheidsverschillen worden ook bevestigd in regionaal onderzoek. Dat blijkt onder meer uit een slechtere mentale en fysieke gezondheid, en het frequenter voorkomen van eenzaamheid bij lage sociaal-economische groepen in Hart voor Brabant. Aanzienlijk verlies van gezondheid door ongezond gedrag Roken veroorzaakt 13% van de totale ziektelast in Nederland, vooral door longkanker, chronische longziekten (COPD) en coronaire hartziekten. Maar ook alcoholgebruik, lichamelijke inactiviteit en overgewicht dragen in belangrijke mate bij aan de ongezondheid. Ongezond gedrag staat niet op zichzelf, maar hangt nauw samen met de sociale en fysieke omgeving op allerlei niveaus, zoals gezin, school of buurt. • Een aantal leefstijlfactoren ontwikkelt zich gunstig bij volwassenen: steeds minder volwassenen roken, overmatig alcoholgebruik en lichamelijke inactiviteit lijken niet toe te nemen en de consumptie van teveel verzadigd vet neemt af. Toch gedragen veel volwassenen in de regio Hart voor Brabant zich nog ongezond. Een kwart van de volwassenen in de regio rookt, een derde voldoet niet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik, twee op de vijf bewegen te weinig en de meesten voldoen niet aan de aanbeveling voor groente- en fruitconsumptie. Ruim de helft van de volwassenen met een nieuwe of losse partner vrijt onveilig. • Het percentage mensen met overgewicht is in Hart voor Brabant de afgelopen jaren flink toegenomen, evenals in de rest van Nederland. Bijna de helft van de volwassenen in de regio is te dik. • Ongezond gedrag en overgewicht zijn bovendien ongelijk verdeeld over groepen in de samenleving, bijvoorbeeld naar sociaal-economische status of herkomst. Deze ongelijkheid wordt al op jonge leeftijd gezien. Ongezond gedrag jongeren baart zorgen Veel jongeren gedragen zich ongezond. Jongeren zijn de afgelopen jaren meer gaan drinken. Steeds meer kinderen en jongeren zijn te dik. Door dit ongezonde gedrag investeren zij in toekomstige ongezondheid. • In de regio Hart voor Brabant heeft inmiddels één op de tien kinderen en jongeren overgewicht. Verreweg de meeste jongeren eten niet dagelijks groente én fruit. Slechts een kwart van de jongeren voldoet aan de beweegnorm.
10
HvB.indb 10
26-10-2006 15:03:43
KERNBOODSCHAPPEN HART VOOR BRABANT
•
• •
1
Ruim de helft van de jongeren in de regio Hart voor Brabant drinkt alcohol. Twee op de vijf 16- en 17-jarigen (38%) zijn ‘binge drinker’ en drinken zes of meer glazen alcohol op een weekenddag. Ruim één op de tien jongeren in de regio rookt, en voor de 17-jarigen is dat één op de vier. Van de jongeren in de regio die seksueel contact hebben vrijt meer dan de helft wel eens onveilig.
Investeren in gezond gedrag is noodzakelijk Met preventie is nog aanzienlijke gezondheidswinst te boeken, vooral via het bevorderen van gezond gedrag, met aandacht voor de fysieke en sociale omgeving. De effectiviteit van preventie kan worden verhoogd door integraal gezondheidsbeleid, een planmatige aanpak en evaluatie. • De sociale en fysieke omstandigheden zijn van invloed op gezond gedrag. Zo is de keuze voor de fiets mede afhankelijk van veilige fietsroutes (ruimtelijke ordening), een goede fiets (inkomensbeleid) en of het geaccepteerd is te fietsen (denk aan allochtone vrouwen). • De effectiviteit van de verschillende interventies neemt toe wanneer ze in samenhang worden toegepast, bijvoorbeeld door voorlichting te geven over gezonde voeding en bewegen, en tegelijk te zorgen voor een gezond aanbod in (school)kantines en voor veilige fietspaden. • Preventie vraagt om een planmatige aanpak, gericht op specifieke problemen (zoals overgewicht, roken, diabetes) en specifieke risicogroepen (zoals achterstandsgroepen, jeugdigen, ouderen). • De kennis over de effectiviteit van gezondheidsbevordering is nog steeds bescheiden. Meer evaluatieonderzoek is daarom dringend gewenst om succes- en faalfactoren in beeld te brengen en daarmee (bredere) implementatie te bevorderen. Het gebruik van het Preventie Effectiviteitsinstrument (Preffi) draagt hier in belangrijke mate aan bij. Gemeenten kunnen de regierol krachtiger invullen In Hart voor Brabant hebben alle 29 gemeenten een gemeentelijk beleidsplan volksgezondheid. In de regio zijn veel organisaties en instellingen actief bij het uitvoeren van preventieactiviteiten, maar het aanbod is versnipperd. Een betere samenwerking en afstemming zouden de preventieve gezondheidszorg kunnen versterken. De gemeente kan hierin regie voeren door het bevorderen van samenwerking en afstemming, registratie en evaluatie van activiteiten. Het voeren van integraal beleid en het inzetten van juridische instrumenten biedt kansen voor de volgende nota. • Uit onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg blijkt dat de lokale nota’s volksgezondheid concreter kunnen, onder meer door het benoemen van prioriteiten en heldere doelen. De huidige nota’s bevatten bovendien nog onvoldoende waarborgen (zoals het beschikbaar stellen van benodigde middelen) voor de daadwerkelijke uitvoering van de actiepunten. • Gemeenten nemen in toenemende mate stappen om de regierol op te pakken. Ook is er meer betrokkenheid van gemeenteraden bij lokaal gezondheidsbeleid. Dat
11
HvB.indb 11
26-10-2006 15:03:43
1
•
•
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
blijkt bijvoorbeeld uit de belangstelling van raden voor de gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden op dit terrein. Tenslotte regisseren gemeenten steeds vaker de afstemming tussen ambtelijke afdelingen en diensten bij het vormgeven van integraal beleid en komt regie op samenwerking van externe partijen steeds beter van de grond. De regierol van de gemeente in het lokale volksgezondheidsbeleid is die van de visionaire regisseur: de regisseur die het plan zelf schrijft maar voor de uitvoering afhankelijk is van anderen. Het innemen van een neutrale positie en het beschikbaar stellen van middelen zal hierbij helpen. Op dit moment is het niet mogelijk een volledig beeld te krijgen van de verschillende preventieve activiteiten en al zeker niet van het bereik en effect ervan. Het preventie-aanbod is versnipperd en samenhang ontbreekt.
Rol gemeente rond zorg nog nauwelijks ontwikkeld De verantwoordelijkheid van de gemeente ligt ook op het gebied van de curatieve zorg en de care, mede door de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In Hart voor Brabant zijn echter nog maar weinig gemeenten actief in de afstemming tussen collectieve preventie en curatieve zorg. • Gemeenten hebben duidelijk een rol aan het begin van de zorgketen (verantwoordelijkheid voor preventie: WCPV) en krijgen ook steeds meer een rol aan het einde van de zorgketen (verantwoordelijkheden voor care: Wmo). Daarnaast staan de gemeenten ook aan de zijkant van de keten: gemeenten vangen kwetsbare groepen op die de weg naar de zorg niet zelf kunnen vinden of die er buiten vallen. • De zorginformatie schiet tekort. Zo ontbreken lokale gegevens over het aanbod van de eerstelijnszorg. Regionale en lokale zorgregistraties zijn niet toegankelijk en vaak ontbreken diagnosegegevens. Gegevens over de kwaliteit, toegankelijkheid en kosten van zorg worden voor de gemeenten belangrijker in verband met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning. • Informatie over kwetsbare groepen in de samenleving schiet tekort. Zo is er onvoldoende zicht op de gezondheidstoestand van allochtonen. Maar vooral informatie over de omvang en gezondheidstoestand van de meest kwetsbare groepen in de samenleving, zoals dak- en thuislozen, extramurale psychiatrische patiënten en verslaafden, schiet tekort. • Vanwege veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking is een relatief sterke toename van het zorggebruik in de sectoren verzorging, verpleging en thuiszorg in de periode 2005-2015 te verwachten. Daarnaast zal de bevolking in de toekomst vaker een beroep doen op huisartsenzorg, fysiotherapie en de ziekenhuiszorg. Toekomstige trends in het vóórkomen van aandoeningen zullen het toekomstige zorggebruik ook beïnvloeden. De gegevens over deze trends zijn echter beperkt beschikbaar.
12
HvB.indb 12
26-10-2006 15:03:43
DE REGIONALE VOLKSGEZONDHEID TOEKOMST VERKENNING
2
DE REGIONALE VOLKSGEZONDHEID TOEKOMST VERKENNING
2.1
Van gezondheidsenquête tot regionale VTV
2
Van regionale gezondheidsenquête tot lokale gezondheidsmonitor In 1990 is de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) geïntroduceerd. Volgens deze wet zijn de gemeenten verplicht het gezondheidsbeleid (mede) te baseren op een epidemiologische analyse van de gezondheidssituatie van de bevolking. Sinds de invoering van de WCPV werden daarna incidenteel gezondheidsenquêtes uitgevoerd. Deze leverden vooral regionale cijfers op voor de volwassen populatie. De gemeenten gaven echter steeds vaker aan dat zij ook over de gemeentelijke cijfers wilden beschikken. Deze wens werd nog sterker toen in 2003 de WCPV werd gewijzigd. Deze wet verplicht de gemeenteraden eens per vier jaar een gemeentelijke nota volkgezondheidsbeleid vast te stellen, in navolging op de landelijke nota (zie tekstblok 2.1). Om de gemeenten te voorzien van bruikbare informatie over de gezondheidssituatie verzamelen de GGD-en Hart voor Brabant en West-Brabant nu voor verschillende doelgroepen gegevens. Dit doen zij via vragenlijsten en registraties. Hiervoor is het concept lokale gezondheidsmonitor uitgewerkt. De monitor omvat een cyclische gegevensverzameling. Elke vier jaar kunnen gebruikers nieuwe, betrouwbare en representatieve gegevens over de bevolking verkrijgen op minimaal gemeentelijk niveau. Van gezondheidsmonitor naar integrale beleidsadvisering Het geven van informatie over de gezondheidssituatie aan de gemeenten is tot nu toe versnipperd geweest over de verschillende doelgroepen en onderwerpen. Een rapportage waarin lokale, regionale en landelijke informatie over volksgezondheid en zorg wordt geïntegreerd ontbreekt echter. De gemeenten in beide GGD-regio’s hebben duidelijke signalen afgegeven: op dit moment zijn al heel veel gegevens beschikbaar, maar het ontbreekt aan concluderende aanbevelingen voor het lokale beleid (De Goede et al., 2005). Een integrale rapportage moet het voor de gemeenten mogelijk maken om afgewogen prioriteiten te stellen in het lokale gezondheidsbeleid. Tekstblok 2.1: Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid. Artikel 2 1. Burgemeester en wethouders bevorderen de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen collectieve preventie alsmede de onderlinge afstemming tussen deze collectieve preventie en de curatieve gezondheidszorg. 2. Ter verwezenlijking van het bepaalde in het eerste lid dragen burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor:
a. het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking; deze taak omvat in ieder geval het eenmaal per vier jaar, voorafgaand aan de opstelling van de nota gemeentelijk gezondheidsbeleid, bedoeld in artikel 3b, op landelijk gelijkvormige wijze verzamelen en analyseren van gegevens omtrent deze gezondheidssituatie. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hieraan nadere regels worden gesteld.
13
HvB.indb 13
26-10-2006 15:03:43
2
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Nationale Volksgezondheid Toekomst Verkenning als goed voorbeeld? Op nationaal niveau verzorgt het Centrum voor Volksgezondheid Toekomst Verkenningen van het RIVM ééns in de vier jaar een rapportage (VTV) over de gezondheidssituatie van de Nederlandse bevolking. Deze VTV’s met de bijbehorende websites hebben internationaal erkenning gekregen als één van de beste praktijkmodellen voor een volksgezondheidrapportage op nationaal niveau. Het Nederlandse volksgezondheidsbeleid is sterk gebaseerd op deze VTV’s. De meest recente uitgave van de VTV is het samenvattend rapport ‘Zorg voor Gezondheid’ (De Hollander et al., 2006). Dit rapport bevat gegevens en inzichten over de volksgezondheid, zorg en preventie in Nederland. Het biedt de cijfermatige onderbouwing voor de landelijke preventienota (Kiezen voor gezond leven). De vraag is nu: Kan een regionale variant van de nationale VTV ook zo’n belangrijke onderbouwing bieden voor het regionale en lokale gezondheidsbeleid? De verwachte meerwaarde zit in de belangrijke boodschappen die voor een strategisch gezondheidsbeleid geformuleerd worden. Dit gebeurt op basis van de integratie van de onderzoeksgegevens van verschillende doelgroepen op regionaal en landelijk niveau. De gegevens worden daarvoor samengebracht in hetzelfde conceptuele raamwerk dat voor de landelijke VTV wordt gehanteerd. Naar een evidence-based gezondheidsbeleid Evidence-based verwijst naar het bewust, expliciet en oordeelkundig gebruik maken van het voorhanden zijnde beste bewijs bij het nemen van beslissingen (Sackett et al., 1996). De WCPV heeft als doel het bewaken, beschermen en bevorderen van de volksgezondheid. Hierbij staan het verlengen van de gezonde levensverwachting, het voorkomen van vermijdbare sterfte en het verhogen van de kwaliteit van het leven centraal. Evidence-based gezondheidsbeleid in de openbare gezondheidszorg kun je vertalen als gezondheidsbeleid op basis van volksgezondheidsproblemen. Vragen voor de beleidsmakers zijn dan: Wat zijn de belangrijkste volksgezondheidsproblemen? Wat zijn de belangrijkste (vermijdbare) oorzaken van ongezondheid? Welke maatregelen en interventies zijn effectief? Door de invoering van het duale stelsel op lokaal niveau wordt het voor de beleidsmaker steeds belangrijker om beslissingen goed te verantwoorden. Ook de centrale overheid stuurt hierop. Zo wil de Inspectie van de Gezondheidszorg aan de hand van prestatie-indicatoren toezicht gaan houden op de uitvoering van de WCPV (IGZ, 2006). De keuzes in de openbare gezondheidszorg worden echter in een politiek-maatschappelijke samenhang gemaakt. Ideologische, strategische, pragmatische en financiële overwegingen en de druk van belangengroeperingen en de media spelen daarom naast de ‘evidence’ een grote rol bij beslissingen in het beleidsproces. Daarnaast zien we dat beleid zich meestal niet keurig langs de lijnen van de beleidscyclus en onder strakke regie van de overheid ontwikkelt. Vaker komt beleid tot stand in een zekere chaos waarbij ook andere ‘stakeholders’ het voortouw kunnen nemen. Dit kunnen zij doen door bijvoorbeeld (s)electief gebruik te maken van kennis.
14
HvB.indb 14
26-10-2006 15:03:44
DE REGIONALE VOLKSGEZONDHEID TOEKOMST VERKENNING
2.2
2
Het VTV-model: nationaal en regionaal
Een eerste proeve De academische werkplaats Openbare Gezondheidszorg Tilburg is gestart met het opstellen van regionale VTV’s voor de gemeenten in de regio’s Hart voor Brabant en West-Brabant. Een haalbaarheidsstudie ging hieraan vooraf. Behalve dat deze studie liet zien dat er voldoende draagvlak was bij gebruikers én uitvoerders, gaf deze studie ook richting aan de producten die ontwikkeld kunnen worden (De Goede et al., 2005). Op basis van deze studie en in afstemming met de nationale VTV is het de bedoeling om een systeem te ontwikkelen waarmee lokale, regionale en landelijke gegevens verzameld en geïntegreerd kunnen worden. Deze gegevens gaan over de gezondheidstoestand, de determinanten van gezondheid, preventie en zorggebruik. In een samenwerkingsverband tussen beide GGD-en, het RIVM (centrum VTV) en de Universiteit van Tilburg (Tranzo) is geput uit de ervaringen met het verzamelen, verwerken en presenteren van lokale, regionale en landelijke gegevens en uit ervaringen van de nationale VTV. Deze regionale VTV is een eerste proeve. Op dit ontwikkeltraject volgt nog een evaluatietraject. Uiteindelijk moet dit leiden tot een model voor een regionale VTV dat voor meer GGD’en bruikbaar is. Een subsidie van ZonMW maakt dit financieel mede mogelijk. De nationale VTV De nationale VTV geeft een betrouwbaar en trendmatig inzicht in de gezondheidstoestand van de Nederlander, de (vermijdbare) oorzaken van gezondheidsverlies, de ontwikkeling van behoefte, vraag, gebruik en kosten van zorg, de mogelijkheden tot en kosten van verbetering van de gezondheidstoestand door preventie en zorg en, waar mogelijk, in de effecten van beleid (zie tekstblok 2.2). Hoofddoel van de regionale VTV, net als van de nationale VTV, is het verschaffen van inzicht in de (ontwikkeling van de) gezondheidstoestand van de bevolking nu en in de toekomst, en de mogelijkheden om efficiënt gezondheidswinst te behalen ter onder-
Tekstblok 2.2: De nationale VTV. De nationale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) is een doorlopend proces van informatievoorziening ten dienste van beleidsmakers en professionals in het volksgezondheidsdomein, op het niveau van de rijksoverheid, maar ook regionaal en lokaal. Websites maken gedetailleerde, actuele informatie beschikbaar (www.nationaalkompas. nl, www.zorgatlas.nl, www.kostenvanziekten.nl en de vooral op publieksvoorlichting gerichte website www.kiesbeter.nl). De VTV-themarapporten gaan in op specifieke beleidsthema’s voor de middellange termijn. Belangrijke publicaties die verschenen tussen 2002 en 2006 zijn onder meer ‘Zorg in de
grote steden’, ‘Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland’ en ‘Op één lijn. Toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020’. Het vierjaarlijkse VTV-rapport vat de belangrijkste ontwikkelingen in het volksgezondheidsdomein samen en diept enkele met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) overeengekomen aspecten verder uit. Dit samenvattend rapport leunt zwaar op de activiteiten in het kader van de websites ‘Kompas’ en ‘Atlas’: de voortdurende verzameling, bewerking en actualisatie van gezondheidsinformatie. De websites vormen de ‘productiehal’ van het VTV-bedrijf.
15
HvB.indb 15
26-10-2006 15:03:44
2
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
bouwing van beleid voor de (middel)lange termijn. Het gaat hierbij niet alleen om de cijfers, maar ook om het begrijpelijk en hanteerbaar maken van het ingewikkelde volksgezondheidsdomein en het ondersteunen van beleidsprocessen. Basismodel Ă la Lalonde In het VTV-model wordt de gezondheidstoestand opgevat als de uitkomst van een multicausaal proces met diverse determinanten. Dit model is een uitwerking van het model van de Canadese minister Marc Lalonde (Lalonde, 1974). Het stelt de volksgezondheid centraal temidden van vier groepen van determinanten: (1) endogene of persoonsgebonden eigenschappen (genetisch, biologisch), (2) leefstijl, (3) de fysieke en sociale omgeving en (4) de gezondheidszorg (inclusief preventie). Figuur 2.1 toont het model in zijn eenvoudigste presentatie (zie bijlage 2.1 voor het uitgewerkte model). Hierin is ook weergegeven dat de gezondheidstoestand van invloed is op zorggebruik en -kosten. Het model rekent demografische, economische, technologische en sociaalculturele ontwikkelingen tot autonome ontwikkelingen van buiten het domein van de volksgezondheid. Dit model structureert de informatie die in de VTV is opgenomen. Deze informatie kan kwalitatief zijn maar ook kwantitatief. Zo kan de samenhang tussen opleiding en gezondheid in buurten of het belang van een landelijke dekking voor bepaalde preventieve maatregelen zuiver kwalitatief worden beschreven. Voorbeelden van typisch kwantitatieve informatie zijn de incidentie of prevalentie van een bepaalde aandoening (in het blok Gezondheidstoestand), het percentage mensen met voldoende lichamelijke activiteit (in het blok Determinanten van gezondheid), of het percentage gevaccineerde kinderen (in het blok Preventie en zorg). Indicatoren voor volksgezondheid In de regionale VTV is dit conceptuele model van de VTV toegepast in de regionale setting. Hiervoor zijn de elementen van het VTV-model zoveel mogelijk voorzien van
Beleid
Externe ontwikkelingen
Determinanten van gezondheid
Preventie en zorg
Gezondheidstoestand Figuur 2.1: Het conceptuele basismodel van de volksgezondheid (Bron: De Hollander et al., 2006).
16
HvB.indb 16
26-10-2006 15:03:44
DE REGIONALE VOLKSGEZONDHEID TOEKOMST VERKENNING
2
Tekstblok 2.3: Indicatoren voor volksgezondheid. De term ‘indicator’ wordt meestal gebruikt voor een ‘kengetal’, dat op een zorgvuldig afgewogen wijze een samenvatting geeft van een reeks basisgegevens over een bepaald onderwerp. Hierdoor kan eenduidig een trend worden gevolgd. Ook kunnen regio’s of gemeenten worden vergeleken. Als zulke indicatoren gekoppeld zijn aan doelstellingen of voornemens van beleid kunnen ze ook een functie krijgen bij het meten van de prestaties van het beleid of van andere actoren, en worden ze ‘prestatie-indicatoren’ genoemd. De keuze van een set van prestatie-indicatoren hangt sterk af van de doelstelling, van de betrokken actoren en van het aggregatieniveau.
Aan de hand van een goed gekozen verzameling van kwantitatieve indicatoren kunnen trends in de tijd doeltreffend in kaart worden gebracht. Ook kunnen vergelijkingen worden gemaakt tussen gemeenten binnen de regio Hart voor Brabant, met Nederland of met relevante andere gemeenten en regio’s. Zo krijgen getallen betekenis. Doet Hart voor Brabant het beter dan tien jaar geleden? Hoe doet onze regio het in vergelijking met Nederland? Hoe groot is het verschil tussen de slechtste en de beste gemeente in Hart voor Brabant?
kwantitatieve indicatoren (zie tekstblok 2.3). De kwantitatieve indicatoren worden daarbij samengesteld op regionaal niveau, op basis van beschikbare regionale en landelijke gegevens. Bij indicatoren voor gezondheidstoestand en determinanten gaat het vooral om beïnvloedbaarheid (of vermijdbaarheid) door preventieve en zorginterventies van gemeenten. Bij indicatoren van het zorgsysteem gaat het juist omgekeerd om een directe relatie met determinanten of gezondheidstoestand. De inmiddels vastgestelde ‘short-list’ van het ECHI-project (ECHI staat voor European Community Health Indicators) bleek al een goed uitgangspunt voor de nationale VTV (Kramers et al., 2005). Voor de regionale VTV is beoordeeld of deze short-list moest worden aangevuld met indicatoren die relevant zijn voor gemeentelijke beleidsdoelstellingen. De lijsten met indicatoren die zijn opgesteld voor de Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant zijn vergeleken met de bestaande short-list. Verder is gekeken naar de Inspectie van de Gezondheidszorg die aan de hand van prestatie-indicatoren het toezicht op de WCPV wil gaan vormgeven (IGZ, 2006). Het kan natuurlijk best zo zijn dat de bruikbaarheid van de indicatoren in de gemeentelijke praktijk tegenvalt. Bij de evaluatie van deze eerste regionale VTV zal daarom ruime aandacht hieraan worden besteed. De regionale VTV De regionale VTV in de regio Hart voor Brabant bestaat uit een regionaal samenvattend rapport, websites en lokale kernboodschappen per gemeente. De regionale VTV is vergelijkbaar met de nationale VTV-2006 en sluit hierop aan (De Hollander et al., 2006). Het samenvattend regionaal rapport geeft de inzichten in de regionale volksgezondheid op hoofdlijnen weer. De term samenvattend verwijst daarbij naar de selectie en integrale analyse en presentatie van gegevens uit de verschillende bronnen in indicatoren volgens het conceptuele model van de VTV (zie figuur 2.1). Vanuit deze integrale analyse wordt aan de belangrijkste conclusies betekenis gegeven voor strategisch regionaal en lokaal gezondheidsbeleid. Dit gebeurt in de vorm van regionale kernboodschappen (zie hoofdstuk 1).
17
HvB.indb 17
26-10-2006 15:03:44
2
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Voor iedere gemeente wordt op basis van de regionale kernboodschappen en een lokaal gezondheidsprofiel een gemeentelijk overzicht samengesteld. De belangrijkste bevindingen hebben betekenis gekregen in de vorm van lokale kernboodschappen. Deze kernboodschappen dienen als bouwsteen voor de gemeentelijke nota’s volksgezondheidsbeleid, waarmee de meeste gemeenten in 2007 voor de tweede keer aan de slag gaan. Via websites kan de gebruiker de meest recente gemeentelijke cijfers (www.ggdgezondheidsatlas.nl) en beleidsinformatie (www.regionaalkompas.nl) raadplegen. De GGD Gezondheidsatlas is een geografisch presentatiesysteem in Noord-Brabant en Zeeland met indicatoren voor volksgezondheid op gemeentelijk en regionaal niveau. De gebruiker kan interactief gegevens presenteren in de vorm van kaarten, diagrammen of tabellen. Het Regionaal Kompas Volksgezondheid is door de GGD Hart voor Brabant ontwikkeld in samenwerking met het NIGZ en het RIVM. Het geeft per beleidsthema een overzicht van de belangrijkste landelijke en regionale cijfers, de beleidsopties voor gemeenten, effectieve en aanbevolen interventies en het huidige regionale aanbod van interventies. Daarmee biedt het bouwstenen aan de gemeente om strategische beleidsprioriteiten te vertalen naar een concreet plan van aanpak. De website van het Regionaal Kompas Volksgezondheid is gekoppeld aan die van het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) en aan de databanken van het NIGZ (www.nigz.nl/focus en www.quidatabank.nl). In tabel 2.1 staat hoe de regionale VTVeindproducten zich verhouden tot de eindproducten van de nationale VTV. Tabel 2.1: Nationale en regionale VTV-producten. NATIONAAL
REGIONAAL
Samenvattend rapport Nederland: Zorg voor Gezondheid Nationale kernboodschappen
Samenvattend rapport regio Hart voor Brabant: Gezondheid telt! in Hart voor Brabant Lokale kernboodschappen per gemeente
Nationale Atlas Volksgezondheid
GGD Gezondheidsatlas
Nationaal Kompas Volksgezondheid
Regionaal Kompas Volksgezondheid
2.3
De bevolking in de regio Hart voor Brabant
Grote diversiteit van gemeenten in de regio wat betreft inwonertal en bevolkingsdichtheid Op 1 januari 2005 telde de regio Hart voor Brabant 1.009.191 inwoners. Van de 29 gemeenten in de regio hadden Tilburg en ’s-Hertogenbosch met respectievelijk 19,7% en 13,3% het grootste aandeel in de bevolking van de regio (zie figuur 2.2). Boekel (0,9%) en Lith (0,7%) zijn wat betreft het inwonertal de kleinste gemeenten en de enige gemeenten met minder dan 10.000 inwoners (CBS-Statline). De bevolkingsdichtheid, gemeten als het aantal inwoners per vierkante kilometer land, varieert van 118 in Sint Anthonis tot 1.711 in Tilburg (zie figuur 2.2). Ter vergelijking: in Nederland is de gemiddelde bevolkingsdichtheid 483 inwoners per vierkante kilometer.
18
HvB.indb 18
26-10-2006 15:03:45
DE REGIONALE VOLKSGEZONDHEID TOEKOMST VERKENNING
2
Aantal inwoners per vierkante kilometer
6.723
45.708 25.533
25.196
133.978
43.051
76.300 12.858
11.360
14.821
199.068
29.520 25.917
40.183
22.990
13.914
24.223
210 385 600 870 1.711
11.047
29.216 25.239 27.902
22.918
118 210 385 600 870 -
16.928
36.893
9.412
11.671 29.158
22.392 15.072
Figuur 2.2: Aantal inwoners en dichtheid van de bevolking per gemeente in de regio Hart voor Brabant per 1 januari 2005 (Bron: CBS-Statline). De gemeentenamen zijn te vinden op de binnenkant van de kaft.
In de regio Hart voor Brabant relatief iets minder 75-plussers Het aantal gezondheidsproblemen in een regio hangt samen met de leeftijdssamenstelling van de bevolking. Een oudere bevolking zal over het algemeen meer gezondheidsproblemen hebben. Daardoor zal de zorgvraag ook groter zijn. De leeftijdsopbouw in Hart voor Brabant komt redelijk overeen met die van Nederland. Alleen het aandeel 75-plussers is met 5,6% wat kleiner dan in Nederland (6,4%; zie figuur 2.3). Relatief weinig allochtonen in de regio Hart voor Brabant Op 1 januari 2005 was van de bevolking in de regio Hart voor Brabant 6,8% van westers allochtone afkomst en 7,2% van niet-westers allochtone afkomst. Voor Nederland lagen die percentages met respectievelijk 8,7 en 10,4% een stuk hoger. Ook in de grotere steden in Hart voor Brabant (meer dan 50.000 inwoners) liggen de cijfers veel hoger dan gemiddeld (zie tabel 2.2). Binnen gemeenten aanzienlijke variatie in sociaal-economische status van inwoners Mensen verschillen niet alleen op biologische kenmerken (als leeftijd, geslacht, huidskleur en dergelijke), maar ook op grond van opleiding, beroep of inkomen. Deze tweede categorie wordt ook wel maatschappelijke ongelijkheid, gelaagdheid of stratificatie genoemd. De positie van mensen in de sociale stratificatie noemen we sociaaleconomische status (SES). In figuur 2.4 tonen we een maat voor sociaal-economische status zoals die is berekend door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) (Knol, 1998). Hiervoor worden vier varia-
19
HvB.indb 19
26-10-2006 15:03:45
2
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
mannen
leeftijd 85+ 75-79 80-84 70-74 65-69 60-64 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9 0-4 10,0
7,5
Hart voor Brabant, 1-1-2005
5,0
2,5
0,0
2,5
vrouwen
5,0
7,5
10,0
percentage
leeftijd
mannen
Nederland, 1-1-2005
vrouwen
85+ 75-79 80-84 70-74 65-69 60-64 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9 0-4 10,0
7,5
5,0
2,5
0,0
2,5
5,0
7,5
10,0
percentage Figuur 2.3: Demografische opbouw in de regio Hart voor Brabant en in Nederland op 1 januari 2005 (Bron: CBS-Statline).
20
HvB.indb 20
26-10-2006 15:03:45
DE REGIONALE VOLKSGEZONDHEID TOEKOMST VERKENNING
2
Tabel 2.2: Aantal inwoners en het percentage allochtonen in de regio Hart voor Brabant, in enkele grote steden van Hart voor Brabant en in Nederland op 1 januari 2005 (Bron: CBS-Statline). Aantal inwoners
Percentage allochtonen westers
Hart voor Brabant
niet-westers
1.009.191
6,8
7,2
Tilburg
199.068
8,1
13,3
’s-Hertogenbosch
133.978
8,5
9,9 8,9
Oss Overig Hart voor Brabant Nederland
76.300
7,5
599.845
6,0
4,4
16.305.526
8,7
10,4
belen gebruikt. Het gaat om: gemiddeld inkomen, het percentage huishoudens met een laag inkomen, het percentage inwoners zonder betaalde baan en het percentage huishoudens met gemiddeld een lage opleiding. Deze SES-score is per vierpositie postcodegebied bepaald. Binnen de regio Hart voor Brabant varieert de SES-score in dezelfde mate als in heel Nederland. Diezelfde variatie zien we ook terug in de twee grootste gemeenten, Tilburg en ’s-Hertogenbosch, maar niet in die mate in de kleinere gemeenten. Deze verschillen zijn van belang omdat sociaal-economische status, de gezondheidstoestand en determinanten van gezondheid aan elkaar zijn gerelateerd (zie ook hoofdstuk 3 en 4).
Statusscore hoog | | | | | laag
Figuur 2.4: Sociaal Economische Status per vierpositie postcodegebied in 2002 met de gemeentegrenzen in 2005. Daardoor zijn er een paar grijze gebieden. Die vielen met de postcode in 2002 in een andere gemeente dan waarin ze in 2005 vallen. (Bron: SCP, Wegener). De gemeentenamen zijn te vinden op de binnenkant van de kaft.
21
HvB.indb 21
26-10-2006 15:03:45
2
2.4
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Regionale informatievoorziening
Kwalitatief hoogwaardige gegevensvoorziening noodzakelijk voor regionale VTV De informatie in de regionale VTV vormt een belangrijke bouwsteen voor het gezondheidsbeleid en wordt bovendien ook van belang voor de evaluatie van het gezondheidsbeleid. Om de regionale VTV te kunnen samenstellen, moeten de onderliggende gegevens op orde zijn. De gegevensvoorziening moet transparant, kwalitatief hoogwaardig en compleet zijn. De regionale VTV maakt gebruik van een grote hoeveelheid gegevens uit enquêtes, registraties, bevolkingsonderzoeken en andere bronnen, zowel regionaal als landelijk. Deze diverse typen bronnen zijn noodzakelijk. Ze vullen elkaar aan en kunnen elkaar niet vervangen. Knelpunten in de huidige informatievoorziening Op een aantal terreinen bleek de informatievoorziening onvoldoende te zijn. Het is mogelijk dat de beleidsontwikkeling hierdoor wordt belemmerd. Het gaat om de volgende lacunes: • De vergelijking van regionale en lokale gegevens met landelijke gegevens is vaak niet goed mogelijk. Belangrijke landelijke gegevensbronnen schieten op regionaal niveau te kort omdat betrouwbare regionale cijfers ontbreken en/of betrouwbare gemeentelijke cijfers ontbreken. De regionale bronnen geven geen landelijk referentiecijfer. • Bij het maken van vergelijkingen tussen regionale en landelijke cijfers is vaak gebruik gemaakt van verschillende bronnen. Dit vereist dat de wijze van gegevensverzameling vergelijkbaar is. Helaas is dit niet het geval. • Informatie over kwetsbare groepen in de samenleving schiet tekort. Zo is er onvoldoende zicht op de gezondheidstoestand van allochtonen. Maar vooral informatie over de omvang en gezondheidstoestand van de meest kwetsbare groepen in de samenleving, zoals dak- en thuislozen, extramurale psychiatrische patiënten en verslaafden, schiet tekort. • Informatie over preventieaanbod is onvoldoende. Op dit moment is het niet altijd mogelijk om een goed beeld te krijgen van de verschillende activiteiten, en al zeker niet van het bereik en het effect van deze activiteiten. • De zorginformatie schiet tekort. Zo ontbreken lokale gegevens over het aanbod van de eerstelijnszorg. Regionale en lokale zorgregistraties zijn niet toegankelijk en vaak ontbreken diagnosegegevens. Gegevens over de kwaliteit, toegankelijkheid en kosten van zorg worden voor de gemeenten belangrijker in verband met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
22
HvB.indb 22
26-10-2006 15:03:46
DE REGIONALE VOLKSGEZONDHEID TOEKOMST VERKENNING
2
Kansen voor de toekomst Tegenover deze knelpunten is ook een aantal positieve ontwikkelingen te noemen: • Er zijn drie monitoren in ontwikkeling waarbij harmonisatie een belangrijk doel is: de lokale en nationale monitoren Jeugdgezondheid, Volksgezondheid en Gezondheid ouderen. Deze monitoren zijn gericht op het harmoniseren van lokale en regionale databronnen van GGD-en en thuiszorginstellingen. Zodoende wordt onderlinge ‘benchmarking’ mogelijk. Het is bovendien de bedoeling om centraal de lokale en regionale databronnen te bundelen, zodat landelijke referentiegegevens worden verkregen. • De Wmo vraagt om het afstemmen van regionale gegevens. Voor lokaal en regionaal beleid volstaan landelijke gegevens niet. Bij de ontwikkeling van de lokale monitoren wordt gezocht naar een evenwicht tussen lokale vrijheid en landelijke harmonisatie. De werkwijze van de lokale en nationale monitoren Jeugdgezondheid, Volksgezondheid en Gezondheid ouderen kan hiervoor model staan. • Steeds meer informatie in het primaire proces van volksgezondheid en zorg wordt elektronisch vastgelegd, zoals het elektronisch medisch dossier (EMD) en het elektronisch kind dossier (EKD). In potentie zijn dit zeer geschikte bronnen voor verbetering van de informatievoorziening. Wel zijn er nog vele stappen te zetten tussen het vastleggen van gegevens en de verwerking ervan tot zinvolle informatiestromen.
23
HvB.indb 23
26-10-2006 15:03:46
HvB.indb 24
26-10-2006 15:03:46
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT?
3
3
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT?
Gezondheid in Hart voor Brabant onder Nederlands gemiddelde Op verschillende aspecten van gezondheid doet de regio Hart voor Brabant het slechter dan gemiddeld in Nederland. De levensverwachting ligt iets lager en de sterfte aan longkanker, dikkedarmkanker en beroerte is hoger dan gemiddeld. Vergeleken met de andere GGD-regio’s is de gezondheid in Hart voor Brabant onder het gemiddelde. Zo staat in de rangorde voor levensverwachting van de 39 (in 2005) GGD-regio’s Hart voor Brabant op de 27e plaats. Hart- en vaatziekten en psychische stoornissen zijn de belangrijkste gezondheidsproblemen Het ziektepatroon in Hart voor Brabant wijkt niet af van het Nederlands gemiddelde. Aanvoerders van de top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast in Nederland (en dus ook in Hart voor Brabant) zijn coronaire hartziekten, angststoornissen, beroertes, depressies en chronische longziekten (COPD). Coronaire hartziekten, beroerte en COPD leiden zowel tot een hoge vroegtijdige sterfte als tot relatief veel verlies aan kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressies zorgen bij veel mensen voor veel verlies van kwaliteit van leven. Ook in Hart voor Brabant bestaan gezondheidsachterstanden Mensen met een lage sociaal-economische status hebben een slechtere gezondheid dan mensen uit de hogere sociaal-economische lagen van de bevolking. Nederland is daarin niet anders dan andere landen. Zo leven in Nederland laagopgeleiden gemiddeld vier jaar korter dan hoogopgeleiden. Ook in Hart voor Brabant bestaan deze sociaal-economische verschillen in gezondheid. Dat wordt bevestigd in regionaal onderzoek, en blijkt onder meer uit verschillen in mentale en fysieke gezondheid en het voorkomen van eenzaamheid.
Wat is gezondheid? Om lokaal en regionaal gezondheidsbeleid te kunnen vormgeven is kennis over de gezondheidstoestand in de regio noodzakelijk. Het gaat dan om vragen als: hoe lang leven we en hoe lang leven we in goede gezondheid? Wat zijn de belangrijkste ziekten? Zijn we in Hart voor Brabant minder gezond dan in andere regio’s in Nederland en zijn er binnen de regio nog verschillen tussen gemeenten? In dit hoofdstuk beschrijven we de gezondheid van de bevolking in Hart voor Brabant aan de hand van een aantal indicatoren. In paragraaf 2.3, figuur 2.1 is het VTV-model beschreven, dat de onderlinge samenhang tussen de verschillende indicatoren weergeeft. Twee algemene maten die iets zeggen over onze gezondheid zijn de levensverwachting en de gezonde levensverwachting (paragraaf 3.1). De gezonde levensverwachting geeft aan welk deel van de levensverwachting in goede gezondheid wordt doorgebracht. Om inzicht te krijgen in welke ziekten en aandoeningen verantwoordelijk zijn voor de jaren die niet in gezondheid worden doorgebracht, kijken we ver-
25
HvB.indb 25
26-10-2006 15:03:46
3
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
volgens naar cijfers over sterfte (paragraaf 3.2), ziekten en aandoeningen (paragraaf 3.3) en kwaliteit van leven (paragraaf 3.4). Tot slot presenteren we informatie over de belangrijkste ziekten in Nederland, op basis van totale ziektelastberekeningen (paragraaf 3.5). In deze paragraaf worden cijfers over ziekte, kwaliteit van leven en sterfte in ĂŠĂŠn maat gecombineerd. We sluiten af met informatie over historische trends in ziekten en aandoeningen (paragraaf 3.6). We beschrijven de situatie in Hart voor Brabant en vergelijken de regio met Nederland. Waar mogelijk en als dat relevant is, beschrijven we de situatie voor de gemeenten in de regio. De gegevens zijn gebaseerd op diverse bronnen. Broninformatie hierover en aanvullende informatie over de gezondheid is te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl), de GGD Gezondheidsatlas (www.ggdgezondheidsatlas.nl), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl).
3.1
Levensverwachting en gezondheid
Levensverwachting Hart voor Brabant iets lager dan gemiddeld in Nederland De gemiddelde levensverwachting in Nederland voor de periode 2001-2004 is 78,8 jaar (mannen en vrouwen samen). Voor de regio Hart voor Brabant is de levensverwachting 78,5 jaar, iets onder het gemiddelde van Nederland. Ter illustratie: de levensverwachting per GGD-regio varieert van 77,2 jaar tot 80,3 jaar (figuur 3.1 en bijlage 3.1). Uitgesplitst naar mannen en vrouwen is de levensverwachting in Hart voor Brabant 76,0 jaar voor mannen en 80,7 jaar voor vrouwen (gemiddeld over de periode 2001Jaren 77,0 - 78,0 78,0 - 78,5 78,5 - 79,0 79,0 - 79,5 79,5 - 80,5
Figuur 3.1: Levensverwachting naar GGD-regio in de periode 2001-2004 (Bron: www.zorgatlas. nl).
26
HvB.indb 26
26-10-2006 15:03:46
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT?
3
2004). Dat is voor mannen 0,3 jaar en voor vrouwen 0,4 jaar minder dan gemiddeld in Nederland (tabel 3.1). Tabel 3.1: Levensverwachting, levensverwachting in goed ervaren gezondheid, zonder lichamelijke beperkingen en in goede geestelijke gezondheid in Hart voor Brabant en in Nederland over de periode 2001-2004 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek en TNO Kwaliteit van Leven). Hart voor Brabant Levensverwachting
Nederland
Mannen
Vrouwen
Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
76,0
80,7
78,5
76,3
81,1
Totaal 78,8
In goed ervaren gezondheid Zonder lichamelijke beperkingen In goede geestelijke gezondheid
62,3
62,1
62,3
62,2
61,7
62,0
68,5
67,8
68,3
69,0
68,3
68,7
68,2
67,6
68,0
68,9
67,1
68,1
Gezonde levensverwachting Hart voor Brabant nauwelijks lager dan gemiddeld Als we naar de gezonde levensverwachting kijken zien we nauwelijks verschillen tussen Hart voor Brabant en het Nederlands gemiddelde. Dat geldt voor zowel de levensverwachting in goed ervaren gezondheid als voor de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen en de levensverwachting in goede geestelijke gezondheid (voor definities zie tekstblok 3.1). Bovendien is geen duidelijk patroon zichtbaar: in sommige gevallen is de regio Hart voor Brabant iets beter dan gemiddeld, in sommige gevallen iets slechter (tabel 3.1). Uit de cijfers blijkt verder dat vrouwen weliswaar een langere levensverwachting hebben, maar hun gezonde levensverwachting is ongeveer gelijk aan die van de mannen. Het aantal jaren dat vrouwen langer leven, brengen ze dus bijna helemaal door in minder goed ervaren gezondheid (18,6 jaar in minder goed ervaren gezondheid voor vrouwen en 13,7 jaar voor mannen). Hetzelfde zien we als we naar de levensverwachting met lichamelijke beperkingen en de levensverwachting in geestelijke ongezondheid kijken. Tabel 3.2: Verandering in levensverwachting, levensverwachting in goed ervaren gezondheid en levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen in Hart voor Brabant over de periode 1995-1999 en 2001-2004 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek en TNO Kwaliteit van Leven). 1995-1999 Levensverwachting
2001-2004
Mannen
Vrouwen
Mannen
Totaal
74,4
80,1
76,0
Vrouwen 80,7
In goed ervaren gezondheid
61,7
62,0
62,3
62,1
Zonder lichamelijke beperkingen
67,7
64,7
68,5
67,8
De levensverwachting neemt nog steeds toe De levensverwachting in Hart voor Brabant is in de periode 2001-2004 ten opzichte van de periode 1995-1999 voor mannen met 1,6 jaar en voor vrouwen met 0,6 jaar gestegen. Een soortgelijke stijging werd ook voor Nederland gezien (respectievelijk 1,3 en 0,6 jaar). Ook de levensverwachting in goed ervaren gezondheid en de levens-
27
HvB.indb 27
26-10-2006 15:03:47
3
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tekstblok 3.1: Overzicht van gehanteerde gezondheidsmaten. Wat is levensverwachting? De levensverwachting voor personen die in 2005 geboren zijn, is het aantal jaren dat zij kunnen verwachten te leven, mits de sterftekansen gelijk blijven. Voor dit rapport is de levensverwachting berekend op basis van de sterftekansen in 2005. Wat is gezonde levensverwachting? De gezonde levensverwachting is het aantal levensjaren dat iemand kan verwachten in goede gezondheid door te brengen. Lengte en kwaliteit van het leven worden hierin gecombineerd. De ‘kwaliteit van het leven’ wordt bepaald door drie gezondheidsindicatoren die ieder een bepaald type gezonde levensverwachting opleveren: • levensverwachting in goed ervaren gezondheid; • levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen; • levensverwachting in goede geestelijke gezondheid. Voor de levensverwachting in goed ervaren gezondheid is het aantal ‘gezonde’ jaren bepaald op basis van het percentage personen dat op de vraag naar de ervaren gezondheid de antwoorden ‘goed’ of ‘zeer goed’ gaf. ‘Ongezond’ zijn degenen die ‘gaat wel’, ‘soms goed en soms slecht’ of ‘slecht’ antwoordden. Hierbij krijgt ‘gaat wel’ het label lichte ongezondheid; ‘soms goed en soms slecht’ matige ongezondheid en ‘slecht’ ernstige ongezondheid. Voor de berekening van de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen zijn gegevens gebruikt over langdurige lichamelijke beperkingen in tien activiteiten op het terrein van horen, zien, mobiliteit en algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Personen zijn geclassificeerd als ‘beperkt’ wanneer zij aangaven één of meer van deze activiteiten niet of met veel moeite te kunnen uitvoeren. Voor de levensverwachting in goede geestelijke gezondheid is gebruikgemaakt van de Affect Balance Scale. Deze bestaat uit vijf onderdelen over negatieve gevoelens (eenzaam, rusteloos,
verveeld, depressief, van streek). Het aantal ‘ongezonde’ jaren is bepaald op basis van het percentage personen dat vaak of erg vaak last had van een of meer van deze vijf gevoelens. Wat is kwaliteit van leven? Een samenvattende maat voor welbevinden en ervaren gezondheid is de indicator ‘kwaliteit van leven’. Vaak wordt deze gemeten met behulp van de SF-12 vragenlijst (Short-Format-12). De SF-12 is een internationale set van twaalf vragen die een score berekent voor zowel de fysieke als de mentale gezondheid. Het CBS maakt in de POLSenquêtes gebruik van de SF-12 en beschikt over Nederlandse gemiddelden. Ook de GGD Hart voor Brabant hanteert de SF-12. Wat is prevalentie? De prevalentie is het aantal personen dat een bepaalde ziekte heeft op een bepaald moment (puntprevalentie), of in een bepaalde periode heeft gehad (bijvoorbeeld jaarprevalentie). Wat is incidentie? De incidentie geeft het aantal nieuwe gevallen van of nieuwe personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde periode. Wat is ziektelast en wat is een DALY? De ziektelast is de hoeveelheid gezondheidsverlies in een populatie die veroorzaakt wordt door ziekten. De ziektelast wordt uitgedrukt in DALY’s (Disability Adjusted Life-Years). Het concept is ontwikkeld door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De DALY is opgebouwd uit informatie over sterfte, ziektespecifieke gegevens (incidentie en prevalentie) en kwaliteit van leven. Het totale verlies aan gezondheid kan hierdoor toegeschreven worden aan specifieke ziekten. Het gaat bij de berekening van ziektelast vooral om de gevolgen van ziekten die dicht bij de patiënt zelf blijven (pijn, beperkingen, geestelijke gesteldheid). Bij de DALY-berekening wordt nauwelijks meegerekend in hoeverre ziekten de deelname aan het maatschappelijk leven beperken, of wat de invloed is van bepaalden ziekten op de omgeving van de patiënt (partner, kinderen, samenleving).
verwachting zonder lichamelijke beperkingen zijn in deze periode toegenomen, evenals gemiddeld in Nederland (tabel 3.2) (voor levensverwachting in goede geestelijke gezondheid zijn geen trendgegevens beschikbaar).
28
HvB.indb 28
26-10-2006 15:03:47
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT?
3
Betekenis levensverwachting per gemeente van beperkte waarde De levensverwachting naar gemeente wordt hier niet gepresenteerd vanwege twee beperkingen. Ten eerste is er sprake van aanzienlijke toevalsfluctuaties door de kleine sterfteaantallen in kleinere gemeenten, en dan vooral op jongere leeftijden. Ten tweede zal de sterfte in gemeenten met verpleeg- en verzorgingshuizen naar verwachting hoger liggen dan in gemeenten zonder deze instellingen. Een deel van de mensen met een zeer slechte gezondheid zal van een gemeente zonder verpleeghuis verhuizen naar een gemeente met een verpleeghuis. Daarom zal daar de sterfte relatief hoger zijn en de levensverwachting dus lager. In paragraaf 3.2 zullen we wel een vergelijking maken tussen gemeenten met betrekking tot de sterfte van een aantal (groepen van) aandoeningen.
3.2
Sterfte
Doodsoorzaakspecifieke sterftecijfers kunnen ons inzicht geven in de ziekten en aandoeningen die verantwoordelijk zijn voor onze ongezonde levensjaren. Deze sterftecijfers zijn afkomstig van het CBS. Sterfte Hart voor Brabant hoger dan gemiddeld in Nederland In Hart voor Brabant overleden gemiddeld bijna 8.000 personen per jaar in de periode 2001-2004. Dit is 89,7 per 10.000 personen per jaar. Dit is significant hoger dan voor heel Nederland (86,8 per 10.000). Ter vergelijking: de laagste sterfte vinden we in regio’s in het westen van Nederland. De GGD-regio Amstelland-De Meerlanden heeft met 76,0 sterfgevallen per 10.000 inwoners het laagste sterftecijfer. Oostelijk ZuidLimburg heeft met afstand het hoogste sterftecijfer, namelijk 99,2 sterfgevallen per 10.000 inwoner per jaar. In het algemeen ligt de sterfte in stedelijke gebieden boven het Nederlands gemiddelde (figuur 3.2). Hart- en vaatziekten en nieuwvormingen de belangrijkste doodsoorzaken Hart- en vaatziekten (33% van de totale sterfte) en nieuwvormingen (29% van de totale sterfte) zijn de belangrijkste groepen van doodsoorzaken in Hart voor Brabant (nieuwvormingen bestaat uit kwaadaardige (kankers) en goedaardige nieuwvormingen). Ook ziekten van de ademhalingsorganen hebben met 10% een groot aandeel in de totale sterfte in Hart voor Brabant. De sterfte aan ziekten van het hart- en vaatstelsel en ziekten van de ademhalingsorganen ligt in Hart voor Brabant significant hoger dan in Nederland. De sterfte aan nieuwvormingen wijkt in Hart voor Brabant niet significant af van het cijfer voor heel Nederland. Als we naar een aantal belangrijke specifieke doodsoorzaken kijken zien we dat de sterfte in Hart voor Brabant voor dikkedarmkanker, longkanker, beroerte, longontsteking en chronische aandoeningen aan de onderste luchtwegen significant hoger is dan in Nederland. Van de aandoeningen waaraan relatief veel mensen sterven is er geen enkele waarvoor Hart voor Brabant significant beter scoort dan Nederland (tabel 3.3).
29
HvB.indb 29
26-10-2006 15:03:47
3
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Jaarlijks aantal sterftgevallen per 10.000 inwoners 76,0 - 79,6 79,7 - 83,2 83,3 - 86,8 86,9 - 90,9 91,0 - 95,0 95,1 - 99,2
gemiddelde
Figuur 3.2: Totale sterfte gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht per GGD-regio in de periode 20012004 (Bron: www.zorgatlas.nl). Tabel 3.3: Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Nederland en in Hart voor Brabant over de periode 2001-2004 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, gegevens bewerkt door RIVM). Nederland Sterfte per 10.000
Hart voor Brabant
Dikkedarmkanker
2,1
Absolute sterfte mannen 409
Absolute sterfte vrouwen 470
Sterfte per 10.0001
Longkanker
5,5
1.608
639
5,9*
Borstkanker (vrouwen)
2,1
-
795
2,1
Prostaatkanker
1,4
482
-
1,4
Suikerziekte (diabetes mellitus) Acuut hartinfarct
2,5
334
543
2,5
6,9
1.457
1.105
7,1
Beroerte (CVA)
7,2
1.054
1.584
7,7*
Longontsteking (pneumonie) Chronische aandoeningen onderste luchtwegen (COPD) Accidentele val
3,4
508
726
3,7*
3,9
942
641
4,5*
1,2
143
237
1,1
2,4*
* Significant hoger dan gemiddeld in Nederland (p<0,05). 1 Gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.
30
HvB.indb 30
26-10-2006 15:03:48
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT?
3
Jaarlijks aantal sterfgevallen per 10.000 inwoners 19,6 - 20,9 20,9 - 22,2 22,2 - 23,6 23,6 - 24,9 24,9 - 26,2 26,2 - 27,5
Figuur 3.3: Sterfte aan kanker gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht per gemeente in Hart voor Brabant over de periode 2001-2004 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, gegevens bewerkt door RIVM). De gemeentenamen zijn te vinden op de binnenkant van de kaft.
Sterftecijfers per gemeente slechts beperkt vergelijkbaar Voor de totale sterfte, de sterfte aan kanker en de sterfte aan hart- en vaatziekten is een vergelijking gemaakt tussen de gemeenten in Hart voor Brabant en heel Nederland (bijlage 3.2). De vergelijking van de totale sterfte en de sterfte aan hart- en vaatziekten op gemeenteniveau is van beperkte waarde. Er mag namelijk verwacht worden dat gemeenten met verpleeg- en verzorgingshuizen een hogere sterfte kennen dan gemeenten zonder deze voorzieningen: een deel van de mensen met een zeer slechte gezondheid zal namelijk in een verpleeg- of verzorgingshuis worden opgenomen. Voor sterfte aan kanker zal dit effect minder zijn, omdat mensen vanwege kanker niet vaak worden opgenomen in een verpleeg- of verzorgingshuis. Het blijkt dat de sterfte aan kanker in Sint-Michielsgestel significant lager en in Tilburg en Vught significant hoger ligt dan in Nederland. Voor alle andere gemeenten in Hart voor Brabant zijn geen significante verschillen zichtbaar (figuur 3.3 en bijlage 3.2). Eenduidige oorzaken voor deze verschillen zijn niet bekend en vaak ook moeilijk te onderzoeken. Dat hangt onder andere met samen de lange tijd tussen oorzaak en ziekte. Zo is de latentietijd tussen roken en longkanker 20 tot 30 jaar.
31
HvB.indb 31
26-10-2006 15:03:48
3
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
3.3
Ziekten en aandoeningen
Sterftecijfers geven slechts een beperkt zicht op de ziekten en aandoeningen in de bevolking. Een belangrijke aanvulling hierop vormen de prevalentie- en incidentiecijfers (zie tekstblok 3.1 voor definities) die afkomstig zijn uit zorgregistraties en uit gezondheidsenquêtes.
3.3.1 Ziekten en aandoeningen op basis van zorgregistraties Op basis van verschillende zorgregistraties kan geschat worden welke ziekten en aandoeningen het meest voorkomen. Analyse van deze zorgregistraties levert schattingen van landelijke prevalentie- en incidentiecijfers. Deze zijn gepubliceerd in de nationale VTV (De Hollander et al., 2006) en in het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www. nationaalkompas.nl). Op grond van demografische cijfers uit Hart voor Brabant zijn deze landelijke cijfers ‘vertaald’ naar de bevolking van Hart voor Brabant. Voor de meeste ziekten krijgen we een redelijke indicatie van de prevalentie en incidentie in Hart voor Brabant. Voor ziekten waarvan we weten dat er grote regionale verschillen bestaan geldt dit echter niet. We kunnen natuurlijk geen inzicht krijgen in eventuele bestaande verschillen tussen de regio en het Nederlands gemiddelde. Tabel 3.4: Top tien van de meest voorkomende chronische ziekten (jaarprevalentie; absoluut en per 1.000 inwoners) in Hart voor Brabant in 2003 (Bron: VTV-2006, gegevens bewerkt door RIVM). Absoluut aantal zieken in Hart voor Brabant Ziekte/aandoening
26.600
Mannen en vrouwen 40.100
Aantal zieken per 1.000 inwoners (Nederland) Mannen en vrouwen 39,8
15.200
39.900
39,7
18.700
36.700
36,4
Mannen
Vrouwen
Artrose
13.500
Coronaire hartziekten
24.700
Diabetes mellitus
18.000
Astma
14.800
17.500
32.300
32,1
Ouderdoms- en lawaaidoofheid
16.800
14.400
31.100
30,9
Gezichtsstoornissen
12.000
18.700
30.700
30,5
7.300
15.100
22.400
22,2
Depressie Chronische bronchitis/COPD
10.600
8.300
18.900
18,7
Beroerte
6.300
6.200
12.500
12,4
Hartfalen
4.400
5.500
9.800
9,8
Artrose, coronaire hartziekten en diabetes de meest voorkomende ziekten In tabel 3.4 staat de top tien van chronische aandoeningen met de hoogste jaarprevalentie (totaal aantal mensen dat de ziekte in 2003 had, zie ook tekstblok 3.1) in Hart voor Brabant. De chronische aandoeningen die het meest voorkomen zijn artrose, coronaire hartziekten, diabetes mellitus, astma, ouderdoms/lawaaidoofheid en gezichtsstoornissen met allemaal 30 tot 40 duizend patiënten. Hierbij geldt wel de kanttekening dat de cijfers afkomstig zijn uit zorgregistraties. Dat betekent dat bij ziekten waarbij niet
32
HvB.indb 32
26-10-2006 15:03:48
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT?
3
altijd contact wordt gezocht met de zorg, de aantallen onderschat worden. Dat geldt vooral voor de psychische aandoeningen zoals depressie en angststoornissen, maar bijvoorbeeld ook bij gezondheidsproblemen rond huiselijk geweld (tekstblok 3.2). Tekstblok 3.2: Huiselijk geweld. Huiselijk geweld is geweld dat gepleegd wordt door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer, dat wil zeggen (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. Het begrip huiselijk heeft expliciet te maken met de relatie tussen pleger en slachtoffer en niet met de plaats van het geweld. Onder geweld wordt verstaan de aantasting van de persoonlijke integriteit. Het kan daarbij gaan om lichamelijk geweld (mishandeling), psychisch of emotioneel geweld (uitschelden, treiteren, kleineren, bedreiging, stalking), ongewenste seksuele toenadering of seksueel misbruik (Van Dijk et al., 1997).
gewrichtspijnen, hoofdpijn, onverklaarbare chronische buikklachten, nervositeit, angst, slaapproblemen, minderwaardigheidsgevoelens, faalangst, depressie, suïcidale gedachten en posttraumatische stressstoornis. Ze leven vaak, mede door de (opgedrongen) geheimhouding, in een isolement. Per jaar sterven naar schatting tachtig vrouwen en vijftig kinderen als gevolg van het geweld. Huiselijk geweld brengt ook enorme verborgen kosten met zich mee door huisartsen- en specialistenbezoek, medicijngebruik, bezoeken aan de Spoedeisende Hulp, ziekenhuisopnamen en werkverzuim (Reijnders & Drijber, 2006; Drijber & Reijnders, 2006).
Slachtoffers van huiselijk geweld zijn in de meeste gevallen vrouwen en kinderen, maar het treft ook mannen, ouders en ouderen. Op basis van verschillende Nederlandse onderzoeken wordt geschat dat ongeveer 14% van de Nederlanders ooit in zijn of haar leven slachtoffer is van huiselijk geweld. Bij de helft is dat tijdens de jeugd, bij de andere helft op volwassen leeftijd. Jaarlijks wordt circa 0,4% van de kinderen en 0,3% van de volwassenen voor het eerst slachtoffer. Bij kinderen duurt het geweld in totaal gemiddeld 3 tot 5 jaar, bij volwassen slachtoffers gemiddeld 3 tot 7 jaar. Het percentage kinderen dat in één jaar slachtoffer is van huiselijk geweld wordt geschat tussen 1,5 en 2,5%. Daarnaast is jaarlijks minstens 2% van de kinderen getuige en indirect slachtoffer van huiselijk geweld. Bij volwassenen is de 1-jaars-prevalentie naar schatting 2,3% (Oosterlee & Vink, 2006). In de regio Hart voor Brabant komt uit de volwassenenenquête van 2005 een lager percentage naar voren: daar is 1,1% van de 19- t/m 64-jarigen het afgelopen jaar slachtoffer geweest van huiselijk geweld (GGD Hart voor Brabant, 2006c).
Verreweg het grootste deel van de slachtoffers of plegers van huiselijk geweld (70 – 90%) wordt niet bereikt of gesignaleerd door politie of hulpverlening (Oosterlee & Vink, 2006). Voor een effectieve aanpak van huiselijk geweld is een tijdige herkenning nodig en een scherpe risicotaxatie, snelle en doeltreffende interventies, hulp voor slachtoffers en corrigerende hulp voor plegers. Om te komen tot een integrale en samenhangende aanpak van huiselijk geweld in Nederland heeft het kabinet maatregelen getroffen. Voor 1 januari 2008 moet in heel Nederland een sluitend systeem van lokale of regionale samenwerkingsverbanden zijn dat door gemeenten wordt aangestuurd. De 35 centrumgemeenten met vrouwenopvang werken aan een landelijk dekkend netwerk van Advies en Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG). In de regio Hart voor Brabant zijn dat de gemeenten ’s-Hertogenbosch en Tilburg, met respectievelijk het ASHG Brabant-Noord en het ASHG MiddenBrabant. Deze ASHG’s, de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) en de meldpunten ouderenmishandeling hebben een centrale rol in de aanpak van huiselijk geweld. Samen met politie, openbaar ministerie, reclassering, jeugdzorg, vrouwenopvang, maatschappelijk werk en andere hulporganisaties moeten zij een keten vormen en zo een sluitende aanpak van huiselijk geweld realiseren (www.huiselijkgeweld.nl; Transact, 2005).
Huiselijk geweld heeft grote gevolgen voor slachtoffers, vaak nog vele jaren nadat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Slachtoffers kunnen ernstige lichamelijke en/of psychische klachten hebben waaronder lichamelijk letsel, spier- en
In tabel 3.5 staat de top tien van ziekten en aandoeningen met de hoogste incidentie (aantal nieuwe ziektegevallen in 2003, zie ook tekstblok 3.1) Aandoeningen met de hoogste incidentie zijn infectieziekten van de bovenste luchtwegen, nek- en rugklachten, urineweginfecties, sportblessures en privé-ongevallen. Dit zijn over het algemeen
33
HvB.indb 33
26-10-2006 15:03:49
3
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
gezondheidsproblemen met vaak een korte duur. Dat een aantal belangrijke infectieziekten niet meer tot de meest voorkomende ziekten in Nederland behoort, is te danken aan het uitgebreide systeem van infectieziektenbescherming in Nederland. Toch heeft Nederland, en dus ook Hart voor Brabant, nog steeds te maken met de dreiging van infectieziekten (tekstblok 3.3). Tabel 3.5: Top tien van de meest voorkomende (sub)acute ziekten (incidentie; absoluut en per 1.000 inwoners) in Hart voor Brabant in 2003 (Bron: VTV-2006, gegevens bewerkt door RIVM). Absoluut aantal zieken in Hart voor Brabant
61.900
Mannen en vrouwen 107.800
Aantal zieken per 1.000 inwoners (Nederland) Mannen en vrouwen 107,1
27.800
36.500
64.300
63,9
Sportongevallen (medisch behandeld) Acute urineweginfecties
34.000
14.800
48.800
48,5
5.400
39.600
45.000
44,7
Privé-ongevallen (medisch behandeld) Infecties van de onderste luchtwegen Contacteczeem
19.000
25.900
44.900
44,6
19.800
22.100
41.900
41,7
Ziekte/aandoening
Mannen
Vrouwen
Infecties van de bovenste luchtwegen Nek en rugaandoeningen
45.900
9.800
15.100
24.900
24,7
Infecties maagdarmkanaal
9.500
10.700
20.200
20,0
Verkeersongevallen (medisch behandeld) Influenza
8.000
8.200
16.200
16,1
5.100
5.100
10.200
10,1
3.3.2 Ziekten en aandoeningen op basis van zelfrapportage Om de ziekte en gezondheid van mensen te beschrijven, kan ook gebruik gemaakt worden van zelfgerapporteerde gegevens. Voor zelfgerapporteerde (on)gezondheid wordt aan mensen gevraagd hoe ze zich voelen en welke ziekten of aandoeningen ze in de afgelopen 12 maanden hebben gehad. Onderstaande cijfers zijn afkomstig uit zowel landelijke (Nationaal Kompas Volksgezondheid) als regionale bronnen. Door de GGD Hart voor Brabant zijn in het kader van de Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant bij vier doelgroepen (0 t/m 11 jaar, 12 t/m 17 jaar, 19 t/m 64 jaar en 65 jaar en ouder) regionale enquêtes afgenomen (zie paragraaf 2.1). Artrose, rug-, nek- en schouderklachten in top zelfgerapporteerde aandoeningen De cijfers uit de gezondheidsenquêtes tonen behoorlijke overeenkomst met de schattingen op basis van landelijke zorgregistraties. Migraine, artrose, aandoeningen van nek, rug en schouder en hoge bloeddruk worden door de bevolking zelf het meest genoemd (tabel 3.6a) (feitelijk bezien is hoge bloeddruk geen ziekte, maar een determinant; in hoofdstuk 4 komen we hierop terug). Door de ouderen in Hart voor Brabant wordt naast de bovengenoemde ziekten ook diabetes frequent genoemd (tabel 3.6b).
34
HvB.indb 34
26-10-2006 15:03:49
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT?
3
Tekstblok 3.3: Infectieziekten: voorbereid op het voorspelbare, alert op het onvoorspelbare. Dankzij de groeiende welvaart, goede infrastructuur (zoals waterleiding en riolering), hoge ontwikkelingsgraad en doelmatige zorg en preventie (zoals het Rijksvaccinatieprogramma, zie paragraaf 5.2.9) zijn infectieziekten in Nederland sterk teruggedrongen.
nationale of regionale schaal.
Ontwikkelingen rond SARS en vogelgriep laten toch ook zien dat infectieziekten voor wereldwijde problemen kunnen zorgen. Ook Nederland is daarvoor kwetsbaar.
Naast een goede voorbereiding op het voorspelbare is daarom alertheid op het ‘onvoorspelbare’ van wezenlijk belang, bijvoorbeeld door vroegtijdige signalering van plotselinge toenames van infectieziekten. Ook moet ingezet worden op een flexibel bestrijdingsapparaat en op samenwerking tussen deskundigen binnen de regio, landelijk en in het buitenland. Goede informatie-uitwisseling is daarbij van essentieel belang.
Een aantal factoren speelt een doorslaggevende rol bij het ontstaan en bestrijden van epidemieën of pandemieën. Dat zijn de overdraagbaarheid van de ziektekiemen van mens op mens en de besmettelijkheid in een periode waarin de diagnose nog niet is gesteld. Daarnaast speelt mee dat mogelijk langdurig inzet en motivatie van patiënten, gezondheidswerkers en autoriteiten bij bestrijding of preventie gevraagd wordt. Nederland heeft op verschillende niveaus te maken met de dreiging van infectieziekten: wereldwijd, nationaal en regionaal. Het niveau waarop de dreiging of kwetsbaarheid zich afspeelt heeft gevolgen voor de schaalgrootte van bestrijding. Wereldwijde dreigingen vragen uiteraard om maatregelen op mondiaal niveau. Uitbraken die zich alleen in Nederland voordoen vragen om maatregelen op
Op mondiale schaal dreigde het afgelopen jaar vooral de vogelgriep. Ook andere zoönosen (infectieziekten die van dier op mens overdraagbaar zijn), zoals SARS en de nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob vanuit koeien met BSE, hebben de afgelopen tijd wereldwijd veel opschudding veroorzaakt. Andere dreigingen door infectieziekten die wereldwijd voorkomen en, al dan niet moedwillig, verspreid worden zijn bijvoorbeeld bioterroristische aanvallen met de anthraxbacterie of het pokvirus. Een andere zorgwekkende ontwikkeling op wereldschaal is de toenemende resistentie van micro-organismen tegen antibiotica. Door een veranderende moraal en sekstoerisme neemt momenteel in Nederland het aantal seksueel overdraagbare aandoeningen toe (De Hollander et al., 2006).
Tabel 3.6a: Top vijf van zelfgerapporteerde aandoeningen en top vijf van zelfgerapporteerde, door arts vastgestelde aandoeningen onder 19- t/m 64-jarigen in Hart voor Brabant in 2005. (Zie ook bijlage 3.3; Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). Zelfgerapporteerde aandoening
%
Migraine
17,6
Zelfgerapporteerde, door arts vastgestelde aandoening Hoge bloeddruk
%
Ernstige aandoening rug
11,7
Ernstige aandoening rug
8,8 8,1
9,4
Ernstige aandoening nek/schouder
11,7
Artrose
Artrose
11,5
Ernstige aandoening nek/schouder
8,0
Hoge bloeddruk
10,7
Astma, chronische bronchitis, longemfyseem, CARA
6,9
Tabel 3.6b: Top vijf van zelfgerapporteerde aandoeningen en top vijf van zelfgerapporteerde, door arts vastgestelde aandoeningen onder 65-plussers in Hart voor Brabant in 2004. (Zie ook bijlage 3.3; Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). Zelfgerapporteerde aandoening
%
Artrose
35,7
Zelfgerapporteerde, door arts vastgestelde aandoening Hoge bloeddruk
%
Hoge bloeddruk
33,1
Artrose
26,1
Ernstige aandoening rug
16,1
Diabetes mellitus
13,3
Incontinentie
15,9
Ernstige aandoening rug
12,7
Diabetes mellitus
14,4
Ernstige aandoening nek/schouder
10,0
29,2
35
HvB.indb 35
26-10-2006 15:03:49
3
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Door jeugdigen astma, eczeem en allergie de meest genoemde aandoeningen De cijfers over zelfgerapporteerde aandoeningen bij jeugdigen zijn vanzelfsprekend anders dan bij de volwassen populatie. Astma of bronchitis staan hoog in de top vijf van zelfgerapporteerde aandoeningen, zowel bij de 0- t/m 11-jarigen als de 12- t/m 17-jarigen. Opvallend zijn de hoge percentages jongeren waarbij allergie is vastgesteld (tabel 3.7). Tabel 3.7: Top vijf van zelfgerapporteerde, door een arts vastgestelde aandoeningen bij 0- t/m 11jarigen in 2005 en 12- t/m 17-jarigen in 2003 in Hart voor Brabant (Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). 0 - 11 jaar (%)
12 -17 jaar (%)
9,6
8,0
11,6
8,8
0,7
4,4
6,3
19,6
onbekend
2,4
Astma of bronchitis Eczeem of huiduitslag Migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn Allergie Slecht gehoor
Geen verschil zelfgerapporteerde aandoeningen Hart voor Brabant en Nederland Op basis van cijfers uit de landelijke gezondheidsenquĂŞte van het CBS kan een vergelijking worden gemaakt tussen de regio Hart voor Brabant en Nederland. Inwoners van Hart voor Brabant rapporteren over het algemeen iets meer aandoeningen dan het Nederlands gemiddelde maar voor geen enkele van de zeven aandoeningen is het verschil significant (tabel 3.8). Tabel 3.8: Gerapporteerde aandoeningen in Nederland en Hart voor Brabant (0 jaar en ouder) in de periode 2001-2004 (Bron: CBS-POLS). Nederland (%)
Hart voor Brabant (%)
Chronische klachten aan luchtwegen
7,3
7,9
Beroerte
1,5
2,2
Gewrichtsslijtage
9,0
9,2
Hartinfarct
2,2
2,4
Rugaandoening
8,3
8,8
13,3
12,1
2,8
3,2
Migraine of ernstige hoofdpijn Diabetes mellitus
3.4
Kwaliteit van leven
De prevalentie- en incidentiecijfers geven zicht op de meest voorkomende ziekten en aandoeningen, maar ze zeggen niets over de gevolgen ervan in termen van kwaliteit van leven. Sommige aandoeningen hebben grote gevolgen voor het functioneren en de kwaliteit van leven. In Hart voor Brabant is via de Gezondheidsmonitor inzicht verkregen in aspecten van kwaliteit van leven. Daarnaast is uit landelijk onderzoek bekend welke ziekten en aandoeningen in belangrijke mate bijdragen aan het verlies aan kwaliteit van leven.
36
HvB.indb 36
26-10-2006 15:03:49
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT?
3
Fysieke en mentale gezondheid bij mannen iets beter dan bij vrouwen De gemiddelde fysieke gezondheid en de mentale gezondheid (gemeten met de SF-12, zie tekstblok 3.1) zijn in alle leeftijdsgroepen voor mannen beter dan voor vrouwen. De fysieke gezondheid wordt slechter naarmate men ouder wordt (figuur 3.4). De mentale gezondheid wordt tot het 75e jaar beter naarmate men ouder wordt. Voor beide gezondheidsindicatoren zien we dat mensen met een lage sociaal-economische status (SES) significant slechter scoren dan mensen met een hogere SES (GGD Hart voor Brabant, 2006c). Deze cijfers geven vooral een indruk van de verschillen tussen mannen en vrouwen en tussen leeftijdsgroepen. Ervaren psychische ongezondheid vooral hoog bij 75-plussers Gemeten is hoeveel mensen psychische problemen rapporteren. Ook dan blijkt dat meer vrouwen dan mannen problemen rapporteren. Het percentage mensen met psychische problemen is vooral in de oudere populatie hoog, ongeveer 25% van de 75-plussers rapporteert psychische problemen (figuur 3.5). Naast de psychische problematiek is ook eenzaamheid in Hart voor Brabant onder ouderen een omvangrijk en groeiend probleem (tekstblok 3.4).
19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65-74 jaar 75+ totaal, 19-64 totaal, 65+ mannen, 19-64 mannen, 65+ vrouwen, 19-64 vrouwen, 65+ 40
43
46
49
52
score op fysieke gezondheidsschaal Figuur 3.4a: Fysieke gezondheid van volwassenen van 19 jaar en ouder in Hart voor Brabant in 2004-2005 (SF-12-score1, met 95%-betrouwbaarheidsinterval; Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). 1
Een hogere score betekent bij fysieke en mentale gezondheid een betere gezondheid. Door het gebruik van een meetschaal bij een samengestelde maat als de SF-12, duiden kleine scoreverschillen al op waarneembare gezondheidsverschillen. De cijfers voor 65-plussers wijken iets af van eerdere publicaties door een aanpassing in het landelijke verwerkingsprogramma.
37
HvB.indb 37
26-10-2006 15:03:50
3
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65-74 jaar 75+ totaal, 19-64 totaal, 65+ mannen, 19-64 mannen, 65+ vrouwen, 19-64 vrouwen, 65+ 40
43
46
49
52
55
58
score op mentale gezondheidsschaal Figuur 3.4b: Mentale gezondheid van volwassenen van 19 jaar en ouder in Hart voor Brabant in 2004-2005 (SF-12-score1, met 95%-betrouwbaarheidsinterval; Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). 1
Een hogere score betekent bij fysieke en mentale gezondheid een betere gezondheid. Door het gebruik van een meetschaal bij een samengestelde maat als de SF-12, duiden kleine scoreverschillen al op waarneembare gezondheidsverschillen. De cijfers voor 65-plussers wijken iets af van eerdere publicaties door een aanpassing in het landelijke verwerkingsprogramma.
12-14 jaar 15-17 jaar 19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65-74 jaar 75+ totaal, 12-17 totaal, 19-64 totaal, 65+ mannen, 12-17 mannen, 19-64 mannen, 65+ vrouwen, 12-17 vrouwen, 19-64 vrouwen, 65+ 0
5
10
15
20
25
30
percentage psychisch ongezond Figuur 3.5: Percentage psychisch ongezond bij inwoners van 12 jaar en ouder in Hart voor Brabant in 2004-2005 (MHI-5-score, met 95%-betrouwbaarheidsinterval; Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant).
38
HvB.indb 38
26-10-2006 15:03:50
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT?
3
Tekstblok 3.4: Eenzaamheid ouderen sterk toegenomen. Eenzaamheid is het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties. Ten opzichte van 2000 is het percentage ouderen dat eenzaam is sterk gestegen in de regio Hart voor Brabant. In 2000 was het percentage eenzame 65-plussers in de subregio’s Brabant-Noordoost en ’s-Hertogenbosch respectievelijk 31% en 46% (voor de derde subregio Midden-Brabant zijn geen eerdere eenzaamheidscijfers bekend). In 2004 is het percentage eenzame ouderen in de totale regio Hart voor Brabant 48%. Voor volwassenen is er nauwelijks een stijging opgetreden in het percentage eenzamen (36% in 2001 en 38% in 2005). Landelijk wordt het percentage eenzamen onder de bevolking van 18 tot 90 jaar in 2003 geschat op 33%. Bovendien wordt in dezelfde leeftijdsrange landelijk een afname van het percentage eenzame mensen gevonden in de periode 1978 tot 2003 (Van Tilburg, 2003). Het overgrote deel van de mensen dat eenzaam is in de regio Hart voor Brabant is matig eenzaam. Maar
onder volwassenen en ouderen is nog altijd respectievelijk 6% en 10% ernstig eenzaam (figuur 3.6). Eenzaamheid neemt toe met de leeftijd en komt met name veel voor onder 75-plussers. Het percentage eenzamen is significant hoger onder alleenstaanden en onder mensen met een lagere sociaal-economische status. Onder ouderen is daarnaast het percentage eenzame ouderen significant hoger onder vrouwen (figuur 3.6b). Tegenwoordig worden twee vormen van eenzaamheid onderscheiden: de eenzaamheid als gevolg van sociale isolatie (aantal of kwaliteit van de persoonlijke relaties is minder dan gewenst) en die als gevolg van emotionele isolatie (gemis van intimiteit in persoonlijke relaties, of gemis van een vertrouwenspersoon). Dit onderscheid is van belang omdat de preventie en bestrijding van beide vormen van eenzaamheid een andere aanpak vereisen. In Hart voor Brabant blijkt dat ruim viervijfde van alle eenzame mensen sociaal eenzaam zijn, ongeveer tweederde van deze mensen is (ook) emotioneel eenzaam.
totaal mannen vrouwen 19–34 jaar 35–49 jaar 50–64 jaar laag SES SES midden/laag SES midden/hoog hoog SES alleenstaand niet-alleenstaand 0
10
20
30
40
50
60
eenzaamheid, 19-64 jaar (%) ernstig eenzaam
matig eenzaam
Figuur 3.6a: Eenzaamheid onder volwassenen van 19 t/m 64 jaar in 2005 in Hart voor Brabant (met 95%-betrouwbaarheidsinterval; Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant).
39
HvB.indb 39
26-10-2006 15:03:50
3
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Vervolg tekstblok 3.4
totaal mannen vrouwen 65â&#x20AC;&#x201C;74 jaar 75+ alleen AOW meer dan alleen AOW alleenstaand niet-alleenstaand 0
10
20 30 40 50 eenzaamheid, 65 jaar en ouder (%) matig eenzaam ernstig eenzaam
60
70
Figuur 3.6b: Eenzaamheid onder 65-plussers in 2004 in Hart voor Brabant (met 95%betrouwbaarheidsinterval. Bron; Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant).
Weinig verschil tussen Hart voor Brabant en Nederland in kwaliteit van leven Met betrekking tot functioneren en kwaliteit van leven rapporteren personen uit de regio Hart voor Brabant vergelijkbaar met anderen in Nederland. Alleen malaiseklachten en moeheid komen in Hart voor Brabant met respectievelijk 67,6% en 37,9% significant minder voor dan in Nederland (tabel 3.9). Deze verschillen kunnen niet verklaard worden door regionale verschillen in leeftijd en geslacht omdat daarvoor is gecorrigeerd. Tabel 3.9: Zelfgerapporteerde functioneren en kwaliteit van leven in Nederland en Hart voor Brabant (0 jaar en ouder) in de periode 2001-2004 (Bron: CBS-POLS; de ervaren gezondheid betreft de periode 2001-2003). Nederland (%)
Hart voor Brabant (%)
Minder goed ervaren gezondheid
19,3
18,5
Psychische klachten
10,2
10,7
Malaiseklachten
70,8
67,6*
Moeheid
43,1
37,9*
Slapeloosheid
21,2
20,1
Beperkingen in bewegen
7,7
8,6
Lichamelijke beperkingen
12,0
12,6
* Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p<0,05).
40
HvB.indb 40
26-10-2006 15:03:51
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT?
3.5
3
Ziektelast: sterfte, ziekte en kwaliteit van leven gecombineerd
Cijfers over sterfte, ziekte en kwaliteit van leven geven elk zicht op een bepaald aspect van gezondheid. Door de WHO is een maat ontwikkeld die deze drie aspecten van gezondheid combineert, de DALY (Disability Adjusted Life-Year, zie tekstblok 3.1 voor definitie). Met behulp van deze maat is het mogelijk om de totale ziektelast als gevolg van een ziekte te berekenen. Het gaat hierbij vooral om de gevolgen van ziekten die dicht bij de patiënt zelf blijven (pijn, beperkingen, geestelijke gesteldheid; zie tekstblok 3.1). Aan de hand van de DALY-berekening wordt duidelijk welke ziekten in Nederland de meeste ziektelast tot gevolg hebben. De meest recente cijfers zijn gepubliceerd in de VTV-2006 (De Hollander et al., 2006). Een uitsplitsing van deze cijfers naar de GGDregio’s is echter niet mogelijk. Grootste ziektelast door hart- en vaatziekten en psychische stoornissen Aanvoerders van de top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast in Nederland zijn coronaire hartziekten, angststoornissen, beroerte, depressies en COPD (tabel 3.10). Coronaire hartziekten, beroerte en COPD leiden zowel tot een hoge vroegtijdige sterfte als tot relatief veel verlies aan kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressies staan hoog in de DALY-lijst omdat ze voor veel verlies van kwaliteit van leven zorgen bij veel mensen. Ook diabetes, longkanker, artrose en dementie komen in de DALY top tien voor, bij mannen daarnaast ook letsel door ongevallen (zowel in het verkeer als privé) en bij vrouwen borstkanker. Het is opvallend dat, op een paar verschillen na, de lijst voor mannen en vrouwen uit dezelfde ziekten bestaat. Tabel 3.10: Top tien van de ziekten met de grootste ziektelast in DALY’s in Nederland in 2003 (De Hollander et al., 2006). Rangorde 1
Totaal
2
Angststoornissen
3
Beroerte
4,9
Alcoholafhankelijkheid
4
3,9
Longkanker
5
Depressie en dysthymie COPD
3,2
COPD
Depressie en dysthymie Borstkanker
6
Diabetes mellitus
3,2
Angststoornissen
Diabetes mellitus
7
Longkanker
3,0
Diabetes mellitus
Artrose
8
Alcoholafhankelijkheid
2,5
Depressie en dysthymie
Dementie
9
Artrose
2,5
Ongevalsletsel verkeer
COPD
10
Dementie
2,3
Ongevalsletsel privé
Longkanker
a
Coronaire hartziekten
% van totaala 7,6
Mannen
Vrouwen
Coronaire hartziekten
Angststoornissen
5,1
Beroerte
Coronaire hartziekten Beroerte
Totale ziektelast is geschat als de ziektelast van de ruim vijftig VTV-ziekten, aangevuld met een schatting van de resterende ziektelast (35%) op basis van de Global Burden of Disease study (Murray & Lopez, 1996).
41
HvB.indb 41
26-10-2006 15:03:51
3
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Gezondheid Hart voor Brabant onder het Nederlands gemiddelde Verschillen in gezondheid tussen regio’s geven een indruk van de bandbreedte waarbinnen de Nederlandse volksgezondheid zich beweegt. Dit geeft een indicatie voor de mogelijke ruimte voor verbeteringen. Door het RIVM is een analyse gedaan naar verschillen tussen de GGD-regio’s. Deze regio’s zijn vrij divers. Het aantal inwoners varieert van ongeveer 150.000 tot ruim 1.000.000 (de GGD-regio Hart voor Brabant heeft ruim 1.000.000 inwoners). De bevolkingsdichtheid varieert van 183 tot 5.711 inwoners per km2. Gekeken is naar een aantal indicatoren voor gezondheid, determinanten van gezondheid en preventie. In bijlage 3.1 is de gemiddelde landelijke score en de spreiding over de verschillende indicatoren aangegeven. Alle indicatoren laten substantiële verschillen tussen GGDregio’s zien. Zo is er onder meer een verschil in levensverwachting van bijna drie jaar. Bij de levensverwachting in goed ervaren gezondheid loopt het verschil tussen GGDregio’s zelfs op tot twaalf jaar. De regio Hart voor Brabant staat voor sterfte aan astma en COPD op de 32e plaats. Naast de rangordening per indicator is ook een totaalscore voor gezondheid berekend: de gezondheidsindex. De regio Hart voor Brabant komt in deze rangordening op gezondheid op de 27e plaats.
3.6
Trends in ziekten en aandoeningen
Door de groei van de bevolking en vooral van het aantal ouderen, is het aantal mensen met ziekten toegenomen. Als we voor deze demografische trends in het verleden corrigeren, houden we de epidemiologische trends in ziekten over. De belangrijkste verschuivingen zijn samengevat in tabel 3.11. Opvallende ontwikkelingen zijn de daling in de sterfte aan hart- en vaatziekten en de toename van de incidentie van een aantal vormen van kanker. Verder behoren de prevalentie van astma en diabetes mellitus tot de grootste stijgers. Op sommige gebieden staan de trends voor mannen en vrouwen diagonaal tegenover elkaar. Zo is de incidentie van longkanker bij vrouwen de grootste stijger en bij mannen de grootste daler. Ook de sterfte aan COPD neemt bij vrouwen toe en bij mannen af. Deze trends zijn direct gerelateerd aan de rooktrends uit het verleden. In de jaren zestig en zeventig is het percentage rokers onder mannen sterk gedaald (van 90% eind jaren vijftig naar 40% in 1982) terwijl het onder vrouwen in deze periode juist iets toenam (van 29 naar 33%) (Stivoro, 2006c). Sinds begin jaren tachtig daalt het percentage rokers licht en loopt deze trend voor mannen en vrouwen ongeveer parallel (De Hollander et al., 2006).
42
HvB.indb 42
26-10-2006 15:03:51
HOE STAAT HET MET DE GEZONDHEID IN HART VOOR BRABANT?
3
Tabel 3.11: Rangordening van ziekten op basis van grootste, statistisch significante, veranderingen in de periode 1993-2003, na correctie voor leeftijda (Bron: CMR-Nijmegen, RNH, NKR, LIS). Sterkste stijgers
Sterkste dalers
Incidentie
Prevalentie
longkanker (v)
astma
Sterfte dementie
borstkanker (v)
diabetes
longkanker (v)
huidkanker
depressie
COPD (v)
darmkanker
angststoornissen
slokdarmkanker (m)
diabetes mellitus
beroerte
accidentele val
longkanker (m)
COPD
coronaire hartziekten
influenza
longkanker (m)
privĂŠ-ongevallen
zweren maag en 12-vingerige darm slechthorendheid
maagkanker
hartfalen (v)
hartfalen
sportblessures
ziekte van Parkinson
COPD (m)
beroerte
(v)= trend is significant voor vrouwen, (m)= trend is significant voor mannen; in alle overige gevallen is de trend zowel voor mannen als voor vrouwen significant. a Cijfers zijn verkregen door een lineaire regressieanalyse uit te voeren op gegevens over incidentie, prevalentie en sterfte voor de 53 VTV geselecteerde ziekten. Er is gecorrigeerd voor leeftijd.
43
HvB.indb 43
26-10-2006 15:03:51
HvB.indb 44
26-10-2006 15:03:52
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
4
4
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
Laagopgeleiden en allochtonen gedragen zich over het algemeen ongezonder Ongezond gedrag hangt nauw samen met de sociale en fysieke omgeving, op allerlei niveaus zoals gezin, school of buurt. De blootstelling aan ongunstige determinanten van gezondheid is bovendien ongelijk verdeeld over groepen in de samenleving. Zo zijn laagopgeleiden en allochtonen in Hart voor Brabant vaker te dik en gedragen zij zich over het algemeen ongezonder dan hoogopgeleiden en autochtonen. Deze ongelijkheid wordt al op jonge leeftijd gezien. Overgewicht ook in Hart voor Brabant een groot probleem Het percentage mensen met overgewicht is de afgelopen jaren flink toegenomen in Hart voor Brabant, evenals in de rest van Nederland. Bijna de helft van de volwassenen in de regio is te dik. Ernstig overgewicht komt iets minder vaak voor dan landelijk. Ook steeds meer kinderen en jongeren zijn te dik. In de regio Hart voor Brabant heeft inmiddels één op de tien kinderen en jongeren overgewicht. Veel volwassenen gedragen zich ongezond, maar aantal leefstijlfactoren ontwikkelt zich gunstig Een aantal leefstijlfactoren ontwikkelt zich gunstig bij volwassenen in Nederland: steeds minder volwassenen roken, overmatig alcoholgebruik en lichamelijke inactiviteit lijken niet toe te nemen en de consumptie van teveel verzadigd vet neemt af. Toch gedragen veel volwassenen in de regio Hart voor Brabant zich nog ongezond. Een kwart van de volwassenen in de regio rookt, een derde voldoet niet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik, twee op de vijf bewegen te weinig en de meesten voldoen niet aan de aanbeveling voor groente- en fruitconsumptie. Ruim de helft van de volwassenen in de regio met een nieuwe of losse partner vrijt onveilig. Ongezond gedrag jongeren baart zorgen Veel jongeren gedragen zich ongezond. Jongeren zijn de afgelopen jaren bovendien meer gaan drinken. Ruim de helft van de jongeren in de regio Hart voor Brabant drinkt alcohol. Twee op de vijf 16- en 17-jarigen (38%) zijn een ‘binge drinker’. Verder rookt in de regio ruim één op de tien jongeren (van de 17-jarigen een kwart) en eten verreweg de meeste jongeren niet dagelijks groenten en fruit. Slechts een kwart van de (Nederlandse) jongeren voldoet aan de beweegnorm en van de jongeren in de regio die seksueel contact hebben vrijt meer dan de helft wel eens onveilig. Ongezond gedrag veroorzaakt aanzienlijk gezondheidsverlies in Hart voor Brabant De ziektelast van de meeste determinanten is in Hart voor Brabant vergelijkbaar met Nederland. Dat betekent dat tabaksgebruik de belangrijkste enkelvoudige oorzaak is van ziekte en sterfte. Het veroorzaakt 13% van de totale ziektelast, vooral door longkanker, chronische longziekten (COPD) en coronaire hartziekten. Alcoholafhankelijkheid levert een bijdrage van 4,5% aan de ziektelast. Opvallend is de grote bijdrage van overgewicht aan de ziektelast, bijna 10%. Milieufactoren dragen 2 tot 5% bij aan de ziektelast.
45
HvB.indb 45
26-10-2006 15:03:52
4
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
In Hart voor Brabant veel gezondheidswinst te behalen rond de geboorte Roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap vergroten de kans op gezondheidsproblemen bij het kind. Borstvoeding beschermt het kind daarentegen tegen veel gezondheidsproblemen en de voordelen nemen toe bij een langere borstvoedingsduur. In de regio Hart voor Brabant rookt één op de vijf zwangeren en drinkt 14% alcohol tijdens de zwangerschap. Van de zuigelingen in de regio krijgt ruim twee derde na de geboorte uitsluitend borstvoeding, na drie maanden is dat gedaald naar 44%. Er is daarom nog veel gezondheidswinst te behalen wanneer zwangere vrouwen niet roken en geen alcohol gebruiken en moeders langere tijd borstvoeding geven.
In hoofdstuk 3 bespraken we de gezondheid van de bevolking in de regio Hart voor Brabant. In dit hoofdstuk gaan we in op de determinanten van gezondheid. Dit zijn de factoren die onze gezondheid bepalen. Welke factoren zijn van invloed op de gezondheid? Hoe sterk wordt die invloed bepaald door de ‘aanleg’, het ongezonde gedrag of de ‘gezondheid’ van de omgeving? Hoe hangen deze factoren met elkaar samen? In paragraaf 4.1 beschrijven we in het kort het complexe samenspel van persoonsgebonden factoren, leefstijl en omgeving in relatie tot gezondheid. Paragraaf 4.2 gaat in op de huidige stand van zaken en op belangrijke trends. Hoeveel mensen hebben overgewicht en neemt dat nog steeds toe? Zijn er binnen de regio Hart voor Brabant verschillen in het voorkomen van determinanten tussen bevolkingsgroepen? In paragraaf 4.3 kijken we naar geografische verschillen. Zijn er verschillen in het voorkomen van determinanten tussen Hart voor Brabant en de andere GGD-regio’s? En zijn er verschillen tussen de gemeenten in de regio Hart voor Brabant? In paragraaf 4.4 komt aan de orde wat de bijdrage van verschillende determinanten aan de ziektelast is: wat zijn de belangrijkste oorzaken van ongezondheid? We beperken ons tot de determinanten waarover betrouwbare gegevens op landelijk en/of regionaal niveau beschikbaar zijn én waarvan de relatie met gezondheid voldoende bekend is. De gegevens zijn gebaseerd op diverse bronnen. Broninformatie en aanvullende informatie over de gezondheid is te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl), de GGD Gezondheidsatlas (www.ggdgezondheidsatlas.nl), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas. nl) en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl).
4.1
Ingewikkelde relaties tussen ziekten en oorzaken
Complexe samenhang tussen determinanten op allerlei niveaus Zoals al besproken in paragraaf 2.2, wordt gezondheid bepaald door vier groepen van determinanten: persoonsgebonden factoren, leefstijl en factoren in de fysieke en sociale omgeving (zie bijlage 2.1 voor het uitgewerkte volksgezondheidsmodel). Persoonsgebonden factoren kunnen erfelijk zijn of worden in de loop van het leven verworven (zoals overgewicht of een hoge bloeddruk). Bij leefstijl gaat het om gunstig of ongunstig gedrag voor de gezondheid (zoals bewegen, roken of overmatig alcoholgebruik).
46
HvB.indb 46
26-10-2006 15:03:52
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
4
Tot slot zijn omgevingsfactoren van invloed op de gezondheid. Het gaat om de fysieke omgeving (zoals geluid, luchtverontreiniging, zwemwaterkwaliteit, maar ook de kwaliteit van de woning) en de sociale omgeving (zoals sociale steun en mogelijkheden om te ontspannen). Naast deze factoren onderscheiden we het systeem van preventie en zorg, dat al dan niet direct de gezondheid be誰nvloedt. Dit systeem wordt besproken in hoofdstuk 5. Het uiteindelijke risico op een ziekte wordt bepaald door een combinatie van al deze factoren. Ongezond gedrag vertoont zo een sterke samenhang met de sociale en fysieke omgeving. Daarbij kunnen ook verschillende niveaus worden onderscheiden zoals het gezin, de buurt of de school (zie ook tekstblok 4.1). Associatie tussen determinant en ziekte niet altijd even sterk en consistent De associaties tussen afzonderlijke determinanten en ziekten zijn niet allemaal even sterk. Een bekend sterk verband is de relatie tussen roken en longkanker: vrouwen die roken hebben ongeveer twaalf keer zoveel kans op het krijgen van longkanker als vrouwen die nooit gerookt hebben (De Hollander et al., 2006). Voor mannen is die kans zelfs 22 keer hoger. Ook tussen lichaamsgewicht en diabetes mellitus wordt een sterk verband gevonden: vrouwen met ernstig overgewicht (Body Mass Index (BMI) van 30 of hoger) hebben een 18 keer verhoogd risico op diabetes in vergelijking met vrouwen zonder overgewicht (BMI van 20 of minder). Mannen met een BMI boven de 35 hebben zelfs een 50 keer hoger risico op diabetes (De Hollander et al., 2006). Er zijn ook minder sterke verbanden. Zo is de relatie tussen het ontstaan van psychische stoornissen en sociale omgevingsdeterminanten, zoals gezinsproblemen en gebrek aan sociale steun vrij zwak. Naast de sterkte is ook de consistentie van belang. Sommige verbanden zijn heel consistent en sterk (roken en longkanker), andere verbanden zijn wel consistent, maar niet zo sterk (psychische stoornissen en sociale steun). Ten slotte zijn het niveau en de duur van de blootstelling van belang. Voor veel associaties geldt dat een hoger niveau van blootstelling en een langere duur van blootstelling vaak tot een hoger risico leiden. Voor een groot deel van de hier beschreven risicofactoren zullen de gezondheidseffecten pas op de langere termijn zichtbaar worden: de huidige toename van overgewicht bij jongeren zal bijvoorbeeld pas over een aantal jaren tot een toename van diabetes in de volwassen populatie leiden. In bijlage 4.1 is een overzicht opgenomen van de determinanten die geassocieerd zijn met het ontstaan van ziekten en aandoeningen, gebaseerd op de twintig ziekten met de grootste ziektelast (zie tekstblok 3.1 voor definitie).
4.2
Stand van zaken van belangrijke determinanten
4.2.1 Persoonsgebonden factoren Overgewicht is ook in Hart voor Brabant een groot probleem Overgewicht en vooral ernstig overgewicht (obesitas) hangen samen met hart- en vaatziekten, suikerziekte, verschillende vormen van kanker en aandoeningen aan het bewegingsapparaat (zoals artrose) en de ademhalingsorganen. Overgewicht hangt bovendien samen met lichamelijke beperkingen en een slechtere kwaliteit van leven.
47
HvB.indb 47
26-10-2006 15:03:52
4
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tekstblok 4.1: Blootstelling aan ongunstige factoren voor gezondheid al op jonge leeftijd ongelijk verdeeld. De kiem voor sociale ongelijkheid in gezondheid wordt vaak al op jonge leeftijd gelegd. Zo blijkt dat blootstelling aan ongunstige factoren voor gezondheid al op jonge leeftijd ongelijk verdeeld is (tabel 4.1). Over het algemeen zijn de determinanten voor kinderen met laagopgeleide ouders en ouders met
een laag inkomen ongunstig. Hierop zijn een paar uitzonderingen. Moeders met een laag inkomen geven hun kind langer borstvoeding (6 maanden of langer) en laagopgeleide moeders en moeders met een laag inkomen drinken minder vaak alcohol tijdens de zwangerschap.
Tabel 4.1: Verschillen in determinanten naar opleiding en inkomen ouders van 0- t/m 11-jarige kinderen in de regio Hart voor Brabant, 2005 (Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). Laagopgeleidea ouders
Laag inkomenb
Persoonsgebonden factoren Overgewicht
ongunstiger
ongunstiger
Obesitas
ongunstiger
ongunstiger
Vroeggeboorte (< 37 weken)
ongunstiger
ongunstiger
Leefstijl Sport niet wekelijks
ongunstiger
ongunstiger
Eet niet dagelijks groenten en fruit
ongunstiger
geen verschil
Ontbijt < 5 keer/week
ongunstiger
ongunstiger
Warm eten < 5 keer/week
ongunstiger
ongunstiger
geen verschil
ongunstiger
TV kijken > 2 uur per dag
ongunstiger
ongunstiger
Geen zwemdiploma
ongunstiger
ongunstiger
geen verschil
geen verschil
Nooit uitsluitend borstvoeding
ongunstiger
geen verschil
Uitsluitend borstvoeding 6 mnd of meer
ongunstiger
gunstiger
Roken moeder tijdens zwangerschap
ongunstiger
ongunstiger
gunstiger
gunstiger
Lid van vereniging
ongunstiger
ongunstiger
Lid van sportvereniging
ongunstiger
ongunstiger
Onvoldoende vrienden buiten school
ongunstiger
ongunstiger
Wordt gepest op school
geen verschil
geen verschil
Slechte relatie met leerkracht of klasgenoten
geen verschil
ongunstiger
Gaat niet zelf lopend/fietsend naar school
Tanden onvoldoende (na)poetsen Sociale omgeving
Alcoholgebruik moeder tijdens zwangerschap
Fysieke omgeving In huis aan rook blootgesteld
ongunstiger
ongunstiger
Woning met vocht/schimmel
gunstiger
ongunstiger
ongunstiger
ongunstiger
Woont in huis zonder tuin a
Ouders maximaal lagere school, LBO /MAVO of geen opleiding ten opzichte van kinderen met hoger opgeleide ouders; b Ouders met een netto maandinkomen minder dan â&#x201A;Ź1.151 ten opzichte van ouders met een netto maandinkomen van â&#x201A;Ź1.151 of meer.
48
HvB.indb 48
26-10-2006 15:03:52
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
4
Het percentage volwassenen met overgewicht in de regio Hart voor Brabant is gestegen van 34-37% in de periode 1993-1995 (cijfers alleen voor regio ’s-Hertogenbosch en Brabant-Noordoost) tot 44% in 2001 en 46% in 2005. Het percentage volwassenen met ernstig overgewicht (obesitas) is in diezelfde periode gestegen van 6 tot 11%. Van de 65-plussers in de regio heeft bijna 60% overgewicht, bij 13% is sprake van ernstig overgewicht (tabel 4.2). Deze percentages en de stijgende trend zijn vergelijkbaar met de landelijke cijfers en trends. Landelijke gegevens tonen ook aan dat deze stijging in de afgelopen 25 jaar in alle leeftijdsklassen en in alle sociale lagen van de bevolking wordt gezien. Overigens moeten bij ouderen de percentages met (ernstig) overgewicht met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, omdat lengte en lichaamssamenstelling veranderen. Ook het percentage kinderen (4 tot 15 jaar) met (ernstig) overgewicht is de laatste jaren gestegen in Nederland. Op sommige leeftijden is het percentage Nederlandse kinderen dat te dik is in 2002-2004 verdubbeld ten opzichte van eerdere metingen in 1997 (De Hollander et al., 2006). In de regio Hart voor Brabant heeft één op de tien kinderen en jongeren overgewicht, bij 2% is sprake van ernstig overgewicht. Deze cijfers zijn gebaseerd op zelfgerapporteerde gegevens over lengte en gewicht en zijn daarom niet goed vergelijkbaar met de (gemeten) landelijke cijfers onder de 4- t/m 15-jarigen. Weer vaker verhoogd cholesterol en verhoogde bloeddruk Een verhoogde bloeddruk en een verhoogd totaal cholesterolgehalte in het bloedserum zijn twee van de belangrijkste oorzaken van hart- en vaatziekten. Het percentage mensen met een verhoogd totaal cholesterol en/of het gebruik van cholesterolverlagende medicatie halveerde in de periode 1987-1997 in Nederland van 16 naar circa 8%. Sindsdien zijn er echter indicaties dat er weer een stijging optreedt. Ook het percentage Nederlanders met een verlaagd gehalte HDL-cholesterol lijkt, na een daling in 19871997, weer te stijgen. In dezelfde periode 1987-1997 steeg het percentage mensen in Nederland met een verhoogde bloeddruk licht en deze stijging lijkt zich voort te zetten (De Hollander et al., 2006) (zie tabel 4.3). Tabel 4.2: Overgewicht in Hart voor Brabant naar leeftijd en geslacht (Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). Mate van overgewicht
Leeftijdsgroep
Prevalentie (%) Mannen
Overgewicht
Vrouwen
2-11 jaar
11
12
12-17 jaar*
11
10
19-64 jaar*
52
39
65+ jaar
58
57
2-11 jaar
3
2
Ernstig overgewicht (obesitas)
12-17 jaar
2
1
19-64 jaar*
11
12
65+ jaar*
11
16
* Significant verschil in percentage naar geslacht (p<0,05).
49
HvB.indb 49
26-10-2006 15:03:53
4
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tabel 4.3: Bloeddruk en cholesterol in Nederland: huidige situatie en trends (periode) (Bronnen: De Hollander et al., 2006; Nationaal Kompas Volksgezondheid). Persoonsgebonden factoren (20-70 jaar) Verhoogd totaal cholesterola
Definitie
Jaar
Prevalentie (%)
Trend
Mannen
Vrouwen
≥ 6,5 mmol/l en/of medicatie
1998 t/m 2001
17
14
Na daling 19871997, ongunstige indicatie: stijging (1998-2002)
Verlaagd HDLcholesterola
< 0,9 mmol/l
1998 t/m 2001
21
4
Na daling 19871997, ongunstige indicatie: stijging (1998-2002)
Verhoogde bloeddruka
≥ 140/90 mmHg en/of medicatie
1998 t/m 2001
39
31
Ongunstige indicatie: Stijging (1987-2002)
a
Prevalentie afkomstig uit ‘REGENBOOG, 1998 t/m 2001’. Respons van het REGENBOOG-project was lager dan verwacht. Hoewel door middel van weging hier deels voor gecorrigeerd is, heeft dit mogelijk invloed op de representativiteit van de data. Trend: data over de periode 1998-2002 zijn afkomstig uit de Doetinchem Studie. Dit is een kleinschaliger voortzetting van het MORGEN-project, waardoor slechts een indicatie kan worden gegeven van de trend in deze periode.
Lichamelijke inactiviteit, voeding (met name te weinig groenten en fruit en te veel vet), overgewicht, (overmatig) alcoholgebruik en roken zijn belangrijke factoren die de bloeddruk beïnvloeden. Het vóórkomen van deze factoren is in Hart voor Brabant vergelijkbaar met Nederland (zie paragraaf 4.2.2). Geschat wordt daarom dat het percentage mensen met een verhoogde bloeddruk of ongunstig cholesterolniveau in Hart voor Brabant niet veel zal afwijken van dat in Nederland.
4.2.2 Leefstijlfactoren Aantal leefstijlfactoren ontwikkelt zich gunstig, maar niet bij jongeren De leefstijl bij volwassenen in Nederland ontwikkelt zich relatief gunstig: steeds minder volwassenen roken, de consumptie van te veel verzadigd vet neemt af en overmatig alcoholgebruik en lichamelijke inactiviteit niet toe te nemen. Bij Nederlandse jongeren zijn de ontwikkelingen veel minder positief: veel jongeren roken en het drankgebruik onder jongeren neemt toe. Hoewel deze leefstijlfactoren later in het leven wel degelijk te veranderen zijn, blijkt toch vaak dat in de jeugd aangeleerde gewoontes moeilijk te beïnvloeden zijn. Hieronder worden de ontwikkelingen in roken, gebruik van alcohol en drugs, bewegen, voeding en veilig vrijen nader toegelicht. Percentage rokers laatste jaren gedaald, maar kwart volwassenen rookt nog steeds Roken is een belangrijke risicofactor voor longkanker, chronische obstructieve longziekte (COPD) en hart- en vaatziekten. In de regio Hart voor Brabant is het percentage rokers gedaald van 36-37% in de periode 1993-1995 (cijfers alleen voor regio ’s-Hertogenbosch en Brabant-Noordoost) tot 34% in 2001 en 29% in 2005. Deze dalende trend
50
HvB.indb 50
26-10-2006 15:03:53
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
4
is ook landelijk zichtbaar. In de regio Hart voor Brabant is het percentage rokers voor mannen en vrouwen van 19 t/m 64 jaar nu bijna gelijk (tabel 4.4). In Nederland roken mannen (31%) nog duidelijk vaker dan vrouwen (25%). Laatste jaren slechts lichte daling rokers onder jongeren In Hart voor Brabant heeft 22% van de jongeren van 12 t/m 17 jaar ooit (wel eens) gerookt, 4% rookt af en toe en 8% rookt dagelijks (tabel 4.4). Van de Nederlandse jongeren rookt 15% dagelijks (Stivoro, 2006a). Het Nederlandse cijfer kan echter niet vergeleken worden met het cijfer in Hart voor Brabant omdat de onderzoeksmethode te veel verschilt. Binnen de groep jongeren in de regio Hart voor Brabant neemt het percentage rokers toe als de leeftijd stijgt. Van de 0- t/m -11 jarigen in de regio Hart voor Brabant heeft minder dan 1% wel eens gerookt met medeweten van de ouders. Bij de 12-jarigen rookt minder dan 1% af en toe of dagelijks; bij de 17-jarigen is dit een kwart (26%). In de periode 2002-2004 is het percentage rokers onder Nederlandse jongeren slechts licht gedaald. Een derde volwassenen voldoet niet aan norm verantwoord alcoholgebruik Hoewel matig alcoholgebruik beschermt tegen hart- en vaatziekten, zijn de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik talrijk. Overmatig alcoholgebruik (gemiddeld meer dan 21 glazen per week voor mannen en 14 glazen per week voor vrouwen) verhoogt vooral het risico op kanker en hart- en vaatziekten. Een ander gevolg van overmatig alcoholgebruik is afhankelijkheid van alcohol, wat de kans op psychische stoornissen vergroot. Daarnaast leidt overmatig alcoholgebruik jaarlijks in Nederland tot circa 250 verkeersdoden. Van de volwassenen in de regio Hart voor Brabant drinkt 14% overmatig alcohol. Dit percentage is vergelijkbaar met Nederland. Overmatig alcoholgebruik komt vaker bij mannen voor dan bij vrouwen (tabel 4.4). Overmatig drinken is vaak sociaal geaccepteerd, omdat niet altijd sprake is van direct zichtbare nadelige gevolgen. Het NIGZ (Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie) heeft een norm opgesteld voor verantwoord en gezond alcoholgebruik. Hierbij wordt naast het gemiddeld aantal glazen per week ook rekening gehouden met het aantal glazen per gelegenheid en het aantal drinkdagen per week (www.alcoholinfo.nl) (tabel 4.4). EĂŠn op de drie volwassenen (34%) in de regio Hart voor Brabant voldoet niet aan deze norm. Meer mannen dan vrouwen voldoen niet aan de norm. Stijging alcoholconsumptie bij jongeren Nederlandse jongeren zijn de afgelopen jaren meer gaan drinken. Met name onder jonge meisjes van 12 t/m 14 jaar is het alcoholgebruik de laatste jaren toegenomen: in 1999 had 32% in de laatste maand alcohol gedronken, in 2003 was dit gestegen tot 44%. De grens voor verantwoord alcoholgebruik bij jongeren ligt lager dan bij volwassenen. Jongeren verdragen alcohol slechter omdat ze nog in de groei zijn, minder wegen en kleiner zijn. De effecten van alcohol voelen ze hierdoor sneller en heviger. Het NIGZ
51
HvB.indb 51
26-10-2006 15:03:53
4
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
adviseert om kinderen onder de 16 jaar nog geen alcohol te laten drinken (www.alcoholinfo.nl). Drinken onder zestien jaar brengt te veel risico’s met zich mee en vergroot de kans op alcoholproblemen op latere leeftijd. Ruim de helft (54%) van de 12- t/m 17jarigen in de regio Hart voor Brabant heeft in de afgelopen 4 weken alcohol gebruikt; 40% van de jongeren tot 16 jaar en 83% van de 16- en 17-jarigen. Deze bevindingen komen overeen met landelijke cijfers (De Hollander et al., 2006). Twee op de vijf 16- en 17-jarigen (38%) zijn ‘binge drinkers’ (zie tekstblok 4.2) Druggebruik draagt niet veel bij aan totale ziektelast Cannabisproducten (hasj, marihuana) zijn niet sterk verslavend en relatief onschadelijk voor de gezondheid. Wel is het percentage van de werkzame stof in hasj behoorlijk toegenomen (in nederwiet is het percentage gestegen van 9% in 1999 tot 18% in 2005).
Tabel 4.4: Leefstijlfactoren in Hart voor Brabant: huidige situatie en trends (Bronnen: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant; De Hollander et al., 2006; Nationaal Kompas Volksgezondheid; Regionaal Kompas Volksgezondheid). Leefstijl (Hart voor Brabant tenzij anders vermeld) Roken 8-11 jaar 12-17 jaar 19-64 jaar Alcoholgebruik 8-11 jaar 12-17 jaar Binge drinken 12-17 jaar Voldoet niet aan norm verantwoord alcoholgebruik 19-64 jaar
Overmatig alcoholgebruik 19-64 jaar Softdruggebruik 12-17 jaar 19-64 jaar Harddruggebruik 12-17 jaar 19-64 jaar
Definitie
Wel eens gerookt Rookt dagelijks sigaretten Rookt dagelijks sigaretten Recent gebruik (< 4 weken geleden) ≥ 6 glazen per dag op ≥ 1 weekenddag (vrij t/m zon) ≤ 21 glazen per week, ≤ 5 glazen per dag én ≤ 5 dagen per week (man); ≤ 14 glazen per week, ≤ 3 glazen per dag en ≤ 5 dagen per week (vrouw) > 21 (man), > 14 (vrouw) glazen per week
Prevalentie Hart voor Brabant (%) Mannen Vrouwen
1 7 27
1 8 26
2 54
1 54
20
11
41
26
19
8
Recent gebruik (< vier weken geleden)
Recent gebruik (< vier weken geleden) van cocaine, amfetamine, ecstasy of heroïne Ooit gebruik van cocaïne, amfetamine, ecstasy, heroïne of LSD
6 4
3 2
0
0
6
3
Landelijke trend (voor volwassenen, tenzij anders vermeld) Gunstig: daling bij zowel mannen als vrouwen (19902004) Ongunstig: stijging (12-19 jaar) Geen landelijke gegevens beschikbaar Geen landelijke gegevens beschikbaar
Te korte periode (2001-2003)1 Ongunstige indicatie: stijging (2001 ten op zichte van 1997) Ongunstige indicatie: stijging (2001 ten op zichte van 1997)
52
HvB.indb 52
26-10-2006 15:03:53
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
Leefstijl (Hart voor Brabant tenzij anders vermeld) Lichamelijke inactiviteit 19-64 jaar 65+ jaar Sport niet wekelijks 1-11 jaar
Definitie
Krijgen van borstvoeding (nul tot zes maanden)
Seksueel risicogedrag 12-17 jaar 19-64 jaar
Prevalentie Hart voor Brabant (%) Mannen Vrouwen
< vijf dagen/week minstens een half uur matig actief 39 32
Niet dagelijks groenten Niet dagelijks groenten < 200 gram/dag < 200 gram/dag
Niet dagelijks fruit Niet dagelijks fruit < 200 gram/dag < 200 gram/dag > 10 energieprocenten
29
27
19
24
43 64 77 74
Landelijke trend (voor volwassenen, tenzij anders vermeld) Constant (2001-2004)
42 48
Niet wekelijks buiten schooltijd
12-17 jaar Onvoldoende groenten 0-11 jaar 12-17 jaar 19-64 jaar 65+ jaar Onvoldoende fruit 0-11 jaar 12-17 jaar 19-64 jaar 65+ jaar Teveel verzadigd vet
4
41 62 72 75
39 81 82 63 n.b.2
36 75 69 48 n.b.2
Bij geboorte3
70
70
Na drie maanden3
44
44
Na zes maanden3
16
16
12-17 jaar: Niet altijd condoomgebruik bij geslachtsgemeenschap4 19-64 jaar: Niet altijd condoomgebruik bij geslachtsgemeenschap met nieuwe of losse partner (afgelopen 6 maanden)5
45
64
56
56
Geen landelijke gegevens beschikbaar
Ongunstig, lichte stijging (1987, 1992, en 1998)
Ongunstig, lichte stijging (1987, 1992, en 1998)
Gunstig, lichte daling (1987, 1992, en 1998)
Uitsluitend borstvoeding, zonder bij- of kunstvoeding
Gunstig, stijging (1997-2004) Gunstig, stijging (1997-2004) Gunstig, stijging (1997-2004) Ongunstig, na een daling tussen 1997 en 2000, weer stijging tot in 2004
1
Vanaf 2001 is overmatig alcoholgebruik op een andere manier nagevraagd dan voorheen. n.b.: niet beschikbaar. 3 Gegevens voor jongetjes en meisjes zijn samengevoegd. 4 15% van de 12- t/m 17 jarigen heeft ooit geslachtsgemeenschap gehad. 5 18% van de 19- t/m 64-jarigen heeft de afgelopen zes maanden geslachtsgemeenschap gehad met een nieuwe of losse partner. 2
53
HvB.indb 53
26-10-2006 15:03:53
4
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tekstblok 4.2: Binge drinken vooral een probleem onder 16- en 17-jarigen. Nederlandse jongeren staan in de top drie van Europese landen wat betreft ‘binge drinken’ oftewel het drinken van grote hoeveelheden alcohol bij één gelegenheid. Van de jongeren in de regio Hart voor Brabant is 16% een binge drinker, hier gedefinieerd als iemand die 6 of meer glazen alcohol op één of meer van de weekenddagen drinkt. Binge drinken komt meer voor bij jongens (20%) dan bij meisjes (11%). Van de 16- en 17-jarige jongens in de regio is 49% een binge drinker, van de meisjes 26% (figuur 4.1). Een zorgwekkende ontwikkeling met betrekking tot alcoholgebruik bij jongeren is de toename van
zogenaamde ‘keten’. Met keten worden schuren, caravans, keten en hokken bedoeld waar jongeren (circa 13 tot 23 jaar) samenkomen voor de gezelligheid en om te drinken. Het aantal van deze locaties is de laatste tien jaar sterk toegenomen. In Nederland zijn naar schatting 1.500 keten. Het alcoholgebruik (voornamelijk bier) in dergelijke keten is zorgwekkend hoog. De jongeren geven aan gemiddeld een half kratje bier per avond te consumeren. De prijs voor een flesje bier ligt in een keet aanzienlijk lager dan in de horeca. Leeftijdsgrenzen voor alcoholverstrekking worden niet gehanteerd (De Hollander et al., 2006).
Percentage 60 50 40 30 20 10 0 12 jongen
13 meisje
14
15
16
17 Leeftijd
Figuur 4.1: Percentage binge drinkers onder jongeren in Hart voor Brabant naar leeftijd en geslacht in 2003 (Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant).
Het risico van afhankelijkheid neemt toe bij langdurig frequent gebruik. Jongeren die blowen, vertonen meer probleemgedrag. Tevens blijken de schoolprestaties van cannabisgebruikers relatief vaker onder de maat vergeleken met scholieren die geen cannabis gebruiken. Het verband tussen cannabisgebruik en gedragsproblemen wordt sterker naarmate de frequentie van het gebruik toeneemt. Van harddrugs is verslaving ofwel afhankelijkheid een belangrijk effect. De effecten van harddrugs verschillen sterk. Zo werkt heroïne vooral snel geestelijk en lichamelijk verslavend en is cocaïne wel geestelijk maar minder lichamelijk verslavend. Voor XTC is de verslavende werking vermoedelijk gering (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2006). Druggebruik komt in vergelijking met ander ongezond gedrag relatief weinig voor en draagt daardoor niet veel bij aan de totale ziektelast in Hart voor Brabant (zie ook tekstblok 4.4). In de regio Hart voor Brabant heeft 5% van de 12- t/m-17-jarigen en 3% van
54
HvB.indb 54
26-10-2006 15:03:54
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
4
de 19- t/m 64-jarigen in de afgelopen vier weken cannabis gebruikt (tabel 4.4). Voor jongeren ligt het landelijke percentage cannabisgebruikers iets hoger (8-9%) maar dit is waarschijnlijk te verklaren door de gemiddeld wat oudere leeftijdsgroep (12 t/m 19 jaar) (De Hollander et al., 2006). Het gebruik van harddrugs ligt veel lager dan dat van softdrugs. In de regio Hart voor Brabant heeft 0,4% van de jongeren en 0,7% van de 19- t/m 64-jarigen in de afgelopen vier weken harddrugs gebruikt. Vijf procent van de volwassenen in de regio Hart voor Brabant heeft ooit harddrugs gebruikt. Deze cijfers geven echter een onderschatting van het werkelijke harddruggebruik omdat dit niet eenvoudig te peilen is via onderzoek onder de algemene bevolking. Het gebruik van zowel soft- als harddrugs is het hoogst onder jongeren en jongere volwassenen (De Hollander et al., 2006). Bijna helft bevolking beweegt te weinig Onvoldoende lichamelijke activiteit verhoogt de kans op vroegtijdig overlijden en kan het risico op het ontstaan van coronaire hartziekten, suikerziekte, beroerte (CVA), botontkalking, dikkedarmkanker en borstkanker verhogen. Ook zijn er steeds meer aanwijzingen voor een risicoverhogend effect van onvoldoende bewegen op dementie en depressie. In de regio Hart voor Brabant voldeed in de periode 2001-2004 bijna de helft van de bevolking van 12 jaar en ouder (46%) niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. Dit percentage is vergelijkbaar met landelijke gegevens (CBS-Statline, Nationale Atlas Volksgezondheid). Beweeggedrag is de afgelopen jaren (2001-2004) nauwelijks veranderd in Nederland (tabel 4.4). Twee op de vijf volwassenen en ouderen (41%) in de regio Hart voor Brabant bewegen te weinig. Van de Nederlandse jongeren (12- tot 18-jarigen) voldoet bijna driekwart niet aan de beweegnorm voor jongeren. Het percentage normactieve jongens is in de periode 2001-2005 gestegen van 24 naar 33%, bij meisjes is dit min of meer stabiel gebleven (circa 20%) (De Hollander et al., 2006). Hoewel jongeren minder vaak dan volwassenen voldoen aan de voor hun leeftijd geldende beweegnorm, zijn ze wel actief. Dit is vooral te danken aan het feit dat jongeren vaker sporten. Van de 0- t/m 11-jarigen in de regio Hart voor Brabant sport bijna driekwart wekelijks naast schoolgym en van de 12- t/m 17-jarigen ruim driekwart (zie tabel 4.4). Verreweg grootste deel bevolking eet te weinig groenten en fruit Een ongezond voedingspatroon is een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. Het risico op hart- en vaatziekten neemt toe door voeding die rijk is aan verzadigde vetzuren en transvetzuren. Anderzijds neemt het risico op hart- en vaatziekten af door het consumeren van veel vis, groenten en fruit. Behalve voor hart- en vaatziekten is ongezond eten ook een risicofactor voor diabetes mellitus type 2, kanker en osteoporose. Zo beschermt het eten van veel groenten en fruit tegen diverse vormen van kanker. In de regio Hart voor Brabant voldoen ruim vier op de vijf volwassenen en ouderen niet aan de aanbeveling voor groente- en fruitconsumptie: minimaal 200 gram groenten en minimaal 200 gram fruit per dag (zie tabel 4.4). Tevens eten ruim vier op de
55
HvB.indb 55
26-10-2006 15:03:54
4
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
vijf jongeren (86%) in de regio niet dagelijks groenten ĂŠn fruit. Van degenen die wĂŠl dagelijks groenten en fruit eten zal een aantal de aanbevolen hoeveelheden niet halen. Het percentage jongeren in de regio dat niet aan de aanbeveling voor groente- en fruitconsumptie voldoet zal daarom nog hoger liggen dan 86%. Dit komt overeen met de bevindingen onder Nederlandse jongvolwassenen (19 tot 30 jaar). Hieruit blijkt dat slechts 7 tot 8% voldoet aan de aanbeveling voor fruit. Niemand at voldoende groenten (200 gram per dag) en slechts 2% at meer dan 150 gram groenten (Voedsel Consumptie Peiling, 2003). Ook de landelijke ontwikkeling in groente- en fruitconsumptie is ongunstig. In de periode 1987-1998 (gemeten in 1987, 1992 en 1998) is de dagelijkse consumptie van groenten en fruit in Nederland gedaald met respectievelijk 18 en 15% tot gemiddeld 120 en 102 gram per persoon. De consumptie van verzadigde vetten laat wel een gunstige ontwikkeling zien, al is het percentage Nederlanders dat voldoet aan de norm erg laag (5-10%). Bovendien lijkt zich bij de laatste meting een kentering van deze gunstige trend voor te doen: het percentage mannen dat aan de norm voor verzadigde vetten voldoet, daalt weer. Zowel volwassenen als jongeren vrijen vaak onveilig Onveilig vrijen vergroot het risico op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) zoals aids (hiv-virus), chlamydia, syfilis, gonorroe en herpes. Verder kan men via seksueel contact besmet raken met het humaan papillomavirus, dat mede een bepalende factor is voor het ontstaan van baarmoederhalskanker. In de regio Hart voor Brabant gaf in 2005 18% van de 19- t/m 64-jarigen aan het afgelopen half jaar geslachtsgemeenschap te hebben gehad met een nieuwe of losse partner. Van deze groep gebruikte 56% hierbij niet altijd een condoom. Van de 12- t/m 17-jarigen in de regio heeft 15% ooit geslachtsgemeenschap gehad. Van deze groep heeft meer dan de helft (56%) het ook wel eens zonder condoom gedaan. De meest genoemde redenen onder jongeren om zonder condoom te vrijen zijn het gebruik van de pil (79%) en het hebben van vaste verkering (56%). Van de Nederlandse jongeren en jongvolwassenen (15 tot 35 jaar) met losse partners blijkt dat 45% van de mannen en 43% van de vrouwen niet altijd een condoom gebruikt bij geslachtsgemeenschap of anale seks. Er is een indicatie dat het onveilige vrijgedrag in Nederland toeneemt (Kuyper et al., 2005). Ook gebruiken Nederlandse scholieren minder vaak condooms dan scholieren uit andere Europese landen. Daarentegen gebruiken Nederlandse jongeren wel vaker andere vormen van anticonceptie (Currie et al., 2004).
4.2.3 Sociale omgeving Laagopgeleiden zijn ongezonder en gedragen zich vaak ongezonder Mensen met een lage opleiding zijn over het algemeen ongezonder dan hoogopgeleiden (zie ook hoofdstuk 3). Mogelijke verklaringen voor de relatief slechtere gezondheid van laagopgeleiden zijn minder gunstige woon- en werkomstandigheden en het ontvangen van minder (kwalitatief goede) zorg. Daarnaast zijn laagopgeleiden vaker te dik en vertonen ze vaker ongezond gedrag dan hoogopgeleiden. Laagopgeleiden in de regio Hart voor Brabant roken meer, sporten minder (jongeren) en eten minder
56
HvB.indb 56
26-10-2006 15:03:54
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
4
Tabel 4.5: Verschillen in determinanten naar opleiding in de regio Hart voor Brabant (Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). Laagopgeleid 12-17 jaar1
Laagopgeleid 19-64 jaar2
ongunstiger
ongunstiger
Roken
ongunstiger
ongunstiger
Binge drinken
geen verschil
Persoonsgebonden factoren Overgewicht Leefstijl
Voldoet niet aan norm verantwoord alcoholgebruik Sport niet wekelijks
gunstiger ongunstiger
Voldoet niet aan norm gezond bewegen 3
Onvoldoende groenten en fruit
geen verschil ongunstiger
ongunstiger
1
Vmbo-leerling ten opzichte van leerling met HAVO, VWO, HBO of WO (getoetst met logistische regressie gecorrigeerd voor verschillen in leeftijd en geslacht). 2 Maximaal lagere school ten opzichte van hoogopgeleide volwassene (HBO of WO) (getoetst met chi-kwadraat toets p<0,05). 3 Niet dagelijks groenten ĂŠn fruit (12-17 jaar), niet voldoen aan de norm voor groenten en fruit (19-64 jaar).
groenten en fruit (zie tabel 4.5). Wat betreft alcoholgebruik springen laagopgeleiden er juist gunstig uit: ze voldoen vaker aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik dan hoogopgeleiden. Een combinatie van verschillende oorzaken van ongezondheid, bijvoorbeeld roken en overgewicht, komt vaker voor onder laagopgeleiden. Ook allochtonen vormen een kwetsbare groep Tot de kwetsbare groepen rekenen we ook een deel van de allochtone bevolking. Allochtonen in Nederland zijn over het algemeen ongezonder dan autochtonen. Dit blijkt uit een vergelijking van de gezondheid van de vier grootste groepen allochtonen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) in Nederland met de gezondheid van autochtone Nederlanders. Mogelijke verklaringen voor de relatief slechte gezondheid van de grootste groepen allochtonen zijn grotendeels dezelfde als de verklaringen voor sociaal-economische gezondheidsverschillen, waaronder een ongezondere leefstijl (De Hollander et al., 2006). Zo komt overgewicht vaker voor bij niet-westerse allochtonen dan bij autochtonen in de regio Hart voor Brabant. Dit geldt zowel voor jongeren als voor volwassenen. Ook sporten allochtone jongeren minder vaak en voldoen allochtone volwassenen minder vaak aan de norm gezond bewegen vergeleken met autochtonen in de regio Hart voor Brabant (GGD Hart voor Brabant, 2004; GGD Hart voor Brabant, 2006c). Verder roken niet-westerse allochtone mannen (vooral Turkse mannen) vaker dan autochtone mannen in Hart voor Brabant. Deze verschillen in overgewicht, bewegen en rookgedrag naar etniciteit komen overeen met landelijke bevindingen. Allochtone jongeren en volwassenen zijn wel vaker geheelonthouder dan autochtonen in de regio Hart voor Brabant. Ook hier is landelijk hetzelfde beeld te zien.
57
HvB.indb 57
26-10-2006 15:03:54
4
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Gezondheidswinst is al rond geboorte te behalen Roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap vergroten de kans op gezondheidsproblemen bij het kind. Borstvoeding beschermt het kind daarentegen tegen veel gezondheidsproblemen en de voordelen nemen toe bij een langere borstvoedingsduur. In de regio Hart voor Brabant rookt één op de vijf zwangeren en drinkt 14% alcohol tijdens de zwangerschap. Van de zuigelingen in de regio krijgt ruim twee derde na de geboorte uitsluitend borstvoeding. Na drie maanden is dat gedaald naar 44% en na zes maanden tot 16%. Er is daarom in Hart voor Brabant gezondheidswinst te behalen wanneer zwangere vrouwen niet roken en geen alcohol gebruiken en moeders langere tijd borstvoeding geven (zie ook tekstblok 4.3). Volgens ouders weinig kinderen regelmatig gepest Jongeren die regelmatig gepest worden, maar ook jongeren die regelmatig pesten, hebben vaker psychosociale problemen (GGD Hart voor Brabant, 2004). Van de 0- t/m 11-jarigen in de regio Hart voor Brabant wordt volgens hun ouders 0,3% regelmatig op school gepest (GGD Hart voor Brabant, 2006a). Landelijk wordt 3% van de kinderen in groep 6 t/m 8 (circa 9 t/m 12 jaar) gepest, uitgaande van hun eigen antwoorden op deze vragen. Het lagere percentage in Hart voor Brabant wordt waarschijnlijk verklaard omdat ouders niet altijd er goed zicht op hebben of hun kind gepest wordt op school. Ondanks het lage percentage kinderen in de regio Hart voor Brabant dat regelmatig gepest wordt, valt op dat er een grote groep kinderen is die volgens hun ouders de afgelopen week (soms) te maken heeft gehad met pestgedrag. Zo mocht een kwart van de kinderen niet meespelen met andere kinderen, is bijna een kwart uitgescholden op school en is een vijfde geschopt of geslagen door andere kinderen. Jongens en
Tekstblok 4.3: Gezondheidswinst te behalen rond de geboorte. Per jaar worden in Hart voor Brabant circa 12.000 baby’s geboren. Een gezonde start begint al ruim voor de geboorte: zowel vóór als tijdens de zwangerschap is gezondheidswinst te behalen wanneer (toekomstige) moeders hun levenswijze aanpassen, onder meer door niet te roken en geen alcohol te gebruiken. Na de geboorte kunnen moeders de gezondheid van hun kind bevorderen door gedurende langere tijd borstvoeding te geven. Een op de vijf moeders rookte tijdens de zwangerschap Vanwege mogelijke schadelijke effecten op het ongeboren kind wordt roken tijdens de zwangerschap afgeraden. Het verhoogt de kans op een laag geboortegewicht, sterfte rondom de geboorte en een slechtere gezondheid van de baby. Daarnaast kan roken de vruchtbaarheid nadelig beïnvloeden. Van één op de vijf kinderen onder de twaalf jaar in Hart voor Brabant (19%) rookte de moeder tijdens de zwangerschap. Roken tijdens de zwangerschap
komt vooral voor bij laagopgeleide moeders (zie figuur 4.2). Moeders van niet-westers allochtone kinderen rookten minder vaak, terwijl moeders van westers allochtone kinderen vaker rookten dan moeders van Nederlandse kinderen. Veertien procent van de moeders dronk alcohol tijdens de zwangerschap Alcohol kan op elk moment van de zwangerschap negatieve effecten veroorzaken. Allereerst vergroot het gebruik van alcohol tijdens de zwangerschap de kans op miskramen, vroeggeboorte en een laag geboortegewicht. Ten tweede kan er een negatieve invloed van uitgaan op de latere ontwikkeling van het kind. Tegenwoordig wordt aanbevolen tijdens de zwangerschap helemaal geen alcohol te drinken. Veertien procent van de moeders in de regio Hart voor Brabant dronk alcohol tijdens de zwangerschap: 13% dronk af en toe maar niet iedere week en 1% dronk af en toe maar niet iedere dag.
58
HvB.indb 58
26-10-2006 15:03:55
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
4
Vervolg tekstblok 4.3 Drinken tijdens de zwangerschap komt het minst voor onder moeders van niet-westers allochtone kinderen. Moeders van westers allochtone kinderen drinken vaker dan moeders van Nederlandse kinderen. Ook hoogopgeleide moeders gebruikten duidelijk vaker alcohol tijdens de zwangerschap (figuur 4.2). Percentage moeders dat met borstvoeding begint in Hart voor Brabant lager dan in Nederland Borstvoeding beschermt het kind tegen acute middenoorontsteking, overgewicht en astma, en bevordert ook de neurologische, visuele en cognitieve ontwikkeling van het kind. Mogelijk is er ook een beschermend effect voor eczeem, luchtwegallergie en voedselovergevoeligheid en voor de ontwikkeling van overgewicht op latere leeftijd. Behalve voor het kind zijn er ook positieve effecten van borstvoeding voor de moeder: borstvoeding beschermt haar tegen premenopausale borstkanker en reumatoïde artritis en mogelijk ook tegen ovariumkanker. De gezondheidsvoordelen nemen toe bij een langere borstvoedingsduur. Tegenwoordig wordt geadviseerd om kinderen tot zes
maanden uitsluitend borstvoeding te geven. In 2005 kreeg 70% van de zuigelingen in de regio Hart voor Brabant na de geboorte uitsluitend borstvoeding. Met drie maanden krijgt nog 44% uitsluitend borstvoeding. Op de leeftijd van zes maanden krijgt nog 16% van de zuigelingen uitsluitend borstvoeding. In Nederland bedraagt het percentage zuigelingen dat uitsluitend borstvoeding krijgt bij geboorte 79% (Lanting & Van Wouwe, 2005). Het lijkt er dus op dat het percentage moeders dat met borstvoeding begint in de regio Hart voor Brabant lager is dan in de rest van Nederland. Hoewel het percentage Nederlandse baby’s dat borstvoeding krijgt (zowel uitsluitend als gecombineerd met flesvoeding) de afgelopen jaren is gestegen, is dit percentage nog steeds laag in vergelijking met andere Europese landen (WHO-HFA, 2006). Kinderen met een laagopgeleide moeder krijgen minder vaak borstvoeding dan kinderen met een middelbaar of hoogopgeleide moeder. Niet-westers allochtone baby’s krijgen vaker borstvoeding dan Nederlandse en westers allochtone baby’s. Bron: GGD Hart voor Brabant, 2006a
Percentage 35 30 25 20 15 10 5 0
laagopgeleid (t/m MAVO) alcohol
opleiding op MBO/HAVO/VWO-niveau
hoogopgeleid (HBO/WO)
roken
Figuur 4.2: Percentage kinderen in de regio Hart voor Brabant van wie de moeder rookte of alcohol dronk tijdens de zwangerschap naar opleidingsniveau moeder (Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant).
59
HvB.indb 59
26-10-2006 15:03:55
4
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
8- t/m 11-jarigen worden volgens hun ouders vaker gepest dan meisjes en jongere kinderen. Van de kinderen in de regio Hart voor Brabant die gepest worden, voelt maar liefst 42% zich niet prettig op school (GGD Hart voor Brabant, 2006a). Van de 12- t/m 17-jarigen in de regio Hart voor Brabant wordt 28% op of buiten school wel eens gepest. Van de jongeren is 6% het afgelopen jaar meer keren per maand gepest: bij 3% gebeurde dat minimaal één keer per week. In Nederland wordt ongeveer één op de drie kinderen (8 t/m 15 jaar) wel eens gepest. Van de Nerderlandse kinderen geeft 6% aan minimaal één keer per week gepest te worden. In de regio Hart voor Brabant komt regelmatig gepest worden het vaakst voor bij 12t/m 14-jarigen, leerlingen van het speciaal onderwijs, het basisonderwijs en het vmbo. Jongens en meisjes worden even vaak gepest (GGD Hart voor Brabant, 2004).
4.2.4 Fysieke omgeving Verschillende gezondheidsbedreigingen vanuit de fysieke omgeving De fysieke omgeving omvat zowel het binnenmilieu als het buitenmilieu. In het binnenmilieu gaat het onder andere om vocht, allergenen, tabaksrook, verbrandingsproducten (roet), radon, asbest en vluchtige stoffen afkomstig van diverse materialen zoals vloerbedekking, gordijnen en gebruikte bouwmaterialen. De kwaliteit van het binnenmilieu wordt bepaald door de aanwezige bronnen van verontreiniging en de mate van ventilatie. Bij onvoldoende ventilatie worden verontreinigingen en vocht in woningen onvoldoende afgevoerd. Hierdoor ontstaat een slechte kwaliteit van de binnenlucht. Dit kan tot diverse (gezondheids)klachten leiden zoals problemen met de luchtwegen en hoofdpijn. Het buitenmilieu omvat factoren als lucht- en waterverontreiniging, geluid en straling (UV-straling). Deze milieufactoren kunnen op verschillende manieren van invloed zijn op de gezondheid. Zo is luchtverontreiniging (fijnstof en ozon) bijvoorbeeld gerelateerd aan hart- en vaatziekten en luchtwegklachten. Fijnstof dringt door tot in de longen en kan al in relatief lage concentraties klachten veroorzaken. Door ozon neemt de ernst, duur en frequentie van luchtwegklachten toe. Geluidsoverlast kan leiden tot hinder, slaapverstoring, een verminderd prestatievermogen en een verhoogde bloeddruk (via lichamelijke stressreacties). Langdurige blootstelling aan UV-straling kan leiden tot huidkanker (De Hollander et al., 2006). Hieronder worden de factoren van het binnen- en buitenmilieu nader toegelicht. Meerderheid woningen heeft binnenmilieuprobleem In alle Nederlandse woningen komt in meer of mindere mate radon voor. In een kwart van de woningen in Hart voor Brabant is sprake van schimmel- of vochtplekken, en in bijna 3% van de woningen bestaat een grotere kans op een verhoogde concentratie verbrandingsproducten door het gebruik van een geiser zonder afvoerpijp (tabel 4.6). In bijna twee op de vijf (37%) woningen in Hart voor Brabant wordt gerookt. Van de 0- t/m 11-jarigen in de regio is een kwart in huis aan rook blootgesteld. Ventilatie verbetert de binnenmilieukwaliteit: hoe meer en beter de ventilatie hoe beter de binnenmilieukwaliteit. Voor een goede ventilatie van de woning moeten ven-
60
HvB.indb 60
26-10-2006 15:03:55
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
4
tilatievoorzieningen (zoals roosters of raampjes) in woon- en slaapkamer altijd min of meer open staan. In 45% van de woningen in Hart voor Brabant is dit niet het geval. Bij onvoldoende ventileren is er in moderne nieuwbouwwoningen een risico op een slechte binnenmilieukwaliteit. Daling fijnstofconcentratie, toch overschrijding in Hart voor Brabant en groot deel Nederland Fijnstof is een graadmeter voor de mate van deeltjesvormige luchtverontreiniging. Deeltjesvormige luchtverontreiniging is een weinig specifieke verzamelnaam voor inhaleerbare deeltjes die als verontreiniging in de lucht voorkomen. De grenswaarde voor kortdurende blootstelling aan fijnstof bedraagt een daggemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) van 50 µg/m3. Deze grenswaarde mag niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden. In heel Hart voor Brabant en in een groot deel van Nederland werd deze norm in 2003 echter overschreden (tabel 4.6). Ook de grenswaarde voor langdurende blootstelling aan fijnstof wordt in Noord-Brabant op veel locaties overschreden. Zo stonden in 2004 circa 3.500 Brabanders bloot aan fijnstofconcentraties boven de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie (Veurink & Beaujean, 2005). Het aantal dagen met normoverschrijdingen neemt in Nederland sinds 1996 duidelijk af. Deze daling van normoverschrijdingen komt door emissiereducties van fijnstof in binnen- en buitenland en van stoffen die tot de vorming van fijnstof leiden. Ook beneden de norm voor langdurende blootstelling aan fijnstof kunnen echter gezondheidseffecten optreden, omdat er voor fijnstof geen concentratie is waarbij geen effecten worden waargenomen (drempelwaarde). Geen verdere daling ozonconcentraties Ozon is de graadmeter voor de mate van fotochemische luchtverontreiniging. Ozon is de meest reactieve en giftige component van zomersmog. De ozonconcentraties liggen onder de streefwaarde voor de bescherming van de volksgezondheid (tabel 4.6). De waarnemingen in Nederland - en ook elders in Europa - laten in de eerste helft van de negentiger jaren een duidelijke afname zien in het aantal dagen met een hoogste achtuursgemiddelde ozonconcentratie boven de 120 µg/m3. De meest waarschijnlijke oorzaak hiervoor is de aanzienlijke reductie van de uitstoot van ozonvormende stoffen in Europa. De laatste jaren zien we echter in Nederland, evenals elders in Europa, geen verdere daling van de ozonconcentraties meer, terwijl er toch nog steeds een verdere reductie in uitstoot plaatsvindt. In 2004 is in Nederland op maximaal achttien dagen een overschrijding van 120 µg/m3 gemeten (in 1992 was dit 26 dagen). De hoogste ozonconcentraties worden in het zuiden en zuidoosten gemeten (De Hollander et al., 2006). Vlieg- en wegverkeer en buren belangrijkste bronnen geluidshinder De belangrijkste bronnen van geluidshinder in de regio Hart voor Brabant zijn vliegen wegverkeer en buren. Van de volwassenen in de regio Hart voor Brabant ondervindt 5% ernstige geluidshinder van wegverkeer, 5% van buren en 4% van vliegverkeer (tabel 4.6).
61
HvB.indb 61
26-10-2006 15:03:55
4
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tabel 4.6: Omgevingsfactoren in Nederland en in Hart voor Brabant (voor zover gegevens beschikbaar): huidige situatie (peiljaar) en landelijke trends (periode) (Bronnen: Nationaal Kompas Volksgezondheid; Milieu- & Natuurcompendium; Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). Omgevingsfactoren
Omvang van het probleem
Fysieke omgeving: Binnenmilieu Radon In alle Nederlandse woningen komt radon voor. Gemiddelde radonwaarde voor het hele woningbestand: 23 Bq/m3. Blootstelling aan In 2005 werd in 37% van de rook woningen in Hart voor Brabant gerookt (Nederland circa 60%). Schimmel/vocht In 2005 was in 25% van de woningen in Hart voor Brabant sprake van schimmel- of vochtproblemen (Nederland <20%). VerbrandingsIn 2005 bestond in 3% van de producten woningen in Hart voor Brabant een grotere kans op een verhoogde concentratie verbrandingsproducten. Onvoldoende In 2005 werd in 45% van de ventilatie woningen in Hart voor Brabant niet continu geventileerd in woon- en slaapkamer. Fysieke omgeving: Buitenmilieu LuchtverontreiniIn 2003 lag in heel Hart voor ging: fijnstof Brabant en in bijna heel Nederland het aantal dagen waarop de fijnstofconcentratie hoger was dan de daggrenswaarde (50 µg/m3), boven de toegestane 35 dagen per jaar. LuchtverontreiniIn 2004 werd in Nederland de ging: ozon daggrenswaarde voor ozon (120 µg/m3) op 18 dagen overschreden; dit is onder de toegestane 25 dagen per jaar. UV-straling Risicogroepen waarvoor blootstelling twee tot drie keer hoger is dan gemiddeld: patiënten met UV-therapie, zonnebankgebruikers, buitenwerkers, zonaanbidders.
Geluidshinder
Verontreiniging in zwemwater in recreatiegebieden
Ernstige hinder in Hart voor Brabant 2005: Wegverkeer: 5% (11% landelijk) Vliegverkeer: 4% (4% landelijk) Industrie: 2% (7% landelijk) Treinen: 2% (1% landelijk) Buren: 5% (7-8% landelijk) Voldoen aan gestelde normen: 98,2% van de badplaatsen in de Nederlandse binnenwateren 97,6% van de kustwateren.
Landelijke trend Ongunstig: stijging van 19 Bq/m3 in 1969 tot 23 Bq/m3 in 2003. -
-
-
Gunstig: zowel de kort- als langdurende blootstelling aan fijnstof nemen af (begin jaren negentig tot 2003).
Constant: vooral in de eerste helft van de negentiger jaren zijn de ozonconcentraties sterk afgenomen. De laatste jaren laten geen verdere daling zien. De UV-straling in Nederland lag de afgelopen twee decennia boven het niveau van 1980. In 2002 was de UV-jaardosis ruim 7% hoger dan in 1980. Deze toename is niet meer zo sterk als in het midden van de jaren negentig. Werkverkeer: stijging 19932003. Vliegverkeer: redelijk constant.
Het aantal zwemlocaties in Nederland dat aan de grenswaarde voor zwemwaterkwaliteit voldoet, schommelde tussen 2000 en 2004 tussen de 92,4 en 100%.
62
HvB.indb 62
26-10-2006 15:03:56
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
4.3
4
Verschillen in voorkomen van determinanten
Regionale en lokale verschillen in het voorkomen van determinanten van gedrag geven een indruk van de bandbreedte waarbinnen ongezond gedrag zich in Nederland en in de regio beweegt, wat een indicatie geeft voor de potentiële ruimte voor verbeteringen. Determinanten Hart voor Brabant gemiddeld Door het RIVM is een analyse gedaan naar verschillen tussen de 39 (in 2005) GGDregio’s (zie ook paragraaf 3.5). Gekeken is naar een aantal indicatoren voor gezondheid, determinanten van gezondheid en preventie. In bijlage 3.1 is de gemiddelde landelijke score en de spreiding over de verschillende indicatoren aangegeven. Ook de indicatoren voor determinanten laten substantiële verschillen tussen GGD-regio’s zien. Zo verschilt het percentage inwoners dat voldoet aan de norm gezond bewegen met 20%. Bij de determinanten staat de regio Hart voor Brabant voor zware drinkers op de 31e plaats. Naast de rangordening per indicator is ook een totaalscore voor determinanten berekend: de determinantenindex. De regio Hart voor Brabant komt in deze rangordening op determinanten op de 17e plaats. Grote verschillen in leefstijldeterminanten tussen gemeenten In tabel 4.7 is voor zowel jongeren als volwassenen voor een aantal determinanten het gemiddelde percentage voor de totale regio Hart voor Brabant en de spreiding over de gemeenten gegeven. De spreiding is berekend door de verschilfactor te bepalen tussen de gemeente met het hoogste percentage en de gemeente met het laagste percentage. Bij zowel jongeren als volwassenen laten bijna alle indicatoren substantiële verschillen tussen gemeenten zien. De grootste verschillen worden waargenomen voor overgewicht, roken en onveilig vrijgedrag. Zo ligt het percentage jongeren met overgewicht in Oss en Dongen ruim 2,5 keer zo hoog (13%) als in Sint Anthonis (5%). Het percentage rokers onder jongeren verschilt met een factor 5,7 van 2% in Bernheze tot 14% in Loon op Zand. Opvallend is ook het grote verschil in percentage jongeren dat wel eens zonder condoom vrijt. Dit percentage varieert tussen de gemeenten van 3% (Mill en Sint Hubert) tot 12% (Gilze en Rijen).
4.4
De bijdrage van determinanten aan ziektelast
Ongezond gedrag veroorzaakt aanzienlijk gezondheidsverlies Ongezond gedrag en ongunstige persoonsgebonden factoren veroorzaken gezondheidsverlies. In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006 is een schatting gemaakt van de ziektelast die in Nederland wordt veroorzaakt door tien factoren van ongezond gedrag en ongunstige persoonsgebonden factoren (zie tekstblok 4.4 voor de berekening). Welk deel van de ziektelast wordt nu bepaald door ongezond gedrag en ongunstige persoonsgebonden factoren? In Nederland is roken de belangrijkste enkelvoudige oorzaak van ziekte en sterfte (tabel 4.8). Roken veroorzaakt 21% van de verloren levensja-
63
HvB.indb 63
26-10-2006 15:03:56
4
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tabel 4.7: Verschillen in voorkomen van gezondheidsbepalende factoren tussen de gemeenten in de regio Hart voor Brabant (Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). Indicator
Hart voor Brabant (%)
Gemeente Laagste waarde (%)
Hoogste waarde (%)
Verschilfactor1 (%)
10,3
4,9
13,2
2,7
7,5
2,4
13,6
5,7
Binge drinker
15,6
12,2
23,2
1,9
Sport <1 keer/week
21,5
13,8
27,0
1,9
Eet niet dagelijks groenten én fruit
86,3
82,2
89,9
1,1
8,3
2,7
11,9
4,3
2,3
12-17 jaar Overgewicht Roker (dagelijks)
Vrijt wel eens onveilig 19-64 jaar Obesitas
11,4
6,9
16,0
Roker (dagelijks)
26,3
14,9
32,1
2,2
Voldoet niet aan norm verantwoord alcoholgebruik Voldoet niet aan norm gezond bewegen Voldoet niet aan norm voor groente- en fruitconsumptie
34,1
28,7
39,0
1,4
41,0
35,2
46,7
1,3
89,4
86,5
92,9
1,1
1
Verschilfactor = hoogste waarde gedeeld door laagste waarde.
ren, 7% van verloren kwaliteit van leven en 13% van de ziektelast in DALY’s. Dit wordt vooral veroorzaakt door longkanker (sterfte), COPD en coronaire hartziekten (sterfte, ziekte). Ook overgewicht en hoge bloeddruk dragen flink bij aan ongezondheid vooral in de vorm van diabetes mellitus, coronaire hartzieken en beroerte. Opvallend is de grote bijdrage van overgewicht aan de ziektelast, bijna 10%. Deze grote bijdrage van overgewicht aan de ziektelast heeft voor een groot deel te maken met de hoge prevalentie van diabetes mellitus, waarvoor overgewicht (evenals lichamelijke inactiviteit) Tekstblok 4.4: Het berekenen van aan gedrag toe te schrijven ziektelast. Het belang van leefstijl voor onze gezondheid kan zichtbaar worden gemaakt door het eraan toe te schrijven gezondheidsverlies te schatten. De ziektelast in Nederland is te berekenen door in eerste instantie de fractie van de ongezondheid die toewijsbaar is aan een determinant te berekenen. Daarbij kijken we eerst welke fractie van de nieuwe gevallen van chronische aandoeningen in een jaar kan worden toegeschreven aan een risicofactor. Dit wordt het populatie-attributieve risico (PAR) genoemd. De PAR is een functie van het vóórkomen van ongezond gedrag in een
populatie en de mate waarin dat gedrag de kans op een ziekte doet toenemen. Voor deze fractie van nieuwe gevallen wordt de bijbehorende ziektelast berekend. Dat gebeurt door voor de nieuwe gevallen het gemiddelde aantal verloren voor gezondheid gewogen levensjaren (DALY’s, zie tekstblok 3.1) te schatten. De DALY’s zijn daarbij de som van de verloren levensjaren door vroegtijdige sterfte en de jaren in ziekte doorgebracht, gewogen voor de ernst ervan. Bron: De Hollander et al., 2006
64
HvB.indb 64
26-10-2006 15:03:56
WELKE FACTOREN BEPALEN ONZE GEZONDHEID?
4
een belangrijke risicofactor is. Overgewicht en hoge bloeddruk hangen op hun beurt nauw samen met de mate van lichamelijke activiteit en het voedingspatroon. Ook om die redenen mogen de percentuele bijdragen van de afzonderlijke risicofactoren niet zomaar worden opgeteld (De Hollander et al., 2006). Het is niet mogelijk de ziektelast van Hart voor Brabant te berekenen omdat niet alle gegevens die hiervoor nodig zijn op regionaal niveau aanwezig zijn. Het is echter aannemelijk dat de ziektelast van Hart voor Brabant voor de meeste determinanten overeenkomt met die in Nederland. Het voorkomen van de meeste determinanten wijkt in Hart voor Brabant namelijk niet af van het Nederlands gemiddelde (zie paragraaf 4.2). Milieufactoren dragen 2 tot 5% bij aan ongezondheid in Nederland, maar schattingen zijn onzeker Milieufactoren dragen 2 tot 5% bij aan de ziektelast in Nederland. Het gaat hierbij om uiteenlopende effecten van luchtverontreiniging (fijnstof en ozon, kortetermijneffecten) geluidsoverlast, radon- en UV-straling en tabaksrook of vocht in het binnenmilieu. Luchtverontreiniging door fijnstof levert volgens de berekeningen veruit de belangrijkste bijdrage, gevolgd door geluid. Beide worden in belangrijke mate door het verkeer veroorzaakt. Wanneer de relatief onzekere effecten van langetermijnblootstelling aan fijnstof worden meegerekend, is de schatting dat maximaal 9% van de ziektelast kan worden toegeschreven aan milieufactoren. Over deze schatting bestaat echter wel veel discussie (De Hollander et al., 2006).
Tabel 4.8: Bijdrage van belangrijkste leefstijlfactoren en persoonsgebonden factoren aan ongezondheid (in procenten van het totale aantal jaarlijks verloren levensjaren, de verloren kwaliteit van leven en ziektelast in DALYâ&#x20AC;&#x2122;s) in de Nederlandse bevolking van 20 jaar en ouder. Risicofactor
Verloren levensjaren (%) 20,9
Verloren kwaliteit van leven (%) 7,1
Ziektelast in DALYâ&#x20AC;&#x2122;s (%) 13,0
10,8
5,6
7,8
Overgewicht
5,8
12,7
9,7
Lichamelijke inactiviteit
4,9
3,5
4,1
Te weinig fruit
3,9
1,4
2,4
Te weinig groenten
2,0
0,8
1,4
Te weinig vis
3,3
1,7
2,3
Te veel verzadigd vet
0,9
0,6
0,8
Verhoogd cholesterolgehalte
3,3
2,2
2,7
Alcoholgebruik
2,7
5,4
4,5
Roken Verhoogde bloeddruk
65
HvB.indb 65
26-10-2006 15:03:56
HvB.indb 66
26-10-2006 15:03:56
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
5
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
Gemeente heeft rol van visionaire regisseur De regierol van de gemeente in het lokale volksgezondheidsbeleid is die van de visionaire regisseur: de regisseur die het plan zelf schrijft maar voor de uitvoering afhankelijk is van anderen. Een goede reputatie bij de overige partijen is een voorwaarde om de rol van regisseur te verdienen. Het innemen van een neutrale positie of het beschikbaar stellen van middelen helpt daarbij. Gemeenten kunnen regierol krachtiger invullen In Hart voor Brabant is een aantal gemeenten actief in de afstemming tussen preventieactiviteiten. Nog maar weinig gemeenten zijn actief in de afstemming tussen collectieve preventie en curatieve zorg. Het voeren van integraal beleid (zowel binnen het gemeentelijke apparaat als daarbuiten) en het inzetten van juridische instrumenten biedt kansen voor de volgende nota. In Hart voor Brabant spreken instellingen de gemeente steeds vaker aan op de regie. Investeren in gezond gedrag geeft nog aanzienlijke gezondheidswinst Er is nog aanzienlijke gezondheidswinst te boeken met preventie, vooral via het bevorderen van gezond gedrag met aandacht voor de fysieke en sociale omgeving. De effectiviteit van preventie kan worden verhoogd door integraal gezondheidsbeleid, een planmatige aanpak en evaluatie. Een goed instrument hiervoor is het Preventie Effectiviteitsinstrument (Preffi). Hart voor Brabant werkt hard aan preventie, maar regie ontbreekt nog In Hart voor Brabant zijn veel organisaties en instellingen actief bij het uitvoeren van preventieactiviteiten. Op dit moment is het niet altijd mogelijk een goed beeld te krijgen van de verschillende activiteiten, en zeker niet van het bereik en effect van deze activiteiten. Een (nog) betere samenwerking en afstemming kunnen de preventieve gezondheidszorg verder versterken. De gemeente kan hierin regie voeren door samenwerking en afstemming te bevorderen, maar zeker ook door te zorgen voor meer evaluatie en het registreren van activiteiten. Hoge opkomst bij grootschalige activiteiten voor ziektepreventie De opkomst in Hart voor Brabant bij grootschalige activiteiten voor vaccinatie en screening ligt hoog. Bij het Rijksvaccinatieprogramma en de jeugdgezondheidszorg is de opkomst voor alle 29 gemeenten zelfs boven de 90%. Verschillen tussen gemeenten in opkomst bij de griepprik voor 65-plussers en de bevolkingsonderzoeken baarmoederhalskanker en borstkanker laten zien dat de opkomst hier nog beter kan. Rol gemeente rond zorg nog nauwelijks ontwikkeld Gemeenten hebben duidelijk een rol aan het begin van de zorgketen (verantwoordelijkheid voor preventie: WCPV). Zij krijgen ook steeds meer een rol aan het einde van de zorgketen (verantwoordelijkheden voor care: Wmo). Behalve aan het begin en het einde van de zorgketen staan de gemeenten ook aan de
67
HvB.indb 67
26-10-2006 15:03:56
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
zijkant van de keten: gemeenten vangen kwetsbare groepen op die de weg naar de zorg niet zelf kunnen vinden of die er buiten vallen. De lokale informatie over kwetsbare groepen en over het lokale aanbod van de eerstelijnszorg schiet nog tekort. Voor de gemeentelijke overheid ligt de basis voor het lokale gezondheidsbeleid in de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV, zie bijlage 5.1). In deze wet zijn veel taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de collectieve preventie neergelegd bij de gemeente. De gemeente heeft immers direct invloed op de leefomgeving van haar burgers. De WCPV verplicht de gemeente elke vier jaar een nota lokaal gezondheidsbeleid op te stellen. De gemeenteraad stelt de nota vast. De WCPV schrijft voor dat in de gemeentelijke notaâ&#x20AC;&#x2122;s de WCPV-taken aan de orde moeten komen. Naast de WCPV bestaat voor gemeenten veel relevante wetgeving op het gebied van de volksgezondheid zoals: de Gemeentewet, de Wet Ambulancevervoer, de Wet Infectieziektebestrijding, de Wet op de Lijkbezorging, de Waterleidingwet en de Kwaliteitswet zorginstellingen. Bovendien treedt in 2007 de Wet maatschappelijke ondersteuning in werking (Wmo, zie paragraaf 5.3.1). Wat is gezondheidszorg? Onder gezondheidszorg worden de activiteiten verstaan die er op gericht zijn tekorten in de gezondheidstoestand en/of zelfredzaamheid van individuen op te heffen, te reduceren, te compenseren en/of te voorkomen (Van der Meer & Schouten, 1997). Hieronder vallen zowel preventieve, curatieve (cure) als verzorgende taken (care), bij zowel somatische als psychische klachten en aandoeningen. Welzijn valt hier niet onder. Preventie, cure en care zijn niet strikt te scheiden In de praktijk onderscheiden we in de gezondheidszorg vaak preventie en zorg (cure en care). Maar: preventie, cure en care zijn vaak niet te scheiden. Veel preventie is ingebed in het zorgsysteem, collectief (zoals het bevolkingsonderzoek borstkanker) of individueel (zoals preventieve tandzorg). De scheiding tussen preventie, cure en care is niet alleen soms lastig, hij is ook ongewenst en contraproductief. Juist de samenhang tussen preventie en zorg, als onderdelen van hetzelfde proces, kan veel gezondheidswinst opleveren (Van Oers, 2002). In dit hoofdstuk worden preventie en zorg in de regio Hart voor Brabant beschreven. Geprobeerd wordt om een antwoord te geven op vragen als: Wat is de taak van de gemeente ten aanzien van preventie en zorg? Op welke wijze wordt in de regio hieraan invulling gegeven (paragraaf 5.1)? Wat is het huidige aanbod van preventie in de regio Hart voor Brabant (paragraaf 5.2)? In welke mate is de zorg in de regio toegankelijk (paragraaf 5.3)? Waar liggen knelpunten en kansen voor verbetering? De gegevens zijn gebaseerd op diverse bronnen. Broninformatie en aanvullende informatie over de preventie en zorg is te vinden in het Regionaal Kompas Volksgezondheid (www.regionaalkompas.nl), de GGD Gezondheidsatlas Hart voor Brabant (www.ggdgezondheidsatlas.nl), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas. nl), de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl) en de Zorgbalans (www. gezondheidszorgbalans.nl).
68
HvB.indb 68
26-10-2006 15:03:57
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5.1
5
Rol van de gemeente
5.1.1 De gemeente als regisseur Bij de uitvoering van gezondheidsbeleid spelen veel partijen binnen en buiten de gemeentelijke organisatie een grote rol. De wettelijke taken van de gemeente betekenen dat de gemeente de regie moet nemen over de lokale volksgezondheid (tekstblok 5.1). De regierol van de gemeente in het lokale volksgezondheidsbeleid is die van de visionaire regisseur: de regisseur die het plan zelf schrijft maar voor de uitvoering afhankelijk is van anderen. Dit maakt het niet eenvoudig invulling te geven aan het begrip regie. Maar de regisseursrol kun je ook verdienen. Vaak heeft de gemeente inderdaad geen formele bevoegdheid om andere partijen in de gewenste richting te sturen. Ook is zij niet altijd een actieve speler in het veld (bijvoorbeeld voor curatie). Een goede reputatie bij de overige partijen is dan een voorwaarde om de rol van regisseur te verdienen. Het innemen van een neutrale positie of het beschikbaar stellen van midTekstblok 5.1: Wat wordt onder regie verstaan? Regie kent veel vormen en definities, maar een algemene noemer en een algemene omschrijving ontbreken. Bij regie gaat het om een bijzondere vorm van sturing, het doelgericht uitoefenen van invloed. Regie verwijst bovendien naar het afstemmen van afzonderlijke onderdelen tot een geheel. De definitie die hier gehanteerd wordt is de volgende: “Regie is een bijzondere vorm van sturen en is gericht op de afstemming van actoren, hun doelen en handelingen tot een min of meer samenhangend geheel met het oog op een bepaald resultaat van al deze handelingen” (Pröpper et al., 2004). Belangrijke aandachtspunten bij het voeren van regie zijn: • weten wie wat doet en wie wat moet doen en partijen op hun verantwoordelijkheden aanspreken; • ervoor zorgen dat afspraken duidelijk worden vastgelegd; • ervoor zorgen dat de benodigde informatie beschikbaar is; • zorgen voor draagvlak en zoeken naar consensus; • zorgen voor voldoende capaciteit om de regiefunctie uit te voeren; • ervoor zorgen dat deelname interessant blijft; • kennis van de onderlinge verhoudingen tussen de partijen en hun context. Algemene componenten waaraan de feitelijke invulling van de regierol kan worden afgemeten zijn het overzicht over de gehele situatie, het ne-
men van de verantwoordelijkheid voor het geheel, het uitzetten of organiseren van beleidslijnen ten aanzien van het geheel en het organiseren van samenwerking met het oog op het geheel (VNG & GGD Nederland, 2004). Er worden vier regievarianten onderscheiden: • Variant I: de beheersingsgerichte regisseur (inhoudelijk én procesmatig). Deze regisseur ontleent zijn sterke positie niet alleen aan doorzettingsmacht, maar ook aan de mogelijkheid zélf het script te kunnen schrijven. • Variant II: de uitvoeringsgerichte regisseur ontleent zijn sterke positie aan doorzettingsmacht, maar ontbeert de mogelijkheid zelf het script te kunnen schrijven. In dat geval voert de regisseur het script van een ander uit. • Variant III: de visionaire regisseur heeft een grote beleidsvrijheid een script te schrijven en dit op de lokale situatie aan te passen, maar hij ontbeert de benodigde machtsbronnen (zoals een hiërarchische positie en hulpbronnen) om zijn eigen script bij andere partijen af te dwingen terwijl hij voor de uitvoering wel van hen afhankelijk is. • Variant IV: de faciliterende regisseur stelt zich dienstbaar op aan het samenspel van andere partijen. Zijn eigen script staat niet voorop, maar hij ondersteunt het ontwikkelen en uitvoeren van het script van anderen. Deze regisseur ontbeert doorzettingsmacht (Pröpper et al., 2004).
69
HvB.indb 69
26-10-2006 15:03:57
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
delen zal helpen. Om de rol adequaat uit te kunnen voeren is het nodig om belangen goed in het oog te houden, de machtsverdeling te achterhalen, partijen aan te spreken op gemaakte afspraken, voortgang te bewaken, geboekte resultaten breed bekend te maken en gesignaleerde knelpunten op te lossen (VNG & GGD Nederland, 2004).
5.1.2 De invulling van de regierol in Hart voor Brabant In Hart voor Brabant hebben alle gemeenten een nota lokaal gezondheidsbeleid. Veel van hen starten in 2007 met het schrijven van een nieuwe nota. Voor veel gemeenten houdt dit een verbeterslag in. Gemeenten zien hun verantwoordelijkheid op het gebied van de volksgezondheid toenemen en pakken die ook op. Zij zien dat de gezondheid van burgers op een aantal fronten echt aandacht nodig heeft. Na de eerste ervaringen met de nota tijdens de eerste vier jaar, zijn gemeenten bereid en in staat zich meer in te spannen. De gemeenten geven aan een beter inzicht te willen hebben in de gezondheidstoestand van hun bevolking. Zij willen deze vertaald zien in beleidsrelevante informatie op basis waarvan ze prioriteiten kunnen stellen. Ze kijken naar de beste lokale aangrijpingspunten en waar de grootste gezondheidswinst te halen valt. Weinig gemeenten actief in afstemming collectieve preventie en curatieve zorg Op het gebied van de preventieve zorg zijn de mogelijkheden voor de gemeente groot. Toch blijkt ook hier dat de invulling van de collectieve preventie in Hart voor Brabant per gemeente verschilt. Enkele gemeenten streven naar efficiëntie en grotere effectiviteit door het aanbrengen van samenhang en door verschillende collectieve preventieactiviteiten op elkaar af te stemmen. De verantwoordelijkheid van de gemeente op het gebied van de volksgezondheid ligt op het gebied van zowel de curatieve zorg als de preventieve zorg. Een aantal gemeenten in Hart voor Brabant ziet hierin een taak en voert actief beleid op het beïnvloeden van de aanwezigheid en toegankelijkheid van curatieve voorzieningen. Het gaat hier vooral om de eerstelijnszorg en het huisvestingsbeleid van huisartsen. Gebruik juridische instrumenten kan beter De gemeente heeft juridische instrumenten tot haar beschikking om het gezondheidsbeleid te ondersteunen. Niet duidelijk is welke instrumenten in welke mate gebruikt worden in relatie tot gezondheid. Juridische instrumenten, zoals vergunningen, sancties, richtlijnen en subsidieverstrekkingen, kunnen naast de ‘zachtere’ beleidsinstrumenten, zoals convenanten, voorlichting en overleg, ingezet worden voor de (regie over de) volksgezondheid. Gemeenten nemen in toenemende mate de regierol op Het is duidelijk te merken dat gemeenten meer behoefte hebben aan regie en daar ook stappen voor zetten. Bij de voorbereiding op de uitvoering van de Wmo organiseren gemeenten bijeenkomsten met partijen in de zorg, burgers, belangengroepen
70
HvB.indb 70
26-10-2006 15:03:57
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
enzovoort. Zo regisseren zij de ontwikkeling en de uitvoering van beleid. Ook zijn gemeenteraden meer betrokken bij lokaal gezondheidsbeleid. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de belangstelling van raden voor een presentatie door de GGD over de gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden. Ten slotte regisseren gemeenten steeds vaker de afstemming tussen ambtelijke afdelingen en diensten bij het maken van integraal beleid. Instellingen spreken de gemeente steeds vaker aan op de regierol In Hart voor Brabant spreken de betrokken instellingen de gemeente steeds meer aan op de regierol omdat de gemeente boven de partijen staat. De gemeente kan relatief gemakkelijk een probleem aanpakken door partijen om de tafel te zetten en hun wensen en belangen te horen. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de organisatie van buurtnetwerken en de aanpak van gezondheidsproblemen waar meer partijen bij betrokken zijn. Partijen accepteren steeds gemakkelijker de sturing in een bepaalde richting. Dat neemt niet weg dat iedere gemeente de regierol anders invult, afhankelijk van hun ambitie en visie op de regierol.
5.1.3 Knelpunten bij het uitvoeren van de regierol De Inspectie voor de Gezondheidszorg concludeert in haar rapport over de openbare gezondheidszorg in Nederland onder andere dat ‘de bestuurlijke betrokkenheid verbeterd is, maar de sturing nog onvoldoende’ (IGZ, 2005). Uit het rapport blijkt verder dat de gemeente bij de invulling van de regierol knelpunten ervaart. De gemeenten maken hun rol als regisseur en financier van de collectieve preventie onvoldoende waar doordat het beleid niet consistent is en de uitvoering onzeker. De knelpunten die de gemeenten ervaren bij het invullen van hun regierol zijn de financiële situatie en het feit dat zij veel taken hebben gekregen en onvoldoende middelen om ze uit te laten voeren. Daarnaast constateert de Inspectie dat gemeenten nog te beperkt gebruik maken van de beschikbare instrumenten om de openbare gezondheidszorg uit te voeren. Enerzijds loopt de gemeente er dus tegenaan dat zij te weinig middelen heeft om invulling te geven aan de regierol, anderzijds constateert de IGZ dat gemeenten onvoldoende gebruik maken van de beschikbare middelen. De vertaling naar Hart voor Brabant laat zien dat de bestuurlijke inzet voor het brede gezondheidsbeleid groeit. Maar ook in Hart voor Brabant: • wordt het integraal beleid (facetbeleid) nog onvoldoende benut; • worden gezondheidsaspecten niet structureel betrokken bij bestuurlijke beslissingen; • gebruiken gemeenten hun eigen juridische instrumenten nog onvoldoende; • bevatten de lokale nota’s volksgezondheid nog onvoldoende waarborgen voor de daadwerkelijke uitvoering van de actiepunten; • zijn de actiepunten onvoldoende in outputtermen geformuleerd; • wordt het gezondheidsbeleid nog te weinig pro-actief benaderd.
71
HvB.indb 71
26-10-2006 15:03:57
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
5.2
Preventie
5.2.1 Wat is preventie? Preventie heeft als doel de gezondheid van de gehele bevolking te handhaven en te verbeteren. Dit betekent niet alleen het voorkomen van ziekten door de oorzaken die tot ziekten leiden weg te nemen, maar ook het bevorderen dat mensen gezond zijn en blijven. Preventie kan direct gericht zijn op een ziekte of aandoening, maar kan ook gericht zijn op factoren die een risico zijn voor de gezondheid of factoren die de gezondheid kunnen bevorderen (zie ook figuur 2.1 voor het conceptuele model van de volksgezondheid). We onderscheiden ziektepreventie (zoals vaccinaties en screening, zie ook paragraaf 5.2.9), gezondheidsbescherming (bijvoorbeeld een rookverbod in openbare ruimten) en gezondheidsbevordering (zorgen dat mensen zich gezonder gaan gedragen, door bijvoorbeeld voorlichting of het stimuleren van gezond gedrag). Maar ook andere indelingen zijn veel gebruikt (zie tekstblok 5.2). Preventie is in de praktijk vaak gericht op een specifieke doelgroep. Uitgangspunt is de problematiek die bij deze doelgroep hoort. Deze kan bestaan uit een combinatie van risicofactoren en ziekten en aandoeningen. Doelgroepen bestaan uit mensen die extra bescherming nodig hebben of mensen die meer risico lopen ziek te worden door bijvoorbeeld hun leefstijl. Doelgroepgerichte preventie vindt vaak plaats in de setting waar een doelgroep zich bevindt, zoals op scholen of op de werkplek. Bij de settinggerichte benadering richt preventie zich zowel op personen als op de sociale en fysieke omgeving waar die personen zich bevinden. Meer effect door een integrale aanpak Om de effectiviteit van preventie te verhogen is het belangrijk de verschillende methoden tegelijk in te zetten, bijvoorbeeld door voorlichting te geven over gezonde voeding en bewegen en tegelijk te zorgen voor een gezond aanbod in (school)kantines en voor veilige fietspaden. De effectiviteit van de verschillende interventies neemt toe wanneer ze in samenhang worden toegepast. De sociale en fysieke omstandigheden van burgers hebben invloed op hun gezondheid en ook op hun (al dan niet gezonde) gedrag. Zo zal de keuze om op de fiets naar werk of school te gaan mede worden bepaald door de vraag of er een veilige fietsroute is (ruimtelijke ordening), of er een goede fiets is (inkomensbeTekstblok 5.2: Verschillende soorten preventie. Een bekende indeling van de verschillende soorten van preventie is die in primaire preventie (de bevolking gezond houden), secundaire preventie (vroegtijdige opsporing van ziekten) en tertiaire preventie (voorkomen dat de ziekte/aandoening erger wordt). Daarnaast wordt de preventiepiramide gebruikt, een indeling die door de GGD en in de GGZ-preventie wordt gehanteerd: • universele preventie: interventies gericht op de
algemene bevolking; selectieve preventie: interventies gericht op groepen met een verhoogd risico; • geïndiceerde preventie: mensen met een verhoogd risico worden persoonlijk benaderd; • zorggerichte preventie: toeleiding naar de zorg en passende (curatieve) interventies voor mensen die een aandoening hebben. Bron: Saan & De Haes, 2005 •
72
HvB.indb 72
26-10-2006 15:03:58
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
leid), of het voor de betreffende persoon geaccepteerd is om te fietsen (denk aan allochtone vrouwen) of een combinatie hiervan. Als verschillende beleidssectoren met elkaar samenwerken om de volksgezondheid te verbeteren spreken we van facetbeleid of integraal gezondheidsbeleid. Zo kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het verbeteren van de gezondheid en het verminderen van de sociaal-economische gezondheidsachterstanden. Een goed voorbeeld hiervan is het Interventieprogramma ‘Armoede en gezondheid van kinderen’ (zie tekstblok 5.3). Bij gemeenten liggen nog veel onbenutte mogelijkheden om gezondheid ook vanuit andere beleidsdomeinen gunstig te beïnvloeden. Dit vraagt om alertheid bij de volksgezondheidssector en andere sectoren op kansen die zich voordoen om de gezondheid te verbeteren, waarbij voor verschillende beleidsdomeinen veel te winnen valt. Evaluatie is belangrijk De kennis over effectiviteit van gezondheidsbevordering is nog steeds bescheiden. Meer evaluatieonderzoek is daarom dringend gewenst. Hoewel er vaak geen tijd en geld is voor uitgebreid wetenschappelijk onderzoek, is het wel van belang om in ieder geval de succes- en faalfactoren in beeld te brengen van de interventies en van de (bredere) implementatie daarvan. Het gebruik van het Preventie Effectiviteitsinstrument draagt in belangrijke mate hieraan bij (Preffi) én (zie tekstblok 5.4). Kennis van bewezen effectieve niet-effectieve preventieve interventies kan ook lokale overheden helpen bij het vormgeven van het lokale gezondheidsbeleid. Deze kennis zou meer systematisch verzameld, beoordeeld en verspreid moeten worden. Hierbij is een regierol van de centrale overheid gewenst.
5.2.2 Vijf speerpunten voor preventie Het ministerie van VWS kiest de risicofactoren roken, overgewicht en alcohol tot speerpunten in haar preventiebeleid voor 2007 (VWS, 2006). Preventie van deze vermijdbare risicofactoren kan een grote bijdrage leveren aan het voorkomen van een breed scala van ziekten zoals hart- en vaatziekten, COPD en longkanker (zie ook hoofdstuk 4). Naast deze drie risicofactoren zijn ook de ziekten depressie en diabetes aangewezen Tekstblok 5.3: Interventieprogramma ‘Armoede en gezondheid van kinderen’. Samenwerking GGD en Sociale Zaken in signalering, toeleiding en gezondheidsbevordering Naast de sector volksgezondheid hebben ook andere sectoren invloed op de gezondheid van de bevolking. Zo gaan in verschillende gemeenten in de regio West-Brabant armoedebeleid en Jeugdgezondheidszorg hand in hand. De Jeugdgezondheidszorg spoort kinderen op bij wie de gezonde ontwikkeling wordt bedreigd door geldgebrek in het gezin. De ouders krijgen een medisch advies en worden toegeleid naar de Sociale Dienst, die vervolgens extra financiële middelen beschikbaar
stelt voor specifieke, gezondheidsbevorderende doeleinden. Een belangrijk deel van de vergoedingen wordt toegekend voor sport- en zwemles. Kinderen met bijvoorbeeld overgewicht of een gebrekkige sociale participatie die eerder niet sportten doen dit nu wel. Het interventieprogramma ‘Armoede en gezondheid van kinderen’ is zo veelbelovend dat het met financiële steun van de provincie Noord-Brabant en ZonMW in twee gemeenten in de regio Hart voor Brabant wordt geïmplementeerd.
73
HvB.indb 73
26-10-2006 15:03:58
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tekstblok 5.4: Verhogen van de effectiviteit van gezondheidsbevordering. Er zijn verschillende manieren waarop de effectiviteit van gezondheidsbevordering kan worden verhoogd. Gezondheidsbevorderaars gebruiken instrumenten, zoals de Preffi 2.0 (Preventie Effectiviteitsinstrument), om de effectiviteit van interventies te vergroten. De GGD Hart voor Brabant hanteert de Preffi 2.0 als onderdeel van het kwaliteitsbeleid. • De interventie moet gebaseerd zijn op (a) gevalideerde theoretische modellen, (b) probleemen situatieanalyse en (c) solide haalbaarheidstudies. Op basis hiervan kunnen duidelijke doelen worden vastgesteld op intermediaire en eindmaten. • Gebruikmaking van meer interventiemethodieken tegelijkertijd verhoogt het effect. Dat wil zeggen dat er naast algemene voorlichting ook aandacht moet zijn voor een persoonlijk afgestemd advies, informatie op een website of wet- en regelgeving. • Gebruikte interventiemethodieken, plaats en moment van uitvoering moeten afgestemd zijn op de doelgroep en intermediair.
• •
•
•
•
De interventie moet voldoende intensief zijn om in effect te resulteren. Een interventie is effectiever als deze niet alleen gericht is op het individu, maar ook op diens omgeving (sociaal en fysiek). Het stimuleren van gezonde voeding werkt bijvoorbeeld alleen als dit beschikbaar en betaalbaar is. Bewustwording is essentieel bij het proces van veranderen van gedrag. Het niet bereiken van de doelgroep wordt vaak veroorzaakt door het feit dat de beoogde ontvanger zichzelf niet herkent als iemand die ongezond leeft. Er moet inbreng en draagvlak zijn van belangrijke betrokkenen en van de doelgroep. Er moet langdurige financiering en voldoende politiek draagvlak zijn. Inbedding van een project in de bestaande structuur kan de continuïteit waarborgen. Daarvoor moeten langetermijn-afspraken worden gemaakt met betrokken partners.
Bron: Kok et al., 2005
als speerpunt. Depressie omdat het een groot verlies van kwaliteit van leven tot gevolg heeft. Daarbij veroorzaakt depressie hoge zorgkosten en maatschappelijke kosten. Diabetes geeft een verhoogd risico op hart- en vaatziekten, blindheid en nierziekten. De risicofactoren roken, overgewicht en alcohol en de ziekten depressie en diabetes zorgen ook in de regio Hart voor Brabant voor aanzienlijk verlies van gezondheid (zie hoofdstuk 3 en 4). Daarom wordt in de volgende paragrafen voor deze speerpunten bekeken wat er aan te doen is en wat het preventieaanbod in de regio is. Hiervoor is gebruik gemaakt van de QUI-databank (tekstblok 5.5). Landelijke projecten en activiteiten zijn niet meegenomen. In de regio Hart voor Brabant staan begin september 2006 in totaal 295 preventieprojecten geregistreerd in de QUI-databank. Beeld van de regio nog niet compleet De QUI-databank biedt (nog) geen compleet beeld van de preventieactiviteiten in Hart voor Brabant. Lang niet alle aanbieders van activiteiten hebben, deze ook in de databank gezet en van de aanbieders die dat wel gedaan hebben, is het vaak niet het hele aanbod. Bovendien kan een project waarin meer partijen samenwerken ook door al deze partijen in QUI worden geplaatst. Verder worden gegevens over de kwaliteit en het bereik van interventies in QUI vaak niet ingevuld. Dit maakt het moeilijk interventies met elkaar te vergelijken.
74
HvB.indb 74
26-10-2006 15:03:58
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
Tekstblok 5.5: QUI-databank biedt overzicht van preventieprojecten. De QUI-databank is een landelijke databank met projecten en activiteiten op het gebied van gezondheidsbevordering en preventie. De QUI-databank is een samenwerkingsverband tussen het NIGZ, Trimbos-instituut/LSP, GGD Nederland, NISB, NIZW, VNG, ZonMw en het RIVM. Via www.quidatabank. nl kunnen gezondheidsbevorderaars nu informatie over duizenden gezondheidsbevorderende en preventieprojecten in het land raadplegen. Op dit moment is van de volgende organisaties in de regio Hart voor Brabant bekend dat zij wel of niet (en hoeveel) activiteiten in QUI hebben vermeld: • GGD Hart voor Brabant (72 projecten)
• • • • • • • • •
Actief Zorg (Waalwijk) ( 0 projecten) Stichting Thuiszorg Brabant Noord-Oost (Uden) (17 projecten) Thebe thuiszorg (Tilburg) (24 projecten) Vivent thuiszorg (’s-Hertogenbosch) (8 projecten) Novadic-Kentron verslavingszorg (46 projecten) GGZ Midden Brabant (35 projecten) GGZ Oost Brabant (72 projecten) Reinier van Arkelgroep (GGZ ’s-Hertogenbosch) (21 projecten) RIBW Midden Brabant (0 projecten)
5.2.3 Preventie roken Integrale aanpak roken is effectief Dankzij een samenhangende, integrale aanpak is het roken onder volwassenen de afgelopen decennia behoorlijk gedaald. Niet-roken is langzaam maar zeker de norm geworden. Landelijk zijn verschillende instrumenten ingezet om het roken tegen te gaan, zoals wet- en regelgeving (rookverboden) en handhaving hiervan, accijnsverhoging, voorlichting, zelfregulering en behandeling van tabaksverslaving. De effectiviteit van deze interventies wordt groter als ze in combinatie worden toegepast. Prijsverhoging van tabakswaren vermindert de consumptie van sigaretten, maar is effectiever in combinatie met reclamebeperkingen, verkoopbeperkingen, rookverboden, gezondheidswaarschuwingen op verpakkingen en massamediale campagnes. Ook een sociale stimulans kan helpen bij het stoppen met roken, zoals bij de campagne ‘Nederland start met stoppen’, een gezamenlijke stoppoging rond de jaarwisseling 2003-2004, waaraan ruim een miljoen rokers deelnamen (De Hollander et al., 2006). Meer winst bij groepen met lage sociaal-economische status en in lokaal beleid Er is nog verdere gezondheidswinst te behalen door de aanpak van roken onder groepen met een lage sociaal-economische status en onder allochtonen. De communitybenadering en werkplekinterventies lijken kansrijk te zijn. Ze moeten nog wel verder op effectiviteit worden bekeken. Ook het meer toepassen van verschillende effectief gebleken interventies zal nog winst opleveren, zoals de ‘Minimale Interventie Strategie’ door verschillende zorgaanbieders (huisarts, cardioloog, verloskundige), ‘Actie tegengif’, ‘Gezonde school en genotmiddelen’ en ‘Advies op Maat’, een internetadvies dat is bedoeld voor de individuele roker. De aandacht voor rookpreventie in het lokale gezondheidsbeleid kan nog verbeterd worden (tekstblok 5.6). In slechts 10% van de gemeentelijke beleidsnota’s volksgezondheid is preventie van roken een aandachtspunt (Stivoro, 2006b). Door Stivoro is in 2006 de ‘Richtlijn tabakspreventie’ ontwikkeld, waarmee gemeenten hun lokale rookbeleid kunnen vormgeven (De Hollander et al., 2006).
75
HvB.indb 75
26-10-2006 15:03:58
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tekstblok 5.6: Voorbeelden van integraal beleid roken. Om een effectief rookontmoedigingsbeleid te voeren binnen een gemeente en het rokerspercentage onder inwoners van een gemeente daadwerkelijk terug te dringen zijn maatregelen nodig die sectoroverstijgend zijn. Zo zijn gecombineerde maatregelen denkbaar met de volgende beleidsterreinen: • Jeugd en Onderwijs: stimuleren van en voorwaarden scheppen voor rookpreventie activiteiten op scholen, via schoolgezondheidsbeleid en in het jeugd- en jongerenwerk. • Verkeer en vervoer: zorg dragen voor en toezien op rookvrij openbaar vervoer. • Werk en inkomen: via armoedebeleid en eventueel schuldhulpverlening stimuleren van en
voorwaarden scheppen voor lage SES-groepen om gebruik te maken van ondersteuningsmogelijkheden bij het stoppen met roken. • Wonen en economie: via grote stedenbeleid extra aandacht voor achterstandswijken, waarbij activiteiten ten aanzien van rookpreventie en stoppen met roken een onderdeel kunnen zijn. • Zorg, welzijn en sport: rookpreventie opnemen in het lokale gezondheidsbeleid, voorwaarden scheppen voor eerstelijnshulpverlening om ondersteuning te kunnen bieden bij stoppen met roken, stimuleren van rookpreventie via sport(verenigingen). Bron: Regionaal Kompas Volksgezondheid, 2006
Preventieprojecten roken in de regio Hart voor Brabant In de regio Hart voor Brabant zijn in totaal twaalf preventieprojecten voor roken opgenomen in de QUI-databank. Hiervan worden elf projecten uitgevoerd door de GGD Hart voor Brabant en één door Novadic-Kentron. De projecten zijn divers van aard. Zij variëren van publieksinformatie en rookpreventie via scholen tot basisaanbod aan eerstelijns(gezondheids)zorg en risicogroepen.
5.2.4 Preventie overgewicht Aanpak preventie overgewicht is versnipperd De preventie van overgewicht is gericht op een betere balans tussen energie-inname en energiegebruik. Het gaat dus niet alleen om minder (maar wel gezonder) eten, maar ook om het stimuleren van een actieve leefstijl. Op dit moment is het preventieaanbod in Nederland erg versnipperd, zowel in de praktijk als in het beleid. Veel partijen zien de noodzaak tot actie en zetten er (grootschalig) op in. Het grote nadeel van deze explosie aan activiteiten is dat verschillende instituten vaak dezelfde activiteiten ontwikkelen, maar de kennis hierover onvoldoende met elkaar delen. Uit verschillende studies blijkt dat een integrale aanpak op zowel nationaal als lokaal niveau nodig is om overgewicht tegen te gaan, dat wil zeggen door verschillende partijen en beleidssectoren uitgevoerd en bestaand uit een mix van interventiemaatregelen voor verschillende doelgroepen. Overgewichtbeleid zou niet alleen volksgezondheidsbeleid moeten zijn, maar zou zich moeten uitstrekken over verschillende sectoren, zowel op nationaal als op gemeentelijk niveau. Hiervoor kan worden aangesloten bij bestaande beleidsinitiatieven, zoals het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen en het Convenant overgewicht. Er zijn veel kansen op lokaal niveau: het inrichten van een gezonde schoolomgeving (door het aanbod in de kantines aan te passen en het beweegvriendelijk maken van schoolpleinen), het aanleggen van aantrekkelijke wandel- en fietspaden en het verbeteren van het gebruik van sportfaciliteiten. Nationaal zou er meer aandacht kunnen zijn voor het stimuleren van beweegonderwijs op scholen (De Hollander et al., 2006).
76
HvB.indb 76
26-10-2006 15:03:58
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
Preventieprojecten overgewicht in de regio Hart voor Brabant De preventieprojecten overgewicht zijn in de QUI-databank onderverdeeld in preventieprojecten voor voeding en preventieprojecten voor bewegen. In de regio Hart voor Brabant zijn in totaal twintig preventieprojecten voor voeding opgenomen in de QUI-databank. Hiervan worden er veertien uitgevoerd door de GGD Hart voor Brabant, vier door de gemeente ’s-Hertogenbosch en twee door Thebe. Het aanbod van de GGD is vooral op de jeugd gericht (zie tekstblok 5.7), terwijl de projecten van de gemeente ‘s-Hertogenbosch worden uitgevoerd in aandachtswijken. Voor bewegen zijn in de QUI-databank dertien preventieprojecten in de regio Hart voor Brabant opgenomen. Het gaat om elf projecten van de GGD Hart voor Brabant, waarvan negen projecten zich ook op voeding richten, één project van de Stichting Thuiszorg Brabant Noord-Oost en één project van de GGZ Oost-Brabant.
5.2.5 Preventie alcoholmisbruik Dubbele boodschap maakt het voeren van een eenduidig alcoholbeleid lastig Matig alcoholgebruik is in veel kringen de sociale norm en verlaagt bovendien het risico op bepaalde ziekten. Maar overmatig alcoholgebruik en alcoholgebruik in het verkeer schaden de gezondheid en zijn dan ook veel minder sociaal geaccepteerd. Ook al worden verschillende instrumenten tegelijkertijd ingezet om het overmatige alcoholgebruik tegen te gaan (voorlichting, wet- en regelgeving, accijnsheffing, zelfregulering door de horecabranche), een eenduidige, samenhangende aanpak ontbreekt (De Hollander et al., 2006). Belangrijke doelgroepen zijn jongeren en probleemdrinkers Preventie van overmatig alcoholgebruik bij jongeren is gericht op het voorkómen van ‘binge drinken’ (tijdens één gelegenheid meer dan vijf glazen alcoholische drank) en het ontwikkelen van een verantwoord drinkpatroon voor het latere leven. De jongeren worden bereikt via ouders, school en massamedia door verschillende preventieve interventies, maar het is voor geen van alle bewezen dat zij effectief zijn. De interventie ‘Gezonde school en genotmiddelen’ lijkt volgens enkele evaluatiestudies een kansrijke interventie. Het zelfhulpprogramma ‘MinderDrinken’ voor volwassen probleemdrinkers dat via internet wordt aangeboden, vermindert het aantal mensen met overmatig alcoholgebruik. Ook de zelfhulpcursus ‘Hoe minder te drinken’ en de ‘Drinktest’ lijken Tekstblok 5.7: Move your heart, eat smart. In 2005 is de overgewichtcampagne Move your heart, eat smart gestart. De campagne wordt uitgevoerd door de GGD Hart voor Brabant en de GGD West-Brabant en is gericht op het bevorderen van het voedings- en beweegpatroon van jongeren van 0 tot 19 jaar. De campagne omvat negen verschillende interventies die vaak op meer locaties zijn uitgevoerd. Het uitgangspunt bij het samenstellen van de in-
terventiepakketten van Move your heart, eat smart is dat er zoveel mogelijk wordt uitgegaan van al bestaande en veelbelovende activiteiten. Om bij te dragen aan de ontwikkeling van nieuwe veelbelovende activiteiten, zijn alle activiteiten systematisch geëvalueerd. Op basis van de resultaten van die evaluaties zal worden besloten of en op welke wijze de interventies worden geïmplementeerd.
77
HvB.indb 77
26-10-2006 15:03:59
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
tot een afname van alcoholgebruik te leiden, maar niet tot afname van overmatig alcoholgebruik (De Hollander et al., 2006). Verdere gezondheidswinst door regelgeving Er is nog gezondheidswinst te halen door accijnsverhoging, reclamebeperking, aanpassing van de Drank- en horecawet (DHW), een actiever lokaal vergunningenbeleid en het handhaven van het verkoopverbod van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar. De kans dat een jongere erin slaagt sterke drank te kopen is nu ruim 90%. Ondanks accijnsverhogingen is de prijs van alcoholische dranken nog steeds nauwelijks hoger dan die van frisdrank. Er is gekozen voor zelfregulering van reclame en niet voor een wettelijke reclamebeperking rond alcohol (De Hollander et al., 2006). Preventieprojecten alcohol in de regio Hart voor Brabant In de regio Hart voor Brabant zijn in totaal twaalf preventieprojecten voor alcohol opgenomen in de QUI-databank, waaronder ‘De Gezonde school en genotmiddelen’. Van de twaalf projecten worden acht projecten uitgevoerd door Novadic-Kentron, drie door de GGD Hart voor Brabant en één door de GGZ ’s-Hertogenbosch.
5.2.6 Preventie depressie Preventie depressie: kansrijke interventies via internet en integrale aanpak Preventie van depressie richt zich vooral op het opsporen en behandelen van milde depressieve klachten om te voorkomen dat deze chronisch worden of verergeren tot een depressieve stoornis. Mensen met milde depressieve klachten en kinderen van ouders die depressief zijn hebben een grotere kans dan anderen op het ontwikkelen van een ernstige depressieve stoornis. Daarom worden bij deze groepen veel preventieprogramma’s uitgevoerd. Niet alle aangeboden interventies zijn onderzocht op effectiviteit, maar vrijwel alle preventieve interventies voor depressie zijn afgeleid van therapievormen (vooral de cognitieve gedragstherapie) die in de curatieve GGZ hun waarde bewezen hebben. Bewezen effectieve interventies zijn de cursussen ‘Grip op je dip’ en ‘In de put, uit de put’. Exacte cijfers over het bereik van preventieve interventies voor depressie ontbreken, maar naar verwachting maken jaarlijks slechts twee- tot vijfduizend volwassenen gebruik van een interventie gericht op het voorkomen van depressie. Eén van de manieren om het bereik te vergroten is het aanbieden van interventies via internet. Dit is sterk in opkomst en lijkt een veelbelovende preventiemethode bij jongeren en volwassenen te zijn. Voorbeelden zijn: ‘www.kleurjeleven.nl’ en ‘e-mailservice depressie’. Internetgebaseerde interventies en andere zelfhulpcursussen voor depressie zijn goedkoper en doen het niet slechter dan groepscursussen onder professionele begeleiding (De Hollander et al., 2006). Preventie van depressie: een belangrijke rol voor de huisarts Vroege opsporing en vroegtijdige behandeling van depressie is vooral een taak van de eerstelijn, met de huisarts als centrale figuur. Huisartsen hebben echter moeite
78
HvB.indb 78
26-10-2006 15:03:59
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
om depressiviteitklachten te herkennen, vooral bij ouderen: ze herkennen slechts 20% van de ouderen met een depressie. Een screeningsvragenlijst kan huisartsen helpen, maar tijdgebrek belemmert hen om een dergelijke lijst in hun dagelijkse praktijk te gebruiken. Tijdgebrek is ook een knelpunt voor huisartsen om een ernstige depressie te voorkomen door vroegtijdige behandeling. Daardoor behandelen ze mensen met depressieve klachten meestal met medicatie. Preventieve interventies in de vorm van cursussen, zelfhulpboeken of via internet sluiten vaak beter aan bij de ernst van de klachten dan de (te zware) behandeling met medicatie. Het toevoegen van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige aan de huisartspraktijk lijkt een succesvolle aanvulling te zijn om depressieve klachten vroegtijdig te kunnen signaleren en in de eerstelijn te behandelen. Ook kan een integrale aanpak van preventie van depressie helpen bij het bieden van laagdrempelige preventieve hulp, vooral bij ouderen. Daarbij werken zowel de eerstelijnsgezondheidszorg, de geestelijke gezondheidszorg, gemeenten, welzijnswerk en thuiszorg samen (De Hollander et al., 2006). Preventieprojecten depressie in de regio Hart voor Brabant In de regio Hart voor Brabant zijn in totaal 29 preventieprojecten voor depressie opgenomen in de QUI-databank, waaronder ook de effectieve cursussen ‘Grip op je dip’ en ‘In de put, uit de put’. Van deze 29 projecten worden er zeventien uitgevoerd door de GGZ Oost Brabant, drie door de GGZ ’s-Hertogenbosch, zeven door de GGZ MiddenBrabant, één door de GGD Hart voor Brabant en één door Vivent. Te weinig sociale steun kan leiden tot het ontstaan van depressie. Dit komt voor bij eenzaamheid. Daarom vermelden we hier ook preventieprojecten die zich op eenzaamheid richten. Het gaat dan om in totaal acht projecten. Hiervan worden er vier uitgevoerd door de GGZ Oost Brabant, één door de GGZ Midden-Brabant en drie door de GGD Hart voor Brabant, waarvan één project tegelijkertijd ook ingaat op het onderwerp voeding.
5.2.7 Preventie diabetes Preventie diabetes vooral via overgewicht en roken Door het terugdringen van roken en overgewicht wordt ook diabetes voorkomen. Ook bij mensen met een hoger risico op diabetes is meer winst te behalen door het terugdringen van deze risicofactoren dan door preventief gebruik van medicijnen (De Hollander et al., 2006). Bij de preventie van diabetes gaat het vooral om interventies die zich richten op de risicogroepen (allochtonen en mensen met overgewicht) (zie ook tekstblok 5.8). De zorggerichte preventie van diabetes is gericht op het optimaal behandelen van de bekende diabetespatiënten om zo complicaties te voorkomen of uit te stellen. Op dit terrein bestaan veel initiatieven, zoals transmurale zorgprojecten (zorgverlening waarbij diverse zorgaanbieders in zowel de eerste- als tweedelijn betrokken zijn), voetenpoliklinieken, screening op retinopathie (oogafwijking) en voorlichting aan allochtonen met diabetes door zorgconsulenten.
79
HvB.indb 79
26-10-2006 15:03:59
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tekstblok 5.8: Kijk op diabetes. Opsporen en tijdig behandelen van diabetes kan veel zorg in de toekomst voorkomen. In april 2006 is daarom de landelijke campagne ‘Kijk op Diabetes’ van start gegaan waarbij verschillende vormen van preventie aan de orde komen. De campagne is
vooral gericht op hoogrisicogroepen, zoals mensen met overgewicht en allochtonen. Het doel van de campagne is kennis van diabetes en bewustwording van eigen risico op diabetes te vergroten. Bron: Nederlandse Diabetes Federatie, 2006
Preventieprojecten diabetes in de regio Hart voor Brabant In de regio Hart voor Brabant zijn vier preventieprojecten voor diabetes opgenomen in de QUI-databank. Hiervan worden twee projecten uitgevoerd door de Stichting Thuiszorg Brabant Noord-Oost, één door de Sportservice Noord-Brabant en één door Thebe.
5.2.8 Afstemming en regie van preventie in Hart voor Brabant Verantwoordelijkheid professionals In Hart voor Brabant zijn veel organisaties en instellingen actief bij het uitvoeren van preventieactiviteiten. Op dit moment is het niet altijd mogelijk om een goed beeld te krijgen van de verschillende activiteiten en nog minder van het bereik en het effect van deze activiteiten. Een (nog) betere samenwerking en afstemming zouden de preventieve gezondheidszorg verder versterken. Instellingen in het preventieveld streven naar afstemming en samenwerking en hanteren steeds vaker methodieken om met lokale instellingen tot afstemming en samenwerking te komen, gezamenlijk te zoeken naar een goede interventiemix en daarbij gebruik te maken van effectieve en kwalitatief goede interventies (zie tekstblok 5.9). Verantwoordelijkheid van de gemeente Naast de grotere preventie-instellingen in de regio (GGD, Thuiszorg, Verslavingszorg en GGZ) organiseren instellingen voor wie preventie geen hoofdtaak is, ook veel preventieactiviteiten. De gemeente kan haar regisseursrol in de preventieve gezondheidszorg invullen door samenwerking en afstemming aan te moedigen, maar ook door te zorgen voor meer evaluatie en registratie van activiteiten (zie tekstblok 5.10).
Tekstblok 5.9: Balanstraject eenzaamheid ouderen. Binnen een gemeente voeren diverse organisaties activiteiten uit die direct of indirect gericht zijn op eenzaamheid bij ouderen (zie ook tekstblok 3.4). Vaak stemmen zij dat niet of nauwelijks af en werken zij niet (veel) samen. Vanuit die achtergrond hanteert de GGD Hart voor Brabant een werkwijze, waarmee letterlijk de balans wordt opgemaakt. Op initiatief van de gemeente begeleidt de GGD een traject waarin organisaties zoals welzijnswerk, maatschappelijk werk, GGZ, Thuiszorg en ouderenorganisaties zitting hebben.
In vier overleggen inventariseren en analyseren zij de lokale situatie op het gebied van beleid, samenwerking, afstemming en uitvoering van activiteiten. Kansen en belemmeringen bij de lokale aanpak van eenzaamheid bij ouderen brengen zij zo in kaart. De overleggen resulteren in een plan van aanpak waarin deelprojecten worden beschreven. Dit plan van aanpak wordt ter goedkeuring aan de gemeente voorgelegd. In een vervolgtraject start de uitvoering van de deelprojecten, waarin samenwerking en afstemming weer centraal staan.
80
HvB.indb 80
26-10-2006 15:03:59
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
Bij activiteiten waarvoor de gemeente subsidie geeft zou een goede registratie en evaluatie een voorwaarde kunnen zijn voor de financiering en/of de voortzetting van de activiteit. Ook als de gemeente geen subsidierelatie met een instelling heeft, maar wel een structurele samenwerkings- of overlegrelatie, dan kan de gemeente het verzoek bij deze instelling leggen als voorwaarde voor een goede samenwerkings- en overlegrelatie.
5.2.9 Vaccinaties en screening In deze paragraaf wordt een aantal grootschalige activiteiten op het gebied van ziektepreventie besproken. Het gaat om activiteiten voor de preventie van infectieziekten, kanker en groei- en ontwikkelingsstoornissen. Infectieziekten zijn over het algemeen besmettelijke of overdraagbare ziekten. Bij de bestrijding van infectieziekten is het voorkomen van ziekten en het voorkomen van verspreiding van de ziekten van belang. Met vaccinaties kan een groot aantal infectieziekten worden teruggedrongen. Een deel van de kankergevallen is te voorkomen door gezond te leven. Zo kunnen door een vermindering van het aantal rokers nieuwe gevallen van longkanker worden voorkomen. Voor andere kankersoorten is dit niet mogelijk. Een aantal hiervan kan wel in een vroeg stadium worden opgespoord. Dit gebeurt op grote schaal in de bevolkingsonderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) is de preventieve gezondheidszorg voor kinderen en jeugdigen van 0 tot 19 jaar. De gemeenteraad is verantwoordelijk voor de uitvoering (bijlage 5.1). Onderdeel van de JGZ zijn onder andere preventieve gezondheidsonderzoeken in groep 2, groep 7 en klas 2, waarmee vroegtijdig groei- en ontwikkelingsstoornissen kunnen worden opgespoord. Tekstblok 5.10: Inventarisatie aanbod en behoefte aan opvoedingsondersteuning in Uden. De gemeente is verantwoordelijk voor het adequaat realiseren van vijf functies op het terrein van opvoedingsondersteuning binnen de gemeente. Het gaat om de functies: informatievoorziening voor ouders (en jongeren), het verlenen van lichtpedagogische hulp, het signaleren van vragen en problemen, toeleiding tot gemeentelijk hulpaanbod en de coördinatie van zorg op lokaal niveau. De gemeente Uden wil een heldere structuur binnen de gemeente Uden creëren voor de opvoedingsondersteuning en verzoekt daarom de GGD twee zaken te inventariseren: het huidige aanbod binnen de gemeente en de behoefte aan opvoedingsondersteuning bij ouders. De GGD heeft deze onderwerpen geïnventariseerd door middel van schriftelijke vragenlijsten en een bijeenkomst met instellingen en organisaties. De vragenlijst is gestuurd naar instellingen die een aanbod hebben op het terrein van opvoedingsondersteuning, zoals Thuiszorg, GGZ, BJZ. Ook zijn
vragenlijsten naar scholen en de kinderopvang gestuurd. De ouders hebben via de scholen en de kinderopvang vragenlijsten ontvangen. Op basis van de verzamelde gegevens zijn aanbevelingen aan de gemeente gedaan, waaronder: 1. versterking van het bestaande Steunpunt Opvoeding; 2. instellen van een coördinatiepunt, eventueel ondergebracht bij het Steunpunt Opvoeding; 3. uitbreiden van het aanbod voor ouders met kinderen vanaf 12 jaar en uitbreiden van het aanbod gericht op de moeilijk bereikbare ouders; 4. organiseren van een bijeenkomst met verschillende instellingen en organisaties om samen de uitgangspunten van en een visie op opvoedingsondersteuning te bespreken en te bepalen. Hiermee wordt tegelijkertijd gewerkt aan draagvlak voor het gemeentelijke beleid.
81
HvB.indb 81
26-10-2006 15:03:59
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Het Rijksvaccinatieprogramma In alle gemeenten wordt voldaan aan de voorwaarde voor groepsimmuniteit Infecties kunnen ernstige gevolgen hebben. Daarom biedt het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) bescherming tegen elf infectieziekten (zie tekstblok 5.11). Ziekten als difterie, kinkhoest, tetanus, polio, bof en mazelen komen in Nederland nog maar zelden voor. Daardoor vergeten we bijna dat ze vroeger veel leed veroorzaakten. Die tijd is voorbij, maar nog steeds is het belangrijk dat bijna alle kinderen worden gevaccineerd. In Nederland is dat het geval bij meer dan 95% van de kinderen. Een hoog vaccinatiepercentage is belangrijk om de infectieziekten buiten de deur te houden. Als er namelijk veel ongevaccineerde kinderen en volwassenen zijn, kunnen ronddwalende ziektekiemen vatbare mensen besmetten. Maar als meer dan 90% van de kinderen en volwassenen is ingeënt wordt de mogelijke verspreiding door die overige 10% geneutraliseerd door de 90% eromheen. Dat effect heet groepsimmuniteit (www.rijksvaccinatieprogramma.nl). Deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma is vrijwillig en daarmee wordt de vaccinatiegraad grotendeels bepaald door de bereidheid van ouders om hun kinderen te laten vaccineren. Een aantal groepen in de samenleving staat kritisch tegenover vaccinaties. Eén groep bestaat uit mensen die uit godsdienstige overtuiging vaccinaties weigert. Daarnaast zijn er ook kritische burgers die van vaccinaties afzien omdat ze twijfelen aan het nut ervan of bezorgd zijn voor bijwerkingen. Het vergroten en behouden van het draagvlak bij ouders is één van de belangrijkste uitdagingen voor het RVP (De Hollander et al., 2006). Uit tabel 5.1 blijkt dat in de regio Hart voor Brabant de vaccinatiegraad van het RVP meer dan 97% bedraagt. In alle afzonderlijke gemeenten is meer dan 90% van de zuigelingen ingeënt. Wanneer er van uit wordt gegaan dat deze zuigelingen ook de volgende vaccinaties trouw zullen krijgen, betekent dit dat overal in de regio groepsimmuniteit wordt verkregen. De vaccinatiegraad is het laagst voor alle ziekten in de gemeente Grave (onder de 95%). Alleen in de gemeente Landerd wordt ook een vaccinatiepercentage lager dan 95% gevonden, maar dan alleen voor Hib. In de gemeente Sint Anthonis is de vaccinatiegraad het hoogst: 100% van de kinderen is voor alle ziekten ingeënt.
82
HvB.indb 82
26-10-2006 15:04:00
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
Tekstblok 5.11: De elf infectieziekten waartegen het Rijksvaccinatieprogramma beschermt. Bof Is een ziekte van de speekselklieren die 5 op de 1.000 keer complicaties geeft als hersen(vlies)ontsteking. De ziekte kan, al komt dit zelden voor, onvruchtbaarheid tot gevolg hebben. Difterie Kan verstikkingsgevaar veroorzaken en het hart en het zenuwstelsel aantasten. Hib-ziekten Kunnen hersenvliesontsteking veroorzaken en bloedvergiftiging, strotklepontsteking, longontsteking, beenmergontsteking en gewrichtsontsteking tot gevolg hebben. Hepatitis B (alleen kinderen met extra risico) Is een besmettelijke leverontsteking die kan leiden tot chronische infectie. Kinkhoest Is vooral voor baby’s gevaarlijk omdat de kans bestaat op hersenbeschadiging. Mazelen Kunnen een kind behoorlijk ziek maken, met hoge koorts en huiduitslag. Complicaties als oorontsteking, bronchitis, longontsteking en hersenontsteking komen voor. Meningokokken C Kan hersenvliesontsteking en bloedvergiftiging
veroorzaken. Ernstige blijvende gevolgen zijn vaak verschijnselen als amputaties, littekenvorming, doofheid, motorische problemen en leer- en gedragsproblemen. Pneumokokken (vanaf 1 april 2006) Kunnen leiden tot levensbedreigende ziekten als hersenvliesontsteking (meningitis), bloedvergiftiging (sepsis) en ernstige longontsteking (pneumonie). Ernstige blijvende verschijnselen zijn bijvoorbeeld doofheid, epilepsie, afsterven van lichaamsdelen (met vaak amputatie tot gevolg), groeistoornissen of zelfs overlijden. Poliomyelitis Is ook bekend als kinderverlamming, kan leiden tot ernstige verlammingsverschijnselen. Rodehond Kan vooral ernstige gevolgen hebben voor het nog ongeboren kind. Eén op de vier met rodehond besmette zwangere vrouwen loopt de kans dat hun kind met een afwijking (doof, blind, geestelijke achterstand) wordt geboren. Tetanus Kan een verkramping van de kaakspieren (kaakklem) geven en zich uitbreiden naar andere spieren, waaronder de slik- en ademhalingsspieren. Een mogelijk effect is ernstig zuurstofgebrek Bron: www.rijksvaccinatieprogramma.nl
Griepvaccinaties Opkomst 65-plussers neemt toe, maar niet in alle gemeenten De jaarlijkse griepprik wordt in het kader van het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG) uitgevoerd in de meeste Nederlandse huisartsenpraktijken. Het in 1997 gestarte NPG is bedoeld voor risicogroepen. Bij gezonde personen is griep een kortdurende luchtweginfectie die vanzelf overgaat. De risicogroepen (zoals patiënten met longziekten, met hart- of nieraandoeningen of met diabetes mellitus, maar ook alle 65-plussers) hebben echter een verhoogde kans op complicaties die tot ernstige ziekte en sterfte kunnen leiden. Door een griepprik is bij hen ziekte en sterfte als gevolg van griep te voorkómen. In tabel 5.1 is het percentage 65-plussers weergegeven, dat een griepprik van de huisarts gekregen heeft. In 2005-2006 heeft bijna 82% van alle 65-plussers in Nederland een griepvaccinatie gehaald. De opkomst is ten opzichte van 2004-2005 (78%) landelijk gezien met 4% toegenomen. De opkomst in Hart voor Brabant bedraagt 85%. Er zijn in
83
HvB.indb 83
26-10-2006 15:04:00
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tabel 5.1: Vaccinatie en screening (Bron: www.zorgatlas.nl, CBS-POLS, GGD Gezondheidsatlas, JIS GGD Hart voor Brabant). Nederland (%)
Hart voor Brabant (%)
Gemeente Hoogste Laagste waarde waarde (%) (%)
DKTP-vaccinaties 20051
95,8
98,3
100,0
94,2
BMR-vaccinaties 20051
96,3
98,4
100,0
93,6
Hib-vaccinaties 2005
96,0
98,6
100,0
94,2
Meningokokken C vaccinaties 20051
95,5
97,8
100,0
93,6
82
85
102
60
67,5
70,1
n.b.2
n.b.2
2
n.b.
67,4
77,9
61,1
n.b.2
71,7
84,1
65,8
75,8
77,9
n.b.2
n.b.2
2
84
89
78
Opkomst groep 2 basisonderwijs 2005
n.b.2
94,2
100,0
88,6
Opkomst groep 7 basisonderwijs 2005
n.b.2
97,9
100,0
89,6
Opkomst klas 2 voortgezet onderwijs 2005
n.b.2
93,5
98,3
85,6
Opkomst totaal 2005
n.b.2
95,3
98,5
92,3
Rijksvaccinatieprogramma
1
Griepvaccinaties Griepvaccinaties 65-plussers 2005-2006 Screening Cervix uitstrijkjes 2001-20043 Opkomst bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker 2005 Beschermingsgraad baarmoederhalskanker 2005 Mammografie 2001-20043 Opkomst bevolkingsonderzoek borstkanker 2004-2005
n.b.
Jeugdgezondheidszorg
1
Cohort 2002, eerste revaccinatie zuigelingen 14 maanden. 2 n.b.: niet beschikbaar. 3 Gecorrigeerd voor verschillen in leeftijdsopbouw.
de regio Hart voor Brabant echter wel enkele gemeenten waar de opkomst is gedaald (Bernheze, Cuijk en Waalwijk). Grote variatie tussen gemeenten in vaccinatiegraad 65-plussers Het opkomstpercentage is berekend door het aantal uitgevoerde griepvaccinaties te delen door het aantal 65-plussers in een gemeente. Omdat de griepvaccinatie via de huisarts wordt geregistreerd en de huisarts ook patiĂŤnten uit een andere gemeente behandelt kan het tot over- of onderrapportage komen. In de gemeente Boekel ligt het percentage daarom met 102% hoger dan 100%. In de gemeenten Sint Anthonis (98%) en Grave (96%) is het percentage hoger dan 95%. In de gemeenten Mill en Sint Hubert (60%), Vught (69%), Loon op Zand (70%) en Landerd (74%) is minder dan driekwart van de 65-plussers gevaccineerd tegen griep.
84
HvB.indb 84
26-10-2006 15:04:00
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
Screening Merendeel vrouwen van 30-60 jaar heeft afgelopen vijf jaar cervix uitstrijkje laten maken Een cervix uitstrijkje (uitstrijkje van de baarmoederhals) wordt toegepast in twee situaties: • vrouwen van 30 tot 60 jaar worden elke vijf jaar uitgenodigd om deel te nemen aan het landelijke bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. Het uitstrijkje kan baarmoederhalskanker en vooral voorstadia daarvan opsporen, voordat er klachten zijn. Wanneer kanker in een vroeg stadium en afwijkingen of (mogelijke) voorstadia behandeld worden, wordt sterfte aan baarmoederhalskanker voorkomen; • vrouwen die de huisarts bezoeken met klachten die gepaard gaan met een grotere kans op cervixkanker. Het uitstrijkje wordt hierbij als diagnostisch instrument gebruikt. In Hart voor Brabant is bij 70,1% van de vrouwen van 30 jaar en ouder in de afgelopen vijf jaar minstens één cervix uitstrijkje gemaakt. Ter vergelijking: in Nederland gaat het om 67,5% van de vrouwen in deze leeftijd. Deze cijfers zijn niet op gemeenteniveau beschikbaar (tabel 5.1). Grote verschillen gemeenten in deelname screening baarmoederhalskanker In 2005 bedroeg de opkomst bij het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker in de regio Hart voor Brabant 67,4%. De verschillen in opkomst tussen gemeenten zijn groot. De opkomst is het laagst in de grote steden Tilburg (61,1%) en ’s-Hertogenbosch (64,6%) en het hoogst in Maasdonk (77,9%). Belangrijkste redenen voor niet-deelname voor oudere vrouwen (boven de 45 jaar) is de verwijdering van de baarmoeder(hals) en voor jongere vrouwen een zwangerschap of het geven van borstvoeding. Voor de jongere vrouwen is daarbij meestal sprake van uitstel (tabel 5.1). De beschermingsgraad is het percentage vrouwen uit de doelgroep dat beschermd is tegen baarmoederhalskanker door deelname aan het bevolkingsonderzoek, controle bij een gynaecoloog, doordat de baarmoeder(hals) verwijderd is, of door een recent uitstrijkje (< 1 jaar) voorafgaand aan het bevolkingsonderzoek. Net als de opkomst is de beschermingsgraad het laagst in Tilburg en ’s-Hertogenbosch en het hoogst in Maasdonk. Deelname bij zelfoproepende huisartsen is hoger De opkomst aan het bevolkingsonderzoek hangt samen met etniciteit en uitnodigende instantie. Allochtone vrouwen hebben een aanzienlijk lagere deelname dan autochtone vrouwen. De deelname bij zelfoproepende huisartsen is hoger dan de opkomst na een oproep van de GGD. Uit eigen analyses van de Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker Noord-Brabant/Noord-Limburg blijkt dat dit ook geldt wanneer gecorrigeerd wordt voor verschillen in achtergrondkenmerken zoals leeftijd, sociaal-economische status, etniciteit en verstedelijking. Vooral voor Turkse vrouwen kan de huisarts een grote rol spelen, bij Marokkaanse vrouwen is er minder effect op de opkomst.
85
HvB.indb 85
26-10-2006 15:04:00
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Merendeel vrouwen vanaf 50 jaar heeft afgelopen twee jaar mammografie ondergaan Een mammografie (röntgenfoto van borst) wordt toegepast in drie situaties: • vrouwen van 50 tot 75 jaar worden elke twee jaar uitgenodigd om deel te nemen aan het landelijke bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Door vroegtijdige opsporing van borstkanker kunnen patiënten eerder worden behandeld, waardoor de kansen op genezing, vermindering van klachten en overleving toenemen; • vrouwen met een verhoogd risico door het vóórkomen van borstkanker in de familie of omdat ze zelf eerder borstkanker hebben gehad; • vrouwen die de huisarts bezoeken met klachten over, of afwijking van de borst. De mammografie wordt hierbij als diagnostisch instrument gebruikt. In Hart voor Brabant is bij 77,9% van de vrouwen van 50 jaar en ouder in de afgelopen twee jaar minstens één keer een mammografie gemaakt. Ter vergelijking: in Nederland gaat het om 75,8% van de vrouwen in deze leeftijd. Deze cijfers zijn niet op gemeenteniveau beschikbaar (tabel 5.1). Grote verschillen gemeenten in deelname screening borstkanker In 2004-2005 bedroeg de opkomst bij het bevolkingsonderzoek borstkanker in de regio Hart voor Brabant 84%. De verschillen tussen gemeenten zijn groot. De opkomst is het laagst in ’s-Hertogenbosch (78%) en het hoogst in Boekel, Sint Anthonis en Sint-Oedenrode (89%). De opkomst hangt samen met de leeftijd en is in de oudste leeftijdsgroep het laagst (79% bij de 70- tot 75-jarigen). Daarnaast is de opkomst lager bij Turkse (64%) en Marokkaanse (62%) vrouwen. Landelijk wordt bij 4 à 5 van elke 1.000 vrouwen die aan de screening deelnemen borstkanker vastgesteld. Daarnaast wordt bij 1 à 2 vrouwen binnen twee jaar na het laatste screeningsonderzoek borstkanker vastgesteld. Sinds 1997 is een daling van de borstkankersterfte bij vrouwen van 55 t/m 74 jaar te zien, die significant afwijkt van de sterfte die zonder bevolkingsonderzoek zou worden verwacht (Fracheboud & De Koning, 2002).
Jeugdgezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg (JGZ) is een vorm van preventieve zorgverlening, waarbij vroegsignalering, opvoedingsondersteuning, de preventie voor specifieke risicogroepen en thematische collectieve preventie voorop staan. Het doel van de JGZ is het bevorderen, beschermen en bewaken van de gezondheid van de jeugd. Cliënten van de JGZ zijn kinderen en jongeren van 0 tot 19 jaar en hun ouders/opvoeders. De JGZ kijkt naar alle kinderen met als doel de gezonde kinderen gezond te houden en de zieke kinderen in een zo vroeg mogelijk stadium te vinden en door te verwijzen. Het gaat dus om opsporen, kijken naar afwijkingen, signaleren, adviseren, ondersteunen en verwijzen naar het curatieve netwerk. De JGZ is geen hulpverlening, maar het voorstation hiervan. Zij voert preventieve begeleidingstrajecten uit en doet alleen lichte interventies.
86
HvB.indb 86
26-10-2006 15:04:00
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
Bereik Jeugdgezondheidszorg hoger dan 90% De basis voor de JGZ is het wettelijke Basistakenpakket JGZ en de Richtlijn Contactmomenten (zie bijlage 5.2). In tabel 5.1 wordt het bereik van de JGZ in 2005 gegeven voor drie standaardcontactmomenten: groep 2 en groep 7 van het basisonderwijs en klas 2 van het voortgezet onderwijs. In bijlage 5.3 staan de cijfers per gemeente. In totaal werden bijna 33.400 kinderen gezien (opkomst 95,3%). In groep 7 is de opkomst het hoogst, namelijk 97,9%. De kinderen worden dan uit de klas gehaald en zonder de ouders onderzocht. In groep 2 wordt het kind met de ouders en in klas 2 zonder de ouders op de onderzoekslocatie uitgenodigd. In alle gemeenten was de gemiddelde opkomst voor alle standaardcontactmomenten samen meer dan 90%. Dit kan niet worden gezegd van de afzonderlijke standaardcontactmomenten. In Heusden was de opkomst in groep 2 lager dan 90%. In Schijndel gold dit voor groep 7 en in Boxtel en Boxmeer voor klas 2. De gegevens over de opkomst zijn vanaf 2005 beschikbaar. Het is niet duidelijk in welke mate toevalsfluctuaties een rol spelen. Om te beoordelen of gemeenten structureel laag scoren moeten ook de gegevens van andere jaren erbij betrokken worden.
5.3
Zorg voor gemeenten: cure en care
5.3.1 Waarom is zorg een zorg van de gemeente? De gemeenteraad is vanwege de WCPV verantwoordelijk voor de openbare gezondheidszorg (zie paragraaf 5.1 en bijlage 5.1). Behalve de collectieve preventie (gezond blijven) draagt deze wet de gemeenteraad ook expliciet op te zorgen voor de samenhang binnen de collectieve preventie en de afstemming tussen collectieve preventie en curatieve zorg (cure). In 2007 treedt er bovendien een nieuwe wet in werking: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het doel van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning is maximale maatschappelijke participatie voor zoveel mogelijk burgers. De Welzijnswet, de Wet Voorzieningen Gehandicapten en de huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, maar ook onderdelen van de WCPV, gaan in de Wmo op. De gemeenten gaan de Wmo uitvoeren. Elke gemeente zal daarbij eigen accenten leggen (www.info-wmo.nl; www.minvws.nl). Hiermee krijgt de gemeente ook verantwoordelijkheden voor onderdelen van de care. Een bijzondere plaats in deze care neemt de informele zorg (waaronder mantelzorg) in, omdat mensen die deze zorg ontvangen langer in de eigen woonomgeving kunnen verblijven. Zo wordt de kwaliteit van leven en de zelfredzaamheid vergroot. Gemeenten aan begin en einde van de zorgketen Door hun verantwoordelijkheid voor preventie hebben gemeenten duidelijk een rol aan het begin van de zorgketen. Vanwege hun verantwoordelijkheden voor care krijgen gemeenten ook steeds meer een rol aan het einde van de zorgketen. Deze rol wordt groter door ontwikkelingen zoals extramuralisering van de zorg. Behalve aan
87
HvB.indb 87
26-10-2006 15:04:01
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
het begin en het einde staan de gemeenten ook aan de zijkant van de keten: gemeenten vangen kwetsbare groepen op, die de weg naar de zorg niet zelf kunnen vinden of die er buiten vallen (zie tekstblokken 5.12 en 5.13). Welke aspecten van zorg zijn voor de gemeente belangrijk? Om na te gaan of zorg succesvol is, worden in de onlangs verschenen Zorgbalans van het RIVM de prestaties van de zorg gepresenteerd en geanalyseerd op de onderdelen kwaliteit, toegankelijkheid en kosten (Westert & Verkleij, 2006) (zie tekstblok 5.14). Een Tekstblok 5.12: Openbare geestelijke gezondheidszorg. Openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) omvat alle activiteiten die niet worden voorafgegaan door een vrijwillige, individuele hulpvraag van een cliënt. Enerzijds gaat het hier om zorg voor groepen met een verhoogd risico op het ontwikkelen van psychische problemen. Deze kwetsbare groepen zijn gedefinieerd door de inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) (IGZ, 2005). Een schatting van de omvang van deze risicogroepen is belangrijk, omdat de beslissingen die de gemeenten nemen voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo), van grote invloed kunnen zijn op deze groep mensen (www.invoeringwmo.nl). De Wmo verplicht gemeenten namelijk om ervoor te zorgen dat de kwetsbare groepen in de samenleving kunnen participeren. Kwetsbare groepen hebben complexe problemen Regionale gegevens over de omvang van de door de IGZ gedefinieerde OGGZ-doelgroepen zijn niet altijd beschikbaar vanwege ontbrekende, onvolledige of niet goed interpreteerbare registraties. Dit komt mede doordat OGGZ-doelgroepen gekenmerkt worden door multiproblematiek. De aanwezigheid van multiproblematiek wordt geïllustreerd in tabel 5.2. Hierin staan cliënten die door de OGGZ-verpleegkundige van de GGD in Midden-Brabant in 2005 zijn gevolgd. Uit de tabel valt
bijvoorbeeld af te lezen dat van 85 geregistreerde unieke cliënten er 25 cliënten als woningvervuiler geregistreerd staan (cursieve getallen in tabel 5.2). Van deze 25 cliënten zijn 3 tevens als dak- en thuisloze, 21 als zorgmijder, 13 als drugsverslaafde, 7 als prostituee en 16 als psychiatrische patiënt geregistreerd. Een woningvervuiler kan in hetzelfde jaar dus ook dakloos worden, de zorg mijden en verslaafd zijn aan drugs. Tabel 5.2 geeft zeer waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijke omvang van OGGZ-doelgroepen. Zo zijn er bijvoorbeeld geen meldingen geweest van zwerfjongeren, illegalen en slachtoffers van mensenhandel. Daarnaast was de registratie van bemoeizorgmeldingen in 2005 nog niet compleet. Van enkele groepen is een meer nauwkeurige schatting van de omvang beschikbaar. Dak- en thuislozen zijn bijvoorbeeld beter in beeld bij de Stichting Maatschappelijke Opvang (SMO). Een gedeelte van de psychiatrische patiënten en drugsverslaafden is traceerbaar door het hulpverleningscircuit waar ze zich in bevinden (zoals Reinier van Arkel groep en Novadic-Kentron). In tabel 5.3 wordt een meer nauwkeurige schatting van de omvang van de doelgroepen gegeven.
Tabel 5.2: Multiproblematiek OGGZ-groepen (Bron: Discus, registratieprogramma OGGZ, GGD Hart voor Brabant 2005). Woningvervuilers
Dak- en thuislozen
Zorgmijders
Drugsverslaafden
Prostituees
Psychiatrische patiënten 16
Woningvervuilers
25
3
21
13
7
Dak- en thuislozen
3
42
39
39
9
34
Zorgmijders
21
39
70
58
18
50
Drugsverslaafden
13
39
58
66
21
51
7
9
18
21
23
18
16
34
50
51
18
61
Prostituees Psychiatrische patiënten
88
HvB.indb 88
26-10-2006 15:04:01
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
Vervolg tekstblok 5.12 Tabel 5.3: Omvangschattingen voor de doelgroepen voor de OGGZ. Doelgroep
Regio/gemeente
Jaar
Bron
Dak- en thuislozen
’s-Hertogenbosch e.o.
2005
Quickscan ’s-Hertogenbosch
Midden-Brabant
2006
Sleutelfiguur bemoeizorg GGD
150
Drugsverslaafden
Noord-Brabant
2005
Quickscan ’s-Hertogenbosch
914
Prostituees (totaal)
Hart voor Brabant
2005
Sleutelfiguur SOA/Aidsbestrijding GGD
300
Straatprostituees
Tilburg
2005
Sleutelfiguur bemoeizorg GGD
Slachtoffers huiselijk geweld
Tilburg
2003
Politieregistratie
Tilburg e.o.
2005
Steunpunt huiselijk geweld
244
Quickscan ’s-Hertogenbosch
870
Ambulante psychiatrische patiënten
’s-Hertogenbosch
In ’s-Hertogenbosch wordt het aantal dak- en thuislozen geschat op minimaal 300 personen en maximaal 480 personen. Hieronder vallen 23-30 zwerfjongeren. In Tilburg wordt het totale aantal dak- en thuislozen geschat op 150 daklozen die bij de opvang komen. Mogelijk is de rest te traceren op campings en op bepaalde plekken waar veel buitenslapers komen, hoewel deze laatste groep maar uit ongeveer 5 mensen bestaat. In 2005 had Novadic-Kentron in totaal 914 verslaafden in de
Omvang 300-480
45 1233
provincie Noord-Brabant in behandeling, waarvan ongeveer 35 harddruggebruikers. In 2005 kwamen in totaal 244 meldingen van huiselijk geweld binnen bij het steunpunt in Tilburg, waarvan 48 meldingen door de cliënt zelf (zie ook tekstblok 3.2). De politie in Tilburg kreeg in 2003 1.233 meldingen van huiselijk geweld (0,7% van de bevolking). Gezien de geringe meldingsbereidheid, wordt het werkelijke aantal geschat op een factor 8 of meer.
Tekstblok 5.13: Kwetsbare groepen in de gemeente ‘s-Hertogenbosch. Auteur: M.A.C. Bos In de Quick Scan Bijzondere Groepen geeft het Bureau Onderzoek en Statistiek van de gemeente ’s-Hertogenbosch een schatting van de grootte van de groep inwoners van ’s-Hertogenbosch en de omliggende regio die (tijdelijk) niet zelfredzaam zijn door een opeenstapeling van problemen (O&S, 2006). Mensen behoren tot de bijzondere groepen als zij: - psychische, psychosociale of verslavingsproblemen hebben; - tevens problemen hebben op twee of meer levensgebieden (inkomen, wonen, werken, gezondheid, e.d.);
-
daarnaast niet voldoende zelfredzaam zijn om deze problemen zelfstandig op te lossen. De schatting is tot stand gekomen door aan alle instellingen in de regio, betrokken bij de bijzondere groepen, te informeren naar het aantal cliënten, de geleverde zorg en een inschatting van het deel dat tot de bijzondere groepen hoort. Het aantal mensen in ’s-Hertogenbosch en de omliggende regio dat gerekend wordt tot de bijzondere groepen wordt geschat tussen de 2.250 en 4.600 personen per jaar. Dit betekent dat tussen de 2 en 3% van de bevolking van ’s-Hertogenbosch en de regio ondersteuning nodig heeft om volwaardig te participeren in de maatschappij.
89
HvB.indb 89
26-10-2006 15:04:01
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tekstblok 5.14: Indicatordomeinen in de Zorgbalans. Op basis van (internationale) literatuur zijn in de Zorgbalans 2006 de drie systeemdoelen voor gezondheidszorg (kwaliteit, toegankelijkheid en kosten) uitgesplitst naar vijftien indicatordomeinen. Kwaliteit Kwaliteit is misschien wel het meest essentiële thema als het gaat om de prestaties van een zorgsysteem. Indicatordomeinen in de Zorgbalans hebben betrekking op effectiviteit (van preventieve zorg, curatieve zorg, langdurige zorg en geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg), vraaggerichtheid, veiligheid, kwaliteitssystemen en innovatie. Toegankelijkheid Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse en de meeste andere Europese gezondheidszorgsystemen is dat er een rechtvaardige verdeling van beschikbare voorzieningen voor de gehele bevolking moet zijn (gelijke toegankelijkheid). Indicatordomeinen in de Zorgbalans hebben betrekking op keuzevrijheid, tijdigheid (bereikbaarheid acute en
levensreddende zorg, wachten op zorg), sociale belemmeringen, financiële belemmeringen, geografische belemmeringen en personeelsaanbod en -ontwikkelingen (personeelsaanbod, ontwikkeling beroepen- en opleidingsstructuur). Kosten Betaalbaarheid vormt een belangrijk thema in het debat over de gezondheidszorg. Vooral wanneer het nationale inkomen weinig groeit en de zorgkosten in verhouding (sterk) stijgen, kan de betaalbaarheid een probleem worden. Er zijn verschillende belangrijke aspecten die beleidsmakers en politici houvast kunnen geven bij hun oordeelsvorming over de betaalbaarheid van de zorg. Indicatordomeinen in de Zorgbalans hebben betrekking op macrokosten (totale kosten en uitgaven van de zorg), functioneren zorgmarkt, arbeidsproductiviteit en de financiële positie van zorgaanbieders. Bron: Westert & Verkleij, 2006
succesvolle zorg is belangrijk om de volksgezondheid positief te beïnvloeden (zie ook figuur 2.1). Om de prestaties van de zorg te beïnvloeden liggen de beleidsmogelijkheden van de gemeente vooral op het gebied van de toegankelijkheid. De gemeente kan voorwaarden scheppen voor een goede toegang naar de zorg. Bovendien zullen gemeenten door de invoering van de Wmo in de toekomst ook meer kunnen sturen op kwaliteit en kosten van zorg. In dit rapport beperken we ons gezien de rol van de gemeente tot het bespreken van de toegankelijkheid van de zorg.
5.3.2 Dimensies van toegankelijke zorg Wat is toegankelijke zorg? Toegankelijke zorg betekent dat personen die zorg nodig hebben, op tijd en zonder grote drempels toegang hebben tot de zorgverlening (Smits et al., 2002; AHRQ, 2006) (zie ook tekstblok 5.15). De toegankelijkheid van zorg kan door veel factoren beperkt worden. Bijvoorbeeld door wachtlijsten, het ontbreken van voorzieningen, personeelstekorten, een grote geografische afstand of door financiële, sociale en culturele belemmeringen. Zorg kost geld, daarom is wettelijke en feitelijke toegankelijkheid van ziektekostenverzekeringen een voorwaarde voor een goede toegankelijkheid van de zorg zelf. De aspecten van toegankelijkheid die voor de gemeente relevant zijn betreffen de keuzevrijheid in de zorg (voldoende aanbieders, zorg naar wens), tijdigheid van zorg (bereikbaarheid acute en levensreddende zorg, wachten op zorg), sociale toegankelijkheid (zorg naar behoefte), de financiële toegankelijkheid en de geografische bereikbaarheid.
90
HvB.indb 90
26-10-2006 15:04:01
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
Tekstblok 5.15: De relatie tussen toegankelijkheid, zorgbehoefte en zorggebruik. Auteur: G.P. Westert
van de beschikbare zorgvoorzieningen gebruik (kunnen) maken of doordat de zorg waar behoefte aan bestaat niet beschikbaar is. Bij de toegankelijkheid van zorg spelen zowel factoren aan de aanbodzijde als factoren aan de vraagzijde van de zorgverlening een rol (zie figuur 5.1). We zien dat deze factoren niet alleen van invloed zijn op de mate waarin de individuele zorgbehoefte wordt omgezet in een passend zorggebruik, maar ook op alle andere aspecten en overgangen binnen het zorgproces. Er kan gesproken worden van een volledig toegankelijke gezondheidszorg als noch de kenmerken van de zorgvragers noch de kenmerken van het zorgaanbod van invloed zijn op deze overgang (zie figuur 5.1). In dat geval zijn de pijlen A en B in de figuur afwezig en wordt het zorggebruik volledig bepaald door de zorgbehoefte van het individu.
Zorgbehoefte Bij de definitie van toegankelijkheid staat de behoefte aan zorg van individuele burgers centraal. Deze zorgbehoefte komt meestal voort uit de lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand van het individu, maar kan ook samenhangen met andere behoeften van het individu (anticonceptie, afslanken, ….). Andersen onderscheidt twee typen van zorgbehoefte, ‘ervaren behoefte’ en ‘normatieve behoefte’ (Andersen, 1995). Volgens Andersen is de door de patiënt zelf ervaren behoefte vooral van invloed op de zorgvraag van individuen en op hun bereidheid zich aan de voorschriften van de zorgverlener te houden. De door de professionele hulpverlener bepaalde behoefte is echter bepalend voor de hoeveelheid en aard van de zorg die de patiënt ontvangt nadat hij zich tot een hulpverlener heeft gewend. Bestaat er behoefte aan zorg, dan kan dat leiden tot zorggebruik en dat betekent weer een bepaalde zorguitkomst. Die zorguitkomst kan een verbetering van de gezondheidstoestand zijn, maar ook een stabilisatie van de toestand of een vermindering van de beperkingen (bijvoorbeeld bij chronisch zieken). Als een bestaande zorgbehoefte niet wordt omgezet in een passend zorggebruik dan duidt dat op het bestaan van een toegankelijkheidsprobleem. Deze kunnen worden veroorzaakt doordat zij die zorg nodig hebben om de een of andere reden niet
Zorggebruik is gerealiseerde toegankelijkheid Een veel gebruikte strategie bij het onderzoek naar toegankelijkheid is die van actueel gebruik van voorzieningen op te vatten als gerealiseerde toegankelijkheid. Deze benadering heeft het voordeel dat dit actuele gebruik goed meetbaar is. Om toegankelijkheidsproblemen op te sporen moet het actuele gebruik in verband worden gebracht met de behoefte aan zorg. En vervolgens dienen de factoren te worden geïdentificeerd die van invloed zijn op de omzetting van zorgbehoefte in passend en effectief zorggebruik.
Kenmerken zorgvragers A Gezondheidstoestand Andere behoeften/wensen
Zorgbehoefte
Zorggebruik
Zorguitkomst
B Kenmerken zorgaanbod Figuur 5.1: Schematische weergave van het zorgproces.
91
HvB.indb 91
26-10-2006 15:04:02
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Beschrijving aan de hand van voorbeelden Een beschrijving van de toegankelijkheid van zorg in de regio Hart voor Brabant voor de cure- en caresector in relatie tot de betekenis voor de gezondheid zou te groot zijn om hier volledig te kunnen behandelen. Bovendien zijn goede gegevens daarover op zowel landelijk als op regionaal en lokaal niveau vrij fragmentarisch beschikbaar. Daarom hebben we ervoor gekozen om in deze paragraaf voorbeelden te presenteren die: • kenmerkend zijn voor een aantal voor gemeenten relevante terreinen van cure en care; of • kenmerkend zijn voor een aantal aspecten van toegankelijkheid; of • kenmerkend zijn voor verschillen tussen gemeenten.
5.3.3 Bereikbaarheid acute zorg Waarom is bereikbaarheid acute zorg belangrijk? Te lang wachten op zorg kan kleine en grote gevolgen voor de patiënt hebben. Naarmate er meer op het spel staat, wordt (te) lang wachten op zorg als een groter probleem ervaren. De acute zorg kan onderverdeeld worden in acute zorg die naar de patiënt toekomt (ambulance, traumahelikopter, verloskundige) en acute zorg waar de patiënt zelf naar toe gaat (SEH’s, huisartsenposten). De afgelopen jaren is gewerkt aan het zodanig stroomlijnen van de acute zorg dat een aansluitende kwaliteitsketen ontstaat. Terugkerende punten van aandacht zijn onder andere de reistijden van ambulances als de normtijd wordt overschreden en de bereikbaarheid van huisartsenposten voor avond-, nacht-, en weekenddiensten (IGZ, 2004). Regionale normen ambulancehulpverlening gehaald ondanks grote lokale verschillen spoedvervoer Een belangrijke taak van de ambulance is het verlenen van spoedeisende medische hulp, zoals bij een ongeval of bij acuut medische aandoeningen buiten het ziekenhuis. Voor levensbedreigende spoedeisende hulp geldt een norm van 15 minuten waarbinnen de ambulance na de melding ter plaatse dient te zijn (het zogenaamde A1-vervoer). Daarnaast heeft de ambulance een taak in het vervoer van liggende patiënten van en naar ziekenhuizen, verpleeghuizen of het huisadres. In 2005 werden 14.395 A1-ritten in de regio Hart voor Brabant uitgevoerd. Dit is 18,4% van het totale aantal ritten. Bij 1.083 A1-ritten (7,5%) was de ambulance niet binnen 15 minuten na de melding ter plekke. In figuur 5.2 is het percentage A1-ritten dat de 15-minutennorm overschrijdt per gemeente grafisch weergegeven. In de gemeente ’s-Hertogenbosch arriveerden de meeste ambulances op tijd. Van de 2.100 A1-ritten was 97,6% binnen het kwartier ter plaatse. In de gemeente Oisterwijk overschreed 32,2% van A1-ritten de 15-minutengrens. Het ging daarbij om 120 meldingen.
92
HvB.indb 92
26-10-2006 15:04:02
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
Percentage A1-ritten > 15 minuten <5 5 - 10 10 - 1 5 15 - 2 0 >_ 20
Figuur 5.2: Percentage A1-ritten dat 15-minutengrens overschrijdt naar gemeente in 2005 (Bron: Registratiesystemen van de ambulancevervoerders in Noord-Brabant en Zeeland, GGD Gezondheidsatlas). De gemeentenamen zijn te vinden op de binnenkant van de kaft.
Door het inrichten van nieuwe standplaatsen voldoen de Regionale Ambulance Vervoerders (RAV’s) in de regio Hart voor Brabant medio 2007 aan de norm voor het dekkingspercentage (Brabant-Noordoost 97% en Midden- en West-Brabant 95%) (zie ook tekstblok 5.16). De norm voor het overschrijdingspercentage A1-vervoer wordt met de zorgverzekeraars overeengekomen en is voor de regio Brabant-Noordoost vastgesteld tussen 6 en 5% en voor de regio Midden- en West-Brabant tussen 8 en 7%. Het percentage wordt gemeten over de hele RAV-regio. Dit betekent in de praktijk dat aan de landelijke normen ruim voldaan wordt, terwijl tussen gemeenten aanzienlijke verschillen bestaan in het percentage A1-ritten dat de 15-minutengrens overschrijdt. Het RIVM werkt de komende tijd aan een herijking van het landelijke referentiekader.
Tekstblok 5.16: Het landelijke referentiekader ambulancehulpverlening. Het landelijke referentiekader voor de prestaties van de ambulancehulpverlening is geënt op een landelijk dekkingspercentage van 95%. Deze norm is gebaseerd op een geografische spreiding van standplaatsen zó dat 95% van de Nederlandse bevolking theoretisch binnen 15 minuten na vertrek van een standplaats kan worden bereikt. Dit impliceert dat de standplaatsen dáár worden opgesteld waar de bevolkingsdichtheid het hoogst is. Dit is gunstig voor steden en ongunstig voor perifere plaatsen en platteland. Het ophogen van het dekkingspercentage naar 100% heeft politiek geen draagvlak gekregen vanwege de financiële consequenties.
Voor levensbedreigende spoedeisende hulp geldt een norm van 15 minuten waarbinnen de ambulance na de melding ter plaatse dient te zijn (het zogenaamde A1-vervoer). Deze norm staat los van het dekkingspercentage en is bovendien van veel meer factoren afhankelijk. Behalve de afstand kan ook capaciteitsgebrek een rol spelen. Dit komt steeds meer voor doordat het aantal ritten een stijgende trend laat zien. Daarnaast spelen lokale factoren een rol door (onbekende) wegafsluitingen, drempels, rotondes en andere verkeersbelemmerende maatregelen, slagbomen en paaltjes met verschillende toegangsleutels en pasjes.
93
HvB.indb 93
26-10-2006 15:04:02
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Aanzienlijke ontevredenheid telefonische bereikbaarheid huisarts buiten kantooruren In 2005 vond bijna eenderde van de volwassenen dat de eigen huisarts en/of de centrale huisartsenpost buiten kantooruren onvoldoende telefonisch bereikbaar was (zie tabel 5.4. De ontevredenheid over de eigen huisarts was groter dan over de eigen huisartsenpost. Tussen gemeenten zijn de verschillen in ontevredenheid groot, gemeten door de verschilfactor in percentage te bepalen tussen de gemeente met het hoogste en laagste waarde. Het meest ontevreden over de telefonische bereikbaarheid buiten kantooruren is men in Schijndel en Gilze en Rijen, het minst ontevreden is men in Goirle (figuur 5.3). Tabel 5.4: Percentage 19- t/m 64-jarigen dat telefonische bereikbaarheid huisarts buiten kantooruren onvoldoende vindt in 2005 (Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). Hart voor Brabant (%) Onvoldoende telefonische bereikbaarheid eigen huisarts buiten kantooruren Onvoldoende telefonische bereikbaarheid eigen huisartsenpost Onvoldoende telefonische bereikbaarheid eigen huisarts en/of centrale huisartsenpost buiten kantooruren 1
Gemeente Hoogste waarde (%)
Laagste waarde (%)
Verschilfactor1
24,4
35,7
12,6
2,8
14,6
24,5
7,3
3,4
29,3
41,1
16,2
2,5
Verschil factor is de hoogste waarde gedeeld door de laagste waarde.
Percentage < 25 25 - 30 30 - 35 35 - 40 >_ 40
Figuur 5.3: Percentage 19- t/m 16-jarigen dat telefonische bereikbaarheid eigen huisarts en/of centrale huisartsenpost buiten kantooruren onvoldoende vindt in 2005 (Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant).
94
HvB.indb 94
26-10-2006 15:04:03
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
5.3.4 Geografische toegankelijkheid Waarom zijn bereikbaarheid en spreiding belangrijk? Hoe meer zorgvoorzieningen in een bepaald gebied aanwezig zijn, des te beter is deze zorg voor inwoners in de omgeving bereikbaar. Als meer dan één zorgvoorziening in de nabijheid beschikbaar is, dan is de mogelijkheid om te kiezen tussen voorzieningen in principe ook aanwezig. Voorkeuren en professionele normen voor geografische bereikbaarheid en spreiding verschillen naar type zorg. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de functie van de voorziening en het aantal patiënten dat er gebruik van maakt en de optimale schaalgrootte van de voorzieningen die daar het gevolg van is. Vooral voorzieningen voor acute zorg en eerstelijns- en preventieve voorzieningen waar veel mensen vaak een beroep op doen, dienen goed bereikbaar te zijn. Voorzieningen dichterbij in grotere gemeenten; huisartsen overal goed bereikbaar Figuur 5.4 toont de nabijheid van huisartsen en de locaties van een aantal andere zorgvoorzieningen uit verschillende sectoren. Het beeld dat naar voren komt is dat van een hogere dichtheid van voorzieningen in de grotere gemeenten. Dit hoeft niet altijd te betekenen dat de reistijd van bewoners in kleinere gemeenten langer is. De verkeers- en openbaarvervoerssituatie hebben immers een grote invloed op de reistijd. In de hele regio Hart voor Brabant zijn de huisartsen, als belangrijkste eerstelijnsvoorziening, goed bereikbaar. Regionale en gemeentelijke cijfers voor aanbod eerstelijnszorg moeilijk in kaart te brengen Voor een aantal zorgvoorzieningen wordt in tabel 5.5 de capaciteit van de zorg gerelateerd aan het aantal inwoners. Verschillen in de capaciteit van zorgvoorzieningen zijn van invloed op de geografische bereikbaarheid. Als dichtbij de zorg onvoldoende capaciteit heeft moet men immers verder van huis om zorg te krijgen. Voor de eerstelijnszorg zijn alleen de aantallen huisartsen per gemeente beschikbaar om een vergelijking tussen Hart voor Brabant en Nederland te maken. Dit zegt weinig over de zorgcapaciteit van huisartsen. Een betere maat hiervoor is de huisartsendichtheid (ofwel het gemiddelde aantal inwoners per FTE huisarts). Deze gegevens zijn wél beschikbaar op DHV-niveau (Nationale Atlas Volksgezondheid, 2006). De DHV-regio’s Midden-Brabant en Noord-Brabant Noordoost behoren in 2005 tot de regio’s met de laagste huisartsendichtheid (resp. 2.581 en 2.447 inwoners per FTE huisarts). De beschikbare gegevens over het aanbod van verloskundigen, fysiotherapeuten en tandartsen hebben allen betrekking op een andere regio-indeling en zijn niet standaard beschikbaar per gemeente. Verschillen aanbod verzorging en verpleging tussen gemeenten moeilijk te interpreteren Uit tabel 5.5 blijkt dat de verzorgingscapaciteit in de regio hoger is dan landelijk, maar dat de verpleegcapaciteit wat lager is. Een uitspraak over de toereikendheid van de verzorgings- en verpleegcapaciteit kan echter niet worden gedaan. Deze is ook afhan-
95
HvB.indb 95
26-10-2006 15:04:03
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Reistijd in minuten 0-1 1-3 3-5 5-7 7 - 10 10 - 15 >15
Aantal verzorgingshuizen 20 7 1
Type instelling Geïntegreerde GGZ Beschermd wonen Verslavingszorg
Soort ziekenhuis Algemeen ziekenhuis Buitenpolikliniek
Aantal verpleeghuizen 6 2 1
Aantal plaatsen
1011 438 43
Figuur 5.4: Reistijd in minuten naar dichtstbijzijnde huisarts in 2005, locaties ziekenhuizen in 2005, aantal verzorgingshuizen per gemeente in 2004, aantal verpleeghuizen per gemeente in 2004, locaties GGZ-instellingen in 20061 en aantal plaatsen van woonvormen voor verstandelijk gehandicapten per gemeente in 2003 (Bron: www.zorgatlas.nl). 1
In de kaart staan alle instellingen in 2006 voor geestelijke gezondheidszorg die lid zijn van GGZ Nederland. De Psychiatrische Afdelingen in Algemene en Academische Ziekenhuizen en Medisch Kinderdag Verblijven zijn geen lidinstellingen en staan daarom ook niet in de kaart weergegeven. Het zijn alleen de hoofdvestigingen die in kaart zijn gebracht.
kelijk van de leeftijdsverdeling binnen de leeftijdsgroep 65-plus en de zorgvraag. Van de 29 gemeenten in de regio Hart voor Brabant beschikt bijna de helft over minstens één verpleeghuis. Meer plaatsen voor wonen verstandelijk gehandicapten Voor de verstandelijk gehandicapten zijn er in de regio relatief meer plaatsen voor wonen beschikbaar dan in Nederland (tabel 5.5). In 2003 waren er in de regio Hart voor Brabant 4.039 plaatsen voor wonen voor verstandelijk gehandicapten (201 locaties). In zes gemeenten waren er in 2003 géén plaatsen voor wonen voor verstandelijk gehandicapten: Boekel, Landerd, Lith, Maasdonk, Mill en Sint Hubert en Sint-Michielsgestel. Verder waren in de regio Hart voor Brabant 191 plaatsen beschikbaar voor wonen voor
96
HvB.indb 96
26-10-2006 15:04:03
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT?
5
lichamelijk gehandicapten (10 locaties) en 604 plaatsen voor wonen voor zintuiglijk gehandicapten (4 locaties). Het aantal plaatsen voor dagbesteding bedraagt 935 voor verstandelijk gehandicapten (31 locaties) en 113 voor lichamelijk gehandicapten (3 locaties). Het aantal plaatsen dagbesteding per 10.000 inwoners is vergelijkbaar met Nederland. Tabel 5.5: Verschillen in zorgaanbod. Nederland (%)
Hart voor Brabant (%)
Gemeente (%)
Hoogste waarde
Laagste waarde
6,5
3,2
Noemer (aantal inwoners)
Jaar
10.000
2005
10.000 vrouwen 15-39 jaar 10.000
2005
Curatieve zorg Huisarts1
aantal
5,2
4,9 3
Verloskundige2
aantal
5,5
n.b.
Fysiotherapeut4 Tandarts
fte
7,5
n.b.3
aantal
3,6
n.b.3
10.000
2003
Algemeen bedden ziekenhuis Verzorging en verpleging
31,3
30,5
83,7
0
10.000
2005
Verzorgingshuis Verpleeghuis
bedden
49,0
54,0
163,3
0
2004
bedden
28,0
25,2
94,6
0
2,7
2,6
14,7
0
1.000 65+ jaar 1.000 65+ jaar 1.000 65+ jaar
Plaatsen woonfunctie
34,4
40,2
405,9
0
10.000
2003
Plaatsen dagbesteding Plaatsen woonfunctie
10,8
9,3
30,7
0
10.000
2003
2,1
1,9
13,8
0
10.000
2003
Plaatsen dagbebesteding Klinische plaatsen
1,2
1,1
15,0
0
10.000
2003
0,9
6,0
146,2
0
10.000
2003
plaatsen dagbehandeling Gehandicaptenzorg Verstandelijk gehandicaptenzorg
Lichamelijk gehandicaptenzorg
Zintuiglijk gehandicaptenzorg
2005
2004 2004
1
Bron: Kenens & Hingstman, 2006a. Zelfstandig gevestigd, Bron: Kenens & Hingstman, 2005. 3 n.b.: niet standaard beschikbaar. 4 Extramuraal werkzaam, Bron: Kenens & Hingstman, 2006b. 2
97
HvB.indb 97
26-10-2006 15:04:04
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
5.3.5 Toegankelijkheid naar behoefte Waarom is toegang tot zorg naar behoefte belangrijk? Een goede toegankelijkheid van de zorg is een voorwaarde voor een zorgverlening die past bij de behoefte van de patiënt. Van sociale belemmeringen is sprake wanneer sociaal-economische kenmerken van de zorgvragers van invloed zijn op de omzetting van zorgbehoefte in passend en effectief zorggebruik (zie tekstblok 5.15). Om sociale belemmeringen in beeld te brengen wordt meestal gekeken of er verschillen in gerealiseerde zorgbehoefte (zorggebruik) bestaan tussen groepen met een vergelijkbare gezondheidstoestand maar met verschillende sociale kenmerken. Een tweede manier om toegang tot zorg naar behoefte te beoordelen is te kijken naar de gerapporteerde onvervulde behoefte. Sociale belemmeringen bij toegang zorg spelen een beperkte rol In de Zorgbalans wordt geconcludeerd dat lager opgeleiden minder vaak naar tandarts en psychosociale hulpverleners gaan en minder deelnemen aan cervix screening dan hoogopgeleiden. Dit geldt na correctie voor demografische verschillen, anders dan opleiding, en voor verschillen in ervaren gezondheid (Westert & Verkleij, 2006). Verschillen tussen gemeenten in onvervulde behoefte aan zorg aan huis In tabel 5.6 wordt de zorg aan huis weergegeven voor de leeftijdsgroepen 19- t/m 64 jaar en 65-plus. Eén op de vijftig volwassenen en bijna één op de tien 65-plussers geeft aan meer hulp nodig te hebben bij huishoudelijke taken, verzorging of verpleging. Het liefst ontvangen de 65-plussers deze hulp van een professionele instelling. De verschillen in de onvervulde zorgbehoefte tussen gemeenten zijn voor volwassenen relatief kleiner dan de verschillen in vervulde zorgbehoefte. Voor de 65-plussers zijn de verschillen in onvervulde en vervulde zorgbehoefte tussen gemeenten vergelijkbaar.
5.3.6 Zorgketens ook een zorg van de gemeente? De keten is ook als prestatie te meten Met ketenzorg (geïntegreerde zorg) wordt bedoeld dat individuele zorgtrajecten door verschillende sectoren heen geïntegreerd gepland en uitgevoerd worden. Hiervan is CVA-ketenzorg een goed voorbeeld. In bijna alle Nederlandse ziekenhuizen was in 2004 een vorm van CVA-ketenzorg aanwezig (RVZ, 2005). Binnen het Zorgnetwerk Midden-Brabant is aan de CVA-ketenzorg ook een geïntegreerd registratiesysteem gekoppeld. Met zo’n systeem is het niet alleen mogelijk zicht te krijgen op het zorggebruik in de keten (zie tekstblok 5.17), maar ook bijvoorbeeld om toekomstige zorgbehoefte inzichtelijk te maken door middel van een toekomstverkenning (zie ook paragraaf 6.3.2 en tekstblok 6.2). Betere cure kan leiden tot minder care Naarmate men de zorg voor mensen met een CVA beter op elkaar afstemt, is een groter herstel voor de patiënt mogelijk. Minder restverschijnselen na afloop van de behandelfase leiden tot minder zorgbehoefte. Met de verantwoordelijkheden voor de
98
HvB.indb 98
26-10-2006 15:04:05
HvB.indb 99
1
4,0
2,2
2,6
1,4 1,9
1,3
1,1
2,2
1,6
19-64 jaar (%) Hoogste waarde 2,2
Hart voor Brabant
Verschilfactor is de hoogste waarde gedeeld door de laagste waarde.
Ontvangt momenteel mantelzorg voor huishoudelijke en/of persoonlijke verzorging en/of verpleging Heeft behoefte aan meer hulp bij huishoudelijke taken, verzorging of verpleging
Ontvangt momenteel professionele hulp Ontvangt momenteel enkelvoudige huishoudelijke hulp Ontvangt momenteel mantelzorg
Indicator
0,9
0,3
0,5
0,0
Laagste waarde 0,2
Gemeente
4,4
6,3
5,2
-
Verschilfactor1 11
9
15
20
10
21
Hart voor Brabant
11
22
28
15
Hoogste waarde 25
5
10
16
6
Laagste waarde 15
Gemeente
65+ jaar (%)
2,2
2,3
1,8
2,5
Verschilfactor1 1,7
Tabel 5.6: Gerealiseerde zorgbehoefte (zorggebruik) en onvervulde zorgbehoefte voor verpleging en verzorging voor volwassenen in 2005 en voor ouderen in 2004 (Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant).
HOE STAAT HET MET PREVENTIE EN ZORG IN HART VOOR BRABANT? 5
99
26-10-2006 15:04:05
5
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
care van de gemeenten is een goede ketenzorg voor CVA daardoor ook in het belang van de gemeente. Het inzicht dat de gemeente verwerft in de gezondheidstoestand van haar bevolking kan het strategische beleid in de zorgketen op haar beurt weer ondersteunen. Tekstblok 5.17: Ketenzorg: nog veel werk aan de winkel. Auteur: W. van Geffen Transmurale zorgketens, waarin verschillende organisaties in de zorg samenwerken aan bepaalde patiëntengroepen, staan sterk in de belangstelling. Als redenen hiervoor kunnen worden genoemd: toenemende patiëntenparticipatie, een toename van de zorgvraag bij beperkte middelen en verschuiving van intramurale (= ‘binnen de muren’, zoals een ziekenhuis) naar extramurale (= ‘buiten de muren’, zoals huisartsenzorg of thuiszorg) zorg. Zorginstellingen kenmerken zich echter door een ingewikkelde capaciteitsstructuur met vele gemeenschappelijke middelen, in de tijd verschuivende knelpunten en een sterke afhankelijkheid tussen capaciteiten. Wat betreft de logistieke planningsaspecten zijn daardoor op het gebied van transmurale zorgketens nog weinig vorderingen gemaakt. Juist vanuit klantoogpunt en rekening houdend met de beperkt beschikbare middelen, is het belangrijk dat zorgaanbieders in de keten inzage hebben in de karakteristieken van het primaire proces, in de capaciteiten van de keten en in de mogelijkheden om patiëntenstroom en capaciteiten beter af te stemmen. In feite worden op deze wijze de kwantitatieve prestaties in de zorgketen inzichtelijk. Een kwantitatieve benadering van transmurale zorgketens staat echter nog in de kinderschoenen. Zorgketens worden immers meestal vanuit een zorginhoudelijke invalshoek vormgegeven. De aandacht is gericht op professioneel inhoudelijke aspecten, zoals de medische en verpleegkundige overdracht of op het vinden van een plaats in de volgende schakel van de keten. Doorgaans gaat het hierbij om samenwerking tussen de volgende zorgaanbieders: huisarts, ziekenhuis, revalidatiecentrum, verpleeghuis, verzorgingshuis, thuiszorg. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen enkelvoudige zorgketens (van iedere soort één) en meervoudige zorgketens (twee of meer ziekenhuizen, twee of meer verpleeghuizen, etc.). Over het algemeen is sprake van autonome organisaties die op basis van afspraken een bijdrage
leveren aan de patiëntenzorg in de keten. Er van uitgaande dat een snelle doorstroming in de keten voor patiënten eveneens een goede zaak is, vormt de CVA-ketenzorg in Midden-Brabant een uitzondering hierop. Deze keten mag een succes worden genoemd door de forse inspanningen deze keten óók in logistieke zin te beheersen. Door deze inspanning op logistiek gebied is de gemiddelde ligduur in de keten teruggebracht van 200 naar 86 dagen. Voor de patiënt betekent dit dat in toenemende mate de juiste zorg, op de juiste plaats en het juiste moment wordt geleverd. Kwantitatieve prestaties zijn op zichzelf echter nauwelijks een reden om een zorgketen op te zetten. Dit te formuleren als (enige) doelstelling kan zelfs een tegengesteld effect bewerkstelligen. Door verschuiving van patiëntstromen kunnen financiële opbrengsten zeer ongelijk verdeeld worden, waardoor het voor individuele partijen minder interessant kan zijn in de keten te investeren. Conclusie is dat op het niveau van de operationele planning (de planning van individuele patiënten door de keten heen, zonder onnodige wachttijden) deze CVA-keten redelijk verloopt. Op het niveau van de tactische planning (capaciteitstoewijzing en vraagplanning met als doel doorstroming in de zorgketen conform de geformuleerde doelen) zijn initiatieven gaande. Op het niveau van de strategische planning, waarbij het gaat het om de infrastructuur van de zorgketen (wie doen er aan de keten mee, en welke inbreng heeft een ieder) en het planningsbeleid voor de totale keten, is nog veel werk te verrichten, ook in de huidige situatie van (CVA-)zorgketen(s) in Midden-Brabant. Koppeling van de operationele en tactische gegevens aan de gegevens van de regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning kunnen bestuurders en lange termijn planners input geven voor de strategische planning van de (keten-)zorg (zie tekstblok 6.2).
100
HvB.indb 100
26-10-2006 15:04:05
WAT KAN DE TOEKOMST BRENGEN?
6
6
WAT KAN DE TOEKOMST BRENGEN?
Sterkste toename infectieziekten en hart- en vaatziekten De bevolking van Hart voor Brabant neemt in de periode 2005-2015 in omvang toe met bijna drie procent tot ruim 1.038.000 inwoners. Ook de samenstelling verandert. Vooral het aantal 75-plussers neemt toe. Op basis van deze demografische veranderingen zal de incidentie van infecties, rugaandoeningen en ongevallen in de periode 2005-2015 relatief sterk toenemen. Zo stijgt het aantal urineweginfecties met 5.400 nieuwe gevallen per jaar. Daarnaast neemt ook de prevalentie van hartfalen, gezichtsstoornissen, beroerte en coronaire hartziekten relatief sterk toe. In absolute zin stijgt de prevalentie van coronaire hartziekten het meest met bijna 11.000 patiĂŤnten tot in totaal bijna 53.000 patiĂŤnten in 2015. Trends ziekten en risicofactoren geven extra informatie Als de epidemiologische trends uit het verleden zich voortzetten, zal de toename van een aantal aandoeningen, zoals diabetes, depressie en beroerte, sterker zijn dan alleen op basis van de demografische verkenning wordt verwacht. Maar ook andersom komt voor, zoals bij astma, COPD en hartfalen. Daarnaast is het belangrijk om ook de informatie over ontwikkelingen in risicofactoren van veelvoorkomende aandoeningen te betrekken bij de toekomstverkenningen over de gezondheid van de bevolking. Sterkere groei verzorging en verpleging in Hart voor Brabant Op basis van veranderingen in de omvang en de samenstelling van de bevolking verwachten we in de periode 2005-2015 een relatief sterke toename van het zorggebruik in de sectoren verzorging, verpleging en thuiszorg. Dit geldt in Hart voor Brabant nog sterker dan in de rest van Nederland. Ook het gebruik van mantelzorg zal relatief sterk toenemen. Daarnaast zal de bevolking vaker een beroep doen op de huisartsenzorg, de fysiotherapie en de ziekenhuiszorg. Toekomstige trends in het voorkomen van aandoeningen zullen het zorggebruik ook beĂŻnvloeden. De gegevens over deze trends zijn echter beperkt beschikbaar. Scenariomethode helpt bij ontwikkelen toekomstvast beleid Externe ontwikkelingen, zoals voortgaande extramuralisering, veranderingen in het zorgaanbod en beleidsinterventies, kunnen van invloed zijn op toekomstige gezondheid en zorggebruik. Kwantitatieve prognoses en projecties van trends uit het verleden zijn dan niet altijd even valide. Voor het betrekken van onzekere externe ontwikkelingen in het beleid is de scenariomethode een veelbelovende methodiek.
In dit hoofdstuk blikken we vooruit. Allereerst laten we zien hoe de omvang en de samenstelling van de bevolking van de regio Hart voor Brabant verandert in de periode 2005-2015 (zie paragraaf 6.1). Welke gevolgen hebben deze veranderingen voor de gezondheid van de inwoners van de regio? Uitgaande van de meest voorkomende aandoeningen in 2005 (zie hoofdstuk 3), gaan we na of deze zullen toe- of afnemen in de toekomst (paragraaf 6.2.1).
101
HvB.indb 101
26-10-2006 15:04:05
6
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Vervolgens bespreken we de mogelijke invloed van trends in aandoeningen in het verleden en trends in risicofactoren op de toekomstige gezondheid van inwoners van de regio (paragraaf 6.2.2). In paragraaf 6.3 presenteren we een toekomstverkenning van het zorggebruik in de regio Hart voor Brabant: hoe ontwikkelt het zorggebruik zich naar verwachting in de toekomst onder invloed van verschillende factoren? Tot slot beschrijven we een geheel andere werkwijze om vooruit te kijken naar de volksgezondheid in de regio, namelijk de scenariomethode. Na een uitleg over deze methode, presenteren we ter illustratie de scenarioâ&#x20AC;&#x2122;s die de GGD West-Brabant heeft gemaakt voor de Wmo (paragraaf 6.4).
6.1
De bevolking nu en in de toekomst
Sterkere groei 75-plussers regio Hart voor Brabant dan in Nederland Op 1 januari 2005 had de regio Hart voor Brabant 1.009.191 inwoners. Dit aantal zal tot 2015 met 2,9% toenemen tot ruim 1.038.000 inwoners. De groei van de bevolking is in deze periode hoger dan die in Nederland (2,1%). Tot de leeftijd van 75 jaar is de verandering van de bevolking in de regio Hart voor Brabant vergelijkbaar met die in Nederland. Vanaf die leeftijd zal de bevolking in de regio Hart voor Brabant in verhouding tot Nederland veel sterker groeien (zie figuur 6.1). In Nederland zal tussen 2005 en 2015 het aantal 75-plussers in de bevolking toenemen met 14,3%. In de regio Hart voor Brabant is deze toename zelfs 30%. De stijging van het aantal 75-plussers is veel sterker onder mannen dan onder vrouwen, zowel in Nederprocentuele verandering (2005-2015) 60 45 30 15 0 -15 -30 0
10
20
30
Hart voor Brabant, mannen Nederland, mannen
40
50
60
70
80 90 leeftijd (jaren)
Hart voor Brabant, vrouwen Nederland, vrouwen
Figuur 6.1: Procentuele verandering bevolking naar leeftijd en geslacht in de regio Hart voor Brabant en Nederland, 2005-2015 (Bron: De bevolkings- en woningbehoefteprognose NoordBrabant, actualisering 2005).
102
HvB.indb 102
26-10-2006 15:04:06
WAT KAN DE TOEKOMST BRENGEN?
6
land als in de regio Hart voor Brabant. In de regio zal tussen 2005 en 2015 het aantal 75-plussers onder vrouwen met 22,5% toenemen en onder mannen met 43,3%.
6.2
Toekomstverkenning gezondheid Hart voor Brabant 2005-2015
Het kijken naar de toekomstige gezondheidssituatie in Hart voor Brabant wordt in deze paragraaf op twee manieren uitgevoerd: door een demografische verkenning (paragraaf 6.2.1) en door deze demografische verkenning te combineren met de epidemiologische trends in het verleden (paragraaf 6.2.2).
6.2.1 Demografische verkenning gezondheid Relatief sterke toename in incidentie van infecties, rugaandoeningen en ongevallen In de demografische verkenning wordt voor de periode 2005-2015 nagegaan wat het effect is van de verandering in omvang en samenstelling van de bevolking op de toekomstige incidentie en prevalentie van aandoeningen (tekstblok 6.1). De cijfers in tabel 6.1 laten zien wat het effect is van de groei van de bevolking en verandering in samenstelling van de bevolking op het aantal nieuwe gevallen van tien
Tekstblok 6.1: Uitleg bij de demografische verkenning. In de demografische verkenning zijn leeftijds- en geslachtsspecifieke cijfers over de prevalentie en incidentie van aandoeningen (voor definities zie tekstblok 3.1) en over het zorggebruik toegepast op de bevolkingsprognose voor de regio Hart voor Brabant. Bij de verkenning kunnen we de volgende kanttekeningen plaatsen: • In de prognose houden we alleen rekening met leeftijd en geslacht en niet met andere demografische factoren die samenhangen met gezondheid en zorggebruik, zoals etniciteit en huishoudens samenstelling. De bevolkingsgegevens en de gegevens over gezondheid en zorggebruik zijn namelijk niet beschikbaar, uitgesplitst naar deze factoren. De invloed van de factor etniciteit in de demografische prognoses is, gegeven het relatief lage percentage niet-westerse allochtonen in de regio (7% in 2005; zie paragraaf 2.3), naar verwachting niet zo groot. Dit geldt niet voor de factor ‘huishoudens samenstelling’: het percentage alleenstaanden was in 2001 gemiddeld 17% in de regio Hart voor Brabant. Deze factor zou wel degelijk van invloed kunnen zijn op de
resultaten van de prognoses: zo is de gezondheid van alleenstaanden over het algemeen slechter dan die van niet-alleenstaanden (GGD Hart voor Brabant, 2006b; Bandell-Hoekstra, 2003) en kan een verandering van het aandeel alleenstaanden dus van invloed zijn op de uiteindelijke resultaten van de prognose. • Voor de demografische verkenning nemen we aan dat het percentage mensen dat een aandoening krijgt (incidentie) of heeft (prevalentie) in alle onderscheiden leeftijds- en geslachtsgroepen gelijk blijft in de tijd. In werkelijkheid veranderen de incidentie en prevalentie van aandoeningen bijvoorbeeld onder invloed van veranderingen in risicofactoren in de bevolking of van veranderingen in het aanbod of de organisatie van de zorg. Ook het percentage mensen dat gebruik maakt van verschillende vormen van zorg zal niet constant zijn in de tijd, zoals bij de berekening wordt verondersteld. Veranderingen in het voorkomen van risicofactoren en aandoeningen en het aanbod van zorg beïnvloeden het zorggebruik.
103
HvB.indb 103
26-10-2006 15:04:06
6
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tabel 6.1: Top tien van aandoeningen met de hoogste incidentie in de regio Hart voor Brabant in 2005 en de verandering van deze aandoeningen in periode 2005-2015 in de regio en in Nederland als gevolg van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking, voor mannen (M) en vrouwen (V) (Bron: bewerkte gegevens uit Nationaal Kompas Volksgezondheid). Ziekte/ aandoening
Infecties van de bovenste luchtwegenb Nek en rugaandoeningenc Sportongevallenb Urineweginfectiesb PrivĂŠongevallenb Infecties van de onderste luchtwegenb Contacteczeemc Infecties van het maagdarmkanaalb Verkeersongevallenb Influenzab
Verandering in absolute aantallen in 2005-2015a in Hart voor Brabant M+V
Absoluut aantal in 2015a in Hart voor Brabant M+V
-1.500
Verandering 2005-2015a in Hart voor Brabant (%)
Verandering 2005-2015a in Nederland (%)
M
V
M+V
M
V
M+V
105.600
-2,4
-0,7
- 1,4
-2,4
-0,7
- 1,9
3.000
67.800
4,0
5,0
4,6
3,3
3,9
3,6
-300
48.100
-0,9
-0,1
- 0,7
-1,4
0,0
- 0,9
5.400
51.300
21,8
10,4
11,8
16,2
7,1
8,2
2.000
47.200
3,0
5,6
4,5
2,3
4,0
3,3
3.000
45.500
7,7
6,3
7,0
5,9
4,5
5,1
900
25.900
3,8
3,4
3,6
3,0
2,5
2,7
100
20.200
-0,8
1,8
0,6
-1,4
0,6
-0,4
700
17.000
4,0
5,1
4,6
3,8
4,4
4,1
200
10.400
1,3
1,9
1,6
1,0
1,5
1,2
a
De cijfers zijn afgerond op 100-tallen en de % veranderingen zijn berekend op basis van niet-afgeronde cijfers. b Aantallen hebben betrekking op gevallen. c Aantallen hebben betrekking op personen.
verschillende aandoeningen. Het gaat om de tien aandoeningen met de hoogste incidentie in 2005. De veranderingen hebben betrekking op de periode 2005-2015. De meeste van deze aandoeningen zullen in de toekomst in de regio Hart voor Brabant vaker voorkomen. De absolute en relatieve groei in incidentie is het hoogst voor urineweginfecties en infecties van de onderste luchtwegen. De incidentie van deze aandoeningen neemt toe met de leeftijd. Het stijgende aantal 75-plussers in de regio verklaart dan ook vooral de toekomstige toename van deze aandoeningen. Ook nek- en rugaandoeningen, privĂŠ-ongevallen, contacteczeem en verkeersongevallen zullen behoorlijk toenemen, terwijl infecties van de bovenste luchtwegen en sportongevallen juist iets afnemen in de toekomst. De incidentie van urineweginfecties zal duidelijk meer toenemen onder mannen dan onder vrouwen. De incidentie van deze aandoeningen stijgt bij mannen veel sterker met de leeftijd dan bij vrouwen. Het hogere aandeel van 75-plussers in de bevolking
104
HvB.indb 104
26-10-2006 15:04:06
WAT KAN DE TOEKOMST BRENGEN?
6
werkt daarmee sterker door onder mannen. Verder zijn er geen grote verschillen in de verandering in incidentie van aandoeningen tussen mannen en vrouwen. In de regio Hart voor Brabant ziet het patroon van veranderingen er ongeveer hetzelfde uit als in heel Nederland. De toename van aandoeningen is over het algemeen wel wat hoger dan in Nederland, vooral door de sterkere groei van het aantal 75-plussers. Relatief sterke toename in prevalentie van hartfalen, gezichtsstoornissen, beroerte en coronaire hartziekten Tabel 6.2 laat de toename in de periode 2005-2015 zien van de tien aandoeningen met de hoogste prevalentie in 2005. De veranderingen in prevalentie zijn het gevolg van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking. De aandoeningen die in 2005 de hoogste prevalentie hadden, zullen in het jaar 2015 in veel grotere mate voorkomen in de regio Hart voor Brabant (toename tussen de 21 en 31%). Uitzonderingen zijn astma (toename 1%) en depressie (toename 6%). De aandoeningen die sterk toenemen komen in verhouding veel vaker voor onder 75-plussers. Deze groep neemt in de toekomst in de regio Hart voor Brabant relatief sterk in omvang toe. De aandoeningen die relatief het sterkst zullen stijgen zijn hartfalen, gezichtsstoornissen, beroerte en coronaire hartziekten. Zo zal de prevalentie van hartfalen met 3.200 patiĂŤnten toenemen in de regio tot een aantal van 13.600 in 2015. De prevalentie van coronaire hartziekten stijgt absoluut gezien het meest: in 2015 zal het aantal patiĂŤnten met bijna 11.000 zijn toegenomen tot een totaal aantal van bijna 53.000 patiĂŤnten. Voor Nederland als geheel zijn de relatieve veranderingen voor alle aandoeningen minder groot dan in de regio Hart voor Brabant, omdat het aandeel 75-plussers in Nederland minder toeneemt dan in de regio Hart voor Brabant. Sterkere stijging prevalentie van aandoeningen onder mannen dan vrouwen Voor alle aandoeningen, met uitzondering van astma en depressie, zien we een sterkere stijging van de prevalentie onder mannen dan onder vrouwen. Dit geldt zowel voor de regio Hart voor Brabant als voor Nederland. De prevalentie van deze aandoeningen stijgt met de leeftijd bij mannen veel sterker dan bij vrouwen. Het hogere aandeel van 75-plussers in de bevolking werkt daarmee sterker door onder mannen dan onder vrouwen.
6.2.2 Epidemiologische verkenning gezondheid Bij de uitgevoerde demografische verkenning is de aanname dat het percentage mensen met een aandoening in alle onderscheiden leeftijds- en geslachtsgroepen gelijk blijft gedurende de periode 2005-2015. In werkelijkheid veranderen de incidentie en prevalentie van aandoeningen, bijvoorbeeld onder invloed van veranderingen in risicofactoren in de bevolking, van veranderingen in het aanbod of de organisatie van de zorg, of ten gevolge van medisch technologische ontwikkelingen. In de epidemiologische verkenningen worden de demografische verkenningen gecombineerd met de epidemiologische trends uit het verleden. De aanname hierbij is dat trends in aandoe-
105
HvB.indb 105
26-10-2006 15:04:07
6
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tabel 6.2: Top tien van aandoeningen met de hoogste prevalentie in 2005 in regio Hart voor Brabant en de verandering van deze aandoeningen in periode 2005-2015 in de regio en in Nederland als gevolg van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking, voor mannen (M) en vrouwen (V) (Bron: bewerkte gegevens uit Nationaal Kompas Volksgezondheid.) Ziekte/ aandoening
Coronaire hartziekten Artrose
Verandering in absolute aantallen in 2005-2015a in Hart voor Brabant M+V
Absoluut aantal in 2015a in Hart voor Brabant M+V
M
V
M+V
M
V
M+V
10.900
52.900
28,0
22,4
25,9
23,6
14,6
20,1
Verandering 2005-2015a in Hart voor Brabant (%)
Verandering 2005-2015a in Nederland (%)
9.700
51.600
25,0
22,0
23,0
21,0
15,4
17,3
Diabetes
7.900
46.100
22,0
19,6
20,8
19,4
14,7
17,0
Ouderdoms- en lawaaidoofheid Astma
7.400
39.900
25,6
19,5
22,8
20,0
12,0
16,2
300
32.700
0,0
1,9
1,0
-0,2
1,6
0,8
Gezichtsstoornissen Depressie
8.800
41.100
33,5
23,2
27,3
24,8
13,8
18,1
1.300
24.500
6,4
5,7
5,9
5,2
4,3
4,6
Chronische bronchitis/COPD
4.600
24.300
27,6
17,9
23,3
22,4
13,3
18,4
Beroerte
3.500
16.600
32,0
21,1
26,6
24,8
13,0
18,9
Hartfalen
3.200
13.600
37,2
26,0
31,0
26,2
13,6
19,1
a
De cijfers zijn afgerond op 100-tallen en de % veranderingen zijn berekend op basis van niet-afgeronde cijfers.
ningen in het verleden een indicatie geven van het voorkomen van aandoeningen in de toekomst. Trends in incidentie aandoeningen in het verleden lopen sterk uiteen In tabel 6.3 staat de procentuele verandering in de periode 1993-2003 van de incidentie van de aandoeningen met de hoogste incidentie in 2005 (dus de aandoeningen uit tabel 6.1). Gegevens over deze trends zijn meestal gebaseerd op in Nederland beschikbare registraties, zoals regionale huisartsregistraties. Zij geven daarmee een indicatie van trends voor Nederland als geheel. Deze trends staan los van veranderingen in de samenstelling van de bevolking. Wanneer we aannemen dat de gepresenteerde trends ook een indicatie geven voor de trends in de regio Hart voor Brabant, zien we dat alleen de incidentie van urineweginfecties is toegenomen in de periode 1993-2003 en wel alleen onder vrouwen. De incidentie van een aantal andere aandoeningen is juist behoorlijk gedaald, namelijk: infecties van de bovenste luchtwegen (mannen), sportongevallen en influenza (mannen en vrouwen), en privĂŠ-ongevallen en verkeersongevallen (vrouwen). Voor de overige aandoeningen is over de periode 1993-2003 geen significante trend te zien.
106
HvB.indb 106
26-10-2006 15:04:07
WAT KAN DE TOEKOMST BRENGEN?
6
Tabel 6.3: Verandering in de incidentie van aandoeningen in de periode 1993-2003 in Nederland voor mannen en vrouwen (alleen significante resultaten weergegeven: p<0,05) (Bron: bewerkte gegevens uit Nationaal Kompas Volksgezondheid). Ziekte/aandoening
Infecties van de bovenste luchtwegena Nek en rugaandoeningenb Sportongevallena
Verandering 1993-2003 in Nederland onder mannen (%) -29,3
Verandering 19932003 in Nederland onder vrouwen (%)
n.s.
n.s.
-21,9
-22,3
n.s.
Urineweginfectiea
n.s.
24,8
PrivĂŠ-ongevallena
n.s.
-13,6
Infecties van de onderste luchtwegena
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
Contacteczeem
b
Infecties van het maagdarmkanaala
n.s.
n.s.
Verkeersongevallena
n.s.
-14,4
-60,0c
-60,0c
Influenzaa a
Aantallen hebben betrekking op gevallen. b Aantallen hebben betrekking op personen. c Gegevens voor mannen en vrouwen zijn samengevoegd. n.s.= Niet significant
Veel variatie in trends in prevalentie van aandoeningen in verleden De prevalentie van een aantal aandoeningen is fors toegenomen in de periode 19932003, zowel onder mannen als onder vrouwen. Dit geldt voor diabetes, ouderdoms- en lawaaidoofheid, gezichtsstoornissen, depressie en beroerte (tabel 6.4). De trends zijn gebaseerd op zorgregistraties en geven meestal een goed beeld van de trend in het voorkomen van een aandoening in de bevolking. De grote toename van depressie is echter niet het gevolg van een duidelijke toename van de aandoening in de bevolking. Een steeds groter deel van de mensen met deze aandoening gaat naar een (huis)arts (Schoemaker et al., 2005). Aandoeningen waarvan de prevalentie in de periode 19932003 afnam zijn astma, COPD en hartfalen. De prevalentie van artrose steeg alleen onder vrouwen, terwijl er voor coronaire hartziekten geen significante trend in het verleden plaatsvond. Epidemiologische trends combineren met gegevens demografische verkenning In deze paragraaf bespreken we van de tien aandoeningen met de hoogste prevalentie in 2005 de resultaten van de demografische verkenningen in combinatie met epidemiologische trends uit het verleden (combinatie tabel 6.2 en 6.4). Behalve de trends in prevalentie worden ook de gegevens over de trends in risicofactoren van de aandoeningen betrokken (zie ook hoofdstuk 4). Alle gegevens zijn samengevoegd in tabel 6.5.
107
HvB.indb 107
26-10-2006 15:04:07
6
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Tabel 6.4: Verandering in de prevalentie van aandoeningen in de periode 1993-2003 in Nederland voor mannen en vrouwen (Bron: Bewerkte gegevens uit Nationaal Kompas Volksgezondheid). Ziekte/aandoening
Verandering 1993-2003 in Nederland onder mannen (%)
Verandering 1993-2003 in Nederland onder vrouwen (%)
Coronaire hartziekten
n.s.
n.s.
Artrose
n.s.
6,3
Diabetes
56,6
29,1
Ouderdoms- en lawaaidoofheid Astma
38,6
54,8
-4,2
- 3,5
Gezichtsstoornissen
39,1
22,0
Depressie
109,4
65,2
COPD
-23,8
-5,5
Beroerte
36,1
61,5
Hartfalen
-2,8
-13,6
n.s.= Niet significant
Als de epidemiologische trends uit het verleden zich voortzetten, zal de toename voor een aantal aandoeningen vermoedelijk minder sterk zijn dan op basis van de demografische verkenning is berekend. Dit geldt voor astma, COPD en hartfalen. Voor deze aandoeningen daalt de trend in prevalentie in de periode 1993-2003. Er zijn ook aandoeningen waarbij de trend in het verleden sterk stijgt. Het gaat vooral om diabetes, doofheid, gezichtsstoornissen, depressie en beroerte. Voor deze aandoeningen geldt dat de toename die met de demografische verkenning is berekend, waarschijnlijk een onderschatting is van de echte toename in de toekomst. De trends in het verleden zijn niet statistisch significant voor coronaire hartziekten en artrose bij mannen, terwijl de stijging van artrose bij vrouwen relatief klein is. Voor deze aandoeningen geven de resultaten van de demografische verkenning vermoedelijk een goed beeld van de toename in de toekomst. Invloed risicofactoren op prevalentie aandoeningen De prevalentie van de in tabel 6.5 weergegeven aandoeningen kan ook veranderen door een gunstige of ongunstige trend in de risicofactoren voor deze aandoeningen. De trends in het verleden kunnen hierbij een indicatie geven van de toekomstige trend en daarom geven we ze weer in tabel 6.5. Het netto effect van de trends in risicofactoren voor de verschillende aandoeningen is lastig te bepalen. Wel kan de informatie over trends in risicofactoren ter ondersteuning dienen bij het bepalen van speerpunten voor het toekomstige volksgezondheidsbeleid in de regio. Immers door in te zetten op deze risicofactoren, kan een verdere stijging van de meest voorkomende aandoeningen in de regio worden voorkomen. Als voorbeeld worden de veel voorkomende aandoeningen artrose (tweede in de top tien) en diabetes (derde in de top tien) hier besproken. De prevalentie van artrose neemt in de toekomst behoorlijk toe door veranderingen in de bevolkingssamenstelling. Overgewicht is een belangrijke risicofactor voor deze aandoening en de trend voor overgewicht is ongunstig. Door in te zetten op de preventie van overgewicht kan
108
HvB.indb 108
26-10-2006 15:04:07
WAT KAN DE TOEKOMST BRENGEN?
6
Tabel 6.5: Top tien van aandoeningen met de hoogste prevalentie in de regio Hart voor Brabant in 2005; effecten van demografische veranderingen, trends in het verleden van de aandoening, risicofactoren en verwachte trends in risicofactoren (Bron: Nationaal Kompas Volksgezondheid).
Coronaire hartziekten
Verandering 20052015 o.i.v. demografie (%) M V
Verandering 1993-2003 in prevalentie in Nederland (%) M
V
28
n.s.
n.s.
22
Belangrijkste risicofactoren
Trend in het verleden
• lage groente- en fruit consumptie • hoge inname van verzadigd vet • roken • lichamelijke inactiviteit • overmatig alcoholgebruik • verhoogd totaal serumcholesterol gehalte • verlaagd HDL cholesterol gehalte • verhoogde bloeddruk
• ongunstig
• diabetes mellitus • overgewicht • ongunstige psychosociale factoren • luchtverontreiniging: fijnstof • luchtverontreiniging: ozon • ernstige hinder door geluid wegverkeer • ernstige hinder door geluid railverkeer en vliegverkeer • ernstige hinder door geluid industrie, recreatie en buren
• gunstig • gunstig • constant •a • ongunstige indicatieb • ongustige indicatieb • ongustige indicatieb • ongunstig • ongunstig • onbekend • gunstig • constant • ongunstig • constant • constant
Artrose
25
22
n.s.
n.s.
• overgewicht
• ongunstig
Diabetes
22
20
57
29
• overgewicht • abdominale vetverdeling • hoge inname van verzadigd vet • onvoldoende voedingsvezel • lichamelijke inactiviteit • roken • geen borstvoeding ontvangen ouderdomsslechthorendheid • diabetes mellitus • hoge vetinname • stress lawaaislechthorendheid • blootstelling aan geluidsbronnen werk • blootstelling aan geluidsbronnen vrije tijd
• ongunstig • ongunstig • gunstig
Ouderdoms- en lawaaislechthorendheid
26
20
39
55
• ongunstig • constant • gunstig • gunstig • ongunstig • gunstig • onbekend • gunstig • ongunstig
a
Te korte periode om trend te kunnen berekenen. Door gebruik van een relatief kleine steekproef kan slechts een indicatie worden gegeven van de trend. n.s. = Niet Significant
b
109
HvB.indb 109
26-10-2006 15:04:08
6
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Astma
Gezichtsstoornissen
Depressie
Verandering 20052015 o.i.v. demografie (%) M V
Verandering 1993-2003 in prevalentie in Nederland (%) M
V
0
-4
-4
2
34
23
39
22
6
6
109
65
COPD
28
18
-24
-6
Beroerte
32
21
36
62
Belangrijkste risicofactoren
Trend in het verleden
• roken • verontreinigd binnenmilieu: huisstofmijt, passief roken, NO2 • luchtverontreiniging: fijnstof, diesel • geen borstvoeding • verhoogd totaal serum cholesterol gehalte • verhoogde bloeddruk
• gunstig • onbekend
• • • • • • • • • • • • • • •
Hartfalen
37
26
-3
-14
• • • • • • • •
roken straling (radon e.d.) diabetes mellitus persoonlijkheidskenmerken alcoholgebruik/-afhankelijkheid lichamelijke activiteit/fitheid roken verontreinigd binnenmilieu luchtverontreiniging: fijnstof, diesel verhoogde bloeddruk roken overgewicht diabetes mellitus overmatig zoutgebruik lage consumptie van groente en fruit overmatig alcoholgebruik lichamelijke inactiviteit coronaire hartziekten verhoogde bloeddruk
diabetes mellitus COPD roken verhoogd totaal serumcholesterol gehalte • overgewicht
• gunstig • gunstig • ongunstige indicatiea • ongunstige indicatiea • gunstig • ongunstig • ongunstig • onbekend • constant • • • •
constant gunstig onbekend gunstig
• ongunstige indicatieb • gunstig • ongunstig • ongunstig • onbekend • ongunstig • • • • • • • • •
constant constant constant ongunstige indicatieb ongunstig gunstig gunstig ongunstige indicatieb ongunstig
a
Te korte periode om trend te kunnen berekenen. b Door gebruik van een relatief kleine steekproef kan slechts een indicatie worden gegeven van de trend. n.s. = Niet Significant
110
HvB.indb 110
26-10-2006 15:04:08
WAT KAN DE TOEKOMST BRENGEN?
6
een verdere stijging van deze aandoening mogelijk worden voorkomen. Ook de prevalentie van diabetes stijgt zeer sterk in de toekomst. Daarbij is ook nog een ongunstige ontwikkeling in een aantal risicofactoren te verwachten. De verdere stijging van de prevalentie van diabetes kan worden aangepakt door mede in te zetten op het voorkomen van overgewicht (zie ook paragraaf 5.2.7).
6.3
Toekomstverkenning zorggebruik Hart voor Brabant 2005-2015
Net als bij de gezondheidssituatie wordt het verkennen van het toekomstige zorggebruik in Hart voor Brabant in deze paragraaf op twee manieren uitgevoerd: door een demografische verkenning (paragraaf 6.3.1) en door deze demografische verkenning te combineren met de epidemiologische trends in het verleden (paragraaf 6.3.2).
6.3.1 Demografische verkenning zorggebruik Sterkste groei in zorggebruik verzorging, verpleging en thuiszorg In tabel 6.6 is de procentuele verandering in het zorggebruik in de regio Hart voor Brabant tussen 2005 en 2015 weergegeven. Voor de berekeningen zijn, waar mogelijk, regionale gegevens over zorggebruik in 2005 gebruikt. Deze zijn toegepast op de bevolkingsprognose van de regio in 2015 (zie tekstblok 6.1 voor toelichting op de werkwijze). In de periode 2005 tot 2015 wordt de grootste toename verwacht in het gebruik van de sectoren verzorging en verpleging, gevolgd door de thuiszorg. Dit zijn ook de drie sectoren die het sterkst zullen groeien in Nederland als geheel. Daarnaast verwachten we in de regio Hart voor Brabant een grote stijging van het aantal mensen dat mantelzorg ontvangt. In de regio Hart voor Brabant is de toename in de vier hierboven genoemde sectoren echter veel groter dan in Nederland. Dit verschil in toename is te verklaren uit de relatief sterke groei van het aantal 75-plussers in de regio Hart voor Brabant ten opzichte van Nederland. Het zorggebruik van deze leeftijdsgroep is voor de meeste sectoren duidelijk hoger dan in de jongere leeftijdsgroepen. Ook het gebruik van geneesmiddelen zal behoorlijk toenemen, zowel in de regio Hart voor Brabant als in Nederland. Andere sectoren waarvan het gebruik in de toekomst zal groeien, zowel in de regio als in Nederland, zijn de huisartsenzorg, de fysiotherapie en de ziekenhuiszorg. De toename is in de regio Hart voor Brabant steeds iets hoger dan in Nederland. Op basis van demografische verkenningen is verder nauwelijks een toename te verwachten in het gebruik van spoedeisende hulp en zelfs een daling in het gebruik van maatschappelijk werk en de verloskundige zorg. Deze veranderingen zijn voor de regio en voor Nederland ongeveer gelijk (tabel 6.6). Het zorggebruik groeit voor mannen sterker dan voor vrouwen, zowel in Hart voor Brabant als in Nederland. Dit geldt voor de meeste zorgsectoren (met uitzondering van fysiotherapie, maatschappelijk werk en spoedeisende hulp) (resultaten niet weergege-
111
HvB.indb 111
26-10-2006 15:04:08
6
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
ven). Een verklaring hiervoor is de relatief grote stijging van het aantal mannen van 75 jaar en ouder in vergelijking met het aantal vrouwen (zie figuur 6.1).
6.3.2 Epidemiologische verkenning zorggebruik In tabel 6.6 presenteren we de te verwachten ontwikkelingen in het zorggebruik als gevolg van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking. Daarnaast zullen toekomstige trends in het voorkomen van aandoeningen het toekomstige zorggebruik beïnvloeden. We beschikken over landelijke epidemiologische groeicijfers voor de periode 2005 tot 2015 voor drie zorgsectoren: huisartsenzorg, fysiotherapie en spoedeisende hulp. Uit deze cijfers blijkt dat de vraag naar huisartsenzorg tussen 2005 en 2015 met minimaal 1 en maximaal 6% zal toenemen. De vraag naar spoedeisende hulp zal 5 tot 6% toenemen. De vraag naar fysiotherapie zal in deze periode juist afnemen en wel naar schatting met minimaal 3 en maximaal 5%. Voor huisartsenzorg en spoedeisende hulp zijn de cijfers in tabel 6.6 dus een onderschatting van de toekomstige toename in zorggebruik. Voor de fysiotherapie zijn ze juist een overschatting. Voor de overige vormen van zorggebruik kunnen we hierover geen uitspraak doen.
Tabel 6.6: Verwachte verandering in het zorggebruik, per discipline, in regio Hart voor Brabant en Nederland als gevolg van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking in de periode 2005-2015. Discipline
Verloskundigenb
Cijfers hebben betrekking op Aantal contacten per persoon per jaar Aantal contacten per persoon per jaar Aantal nul-jarigen
-4,0
-4,3
Maatschappelijk werka
Aantal cliënten
-0,1
-0,7
Ziekenhuiszorgb
Aantal opnamen
10,2
7,9
Thuiszorgb
Aantal uren
24,5
14,2
Verplegingb
Aantal verpleegdagen
32,7
17,5
Verzorgingb
Aantal verpleegdagen
36,6
17,8
24,8
15,1
GGZ
Aantal personen dat mantelzorg ontvangt -
Gehandicaptenzorg
-
OGZ
-
Geneesmiddelena (euro’s) Spoedeisende hulpa
Euro’s
Huisartsenzorga Fysiotherapiea
c
Mantelzorg
Aantal patiënten
Verandering in regio Hart voor Brabant (%) 7,6
Verandering in Nederland (%) 5,8
9,9
8,2
-
-
-
-
-
-
13,7
11,1
1,1
0,3
a
Data over zorggebruik voor de regio Hart voor Brabant zijn afkomstig uit landelijke bronnen; b Data over zorggebruik voor de regio Hart voor Brabant zijn afkomstig uit regionale bronnen; c Data hebben betrekking op de bevolking van 19 jaar en ouder en zijn afkomstig uit de gezondheidsmonitor van de regio Hart voor Brabant en ook toegepast op de bevolkingsprognose van Nederland.
112
HvB.indb 112
26-10-2006 15:04:08
WAT KAN DE TOEKOMST BRENGEN?
6
Tekstblok 6.2: Toekomstverkenning transmurale zorgketen CVA. In het kader van het project CVA-ketenzorg Midden-Brabant wordt het aantal ligdagen geregistreerd dat een patiënt verblijft in één of meer instellingen van deze zorgketen. Het totaal aantal ligdagen in de CVA-keten van Midden-Brabant was 32.407 in 2005 (inclusief 2.165 ligdagen van patiënten van buiten de regio). Op basis van geslacht- en leeftijdsspecifieke bevolkingsprognosecijfers voor de regio Midden-Brabant kan worden voorspeld dat het totaal aantal ligdagen in 2010 ruim 37.300 zal zijn en in 2015 bijna 42.200. Dit betekent dus dat als er verder niets verandert, een procentuele toename van het aantal ligdagen van respectievelijk 15 en 30% wordt verwacht. In absolute zin een toename van bijna 10.000 ligdagen per jaar.
Uit tabel 6.5 is af te lezen dat in de periode 19932003 de prevalentie van CVA (beroerte) in Nederland sterk is toegenomen en wel met 36% bij mannen en met 62% bij vrouwen. Dat betekent dat de toename van het aantal ligdagen veel hoger zal zijn dan de 30% die alleen op basis van demografische veranderingen is berekend. Wanneer daarbij de ongunstige ontwikkelingen van de risicofactoren (verhoogde bloeddruk, overgewicht, diabetes, lage groente-/fruitconsumptie) in aanmerking worden genomen, zal de toename van het aantal ligdagen nóg groter zijn. Natuurlijk hebben deze verwachtingen grote gevolgen voor de strategische planning van de (keten-)zorg (zie ook tekstblok 5.17).
Voor diagnosespecifieke gegevens over zorggebruik is het natuurlijk wel mogelijk om demografische verkenningen te combineren met epidemiologische trends in het verleden (tekstblok 6.2).
6.3.3
Overige ontwikkelingen die zorggebruik kunnen beïnvloeden
Behalve demografische en epidemiologische ontwikkelingen zijn er andere ontwikkelingen die bepalend kunnen zijn voor het toekomstige zorggebruik. Zo zijn er vernieuwingen zoals thuismonitoring van patiënten, die vroeger in het ziekenhuis werden opgenomen. Een andere ontwikkeling is dat door schaarsteproblemen zoals wachtlijsten en tekorten aan medici, vraag kwam naar nieuwe beroepen in de gezondheidszorg. Enkele taken van artsen worden overgenomen door functionarissen die zijn opgeleid op HBO-niveau, zoals de ‘physician assistent’ en de ‘nurse practitioner’ (Boerakker et al., 2005a). De ontwikkeling van vraaggestuurde zorg is ook van belang. Hiertoe zijn projecten in gang gezet voor het ontwikkelen van keuze-informatie. Op grond hiervan kunnen zorgvragers een weloverwogen keuze maken tussen verschillende aanbieders van zorg (Boerakker et al., 2005b). Het is van belang dat er in het lokale volksgezondheidsbeleid rekening wordt gehouden met deze ontwikkelingen in de zorgsector zelf, maar zeker ook daarbuiten. Externe ontwikkelingen zoals voortgaande extramuralisering, individualisering, veranderingen in het zorgaanbod en beleidsinterventies kunnen invloed hebben op toekomstige gezondheid en zorggebruik. Zo kan de verwachte sterke toename van mantelzorg (zie tabel 6.6) in de toekomst een stuk lager uitvallen of zelfs uitblijven door individualisering en ontgroening. Kwantitatieve prognoses en projecties van trends uit het verleden zijn dan niet altijd even valide. Voor het betrekken van deze onze-
113
HvB.indb 113
26-10-2006 15:04:08
6
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
kere externe ontwikkelingen in het beleid is de scenariomethode een veelbelovende methodiek.
6.4
Scenario’s voor een toekomstvast gezondheidsbeleid
Het werken met scenario’s is een andere manier van kijken naar de toekomst. In plaats van een kwantitatieve prognose op basis van demografische verkenningen en het doortrekken van trends uit het verleden, zoeken we in scenario’s juist naar contrasten tussen mogelijke toekomstige werelden. Het zijn verkenningen van hypothetische maatschappelijke omstandigheden. De scenario’s komen tot stand door inzicht te krijgen in toekomstige trends en onzekerheden. Door middel van literatuurstudie en interviews worden externe trends en ontwikkelingen in beeld gebracht. Extern, dat wil zeggen ontwikkelingen waar de organisatie zelf geen directe invloed op heeft, maar waar we bij beleidsvorming wel degelijk rekening mee moeten houden. Voor het lokale volksgezondheidbeleid gelden als externe ontwikkelingen bijvoorbeeld het landelijk beleid (prioriteiten VWS), economische ontwikkelingen (zoals bezuinigingen of extra middelen) of maatschappelijke ontwikkelingen (zoals toegenomen mondigheid burgers of publieke opinie). De belangrijkste en meest onzekere toekomstige ontwikkelingen worden kernonzekerheden genoemd. Deze worden tegen elkaar afgezet op een assenkruis (figuur 6.2). Daarmee ontstaan vier kwadranten die vier mogelijke toekomstbeelden schetsen. Vaak resulteert dit in één hoopvol scenario, één scenario waar we voor vrezen en twee daar tussen. Alle scenario’s zijn realistisch en schetsen beelden van hoe de wereld er over 10 of 20 jaar uit zou kunnen zien. Bij het ontwikkelen van beleid moet met alle scenario’s rekening worden gehouden (tekstblok 6.3). Tekstblok 6.3: Vier Wmo-scenario’s. De GGD West-Brabant heeft het afgelopen jaar gewerkt met toekomstscenario’s als hulpmiddel bij het ontwikkelen van volksgezondheidsbeleid. Zo zijn samen met de gemeenten in de regio scenario’s gemaakt over de toekomst onder de Wmo. Deze scenario’s zijn in verschillende gemeenten gebruikt bij de beleidsvoorbereiding op de Wmo. Hieronder volgt de uitwerking van de vier scenario’s voor de Wmo. Om tot scenario’s te komen zijn er twee kernonzekerheden. Deze hebben de meeste invloed op de toekomstige ontwikkelingen onder de Wmo in gemeenten. Zij zorgen tegelijkertijd voor de meeste onzekerheid. 1. De houding van de burger: verantwoordelijk of afschuivend? Regelen de burgers bij ziekte of beperkingen zelf de ondersteuning via mantelzorg of vrijwilligerswerk (informele zorg)? Voelen zij zich medeverantwoordelijk voor het zorg- en
welzijnsbeleid in hun gemeente en participeren zij in het tot stand komen van het Wmo-beleid? Of blijven zij onverminderd beroep doen op de professionele zorg en participeren zij nauwelijks of alleen met het oog op het eigen belang? 2. De invloed van geld en regelgeving: ruimtegevend of bindend? Geeft de rijksoverheid bij de invoering van de Wmo voldoende budget en beleidsvrijheid aan de gemeenten? Trekt de economie aan, waardoor er daadwerkelijk ruimte is om investeringen te doen die nodig zijn voor een goede uitvoering van de Wmo? Kunnen de gemeenten het budget naar eigen inzicht verdelen en zorgen voor lokale oplossingen op maat? Of zitten de gemeenten door zeer gespecificeerde aanwijzingen vanuit het Rijk en weinig budget in een keurslijf? Voelen zij zich door schaarse middelen en verregaande regelgeving ‘met handen en voeten gebonden’?
114
HvB.indb 114
26-10-2006 15:04:09
WAT KAN DE TOEKOMST BRENGEN?
6
Afschuivend
Vervolg tekstblok 6.3
Gebondenheid
Voor niets
burger
Ons recht, uw zorg
Ruimte
Vanzelfsprekend Verantwoordelijk
Als het moet
Figuur 6.2: De vier WMO-scenario’s.
Deze kernonzekerheden vormen de twee assen van de scenario’s. De vier scenario’s die daarmee gecreëerd worden, zijn grafisch weergegeven in figuur 6.2. •
•
•
Het eerste scenario is ‘Ons recht’. In deze eisende samenleving is de economie slecht en de burger ontevreden over de faciliteiten die de gemeente biedt. Het aanbod verschraalt en de sociaal zwakkere groepen blijken vooral de dupe. In het tweede scenario, ‘Voor niets’, zorgt de aantrekkende economie in eerste instantie voor een breed Wmo aanbod. De burger profiteert, maar neemt zelf geen verantwoordelijkheid. De informele zorg stagneert en de zorgvraag neemt toe. De gemeente moet uiteindelijk keuzes maken, deze blijken vooral in het voordeel te zijn van de voor de politiek zichtbare groepen. Het derde scenario heeft als titel ‘Als het moet’. Dit scenario gaat uit van een stagnerende economie en steeds krappere Wmo budgetten. Er is een beperkt aanbod met strenge indicatie-
criteria. De burger is op zichzelf aangewezen en ontplooit noodgedwongen eigen initiatief. • De vierde mogelijkheid beschrijft een zorgzame samenleving. In het scenario ‘Vanzelfsprekend’ blijkt de burger verantwoordelijker dan gedacht. Door dit gedrag in combinatie met een aantrekkende economie blijft meer geld over voor investeringen. De overheid investeert in maatwerk en vernieuwing in de informele sector en garandeert een goed basisniveau van de professionele zorg- en welzijnssector. De vier scenario’s schetsen een wereld die gemeenten in 2012 zouden kunnen ervaren. Met deze scenario’s in het achterhoofd kunnen gemeenten op bepaalde punten - die gelden voor alle scenario’s - alvast actie ondernemen. Hiervoor hebben de gemeenten tijdens een workshop actieplannen geschreven. Zo is bijvoorbeeld een goede overlegstructuur met burgers een vereiste, investeren in mantelzorg en vrijwilligerswerk essentieel en is een vangnet noodzakelijk voor de zwakste en vaak niet zo mondige groepen in de samenleving. Bron: GGD West-Brabant, 2005
115
HvB.indb 115
26-10-2006 15:04:09
6
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Het werken met contrasterende scenarioâ&#x20AC;&#x2122;s kan verhelderende beelden van dilemmaâ&#x20AC;&#x2122;s en gevolgen van politieke en beleidskeuzen geven. In de communicatie over mogelijke toekomstige ontwikkelingen en beleidsopties is het een effectief hulpmiddel. Ook op het gebied van volksgezondheid wint deze methode steeds meer terrein. Door rekening te houden met meer toekomstige situaties is het mogelijk toekomstvast beleid te ontwikken. Prognoses en projecties uit het verleden zijn niet altijd valide als het gaat om een complex vraagstuk met veel onzekerheden. De scenariomethode biedt dan een goed alternatief.
116
HvB.indb 116
26-10-2006 15:04:09
LITERATUUR EN GEGEVENSBRONNEN
LITERATUUR EN GEGEVENSBRONNEN AHRQ. Agency for Healthcare Research and Quality. National Healthcare Quality Report. United States Department of Health and Human Services. Rockville, MD: AHRQ, 2006. Andersen RM. Revisiting the behavioral model and access to medical care: Does it matter? Journal of Health and Social Behavior 1995;36:1-10. Bandell-Hoekstra ENG. Basisrapport Gezondheidsenquête Volwassenen 2001. ’s-Hertogenbosch: GGD Hart voor Brabant, 2003. Beer M de. GGD Gezondheidsenquête Volwassenen 2001. Infokaart Psychische problematiek. Breda: GGD West-Brabant, 2002. Boerakker I, Friele RD, Otten R. Wat is nieuw in de organisatie van de zorg? In: Brancherapporten VWS. Den Haag: VWS, <http://www. brancherapporten.minvws.nl> De VWS-sectoren\Cure\, 13 mei 2005a. Boerakker I, Friele RD, Otten R.Wat zijn de beleidsontwikkelingen per informatiecategorie? In: Brancherapporten VWS. Den Haag: VWS, <http://www. brancherapporten.minvws.nl> De VWS-sectoren\Cure\, 13 mei 2005b. Bröcking BC, Odijk JFC. Armoede in Brabant. Dilemma’s voor een provinciaal armoedebeleid: achtergronden. ’s-Hertogenbosch: Provincie Noord-Brabant, 2005. Currie C, Roberts C, Morgan A, Smith R, Settertobulte W, Samdal O. Young people’s health in context. Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) study: international report from the 2001/2002 survey. Kopenhagen: WHO Regional Office for Europe, 2004.
Dijk T van, Flight S, Oppenhuis E, Duesmann B. Huiselijk geweld: aard, omvang en hulpverlening. Den Haag: Ministerie van Justitie, Dienst Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering, 1997. Drijber BC, Reijnders UJL. Huiselijk geweld (3): Klachten en signalen; Huisarts en geweld. Huisarts en Wetenschap 2006;49:88. Fracheboud J, Koning HJ de. Wat zijn de effecten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, <http://www.nationaalkompas. nl> Preventie\ Van ziekten en aandoeningen\ Kanker\ Borstkanker, 19 april 2002. GGD Hart voor Brabant. Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant, Brabantse Jeugdmonitor 0-11 jaar 2005. ’s-Hertogenbosch: GGD Hart voor Brabant, 2006a. GGD Hart voor Brabant. Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant, Brabantse Jeugdmonitor 12-17 jaar 2003. ’s-Hertogenbosch: GGD Hart voor Brabant, 2004. GGD Hart voor Brabant. Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant, Ouderen 2004. ’s-Hertogenbosch: GGD Hart voor Brabant, 2006b. GGD Hart voor Brabant. Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant, Volwassenen 2005. ’s-Hertogenbosch: GGD Hart voor Brabant, 2006c (nog niet gepubliceerd).
117
HvB.indb 117
26-10-2006 15:04:09
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
GGD Hart voor Brabant. GGD Gezondheidsatlas, Hart voor Brabant (www.ggdgezondheidsatlas.nl). â&#x20AC;&#x2122;s-Hertogenbosch: GGD Hart voor Brabant, 2006d. GGD Nederland. Versterking van het gemeentelijk gezondheidsbeleid. Instrumentenkoffer deel 1. Utrecht: GGD Nederland, 2003. GGD West-Brabant Gezondheidsmonitor West-Brabant, Brabantse Jeugdmonitor 12-17 jaar 2003. Breda: GGD West-Brabant, 2004. GGD West-Brabant Gezondheidsmonitor West-Brabant, Volwassenen 2005. Breda: GGD West-Brabant, 2006a (nog niet gepubliceerd). GGD West-Brabant. GGD Gezondheidsatlas, West-Brabant (www.ggdgezondheidsatlas.nl). Breda: GGD West-Brabant, 2006b. GGD West-Brabant. Zorg voor uw burgers! Breda: Beleidsadviesgroep GGD West-Brabant, 2005. Goede J de, Hoogen PCW van den, Oers JAM van. Op weg naar een lokale Volksgezondheid Toekomst Verkenning. Een onderzoek naar de haalbaarheid in twee Brabantse regioâ&#x20AC;&#x2122;s. Breda: GGD West-Brabant, 2005. Hollander AEM de, Hoeymans N, Melse JM, Oers JAM van, Polder JJ (red). Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. RIVMrapportnr. 270061003. Bilthoven: RIVM, 2006. IGZ, Inspectie voor Gezondheidszorg, deelrapport. De professionele uitvoering van de openbare gezondheidszorg is nog niet goed genoeg. Den Haag: IGZ, 2005.
IGZ, Inspectie voor Gezondheidszorg. Huisartsenposten in Nederland. Nieuwe structuren met veel kinderziekten. Den Haag: IGZ, 2004. IGZ, Inspectie voor Gezondheidszorg. Indicatoren Openbare Gezondheidszorg (www.igz.nl/ toezicht1/ggt/302860/). Utrecht: IGZ, 2006. Kenens RJ, Hingstman L. Cijfers uit de registratie van fysiotherapeuten - peiling 1 januari 2005. Utrecht: NIVEL, 2006b. Kenens RJ, Hingstman L. Cijfers uit de registratie van huisartsen - peiling 2005. Utrecht: NIVEL, <http://www. nivel.nl/beroepenindezorg>, bezocht op 15 september 2006a. Kenens RJ, Hingstman L. Cijfers uit de registratie van verloskundigen peiling 2005. Utrecht: NIVEL, 2005. Knol F. Van hoog naar laag; van laag naar hoog, de sociaal-ruimtelijke ontwikkeling van wijken in de periode 1971-1995, SCP-Cahier 152. Den Haag: Elsevier Bedrijfsinformatie, 1998. Kok H, Molleman G, Saan H, Ploeg M. Handboek Preffi 2.0: richtlijn voor effectieve gezondheidsbevordering en preventie. Woerden: NIGZ, 2005. Kramers PGN, the ECHI team. Public Health indicators for Europe: context, selection, definition. Final report by the ECHI project phase II. Bilthoven: RIVM, 2005. Kuyper L, Bakker F, Zimbile F. Veilig vrijen en condoomgebruik bij jongeren en jongvolwassenen. Stand van zaken september 2004 en ontwikkelingen sinds september 1987. Utrecht: Rutgers Nisso Groep, 2005.
118
HvB.indb 118
26-10-2006 15:04:09
LITERATUUR EN GEGEVENSBRONNEN
Lalonde M. A new perspective on the health of Canadians: a working document. Ottawa: Government of Canada, 1974. Lanting CI, Wouwe JP van. Borstvoeding in Nederland 2005: een voorlopige rapportage. TNO-rapport KvL/ JPB/2005.212. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven, 2005. Meer J van der, Schouten JSAG (eindred). Effecten van zorg. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997. Bilthoven/Utrecht: RIVM/Elsevier De Tijdstroom, 1997. Murray CJL, Lopez AD (eds). The global burden of disease: a comparative assessment of mortality and disability from disease, injuries, and risk factors in 1990 and projected to 2020. Cambridge (MA): Harvard University Press on behalf of the WHO and the World Bank, 1996. Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). Bilthoven: RIVM, 2006. Nationale Atlas Volkgezondheid (www. zorgatlas.nl). Bilthoven: RIVM, 2006. Nederlandse Diabetes Federatie. Kijk op diabetes (www.kijkopdiabetes.nl). Amersfoort: Nederlandse Diabetes Federatie, 2006. O&S, Onderzoek en Statistiek. Quick Scan bijzondere groepen regio ’s-Hertogenbosch. Een inventarisatie van de omvang van de groep die het door een opeenstapeling van problemen niet zelfstandig redt in de maatschappij. ’s-Hertogenbosch: Gemeente ’s-Hertogenbosch, 2006. Oers JAM van (eindred). Gezondheid op koers? Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002. RIVM-rapportnr. 270551001. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2002.
Oosterlee A, Vink RM. De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. Een schatting met de vangst-hervangst analysemethode, toegepast op de gegevens uit een registratieproject van acht ketenpartners binnen het Haarlemse project Geweld in het gezin. Haarlem: GGD Kennemerland, 2006. Pröpper I, Litjens B, Weststeijn E. Lokale regie uit macht of onmacht? Onderzoek naar de optimalisering van de gemeentelijke regiefunctie. Vught: Partners + Pröpper, 2004. Reijnders UJL, Drijber BC. Huiselijk geweld (1): Cijfers en herkenning; Huisarts en geweld. Huisarts en Wetenschap 2006;49:65-6. RVZ, Raad voor de Volksgezondheid & Zorg. Weten wat we doen. Verspreiding en innovaties in de zorg. Zoetermeer: RVZ, 2005. Saan H, Haes W de. Gezond effect bevorderen: het organiseren van effectieve gezondheidsbevordering. Woerden: NIGZ, 2005. Sackett DL, Rosenberg WMC, Muir Gray JA, Brian Haynes RB, Scott Richardson W. Editorial: Evidence-based medicine, what it is and what it isn’t. BMJ 1996;312:71-2. Schoemaker C, Poos MJJC, Spijker J. Neemt het aantal mensen met depressie toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, <http://www.nationaalkompas.nl> Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Depressie, 13 december 2005.
119
HvB.indb 119
26-10-2006 15:04:10
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Smits JPJM, Droomers M, Westert GP. Sociaal-economische status en toegankelijkheid van zorg in Nederland. Bilthoven: RIVM, 2002. Stivoro – voor een rookvrije toekomst. Roken, de harde feiten: Jeugd 2005 Den Haag: Stivoro – voor een rookvrije toekomst, 2006a. Stivoro (www.stivoro.nl/professionals). Richtlijn Tabakspreventie in het Lokaal GezondheidsBeleid (LGB). Den Haag: Stivoro, 2006b. Stivoro. Cijfers en onderzoek: roken in Nederland. Den Haag: Stivoro – voor een rookvrije toekomst, 2006c. Thomassen Y. Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) en gemeenten - het raamwerk. BOZ, 2006. Tilburg van T. Loneliness from 1978 tot 2003: A historical time analysis among Dutch adults. Paper gepresenteerd op 2 december 2003 bij de VU Amsterdam t.g.v. afscheid Prof.dr. J. de Jong-Gierveld. Transact. Overzicht Advies- en steunpunten huiselijk geweld. Utrecht: Transact, 2005. Veurink FG, Beaujean PR. Rapport Besluit luchtkwaliteit 2004. Luchtkwaliteit in Noord-Brabant. Provincie Noord-Brabant, 2005. VNG en GGD Nederland. Gezondheidsproblemen samen aanpakken. Over samenwerking tussen gemeenten, care en cure bij gezondheid en zorg. uitvoering (onderdeel van de koffer Gemeentelijk gezondheidsbeleid in de praktijk Deel 2). Den Haag: VNG en GGD Nederland, 2004. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Preventienota Kiezen voor gezond leven. Den Haag: Ministerie van VWS, 2006.
Westert GP, Verkleij H (red). Zorgbalans. De prestaties van de Nederlandse Gezondheidszorg in 2004. Bilthoven: RIVM, 2006. Gegevensbronnen Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2005 (Provincie Noord-Brabant). CBS Doodsoorzakenstatistiek. Gegevens omtrent de doodsoorzaken van alle in Nederlandse bevolkingsregisters ingeschreven overledenen. CBS-Statline (www.cbs.nl/statline). De elektronische databank van het CBS. CMR-Nijmegen. Continue Morbiditeits Registratie Nijmegen (UMC St. Radboud, afdeling Huisartsgeneeskunde). Discus. Registratieprogramma OGGZ (GGD Hart voor Brabant). Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant (http://www.ggdhvb. nl/Informatievoor/Gemeenten/ Volksgezondheid/Monitor_HvB.html). Monitoring van gezondheidssituatie in de regio Hart voor Brabant (GGD Hart voor Brabant). Gezondheidsmonitor West-Brabant (www.ggdwestbrabant.nl). Monitoring van gezondheidssituatie in de regio West-Brabant (GGD WestBrabant). GGD Gezondheidsatlas (www. ggdgezondheidsatlas.nl). De elektronische databank van de GGDen in Zeeland en Brabant. JIS. Jeugd Informatie Systeem. Registratiesysteem van de Jeugdgezondheidszorg (GGD-en Hart voor Brabant en West-Brabant). LIS. Letsel Informatie Systeem (Consument en Veiligheid).
120
HvB.indb 120
26-10-2006 15:04:10
LITERATUUR EN GEGEVENSBRONNEN
Milieu- en Natuurcompendium (www. mnp.nl/mnc/index-nl.html). Feiten en cijfers over milieu en natuur (Samenwerking MNP, CBS en WUR). MORGEN. Monitoring van risicofactoren en gezondheid in Nederland (RIVM). NKR. Nederlandse Kanker Registratie (VIKC). POLS, gezondheid en arbeid. Permanent Onderzoek Leefsituatie, gezondheid en arbeid (CBS). QUI (www.quidatabank.nl). Databank voor gezondheidsbevordering en preventie (NIGZ). Regenboog. Risicofactoren En Gezondheids Evaluatie Nederlandse Bevolking, een Onderzoek Op GGD’en (RIVM). Registratiesysteem Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker NoordBrabant/Noord-Limburg. Registratiesysteem Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Zuid Nederland/Zuidwest Nederland. Registratiesystemen van de ambulancevervoerders in NoordBrabant en Zeeland (www. ggdgezondheidsatlas.nl) (RAV’s Noord-Brabant en Zeeland). RNH. Registratienet Huisartsenpraktijken (Universiteit Maastricht, capaciteitgroep Huisartsgeneeskunde). SCP, Wegener. Statusscores (www.scp.nl/onderzoek/statusscores/). TNO Kwaliteit van Leven (www.tno.nl/kwaliteit_van_leven/). VCP. Voedsel Consumptie Peiling (TNO-Voeding). VTV-2006 (www.vtv2006.nl). Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006 (RIVM). WHO-HFA. WHO – Health For All database.
Websites www.alcoholinfo.nl. Alcoholinfo.nl (NIGZ). www.huiselijkgeweld.nl. Huiselijkgeweld.nl (Transact). www.info-wmo.nl/informatie-overde-wmo. Informatie over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) (Ministerie VWS). www.invoeringwmo.nl. Invoering Wmo (VNG & VWS). www.minvws.nl/dossiers/wmo-awbz/. Dossier Wmo-AWBZ (Ministerie VWS). www.nationaalkompas.nl. Nationaal Kompas Volksgezondheid (RIVM) www.nigz.nl/focus. Focus (NIGZ). www.regionaalkompas.nl. Regionaal Kompas Volksgezondheid (GGD Hart voor Brabant). www.rijksvaccinatieprogramma.nl. Rijksvaccinatieprogramma (RIVM). www.zorgatlas.nl. Nationale Atlas Volkgezondheid (RIVM).
121
HvB.indb 121
26-10-2006 15:04:10
HvB.indb 122
26-10-2006 15:04:10
SAMENSTELLING BELEIDSADVIESCOMMISSIE
SAMENSTELLING BELEIDSADVIESCOMMISSIE Voorzitter Drs. E.C.M. van Eck, GGD West-Brabant/Tranzo, Universiteit van Tilburg Leden Drs. S.C. Boland, gemeente Tilburg Drs. R. van Grinsven, gemeente Oss M.E. IJkema, gemeente Haaren J. Klein Kranenbarg, gemeente Aalburg R.C.T. Kuin, gemeente Breda C.E. Nootenboom-Moerland, gemeente Roosendaal Drs. H.C. van Schaaij, gemeente â&#x20AC;&#x2122;s-Hertogenbosch Mr. E.F.M. van den Heuvel, GGD Hart voor Brabant Drs. M.H. Hesdahl, Mph, GGD West-Brabant Namens het projectteam Regionale VTV-2006 Drs. M.J.H. van Bon-Martens Prof.dr.ing. J.A.M. van Oers
123
HvB.indb 123
26-10-2006 15:04:10
HvB.indb 124
26-10-2006 15:04:10
SAMENSTELLING PROJECTTEAM EN AUTEURS
SAMENSTELLING PROJECTTEAM EN AUTEURS Projectteam Drs. M.J.H. van Bon-Martens, GGD Hart voor Brabant/Tranzo, Universiteit van Tilburg (projectleiding) Drs. E.C.M. van Eck, GGD West-Brabant/Tranzo, Universiteit van Tilburg Drs. J. de Goede, GGD West-Brabant/Tranzo, Universiteit Tilburg (tot 1 juni 2006) Ir. S.M. Hogendoorn, GGD West-Brabant/Tranzo, Universiteit van Tilburg (vanaf 1 juni 2006) Dr. P.C.W. van den Hoogen, GGD Hart voor Brabant/Tranzo, Universiteit van Tilburg Ir. H. Klingenberg, GGD West-Brabant Prof.dr.ing. J.A.M. van Oers, RIVM/Tranzo, Universiteit van Tilburg Auteurs Drs. E.T.M. Anzion, GGD Hart voor Brabant Drs. M.J.A. de Beer, GGD West-Brabant Drs. M.A.C. Bos, Bureau Onderzoek en Statistiek, gemeente ’s-Hertogenbosch M.W.A. Boverhof, GGD West-Brabant W. van Geffen, sociaal geneeskundige, Zorgnetwerk Midden-Brabant, Tilburg Drs. M.H. Hesdahl, Mph, GGD West-Brabant Mr. E.F.M. van den Heuvel, GGD Hart voor Brabant J.J.M. Hoog Antink, GGD Hart voor Brabant Drs. A.M. van Ingen, GGD Hart voor Brabant Mr. G.T.B. Jacobs MPM, RAV Brabant Midden-West-Noord, ’s-Hertogenbosch Dr. J.J.P. Mathijssen, GGD Hart voor Brabant Drs. P.M.F. van Mechelen, GGD West-Brabant Drs. E.G.M. Pallast, GGD Hart voor Brabant Drs. M.J.J.C. Poos, RIVM Ir. L. van Rossem, GGD Hart voor Brabant Drs. M.C. Rots-de Vries, GGD West-Brabant/Tranzo, Universiteit van Tilburg Dr.ir. C. Schrijvers, RIVM Prof.dr. G.P. Westert, RIVM/Tranzo, Universiteit van Tilburg Drs. C.J. Wijkmans, GGD Hart voor Brabant Referenten Ir. H. Augustijn, GGD West-Brabant Ir. R.F. Bareman, GGD West-Brabant Ir. E.J. de Bats, GGD Hart voor Brabant Ir. E. de Boer, GGD Hart voor Brabant Drs. J.A.M. van Eijck, GGD Hart voor Brabant Ir. C.P.M. Enthoven, GGD Hart voor Brabant Dr. P.E.D. Eysink, RIVM Drs.ing. H. Giesbers, RIVM Dr. L.A.M. van de Goor, Tranzo, Universiteit van Tilburg
125
HvB.indb 125
26-10-2006 15:04:11
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Drs. A.G. Hermans, GGD Hart voor Brabant Drs. L.M. Hommels, GGD Hart voor Brabant/Tranzo, Universiteit van Tilburg Drs. W. Jeeninga, GGD Hart voor Brabant Ir. G.J. Kommer, RIVM Ir. H.T. Kroesbergen, GGD West-Brabant Drs. J. Piek, GGD Hart voor Brabant Drs. N. van Riet, Bureau GMV GGD-en Brabant/Zeeland Ir. M.W.C. Rutten, GGD Hart voor Brabant Drs. K. Seinhorst, GGD Hart voor Brabant P. van der Smissen, Mph, GGD West-Brabant Ir. G.M.J. Smulders, GGD Hart voor Brabant Drs. R.C. Sohier, GGD Hart voor Brabant Drs. H.M.F.S. Steeghs, arts MBA, GGD Hart voor Brabant Dr. H.F. Treurniet, RIVM Technische realisatie Drs. C.M. Deuning, RIVM Drs. C. van Ek, Tekstproducties en communicatieadvies, Vught Drs. J. Frijters, Universiteit van Tilburg Drs. I. de Graaf, GGD West-Brabant Drs. B. Kostalova, RIVM Ir. S.J.A.J. Soeterboek, GGD West-Brabant L.N. Toet, GGD Hart voor Brabant A. de Vaan, GGD Hart voor Brabant M.M.G.T. Witlox-Monster, GGD Hart voor Brabant Drs. S.L.N. Zwakhals, RIVM
126
HvB.indb 126
26-10-2006 15:04:11
DEFINITIES
DEFINITIES
Binge drinken
Op minstens één weekenddag (vrijdag t/m zondag) minstens zes glazen alcohol drinken. Care Primair op genezing gerichte deel van de gezondheidszorg. Cervix Baarmoederhals. Coronaire hartziekten Aandoeningen die veroorzaakt worden door afwijkingen in de kransslagaders. Cure Primair op verpleging en verzorging gerichte deel van de gezondheidszorg. Determinant van gezondheid Een factor die van invloed is op de gezondheid. Disability-Adjusted Life-Year Maat voor ziektelast (‘burden of disease’) in een populatie (uitgedrukt in tijd); opgebouwd uit het aantal verloren levensjaren (door vroegtijdige sterfte), en het aantal jaren geleefd met gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld een ziekte), gewogen voor de ernst hiervan. In deze maat komen drie belangrijke aspecten van de volksgezondheid terug, te weten ‘kwantiteit’ (levensduur) en ‘kwaliteit’ van leven, en het aantal personen dat een effect ondervindt. Dysthymie Een milde vorm van chronische depressie, met een minimale duur van twee jaar. Dysthymie kan tijdelijk overgaan in een depressieve stoornis, dit heet dan een dubbele depressie. Eerstelijnszorg Onder andere huisartsenzorg, tandheelkundige zorg, paramedische zorg, verloskundigenpraktijken, algemeen maatschappelijk werk, eerstelijnspsychologen. Effectiviteit Doeltreffendheid: mate waarin (vooraf) geformuleerde doelstellingen in praktijk worden bereikt. Gezonde levensverwachting Het gemiddeld aantal te verwachten ‘in goede gezondheid’ doorgebrachte levensjaren. Deze gezondheidsmaat combineert lengte en kwaliteit van het leven in één getal. Afhankelijk van de definitie voor gezondheid zijn er drie soorten gezonde levensverwachting: levensverwachting in goed ervaren gezondheid (oordeel over eigen gezondheid is goed of zeer goed), levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen (geen beperkingen in horen, zien, mobiliteit en ADL) en levensverwachting in goede geestelijke gezondheid (afwezigheid van gevoelens van eenzaamheid, rusteloosheid, verveling, depressie, van streek zijn).
127
HvB.indb 127
26-10-2006 15:04:11
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Interventie Incidentie
Latentietijd
Levensverwachting Mammografie Mantelzorg Multicausaal Nieuwvormingen Obesitas Populatie Attributief Risico
Psoriasis Prevalentie
Sociaal-economische status
Standaardisatie
Statistisch significant
Activiteit met als doel het beïnvloeden van een determinant of een ziekte in de gewenste richting. Het aantal nieuwe gevallen van of nieuwe personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde periode, absoluut of relatief. Tijd tussen blootstelling aan een risicofactor en de ontdekking van een ziekte ten gevolge van die blootstelling; (b) tijd tussen het moment van infectie en het moment waarop de geïnfecteerde infectieus voor anderen wordt; (c) tijd tussen het ontstaan van de ziekte (al of niet met symptomen) en het ontdekken van de ziekte. Het gemiddeld aantal nog te verwachten levensjaren op een bepaalde leeftijd. Röntgenfoto van de borst. Informele hulp die vrijwillig en onbetaald wordt gegeven. Met meer dan één oorzaak. Ziekelijke weefselontaarding. Kan zowel goedaardig zijn als kwaadaardig (kanker). Ernstig overgewicht. Het percentage van een gezondheidsprobleem dat weggenomen wordt als bevolkingsgroepen met een ongunstige gezondheidstoestand even gezond zouden zijn als de meest gezonde groep; maat voor het deel van de ziektelast of sterfte in de totale populatie dat te wijten is aan een bepaalde blootstelling. Chronische huidaandoening met rode, schilferige plekken. Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periodeprevalentie), absoluut of relatief. Positie die iemand inneemt in de sociale hiërarchie, gemeten aan de hand van opleiding, inkomen of beroepsstatus. Bij directe standaardisatie voor leeftijd worden de leeftijdspecifieke sterftecijfers van de betreffende populatie (de indexpopulatie) toegepast op de leeftijdsverdeling van een gekozen standaardpopulatie (bijvoorbeeld de Europese standaardbevolking). Hiermee wordt de verwachte sterfte in de standaardpopulatie verkregen die aanwezig zou zijn wanneer daar de leeftijdspecifieke sterftecijfers van de indexpopulatie zouden gelden. Kans dat de bevinding op toeval berust is heel klein (meestal kleiner dan 5%).
128
HvB.indb 128
26-10-2006 15:04:11
DEFINITIES
Tweedelijnszorg Verloren levensjaren
Vermijdbare sterfte Zoรถnosen
Onder andere ziekenhuiszorg en tweedelijns GGZ. Aantal jaren dat personen die zijn overleden ten gevolge van een aandoening nog geleefd zouden hebben bij afwezigheid van de aandoening ten opzichte van een gekozen bovengrens (bijvoorbeeld de resterende levensverwachting). De bij de huidige stand van kennis door preventie en zorg theoretisch te vermijden sterfte. Ziekten die van dier op mens overdraagbaar zijn.
129
HvB.indb 129
26-10-2006 15:04:11
HvB.indb 130
26-10-2006 15:04:11
LIJST VAN AFKORTINGEN
LIJST VAN AFKORTINGEN
ADL AGS AMK BJZ BMI bmr BSE CARA CBS CHT CMF CMR COPD CVA DALY DHV DHW dktp ECHI EKD EMD GGD GGZ HAVO HBO Hib IGZ JGZ LIS LSD LSP MAVO NIGZ NISB NIZW NKR OGGZ OGZ PAR PKU POLS
Activiteiten van het dagelijks leven Adrenogenitaal syndroom Advies- en Meldpunt Kinderbescherming Bureau Jeugdzorg Body Mass Index Bof, mazelen, rodehond Bovine spongiforme encephalopathie Chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen Centraal Bureau voor de Statistiek Congenitale hypothyreo誰die Comparative Mortality Figure Continue morbiditeitsregistratie Chronic obstructive pulmonary disease Cerebrovasculaire aandoeningen Disability-Adjusted Life-Year Districts Huisartsen Vereniging Drank- en Horecawet Difterie, kinkhoest, tetanus, polio European Community Health Indicators Elektronisch kind dossier Elektronisch medisch dossier Gemeentelijke/gemeenschappelijke gezondheidsdienst Geestelijke gezondheidszorg Hoger algemeen vormend onderwijs Hoger beroepsonderwijs Haemophilus influenza type b Inspectie voor de gezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg Letsel Informatie Systeem (Consument en Veiligheid) D-lysergic acid diethylamide Landelijke steunfunctie preventie Middelbaar algemeen vormend onderwijs Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn Nederlandse Kanker Registratie (VIKC) Openbare geestelijke gezondheidszorg Openbare gezondheidszorg Populatie attributief risico Phenylketonurie Permanent Onderzoek Leefsituatie (CBS)
131
HvB.indb 131
26-10-2006 15:04:11
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
RAV RIVM RVP RVZ SARS SCP SEH SES SF-12 soa Stivoro TNO vmbo VNG VWS WCPV WHO Wmo WO ZonMw
Regionale ambulancevoorziening Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Rijksvaccinatieprogramma Raad voor de volksgezondheid & zorg Severe Acute Respiratory Syndrome Sociaal en Cultureel Planbureau Spoedeisende hulp Sociaaleconomische status Medical Outcomes Study 12-Item Short Form Health Survey Seksueel overdraagbare aandoeningen Stichting Volksgezondheid en Roken Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Vereniging van Nederlandse Gemeenten Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet collectieve preventie volksgezondheid World Health Organization Wet maatschappelijke ondersteuning Wetenschappelijk onderwijs Zorgonderzoek Nederland/Medische Wetenschappen
132
HvB.indb 132
26-10-2006 15:04:11
BIJLAGEN
Bijlage 2.1 Het uitgewerkte conceptuele model van de volksgezondheid In figuur 1 is het VTV-model meer detailleerd uitgewerkt (zie paragraaf 2.2 voor de eenvoudigste vorm). In het blok Gezondheidstoestand is aangegeven dat ziekten en aandoeningen gevolgen kunnen hebben zoals verminderd functioneren, vermindering van kwaliteit van leven en soms sterfte. Samen kunnen deze effecten uitgedrukt worden als Gezonde levensverwachting. Dit blok komt aan de orde in hoofdstuk 3. In het blok Determinanten van gezondheid staan drie groepen determinanten buiten de zorg centraal: omgeving, leefstijl en persoonsgebonden factoren. Hoofdstuk 4 gaat hier verder op in. De drie elementen van Preventie (gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering en ziektepreventie) hebben hun specifieke relatie met deze drie determinantgroepen. In paragraaf 5.2 bespreken we dit onderdeel. Het blok Zorg omvat aspecten als kwaliteit en toegankelijkheid, die van invloed zijn op de gezondheid, maar ook zaken die vooral ook het gevolg zijn van de gezondheidstoestand. Denk hierbij aan het gebruik van voorzieningen en de kosten. Deze aspecten komen in paragraaf 5.3 aan de orde. Bij de Externe ontwikkelingen gaat het om zaken die zich buiten het gezondheidsdomein afspelen maar wel, via de determinanten, invloed hebben op de gezondheidstoestand. Bij het blok Beleid ten slotte, gaat het om het gezondheids(zorg)beleid dat gericht is op de determinanten van gezondheid, vooral via preventie en zorg. Maar het gaat ook om integraal gezondheidsbeleid. Dit bemoeit zich met andere sectoren (in het blok Externe ontwikkelingen) die op de gezondheid van invloed zijn. Dit blok komt aan de orde in paragraaf 5.1. Het hier getoonde model is aangepast ten opzichte van de vorm van de drie eerdere VTV-edities (1993, 1997, 2002). De duale rol van de zorg en het integrale gezondheidsbeleid kunnen nu duidelijker worden weergegeven. Het model structureert de informatie die in de VTV is opgenomen. Deze informatie kan kwalitatief zijn maar ook kwantitatief. Zo kunnen we de samenhang tussen opleiding en gezondheid in buurten of het belang van een landelijke dekking voor bepaalde preventieve maatregelen louter kwalitatief beschrijven. Voorbeelden van typisch kwantitatieve informatie zijn de incidentie of prevalentie van diabetes (in het blok Gezondheidstoestand), het percentage mensen met voldoende lichamelijke activiteit (in het blok Determinanten van gezondheid), of het percentage gevaccineerde kinderen (in het blok Preventie en zorg) (De Hollander et al., 2006).
133
HvB.indb 133
26-10-2006 15:04:12
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Beleid Gezondheids(zorg)beleid
Beleid andere terreinen
Externe ontwikkelingen
Determinanten van gezondheid
Demografie
Omgeving
Preventie
Fysiek
Gezondheidsbescherming
Sociaal
Gezondheidsbevordering
Economie
Preventie en zorg
Ziektepreventie
Sociaal-culturele ontwikkelingen
Zorg
Leefstijl
Interventies cure/care
Technologie Ruimte
Persoonsgebonden factoren
Gebruik Kosten
Gezondheidstoestand Ziekten en aandoeningen Functioneren en kwaliteit van leven Mortaliteit Gezonde levensverwachting
Figuur 1: Het uitgewerkte conceptuele model van de volksgezondheid (Bron: De Hollander et al., 2006).
134
HvB.indb 134
26-10-2006 15:04:12
BIJLAGEN
Bijlage 3.1 Regionale verschillen in gezondheid, determinanten en preventie Bron: De Hollander et al., 2006 Geografische verschillen zijn zowel beleidsmatig als wetenschappelijk interessant. Zo is het beleid op het gebied van de openbare gezondheidszorg (OGZ) in hoge mate gedecentraliseerd. Hierdoor hebben lokale overheden informatie over hun lokale gezondheidssituatie nodig. Tegelijkertijd is het mogelijk om op lokaal niveau meer in te zoomen op de problematiek die daar heerst, bijvoorbeeld op het niveau van buurten. Geografische verschillen geven bovendien een indruk van de bandbreedte waar-
Tabel 1: Regionale verschillen in de geselecteerde indicatoren: gemiddelde, hoogste en laagste waardea (Bron: Nationale Atlas Volksgezondheid, 2006). Indicator
Gemiddeld
Laagste waarde
Hoogste waarde
Levensverwachting (jaren)
78,8
77,2
80,3
Levensverwachting in goed ervaren gezondheid (jaren)
62,0
55,0
66,8
Lichamelijke beperkingen (%)
11,8
7,4
16,7
Sterfte en gezondheid
Psychosociale problemen (%)
10,2
7,6
15,9
Kanker (sterfte) b
100,0
82,4
110,6
Hart- en vaatziekten (sterfte) b
100,0
85,4
128,1
Astma en COPD (sterfte) b
100,0
58,7
124,7
100,0
62,8
125,1
2,8
1,7
4,1
31,5
27,6
36,3
Ongevallen (sterfte)
b
Diabetes (zelfgerapporteerde prevalentie) Determinanten Rokers (%) Zware drinkers (%)
19,1
13,3
23,0
Gezond bewegen (% dat voldoet aan de norm)
52,5
41,5
61,9
Obesitas (%)
9,8
6,4
15,7
19,8
13,5
34,3
Dktp vaccinaties (% van de zuigelingen)
95,8
91,5
98,4
Mammografie (% van de vrouwen van 50 jaar of ouder)
75,7
65,5
83,8
Griepvaccinaties (% van de 65-plussers)
80,6
74,5
86,1
Stoppen met roken: aantal deelnemers (per 10.000 rokers) aan de Advies op Maat interventie van Stivoro
24,0
17,5
40,6
Stikstof (jaargemiddelde concentratie Âľg/m3) Preventie
a
De meeste genoemde extreme waarden liggen significant (p <0,01) onder dan wel boven het Nederlands gemiddelde. Alleen voor diabetes is het significantieniveau 95%. Daar waar van belang, zijn de cijfers gecorrigeerd voor leeftijdsopbouw en geslacht in de diverse regioâ&#x20AC;&#x2122;s. b Sterfte is uitgedrukt in CMF, waarbij het gemiddelde voor Nederland op 100 is gesteld.
135
HvB.indb 135
26-10-2006 15:04:12
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Levensverwachting
Beperkingen
MHI-5
Kanker
Hart- en vaatziekten
Astma + COPD
Diabetes
Rokers
Zware drinkers
Gezond bewegen
Obesitas
Stikstof
Dktp vaccinaties
Mammografie
Griepvaccinaties
Stoppen met roken
GT score 1
DT score 2
PR score 3
Drenthe
15
15
5
35
21
25
9
7
17
15
18
36
4
3
17
16
26
18
14
11
IJssel-Vecht
12
12
17
14
9
10
13
16
24
14
17
30
6
29
15
20
28
6
13
24
Twente
36
27
20
31
36
33
19
22
21
33
6
31
5
11
14
23
36
30
15
19
Gelre-IJssel
17
13
9
25
17
36
26
20
10
18
3
17
9
6
11
26
23
24
5
12
Noordwest Veluwe
19
5
1
4
26
7
27
21
7
1
4
2
10
36
35
37
30
9
1
39
Gelderland Midden
25
16
18
19
23
20
7
10
27
10
25
23
14
34
25
29
18
12
16
33
Rivierenland
33
36
13
30
34
35
38
39
15
6
31
39
18
37
3
35
34
37
29
36
Ongevallen
GGD-naam (2005)
Tabel 2: Regionale verschillen in indicatoren voor gezondheid, determinanten en preventie.
Regio Nijmegen
30
28
24
34
27
37
18
13
23
17
20
3
19
4
13
4
5
29
11
1
Flevoland
16
35
15
12
2
29
35
1
3
2
28
15
8
37
22
12
6
19
3
20
Eemland
22
18
23
3
24
28
10
14
30
27
26
6
23
24
38
15
7
14
23
30
Stad Utrecht
35
37
31
37
33
34
23
31
20
26
5
28
36
17
36
24
1
36
30
18
Kop van Noord-Holland
21
26
4
23
18
5
28
15
31
35
1
12
1
20
20
34
17
15
9
29
West-Friesland
10
34
7
16
10
4
17
5
12
36
2
1
7
19
10
31
24
7
4
22
Noord-Kennemerland
6
14
26
7
5
8
39
8
2
19
15
4
11
26
30
18
3
17
2
14
Zuid- en Midden-Kennemerland
14
20
35
29
8
27
20
25
26
20
30
9
20
14
21
17
4
28
22
7
Amsterdam
38
38
38
36
13
22
34
38
33
38
36
26
35
23
37
32
2
38
39
31
Amstelland en de Meerlanden
1
4
2
5
4
6
1
6
19
39
9
22
31
22
31
13
8
1
33
17
Gooi en Vechtstreek
4
3
25
17
11
9
11
9
36
24
13
7
25
33
24
9
27
4
27
25
Den Haag
37
31
33
38
35
38
36
32
35
30
34
19
37
28
32
14
15
39
36
27
Zuid-Holland West
2
10
6
9
1
14
21
36
1
7
7
21
34
15
18
22
19
13
7
16
Midden-Holland
3
1
21
2
6
31
16
3
4
13
12
14
27
25
4
33
25
3
10
26
Rotterdam
34
32
37
26
16
12
1
34
34
11
39
34
38
31
38
30
38
25
37
37
Nieuwe Waterweg Noord
24
9
14
38
32
3
29
4
29
22
38
38
39
10
33
36
22
21
38
34
Zuid-Holland Zuid
18
8
30
13
14
13
37
18
8
8
27
33
28
35
9
28
31
22
19
32
Zuidhollandse Eilanden
9
2
12
20
25
17
8
24
25
4
33
37
17
30
5
2
12
10
31
6
Zeeland
5
7
8
8
22
11
25
11
14
5
11
20
12
37
34
38
20
8
8
38
Eindhoven
29
17
32
32
31
38
33
37
37
21
21
10
32
18
19
21
11
35
32
15
Noord- en Midden-Limburg
28
33
16
1
12
18
24
19
6
34
29
25
24
5
8
19
33
16
26
10
Oostelijk Zuid-Limburg
39
38
34
22
39
30
30
12
38
3
32
35
30
16
6
6
39
34
35
13
Zuidelijk Zuid-Limburg
26
22
36
21
38
23
5
27
22
32
35
18
29
27
7
25
32
31
34
21
Westelijke Mijnstreek
32
19
38
11
37
26
6
35
13
12
37
5
33
21
27
10
37
33
24
28
Provincie Groningen
31
25
29
33
30
19
32
33
38
25
10
32
3
13
26
11
10
32
25
8
Frysl창n
20
29
3
10
19
16
31
23
32
23
8
24
2
12
23
38
35
20
12
35
Midden-Nederland
7
11
10
24
7
15
22
2
5
9
16
8
26
32
12
27
16
5
6
23
Zaanstreek/Waterland
11
21
28
6
15
1
4
29
28
28
24
29
13
8
2
7
21
11
28
5
Zuid-Holland Noord
8
6
19
15
3
2
3
17
11
29
22
16
22
9
29
8
13
2
18
9
West-Brabant
23
24
22
28
29
21
12
30
18
16
19
27
21
7
28
1
14
26
21
4
Hart voor Brabant
27
30
27
18
20
32
15
28
16
31
14
11
15
1
16
5
9
27
17
2
Zuidoost-Brabant
13
23
11
27
28
24
14
26
9
37
23
13
16
2
1
3
29
23
20
3
1
Score gezondheidstoestand. Score determinanten. 3 Score preventie. 2
136
HvB.indb 136
26-10-2006 15:04:12
BIJLAGEN
binnen de Nederlandse volksgezondheid zich beweegt, wat een indicatie geeft voor de potentiële ruimte voor verbeteringen. In de analyse naar regionale verschillen zijn 39 (in 2005) GGD-regio’s onderscheiden. Van deze regio’s zijn aspecten van sterfte, gezondheid, determinanten en preventie in kaart gebracht. De selectie van de indicatoren is gemaakt op basis van drie criteria: • aansluiting bij bestaande selecties van indicatoren; • evenwichtige en evenredige verdeling over gezondheid, determinanten en preventie; • beschikbaarheid van geschikte gegevens op regionaal niveau. De beschikbaarheid van regionaal vergelijkbare gegevens blijkt een probleem te zijn. Grote landelijke verschillen in gezondheid, determinanten en preventie In tabel 1 is de gemiddelde landelijke score en de spreiding over de verschillende indicatoren aangegeven. De spreiding is gegeven als de waarde van de hoogst scorende regio en de waarde van de laagst scorende regio. Van alle onderwerpen is in de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl) ook een kaart opgenomen. Alle indicatoren laten substantiële regionale verschillen zien. Zo is er onder meer een verschil in levensverwachting van bijna drie jaar. Bij de levensverwachting in goed ervaren gezondheid loopt dit verschil zelfs op tot twaalf jaar. Het percentage rokers per regio varieert van 28 tot meer dan 36%. Interessant is ook het grote verschil in het percentage mensen met obesitas. De ‘zwaarste’ regio heeft bijna 2,5 keer zo veel inwoners met obesitas als de ‘lichtste’ regio. Ook binnen preventie is er nog ruimte voor verbetering. Gemiddeld laten drie van de vier vrouwen van 50 jaar en ouder een mammografie maken. De spreiding is echter relatief groot: het percentage varieert van 65 tot 85%. In tabel 2 zijn genoemde indicatoren gerangschikt van best scorende regio (rangnummer 1) tot slechtst scorende regio (rangnummer 39). Naast de rangordening per indicator is er ook een totaalscore per onderwerp berekend. Dit resulteert in een gezondheidsindex, een determinantenindex en een preventie-index. Opvallend is dat in de verschillende regio’s de rangscores binnen een onderwerp bij elkaar in de buurt liggen. Zo zien we bijvoorbeeld dat de regio Amstelland-de Meerlanden op alle gezondheidindicatoren een score in de top zes haalt. Dit leidt voor deze regio tot een eerste plaats in een overall index voor gezondheid. Soms zien we bij minder goed scorende regio’s opvallend goede uitzonderingen. Zo heeft Rotterdam de laagste sterfte door ongevallen, terwijl de regio op de meeste andere aspecten van de gezondheid veel minder goed scoort. Andersom komt het ook voor: Midden-Holland bezet de derde plaats voor gezondheid, maar kent een relatief hoge sterfte aan COPD. Ook voor determinanten geldt dat de scores op de verschillende determinanten per regio redelijk dicht bij elkaar liggen. Met name roken, drinken, overgewicht en gezond bewegen hangen met elkaar samen. De kwaliteit van de buitenlucht (NO2) staat hier relatief los van. Deze is vooral minder goed in de grote steden en het westen van het land.
137
HvB.indb 137
26-10-2006 15:04:14
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Opvallend is dat de indexen van de regio’s op de samengestelde maten lang niet altijd overeenkomen. Amstelland-de Meerlanden komt voor gezondheidstoestand weliswaar op de eerste plaats, maar voor de determinanten is deze regio pas te vinden op plaats 33. Ook bij Gooi- en Vechtstreek zien we deze verschillen. Andersom komt ook voor, zij het wat minder uitgesproken. Voorbeelden hiervan zijn de regio’s Noord-Kennemerland en Flevoland. Bij de preventie-indicatoren zien we bij de best scorende regio’s weer andere regio’s in de top vijf staan dan bij determinanten en gezondheidstoestand. Opvallend is dat een aantal Brabantse regio’s hier hoog scoort. Dat overeenkomst ontbreekt, kan het gevolg zijn van het feit dat het een ecologische analyse betreft. De inwoners die in een regio sterven zijn immers niet dezelfde als de inwoners die ongezond leven. Daarnaast kan er sprake zijn van een ‘time-lag’ effect: tussen de blootstelling aan risicofactoren en gezondheidseffecten zit vaak een lange periode die kan oplopen tot 35 jaar. De regionale verschillen in gezondheid en determinanten hangen voor een deel samen met de verschillen in sociaal-economische status. Dit geldt bijvoorbeeld voor de grote steden, het noorden van het land en Zuid-Limburg. Binnen de GGD-regio’s bestaan echter ook grote sociaal-economische verschillen. Door verder in te zoomen binnen de regio worden deze patronen duidelijker. Bijvoorbeeld op het niveau van gemeenten. Op dit niveau zijn de verschillen nog groter dan tussen regio’s.
138
HvB.indb 138
26-10-2006 15:04:14
BIJLAGEN
Bijlage 3.2 Sterfte per gemeente Totale sterfte, sterfte aan kanker en aan ziekten van hartvaatstelsel per gemeente in Hart voor Brabant en vergelijking met Nederland over de periode 2001-2004 (Bron: CBS Doodsoorzakenstatistiek, gegevens bewerkt door RIVM). Totale sterfte Gemeente
per 10.000 81,6
Boekel
91,3
Boxmeer
CMFa
Kanker CMFa
Ziekten van hartvaatstelsel per CMFa 10.000 28,1 98,4
95,7
per 10.000 20,7
88,0
104,5
22,8
96,6
41,8
143,8 *
87,9
102,2
24,4
104,3
31,7
110,8
Boxtel
95,0
109,8 *
22,8
96,4
34,0
117,7 *
Cuijk
80,0
24,2
102,9
26,7
92,8
Dongen
94,0
24,6
103,1
33,4
116,4*
Gilze en Rijen
79,5
24,4
104,2
26,9
94,2
Goirle
93,1
110,5 *
20,9
88,4
32,5
116,4*
Grave
84,3
96,0
22,8
98,4
27,2
92,9
Haaren
87,7
100,6
26,5
114,0
30,0
105,1
Heusden
83,0
96,0
22,7
95,0
26,9
95,3
Hilvarenbeek
78,5
89,6 **
20,6
86,6
26,8
91,9
20,2
84,9
39,9
139,5 *
Bernheze
Landerd
91,8 ** 108,4 * 92,2 **
112,9
132,5 *
Lith
74,9
86,8
22,8
98,8
26,9
93,8
Loon op Zand
94,3
109,1 *
25,1
105,9
32,8
113,0
Maasdonk
89,5
104,3
25,2
105,8
28,2
98,8
Mill en Sint Hubert Oisterwijk
87,2
102,7
25,4
110,7
32,3
113,8
83,9
97,2
23,9
100,9
28,0
97,5
Oss
87,9
101,8
24,8
106,0
31,4
109,9 *
Schijndel
83,1
96,4
21,3
90,1
27,6
95,9
â&#x20AC;&#x2122;s-Hertogenbosch
90,3
103,5 *
23,2
98,3
28,5
97,2
Sint Anthonis
64,0
74,1 **
23,2
99,0
19,0
65,5 **
Sint-Michielsgestel
80,5
93,7
19,6
83,3 **
25,4
88,6 **
Sint-Oedenrode
79,6
91,6 **
21,1
87,8
31,2
107,0
Tilburg
98,6
113,6 *
26,6
112,6 *
33,0
114,0 *
Uden
84,0
96,8
23,6
99,7
28,8
99,6
Veghel
84,9
98,7
21,5
90,8
27,4
95,7
Vught
104,5
120,8 *
27,5
117,5*
26,9
93,7
Waalwijk
84,6
97,3
23,9
100,9
30,0
104,7
Nederland
86,76
100,0
24,56
100,0
28,94
100,0
a
Sterfte is uitgedrukt in CMF, waarbij het gemiddelde voor Nederland op 100 is gesteld. * Significant hoger dan gemiddeld in Nederland (p<0,05) ** Significant lager dan gemiddeld in Nederland (p<0,05)
139
HvB.indb 139
26-10-2006 15:04:14
HvB.indb 140
26-10-2006 15:04:14
BIJLAGEN
Bijlage 3.3 Langdurige aandoeningen Percentage volwassenen (naar geslacht en leeftijd) met een langdurige aandoening (de afgelopen 12 maanden; zelfgerapporteerd) in 2004-2005 in Hart voor Brabant. Percentages in deze tabel zijn de percentages die zijn gerapporteerd als ‘vastgesteld door een arts’ (Bron: Gezondheidsmonitor Hart voor Brabant). Ziekte/aandoening
Mannen (%)
Diabetes mellitus
1964 jaar 3,2 0,8
65+ jaar
Totaal (%)
12,8
1964 jaar 2,8
6,1
1,0
1,4
8,8
0,5
Andere ernstige hartaandoening
1,8
11,2
1,3
7,8
1,6
9,3
Kanker
0,9
7,7
1,7
7,3
1,3
7,5
Migraine, ernstige hoofdpijn
4,5
2,0
8,9
5,9
6,7
4,1
Hoge bloeddruk
8,9
23,8
10,0
33,6
9,4
29,2
Vernauwing bloedvaten in buik of benen Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA Ernstige darmstoornissen (> 3 maanden)
1,7
9,6
1,4
7,5
1,5
8,4
5,8
10,8
8,0
9,1
6,9
9,9
1,5
3,3
3,3
4,4
2,4
3,9
Psoriasis
3,4
2,4
2,4
3,2
2,9
2,8
Chronisch eczeem
4,5
3,1
4,7
2,6
4,6
2,8
Onvrijwillig urineverlies
0,7
5,0
3,9
11,6
2,3
8,7
Gewrichtsslijtage (artrose)
7,4
17,0
8,9
33,4
8,1
26,1
Chronische gewrichtsontsteking (reumatoïde artritis) Ernstige rugaandoening (o.a. hernia)
3,0
4,8
4,0
10,6
3,5
8,0
8,9
10,9
8,7
14,2
8,8
12,7
Nek- en schouderklachten
6,3
8,2
9,8
11,5
8,0
10,0
Aandoening aan elleboog, pols of hand
3,6
3,6
8,2
8,2
6,2
6,2
Beroerte, hersenbloeding, herseninfarct, TIA Hartinfarct
65+ jaar
Vrouwen (%)
13,6
1964 jaar 3,0
65+ jaar 13,3
4,6
0,9
5,3
4,1
1,0
6,2
141
HvB.indb 141
26-10-2006 15:04:14
HvB.indb 142
26-10-2006 15:04:15
HvB.indb 143
Determinanten Persoonsgebonden factoren Persoonlijkheidskenmerken Totaal cholesterol Bloeddruk Lichaamsgewicht Glucose-intolerantie Leefstijl Roken Voeding Borstvoeding Alcoholgebruik/-afhankelijkheid Lichamelijke activiteit/fitheid Gebruik anticonceptiepil Fysieke omgeving Geluid/lawaai Woningontwerp/-onderhoud Chemische factoren Grootschalige luchtverontreiniging Straling (radon e.d.) Micro-organismen (w.o. virussen) Sociale omgeving Gezinsproblemen Sociale relaties Sociale kwetsbaarheid (Vroege) life-events Arbeidsomstandigheden SES Etniciteit Huishoudenssamenstelling Urbanisatiegraad
BeCororoerte naire hartziekten
Stofwisselingsziekten hartfa- Dialen betes mellitus
Hart- en vaatstelsel
Ademhalingswegen COPD Artrose Reumatoïde artritis
Bewegingsstelsel
Neken rugklachten
DeAngstpressie stoornissen
Nieuwvormingen
Letsels
GePrivézichts- ongestoorvallen nissen a
Zintuigen
DeSuicïde Borst- Long- Dikke GeAfh mentie kanker kanker darm- hoorvan kanker stooralcohol nissen
Psychische stoornissen
Verkeersongevallen
Determinanten die geassocieerd zijn met het ontstaan van ziekten en aandoeningen, gebaseerd op de twintig ziekten met het grootste verlies aan DALY’s (voor nuancering van de associaties zie Nationaal Kompas Volksgezondheid).
BIJLAGEN
Bijlage 4.1 Associaties tussen determinanten en het ontstaan van ziekten en aandoeningen
26-10-2006 15:04:15
HvB.indb 144
26-10-2006 15:04:16
BIJLAGEN
Bijlage 5.1 Taken van WCPV Uit de WCPV vloeien de volgende taken voort: 1. epidemiologie: het verzamelen en analyseren van gegevens omtrent de gezondheidssituatie van de bevolking; 2. onderlinge afstemming tussen collectieve preventie en de curatieve gezondheidszorg; 3. het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen: een coördinerende en integrerende taak van de gemeente, met een adviestaak van de GGD, uitmondend in facetbeleid; 4. gezondheidsbevordering: op basis van inzicht in de gezondheid van de bevolking preventieprogramma’s uitvoeren; 5. bevolkingsonderzoeken: het (laten) oproepen van de groepen vrouwen die in aanmerking komen voor deelname aan de onderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker; 6. medische milieukunde: onderzoek, advisering en signalering op het terrein van milieu en gezondheid; 7. technische hygiënezorg: hygiënezorg voor kindercentra en basisscholen, verordeningen voor technische hygiëne bij tatoeëer- en piercingstudio’s, grote evenementen, seks- en relaxhuizen en instellingen ressorterend onder de Wet op de jeugdhulpverlening; 8. openbare geestelijke gezondheidszorg: directe hulpverlening (waaronder crisisinterventie, maatschappelijke opvang), preventie en zorg voor mensen met een verhoogd risico (onder andere signalering, screening en beleidsadvisering), verslavingszorg (inclusief vangnetfunctie), algemeen maatschappelijk werk (gedeeltelijk); 9. infectieziektebestrijding: omvat onder andere onderzoek, bron- en contactopsporing en preventie; 10. jeugdgezondheidszorg (zorg voor nul- tot negentienjarigen): onder andere monitoring en signalering, gezondheidsvoorlichting, vaccinatie, screening, onderkenning van gezondheidsbedreigende factoren in sociale en fysieke omgeving en advisering hierover. Uit andere wetten of autonoom beleid van gemeenten vloeien als taken voort: 11. vangnettaken: door de lokale overheid geïnitieerde en eventueel ook door haarzelf (door de GGD) uitgevoerde zorg voor specifieke groepen zoals verslaafden, dak- en thuislozen en illegalen; 12. de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen: crisishulpverlening in situaties waarbij de openbare veiligheid in het geding is; 13. forensische geneeskunde: geneeskundige dienstverlening aan politie en justitie bij de uitvoering van de Wet op de Lijkbezorging en in het kader van opsporing en vervolging, zorg voor slachtoffers en arrestanten; 14. indicatiestelling en advisering: de overheid is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van gezondheidsvoorzieningen. Bron: GGD Nederland, 2003 145
HvB.indb 145
26-10-2006 15:04:16
HvB.indb 146
26-10-2006 15:04:16
BIJLAGEN
Bijlage 5.2 Basistakenpakket jeugdgezondheidszorg De basis voor de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) zijn het wettelijke Basistakenpakket JGZ en de Richtlijn Contactmomenten. Het Basistakenpakket kent een uniform deel en een maatwerkdeel. Het uniforme deel bestaat uit wettelijk verplichte activiteiten die aan alle kinderen en jongeren op een bepaalde leeftijd worden aangeboden, bijvoorbeeld de gezondheidsonderzoeken en vaccinaties. Het maatwerkdeel omvat activiteiten die afgestemd moeten worden op behoeften die binnen een bepaalde gemeente of bij bepaalde doelgroepen bestaan. Voorbeelden zijn (pedagogische) spreekuren en voorlichtingen. Het maatwerkdeel is (ook) een wettelijk verplicht onderdeel van de JGZ, maar de inrichting ervan valt onder de gemeentelijke besluitvorming en verantwoordelijkheid. In de Richtlijn Contactmomenten is het Basistakenpakket vertaald naar een minimum aantal standaardcontactmomenten (consulten, onderzoeken), dat nodig is om het uniforme deel van het Basistakenpakket te kunnen realiseren. In de zomer van 2006 is het Basistakenpakket (landelijk) geëvalueerd. De uitkomsten worden dit najaar verwacht. Leeftijd 4e tot 7e dag
2e week
Contact moment Huisbezoek
Huisbezoek
Tijdens contactmomenten te leveren producten/ te verrichten taken • Screeningen -
PKU
-
CHT
-
AGS
•
- Screening perceptief gehoorverlies Algemene anamnese
•
Sociaal milieu
•
Inschatten verhouding draagkracht / draaglast
•
4e week
Consult
Bepalen risicogroepen
•
Wettelijk verplichte voorlichting
• •
Dossiervorming Algemene anamnese, specifiek: -
controle aangeboren/erfelijke afwijkingen
-
uitdiepen anamnese
-
medische achtergrond
•
Groei
8e week
Consult
• •
Autorisatie RVP RVP (DKTP / HIB)
3 maanden
Consult
• •
Groei RVP (DKTP / HIB)
•
Ontwikkelingsonderzoek
• •
Groei RVP (DKTP / HIB)
•
Groei
4 maanden
Consult
147
HvB.indb 147
26-10-2006 15:04:16
GEZONDHEID TELT! IN HART VOOR BRABANT
Leeftijd 6 maanden
Contact moment Consult
Tijdens contactmomenten te leveren producten/ te verrichten taken • Groei
7,5
Consult
• •
maanden •
Ontwikkelingsonderzoek Functies, specifiek: -
Voedingsadviezen
-
Mondgedrag
Ontwikkeling, specifiek: -
9 maanden
11
Consult
Consult
maanden 14 maanden
18 maanden
2 jaar
Consult
Consult
Consult
• •
Ontwikkelingsonderzoek
• •
Vroegtijdige Onderkenning Visusstoornissen (vov) RVP (DKTP / HIB)
•
Groei
•
RVP (BMR / MenC)
•
Groei
•
Ontwikkelingsonderzoek
•
Afsluiting zuigelingenperiode
• •
Inschattingen zorg peuterperiode Functies, specifiek: -
Opvoedingsvragen
-
Pedagogische observatie
•
- Anticiperende voorlichting Groei
•
Ontwikkelingsonderzoek, specifiek: -
3 jaar
Consult
Functies, specifiek:
•
- Opvoedingsvragen Ontwikkelingsonderzoek, specifiek: -
5 jaar
Consult
Screening
Spraak en taal
•
•
3,9 jaar
Motoriekontwikkeling
- Spraak/taal ontwikkeling Groei
Spraak en taal
Functies, specifiek: -
Opvoedingsvragen
-
Pedagogische observatie
• •
Opsporing visuele stoornissen Groei
•
Bepalen ontvangen zorg
•
RVP (DTP / aK)
• •
Opsporing visuele stoornissen Screening spraak- en taalstoornissen
148
HvB.indb 148
26-10-2006 15:04:16
BIJLAGEN
Leeftijd
Contact moment
5 jaar
PGO
of groep 2
Tijdens contactmomenten te leveren producten/ te verrichten taken •
Groei
•
Ontwikkeling, specifiek:
basis
-
motorisch
onderwijs
-
relaties, omgaan met andere kinderen
•
Functies, specifiek: -
psychosociale ontwikkeling
-
emotioneel functioneren
-
sociaal functioneren
9 jaar
Massaal
• •
Opsporing visuele stoornissen RVP (DTP / BMR)
10 jaar
PGO
•
Groei, specifiek:
of groep
-
Houdingsafwijkingen
7 basis
•
Ontwikkeling
onderwijs
•
Functies, specifiek:
13 jaar
PGO
emotioneel functioneren
-
sociaal functioneren
Gedrag, specifiek:
•
- Pesten / geweld Groei, specifiek: -
voortgezet
•
onderwijs
onderwijs
psychosociale ontwikkeling
•
of klas 2
speciaal
-
-
PGO
Houdingsafwijkingen
Ontwikkeling, specifiek: Puberteit
•
Gedrag, specifiek:
•
- Schoolverzuim PGO bij aanmelding / toelating voor het (V)SO
•
Beneden 8 jaar tweejaarlijks een PGO
•
Vanaf 8 jaar – 19 jaar driejaarlijks een PGO
149
HvB.indb 149
26-10-2006 15:04:16
HvB.indb 150
26-10-2006 15:04:16
BIJLAGEN
Bijlage 5.3 Opkomst Jeugdgezondheidszorg
Opkomstpercentage Jeugdgezondheidszorg naar standaardcontactmoment en naar gemeente, 2005 (Bron: JIS, GGD Hart voor Brabant, 2006). Gebied Regio Hart voor Brabant Bernheze
Opkomst
Opkomst
Opkomst
Totale opkomst (groep
groep 2 (%) 94,2
groep 7 (%) 97,9
klas 2 (%) 93,5
2, groep 7, klas 2) (%) 95,3
96,8
99,1
94,2
96,2
1
Boekel
97,6
98,2
n.b.
96,6
Boxmeer
99,1
98,0
88,4
96,2
Boxtel
96,6
97,3
85,6
92,9
Cuijk
93,5
94,6
92,4
93,5 98,5
Dongen
98,4
98,9
98,3
Gilze en Rijen
93,4
99,5
95,9
96,3
Goirle
97,5
99,3
93,8
96,9
Grave
96,9
95,2
94,0
95,3
Haaren
94,4
99,2
96,9
97,9
Heusden
88,6
98,3
95,3
94,2
Hilvarenbeek
97,6
100,0
96,0
98,2
Landerd
98,4
96,5
95,5
97,0
Lith
91,7
98,0
91,9
94,1
Loon op Zand
92,6
99,4
96,0
95,6
Maasdonk
95,9
98,6
90,1
95,1
100,0
98,6
96,5
98,4
Oisterwijk
93,7
98,7
95,6
96,4
Oss
93,9
97,2
93,0
94,6
Schijndel
91,3
89,6
93,7
92,3
â&#x20AC;&#x2122;s-Hertogenbosch
91,1
96,8
91,1
93,3
Sint Anthonis
96,5
98,4
98,1
97,6
Sint-Michielsgestel
95,3
97,1
91,8
94,4
Sint-Oedenrode
97,7
100,0
95,8
97,5
Tilburg
92,2
98,3
93,9
94,8
Uden
97,4
99,3
94,3
97,1
Veghel
96,4
98,2
94,2
96,4
Vught
94,4
97,9
93,4
95,6
Waalwijk
96,6
98,7
95,6
96,9
Mill en Sint Hubert
1
Niet beschikbaar vanwege te kleine aantallen.
151
HvB.indb 151
26-10-2006 15:04:16
HvB.indb 152
26-10-2006 15:04:17