10 minute read
1.1 Een nieuwe grondwet
Deelvraag Welke gevolgen had de grondwet van 1848 voor het bestuur van Nederland?
Revolutiejaar 1848
1848 was een onrustig jaar in Europa. De oogst was mislukt, waardoor het voedsel duur werd. Veel mensen leden honger. Daarom kwamen overal in Europa mensen in opstand. Ze wilden meer voedsel, maar ze wilden ook meebeslissen over het bestuur van hun land: ze wilden democratie. In Frankrijk zetten opstandelingen de koning af. Dat land was toen niet langer een monarchie, maar een republiek
Koning Willem II en Johan Thorbecke
Ook het Nederlandse volk had weinig invloed op de politiek. Koning Willem II besliste vrijwel alles zelf. Er waren wel ministers, maar zij hadden maar weinig macht.
Een groep rijke burgers vond dit oneerlijk: zij mochten nergens over meepraten, terwijl zij wél belasting moesten betalen. Deze mensen noemden zich liberalen. Zij wilden dat de rijke burgers meer macht kregen en de koning minder. Volgens deze liberalen moest de overheid zorgen voor orde en veiligheid in het land en voor goed onderwijs. Verder moest de overheid zich zo weinig mogelijk bemoeien met de burgers. Zo zouden mensen de meeste vrijheid hebben. Om dit te regelen, moest de grondwet worden veranderd. Toen ook in Nederland rellen uitbraken, gaf koning Willem II toe. Hij gaf de liberale politicus Johan Thorbecke opdracht om de grondwet te wijzigen.
Wie was Johan Thorbecke?
Johan Thorbecke was een liberale professor. In 1844 ging hij in de politiek. Hij probeerde koning Willem II ervan te overtuigen dat de macht in Nederland anders verdeeld moest worden, maar de koning wilde dat niet. Vier jaar later veranderde Willem II van mening en mocht Thorbecke de grondwet aanpassen. Thorbecke was tot aan zijn dood in 1872 afwisselend minister en lid van de Tweede Kamer.
democratie Manier van besturen waarbij het volk veel invloed heeft op de bestuurders.
grondwet De belangrijkst wet van een land. Hierin staat hoe het land bestuurd wordt en welke rechten de burgers hebben. liberalen Mensen die het belangrijk vinden dat iedereen zo veel mogelijk vrijheid heeft. Daarom moet de overheid zich zo weinig mogelijk met de samenleving en de economie bemoeien.
monarchie Land met een koning of keizer.
republiek Land zonder een koning of keizer. Een republiek heeft meestal een president als staatshoofd.
1 Dit weet je al a Ons land is een monarchie / republiek. b Noem twee landen die een republiek zijn.
Welke zinnen staan in de grondwet?
☐ Je mag niet door rood licht fietsen.
☐ Je hebt vrijheid van meningsuiting.
☐ Als je te laat op school komt, moet je de volgende dag een uur vroeger komen.
☐ Alle Nederlanders die 18 jaar of ouder zijn, hebben kiesrecht.
2 Lees: Revolutiejaar 1848.
3 Bekijk bron 2.
Je oefent: bruikbaarheid van bronnen a Lees op pagina XXX: Bruikbaarheid van bronnen. b Welke vragen kun je beantwoorden met bron 2? c Bedenk nog een vraag die je met bron 2 kunt beantwoorden. e Vergelijk bron 2 met bron 3. Schrijf twee dingen op die hetzelfde zijn. d Ruil je boek met dat van een klasgenoot. Beantwoord elkaars vraag bij opdracht 3c. f Schrijf ook een verschil op tussen bron 2 en bron 3. a Nummer de zinnen in de juiste volgorde van tijd. In Frankrijk wordt de koning afgezet. De koning wil niet dat Thorbecke de macht anders verdeelt. b Welke uitspraken zijn van een liberaal in de negentiende eeuw?
☐ Deden er ook buitenlanders mee aan de opstand?
☐ Deden er veel mensen mee aan de opstand?
☐ Was er in 1848 een opstand in Berlijn?
☐ Werd de koning tijdens de opstand afgezet?
4 Lees: Koning Willem II en Johan Thorbecke, en lees: Wie was Johan Thorbecke?
Thorbecke schrijft een nieuwe grondwet. Koning Willem II schrikt en geeft toe. Ook in Nederland zijn rellen.
☐ Ik heb liever een republiek dan een monarchie.
☐ De overheid moet zich niet bemoeien met mijn bedrijf.
☐ De koning moet meer macht krijgen en de burgers minder.
☐ Burgers moeten meer macht krijgen en de koning minder.
De macht van de koning
Na 1848 veranderde er veel voor de koning. Nederland bleef een monarchie, maar de koning had veel minder macht dan daarvoor. In de nieuwe grondwet stond dat de ministers verantwoordelijk zijn voor alles wat de koning in het openbaar doet of zegt. Door deze ministeriële verantwoordelijkheid kan de koning niet de schuld krijgen als hij iets verkeerds doet of zegt. Daarom moet in Nederland de koning over alles wat hij in het openbaar wil doen eerst met de ministers overleggen. Ook als hij iets over de politiek wil zeggen, moet hij dat van tevoren met de ministers bespreken.
Klassieke grondrechten
De belangrijkste regels in onze grondwet zijn de klassieke grondrechten. Sommige ervan stonden al voor de tijd van Thorbecke in de grondwet. De belangrijkste zijn:
• Vrijheid van godsdienst. Je mag geloven wat je wilt.
• Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van drukpers. Je mag alles zeggen en schrijven, zolang je niet discrimineert of aanzet tot haat.
In Thorbeckes grondwet kwamen er nog een paar klassieke grondrechten bij: klassieke grondrechten Vrijheidsrechten die de burger beschermen tegen de overheid. ministeriële verantwoordelijkheid
• Vrijheid van vereniging en vergadering. Mensen mogen zich organiseren en bij elkaar komen om met elkaar te praten.
• Vrijheid van onderwijs. Iedereen mag een school beginnen, als het onderwijs er maar goed genoeg is. Ook mag iedereen voor zijn kinderen de school kiezen die hij wil.
Grondrechten beschermen je tegen de overheid. Ook de overheid moet zich immers aan de wet houden. Door de grondrechten mag de overheid burgers dus niet discrimineren of een geloof verbieden. Er kan nooit een wet worden aangenomen die in strijd is met de grondrechten. Iedere nieuwe wet moet kloppen met de grondrechten. Daarom zijn de grondrechten de belangrijkste afspraken die er in ons land zijn.
De ministers zijn verantwoordelijk voor de (politieke) daden en uitspraken van de koning.
Wie waren Willem II en Willem III?
Koning Willem II wilde het liefst alles alleen beslissen. Maar in 1848 keurde hij de nieuwe grondwet goed, waardoor de koning minder macht kreeg. Een jaar daarna overleed hij. Hij werd opgevolgd door zijn zoon, Willem III. Deze vond de grondwet maar niets. Hij wilde weer zélf alle macht in handen hebben. Maar Willem III kon de grondwet niet meer ongedaan maken.
5 Lees: De macht van de koning.
Je oefent: continuïteit en verandering a Lees op pagina XXX: Continuïteit en verandering. b Na de wijziging van de grondwet in 1848 bleef / werd Nederland een monarchie / republiek. Dit is een voorbeeld van continuïteit / verandering c De macht van de koning werd groter / kleiner. Dit is een voorbeeld van continuïteit / verandering
6 Lees: De macht van de koning.
a In 1848 kwam de ministeriële verantwoordelijkheid in de grondwet. Wat betekent dat?
☐ De koning is verantwoordelijk voor de ministers. Als de ministers een fout maken, krijgt de koning daarvan de schuld.
☐ De koning mag besluiten wat hij wil. Als dat verkeerd uitpakt, dan zijn de ministers daar verantwoordelijk voor.
☐ Als de koning een politieke uitspraak wil doen, moet hij dat eerst overleggen met de ministers. Zij zijn verantwoordelijk voor de koning. De koning kan niet de schuld krijgen als er iets fout gaat.
b Stel dat de koning de volgende uitspraken wil doen. Over welke uitspraken moet hij eerst met de minister overleggen?
☐ Mijn dochter Ariane zit op een school in Den Haag en ze heeft het erg naar haar zin.
☐ De minister van Justitie heeft volgens mij een grote fout gemaakt.
☐ Ik vind de uitkomst van de verkiezingen heel goed, want de partij waar ik op stem, is de grootste geworden.
☐ Veel mensen in Afrika worden ziek doordat ze geen schoon drinkwater hebben. Dat is heel erg.
7 Lees: Wie waren Willem II en Willem III?
a Kies steeds de juiste Willem. Vul in: II of III.
1 Willem was de zoon van Willem b Waarom kon Willem III de grondwet niet gewoon afschaffen? Hij was toch koning? a Waarom zijn de klassieke grondrechten belangrijk? Geef twee redenen. b Onderstreep in de tekst:
2 Willem was bijna kaal.
3 Willem had een snor.
4 Willem was niet blij met de nieuwe grondwet.
5 Willem had eerst veel macht, en later minder.
8 Lees: Klassieke grondrechten.
• met blauw: de grondrechten die vóór 1848 in de grondwet stonden.
• met rood: de grondrechten die Thorbecke toevoegde. 9 a Het recht op vrijheid van meningsuiting betekent niet dat je alles mag zeggen. Welke soort uitspraken mag je niet doen, volgens de wet? b Bespreek met een klasgenoot de volgende twee vragen. Leg steeds je mening uit.
Het belang van geschiedenis: De rechten in de grondwet gelden voor elke burger en dus ook voor jou. Geschiedenis kan je helpen daarover na te denken.
• Zou er totale vrijheid van meningsuiting moeten zijn, zodat je alles mag zeggen wat je wilt?
Ja / Nee, want
• Of zou er juist minder vrijheid van meningsuiting moeten zijn, zodat je ook geen mensen meer mag kwetsen of beledigen?
Ja / Nee, want
Drie machten
In Nederland wonen miljoenen mensen. Die kunnen onmogelijk over iedere beslissing gaan stemmen, want dat zou veel te veel tijd kosten. Daarom kiezen Nederlanders met kiesrecht tijdens verkiezingen de mensen die namens hen de beslissingen mogen nemen. De mensen die gekozen zijn, vertegenwoordigen het volk. Deze volksvertegenwoordigers zitten in het parlement. Het parlement bestaat uit de Eerste Kamer en de Tweede Kamer.
Nederland is dus een parlementaire democratie
De macht is in ons land in drieën verdeeld:
• Het parlement heeft de wetgevende macht: de macht om wetten te maken en wetten te veranderen.
• De regering heeft de uitvoerende macht: de macht om de wetten uit te voeren.
• Rechters hebben de rechterlijke macht: de macht om mensen te straffen die zich niet aan de wet houden.
Iemand kan maar bij één macht horen. Je mag bijvoorbeeld niet tegelijk rechter én minister zijn. Door de verdeling van de machten kan nooit één persoon of één groep alle macht hebben.
Verkiezingen
Iedere vier jaar kiezen Nederlanders de leden van de Tweede Kamer. Na de verkiezingen worden de 150 zetels (plaatsen in de Tweede Kamer) verdeeld. Haalt een partij twaalf zetels, dan komen er van die partij twaalf mensen in de Tweede Kamer.
Nog nooit haalde een politieke partij een meerderheid, dat wil zeggen: meer dan de helft van het aantal zetels. Na de verkiezingen wijzen de leden van de Tweede Kamer iemand aan die zorgt dat vertegenwoordigers van de partijen met elkaar gaan praten. Als twee of meer partijen samen een meerderheid hebben en het met elkaar eens zijn, kunnen zij een coalitie vormen. Deze coalitiepartijen bepalen dan welke mensen in de regering komen. De partijen die niet in de coalitie zitten, zijn samen de oppositie coalitie De politieke partijen die samen de regering vormen. kiesrecht Het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen. oppositie Politieke partijen die niet tot de coalitie behoren. parlement De Eerste Kamer en Tweede Kamer samen. Ook wel StatenGeneraal genoemd. Het parlement heeft de wetgevende macht. parlementaire democratie Democratie met gekozen volksvertegenwoordigers. regering De koning en de ministers. De regering heeft de uitvoerende macht. a Welke drie machten zijn er in ons land?
Er zijn ook verkiezingen voor de gemeenteraad (het bestuur van de stad of het dorp waarin je woont) en voor de Provinciale Staten (het bestuur van de provincie). De leden van de Provinciale Staten kiezen de leden van de Eerste Kamer. We zeggen daarom: de Eerste Kamer wordt indirect gekozen.
10 Lees: Drie machten. Bekijk bron 4.
1
2
3 b Kies steeds de juiste macht. c Bekijk bron 4. Welke twee machten vergaderen op het Binnenhof? a Er zijn drie verkiezingen waarbij mensen met kiesrecht mogen stemmen. Schrijf de namen op de juiste plaats: Gemeenteraad – Tweede Kamer –Provinciale Staten b Hoe heten de Eerste en Tweede Kamer samen? Schrijf het bovenaan in het juiste vak. c Hoe heten de ministers en de koning samen? Schrijf het bovenaan in het juiste vak. d Hoe noem je de politieke partijen die samen een meerderheid hebben en een regering vormen?
1 Een minister heeft macht.
2 De gemeenteraad heeft macht.
3 De Eerste Kamer heeft macht.
4 Het parlement heeft macht.
5 De regering heeft macht.
11 Lees: Verkiezingen.
Onder aan deze pagina zie je een schema van de politiek in Nederland. In deze opdracht maak je het schema af.
Taken van het parlement
Het parlement heeft twee taken. Om die taken goed te kunnen uitvoeren, heeft het parlement rechten.
Taak 1 Het parlement moet wetten maken en goedkeuren.
De Tweede Kamer heeft hiervoor twee rechten die de Eerste Kamer niet heeft:
• Recht van amendement. Leden van de Tweede Kamer mogen een wetsvoorstel van een minister wijzigen of aanvullen.
• Recht van initiatief. Leden van de Tweede Kamer mogen een voorstel voor een nieuwe wet doen.
Taak 2 Het parlement moet de regering controleren. Daarvoor heeft het parlement drie rechten:
• Recht van budget. De ministers moeten vertellen waaraan zij geld gaan uitgeven. Het parlement moet dit goedkeuren.
• Recht van interpellatie. Het parlement mag een minister om informatie vragen. De minister is verplicht die informatie te geven, en hij moet daarbij eerlijk en volledig zijn.
• Recht van enquête. Het parlement mag ergens onderzoek naar laten doen.
15-3-2023 09:08:50
Stap 1
Uit een nieuwsbericht:
“ Minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie heeft voorgesteld om een wet te wijzigen. Hij wil dat gevangenen voortaan meebetalen aan hun verblijf in de gevangenis. ‘Wie door strafbare feiten hoge kosten veroorzaakt, moet daaraan meebetalen,’ zegt de minister. In de Tweede Kamer is er voldoende steun voor het plan, maar in de Eerste Kamer niet. Het CDA vreest dat het plan ertoe kan leiden dat ex-gevangenen hun oude slechte gewoontes weer oppakken. ‘Wij zijn bezorgd dat de criminaliteit toeneemt bij mensen die met schulden uit de gevangenis komen,’ zegt CDA-Kamerlid Oskam.”
Naar: Trouw (2015).
Bron 6
Stap 2
Stap 3
Stap 4 de nieuwe wet wordt aangenomen a Welke twee taken heeft het parlement?
12 Lees: Taken van het parlement.
15 Vat samen b Vul het schema in.
1 Schrijf in de eerste kolom de vijf rechten van het parlement.
2 Kruis in de tweede kolom de rechten van de Eerste Kamer aan. Kruis in de derde kolom de rechten van de Tweede Kamer aan.
Rechten van het parlement Eerste Kamer Tweede Kamer Recht van ☐
Vul de juiste woorden in. In 1848 werd een nieuwe gemaakt door de liberaal . Voortaan waren ministers voor de politieke daden en uitspraken van de koning. Nederlandse burgers met mogen volksvertegenwoordigers kiezen. In de grondwet staan vrijheidsrechten. We noemen deze de
16 Verdieping a De Tweede Kamer heeft zetels. Kijk in het schema op pagina 17 als je het niet meer weet. b De meerderheid is minimaal de helft plus één. In de Tweede Kamer zijn dat dus zetels. a Wie mogen een wetsvoorstel doen? c Gebruik bron 7. Hebben de politieke partijen PvdA en VVD samen een meerderheid?
13 Lees: Taken van het parlement. Bekijk: bron 5.
Ja / Nee d PvdA en VVD vormden samen een coalitie. Maar stel dat dat niet was gelukt? Er was dan een coalitie van andere partijen gekomen. Bijvoorbeeld een coalitie van PvdA + SP + D66 + CDA. Die coalitie had dan zetels. b Wie mogen over het wetsvoorstel stemmen? e Bedenk nog twee andere mogelijke coalities. Schrijf er steeds bij hoeveel zetels zij samen hebben. c Wie mag een wetsvoorstel veranderen?
14 Lees: bron 6. Bekijk: bron 5.
De wetswijziging van minister Van der Steur ging niet door. Bij welke stap van bron 5 liep zijn voorstel vast?