8 minute read
1.2 Het wereldsysteem tot 1980
Onafhankelijkheidsdag
15 augustus is een bijzondere dag in India. Op deze dag in 1947 werd het land onafhankelijk. Deze Onafhankelijkheidsdag is nog altijd belangrijk voor de inwoners van India en wordt grootst gevierd. Elk jaar komen vertegenwoordigers van alle deelstaten en territoria van het land samen in het Rode Fort in New Delhi. Net als India werden ook andere koloniën onafhankelijk. Wat betekende dit voor hun rol in het proces van economische en politieke globalisering?
Wereldsysteem: centrum-periferiemodel
Om inzicht te krijgen in de vele processen en verschijnselen in de wereld en de maatschappij, gebruiken geografen vaak de systeembenadering. Een veel door hen gebruikt wereldsysteem is het centrum-periferiemodel (figuur 1.11). Het bestaat uit alle landen in de wereld met de relaties daartussen. Het indelen van landen binnen dit wereldsysteem gebeurt vooral op grond van economische én politieke relaties. Economische en politieke macht van landen hangen namelijk vaak met elkaar samen en beïnvloeden elkaar.
Landen die de wereldhandel en wereldpolitiek beheersen, worden tot het centrum gerekend. Je noemt ze ook wel centrumlanden. Dit zijn welvarende landen met een hoogwaardige hightechindustrie en dienstverlening, waar de economie draait op kennis en kapitaal. Nieuwe producten en diensten worden met behulp van die twee ingrediënten bedacht en ontworpen. In centrumlanden bevinden zich de hoofdkantoren van mno’s, multinationale banken en beurzen. Ook onderzoek, ontwikkeling en ontwerp (Research en Development, R&D) vindt vaak in deze landen plaats. Ze lopen voor in de ontwikkeling van medische apparatuur, militaire uitrusting, ruimtevaart en vliegtuigbouw. Beslissingen die regeringen in deze landen nemen, hebben direct gevolgen voor andere landen.
Landen worden tot de semiperiferie gerekend als ze niet meer alleen afhankelijk zijn van de export van land- en mijnbouwproducten naar de centrumlanden, maar wanneer ook de (hoogwaardige) industrie zich ontwikkelt. Er is steeds meer kennis en kapitaal aanwezig om bijvoorbeeld niet alleen producten in elkaar te zetten (zoals spijkerbroeken en tv’s), maar om ook gelijkwaardige (of zelfs betere) producten te ontwerpen en te verkopen. Want door de gestegen welvaart groeit ook de binnenlandse afzetmarkt in semiperifere landen.
Landen met een laag inkomen worden bij de periferie ingedeeld. Je noemt ze perifere landen. Ze exporteren vooral land- en mijnbouwproducten en er heeft zich vaak laagwaardige industrie ontwikkeld. Deze landen zijn op het gebied van kapitaal, kennis en hoogwaardige goederen meestal afhankelijk van landen uit het centrum en de semiperiferie.
Veranderingen in het wereldsysteem
De eerdere beschrijving van het centrum-periferiemodel gaat over de huidige situatie. Maar ook in het verleden waren er verschillen in politieke en economische macht tussen gebieden en landen. Daarom kun je het centrum-periferiemodel gebruiken om door de eeuwen heen landen en gebieden in te delen naar politieke en economische macht. Dit wereldsysteem is altijd in beweging, omdat een verandering in het ene land gevolgen heeft voor andere landen.
Zo was Azië vóór 1700 het centrum van de wereld (figuur 1.12) Daar kwam toen ongeveer 70% van de totale wereldproductie tot stand.
Tussen 1750 en 1950 nam de politieke en economische macht van Azië af (figuur 1.11 en 1.12). Het economische en politieke zwaartepunt verschoof toen eerst naar de van oudsher hegemoniale staten die zich tot centrumlanden ontwikkelden, zoals Groot-Brittannië, Duitsland, Nederland en Frankrijk. Daarna ontwikkelde ook Amerika zich tot centrumland. Het productieaandeel van deze landen steeg fors. In 1950 waren er slechts elf centrumlanden, terwijl zich daar 90% van alle industrie in de wereld concentreerde.
De koloniën behoorden lange tijd tot de periferie. Pas na hun onafhankelijkheid waren een aantal koloniën in staat zich economisch te ontwikkelen tot semiperifere landen, zoals Zuid-Afrika, Brazilië en Thailand.
Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland rest van de wereld zijn niet op schaal van het
Grootste economieën door de eeuwen heen, in aandeel bbp per regio/land (wereld-bbp omgerekend naar waarde in 2020).
Dekolonisatie
Met de Verenigde Staten als voorbeeld werden de meeste landen in Zuid- en Midden-Amerika al in de negentiende eeuw zelfstandig. Dit noem je dekolonisatie. Pas na de Tweede Wereldoorlog raakten ook West-Europese centrumlanden zoals Nederland, Frankrijk, Duitsland, Italië en Groot-Brittannië de politieke greep op hun koloniën kwijt. Dat gebeurde eerst in Azië (figuur 1.10), maar al snel ook in Afrika en het MiddenOosten. De economische relatie tussen de nu onafhankelijke landen en de centrumlanden veranderde echter nauwelijks.
De gedekoloniseerde landen waren na de onafhankelijkheid weliswaar politiek soeverein, maar bleven economisch afhankelijk van de landen in Europa. Grote mno’s namen voor een deel de rol van de oude koloniale machthebbers over. De mijnen en de plantages bleven vaak eigendom van een bedrijf of een particulier uit het voormalige overheersende land, waardoor de winsten nog steeds wegvloeiden naar deze centrumlanden. De perifere landen bleven dus leverancier van grondstoffen en energiebronnen aan en een afzetmarkt voor industrieproducten uit de centrumlanden (figuur 1.13).
De ‘ruil’ van land- en mijnbouwproducten tegen industrieproducten heet de ruilvoet. Na de Tweede Wereldoorlog steeg de exportwaarde van industrieproducten ten opzichte van die van grondstoffen. Om dezelfde hoeveelheid industrieproducten te kunnen invoeren, moesten perifere landen steeds meer land- en/of mijnbouwproducten exporteren. Dat heet ruilvoetverslechtering. De internationale economische relaties die in de koloniale periode ontstonden, spelen daardoor tot op de dag van vandaag een belangrijke rol in de wereld.
Verzorgingsstaten
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog hadden de vroeger machtige Europese landen een grote schuld, een verwoeste infrastructuur en een niet-functionerende economie. In 1945 werd de internationale organisatie de Verenigde Naties opgericht. De hierbij aangesloten landen bedachten dat de wereld een internationaal systeem zou moeten vormen van soevereine, maar wel van elkaar afhankelijke landen, met democratie als uitgangspunt.
Centrumlanden besloten vervolgens hun nationale economieën minder te beschermen met bijvoorbeeld invoertarieven en ze meer open te stellen voor internationale handel. Daartoe spraken internationale handelsorganisaties regels af voor de wereldhandel. Dit werkte goed voor kapitalistische centrumlanden onder leiding van de VS. In deze landen werden winst en economische groei een steeds belangrijker uitgangspunt. Om deze ontwikkelingen te ondersteunen werd het Internationaal Monetair Fonds (IMF) opgericht, dat wereldwijd de geldwisselkoersen in de gaten moest houden. Ook moest het IMF economische groei en handel stimuleren.
Centrumlanden hadden controle over de geldstromen die hun land in- en uitgingen. Ook hieven ze belastingen bij winstgevende bedrijven en rijke inwoners, waarmee onder andere hogere lonen en een goed sociaal vangnet werden gefinancierd. Zo ontwikkelden centrumlanden als Nederland en Duitsland zich tot verzorgingsstaten, waarin je recht hebt op voorzieningen zoals een werkloosheidsuitkering en een ouderdomspensioen. Door de toegenomen welvaart konden steeds meer mensen steeds meer producten kopen.
Bipolaire wereld
De Sovjet-Unie was al eerder een ander pad ingeslagen. In 1917 leidde de Russische Revolutie tot de val van het tsarenrijk Rusland en de oprichting van de Sovjet-Unie (USSR), die uitging van het communisme. Politiek gezien kreeg de staat in de Sovjet-Unie veel invloed. Eén partij heeft alle macht en regelt daarmee ook alle economische activiteiten. De partij stelt de productieplannen voor de bedrijven vast en bepaalt de contacten met het buitenland. De Sovjet-Unie werkte volgens een planeconomie (figuur 1.14). Oost-Europese landen behoorden tot de invloedssfeer van de Sovjet-Unie.
Zo ontstond er in politiek en economisch opzicht een tweedeling in de wereld: een kapitalistische ‘eerste wereld’ gedomineerd door de VS, en een communistische ‘tweede wereld’ gedomineerd door de Sovjet-Unie. Dit noem je ook wel een bipolaire wereld. Het was de tijd van de Koude Oorlog (figuur 1.15).
Opdrachten 1.2
Deelvragen
3 Hoe werkt het centrum-periferiemodel als wereldsysteem?
4 Hoe zijn het centrum en de (semi)periferie in de wereld tot 1980 verschoven en wat waren daarvan de oorzaken?
Opdracht Onafhankelijkheid 1
Lees Onafhankelijkheidsdag en bekijk figuur 1.10. Gebruik ook figuur 1.12.
a De man in het midden van figuur 1.10 is de premier van India. Wie was dat in 2022?
b Geef aan hoe in figuur 1.10 de multiculturele samenleving van India zichtbaar is.
c Bekijk de website over de Indiase cultuur. Geef aan waarom het Rode Fort zo’n belangrijke rol speelt in de viering van de onafhankelijkheid van India.
d Bekijk figuur 1.12. Vanaf 1863 kwam India rechtstreeks onder het bestuur van de Britse regering te staan. Leg uit wat je op basis van figuur 1.12 kunt zeggen over de positie van India in de wereldeconomie tijdens de koloniale periode.
Opdracht Centrum-periferiemodel 2
Lees de theorie van paragraaf 1.2 en bekijk de figuren.
a Beschrijf in je eigen woorden wat een systeembenadering is.
b In het schema van W11 staan kenmerken van landen binnen het wereldsysteem volgens het centrum-periferiemodel.
Er ontbreken enkele woorden.
Maak het schema compleet door in W11 de letters A t/m L op de juiste plek in te vullen achter de cijfers 1 t/m 13. Kies uit:
A arbeidsproductiviteit (2 ×) G loonkosten
B geïndustrialiseerd H maakindustrie
C gevarieerde I middelhoog
D hoofdvestigingen J moderne
E hoog K wetenschappelijke
F laag L zelfvoorzienende c Lees de omschrijvingen a t/m d. Zet de letters achter het juiste Romeins cijfer I t/m IV in W11. a groot aandeel industrieproducten in de export b levering van land- en mijnbouwproducten en laagwaardige industrieproducten aan de overige twee soorten landen binnen het wereldsysteem c uitoefening van politieke macht over andere landen d veel economische beslissingen voor alle landen in het wereldsysteem
Kenmerken van landen in het wereldsysteem van het centrum-periferiemodel.
Soort land centrumlanden
Economische activiteiten
- economisch [1] ontwikkeld
Kenmerk
Relaties: economisch en politiek
- intensieve handels- en kapitaalstromen met andere
- toepassing [2] kennis / technologie centrumlanden
- [I] semiperiferie
- hoge [3]
- hoogwaardige en [4] industriële productie - [II]
- veel [5] van multinationale ondernemingen
- economisch [6] ontwikkeld
- sterke export naar centrumlanden
- sterk [7] - [III]
- veel [8]
- lagere [9] per product periferie - economisch [10] ontwikkeld - [IV]
- zowel oudere als [11] productietechnologieën
- zowel [12] landbouw als plantages
- gemiddeld lage [13]
Opdracht 3
Centrum en periferie door de eeuwen heen
Gebruik figuur 1.11 en 1.12 en W5.
a Geef aan waarom er tot 1900 eigenlijk nog geen sprake is van een wereldsysteem.
b Geef aan waarom je tot 1900 wél het centrum-periferiemodel kunt gebruiken.
c Leg aan de hand van figuur 1.11 en 1.12 en W5 uit hoe de centrum-periferieverhouding zich tussen 1500 en 1950 op wereldschaal ontwikkelde.
d Lees vaardigheid 10 Verschijnselen of gebieden bekijken vanuit verschillende dimensies in het overzicht Vaardigheden en werkwijzen. Gebruik W7.
Geef
- aan tot welke regio de verspreiding van de aardappel zich voor 1900 beperkte; e Beredeneer aan de hand van W7 welke koloniale mogendheden betrokken waren bij de verspreiding van het landbouwgewas koffie over de wereld.
- hiervoor een verklaring vanuit de culturele dimensie.
Opdracht Voortdurende afhankelijkheid 4
a Geef aan hoe in W12 te zien is dat de handel tussen centrumlanden en perifere landen toenam tussen de Tweede Wereldoorlog en 1980.
b Bekijk figuur 1.13. Gebruik de atlaskaart Afrika - Bodemgebruik en natuurlijke hulpbronnen (Wereld - Grondstoffen, Voedselgewassen en Agrarische gewassen).
Welke twee landbouwproducten zouden de lading kunnen vormen van het schip in Port Sudan? Ga ervan uit dat de producten uit het land komen waarin Port Sudan ligt.
c Bij welke legenda-eenheid in W12 passen deze twee landbouwproducten?
d Geef twee oorzaken waarom het voor voormalige koloniën lastig was om zich na hun dekolonisatie economisch te ontwikkelen.
e De internationale economische relaties die in de koloniale periode ontstonden, spelen tot op de dag van vandaag een belangrijke rol in de wereld import uit Afrika, 2015, 2019, 2020.
Geef aan de hand van W13 en W14 twee argumenten die deze uitspraak ondersteunen.
Aandeel van de export van goederen tussen rijke en arme landen op wereldschaal.
W12 in % jaar 1900 2014 1920 1940 1960 1980 2000 0 20 40 60 80 100 rijk naar rijk rijk naar arm arm naar rijk arm naar arm
16
14 10
12 8
Nederlandse export naar Afrika, 2015, 2019, 2020.
18 x € 1 miljard jaar groenten 4
6 2
Opdracht Verzorgingsstaten 5
Bekijk figuur 1.9.
overige goederen zuivel machines overige chemische producten geraffineerde aardolieproducten medicijnen, farmaceutische producten a Leg uit hoe in figuur 1.9 de sterke groei van de welvaart tussen 1945 en 1980 terug te zien is. b Welke groep landen uit W12 zal tussen 1945 en 1980 vooral bijdragen aan de trend die je ziet in figuur 1.9? c Leg uit op welke manier figuur 1.9 laat zien dat de globalisering na de Tweede Wereldoorlog sterk is toegenomen. d Vind je dat Nederland nog altijd een verzorgingsstaat is?
Geef twee argumenten voor je antwoord.