Research Graduation Studio - Part 3

Page 1

.3

155


3.

WOONMILIEUS

156


IN DE SECUNDAIRE RUIMTE 157


158


Op deze wijze komen het eerste en tweede deel hier samen tot een onderzoek naar vijf type woonmilieus die bepalend zijn voor de secundaire ruimte in Berlijn. Dit onderzoek plaatst het wonen in een perspectief dat, van de schaal van de stad tot en met interieur, inzicht verschaft in welke factoren een rol spelen. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt hoe deze milieus zich hebben ontwikkeld tot de huidige verschijningsvorm. De ontwikkeling speelt een voorname rol om binnen het thema ‘wonen als bouwsteen van de stad’ om aan te kunnen geven hoe in verschillende periodes met woningbouw stad werd gemaakt en hoe dit heeft geleid tot het huidige stadslichaam. In de hoofdstukken zijn de volgende thema’s onderzocht: _3.02_Großsiedlungsbau Een onderzoek naar de grootschalige woningbouw projecten die in de jaren ‘60 en ‘80 ontwikkeld zijn in zowel West als Oost-Berlijn, waarin op zoek wordt gegaan naar de kritische punten, zowel in het initiële plan en de realisatie als de huidige status.

_3.03_De rationele stad Een onderzoek naar het woonmilieu van de rationele stad met zowel een omschrijving van het stedelijke proces, een analyse van een casus en reflectie middels een analyse van een secundair gebied in Berlijn, waar de verscheidene fases van rationalisatie zich zichtbaar hebben voltrokken. _3.04_Zwischennutzung als stedelijk proces Het thema wat hier aan bod komt is het tijdelijke gebruik van de terrain vagues, wat dit voor de stad en de stedeling betekent en hoe dit verweven is met de architectuur op deze plekken. _3.05_Het geadapteerde blok en de meergezinswoning Een onderzoek naar de ontwikkeling van perifere blokbebouwing in Berlijn en hoe het organiseren van collectieve verbanden binnen deze blokken een rol kan spelen in de ontwikkeling. _3.06_Eengezinswoningen Een onderzoek naar de ontwikkeling en het huidige woonmilieu van middenklasse eengezinswoning wijken in zowel voormalig Oost als West-Berlijn.

Er wordt besloten met een sequentieel beeldessay dat de diversiteit aan woonmilieus in beeld brengt en op bepaalde onderdelen met elkaar in vergelijking brengt. Op deze wijze worden de woonmilieus naast elkaar geprojecteerd om een vergelijking mogelijk te maken tussen karakteristieken en verschijningsvormen, die vaak op geheel verschillende schalen in de stad terug te vinden zijn. Bovendien vormt de analyse van een woonmilieu de brug naar het ontwerpend onderzoek en de interventies die in de volgende delen aan bod komen. De analyse van het woonmilieu vormt de brug naar het ontwerpend onderzoek en de interventies die in de volgende delen aan bod komen.

159 _3.01_inleiding

In het eerste deel van dit boek is een start gemaakt met het thema ‘wonen als bouwsteen van de stad’. Hier kwam reeds naar voren dat met wonen niet slechts op de woning wordt gedoeld, maar dat hier ook in bredere zin voorzieningen, bewoners, organisatiestructuren van wooneenheden en vele andere factoren een rol spelen. Deze onderdelen vormen gezamenlijk een woonmilieu, wat in dit derde deel het leidende thema vormt dat verder zal worden uitgediept. Er is een selectie gemaakt van relevante woonmilieus binnen de secundaire ruimte van Berlijn die relevant zijn om te onderzoeken, ter ondersteuning van de opvolgende individuele projecten. Daarnaast vormen de thema’s waarmee secundaire ruimte is onderzocht ook een aanleiding tot een specificering van de te onderzoeken woonmilieus. Elke van deze invalshoeken leidt namelijk tot karakteristieken die een bepalende rol spelen in de vorming van een woonmilieu.


162


_3.02_groĂ&#x;siedlungsbau

163


164


GROßSIEDLUNGSBAU door: Loes Martens ‘De Großsiedlungen van de jaren ‘60 en ‘70 zijn tegelijkertijd de tijdsgetuigen en probleemkinderen van hun tijd. Ze documenteren het hoogtij van de vlucht van de boomingjaren en de ruwe landing in de werkelijkheid, het naar andere en veranderende eisen functioneren van plannen. Ze documenteren tegelijkertijd de prestatie van de Sozialstaats en het falen van de samenleving om de nieuw ontstane nadelen. Ze documenteren op deze wijze of misschien beter: een overwinning en een mislukking van het modernisme.’ (vrij vertaald naar Sabine Kraft, 2011)1

1.  Kraft, S. (2011). p 11

Het onderzoek naar het polycentrische karakter van de stad Berlijn, zoals beschreven in deel twee van dit boek, laat de periode van de jaren ’60 tot ’80 naar voren komen, waarin zowel in voormalig oost- als west-Berlijn grootschalige woningbouwprojecten ontwikkeld werden. Deze woningbouwprojecten worden Großsiedlungen genoemd. Om deze siedlungen vanuit hun ontstaansgeschiedenis te kunnen begrijpen is het belangrijk om te kijken wat er van het oorspronkelijke idee tot de realisering gebeurd is. Hiermee wordt niet gezegd dat er altijd een fout in de realisering of de intentie van het project zit. Er wordt gezocht naar waar de kritiek ten opzichte van dit woonmilieu vandaan komt. Eerst zal de algemene ontwikkelingssituatie van deze grootschalige woningbouwprojecten toegelicht worden waarbij stilgestaan wordt bij de toen geldende visies op stedenbouw rondom de wederopbouw van de stad en de verschillen tussen intentie en realisatie. Daarna zal gekeken worden naar de verschillende siedlungen die in Berlijn gebouwd zijn, waarbij het verschil tussen de Oost en West kort wordt toegelicht en een uitstap gemaakt wordt naar de ontwikkelingen in voormalig Oost-Berlijn, die als achtergrond dient om het geheel te begrijpen. Ten slotte zal Märkisches Viertel, een siedlung in West-Berlijn, als studycase dienen om grip te krijgen op het woonmilieu, omdat deze een rijkheid bevat aan typologieën en stedelijke structuren.

165


166


ONTWIKKELINGSSITUATIE Eind jaren ‘50, begin jaren ‘60 begon er een nieuwe fase in de stadsontwikkeling. De wederopbouw, die zich voornamelijk focuste op de renovatie van de oude stadskern, evenals de economische wederopbouw was in volle gang. De volledige werkgelegenheid werd bereikt aanleg van de muur met zijn wachttorens was nog niet in zicht. Zowel voor als de eerste periode na de bouw van de muur had het massaconsumptiemodel, ondanks de eerste tekenen van recessie in 1966, effectief en goed gefunctioneerd. De groeiende vraag naar massaconsumptiegoederen en naar een steeds grotere leefruimte, stimuleerde de economische ontwikkeling en zorgde voor een stijging van het inkomen. De maandelijkse uitgaven van een gezin van 4 personen met een gemiddeld inkomen in 1960 was 643 DM en in 1974 was dat 1701 DM. 2 Deze economische groei, bevolkingsgroei en groeiende vraag naar massaconsumptie had ook zijn effecten op de bouw. Door de nog steeds stijgende vraag naar woningen moesten er grote stadsuitbreidingen gepland worden. Ook het creëren van een economie in de enclave van West-Berlijn speelde een belangrijke rol in de beslissing om grote woningbouwprojecten op te starten.3 Relatie tot de traditionele stedenbouwkundige voorbeelden De oorlogsvernielingen werden door stadsplanners ook als mogelijkheid gezien om stedenbouwkundige fouten te laten verdwijnen. Veel van de belasterde Mietskasernen waren vernield en dus kon er langzaam aan de ideeën van grootschalige voorzieningen, straten en woonhuizen gewend worden. Gelijktijdig met de wederopbouw en de ontwikkeling van uitbreidingsplannen kwamen ook de stedenbouwkundige voorbeelden in de jaren ‘50 onder kritiek te staan. Deze kritiek werd niet door stedenbouwkundigen en architecten uitgesproken maar voornamelijk door een jonge generatie van sociale wetenschappers die de anti stedelijke gehalte van deze voorbeelden niet meer wilden tolereren. Er werd gediscussieerd rondom twee stadsmodellen: het stadtlandschaft, een beeld van weelderig groen en een ontspannen stedelijk landschap, en het stadsbeeld van stedelijkheid voor verdichting. ‘Hoe dichter de bebouwing, des te stedelijker wordt de ambiance die daar ontstaat’, werd er gezegd over de doeleinden voor het centrum van Berlijn of Parijs.4 Na alle slechte ervaringen, die men met de traditionele stedenbouw had gehad, konden in deze periode van verandering andere stadsmodellen ingezet worden.

Doelstelling voor de nieuwe woningbouwgebieden Naast de modernisering van de binnenstad door sanering, werden er grootschalige nieuwbouw gebieden met hoge dichtheden en bouwhoogtes ontwikkeld aan de stadsrand. Deze satellietsteden, van soms wel 20 000 inwoners, vormden een schaalsprong in dichtheid en grootte, waarbij men niet meer terug kon vallen op eerdere ervaringen. De doelstellingen waren echter duidelijk: na de voltooiing van de eerste fase van de wederopbouw wilde men met de nieuwste technologieën en industriële bouwmethoden, over gaan op een grote schaal om zo het nog steeds bestaande woning tekort terug te dringen. Een verdichte woonwijk van een aanzienlijke omvang, die voor een draagvlak zorgt van een breed scala aan infrastructuur, lijkt een redelijk voorstel om de opkomende verstedelijking in de periferie te bewerkstelligen. Dit bood dan ook het concept voor de ontwikkeling van deze wijken rondom de metro of S-bahn haltes, een op de toekomst gerichte verkeersoplossing. Deze ideeën leken op ideale wijze aan te sluiten op het geleidelijk meer op verdichting en vervlechting gerichte stedelijk model. In plaats van de strookbebouwing van de jaren ‘50, die vooral laagbouw bevatte, uitgespreid was, vol groen en dus weinig stedelijkheid bevatte, wil men op compactere, dichtere siedlungsvormen overgaan, die aansluiten op de structuur van de stad. Een woongebied waar een levensvatbaar stadseel zal ontstaan, met een mix van verschillende huis en appartementstypes, verschillende bouwhoogten, een differentiatie in groengebieden, een aangemeten infrastructuur en de bouw van buurthuizen. Het begrip Großsiedlung Tot het begrip Großsiedlung behoren stadsdelen of grote woonwijken in de stad, die bestaan uit verdiepingshoogbouw en in korte termijn in de huidige grootte ontstaan zijn. Hierdoor onderscheiden Großsiedlungen zich van stadsdelen, die door continue ontwikkeling zijn ontstaan. Een hele duidelijke definitie over grootte en type van een Großwohnsiedlung bestaat niet. Door de bondsbouwmeester werd in het jaar 1980 de volgende kenmerken aan het begrip toegekend: na 1945 gebouwd als functioneel zelfstandige eenheid, dichte, relatief homogene bebouwing van hoogbouw, met minstens 1000 wooneenheden en overwegend sociale woningbouw.5 Hierbij moet opgemerkt worden dat niet alle kenmerken gelden voor alle bestaande Großwohnsiedlungen en ze

Afb. 1  midden historische foto Marzahn

Afb. 2  onder historische foto Märkisches Viertel, Treuenbrietzener Straße Februari 1971

2.  Harlander, T. (2011). p 14

3.  Bodenschatz, H. (2010).

167

4.  Harlander, T. (2011). p 15 5.  Bundesminister für Bauwesen, Raumordnung und Städtebau. (1986).


Märkisches Viertel

Hohenschönhausen

Marzahn Falkenhagener Feld Hellersdorf

168

Gropiusstadt

Kaart van Berlijn met de locaties van de Großsiedlungen. In het westen werden in de jaren ’60 drie grootschalige woningbouwprojecten in de periferie ontwikkeld met een inwonersaantal van 50 000 - 60 000: Märkisches Viertel tegen de noordelijke grens, Gropiusstadt (Buckow-Rudow) tegen de zuidelijke grens en Falken-hagener Feld in het Westen, voorbij Spandau. In het oosten werden verspreid meerdere Großsiedlungen ontwikkeld, waarvan Marzahn ( 100 000 inwoners), Hellersdorf (80 000 inwoners) en Hohenschönhausen ( 50 000) inwoners de grootste zijn.


ook niet volledig de huidige ontwikkeling omschrijven. De aanwezigheid van sociale huisvesting speelt nu een minder belangrijke rol. Het bondsbouwministerie ging in 1993 ervan uit dat Großsiedlungen minstens 2500 wooneenheden moesten hebben. Dit aantal is een samenspraak met alle bondslanden in 1995 tot 2000 gereduceerd. Soms werd, vooral in het Oosten, ook het begrip Plattenbausiedlung gebruikt. Het aandeel van woningen in Großwohnsiedlungen van de totale woningvoorraad van de Bondsrepubliek Duitsland is 7%, waarbij de verhouding zeer verschillend is. Slechts 3% in WestDuitsland en 22% in Oost-Duitsland en in sommige steden, zoals Rostock, zelfs 70%, Magdeburg 40% en zelfs 85% in Schwedt.6 kritiek op de denkbeelden van de nieuwe stadsmodellen Hoewel het nieuwe Großsiedlungsconcept met behulp van berekeningen bepaald is, mengde hierin ook zeer tijdsgebonden, meer irrationele motieven. De gestapelde woongebouwen, met volledig verlies van de schaal, een strikte functiescheiding en een eentonigheid en steriliteit van de woonomgeving confronteert de bewoner zeer direct met een op techniek gerichte voortgang. Een geloof in planning en de ideologie van de maakbaarheid, die later moeilijk te begrijpen zijn. 7 Veelal zorgde een op proces berekend project ervoor dat de planners en de woningbouwcorporaties overweldigd werden door een te behalen streven om zo goedkoop en efficiënt mogelijk te bouwen. De woningbouwcorporaties deden een geslaagde poging om het vloeroppervlak te maximaliseren, maar binnen de toenmalige planning en wetgeving en het subsidiestelsel werd het economisch zinvol om nog een verdieping erop te zetten. Het geklaag van de architecten luidde daarom als volgt: ‘We hebben inderdaad hoogbouw voorgesteld, maar in de uitvoering werden deze woongebouwen nog groter, massiever en monumentaler als ooit gepland.’ 8 van initiatief naar realisering Dit proces van de verandering van het oorspronkelijke ontwerp ten gunste van economische belangen werd bijvoorbeeld in Gropiusstadt erg duidelijk. De tussen 1962 en 1975 gebouwde Großsiedlung werd enkele jaren na oplevering flink bekritiseerd, voornamelijk vanwege de doelgroep. Slechts enkele jaren daarvoor werd het nog gezien als vooruitstrevende ontwikkeling, maar na de eerste bezoeken aan de siedlungen en de eerste woonervaringen veranderde dat. Deze kritiek was gebaseerd op de beperkte infrastructuur, de fantasieloze leefomgeving en

het gebrek en creatieve kwaliteiten van collectieve gebouwen. Veel belangstelling ontstond na de release van de film: ‘Wir kindern vom Bahnhof Zoo’ uit 1981, over de weg in het drugsmilieu, die dicht bij de werkelijke ervaringen in Gropiusstadt lag. Een voorbeeld: in Gropiusstadt werden dingen verboden die in andere delen van Berlijn gewoon normaal leken te zijn. Het was bijvoorbeeld verboden te spelen waar het leuk was om te spelen. Eigenlijk was alles verboden. Op iedere hoek in de wijk staat een bord. De zogenoemde parkzones tussen de hoogbouwflats staan ook vol met borden met verbodstekens. De meeste borden verbieden kinderen iets. In het trappenhuis durven kinderen eigenlijk alleen op tenen rond te sluipen en te fluisteren. Spelen, rolschaatsen, fietsen, alles is verboden. Daarbij wilde men het beeld van het Hansa-Viertel, wat zich ontwikkelde tot een conglomeraat van stijlen van internationaal bekende architecten, niet herhalen. Walter Gropius kreeg dus de opdracht als beroemd vakman een uniform stedelijk masterplan te maken. Het plan uit 1960 voor 50 000 inwoners toont een structuurplan van niet zo dichtbebouwde gebieden (FAR: 0,6-0,9). 9 Daarnaast bevat het een centrale groene gordel, kruisende groenzones en drie basiselementen van bebouwing: de naar Bruno Taut verwijzende, aan één kant geopende cirkel, de op de hoeken geopende U-vorm en parallel lopende strookbebouwing. De verdere ontwikkeling was een op planning geruste mislukking, die door de druk en interesse van meerder woningbouwcorporaties en architecten, de invloed van Gropius nog verder naar de achtergrond drukte. De dichtheid liep op tot een FAR van 1,36 en de hoogte van de bebouwing tot 31 verdiepingen. Al in 1966 schreef Gropius aan Senatsbaudirektor Düttmann: “Ich muß gestehen, daß dieses Unternehmen das enttäuschendste ist, mit dem ich je zu tun hatte, da der Kontakt mit den Siedlungsträgergesellschaften fast auf den Nullpunkt gesunken ist.” 10

6.  Wikipedia. (2012)

7.  Harlander, T. (2011) p 18

8.  Harlander, T. (2011) p 19

9.  (FAR = floor area ratio is hetzelfde als FSI = floor space index. De verhouding van de totale vloeroppervlakte van een gebouw en de oppervlakte van de kavel wat het gebouw toegehoord)

10.  Harlander, T. (2011) p 19 (Vrijvertaald: Ik moet bekennen

GROßSIEDLUNGEN VOORMALIG WEST EN OOST BERLIJN

dat deze onderneming de meest teleurstellende is met wie ik ooit van doen heb gehad,

Gropiusstadt was de eerst gebouwde Großsiedlung van voormalig West-Berlijn en werd in het vorige deel gebruikt als voorbeeld om het verschil tussen de intentie en de realisatie toe te lichten. Zoals op de kaart te zien zijn er meerdere Großsiedlungen gebouwd, zowel in voormalig west als oost Berlijn. Deze zijn echter van elkaar te

sinds het contact met de woningbouwcorporatie tot het nulpunt gezonken is.)

169


170


onderscheiden; De ontwikkelingen in West-Berlijn zijn te plaatsen in het voorgaande verhaal betreft de algemene ontwikkelingssituatie. Ze ontstonden meestal vanuit beproefde industrieële bouwwijzen en werden vooral gebouwd door grote, non-profit, woningcorporaties, zoals ‘die Neue Heimat, de financiering van de federale en nationale programma’s voor het ontvangen van de volkshuisvesting. 11 De Großsiedlungen in het oosten kennen een specifiekere achtergrond die te maken had met de invloed van het socialisme en zal hieronder als achtergrond toegelicht worden om de ontwikkelingen beter te kunnen plaatsen. achtergrond Plattenbau siedlungen Oost-Berlijn De SED (Socialistische eenheidspartij), onder leiding van Walter Ulbricht en Willi Stoph, zette vanaf de jaren 50 architectuur, stedenbouw en kunst in om het toekomstbeeld van het socialisme te verwezenlijken. Veranderingen in de samenstelling en huisvesting van de bevolking moesten bijdragen aan een nieuwe socialistische maatschappij. De stad moest voorzien in de wens van de bewoners: werk, woonruimte, cultuur en recreatie. De kern kreeg als politiek middelpunt een belangrijke rol. De stad zou moeten worden opgebouwd uit pleinen, hoofdstraten en belangrijke gebouwen in het centrum, waarbij de pleinen een architectonische totaalcompositie vormden. Dit gedachtegoed ging in tegen de ideeën van de CIAM, die de stad zagen ontwikkelen als uniforme, modernistische tuinstad. Door het onteigenen van grond en het benoemen van grote gebieden tot wederopbouwgebieden waren grote stedelijke ingrepen mogelijk. In die tijd werd ook de Deutschen Bauakademie opgericht onder leiding van Kurt Liebknecht. Bij de opening uitte Walter Ulbricht zich over de richting van de DDR architectuur, die een nationale vorm aan zou moeten nemen en van inhoud sociaal zijn. 12 Eén van de eerste wederopbouw projecten was de Karl Marx Allee, die uiting moest geven aan wat socialisme in dit land betekende; nationalistisch, mooi en groot. Toen Chroesjtsjov in 1953 aan de macht kwam, betekende dat een politieke, maar ook bouwpolitieke wending. Hij had een voorkeur voor industrieel bouwen en pleitte voor het uitwerken van woningtypes en industrialisatie. Hij gaf hiermee kritiek op de architectuur van Stalin. De gevels werden gemaakt door het juist proportioneren van ramen en deuropeningen, mooi verdeelde balkons

en goed gekozen oppervlakte structuur en kleur. 13

Afb. 3  links

Binnen 5 jaar veranderde de focus binnen de bouwindustrie. Er moest sneller, beter en goedkoper gebouwd worden. Vanuit deze ideologie werd het tweede deel van Karl Marx Allee gebouwd, waarin rationalisering, functionalisme en standaardisatie duidelijk naar voren komen. Door beperkingen in technische ontwikkelingen zoals de lengte van een bouwkraan werden de te bouwen volumes bepaald: geen hoeksegmenten en geen gebouwen die haaks op elkaar staan. Er werd gebouwd in strookbebouwing met een afstand van 40 meter tussen 2 volumes omdat één kraan dan 2 gebouwen tegenlijk kon bouwen.

luchtfoto Großsiedlung gebied voormalig Oost-Berlijn

11.  wikipedia (2012)

In 1967 ging een grondgebruikstariefregeling van kracht, hierdoor zouden de coöperaties die zowel voor de planning als de bouw verantwoordelijk waren, spaarzamer met de grond omgaan, omdat dit onderdeel van de bouwkosten werd. De architectuur moest de collectieve geest van de bewoners uitdragen, als reactie op de gesloten bouwblokken van voor WO2 waar private hoven aanwezig waren. Door de hierboven beschreven zienswijze werd de bestaande stad verder verwaarloosd en afgebroken, waar modernisering broodhard nodig was voor bijvoorbeeld de aanleg van sanitaire voorzieningen, en werden grote socialistische wooncomplexen, Großsiedlungen, ontwikkeld. Deze lagen zowel in de binnenstad als aan de stadsrand om zo de hiërarchie tussen centrum en periferie op te heffen. Dit is ook duidelijk terug te zien op de voorgaande kaart met de ligging van de Großsiedlungen verspreid tussen het centrum en de stadsgrens van Berlijn. woonideologie De staatsbedrijven die verantwoordelijk waren voor de woningbouw streefden ernaar dat elk individu zou opgaan in de collectiviteit van een wooncomplex. De arbeidersklasse was het symbool voor het socialisme: voor hen waren de boulevards, de magistralen, gebouwd in nationaal traditionalistische stijl. 14 De woningbouw was in handen van de staat maar sinds 1964 ook in handen van de staatscoöperaties. Private woningbouw bestond niet en de staat bepaalde de woninggroottes. Om de vorming van sociale hiërarchieën te organiseren werden woningen toegewezen. In een bouwblok woonde de fabrieksarbeider naast de professor van de universiteit en de dokter. Sociale gelijkheid was het streven. Iedereen had recht op een woning van een grootte die was afgestemd op de gezinssamenstelling. Er werd

171

12.  Tilroe, A. (2000). p 17-21

13.  Schätzke, A. (1991)

14.  Dörhöfer, K. (1994) p 44


1953

2011

Falkenhagener Feld

Märkisches Viertel

Gropiusstadt

172 inwoners: 19 458 (2011)

inwoners: 35 230 (2011)

inwoners: 36 052 (2011)

voorheen: land-/tuinbouw en volkstuintjes

voorheen: eengezinswoningen en volkstuintjes

voorheen: akkerbouw

start woningbouw: 1960

start woningbouw: 1963

start woningbouw: 1962

district: Spandau

district: Reinickendorf

district: Neukölln

gebied: 1,38 km2

gebied: 3,2 km2

gebied: 2,66 km2

bevolkingsdichtheid: 5196 inwoners/km2

bevolkingsdichtheid: 11 009 inwoners/km2

bevolkingsdichtheid: 13.553 inwoners/km2

architect: -

architect: Hans C. Müller, Georg Heinrichs, Werner architect: Walter Gropius Düttmann aantal bouwlagen: 18 aantal bouwlagen: 32

aantal bouwlagen: 15


Afb. 4  t/m 10

Afb. 10  t/m 16

Hohenschönhausen

Marzahn

Hellersdorf

173 inwoners: 53 374 (2011)

inwoners: 103 768 (2011)

inwoners: 74 847 (2011)

voorheen: oude dorpskernen en landbouw

voorheen: oude dorpskern Marzahn, landbouw

start woningbouw: 1972/74

start woningbouw: 1977

voorheen: oude dorpskern Hellersdorf, landbouw start woningbouw: 1981

district: Lichtenberg

district: Marzahn-Hellersdorf

district: Marzahn-Hellersdorf

gebied: 5,18 km2

gebied: 19,5 km2

gebied: 8,1 km2

bevolkingsdichtheid: 10 344 inwoners/km2

bevolkingsdichtheid: 5311 inwoners/km2

bevolkingsdichtheid: 9240 inwoners/km2

architect: SED, R. Korn P. Schweitzer,

architect: SED, R. Korn P. Schweitzer, H. Graffunder aantal bouwlagen: 18

architect: SED, R. Korn P. Schweitzer,

aantal bouwlagen: 8

aantal bouwlagen: 8


174


genoeg zon geëist voor de woning en genoeg groen en speelvoorzieningen voor de buurt. De doelstelling in 1973 was om voor 1990 elke inwoner een woning te verschaffen die voldeed en de idealen van de socialistische samenleving. Dit betekende dat er 2,8 tot 3 miljoen woningen gebouwd ofwel gemoderniseerd moesten worden. Er moesten 200 000 woningen per jaar gebouwd worden, waar vooral een snelle bouwmethode voor nodig waren, die misschien niet alle architectonische en esthetische idealen kon waarmaken. De bouwmethode waar gebouwd mee werd was de Plattenbau, die gekenmerkt werd door rationalisering en standaardisering. Als men in deze Platte ging wonen werd men verplicht om zich aan te sluiten bij een bewonersvereniging, die zorgden voor het onderhoud van de gezamenlijke tuin, de organisatie van buurtfeesten, de schoonmaak van collectieve ruimtes etc. 15 Deze vorm van sociaal contact en de toentertijd hoge kwaliteit van de woningen maakten de Plattenbau siedlungen tot een succes. Marzahn, de bouw van de eerste Oost-Berlijnse Großsiedlung Onder het woningbouwprogramma uit 1973 werden studies uitgevoerd naar verkeersontsluitingen, industriële bouwmethoden en distributie-industrie. De locatie van Marzahn bleek uitermate geschikt; het ligt op 12 km afstand van Alexanderplatz, er was al een spoorverbinding aanwezig en industriegebieden lagen op nabije afstand. In 1975 werd besloten tot de bouw van de siedlung, het 9e stadsdeel van Berlijn. Het ontwerp werd gemaakt door R. Korn en P. Schweitzer. Onder leiding van hun werd H. Graffunder als chefarchitect aangesteld. De bebouwing wijkt af van de tot dan toe toegepaste strookbebouwing omdat er nieuwe hoekoplossingen ontwikkeld waren in de WBS-70 serie. 16 Hierdoor konden de ontwerpers bouwblokken ontwikkelen met drie of vierzijdig gesloten hoeken en 5 tot 6 verdiepingen hoog. Als herkenningspunten in de wijk bouwde men tot een hoogte van 21 verdiepingen, die het centrum van de wijk kermerkten. De façades werden in Gewassengrind elementen uitgevoerd. In 1982 waren er al 30 000 woningen voor ongeveer 70 000 inwoners gebouwd. Daarna, tot 1990, is dat aantal nog verdubbeld, wat een inwonersaantal van 165 000 opleverde. Van alle woningen heeft 40% 1 a 2 kamers en de rest 3 of meer kamers. De gemiddelde woonoppervlakte bedroeg 61 m2, wat overeenkomt met 15m2 per persoon. 17 In het begin van de jaren ’80 ging men bezuinigen

op de hoeveelheid parkeerplaatsen en het aantal gemeenschappelijk voorzieningen. De bebouwingsdichtheid nam geleidelijk toe, vooral in het noordelijke deel. De Plattenbau bleef in die tijd een aantrekkingskracht uitoefenen op de bewoners van de binnenstad. Het had zich bewezen tegenover de erbarmelijke situatie van de Altbau, waar modernisering lange tijd achter bleef.

Afb. 16  linksboven maquette foto masterplan: inpassing laagbouw duidelijk zichtbaar in plan

Afb. 17  linksonder luchtfoto Märkisches viertel: insluiten van de bestaande eengezinswoningen door de nieuwe

Tegenwoordig is het eigendom in deze wijk is verdeeld over 8 woningbouwcorporaties, waarvan WBG de grootste is en 30 000 woningen bezit. Na de opkomst van het kapitalisme zijn er verschillen in inkomens en toekomstperspectief ontstaan tussen de voorheen gelijke bewoners. De samenstelling van de wijk is sindsdien sterk aan het veranderen. Het imago van de wijk is verslechterd en veel bewoners hebben de wijk verlaten op zoek naar werk, terwijl de migranten uit de oostblok landen juist naar deze wijk trekken. De leegstand is ongeveer 20%. In het begin van de jaren ’90 werd sloop overwogen, maar de tevredenheid van de bewoners zorgden ervoor dat de wijk werd gerenoveerd. Tussen ’91 en ’98 werd 80% van het woningbestand van de woningbouwverenigingen gerenoveerd.

hoogbouwstructuur

15.  Braum, M. en Berning, M. (2003)

De renovatie bestond slechts uit kleine (schoonheids) ingrepen: gevelisolatie en toepassing van kleur op de gevel, verbetering van technische installaties en nieuwe balkons. De typologieën zijn niet veranderd, waardoor van woningdifferentiatie geen sprake is. Ondanks het slechte imago van nu, functioneerden de Plattenbau siedlungen in tijden van het socialisme wel. Dit in tegenstelling tot de Großsiedlungen die in WestBerlijn gebouwd werden.

175

CASESTUDY: MÄRKISCHES VIERTEL Dit laatste deel zal één van de Großsiedlungen, die in de jaren ’60-’80 ontwikkeld is in Berlijn, behandelen om het woonmilieu te duiden. Met woonmilieu wordt niet alleen de woning op zich bedoeld maar ook alle aspecten die verbonden zijn met het wonen op die plek. Vervoer, onderwijs, sportvoorzieningen, recreatie etc spelen hierbij een belangrijke rol. Ontwikkelingssituatie In het gebied van het huidige Märkisches Viertel bevond zich oorspronkelijk een groot gebied met volkstuinen, die rond 1925 uit nood van de arme Berlijnse bevolking ontstond en door meer dan 12.000 mensen onder erbarmelijke omstandigheden, zonder stroom en water, bewoond werden. 18

16.  (WBS-70 = Wohnbauserie 70, het is een type woning uit de Plattenbau methode, die in 1970 ontwikkeld werd door de DDR, onder andere aan de bauakademie van de TU Dresden)

17.  Braum, M. en Berning, M. (2003)

18.  zie voor een uitgebreide uitleg het hoofdstuk Eengezinswoningen in Berlijn


bebouwingsstructuur M채rkisches Viertel: opvallend is de aanwezigheid van oude dorpskernen aan de oostelijke zijde

176 onbebouwde ruimte: verschillende typen open ruimte, varierend van landbouwgrond tot parken, begraafplaatsen en volkstuintjes

infrastructurele voorzieningen en bijbehorende loopafstanden. paars = metrohalte, roze: bushaltes, oranje: tramhaltes. De ontwikkeling van de tramstructuur is in West Berlijn altijd achter gebleven


Eén van de oplossingen voor deze gebieden was de transformatie naar permanente huisvesting in de vorm van ééngezinswoningen, zoals het geval was in het gebied van Märkisches Viertel. 19 Na de bouw van de Berlijnse muur werd hier tussen 1963 en 1974 het grootste herontwikkelingsgebied van Berlijn gebouwd. Deze gold als een van de grootste en meest omstreden nieuwbouw gebieden van Duitsland. Het gebied was de eerste grote nieuwbouwwijk van het voormalige West-Berlijn en werd door 20 architecten, onder leiding van Werner Düttmann, Hans Müller en Georg Heinrichs, met 17.000 wooneenheden voor 50.000 inwoners gebouwd. Ze streefden hierbij naar afwisselende bouw- en woonvormen. In het Märkisches Viertel werd, in tegenstelling tot de toentertijd gewenste bouwblokken stad, een stadslandschap ontworpen: een samenhangende structuur van gestapelde woningbouw moest de bestaande, maar ook de nieuw gebouwde woonwijken, omsluiten. Daarbij ontstonden hoogbouwketens met onregelmatige plattegronden en gestapelde hoogtes, die grotere vlakken met eengezinswoningen omkaderen. Ook de infrastructuur en voorzieningenstructuur waren doordacht gepland: naast een groot centraal inkoopcentrum, het Märkisches Zentrum, worden slechts enkele kleinere centra gerealiseerd. Basisscholen en kindergarten worden niet opgenomen in het centrale gedeelte, maar in de hoogbouwstructuur. Binnen deze hoogbouwgroepen ontstaan speelplaatsen nabij de woningen. Alles was goed te bereiken en er zou een U-bahn halte uitkomen precies in het midden van de wijk, bij het Märkisches Zentrum. Het masterplan Het masterplan van Märkisches viertel lijkt aan de ene kant een utopisch karakter te hebben maar lijkt tegelijkertijd ook context gericht. Dit zien we niet alleen terug komen in het verschil tussen intentie en realisatie, zoals hierboven beschreven, maar ook al in het structuur van het masterplan. De bestaande eengezinswoningen wijken worden zorgvuldig meegenomen in het plan. De woningbouwprojecten, die allemaal afzonderlijk van elkaar zijn ontworpen, vormen samen een structuur bestaande uit 3 armen die ingrijpen op de bestaande structuur. Deze ‘slanke nieuwe hoogbouw structuur’ wordt op maaiveld geopend door de vele onderdoorgangen om zo de porositeit van de wijk, afgeleid van het kleinschalig wonen wat al aanwezig

was op die plek, in stand te houden. Daarnaast was er in het masterplan een grote groene structuur aanwezig die van buiten door de wijk liep en als recreatiezone zou kunnen functioneren. Tenslotte moest dit alles bijeengehouden worden door een centrum wat zich precies in het midden van de wijk bevond en onderdak moest bieden aan gemeenschappelijke voorzieningen, zoals een kerk, een school en winkels. Door de ontwikkelingen in de industriële bouw en de steeds stijgende groei van de bevolking en de onmogelijkheid tot uitbreiding werd het oorspronkelijke plan, wat ontworpen was in 5-6 bouwlagen, in de realisatie opgehoogd tot maximaal 17 verdiepingen op enkele plekken. Door deze schaalvergroting voldeed het voorzieningenniveau niet meer en werd het centrum meerdere malen uitgebreid met meer winkels, andere voorzieningen en parkeergarages. Voorheen geplande kleinschalige laagbouw werd niet gerealiseerd en langzaam slipte het binnengebied van de wijk dicht met bijgebouwen voor scholen, sportvoorzieningen etc. kritiek Ondanks deze idealen ontwikkelt Märkisches Viertel zich onder een slechte naam, die wijd buiten Berlijn bekend is. In een reisgids voor jonge mensen, uitgegeven door de stad Berlijn, staat het volgende: “Das kam daher, dass in den ersten Jahren nur eine mangelhafte Infrastruktur vorhanden war. Das heißt, es gab zu wenig Geschäfte, Restaurants und Kneipen; zu wenig Schulen, Kindergärten und Spielplätze. Mit anderen Worten: Die Planung auf dem Papier hatte nicht mit der Umsetzung Schritt gehalten; die Anzahl der Wohnungen (und Einwohner) stieg schneller als die erforderliche Infrastruktur errichtet wurde”. 20 Het gebrek aan infrastructuur bleek dus een kritisch aspect aan de ontwikkeling van de wijk. De S-bahn halte Wittenau was al aanwezig voor de bouw en vormde de westelijke begrenzing van het gebied. Om twee redenen werd deze niet als oorspronkelijke ontsluiting van het gebied beschouwd: Hij lag inderdaad aan de oost-west hoofdas maar de ingang is gelegen aan de noordzijde buiten het gebied. De tweede belangrijkere reden was de bijzondere politieke situatie van West-Berlijn en de S-bahn, die werd geëxploiteerd tot 1983 door de Oost-Duitse Reichsbahn. Door de West-Berlijnse bevolking van de wijk werd de S-bahn compleet geboycot. Na de overname van de S-bahn door BVG in 1983 veranderde de situatie. En na de moderniseringsmaatregelen aan

19.  Elkins, T en Hofmeister, B. (1988) p 94 en 187

Afb. 18  conceptschema’s masterplan

177 20.  Ullmann, G. (1992) Vrij vertaald: Dat kwam doordat er in de eerste jaren alleen een gebrekkige infrastructuur aanwezig was. Dat wil zeggen, er waren niet genoeg scholen, kinderdagverblijven, speelplekken. Met andere woorden: de planning op papier had geen gelijke tred gehouden met de uitvoering. Het aantal woningen (en bewoners) groeide sneller dan de nodige infrastructuur werd gebouwd.


Herbert Stranz_plan Wilhelmsruher Damm 224-228 bouwperiode: 1966-1968 bouwdiepte: 14,5-27 m wooneenheden: 634 appartement grootte: 1 kamer: 42 m2 2,5 kamer: 76-78 m2 4,5 kamer: 107 m2 parking: outdoor

178

Het concept was gebaseerd op de appartementsplattegrond en de toetreding van gelijke hoeveel licht voor alle appartementen. De 4,5 kamer appartement, die hiernaast afgebeeld is laat het concept van de plattegrond zien. Badkamer en toilet zijn in het midden van het appartement geplaatst en dan andere kamers zijn daar omheen geschakeld. Op een volgend: entreehal, keuken, woonkamer, multiple-use room, slaapkamerhal, 3 slaapkamers en weer terug naar de entreehal. De laatste kamer kan ook afgesloten worden voor bijvoorbeeld een grootmoeder of een volwassen kind en heeft dan een eigen toilet. Dit laat de flexibiliteit in gebruik zien. Ook bij de kleinere appartement is die flexibiliteit aanwezig omdat de keuken en badkamer inwisselbaar zijn. De balkons liggen bijna allemaal op het zuiden en zijn half balkon, half erker. 22


het S-bahn traject wordt in 1986 de zuidingang in gebruik genomen. Door deze boycot worden nog twee andere maatregelen doorgevoerd: de brug over de Wilhelmsruher Damm wordt opnieuw aangelegd, op die manier dat er ruimte is voor nieuwe een platform toegang. Al aan de eerste bewoners werd eind jaren 60 een aansluiting met de u-bahn beloofd. Eerdere plannen voorzagen een direct verbinding vanuit het centrum, die via Märkisches Zentrum in een laatste halte aan de Senftenberger Ring zou eindigen. Maar pas in 1994 (20 jaar na de voltooiing van Märkisches Viertel) wordt de U-bahn halte geopend. Deze loopt in de huidige situatie niet zoals ze dat bedacht hadden door het centrum, maar aan de westelijke grens van het gebied, bij de bestaande S-bahn. Ook ontstonden er problemen door de samenstelling van de inwoners. Een groot deel kwam uit de sloppenwijk van de volkstuintjes. De rest uit de stedelijke vernieuwingsgebieden van de Wilhelminischer Ring 21, waar zij onderhuurders waren of in tijdelijke voorzieningen hadden gewoond. Er was de neiging, van de woningbouworganisaties van West Berlijnse gemeenten, om probleemgezinnen naar deze wijken te sturen. Zij moesten vanuit hun oude vertrouwde buurt naar hier verhuizen, terwijl hun oude huizen afgebroken werden. Daardoor verloren zij hun vorige sociale contacten en konden zij zich met hun nieuwe anonieme woonomgeving niet identificeren. Zelfdodingen kwamen relatief vaak voor en de bekendmaking hiervan in de media zorgde ervoor dat de wijk nog slechter daglicht kwam te staan. veranderingen en huidige status Door velen werd het Märkisches viertel tot het begin van de jaren ’80 afgekeurd of tenminste erg bekritiseerd. Sinds 1984 werden concrete verbeteringsprogramma’s gestart. Door aanvulling en uitbereiding van de infrastructuur kon de negatieve ontwikkeling van de wijk stoppen. Ook kleine aanpassingen in enkele huizen, zoals vriendelijkere toegangen, werden uitgevoerd. De façades werden opgeknapt en in de voormalige wasruimtes werden cafés en hobbyruimtes ingericht. Voor de huurders zijn 300 volkstuinen beschikbaar en in tegenstelling tot de eerste jaren is de wijk met vrij veel vrijetijdsvoorzieningen en jeugdvoorzieningen uitgerust. Tegenwoordig is Märkisches Viertel wereldwijd als een succesvol voorbeeld van een goed functionerende, geaccepteerde Großsiedlung, die ondertussen de critici heeft overtuigd. De hoeveelheid

groen is in geen enkel ander woningproject van deze schaal zo groot. De wijk wordt tegenwoordig door zijn bewoners, die uitgegroeid is tot een mix, geaccepteerd en in het jaar 1999 werd de wijk, op basis van zijn bevolkingssterkte en het feit dat de bewoners zich zelf MV’ers noemen, als 10e district van Reinickendorf benoemd. de gebouwstructuur en de woningplattegrond De diversiteit in de wijk, die werd nagestreefd door de keuze van verschillende architecten, is duidelijk te lezen in de structuren van de woongebouwen en ook in de plattegronden van de appartementen. De woningplattegronden werden zo optimaal mogelijk ontwikkeld ten opzichte van de oriëntatie. Met deze woningplattegronden werd een schakeling gevormd die de stedelijke ruimte moest definiëren. Ze zouden niet de straat volgen zoals we kennen uit de traditionele stedenbouw, maar als zelfstandige structuren in de openbare ruimte staan. Ze verdeelden de altijd publieke ruimte in parkeerzones en groenzones. De ruimten die gevormd werden door de structuren waren echter vaak zo groot en ongedefinieerd dat ze onduidelijk waren en sociaal onveilig aanvoelden. Hierop wordt tot op de dag van vandaag veel kritiek geleverd, hoewel de kwaliteit van de woningplattegronden erkent wordt. Een thema wat in veel plattegronden terug komt is de verdeling tussen private vertrekken en publieke vertrekken. Deze werden veelal van elkaar gescheiden waarbij de keuken en eetkamer vaak de schakel daartussen vormde. Hier zijn een drietal woningplattegronden met de basisgegevens van het gehele complex met elkaar vergeleken.

Afb. 19  linksboven woningplattegrond Herbert Strauz

21.  Wilhelminischer Ring, de grens van de Mietskasernenstad

179


O.M. Ungers_plan Wilhelmsruher Damm 165-185 bouwperiode: 1967-1969 bouwdiepte: 23-32 m wooneenheden: 1305 appartement grootte: 1 kamer: 49 m2 2 kamer: 73 m2 2,5 kamer: 92-94 m2 parking: garage

180

Het complex is een stapeling van identieke ruimtelijke elementen. Rondom de kern liggen de entreehallen, keuken en bergingen. De slaapkamers en badkamers vormen slaapunits van verschillende lengte en vanuit buiten zijn ze zichtbaar als afzonderlijke torens. De positie van deze units houden een L-vormige woonkamer over die aan beide zijden een loggia bevat. De keuken opent zich naar de woonkamer maar is ook direct vanuit de hal te bereiken. De plattegrond is dus leesbaar vanaf de buitenkant. De bovenste appartementen zijn maisonnettes waarbij de slaapkamer units dubbel hoog zijn en het dak van de woonkamer een dakterras wordt. 22


Afb. 20  linksboven woningplattegrond O.M. Ungers

Afb. 21  rechtsboven woningplattegrond Karl Fleig

Karl Fleig_plan Wilhelmsruher Damm 187-215 bouwperiode: 1965-1966 bouwdiepte: max. 32 m wooneenheden: 283 appartement grootte: 2 kamer: 79-85 m2 2,5 kamer: 97 m2 3 kamer: 110 m2 parking: outdoor

Vanwege de noord-zuid oriëntatie van de locatie heeft de architect een complexe plattegrond moeten ontwerpen, die alle appartementen een woonkamer met een balkon aan de zuidzijde geeft maar ook licht binnen brengt van oost en west. De plattegrond geeft een duidelijke scheiding aan tussen gemeenschappelijke en individuele zones: de keuken, badkamer en toilet zijn gezamenlijk in het midden van het appartement geplaatst. Even als bij de appartementen van Herbert Stranz. Hierdoor worden er twee paden gecreëerd, één direct naar de woonkamer en één naar de slaapkamers. In het twee-kamerappartement wordt het pad een circulerende route die je via de keuken en eetkamer weer terug naar de woonkamer leidt. In de grotere appartementen kan het slaapgedeelte afgesloten worden. 22

Ter afsluiting kan gesteld worden dat met het uitgangspunt van het polycentrische karakter van Berlijn een woonmilieu gedestilleerd is dat met zijn hoge dichtheid, aanmerkelijk inwonersaantal en grote hoeveelheid wooneenheden thema’s aansnijdt betreft het ontwerpen van een (voor)stad in plaats van een stadsdeel. In Berlijn heeft deze ontwikkeling verschillende soorten woonwijken opgeleverd, waar vanaf de realisatie tot nu veel kritiek op wordt gegeven. Verbetering is nog steeds nodig, want de tot nu toe gerealiseerde renovatieprojecten waren vooral schoonheidsprojecten, zowel in oost en west. Het kritiek op de mono functionaliteit, de architectonische soberheid en het mislukte sociale ideaal aan de ene kant, kunnen overstegen worden door de positieve punten als; rijkheid aan plattegronden, draagvlak voor publieke voorzieningen, een goede aansluiting op de infrastructuur en grote open groene ruimte. De gelaagdheid zou een aanknopingspunt kunnen zijn om op voort te borduren en om de genoemde zwakke punten te verbeteren.

181

22.  Schneider, F. (2004)


182


_3.03_de rationele stad

183


exemplarisch in berlijn: _3.03.2_analyse siemensstadt

_3.03.1_rationalisatieproces van de woningbouw 3.03.1. RATIONALISATIEPROCES VAN DE WONINGBOUW

exemplarisch in berlijn: _3.03.2_analyse siemensstadt

secundaire ruimte in berlijn: _3.03.3_analyse friedrichsfelde/rummelsburg

184

3.03.2. ANALYSE SIEMENSSTADT _3.03.1_rationalisatieproces van de woningbouw

secundaire ruimte in berlijn: 3.03.3. ANALYSE RUMMELSBURG/FRIEDRICHSFELDE

_3.03.3_analyse friedrichsfelde/rummelsburg


DE RATIONELE STAD Door: Tim Brans Dit hoofdstuk gaat over het woonmilieu van de rationele stad. In deel I werd al opgemerkt dat de rationalisatie van de stad vanaf de jaren ‘20 van de vorige eeuw grote impact heeft gehad op de ontwikkeling van de architectuur en stedenbouw, alsook op de wijze van omgaan met de huisvestingsproblematiek. Een diversiteit aan stedelijke vormen zijn in de periferie van de stad geland en bepalen voor een groot deel het gezicht van wat in deel II gedefinieerd is als de secundaire ruimte. Nieuwe stedelijke vormen werden mogelijk door de collectieve realisatie middels

Wohnungsbaugenossenschaften23. Dit hoofdstuk bevat drie delen. Allereerst wordt het rationalisatieproces beschreven aan de hand van een (verder uitgebreide) schematische weergave van Ernst May. Vervolgens wordt de casus Siemensstadt geanalyseerd als exemplarisch voorbeeld van de eerste radicale desoriëntatie van het bouwblok in Berlijn. Tot slot wordt een gebied ten zuidoosten van het centrum, Rummelsburg en Friedrichsfelde, geanalyseerd waar de verscheidene periodes van rationalisatie zich zichtbaar hebben voltrokken.

23.  zie hoofdstuk 2.05 Tussenruimte in de tussenruimte voor meer informatie hieromtrent

185


RATIONALISATIEPROCES VAN DE WONINGBOUW

24.  Castex, J., Ch.Depaule, J. en Panerai, Ph. (1990). p 165

Afb. 22  Schema’s van de

186

ontwikkeling van het stedelijk bouwblok. Uit: Castex, J., Ch.Depaule, J. en Panerai, Ph. (1990). p 145

Vanaf het begin van de 20e eeuw zijn de ideeën over woningbouw en stadsvorm drastisch gewijzigd. Dit proces is stapsgewijs af te lezen in de stad, waarbij de bouwvorm steeds rationeler werd en zelfs tot het punt kwam waar niets meer herinnert aan het traditionele 19e eeuwse stadsmodel. Een rationaliteit in de stedelijke orde kondigt zich aan vanaf het moment dat er twee factoren samenkomen: de noodzaak of de gelegenheid om in hoog tempo een groot aantal gebouwen neer te zetten en een overheid die de zorg daarvoor op zich kan nemen. In Berlijnse context organiseerden architecten en kunstenaars van de moderne beweging zich vanaf 1926 in de Ring der Architekten, in Duitse context kwam men vanaf 1907 bijeen in de Deutscher Werkbund, terwijl het debat ook internationaal gevoerd werd in de CIAM congressen vanaf 1928. In de vroege jaren ‘20 was met name Ernst May zeer vooruitstrevend en kon hij voor de context van Frankfurt, waar May als Stadtbaurat ook de politieke context had gecreëerd, de eerste rationele Siedlungbau realiseren. In navolging van May realiseerde Martin Wagner, vanaf 1926 Stadtbaurat van Berlijn, enkele grote siedlungen. In het tijdschrift Das Neue Frankfurt gaf Ernst May in 1930 de kern van zijn hele optreden weer in een serie schema’s die de ontwikkeling van het stedelijke weefsel tot dan toe laat zien: I. Bebouwingsdichtheid voor de oorlog II. Bebouwingsdichtheid met randbebouwing III. Tweezijdig open randbebouwing IV. Oplossing voor de blokbebouwing door ‘zeilenbau’ In het boek De Rationele Stad van Castex, Depaule

en Panerai wordt aan de hand van het schema van Ernst May de transformatie van het bouwblok besproken. De eerste fase is die van het 19e eeuwse Duitse gesloten bouwblok, bestaande uit zogenaamde Mietskasernen. Aanleiding voor de zoektocht naar een nieuwe bouwvorm kan worden gevonden in de sociale en hygiënische problemen die deze overbevolkte bouwblokken met zich meebrachten. De tweede fase wordt gekenmerkt door de ontruiming van het centrum, de doorbreking van het raster en de organisatie van de rand.24 Door het maken van randen wordt een open ruimte in het bouwblok omsloten, die voor collectieve doeleinden werd gebruikt. Dit werd mogelijk door de sociale realisatie van de woningen door Wohnungsbaugenossenschaften. In de derde fase worden de uiteinden open en wordt de dichtheid nog verder verlaagd. De randbebouwing wordt geoptimaliseerd ten opzichte van de bezonning en zodoende is de bebouwing hoofdzakelijk noordzuid georiënteerd. De door May beoogde eindfase bestaat uit het ideaal van de zogenoemde ‘Zeilenbau’, noord-zuid gerealiseerde schijfbebouwing waarbij de opeenvolgende schijven voor-achter-voor-achter georiënteerd zijn. De ingesloten collectieve ruimte wordt zodoende door één van de aangrenzende schijven toegeëigend. Hierdoor blijven van het traditionele gesloten bouwblok twee principes over: er bestaat een duidelijk verband tussen het gebouw en het terrein; voor- en achterkant van de gebouwen worden gedifferentieerd. Daar staat tegenover dat de continuïteit, de relatie met de straat, het bestaan van de straat en de verwijzing naar de


ebouwing/’Zeilenbau’ at interbellum

stad worden prijsgegeven.25 Ernst May zag de laatste fase als het eindmodel en ideaal voor de moderne stad. Echter, sinds de oprichting van CIAM, werden nog veel radicalere stadsvormen uitgewerkt. Om het gehele rationalisatieproces van de woningbouw in kaart te brengen, zijn de schema’s van May als uitgangspunt genomen en aangevuld met nog enkele vervolgstappen. In het totale schema representeert de eerste fase het model waarop de rationalisatie een reactie is en de laatste, zevende, fase representeert de Großsiedlungen die gevolg zijn van de aanhoudende woningnood en zich zodoende wat betreft schaal distantieert van de rationele bouwvormen daarvoor. V Schijven VI Schijven en torens in het groen VII Structuren

en de norm.27

25.  Castex, J., Ch.Depaule, J. en Panerai, Ph. (1990). p 168

Met name de omgang met de open ruimte hebben de stad na de vierde fase geen goed gedaan. De schaal, hoeveelheid en vormgeving van de openbare ruimte, heeft niet tot toe-eigening en gebruik geleid, wat soms grote sociale problematiek met zich meebracht. Na de bouw van enkele Großsiedlungen is het modernistische ideaal door Berlijn verworpen en vanaf eind jaren ‘80 verwijst de stedenbouw middels het kritisch reconstrueren terug naar de 19e eeuwse bouwblokkenstad. De modernistische grondbeginselen, die na de Tweede Wereldoorlog geradicaliseerd zijn, zouden wellicht meer herwaardering verdienen. Ze staan centraal in de volgende analyse van de casus Siemensstadt.

26.  Idem. p 165

27.  Idem. p 169

Vanaf de vijfde fase is de relatie tussen gebouw en terrein niet meer hetzelfde als daarvoor. Een nog radicalere rationalistische geest, het uitwissen van alle sporen van het blok, volgt op de expressionistische bouwwijze van daarvoor. In de hoge gebouwen, waarbij de dichtheid dus weer verhoogd wordt, verdwijnt de subtiele differentiatie tussen voor- en achterkant. De buitenruimte krijgt geen oriëntatie meer en verliest zijn status.26 Vanaf de zesde fase wordt deze buitenruimte nog enkel gezien als een doorgaande openbare groenruimte, ten behoeve van de modernistische idealen van licht, lucht en ruimte. De laatste verschillen tussen voor en achter en tussen de verdiepingen werden afgeschaft, in naam van de serie, de standaard

5. schijven V vanaf jaren ‘50

6. schijven en torens VI vanaf eind jaren ‘50

187

VII

7. structuren jaren ‘70-’80

Uitbreiding van schema’s Ernst May


ANALYSE SIEMENSSTADT In het rationalisatieproces zoals beschreven is de vierde fase het meest interessant. Het is de eerste echte ontkenning van een blok, terwijl nog steeds herkenbare voor- en achterzijdes worden vormgegeven. Het is ook een van de meest directe vertalingen van de ideologiën die schuil gingen achter de vroege moderne beweging, daar veel architecten die aan Siemensstadt hebben bijgedragen ook actief lid waren van de vereniging Ring der Architekten. Om de realisatie van de casus te kunnen begrijpen, wordt eerst de tijdsgeest van het interbellum geschetst, om vervolgens in te zoomen op de casus op stedenbouwkundig en architectonisch niveau.

28.  Berlin, Landesdenkmalamt (2009). p 16-17

29.  Ungers, L. (1983). p 7

188

Afb. 23  Stedenbouwkundig plan. Uit: Brenne, W. (1984). p 159. Architecten per bouwdeel, fase 1: A

Scharoun

B

Gropius

C

Häring

D

Bartning

E

Forbat

Architecten per bouwdeel, fase 2: F

Gropius

G

Forbat

H

Henning

De Gouden jaren ‘20 Tijdens het interbellum, tussen de November Revolutie in 1918 en Hitlers greep naar de macht in 1933, begint Berlijn te transformeren in een Metropool. Met de wording tot Groß Berlin in 1920 annexeert de stad vele steden in de omgeving en worden zowel omvang als inwonersaantal in één klap vergroot, het is op dat moment de derde grootste stad ter wereld, na New York en Londen. Tijdens de ‘Gouden jaren ‘20’ is Berlijn erg in trek bij een grote diversiteit aan creatievelingen en is het de plek waar openlijk het debat gevoerd wordt over de toekomst van de metropool. Diverse culturele groeperingen publiceerden manifesten met

de roep om een radicaal nieuwe verhouding tussen kunst en leven. Hierbij schrijven ze een leidende rol toe aan de architectuur in het maken van een nieuwe maatschappij en omgeving.28 Het Berlijn van Martin Wagner In die jaren ‘20 is Martin Wagner aan het werk als stadtbaurat van Schöneberg (stadsdeel van Berlijn), waarna hij in 1926 stadtbaurat van de gehele stad wordt. Berlijn kampte met een zware erfenis van de Eerste Wereldoorlog: een grote woningnood en stijgende bouwkosten, grondstofprijzen en loonkosten. De opgave voor Wagner was dus veel woningen realiseren voor weinig geld. De oplossing was voor hem: rationalisering en socialisering. Hij spiegelde de stad sterk aan het Frankfurt van Ernst May. Wat Wagner voor Berlijn was, was Ernst May voor Frankfurt en Fritz Schumacher voor Hamburg. De facto, hadden ze dezelfde opgave: het tot stand brengen van moderne woongebieden met aandacht voor de plattegronden, architectonische vorm, stedenbouw, sociale wensen en eisen, de rendabiliteit en de toepassing van nieuwe technische en rationele bouwmethoden.29 Wagner en May betoogden allebei een anti-urbaan planningsconcept: het ‘trabantenmodel’ met een kernstad, omringd door arbeiderssteden. Dit was


Afb. 24  Berlijn ten tijden van de Weimar Republiek

189


30.  De Duitse hyperinflatie was het gevolg van het feit dat de Fransen het Ruhrgebied bezet hadden om zo de herstelbetalingen van WOI te kunnen claimen, zoals bepaald tijdens de Vrede van Versailles.

31.  Scarpa, L. (1986). p 28.

ideologisch, alsook praktisch. Allereerst was Wagner opgeleid met de ideeën van Howards Gartenstadt en bovendien was hij ook lid van de Deutsche Gartenstadt Gesellschaft. Ten tweede kampte Berlijn met het probleem van de overbevolking van het centrum, waardoor verdichting alleen buiten het centrum plaats kon vinden. Tot slot was de grond buiten de stad goedkoper als gevolg van de hyperinflatie30 die Duitsland kende in 1922.31 Dit anti-urbane planningsconcept kwam samen met de vernieuwde ideeën over de socialisering en rationalisering van de stad. De socialisering resulteerde in de realisatie van

woningen door sociale woningbouwverenigingen (Wohnungsbaugenossenschaften) en sociale bouwverenigingen (Bauhütten) en de rationalisering resulteerde in seriematige massaproductie waardoor de vele woningen goedkoop geproduceerd konden worden. Dit alles leidde tot wat Wagner ‘dynamische stedenbouw’ noemde. Bewust maakte hij geen structuurplan (Generalbebauungsplan), omdat die naar zijn mening altijd ingehaald zou worden door de realiteit. Bovendien kon het vastleggen van het toekomstig gebruik van gebieden alleen maar leiden tot het ongewenst stijgen van de grondprijzen, als gevolg van marktwerking. Hij zag de stad als onderneming en

Bebouwing Twee fasen van realisatie Siemensstadt

190

Toegankelijkheid en entrees Tussen de strookbebouwing ontstaan collectieve, semi-publieke hoven waar zowel de entrees aangelegen zijn, als de woningen op georiënteerd zijn. publiek

semi publiek

privaat


nam op die manier keuzevrijheid en flexibiliteit in de planning van nieuwe siedlungen.10 Een belangrijke verandering in het financieringsmodel vindt plaats wanneer in 1924 de zogenaamde ‘Hauszinssteuer’ wordt ingevoerd, waarbij eigenaren en huurders van de goedkope oudbouw in het centrum een extra toelage moesten betalen voor het bouwfonds voor de bouw van de nieuwe woningen. Op die manier spaarden bewoners voor het recht op een nieuwe woning en bleef de huur tussen de oud- en nieuwbouw in verhouding.33

Casus Siemensstadt Als case study is Siemensstadt geanalyseerd. Siemensstadt is gerealiseerd tussen 1929 en 1934 en het eerste Berlijnse voorbeeld waar volledig op de zon georiënteerde noord-zuid ‘zeilenbau’ is toegepast. Zes leden van de fameuze ‘Ring der Architekten’ waren betrokken bij dit project en zodoende staat Siemensstadt ook bekend als de ‘Ringsiedlung’. Deze architecten predikten het Neue Bauen, dat zich richtte op standaardisatie en rationalisatie van de woningbouw.

32.  Scarpa, L. (1986). p 51.

33.  Idem. p 29-30.

Verkaveling Door de realisatie door een Wohnungsbaugenossenschaft bestaat Siemensstadt uit een paar grote kavels. Hierdoor werd ook de openbare ruimte mee-ontworpen.

191

Functies Het ‘buurtconcept’ van Siemensstadt voorzag in collectieve functies als een wasserette, een school en enkele winkels. wonen

sport

religie

winkel

bedrijf

publiek

onderwijs


34.  Berlin, Landesdenkmalamt (2009). p 91-96.

35.  Idem. p 94.

192

West-gevel

Oost-gevel

De buurt Hans Scharoun maakte het masterplan voor Siemensstadt, bestaande uit 1370 woningen, en vroeg nog vijf architecten om de verschillende bouwdelen uit te werken: Walter Gropius, Fred Forbat, Otto Bartning, Paul Rudolf Henning en Hugo Häring. Tuinarchitect Leberecht Migge verzorgde het ontwerp voor de verscheidene buitenruimtes in het plan. De door verschillende architecten uitgewerkte bouwdelen van Siemensstadt, hebben een rijke variatie aan stijlen binnen het Neues Bauen opgeleverd, van het functionalisme van Gropius tot de organische weelde aan vormen van Häring. Scharoun ontwikkelde voor Siemensstadt het leidmotief van de ‘buurt’, als het gebied waar mensen wonen. Hij heeft de ruimtelijke structuur op basis van het bestaande landschap ontworpen, met behoud van de bestaande bomen, waarin de ruimte steeds versmalt, verbreedt, afgebakend en verlengd wordt. Daarbij in acht nemend de doctrine van het ideaal van de noord-zuid georiënteerde bouwdelen, omwille van de optimale licht, lucht en bezonning. Naast het kneden van de ruimte staat de connectie tussen binnen en buitenruimtes centraal. Tussen de bouwdelen van Häring en Henning was een ‘groen centrum’ voor

de wijk gepland, met een dagopvang voor kinderen, speeltuinen en rustplekken.34 De schijf De karakteristieke strookbebouwing, ontworpen door Hugo Häring, is aan een verdere architectonische analyse onderworpen. De architectuur van functionalist Häring wordt gekenmerkt door de natuurlijk ogende materialen en kleuren, maar vooral door het gebruik van zachte en ronde vormen. Häring legde de ongebruikelijke balkonvorm uit met een functionele reden: aan de ene kant wilde hij de balkons als verlenging van de woonkamer zo ver mogelijk naar buiten doorzetten, maar aan de andere kant mocht het oppervlak van de balkons niet te groot worden.35 De architectuur is een belangrijke fase in het rationalisatieproces. Er zijn nog duidelijk afleesbare voor- en achterkanten en de woning heeft een sterke oriëntatie op de collectieve tuin. Woningbouwprojecten van na de Tweede Wereldoorlog verliezen deze finesse en verworden tot alzijdig oriëntatieloze schijven. De verschil wordt ook duidelijk in de manier waarop wordt omgegaan met de strook als geheel. Een duidelijk verbijzondering van de hoek wordt ontworpen om het gebouw een afronding te geven aan de straat.


193

Afb. 25


West-gevel 1:200 De voorkant van het gebouw, met daaraan zowel entrees als leef- en buitenruimtes. Verbijzondering van de hoek.

Oost-gevel 1:200 De achterkant van het gebouw, met aangrenzende slaapkamers


Routing In de tussenruimte tussen de bouwdelen liggen de entrees naar de woningen gesitueerd. Het collectieve trappenhuis brengt de bewoners naar hun woning, die vervolgens weer georiënteerd is op dezelfde collectieve ruimte. Voor de vertrekken aan de achterkant van de woning dient de aangrenzende groenruimte slechts voor daglichttoetreding.

Toegankelijkheid Het ontwerp kent meerdere gradaties van openbaar (licht) naar privé (donker). De semi-publieke tuin, die publiek toegankelijk is, maar toe-geëigend wordt door de bewoners, creërt een belangrijke tussenvorm.


Doorsnede-collage bouwdelen Hugo H채ring De collectieve tuin is bedacht als voortzetting van de woning en biedt plaats aan vele sociale activiteiten



De woning Op schaalniveau van de woningplattegrond is de rationalisatie terug te zien. De dimensies werden afgestemd op het standaard arbeidersgezin met twee kinderen. De relatie tussen de woning en de collectieve tuin is van groot belang. De leefruimtes zijn op de tuin georiënteerd en via de private buitenruimte fungeert de tuin als een continuering van de leefruimte. De portiek vormt een collectieve ruimte in het gebouw via waar de woning wordt ontsloten. Door de onderstaande unit, bestaande uit een portiekontsluiting met aangrenzende woningen, te repeteren en te schakelen worden de schijven opgebouwd. Uit deze analyse van Siemensstadt en het bouwdeel van Hugo Häring daarin, blijkt dat enkele sociaalideologische idealen van de architecten van de Ring der Architekten een directe verwezenlijking hebben gekregen. Met name beschouwd in het proces van de rationalisatie bekleedt Siemensstadt een interessant moment. Op schaal van het masterplan wordt het

198

Plattegrond woning Häring, 1:200.

N

Tuinzijde

ideaal van de noord-zuid strookbebouwing uitgewerkt, hoewel met een zeer contextueel bewustzijn. Ook op het schaalniveau van de woningplattegrond is de rationalisatie al duidelijk zichtbaar is, terwijl juist op de tussenschaal van de strookbebouwing nog veel speelruimte voor de architect is gelaten. Die speelruimte heeft Häring genomen door het heel bewust vormgeven van een voor- en achterzijde en het beëindigen van het gebouw. Juist dit raffinement maakt deze casus tot een interessant moment in het rationalisatieproces. Toch is deze architectuur niet altijd even houdbaar gebleken. Met name toen de woonwensen in de maatschappij veranderden, bleken de woningen te klein voor het arbeidersgezin, waar de woningen voor ontworpen waren. Hierdoor is Siemensstadt evenals andere vroegmodernistische Siedlungen sterk vergrijsd in de laatste decennia. In die zin zou een typologische doorontwikkeling een interessante opgave zijn.


Afb. 26  Maquette stedenbouwkundig masterplan uit 1930. Uit: Brenne, W. (1984).

Afb. 27  Foto interieur woning Scharoun, Jungfernheideweg 4. Uit: Brenne, W. (1984).


Ligging analysegebied ten opzichte van centrum (S-Bahn ring) Berlijn

Schwarzplan analysegebied met daarin Rummelsburger StraĂ&#x;e

Openbaar vervoersverbindingen

S- en U-Bahn

buslijnen


ANALYSE RUMMELSBURG/FRIEDRICHSFELDE In de secundaire ruimte van Berlijn vinden we de verschillende stedelijke structuren die de rationalisatie heeft opgeleverd, verknipt terug in de stad. Zo ook in een gebied ten zuidoosten van het centrum, deels toebehorend aan stadsdeel Friedrichsfelde en deels aan Rummelsburg. Dat gebied, waar de verscheidene fases van de rationalisatie zich dus zichtbaar hebben voltrokken, wordt in het volgende deel aan een analyse onderworpen. Deze stedenbouwkundige analyse kan zodoende de karakters en eigenschappen van de verscheidene structuren bloot leggen.

structuur van de blokkenstad dominant, terwijl in het zuiddeel de open stad met een doorgaand publiek domein te herkennen is. Er bestaan ook veel tussenvormen in het gebied, zoals open bouwblokken. Het geanalyseerde gebied, zoals de analogie met de schema’s uit het rationalisatieproces al doet vermoeden, is in zuidoostelijke richting ontwikkeld. In het noordwesten bestaan nog dicht verkavelde 19e eeuwse bouwblokken, terwijl in het zuidwesten structuren te herkennen zijn die doen denken aan de Großsiedlung bebouwing uit late jaren ‘80.

Bij de analyses speelt de oost-west lopende Rummelsburger Straße vaak een scheidende rol. Om die reden zal vaak over een noord- en een zuiddeel gesproken worden. In het noorddeel is de stedelijke

201

Afb. 28  De vele verschillende structuren die het gebied kent. Van boven naar beneden: gesloten en open bouwblokken, schijven en torens, grootstructuren


verbindende straten in het netwerk

straten, niet bijdragend aan netwerk

Straatnetwerk Straten behoren tot het netwerk wanneer ze twee wegen binnen het netwerk verbinden en zodoende bijdragen aan een betere doorlaatbaarheid van het gebied. Juist op het gebied van permeabiliteit vertonen het noord- en zuiddeel een ander beeld. De blokkenstad kan op vele manieren doorkruist worden, terwijl het ideaal van de doorgaande openbare ruimte doorkruising met de auto amper toe laat. In dat deel worden de woningen dan ook met cul-de-sac achtige oplossingen bediend. Langzaam verkeer kan het zuiddeel juist met veel vrijheid doorkruisen.


Verkaveling In deze kavelanalyse is het verloop in tijd goed terug te zien. De bebouwing in het noordwesten zijn nog op een 19e eeuwse manier individueel (of per meergezinshuis) verkaveld. Vanaf de jaren ‘20 van de vorige eeuw is een vergroting van de kavels waar te nemen, eerst nog binnen de dwingende structuur van het grid, maar later als een vrije schakeling binnen de ideologie van de doorgaande openbare ruimte. Ook vallen de zeer smal verkavelde en recentelijk gerealiseerden townhouses op in het midden van het gebied.


niet-woonfuncties

niet-woonfuncties, gecombineerd met wonen

Functies van bebouwing Aangezien het hier een secundaire gebied betreft, is de functie van de bebouwing hoofdzakelijk wonen. Deze analyse richt zich daarom op het gedrag van de niet-woonfuncties, denk hierbij aan winkels, kantoren, scholen etc. In het noord-westelijke deel van het gebied is te zien dat dergelijke functies zich concentreren aan bepaalde hoofdstraten. Veel van deze functies beperken zich tot de begane grond, waarbij er op hogere verdiepingen gewoond wordt. Deze functiemenging staat tegenover de modernistische functiescheiding die terug te zien is in het zuidelijk deel van het gebied. Publieke functies liggen tussen de woontorens en -schijven gesitueerd.


sport

winkels

onderwijs

tuinhuisjes

Alternatieve bestemmingen kavels Deze functiekaart richt zich niet zozeer op de bebouwing, dan wel op de kavels die als geheel een andere dan woonbestemming hebben. Denk hierbij aan sportvelden, onderwijsterreinen, grote winkelcomplexen en de tuinhuisjes (Gartenanlage) die we in Berlijn veel aantreffen. Wat opvalt is dat dergelijke grootschalige functies zich juist makkelijk nestelen in de open stad, terwijl de blokkenstad dit veel minder toe laat. Paradoxaal genoeg laat de blokkenstad makkelijk functiemenging toe, zoals hier links te zien is, terwijl er geen flexibiliteit bestaat wanneer er sprake is van dergelijke grootschalige functies.

overig


publiek

semi-publiek

privaat

Toegankelijkheid In deze kaart zijn de semi-publieke domeinen gedefinieerd als die gebieden die publiek toegankelijk zijn, maar tegelijkertijd toe-geëigend zijn door de aanwonenden. De kaart laat de impact van het rationalisatieproces of modernisering misschien nog wel het duidelijkste zien. Er bestaat een rijkheid aan stedelijke structuren, variërend van de traditionele bouwblokken stad, via meer open bouwblokken die semi-publieke domeinen omsluiten, tot een open stad met daarin torens en schijven. Toch bevinden zich in het gebied met een doorgaande publieke ruimte ook toe-geëigende plekken die de open ruimte verder differentiëren.


private ruimte

bebouwing

hekken

Begrenzing van de private ruimte De op de linker kaart ingetekende private ruimte is in deze kaart uitgelicht in grijs. Vervolgens is de begrenzing van deze private ruimte ingetekend. Weer tekent een groot verschil tussen de blokkenstad enerzijds en de open stad anderzijds zich af. In de blokkenstad fungeert de bebouwing als de schil tussen het private en het publieke domein. Dit levert publieke straten op waar representatieve gevels aan grenzen. Zoals in de functie-analyse duidelijk werd, zijn veel ‘bijzondere’ functie geland in de open stad. Deze private domeinen verstoren de ideologie van de doorgaande openbare ruimte, wat resulteert in hekwerken of muurtjes als schil tussen beide domeinen.


publiek groen

Groen Het gebied ten zuiden van de Rummelsburger StraĂ&#x;e heeft een zeer groen karakter en beschikt tevens over een zeer lommerrijk openbaar park dat door het hele gebied loopt. De stedelijke structuur ten noorden van de straat kent overwegend groen in de collectieve of private hoven in de bouwblokken en kent zodoende in het publiek domein een veel versteender karakter.


In de analyses komen de gedragingen van de verschillende structuren duidelijk naar voren. Hoewel sommige gedragingen geleidelijk overlopen als een gradiënt tekenen vrijwel alle analyses een duidelijke breuklijn af in het stedelijke weefsel. Deze breuklijn is een weg die daar oorspronkelijk al bestond. Deze weg, de Rummelsburger Straße, onttrekt zich van het ‘grid’ of de oriëntatie die de bebouwing aanneemt, zoals onderstaande kaart laat zien. Opvallend genoeg is aan weerszijden van de weg de oriëntatie van de bebouwing gelijk. Na deze analyse is niet één enkele stedenbouwkundige structuur aan te wijzen die het beste functioneert, elke structuur kent haar kwaliteiten en beperkingen. Daarom kan juist het direct naast elkaar bestaan van deze verschillende stedelijke fragmenten als kwaliteit van het hele gebied gezien worden. De rijkdom aan verscheidene structuren biedt een grote flexibiliteit in een toekomstige doorontwikkeling van het gebied.

209

De bebouwing in het gebied kent eenzelfde oriëntatie, waardoor een confrontatie plaatsvindt met de kruisende Rummelsburger Straße


210


_3.04_zwischennutzung als stedelijk proces

211


ZWISCHENNUTZUNG & ESCAPISME door: Sem Holweg

36.  Oswalt, P. (1998)

212 37.  Schutten, I. (2011)

Inleiding Berlijn is van dichtbij getuige geweest van de val van vier Duitse staten in de vorige eeuw. Tijden van radicale verandering, de vernietiging door oorlog, slechte economische omstandigheden en onduidelijke eigendomsverhoudingen; dit alles leidde regelmatig tot spontane initiatieven, die zich laten kenmerken door creativiteit en de relatieve onafhankelijkheid van financiële middelen. “Zulke activiteiten zijn instabiel en aan verandering onderhevig, ze geven een extreem flexibele reactie op elke verandering in de stedelijke context. Deze initiatieven hebben invloed gehad op de specifieke stedelijke omstandigheden van de stad.” 36 Nu nog heerst er in Berlijn een levendige krakersbeweging en zijn er talloze bars, clubs, kunstenaarscollectieven en culturele samenkomsten in het hart van de stad. Vooral Berlijn is hier geschikt voor, door haar grote hoeveelheid lege en goedkope grond nabij het stadscentrum, levendige (linkse) krakers en kustenaars cultuur, overweldigende hoeveelheid in verval geraakte fabrieken en grootstedelijk karakter. In hoofdstuk 2.07 Secundaire ruimte in Berlijn: Verlaten Industrie is steeds vrij abstract gerefereerd aan niet economische, nauwelijks geplande, en maatschappelijke functies, die soms op de braakliggende terreinen plaats hebben. In dit hoofdstuk zullen we ons richten op deze zwischennutzung. Een oude functie is weg, en voordat er een nieuwe functie zijn intrede doet, is er het tussengebruik. Interessant is het om te bekijken welke activiteiten er nu door de Berlijners worden uitgeoefend in het ‘pauzelandschap’, zoals I. Schutten de tijdelijk in gebruik zijnde gebieden aanduid, en welke kwaliteiten zij hebben.37 Het gaat dikwijls over gedoogde of zelfs illegale initiatieven van samenkomst. Barretjes, een circus, tentoonstellingen, stadstuinen, kinderverenigingen, parken, stadsstrandjes, kinderboerderijen, clubs etc.. Vrijwel altijd gaat het om ongeplande, tijdelijke gebruiksvormen.

38.  Edendsor, T. (2005)

39.  de Sola-Morales, M. (1992)

Vervolgens komt er een uitgebreidere analyse aan bod van achtereenvolgens de rol van zwischennutzung in het stedelijk domein, de ruimtelijke kenmerken van de gebruikte gebieden en de rol van de architectuur in het proces. Zwischennutzung Er gebeurt dus wel degelijk iets in de industirial wastelands. Edendsor gebruikt de volgende verdeling

van activiteiten38: 1. plunderen, achtergelaten spullen en materialen worden meegenomen; 2. bewonen, bijvoorbeeld in Groot-Brittannië liep de de-industrialisatie in de jaren ’80 gelijk met een enorme toename in daklozen; 3. avontuurlijk spel, (urban exploring) het bewust opzoeken van oude fabrieken, voor de kick, vaak teneinde foto’s te maken, die het verval illustreren; 4. vrijetijdsbesteding als wandelen, of sporten. De hertoe-eigening door de (gecultiveerde) natuur is hier nauw mee verbonden; 5. verschillende activiteiten aan kunst gerelateerd. 6. Denk aan tijdelijke exposities, of werkruimten; tijdelijk gebruik van andere aard. Als verklaring voor de geschiktheid van de terrain vague voor allerhande functies voert De Sola-Morales een metafoor op: exaptatie.39 Exaptatie is een proces uit de biologie waarin een, door de evolutie ontwikkelt element erg goed inzetbaar blijkt te zijn voor een andere functie dan waar het oorspronkelijk voor ontstaan was. Zo zijn veren ooit als isolatie ontstaan, en bleken ze pas bij nader inzien erg geschikt om mee te vliegen. Fabrieksterreinen zijn ooit ontstaan vanuit een ultiem pragmatisme en economisch denken, dit heeft geleid tot een grote diversiteit aan gebouwvormen, groottes, materialiteit en uitstraling. Hierdoor is zij logischerwijs ook geschikt voor een grote diversiteit aan nieuwe functies en gebruiksvormen. De grote fabriekshal kan dienstdoen als tentoonstellingsruimte, terwijl een kleinere hal als werkplaats fungeert en het kantoorgebouwtje ernaast als woongebouw kan worden omgevormd. De rijkheid van de architectuur lokt creatief gebruik uit. Een zogenaamde ‘urban pioneer’ is iemand die poogt iets nieuws op te zetten in de maatschappij, vrij van economische motieven en hiervoor stedelijke, doch ongebruikte gebieden opzoekt. Juist de afwezigheid van economische motieven geeft dat er sprake is van extra persoonlijke inzet, met als doel het collectief vormgeven en maken van sociale ruimten. Buiten de traditionele sociale structuren ontstaan nieuwe woon- en werkvormen die een welkome aanvulling op het stedelijk leven vormen. Niets oogt echter écht gestructureerd, er lijkt eerder sprake te zijn van een proces dan van een functie. Juist deze onbepaaldheid zorgt voor vrijheid. Het tussengebruik wordt geïnitieerd en uitgevoerd door dezelfde (groep) mensen en sluit hierdoor perfect aan bij de behoeftes die er in de


samenleving heersen. Het is, zo bezien, de ultieme ‘bottom up’ methode. Tijdelijk gebruik van stedelijk ruimte promoot urbane cultuur en (sociale) innovatie. De kern van de omslag in het denken over de planning van verlaten of lege gebieden, zit in het doel. Niet langer moet een permanente bestemming leidend zijn, zoals dat gebruikelijk is in de klassieke planning, maar een meer procesmatige aanpak, met een centrale rol voor de weg naar een ongedetaillerde en onbekende bestemming. Een moeilijk te sturen proces met een onzekere uitkomst. Het boek ‘Urban Pioneers’ toont dat de de Senatsverwaltung in Berlijn overigens wel degelijk bezig is tussengebruik te stimuleren. Ze brengt initiatiefnemers en grondbezitters actief bij elkaar. Ook rekt ze de regels waar mogelijk op, of schort de handhaving ervan op, om zo ook echt de ruimte te gunnen aan het tussengebruik. De verdeling van kansrijke gebieden voor zwischennutzung die zij aanhoudt is: verlaten industriële gebieden (500ha), verlaten infrastructurele gebieden (spoortraces, vliegvelden), begraafplaatsen (143ha), vrije kavels (ongeveer 1000 kavels, samen 170ha)40

40.

Obemeyer, K. (2007)

213


214


215


41.  J. Demers, J. (2010)

216

Meerwaarde voor de stad De tussengebruiksvormen kenmerken zich door een hoge mate van vrijetijdsbesteding. Er is vaak sprake van een groep mensen die zich opwerpt als uitvoerders van een bepaald project, vaak met volledige overgave, die er soms zelfs een nomadenleven op na houden. Dit zijn de initiatiefnemers. Daarnaast is er een grote groep bezoekers, die in meer of mindere mate deelneemt aan het project. Soms als toeschouwer, soms als actieve deelnemer. Deze mensen leven in het reguliere weefsel van de stad en vinden hun ontspanning in het verlaten van de ‘normale stad’ en het betreden van een ander gebied. Hier sporten ze, of worden ze vermaakt, ervaren ze cultuur in alle vormen, of ontspannen ze. De rijkheid van juist dit ‘andere’ netwerk zorgt voor een stedelijke beleving. Het escapisme van de stedeling, in de stad, maar buiten het privédomein van de woning.

staat van trance, al dan niet versterkt door drank en drugs. Het legt een hedonistische levenstijl bloot, of tenminste het verlangen er naar. Zeer weinig van de mensen die zich op een willekeurige avond op de dansvloer laten gaan zullen deze levensstijl ook daadwerkelijk hebben.

Het ontvluchten van de dagelijkse realiteit is een belangrijk element geworden van onze samenleving. Vaak roept het woord escapisme de referentie op van weidse landschappen, of tegenwoordig juist de vlucht in een virtuele wereld. Maar de rijke uitgaanscultuur in de Berlijnse clubs hoort daar net zo goed bij. Evenals de parken waar mensen in het weekend komen uitwaaien, zich even niet in de stad voelende. Het is een herfocus op prettige dingen, om zo de harde realiteit te ontvluchten. Er zal bij twee voorbeelden worden stilgestaan, te weten: parken, en uitvoeriger; de clubscene.

Een geheel andere vorm van escapisme die ook in de secundaire ruimtes rond de Spree veel aanwezig is, is het eerder genoemde landschappelijk gebruik. Parken zijn kunstmatig aangelegde natuurgebieden in een stedelijke omgeving. Door deze paradoxale tegenstelling voorzien ze goed in de tegenstrijdige verlangens van de stedeling; even lekker in een natuurlijke omgeving zijn, maar wel in de buurt van de woonomgeving. Met andere woorden: er wordt binnen het stedelijk weefsel ruimte gemaakt voor een groene ruimte. Maar ook de minder traditionele groene ruimtes kunnen deze functie vervullen. In de industrial wastlands is het verval ingezet, tegelijk neemt begroeiing en natuur de ruimte weer over. Het gevoel die het bruggenlandschap met zich mee

In de clubscene van Berlijn voert monotone, diepe techno de boventoon, mensen raken gewillig in een

In het boek Listening through the noise, beschrijft Joanna Demers in detail de escapistische natuur van electronische muziek. Zij stelt dat de statische, repetitieve aard het gevoel van tijd wegneemt en zo de luisteraar meeneemt in een andere wereld. Het is muziek zonder climax, begin of structuur maar met een repetitief karakter door het herhalen van tonen of toongroepen. Ze verwijst naar het begrip ‘vertical time’, een tijdloosheid waardoor de muziek en het gevoel eindeloos door kan lopen. 41


brengt, is er een van even uit het weefsel van de stad stijgen. Een vergezicht over het water, alvorens weer een straat in te schieten. De oever van de Spree, maar dat geldt voor vele rivieroevers binnen de stad, geeft hetzelfde gevoel, al is het langer vast te houden. De collectieve tuin, het informele parkje, een kinderboerderij en de moestuin roept de relatie met het landschap op. Hoewel gecultiveerd, is de natuurlijke aanblik er een die haaks op het versteende en bepaalde leven van de stad staat.

Ruimtelijke kenmerken Een centrale vraag die we hier wel zullen behandelen is behalve het hoe en waarom, ook het waar. Zowel de clubs, als verschillende culturele en zelfs de sportieve tijdelijke functies lijken bijzonder aangetrokken tot de terrain vagues en verlaten industriĂŤle panden. Natuurlijk is dit niet in de laatste plaats toe te wijzen aan de ruimte die daar beschikbaar is, de beslotenheid van de terreinen en de relatieve rust waar de vrijheid heerst.

Deze beweging is in essentie anders dan ontspanningsmogelijkheden die in het hart van de stad plaatsvinden. De operagebouwen die door de nouveau riche werden gesticht in de 19e eeuw bijvoorbeeld, zijn ontworpen met in het achterhoofd de sociale processen en klassenverschillen die er te gebeuren stonden. Hierdoor is de vorm van ontspanning eerder verworden tot een onmisbaar onderdeel van de alledaagse maatschappij, hoewel het idee van een voorstelling waarin je wordt meegevoerd naar een andere wereld, die van het verhaal er een die duidelijk escapistischte noemen is.

Daarom volgt op de volgende paginas een analyse van de ruimtelijke kenmerken van de voor zwischennutzung gebruikte gebieden. Eerst een serie kaarten die handelen over het netwerk gevormd door de Spree oevers en de inbedding in het stedelijk weefsel, vervolgens komen de ruimtelijke elementen aan bod.

Over de rol van escapisme in onze maatschappij is veel geschreven. Sinds Nietsche, God dood verklaarde lijkt er voor muziek, kunst en aanverwante zaken een centrale rol weggelegd in de analyses van de westerse samenleving. Het sublieme als moraal. Hier zal daar niet te lang bij stil gestaan worden.

217


Stad en water

Industriele nodes in een netwerk

218 Ontmoeting nodes met stedelijk weefsel


219


220


221


De muur zorgt aan de ene kant voor afsluiting en aan de andere kant voor het completeren van het straatprofiel. Er ontstaat een verborgen wereld, die het uitlokt om op ontdekkingstocht te gaan.

222

Verborgen achter de muur ligt de fabriek, een solitair volume. Krachitge architectuur, vrij van (veel) ornament. Het verval is duidelijk te zien en ervaren.

Ruimte is er aan de oever. Lang heeft deze plek gediend als opslag of losplaats om vervoer mogelijk te maken door schepen, nu geeft het groene uiterlijk aanleiding voor andere soorten gebruik.


223


De rol van de architectuur Los daarvan moeten we ook stil staan bij het karakter van de architectuur en de rol daarvan in het tussengebruik en escapisme. Kortom, waarom hebben lege industriële gebouwen zo’n aantrekkingskracht op het tussengebruik?

42.  Posener, J. (1968)

224 43.  Becher, B en H. (1970)

44.  Edendsor, T. (2005)

Als we het denken van Posener beschouwen vinden we een mogelijke verklaring. Hij stelt in een van zijn lezingen 42 het verschil tussen de wereld van de voorwerpen en de wereld van de apparaten centraal in de uitleg van het vervreemdingsproces die bijvoorbeeld Großsiedlungen op de mens blijken te hebben. Beide zijn bedoeld om ons leven te vergemakkelijken, maar de mate waarin wij hun werken kunnen begrijpen is verschillend. Van een voorwerp weten we hoe het gemaakt is, hoe het functioneert of we zouden dat kunnen begrijpen. Het productieproces van een stoel bijvoorbeeld, of de materialen die daarbij komen kijken, zijn voor ons makkelijk te bevatten. Ze bewijzen ons directie diensten, dat maakt hen vertrouwd. Zelf als een voorwerp stuk gaat, een kopje breekt, kunnen we de oorzaak daarvan inschatten. In de wereld van de machine is dit anders. Hoogovens, turbines, transformatoren, we kunnen hun werking niet bevatten. Als onze auto stil komt te staan op de weg, moeten we in de regel iemand vragen om het probleem op te lossen, zelfs de diagnose te stellen. Dit alles zorgt voor een moeizamere relatie met een apparaat. Posener stelt dat hierin het ‘onbehagen van de gewone man’ schuilt. De woning, zo stelt hij, dient een voorwerp te zijn, geen apparaat. Deze apparaten zijn behalve een onzekere factor ook erg herkenbaar en fotogeniek. Dit illustreert het boek Typologieën van Bernd en Hilla Becher43, waar op de vorige pagina een beeld van gegeven wordt. Ook in films spelen wastelands, en industriële ruïnes in combinatie met escapisme een rol. Dit is relevant omdat eer regisseur of schrijver een verhaal wil vertellen, een wereld wil neerzetten. Dit verhaal, of de sfeer is bekend, als daar vervolgens industriële, in verval geraakte architectuur bij wordt gekozen, zegt dit alles over hoe we (als maatschappij) tegen deze architectuur aankijken. Edendsor geeft enkele voorbeelden44: -als achtergrond voor actie-scènes (Full Metal Jacket, 1985) De londense gasfabriek moest dienstdoen als de rivieroever van de Hue rivier in Vietnam. -de verlaten loods als ideale hide-out voor Big-Brother (Enemy of the State, 1996) -een wat meer inhoudelijke rol als de vleesgeworden

dystopia (Robocop, 1987) -als symbool voor de strijd van de arbeider, een echo van de nutteloosheid van menselijke arbeid (The Full Monty, 1997) -verlaten fabrieken als ge-erotiseert object, die dienst doet als behuizing van een sub-cultuur en wordt gebruikt om een alternatieve homoseksuele levensstijl te accommoderen. (My Own Private Idaho, 1991) Kortom: toch heeft de wereld van de apparaten een functie in onze wereld. Ze vergroot de wereld van het bekende. We zullen apparaten nooit helemaal begrijpen, dan zijn het immers voorwerpen, maar door er regelmatig mee in aanraking te komen gaan ze wel tot de wereld van het bekende horen. Concreet betekent dit het inruilen van onzekerheid voor nieuwsgierigheid. Het is deze nieuwsgierigheid die onze wereld rijk maakt. Juist daarom zijn de terrain vagues aan de Spree zo goed toegerust om te fungeren als decor voor de zwischennutzung. Bovendien bieden De afgesloten gebieden alle aanleiding om op ontdekkingstocht te gaan.


45.  Posener, J. (1968)

Afb. 29  volgende pagina: 2 beelden uit Bernd und Hilla Becher: Anonyme Skulptur. Eine Typologie technischer Bauten


226


227


228


_3.05_het geadapteerde blok en de meergezinswoning

229


HET GEADAPTEERDE BLOK EN DE MEERGEZINSWONING door: Robbert Peters

HET GEADAPTEERDE BOUWBLOK

46.  Zoals te lezen in _2.02_ Zwischenstadt

47.  Bodenschatz, H. (2010). p. 8

230

verklaren dient inzicht te worden verschaft in de specifieke periode aan het einde van de 19e eeuw, waarin de basis is gelegd voor dit bloktype.

In het onderzoek naar de secundaire ruimte in Berlijn, dat beschreven wordt in deel II, komt als belangrijke eigenschap de lappendeken van aan elkaar vergroeide stadsvelden naar voren. Bekijken we deze stadsvelden nader, dan wordt een opmerkelijk deel hiervan gevormd door een perifeer type blokbebouwing. Het betreft blokstructuren die ruimer zijn opgezet en in hun ontwikkeling bestaande bebouwing inlijven in het systeem. De blokken bevatten hierdoor een menging van verschillende typologieën, functies en gradaties van openbare ruimte.46 Het type blok zal vanwege het inlijven van verschillende bebouwingstypes geadapteerde blokbebouwing worden genoemd. In dit essay zal in kaart worden gebracht hoe ze zijn ontstaan en wat eigenschappen zijn met betrekking tot het woonmilieu dat ze vormen. Vervolgens zal worden ingegaan op een meergezinswoning typologie uit de ontstaansperiode van dit bloktype dat bijzondere collectieve verbanden binnen deze verkaveling weet te organiseren.

een enorme verbetering voor de bereikbaarheid van de buitenste delen van de stad in het noorden en Charlottenburg. De uitbreidingen van de infrastructuur maken het aantrekkelijk om ook op grotere afstanden van het centrum te gaan bouwen. Bepalend voor de structuur van deze stadsuitbreidingen is het stratenplan van James Hobrecht. Hoewel het plan een toekomstbestendige structuur uitzet voor de stad Berlijn krijgen de diepe en dichtbebouwde blokken, die er uit voort zijn gekomen, in de opvolgende periodes veel kritiek vanwege de zeer slechte leefomstandigheden.

De structuur van geadapteerde blokbebouwing is de directe resultante van diverse stedelijke ontwikkelingsfases die tot de huidige vorm hebben geleid. Om deze aggregatietoestand te kunnen

Bij de uitbreidingen aan de stad spelen de zogenaamde Terraingesellschaften een belangrijke rol. Het Hobrechtplan stelde voor de stadsuitbreiding onbebouwd akkerland ter beschikking. Waar over

In dit tijdsvak vindt onder invloed van de industriële revolutie een grote technologische vooruitgang plaats, die gepaard gaat met een enorme bevolkingsgroei. De infrastructuur wordt sterk verbeterd en uitgebreid met de bouw van onder andere spoorwegen en trambanen. De ringbaan, die in 1871 in gebruik wordt genomen is hier een goed voorbeeld van.47 Dit betekende namelijk

Karlshorst

geadapteerde blokbebouwing in Berlijn met aangeduide casus


hophotos 2011 (DOP10-C)

231 Afb. 30  bestudeerde locatie Karlshorst

Afb. 31  luchtfoto Karlshorst


het algemeen vooral kleinere bouwondernemers stadsgroei mogelijk maken, wordt in het noorden een begin gemaakt met een manier van ontwikkelen die zal leiden tot een nieuw regime. Ontwikkelde men vroeger nog stad volgens persoonlijke netwerken tussen ondernemer en koper zo dient nu een ander clièntele zich aan in de noordelijke gebieden waar dit netwerk minder aanwezig is. Hier beginnen de Terraingesellschaften hun praktijk door grote samenhangende bouwgebieden op te kopen die beschikbaar zijn gesteld door het Hobrechtplan. De maatschappijen zijn op snelle verkoop aangewezen om liquide te blijven en bouwen dus voor anonieme klanten en ondernemers. Deze kopers zien een huis als een financiële investering waarbij de rendabiliteit een grote rol speelt.

48.  Hoffmann-Axthelm, D. (2011) p. 192

232

Binnen de uitleg van het uitbreidingsplan worden de straten en pleinen voorgeschreven. De gesellschaften maken echter vaak van de mogelijkheid gebruik om veranderingen aan te vragen. Ze zijn in het bezit van de verkaveling, bouwplannen en bouwvergunningen. De uitvoering, die meer risico’s met zich mee brengt, wordt echter overgelaten aan de beopdrachte bouwheer. Daardoor verliest deze geleidelijk zijn invloed op het proces terwijl de Terraingesellschaften juist een bepalende factor in het geheel innemen.

ontwikkeling 1931 t/m 1961

Doordat de Terraingesellschaften zich beperken tot de uitleg van de verkaveling en de aankoop van bouwrechten wordt lang niet altijd het volledige plan voor de uitbreidingen gerealiseerd. Zo komt het regelmatig voor dat slechts een deel van de plannen door een bouwondernemer wordt gekocht terwijl overige kavels onbebouwd blijven. Vervolgens worden in latere periodes stapsgewijs de blokken aangevuld met overige bebouwing. Economische omstandigheden, die van grote invloed zijn op de woningmarkt, spelen daarbij een voorname rol. Op deze wijze wordt de eerste voorwaarde gecreëerd waaruit later het geadapteerde blok voort komt. Massaproductie, terrein speculatie en toenemende monofunctionaliteit van de gebouwen leiden binnen het kader van het Hobrechtplan tot experimenten met een nieuw blokmodel. Een belangrijke rol speelt het in 1897 aangenomen bouwbesluit, waar, in navolging van de kritiek op het Hobrechtplan, door middel van nieuwe regelgeving kwalitatief betere woningen worden afgedwongen.48 In het noorden ontstaan zo de eerste langgerekte blokken tussen de Prenzlauer Allee en Greifswalder Straße en de Christburger en Danziger Straße. De Hobrechtblokken zijn hier door plaatsing van twee extra straten doormidden gespleten waardoor slankere blokken ontstaan. Over het algemeen is dit

ontwikkeling 1961 t/m 2009


233 Afb. 32  eerste plan verkaveling Karlshorst (niet gerealiseerd)

originele verkaveling (hypothetisch)

huidige verkaveling


nieuwe type blok opgebouwd uit kavels van 20 bij 50 meter. De nieuwe diepte van de blokken en kavelmaten die hierbij horen zijn kenmerkend voor het in de secundaire ruimte aanwezige geadapteerde blok.

49.  Bergmann, J. (1995). p. 25

geschikt fragment. In deze wijk zijn reeds verschillende ontwikkelingsfases in het weefsel afleesbaar en is de structuur tot een volgroeide figuur verworden. De verkaveling is voor het eerst in 1895 voorgesteld, waarna al snel de eerste woonhuizen verschijnen. In de opvolgende jaren is de structuur stapsgewijs verder tot ontwikkeling gekomen, afhankelijk van het kapitaal van de kopers en opdrachtgevers. Karlshorst komt als uitbreidingswijk aan de buitenkant van Berlijn officieel in de boeken op 24 juni 1901.49 De bereikbaarheid van

Nu de voorwaarden waaronder het type blok heeft kunnen ontstaan bekend zijn, is het nuttig om de eigenschappen te toetsen aan een concrete casus. Op die manier zijn de huidige eigenschappen van de wijk en het bloktype inzichtelijk te maken. Hiervoor is de wijk Karlshorst, gelegen in het zuidoosten van Berlijn, een

234 huidige bebouwing

openbaar

gradaties openbare ruimte

hiërarchie

semi- openbaar

privé

religie

functies

bedrijvigheid

winkels

wonen


het gebied middels de Niederschlesich-Märkischen spoorweg speelt een belangrijke rol in de het bouwrijp maken van de grond en dus in de ontwikkeling van het gebied. De verschillende inzichtelijk gemaakte ontwikkelingsfases van Karlshorst tonen duidelijk de individuele stapsgewijze ontwikkeling. De serie laat zien hoe in verschillende periodes, met verschillende denkbeelden en woningbouwtypologieën aan de blokbebouwing verder is gebouwd. Deze verschillende wijzen van woningbouw vinden plaats op verschillende korrelgroottes van de kavels. De aanwezige strookbebouwing is vaak op een samenvoeging van vier of meer kavels gerealiseerd terwijl eengezinswoningen op een minimaal kavel hun plek hebben gevonden. Het overgrote deel van de structuur wordt echter bepaald door de meergezinswoningen. De verschillende ontwikkelingen tezamen vormen een diversiteit aan woontypes die binnen het kader van het blok worden geordend. Op deze wijze is met minimale ingrediënten een structuur tot stand gekomen die inmiddels heeft getoond een waardevol kader te kunnen scheppen voor toekomstige ontwikkelingen. Door zo het bouwblok te benaderen wordt duidelijk dat juist in de diversiteit aan bouwwijzes op blokniveau de kwaliteit van het systeem zit. Het is geen toeval dat deze manier van bouwen juist in de secundaire ruimte tot uiting komt. Hier is de regelgeving minder star en laat een meer ontspannen ontwikkeling door lagere grondprijzen een grotere diversiteit aan bouwwijzes toe. De vrij eenvoudige ingrediënten die de verkaveling bepalen kunnen dus een toekomstbestendige structuur opleveren die weet om te gaan met een diversiteit aan marktsituaties, woonparadigma’s, functies en bijbehorende typologieën.

strookbebouwing

235 meergezinswoningen

eengezinswoningen


DE MEERGEZINSWONING

50.  Hoffmann-Axthelm, D. (2011) p. 209

51.  Hoffmann-Axthelm, D. (2011) p. 178

52.  Geßner, A. (1909) p. 55

236

Binnen de onderzochte verkaveling van de, door Terraingesellschaften ontwikkelde, stadsuitbreidingen is aan het einde van de 19e eeuw een nieuw type meergezinswoning ontstaan. Deze woningen weten op verschillende niveaus collectieve verbanden binnen blok en bouwvolume te organiseren. Ze zijn afkomstig uit dit tijdsvak dat in Berlijn dat bekend staat om zijn kwalitatief zeer hoogwaardige woningbouwprojecten. Dieter Hoffmann-Axthelm omschrijft deze als de korte vroegmoderne periode (1895-1918), te vergelijken met invloedrijke tijden die Amsterdam in de 17e en Londen in de 18e eeuw doormaken.50 Het nieuwe type maakt voor een groot gedeelte deel uit van een kritische reflectie op de meergezinswoningbouw van 1850 t/m 1890. Het ontstaat aan het einde van de Industriële revolutie waarin, naast de enorme bevolkingsgroei, sociale differentiatie en de, door de hoog industrialisatie, steeds verder gaande separatie van productie en woonhuis plaats vindt. De situatie die zo is ontstaan in Berlijn leidt tot een enorme voorraad van gestandaardiseerde meergezinswoningen. In de hier opvolgende periode wordt geprobeerd de ontstane tendens van standaardisatie te doorbreken en zo de ontwikkeling van de meergezinswoning naar een hoger niveau te tillen. Om tot inzicht te komen over wat het kenmerkende van dit type is zullen we deze dus in de tijdsgeest moeten plaatsen. De type ontwikkeling wordt vanaf 1860 een instrument van sociale differentiatie.51 Alle oplossingen op basis van het bouwbesluit uit 1853 zijn er. Het gaat er echter om deze aan te passen en in te zetten naar de eisen en gebruikswensen van de opdrachtgevers. De Berlijnse bouwbeamte Gustav Assmann ontwikkelt hierop een verzameling voorbeeldontwerpen. De prototypes bestonden uit zo ver mogelijk gestandaardiseerde plattegronden, opgebouwd uit een samenvoeging van geeikte oplossingen. De standaardontwerpen kunnen worden aangepast aan enerzijds de kavelgrootte en anderzijds de sociale klasse waar voor gebouwd wordt. Hiermee wordt een begin gemaakt met het proces waarin de gevel en plattegrond worden ontkoppeld. De

plattegrond wordt bouweconomisch geoptimaliseerd terwijl de gevel wordt ingezet om een gedifferentieerd beeld voor de klanten te maken. Een belangrijk gevolg hiervan is dat de rol van de architecten wordt gemarginaliseerd in de belangrijke huisvestingsopgave. Wat deze praktijk op heeft geleverd is duidelijk zichtbaar in delen van Prenzlauerberg waar gelijke plattegronden en volume ordeningen van huis tot huis zichtbaar zijn achter een diversiteit aan jugendstil facades. De vroegmodernen verzetten zich tegen de ontstane omstandigheid onder aanvoering van Albert Geßner. Hij beschouwt het huurhuis als best uitgeruste woonvorm voor de middenstand, maar protesteert tegen de vergaande invloed op de planning van woningen door de Terraingesellschaften en bouwondernemers, terwijl de architecten in het beste geval de gevel mogen ontwerpen. Geßner omschrijft de situatie treffend in ‘Das Deutsche Miethaus’:52 “... Helaas moeten we constateren dat architecten zich amper hebben bezig gehouden met de opgave die de stad voor zo’n belangrijk deel vormt. Ze beperken zich tot monumentale en private gebouwen. Ook de ondernemers, die van mening zijn de bouwopgave zonder architecten af te kunnen hebben een negatieve bijdrage geleverd aan het schijnwezen van de facade architectuur. De plattegronden worden door een aaneenschakeling van regelgeving en programma bepaald en daarna nog door architecten slechts voor de schone schijn bekeken. De onervaren krachten en onzekere architecten namen hier genoegen mee...”, “...Dit heeft een belangrijk aandeel gehad in de verschijningsvorm van de stad en het gebrek aan doordringen tot de werkelijke opgave die kan leiden tot een hoogwaardige bouwkunst. Dit leidt ertoe dat de huidige huurhuizen onder het architectonische niveau liggen dat in het verleden wel is gehaald.” De toenemende sociale differentiatie in de woningbouw brengt met zich mee dat, naarmate het segment waarvoor de huurhuizen worden ontwikkeld hoger is, verfijndere typologische middelen van de meergezinswoning worden ingezet om hoogwaardige collectieve ruimtes en woningplattegronden te


237

Afb. 33  voorwoord uit ´das Deutsche Miethaus´ uit 1909


maken. Er is hier immers meer kapitaal beschikbaar dat ingezet kan worden in een kwaliteitsslag. Aan het einde van de 19e eeuw neemt het aandeel van representatieve huurhuizen in het bestand toe, tot op de dag van vandaag worden deze bewoond door de kapitaal krachtigere lagen van de samenleving.

53.  Rentschler, D. & Schirmer, W. (1970). p. 180 en p.195

238

54.  Meer informatie hierover in _2.05_Een tussenruimte in de tussenruimte

Het is met de opgedane voorkennis interessant om te bekijken hoe men met de ontwikkeling van het type verbetering weet aan te brengen in de ontstane situatie, waarin de bouweconomisch bepaalde plattegrond de overhand heeft. Om de kenmerken van het representatieve woonhuis inzichtelijk te maken zijn twee casussen van de hand van Albert Geßner geselecteerd. Deze zijn allebei net na 1900 gebouwd voor de zojuist omschreven gegoede burgerij. Het betreft hier de woonhuisgroep ‘Die gelben Häuser’ aan de Niebuhrstraße 78 en de woonhuisgroep ‘Schillerpark’ aan de Schillerstraße 11.53 Ze zijn gelegen in Charlottenburg, een stadsdeel dat door Terraingesellschaften is ontwikkeld. De vroegmodernen beperkte de kritiek op het in verval geraakt type niet slechts tot de woningplattegrond, ook de stadsplattegrond (en de rol van de architect hierin) vindt zijn plek binnen de discussie. De reflectie op blokniveau is wellicht een van de belangrijkste karakteristieken van deze periode. Twee verschillende soorten sporen zijn hier te onderscheiden. De welbekende voorbeelden van de woningbouwreformatie die door de genossenschaften is georganiseerd54 en een tak die experimenteert met typologieën die binnen de individuele verkavelingen, bepaald door de Terraingesellschaften, zogenaamde woonhuisgroepen vormen. Het gaat hier over hoe individuele woonhuizen een ensemble maken en zich stedenbouwkundig presenteren binnen het kader van een blok. Een eerste stap in de ontwikkeling wordt gezet als men omstreeks 1870 begint met het toepassen van alternerende zijvleugels om zo grotere gemeenschappelijke hoven mogelijk te maken tussen twee aangrenzende kavels. In de opvolgende periode weet men dit naar een hoger niveau te tillen door de

segmentering en het individuele huiseigendom binnen het bouwblok te accepteren en de schakeringen van samenwerkende bouwvolumes op te schalen. Hierbij wordt tegelijkertijd intelligent om gegaan met de organisatie van het bouwvolume in de diepte op het kavel onder invloed van de plattegronden, die verschillende functionele eisen met betrekking tot belichting met zich meebrengen. De casussen laten ook zien hoe binnen het gesegmenteerde blok ensembles worden gevormd door de volumes binnen het individuele kavel te ordenen. De woonhuisgroep aan de Niebuhrstraße weet op deze wijze een grote hofruimte binnen het blok te vormen, terwijl de groep aan de Schillerstraße terugplooit ter hoogte van de Herderstraße om zo een semi openbaar entreehof te vormen direct aan de straat. Er ontstaat een tussenstap in het vormen van een blokfiguur en het benutten van een individueel kavel. Een tussenstap die bestaat uit recombinaties binnen delen van het blok, die collectieve hoven opleveren waar de deelnemende woningen profijt van hebben. Naast het vormen van allianties binnen een blokfiguur ontstaan door de toename van representatieve woningbouw tevens nieuwe organisatieschema’s in de plattegronden. Op deze wijze wordt de meergezinswoning geschikt gemaakt voor de eisen van de gegoede burgerij. De over het algemeen toegepaste methodiek bij het ontwerpen van de plattegrond leidt tot gescheiden zones en overgangen tussen het representatief en privaat deel van de woning. Er worden in lijn hiermee ook directe doorgangen tussen bijvoorbeeld herenkamer, salon en eetkamer gefaciliteerd. Het is een complexe aaneenschakeling die er in slaagt het leven van familie en dienstbodes van elkaar af te schermen en van elkaar gebruik te laten maken.


locatie casussen, Charlottenburg

Bismarckstraße

Niebuhrstraße

Am

Bleibtreustraße

r

eate

lerth

Schil

Mommsenstraße Schillerstraße Herderstraße

Schillerpark adres: Schillerstraße 14 jaar: 1906 opdrachtgever: Berliner Verwaltungs- und Baugesellschaft mbH architect: Albert Geßner

die Gelben Häuser adres: Niebuhrstraße 78 jaar: 1903 opdrachtgever: Ferdinand Harnisch architect: Albert Geßner

239


05

10

07

09

01

06

11

03

13

02 02

02 06

01

08

12

11

03

13

12

05 01 09

06

10

10

13

02

05

01 03

01

12

02

11

10

13

NiebuhrstraĂ&#x;e verdieping 4

11

06

12

01

05

09 08

13 03

07

01

03

05 03

03 03

12 09

04 01

08 05

06 02

09

10

10

13

12

03

02

11

10

02

NiebuhrstraĂ&#x;e begane grond

01 hal 02 gang 03 entree

04 portier 05 woonkamer 06 salon

07 herenkamer 08 dameskamer 09 eetkamer

10 slaapkamer 11 kamer 12 keuken

13 berging


05 02 01

06

07

10

03

10

01

07

09

02

02

01

12 13

03 12

12

13 02

06

03

05

12

02

01

02 09 13

10

09 05

08

11

11

02 03

07

10

06

02

12

10

02

10

01

06

03 10

02 05

10

NiebuhrstraĂ&#x;e verdieping 4

03 06

10

11

01 08

01 10

12

03

13

09

04

03

03

02

13

12

12

09

04

02 07

01 10

11

13

12

04

13

05

02

11

03 05

11 01

09

NiebuhrstraĂ&#x;e begane grond

05

01

02 09

06

10

10 02

08

11

03

03

10


sociale hiërarchie

ruimte types Niebuhrstraße ruimte types

sociale hiërarchie

stationaire ruimte

primair trappenhuis

hybride ruimte

secundair trappenhuis

transitie ruimte

representatieve ruimte

hybride ruimte

functionele ruimte

privé ruimte

functionele ruimte


sociale hiërarchie

ruimte types Schillerstraße ruimte types

sociale hiërarchie

stationaire ruimte

primair trappenhuis

hybride ruimte

secundair trappenhuis

transitie ruimte

representatieve ruimte

hybride ruimte

functionele ruimte

privé ruimte

functionele ruimte


55.  Met Berliner Zimmer wordt een kamer bedoeld die het voorof achterhuis met de zijvleugel verbindt. Het is een kamer die ondanks zijn ruime proporties slechts over een enkel hoekraam beschikt en dus matig belicht is.

244

De geanalyseerde voorbeelden laten ook dit onderscheid zien tussen de representatieve en meer private en functionele delen van de meergezinswoning. Deze onderverdeling is niet alleen binnen het bouwvolume op elkaar afgestemd maar ook hier wordt gereageerd op de aangrenzende volumes binnen het blok. Dit leidt tot een duidelijke hiërarchie van de woningplattegrond die afleesbaar is in de gradatie van collectieve ruimtes. De trappenhuizen spelen hierin een belangrijke rol, daar ze zijn gepositioneerd en vormgegeven naar gelang de opgangen uitkomen in representatieve of functionele delen van de woningen. De representatieve trappenhuizen nemen een prominente positie in ten opzichte van de appartementen. Bekijken we de afzonderlijke woningplattegronden dan is hier de schakelkamer tussen de representatieve en private delen, vaak in de vorm van een Berliner Zimmer55, evident. Deze hybride ruimte fungeert als doorgangskamer en als verblijfsruimte. De systematiek in de plattegronden komt veel voor in dit segment van de meergezinswoning in de korte vroeg moderne periode.

Het vormen van verbanden die de individuele kavels overstijgen maakt een collectieve woonvorm die optimaal profiteert van het bouwen in de diepte van een gesegmenteerd blokfiguur. De duidelijke hiërarchie, aanwezig in de plattegronden die wordt weerspiegelt op het collectieve en openbare domein zorgt voor een geleidelijke gradatie van de straat naar de individuele woningen. De ontsluiting, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen een representatief en functioneel deel, vervlecht de woning en het collectieve domein op eenzelfde geleidelijke wijze. De plattegronden van de woning zijn ook nog voor hedendaagse begrippen ruim opgezet en maken een helder onderscheid tussen representatieve kamers en een functioneel deel middels een hybride kamer. Deze complexe schakeling van ruimtes, kamers en collectieve domeinen resulteert in een type dat zonder meer kwalitatief zeer hoogwaardige meergezinswoningen heeft opgeleverd.

Ook de gevel wordt gekenmerkt door een dergelijke karakteristiek in de vorm van de veelal toegepaste ‘Giebel’. Deze puntgevel wordt ingezet als geleding van de gevel door de plaatsing van een bepaald zwaartepunt in het volume, zoals zichtbaar in de facade van beide casussen en staat bekend als karakteristiek element van de vroeg moderne woningbouw. De casussen, gesteund door het inzichtelijk maken van de ontwikkeling waaruit ze zijn voortgekomen, leggen de voornaamste kwaliteiten van het type bloot.

wonen in diepte kavel

plaatsing volume

combinatie modules

geleding collectieve ruimte


gevel NiebuhrstraĂ&#x;e

245

gevel SchillerstraĂ&#x;e


246


_3.06_eengezinswoningen

247


248

56.  Christiaanse, K (2011): p61 57.  Zie: Ungers (1978) 58.  Zie: hoofdstuk 2.04 ‘Grondprijzen’ 59.  Zie: Sieverts, T (1998) 60.  Zie: hoofdstuk 2.02 ‘Zwischenstad in Berlijn’


EENGEZINSWONINGEN IN BERLIJN door: David de Kool Het groen, dat in de visie van Ungers het verbindende element tussen de eilanden was, is hier in de vorm van begroeide hoven en private tuinen naar binnen gekeerd. Deze archipel is een vastgoedontwikkelings interpretatie van het veel geciteerde ideaal voor Berlijn van Tucholsky: ‘voor de Oostzee en achter de Friedrichtstrasse’56 Kees Christiaanse (2011) In zijn artikel ‘Berlijn – een dubbele archipel’ constateert Kees Christiaanse dat vele mensen in Berlijn hun wens om een huis met tuin in een stedelijke omgeving te bezitten, hebben kunnen verwezenlijken, doordat de zee tussen de stedelijke centra in de archipelmetafoor van Ungers57 tegenwoordig voor een groot deel bestaat uit privaat verkavelde woongebieden. Hoewel er in de literatuur weinig geschreven is over de eengezinswoningen in Berlijn, hebben we in hoofdstuk 2 geleerd dat eengezinswoningen met hun lage dichtheid en lage grondprijzen een substantieel deel vormen van de secundaire ruimte58. Bovendien is de vrijstaande woning nog steeds een gekoesterde woondroom voor velen. Het is dus eigenlijk zeer verwonderlijk dat deze typologie door stedenbouwkundigen en architecten weggezet wordt als inefficiënt, fantasieloos en niet-wenselijk, terwijl er niet veel over bekend is. Juist de individuele en relatief ruime opzette wijken lijken hier, midden in de metropool van Berlijn, een betaalbaar en kwalitatief hoogwaardig woonmilieu op te leveren. In zijn beschrijving van de tussenstad als woonoord stipt Thomas Sieverts59 de wijken met eengezinswoningen aan als sterk voorbeeld van hoe ruimtelijke en functionele realiteit wordt toegeëigend door haar gebruikers. De manier waarop op dezelfde wijze verschillend uitziende eengezinswoningen worden gebouwd illustreert de ambivalente relatie tussen expressie van de individuele woondroom en de mate waarin dit mogelijk is per persoon. Het is een ambivalentie die de identiteitsvorming en daarmee dus de bewoners totaal niet lijkt te storen60. In dit hoofdstuk wordt inzicht verschaft in de typologie van de middenklasse eengezinswoning in Berlijn. Er zal achtereenvolgens in worden gegaan op het hoe en waarom ze geïntroduceerd zijn in Berlijn, hoe de wijken zich gedurende een halve eeuw ontwikkeld hebben en tenslotte wordt er behandeld hoe het hedendaagse woonmilieu in elkaar steekt.

249


Eengezinswoningentypologieën in Berlijn

61.  Zie: Senatsverwaltung für Stadtentwicklung (2010)

62.  Senatsverwaltung für Stadtentwicklung (2005), p16-17 63.  Senatsverwaltung für Stadtentwicklung (2005), p18-19

250

Afb. 34  Voorbeeld van een wijk die is ingedeeld als ‘Garten‘

Berlijn kent een grote verscheidenheid aan verschillende types woningbouwwijken met lage dichtheid. In de ‘Strukturatlas’61 van de dienst stadsontwikkeling van de gemeente Berlijn zijn de eengezinswoningen ingedeeld in verschillende categorieën: bijvoorbeeld oude dorpslinten, villa’s, rijtjeshuizen en weekendhuizen. In dit essay zullen de huizen voor de middenklasse behandeld worden, deze vallen in de categorieën ‘Garten’ en ‘Offene Siedlung’. Het type ‘Garten’ omvat wijken met eengezinswoningen en naoorlogse kleine meergezinswoningen. In oude wijken staan de woningen nog aan een rooilijn, maar recentere voorbeelden hebben minder regelmatige opzet. De voortuin is meestal een siertuin, de zij, en achtertuinen worden gebruikt als doorgang, parkeerplaats, opslagplek of voor vrijetijdsbesteding. Vroeger teelde men ook vaak groente en fruit in de achtertuin, of hield men er kleinvee. De binnenkant van het bouwblok vormde van oudsher een groene onbebouwde ruimte, hoewel ze altijd al sterk was onderverdeeld in diepe private tuinen. Tegenwoordig worden er echter steeds meer huizen gebouwd, ontsloten via cul-de-sac’s en smalle toegangswegen62. De ‘Offene Siedlung’ komt uitsluitend voor in voormalig Oost-Berlijn. Het gaat hier om een overwegend

ongeplande, niet-homogene bouwstructuur, bestaande uit bungalows, werkplaatsen, garages, kleine en grote eengezinswoningen63. De diversiteit van gebouwen en programma’s lijkt een cruciaal punt van verschil te zijn met het ‘Garten’-type, maar in hun huidige vorm is er zowel in luchtbeelden, op kaarten, als tijdens veldwerk, geen helder onderscheid te ontdekken. Het lijkt erop dat de transformatie sinds de val van de muur, het initiële onderscheid tussen de twee type wijken sterk heeft vervaagd: tegenwoordig kunnen de twee categorieën gezien worden als één typologie. Geselecteerde fragmenten In het Zuid-Oosten van Berlijn zijn er voor dit onderzoek drie fragmenten geselecteerd. Vanwege het mogelijke verschil in ontwikkeling onder het kapitalistische regime van West-Berlijn en het communistische regime van Oost-Berlijn, zijn ze aan beide kanten van de toenmalige muur gekozen. Het eerste fragment ligt in voormalig West-Berlijn aan de rand van de wijk Rudow; de andere twee fragmenten, de Schliemann Siedlung en Siedlung Späthfelde, liggen in voormalig Oost-Berlijn. Voor dat er dieper in wordt gaan op de morfologische ontwikkeling en het huidige woonmilieu, zal eerst de ontstaansgeschiedenis behandeld worden.


Laagbouw woontypologiën in Berlijn

Dorf Reihengarten Garten Offene Siedlungsbebauung Wochenendhäusermeter

Overige woonbebouwing Berlijnse muur 1961-1989

251

Schliemann Siedlung (Garten) Siedlung Späthfelde (Offene Siedlung) Rudow (Garten)

Afb. 35  Voorbeeld van een wijk die is ingedeeld als ‘Offene Siedlung‘


64.  Bronnen voor de gehele paragraaf (tm eengezinswoningen en het NS): Kuhn (2001) en Harlander (2001)

65.  Zie: Kapp (1918)

66.  Zie voor meer informatie over het Publieke woningbouwprogramma van de Weimar republiek hoofdstuk 3.03 ‘De rationele stad’ van die boekwerk.

252

Afb. 36  ‘Wilde’ suburbane woonwijk in de omgeving van Berlijn. De mix van schuren, woningen en tuinhuizen is duidelijk te zien.

Ontstaansgeschiedenis middenklasse eengezinswoningwijken64 Volgens de omschrijving van de dienst stadsontwikkeling zijn de wijken van de geselecteerde fragmenten ontstaan in de Jaren ’20 van de 20e eeuw. Wanneer we kijken naar de ontwikkeling van Berlijn (afb. 38 en 40) tussen 1920 en 1932 blijkt inderdaad dat ook de fragmenten in deze periode zijn ontstaan. Ten tijde van de Weimar republiek (1919-1933) kende Berlijn een sterke suburbanisatie die reeds voor de Eerste Wereldoorlog was ingezet. Deze tweede fase van suburbanisatie was anders dan de uitleg van villawijken gedurende de tweede helft van de 19e eeuw. De suburbanisatie na de Eerste Wereldoorlog betekende vooral de versterkte vervaging van het onderscheid tussen stad en land, waarbij de sprongsgewijze uitbreiding van massa verkeers-, en communicatiemiddelen, het uitdijende forensen treinnetwerk en de planmatige ontwikkeling van de vrijetijdsbesteding, tot nieuwe manieren van symbiose van beide levenswerelden geleid hebben.65 De opkomst van de suburbane ruimte werd niet alleen veroorzaakt door de sterke bevolkingstoename, maar ook door kwalitatieve aspecten, zoals de versprijding van de stedelijke levenstandaard. Voorbeelden hiervan zijn de toegang tot hoger onderwijs en de uitbreiding van technische netwerken zoals stroom en gas. Deze aspecten waren nu niet meer uitsluitend een stadsprivilege. Met de vervaging van het traditionele onderscheid tussen stad en land ontstond er op sociaal- cultureel en bouwkundig gebied een nieuwe transitiezone: Suburbia. Het enorme vestigingsoverschot van de steden zwakte duidelijk af; aan het begin van de Eerste Wereldoorlog was de hoogtij van urbanisering duidelijk ten einde .

Nog steeds trok de bevolking uit landelijk gelegen gemeenten weg, maar het bevolkingsoverschot kwam in de suburbane gebieden rondom de grote steden terecht in plaats van in de steden zelf. In de suburbanisatie ten tijde van de Weimar republiek zijn drie categorieën te onderscheiden. De bekendste is het publieke woningbouwprogramma, dat we bijvoorbeeld kennen van de uitbreidingen van Ernst May in Frankfurt en de uitbreidingswijken in Berlijn van Martin Wagner66. Een groot gedeelte van de woningproductie bestond echter uit het uitvullen en naverdichten van bestaande bouwgrond en de aanleg van private al dan niet legale uitbreidingswijken aan de rand van de stad. Uit verschillende bronnen, zoals de kaarten van afbeeldingen 38 en 40 en documenten uit het Berlijnse staatsarchief, blijkt dat de geselecteerde fragmenten een combinatie zijn van beide laatste categorieën. Uitvullen en naverdichten In het begin van de 20e eeuw werd het model van de planmatige stadsuitbreiding aan de periferie van de stad vervangen door het uitvullen van reeds ontwikkelde gebieden. Dit kwam doordat er in de Weimar republiek een grote voorraad was van bouwrijp bouwland. De speculatieve grondhandel van de private Terraingesellschaften had in de periode voor de Eerste Wereldoorlog namelijk geleid tot enkele vastgoedcrises: in Berlijn in 1905. Hierdoor was er in de meeste grote steden in Duitsland sprake van een aanzienlijk overaanbod van reeds ontwikkeld onbebouwd bouwland. Vilma Carthaus vermoedde in


253

Gebied waar tegenwoordig de

Afb. 37  Suburbanisatie in de

geselecteerde fragmenten liggen

Groot-Berlijn 1905/1906


Afb. 38  De privaat ontwikkelde uitbreidingswijk Karow bij Berlijn in aanbouw. Ambtenaren, handwerkers en Kooplieden bouwen hier hun eigen woningen.

67.  Gutkind (1919), p13

68.  Der Deutche Wonungsbau (1931), p17

254

69.  Ruck (1988), p175

70.  Die Heimstätte (1930), p48

haar onderzoek naar de crises dat ‘zelfs bij verdere gunstige ontwikkelingen de percelen nog niet bebouwd zullen zijn over enkele tientallen jaren.’67 Martin Wagner voorspelde gedurende de Eerste Wereldoorlog dat het nog 45 tot 50 jaar zou duren voordat het bouwrijpe land rond Berlijn uitverkocht zou zijn.68 Omdat de verkoop van bouwgrond in Berlijn in 1912 totaal ineenstortte, waren de Terraingesellschaften die de crises overleefden, genoodzaakt hun bedrijvigheid te verschuiven van het aankopen, bouwrijp maken en doorverkopen van grond naar het zelf bebouwen van hun reeds aangekochte en bouwrijp gemaakte bezittingen. Tussen de wereldoorlogen was het bouwen van gestandaardiseerde eengezinswoningen op voorraad voor de verkoop, in vele streken gebruikelijk, ook in de stadsdelen aan de rand van Groot-Berlijn en enkele van haar randgemeenten. Ze werden gefinancierd door de producent (o.a bouwfirma’s en Terraingesellschaften). Er werd zowel door de bouwgrondondernemingen zelf gebouwd, als door derden die de al bouwrijpe kavels hadden aangekocht. Het bouwen van eengezinswoningbouw gebeurde niet alleen door het uitvullen van bestaande, stedenbouwkundig hoogwaardige uitbreidingswijken. Op veel plekken werden overgebleven kavels van private opdrachtgevers bebouwd, veelal met publieke steun. Daarnaast bouwde men voort aan de rand van de stad langs de bestaande uitvalswegen, waarbij de aanleg van openbare verkeersmiddelen zoals spoorwegen van doorslaggevende betekenis was. Het aantal auto’s steeg weliswaar duidelijk sinds begin jaren ‘20, maar de ware doorbraak als massaverkeersmiddel volgde pas na de Tweede Wereldoorlog.

Stille suburbanisering door privaat ontwikkelde wijken aan de rand van de stad. Naast het publieke woningbouwprogramma en het naverdichten, uitvullen en aanvullen van bestaande bouwlocaties, was er ten tijde van de Weimar republiek nog een derde, grootschalige sub urbane ontwikkeling. Binnen het stadsgebied, in het ommeland en aan de spoorwegen van de grote steden in het noordoosten en het midden van Duitsland, werden er talrijke privaat ontwikkelde kleine wijken gebouwd. De aankoop van de grond en de ontsluiting ervan was legaal, maar de bebouwing bevond zich in een schimmige zone van de juridische bestemmingsplannen. De eerste private stadsrandwijken waren gebouwd voor de Eerste Wereldoorlog, maar de grote uitleg volgde tijdens de Weimar republiek. Hoewel ze de belichaming waren van crisistijden, werden ze niet alleen gebouwd tijdens de noodjaren aan het begin en aan het einde van de republiek. In een studie over de stadsrandwijken uit 1933 constateert men dat ‘ook de grote economische crisis van de laatste jaren de beweging niet tot stilstand heeft gebracht’69 Vanwege hun onduidelijke juridische status kan het aantal stadrandwijken moeilijk geschat worden. Over hun aantal in Berlijn en haar voorgemeenten tussen 1924 en 1929 zijn echter wél betrouwbare schattingen voorhanden. Bruna Schwan vermoedt dat er in de suburbane ruimte van Berlijn tot 1932 ongeveer 150 000 percelen waren, die met 30 000 tot 50 000 huizen bebouwd waren.70z De bewoners van de private stadrandwijken waren een brede afspiegeling van de maatschappij. De ‘vlucht naar suburbia’ had alle sociale lagen in haar greep, van beroemdheden tot werkelozen. De meeste bewoners


255

Gebied waar tegenwoordig de

Afb. 39  Suburbanisatie in de

geselecteerde fragmenten liggen

Groot-Berlijn 1932


71.  Der Deutche Wonungsbau (1931), p137

256

Afb. 40  Reclame van het Duitse bouwfonds Berlijn uit 1932, afgedrukt in een brochure die gericht is aan elke persoon die ‘een eigen eigendomswoning in het groen wil kopen‘.

behoorden echter overwegend tot de middenklasse of de arbeidersklasse . De ontwikkeling van een private kleine uitbreidingswijk verliep over het algemeen niet spontaan, maar doelgericht volgens het volgende patroon: Allereerst werden grote stukken land, vaak gehele boerderijen of gedeeltes daarvan, door een bedrijf verworven of door de eigenaar ter beschikking gesteld. Vervolgens werd het land uitverkaveld in straten en bouwpercelen, waarna de percelen stuksgewijs aan de toekomstige bewoners of private opdrachtgevers verkocht werden.71 De percelen waren doorgaans ongeveer 1000 vierkante meter groot en ze hadden in de eerste jaren meestal ontoereikende infrastructurele voorzieningen zoals verharde straten, stroomaansluiting en riolering. Dit in tegenstelling tot de gebieden van de Teraingesellschaften. De plannen van de stadrandwijken waren zeer divers en omvatten zowel zeer eenvoudige parcelleringsrasters, als stedenbouwkundig gecompliceerde ontsluitingsstructuren. Qua bouwvorm verschilden de huizen van eenvoudige weekendbungalows tot permanent bewoonde huizen. De private productie van deze wijken was niet illegaal, maar gebeurde meestal in samenspraak met publieke instanties. De overheid was op verschillende manieren betrokken bij het proces: onder andere bij de goedkeuring van de verkavelingsplannen en bij de transactie tussen de parcelleringsonderneming, bewoner en/of opdrachtgever. Over de stille suburbanisatie wordt tegenwoordig ambivalent geoordeeld. Talrijke punten van kritiek, zoals de verrommeling van het landschap door het wilde bouwen, of de slechte hygiënische omstandigheden, stonden tegenover positieve aspecten: in een periode van hoge woningnood konden arme mensen op deze manier bijvoorbeeld zelf in hun onderdak voorzien, de wijken lagen in de nabijheid van de natuur en er ontstond een informele zelfbouweconomie in barre tijden. De wettelijke verordeningen waren tegenstrijdig. Volgens de woningwet konden bijvoorbeeld tijdelijk huisjes, die in een voor wonen bestemde wijk stonden, zonder aparte vergunning van de gemeente of zonder nederzettingsvergunning gebouwd worden. Deze kleine gebouwen mochten echter slechts tijdelijk bewoond worden. Maar in de praktijk werden de tuinhuizen in de loop van de tijd tot vaste woning omgebouwd. Eengezinswoningen en het Nationaal Socialisme Het van overheidswege dulden van de stille en geleidelijke suburbanisatie eindigde toen de Nationaal

Socialisten aan de macht kwamen. Zij vonden de willekeurige splinterwijken een economische verspilling, in het bijzonder in de omgeving van de grote steden, waardoor een ordelijk ingrijpen van de staat noodzakelijk geacht werd. Daarnaast greep het regime net zo doortastend in in het publieke woningbouwprogramma. Het wilde juist door private initiatieven en door het mobiliseren van ‘spaarpotkapitaal’ van de middenstand, een programma creëren, waarin iedereen een eigen huis kon bouwen op zijn eigen stukje grond. De grote aantallen bouwrijpe percelen van de Terraingesellschaften waren hier uitermate geschikt voor. Hoewel publieke bevordering van het bouwen van een eigen woning altijd marginaal is gebleven, zorgden de goedkope bouwgrond, de lage rente, en het toenemende belang van de bouwfondsen ervoor dat er in de stabiele jaren tussen het einde van de economische crisis en het begin van de Tweede Wereldoorlog, een aanzienlijk aantal eengezinswoningen werd gebouwd. Deze productie geldt in allerlei opzichten als een voorloper van meer bekende naoorlogse massale suburbanisatie, die we hierna in de transformatie van de geselecteerde fragmenten terug zullen zien.


257


258


259


De transformatie van de fragmenten Zoals eerder aangegeven, zijn de percelen van de geselecteerde fragmenten aan het einde van de Weimar republiek uitgegeven. De verkaveling van Siedlung Späthfelde is bijvoorbeeld in 1932 goedgekeurd. De situatie in 1955/56 laat zien dat destijds een zeer groot deel van de bouwvelden nog lang niet bebouwd was, terwijl de ontsluiting en de uitgifte toen al een halve eeuw oud waren. De grote verschillen ontstaan gedurende de 35 jaar die daar op volgen: tijdens de scheiding van Berlijn. Het fragment in West-Berlijn (Rudow) verdicht sterk, maar in de fragmenten Späthsfelde en Schliemann in Oost Berlijn neemt het aantal huizen slechts langzaam toe. Hier valt ook op dat de huizen in de bouwblokken direct aan de muur (de mauerstreife) gesloopt zijn. In de 20 jaar na de val van de muur volgt juist de inhaalslag van de voormalige Oost-Duitse fragmenten. Waar er in Rudow slechts hier en daar verdicht is en er sporadisch een woning vervangen wordt, maken Siedelung Späthsfelde en de Schliemann Siedlung een bouwhausse door. In Siedlung Späthsfelde wordt

de zone vlakbij de voormalige muur weer bebouwd en vindt er een verdichtingslag plaats in de reeds bebouwde blokken. Deze is te vergelijken met de manier van verdichten in West-Berlijn ten tijde van de scheiding. De Schliemann Siedlung is hierin zelfs vrij extreem, doordat ze nog niet zo heel sterk verdicht was, en doordat ze zeer diepe kavels heeft. Dit alles is er waarschijnlijk de oorzaak van dat in de afgelopen 20 jaar bijna de gehele wijk vervangen is door een dichtere nevel van grotere eengezinswoningen. Men verdicht telkens door het bestaande kavel op te delen en één of meerdere woningen achter een bestaande woning te bouwen. Het achterste kavel wordt in Duitsland ook wel het ‘Hammergrundstück’ genoemd: naar de toegangsweg als steel en het perceel als de kop van een hamer. We zien dat in de meeste gevallen de originele kavel diep genoeg is voor twee woningen, maar dat er op de diepste kavels in de Schlieman siedlung zelfs vijf huizen achter elkaar gebouwd zijn.

260

Transformatie

Nieuwe kavelgrens

Nieuw gebouw

Opgeheven kavelgrens

Gesloopt gebouw

2008

1:5000 1992-2008


Afb. 41  Verdichting volgens het principe van het HammergrundstĂźck. Men splitst het kavel en er worden meerdere woning achter elkaar op gebouwd. Meestal twee woningen, maar als het kavel diep genoeg is ook drie of meer.

1955

1992

2008

1955

1992

2008

261

1955

1992

1:5000 1995

1:5000 1995-1992


Transformatie

Nieuwe kavelgrens

Nieuw gebouw

Opgeheven kavelgrens

Gesloopt gebouw

1956

1:5000 1956

262

Transformatie

Nieuwe kavelgrens

Nieuw gebouw

Opgeheven kavelgrens

Gesloopt gebouw

1956

1:5000 1956


1992

2008

1:5000 1956 - 1992

1:5000 1992 - 2008

263

1992

2008

1:5000 1956 - 1992

1:5000 1002 - 2008


Verkavelingswetmatigheden Bij welke perceelafmetingen kan er verdicht worden door middel van het Hammergrundst端ck? Deze diagrammen laten de relatie zien tussen de kavelafmetingen en het aantal eengezinswoningen dat er op gebouwd kan worden. Ze laten het maximum aantal huizen zien dat er in sommige gevallen op een kavel is geplaatst, maar dit verzadigingspunt is op talrijke percelen nog niet bereikt.

Maximale opdeling ingetekend

20 meter diep kavel

264

Maximale opdeling ingetekend

20 meter diep kavel


m 16 -1 7

m 20 m

2. Twee minimale kavels Logischerwijs is de minimale kavel voor twee huizen 40 meter diep.

20

1. De minimale kavel Metingen in de gekozen fragmenten laten zien dat de gemiddelde kavel 17 รก 18 meter breed is, met een minimum van 16 meter. De minimale diepte is 20 meter.

20 m 9

-5

40

3. Kavel voor maximaal twee huizen Dus, elke 20 meter dat een kavel dieper is, betekent een mogelijkheid om nog een extra huis te bouwen. De kavel voor maximaal 1 huis is dus tussen de 20 en de 40 meter diep en een kavel tussen de 40 en de 60 meter heeft een maximum van twee huizen.

m 10 m

265

3x

20 m 20

4. Op een kavel van 70 meter diep passen 3 huizen. Anders gesteld: het aantal maal dat je de kaveldiepte kan delen door 20, bepaald het maximum aantal huizen die erop gebouwd kunnen worden.

m 20

70

m

m

23 m 23 m 23

5. 70 meter gelijkwaardig verdeeld in 3 x 23m Het stuk kavel dat overblijft (in dit geval 10 meter) zal in een ideale situatie gelijk verdeeld worden over de kavels. Het komt echter ook veel voor dat de voorste kavel dieper is dan de achterste.

m


266


267


72.  www.flair-masivhaus.de

268

Eengezinswoning cataloguswoning De woningen waaruit deze wijken bestaan zijn aannemerswoningen: Mensen die hun eigen huis willen bouwen kunnen aankloppen bij een bedrijf met een catalogus vol standaardplattegronden. Na keuze van een type dat past op de kavel en aansluit bij het budget en de wensen van de opdrachtgever, wordt een aannemer ingeschakeld, die het huis bouwt volgens een beproefde methode. De hier weergegeven huizen zijn van de firma Flair72 , gevestigd in Berlijn. Het meest opvallend is de typische vorm: een rechthoekig volume met een zadeldak. Het is een soort archetype van een huis, in dit geval uitgevoerd in een variant met pastelgekleurd stucwerk, een plattegrond met wonderlijke hoeken en met oranje dakpannen. In de Duitse literatuur het archetype huis een terugkomend thema, bijvoorbeeld beschreven door auteurs als Georg Aster in ‘’Villen und Kleine Familienhäser’ (1898), Heinrich Tessenow in ‘Hausbau in Dergleichen’ (1916) en Paul Schmitthenner in ’ Das Deutsche Wohnhaus’ (1932). Alle drie laten op een rijk geïllustreerde en minutieuze manier zien hoe een in hun ogen degelijk Duits huis in elkaar steekt. Door de leeftijd van deze bronnen lijkt het erop, dat het debat over de vrijstaande woning in deze wijken vooral in de eerste helft van de vorige eeuw gevoerd is. Natuurlijk past het bij de tijdgeest van die periode dat men zich bezig hield met streek,- of landgebonden architectuur, en natuurlijk bestaat er ook een parallel spoor van high-style architectuur, waarin het debat in de afgelopen 60 jaar wél is gevoerd. Toch zijn er in de woningen zoals ze gebouwd worden in de hier besproken wijken vooral facetten te herkennen die onder andere besproken worden door bovengenoemde auteurs. Uit specifieke thema’s die in de boeken naar voren komen, kan worden opgemaakt welke aspecten van de eengezinswoning op dat moment aan verandering onderhevig waren. In het boek van Aster is bijvoorbeeld goed te zien hoe de opkomst van de middenklasse eengezinswoning aan het begin van de twintigste eeuw gezien kan worden als het toegankelijk maken van de burgervilla’s voor de middenstand. Vrijstaande woningen van allerlei


Afb. 42  In Villen un Familienhäuser worden vrijstaande woningen van allerlei formaten besproken en afgebeeld. de vrijstaande middenstands-, en arbeiderswoning is hier eigenlijk een villa in zakformaat is, met veel ornament en altijd een zeer representatieve voorgevel.

Afb. 43  In een gedeelte aan het einde van zijn boek ‘Hausbau und dergleichen’ demonstreert Tessenow hoe met de plattegronddispositie en tuinindeling een relatief klein perceel optimaal benut kunnen worden.

formaten worden afwisselend besproken en afgebeeld. Het is interessant om te zien hoe in de visie van Aster de vrijstaande middenstands-, en arbeiderswoning eigenlijk een villa in zakformaat is, met veel ornamenten en altijd een zeer representatieve voorgevel. De verhouding tussen het huis en haar tuin is één van de onderwerpen die Tessenow aanstipt. Vóór de Eerste Wereldoorlog was de doorsnee kavel een stuk kleiner geworden. In een gedeelte aan het einde van het boek demonstreert hij met de plattegronddispositie en de tuinindeling hoe deze percelen optimaal benut kunnen worden. ‘Garage und Eigenheim’ van Schneider en Kaempfert vormt een letterlijke verslaglegging van de invloed van een maatschappelijk-technologische ontwikkeling. Het boekje leest als een handleiding hoe de auto zijn plek moet krijgen in het ontwerp van de vrijstaande woning. Het is boeiend om te lezen en te zien hoe een bestaande typologie aangepast wordt. De opkomst van de auto in het interbellum zal na de Tweede Wereldoorlog immers zorgen voor massamobiliteit, het is het symbool van de naoorlogse suburbanisatie. Paul Schmitthenner pakt het fundamenteler aan: als onderdeel van een debat met modernisme probeert hij zijn lezer te overtuigen van de charme en diversiteit van klassiek en traditioneel uitgevoerde gebouwen. Hij introduceert bij ons eerst het materiaalloze huis: een eenvoudige maar heldere plattegrond, twee verdiepingen en een zadeldak. Vervolgens toont hij met geveltekeningen, details, plattegronden en

Afb. 44  ‘Garage und Eigenheim’ van Schneider en Kaempfert laat zien hoe de bestaande typologie van de vrijstaande woning gemodificeerd kan worden als reactie op de opkomst van de auto in het interbellum

269

Afb. 45  Paul Schmitthenner introduceert ons in ‘Gebaute Form’ eerst aan het materiaalloze huis: een eenvoudige maar heldere plattegrond, twee verdiepingen en een zadeldak. Vervolgens laat hij met geveltekeningen, details plattegronden en andere schetsen zien hoe het huis eruit zou in 17 verschillende materialisaties, zoals het huis als gotisch huis, als vakwerk huis of als bakstenen huis.


73.  Senatsverwaltung für Stadtentwicklung (2007), p6

andere schetsen hoe het huis eruit zou zien in 17 verschillende materialisaties, zoals het huis als gotisch huis, als vakwerkhuis of als bakstenen huis. Interessant verschil tussen de originele druk in 1932 en de herdruk van 1984 is dat in de laatste huis nummer 18 is weggelaten. Het huis als modernistisch huis laat zien hoe Schmitthenner het Modernisme zag: een geabstraheerd wit kubistisch volume zonder de persoonlijkheid en de details van een ambachtsman. Terug naar de cataloguswoning: hiernaast staat Flair type 6 afgebeeld. Men kan constateren dat het misschien wel Schmitthenners versie van het modernistisch uitgevoerde huis is geworden: het oertype ontdaan van al haar details van ambachtelijk vakmanschap, zonder de lessen mee te nemen die de twintigste eeuw ons gebracht heeft. Met enige fantasie zouden we de manier waarop er in de verschillende plattegronden binnen dezelfde schil mogelijk zijn, als een vrij indeelbare plattegrond kunnen beschouwen, maar er is bijvoorbeeld op geen enkele manier aandacht besteed aan een interessante sequentie, of aan de manier waarop de plattegrond zich verhoudt tot de omliggende tuinen. In de analyse hiernaast is de plattegrond van Flair type 6A op de eerder besproken minimale kavel van 16 bij 20 meter geplaatst. Driehonderdveertig vierkante

meter is nog steeds een vrij fors kavel, maar de regelgeving van de gemeente Berlijn73 dicteert dat het gebouw 3 meter van kavelgrens moet staan om brandoverslag en geluidsoverlast te voorkomen en privacy te bevorderen. Dit betekent dat de tuin bijna geheel bestaat uit die 3 meter reststrook rond het huis, alleen de achtertuin is iets dieper , vaak nog een garage aan de voor of achterkant en een oprijlaan naar de achterburen. Met die smalle tuin, de kleine ramen en met slechts één paar openslaande deuren is het moeilijk om je voor te stellen dat het wonen in deze huizen de kwaliteiten biedt die op basis van hun imago en ideaal worden verwacht.

270

01

01

01

Bediend -dienend Schaal 1:500 bediende ruimte dienende ruimte ontsluitings ruimte

00 00

00


Sla

pen Sla

ver

zor

gen

Hal

01

Sla

pen Sla

pen

01

pen

271 Keu

ken

Wo ne

n

WC

00

Hal

We rk

enl

Binnnenruimte-Buitenruimte Schaal 1:200 Zichtrelatie Fysieke relatie Parkeerruimte


Baumschulenweg

272

Gropiusstadt

Rudow


Woonmilieu+ Het woonmilieu waarin men zich inkoopt omvat natuurlijk méér dan de woning en haar tuin. Op de afbeelding 00 en 00 aan het begin van dit essay is goed te zien dat de fragmenten ten tijde van hun kaveluitgifte ver buiten Berlijn lagen. Inmiddels liggen wijken echter in de stad Berlijn en niet meer in haar periferie, waardoor de bewoners genieten van een uitzonderlijk hoog voorzieningsniveau. Dat begint al dicht bij huis, waar een bos, landschapspark, zwembad, natuurgebied, sportvelden, volkstuintjes, en boomgaarden voor veel recreatiemogelijkheden zorgen. Wanneer we kijken naar de omliggende centra en detailhandel, zien we dat grote en kleine winkelcentra, scholen, kerken bibliotheken en supermarkten allemaal op loop-, of ten hoogste fietsafstand van de fragmenten liggen. Het meest verbluffende is echter het niveau van de aansluiting op het openbaar vervoer. Langs elk van de wijken komt een buslijn waar elke 10 minuten een bus stopt, naast nog minstens twee andere lijnen met elke 20 minuten een bus. Door de snelle overstap op het metro-, en lightrailnetwerk van Berlijn is het dus mogelijk om binnen afzienbare tijd aan de andere kant van de stad te genieten van bijvoorbeeld een film, een theatervoorstelling of anderszins leuk uit te gaan.

Niederschöneweide

Living

climate

Berlin periphery Scale: 1:10 000 Course: Student

Legenda.

Shops Winkels Sport hall Sportgebouw Swimming pool Zwembad Church Kerk School School Public building Publiek gebouw

Living climate L iving climate L iving climate Living climate Living climate L climate Living iving climate

Berlin periphery Scale: 1:10 000 Berlin periphery Scale: 1:10 000 Berlin periphery Course: Urban analysis, 7w565 Scale: 1:10 000 Berlin periphery Student F. G. D. de Kool (David) Berlin periphery Course: Urban analysis, 7w565 0594986 Scale: 1:10 000 Scale: 1:10 Student F. G. 000 D.analysis, de Kool7w565 (David) Course: Urban 0594986 Student F. G. D. de Kool (David) Course: Urban analysis, 7w565 Berlin periphery Course: Urban analysis, 7w565 0594986 Shops Student F. G. D. de Koolperiphery (David) Berlin Scale: 1:10 Student F. G. 000 D. de Kool (David) 0594986Scale: 1:10 000 Shops 0594986 Sport hall Course: Urban Shops analysis, 7w565 Course: Swimming Urban analysis, Student F. G. D. depool Kool7w565 (David) Sport hall Shops Student F. G. D. de Kool (David) Shops 0594986 Sport hall 0594986 Swimming pool Church Sport hall Sport hall pool Swimming Shops Church Swimming pool School Shops Swimming pool Church Sport building hall School Public Church Sport hall Church School Swimming pool Public building School Swimming pool School Public building Church Gardens Allotment Public building Churchbuilding Public School Gardens Allotment Park School Allotment Gardens Public building Park Playground Allotment Gardens Public building Allotment Gardens Park Playground Sport fields Park Park Playground Allotment Gardens nature Sport fields Forrest & Protected Playground Allotment Gardens Playground Sport fields Park & Protected nature Forrest Agriculture Sport fields Park Sport fields Forrest & Protected nature Playground Agriculture Forrest & Protected Playground nature Forrest & Protected nature Agriculture Sport fields Agriculture Sport fields Agriculture Forrest & Protected nature Forrest & Protected nature

Urban analysis, 7w565 F. G. D. de Kool (David) 0594986

N

N N N N N N

Waterway Allotment Gardens Volkstuinen Waterway Waterway Park Park Motorway Waterway

Waterway Motorway Playground Speeltuin Primary road Motorway Primary road Sport fields Motorway Waterway Motorway Primary road Railway Waterway Forrest & Protected nature Water Primary road Primary road Railway Suburban line, Motorway Agriculture Railway Snelweg every 5 minutes Motorway line, Suburban Railway Primary road Railway every 5 minutes Suburban line, Spoor Primary road every 5 minutes Bus route, Suburban line, Suburban line, Metro: elke 5 á 10 minuten 10 minutes every 5 minutes every Railway every 5 minutes Bus route, Railway every 10 minutes Bus route, Bus: Bus route,elke 10 minuten Suburban line, every 10minutes minutes every 20 Bus route, Suburban line, 20 minuten every 5 minutes Bus route, Bus: elke every 10 minutes 5 minutes 10 every 20 minutes Bus route, every 20 minutes Bus route, Bus route, every 20 minutes Bus route, 10 minutes every 20 Centrum every 10 minutes Bus route, Bus route, every 20 minutes every minuteslopen naar de Bushalte 50020meter

273

W

M

P

R

S e

B e

B e


Autoruimte

1:2000

Abstandsfl채che

274

1:2000

Ruimtelijke Opbouw


Het bouwblok Ruimtelijk gezien is de wijk opgebouwd uit drie elementen. De kavelafscheidingen van hekken en hagen zorgen ervoor dat elk perceel tot een buitenkamer verwordt: een buitenkamer ingericht met grotere en kleinere elementen zoals het huis, de bomen, de struiken en de tuinhuizen. Er is bij de transformatie ontdekt dat er in deze wijken verdicht wordt door kavels op te delen en dus meer woningen achter elkaar op één kavel te bouwen. Elke woning moet 3 meter afstand van haar kavelgrens houden. Ingetekend hoeveel ruimte er nog beschikbaar is tussen de bestaande bebouwing , wordt zichtbaar dat er nog best wat potentiële kavelsplitsingen mogelijk zijn de komende jaren. Wanneer we echter ook in ogenschouw nemen hoeveel ruimte in het blok ingenomen wordt door de garages, parkeerplaatsen en oprijlanen van de auto’s van de bewoners, wordt

het enorme ruimtegebruik van de ontsluiting duidelijk. Blijkbaar is het verzadigingspunt van de verdichting van deze wijken sneller bereikt dan het in eerste instantie lijkt. Concluderend kan gesteld worden dat deze wijken 80 jaar geleden verkaveld zijn met het ideaal van een eigen woning met een ruime tuin buiten Berlijn. Inmiddels heeft de verdere groei van de stad zowel gezorgd voor een zeer hoog voorzieningenniveau, als voor een tendens naar het dichtslibben van de kavel. Op de plekken waar de verzadiging van de verdichting van deze eengezinswoningwijken is bereikt, is de kavel volgebouwd met meerdere vrij forse woningen achter elkaar. De tuinen zijn verworden tot een restruimte van 3 meter rond het huis, vol met schuren en garages en in veel gevallen ook nog een oprijlaan naar het huis van de achterburen.

275

Afb. 46  Het ideaal waarmee de wijken zijn verkaveld: een woning op

Afb. 47  De verzadigingssituatie die op sommige plekken inmiddels is

een diep kavel buiten Berlijn, met tuinbouw, kleinvee, een grote tuin

bereikt. Grotere woningen achter elkaar op een opgesplitst perceel. De

en een auto naast de deur om voorzieningen van relatief ver in huis

tuin is gereduceerd tot een strook rondom de huizen, gedeeltelijk ook

te halen.

nog eens in gebruik voor garages en oprijlanen.


276


Op de volgende pagina’s wordt in beelden gevangen wat er als woonmilieu is aangemerkt. Door op drie schaalniveaus te selecteren en te categoriseren worden de foto’s vergelijkbaar. De schaalniveaus zijn grofweg verdeeld in: context, architectuur en gebruik/ detail. Hierdoor ontstaat er een sequentie die, van stad naar stoel, het woonmilieu blootlegt. Bovendien vormt de analyse van een woonmilieu de brug naar het ontwerpend onderzoek en de interventies die in de volgende delen aan bod komen.

277

_3.07_woonmilieu collage

WOONMILIEU COLLAGE


CONTEXT

278


279


ARCHITECTUUR EN TOE-EIGENING

280


281


DETAIL & INTERIEUR

282


283


284


Literatuur: 3.02 Großsiedlungsbau Bodenschatz, H. (2010). Berlin Urban Design. A Brief History. Berlin: DOM publishers. Braum, M. en Berning, M. (2003) Berliner Wohnquartiere, ein führer durch 70 siedlungen in Ost und West. Berlin: Dietrich Reimer Verlag. Bundesminister für Bauwesen, Raumordnung und Städtebau. (1986). Der Wohnungsbestand in Großwohnsiedlungen in der Bundesrepublik. Bonn: Bad Godesberg. Dörhöger, K. (1994). Wohnkultur und Plattenbau. Beispiele aus Berlin und Budapest. Berlin: Reimer. Elkins, T en Hofmeister, B. (1988). The spatial structure of a divided city, Berlin. Londen en New York: Methuen. Harlander, T. (2011). Die ‘modernität’ der boomjahre, Flächensanierung und Großsiedlungsbau. Arch+, Zeitschrift für Architektur und Städtebau, 2011 (203). p. 14-24 Kraft, S. (2011). Planung und Realität. Arch+, Zeitschrift für Architektur und Städtebau, 2011 (203). p. 11 Schäzke, A. Zwischen Bauhaus und Stalinallee, Architekturdiskussion im östichen Deutschland 1945–1955. Bauwelt-Fundamente 95 (1991) Wiesbaden:Vieweg. Schneider, F. (2004) Grundrißatlad Wohnungsbau / Floor Plan Manual Housing: Wohnungsbau / Housing. Basel: Birkhäuser. Tilroe, A (2004), Verkenningen uit Idealen in Beton. Rotterdam: NAI publisher Ullmann, G. (1992) Der Grüne Slum: Märkisches Viertel. Werken, Bauen + Wohnen. Jaargang 46, Nr 4, p32-39 3.03 De rationele stad Berlin, Landesdenkmalamt (2009). Siedlungen der Berliner Moderne. Berlin: Braun. Castex, J., Ch.Depaule, J. en Panerai, Ph. (1990). De rationele stad. Van bouwblok tot wooneenheid. Nijmegen: SUN. Ungers, L. (1992). Die Suche nach einer neuen Wohnform. München: Deutsche Verlags-Anstalt. Scarpa, L. (1986). Martin Wagner und Berlin. Architektur und Städtebau in der Weimarer Republik. Braunschweig: Vieweg.

3.05 De meergezinswoning Bergmann, J. (1995). 100 Jahre Karlshorst. Geschichte einer Villen- und Landhaussiedlung. Berlijn: be.bra Verlag. Bodenschatz, H. (2010). Berlin Urban Design. A Brief History. Berlijn: DOM publishers. Geßner, A. (1909). Das Deutsche Miethaus: ein Beitrag zur Städtekultur der Gegenwart. München: F. Bruckmann A.G. Hoffmann-Axthelm, D. (2011). Das Berliner Stadthaus. Geschichte und Typologie 1200 - 2010. Berlijn: DOM

285

_3.07_bronvermelding

3.04 Zwischennutzung als stedelijkheid Schutten, I. (2011) De Tussentijd. Eindhoven: Alice Publicaties. Becher, B. en H. (1970) Anonyme Skulptur. Eine Typologie technischer Bauten. Düsseldorf: Art-Press Verlag. Bodenschatz, H. (2010) Berlin urban design, a brief history, Berlin: DOM publishers. Curulli, I. (2008) Industrial wastelands: Intervention and Responsibilities in Transforming our Heritage, Artikel uitgebracht door CSAAR Press. J. Demers, J. (2010) Listening throught the noise, the aestetics of electronic experimental music. New York: Oxford Press. Edensor, Tim; 2005. Industrial ruins: spaces, aesthetics, and materiality. New York : Berg. de Meulder, B., Shannon, K. (2008) Water and the city. Amsterdam: Sun. K. Obemeyer, K. et al. (2006) Urban Pioneers. Berlin: Senatsverwaltung fur stadtentwicklung. Oswalt, P. (1998) Katalog zur Berlin Biennale. München: Prestel Verlag. Julius Posener, J. (1968) Apparat und Gegenstand. in: Veröffentlichungen zur Architektur, deel 14 Berlijn. Ungers, O.M. et. al, (1978) Cities within the city, Lotus # 1. Milan: Electa SpA. Ruttmann, W. (1927) Berlin: Die Sinfonie der Großstadt. de Sola-Morales, M. (1992) Periphery as a project. Uit: a Matter of things Rotterdam: NAi Publishers


Publishers. Rentschler, D. & Schirmer, W. (1970). Berlin und seine Bauten. Teil IV: Wohnungsbau, Band B: Wohnungsbau - Wohngebäude - Mehrfamilienhäuser. Berlijn: Ernst W. + Sohn Verlag. 3.06 Eengezinswoningen Alter, G (1894). Villen und Kleine Familienhäuser; Leipzig: Verlagsbuchshandlung van J.J. Weber Christiaanse, K. (2011). Berlin - ein doppelter Archipel, ein stadtkonzept ‘revisited’. Arch+, Zeitschrift für Architektur und Städtebau, 2011 (201/202). p 56 - 61. Gutkind E: Neues Bauen. Berlijn (1919) Harlander, T (2001) Villa und Eigenheim: suburbaner Städtebau in Deutschland; Stuttgart: Deutsche VerlagsAnstalt. Die Heimstätte, nr. 3 (1930) Kapp, G; Heimkultur Deutsche Kultur. In: Im eigenen Heim, nr. 3 (1918) Kuhn, G (2001). Planmaßig Dezentralisierung und >>wildes<< Siedlen. in: Harlander, T (2001) Villa und Eigenheim: suburbaner Städtebau in Deutschland; Stuttgart: Deutsche Verlags-Anstalt p 162-173. Ruck M: Die öffentliche Wohnungsbaufinanzierung in der Weimar Republik. In Schildt A Sywottek A: Massenwohnung und Eigenheim: Wohnungsbau und Wohnen in der Großstadt seit dem Ersten Weltkrieg. Frankfurt am Main/New York, 1988. Schmitthenner P (1984); Gebaute Form Variotionen über ein Thema. Verlagsanstalt A. Koch. Schneider K Kaempfert W (1939): Eigenheim und Garage; Berlijn, Verlag Ernst Wasmuth Sieverts, T. (1998). Zwischenstadt. Lengerich: Lengericher Handelsdruckerei. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung, (2005) Flächentypen Eine Beschreibung der im Informationssystem Stadt und Umwelt (ISU) der Senatsverwaltung für Stadtentwicklung erfassten und verwalteten Struktur- und Flächennutzungskategorien von Berlin; Berlijn. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2007) Die Bauordnung für Berlin; Berlijn. Senatsverwaltung für Stadtentwicklung. (2008). 06.08 Stadtstruktur. Umweltatlas; Berlijn. Tessenow H (1984) Hausbau und dergleichen; München, Verlag Georg D. W. Callwey.

Webpagina’s

286

3.02 Großsiedlungsbau Mein Neues Viertel. (2012). Opgevraagd op 23 maart 2012, van http://www.mein-neues-viertel.de/gesobau-wohnungen/maerkisches-viertel.htm Wikipedia. (2012, 1 maart). Opgevraagd op 19 maart 2012, van http://de.wikipedia.org/wiki/Großwohnsiedlung Maerkisches-viertel. (2008) Opgevraagd op 11 november 2011, van http://www.maerkisches-viertel.de/ 3.06 ééngezinswoningen Bingmaps (2010), opgevraagd 8 november 2011 van http://www.bing.com/maps/. Flair Massivhaus, opgevraagd 5 november 2011 van http://www.flairmassiv-haus.de/ Wikipedia (2012, 10 maart). Opgevraagd 23 maart 2012 van http://de.wikipedia.org/wiki/Berlin-Johannisthal Wikipedia (2011, 8 december). Opgevraagd 23 maart 2012 van http://de.wikipedia.org/wiki/BerlinSp%C3%A4thsfelde Wikipedia (2012, 21 februari). Opgevraagd 23 maart 2012 van http://de.wikipedia.org/wiki/Berlin-Rudow


Afbeelding verantwoording 3.02 Großsiedlungsbau Afb.1 Wikipedia (2008). opgevraagd op 25 maart 2012 http://en.wikipedia.org/wiki/File:Bundesarchiv_Bild_183-1987-0128-310,_Berlin,_Marzahn,_ Neubaugebiet,_Wohnblocks.jpg Afb.2 Flickr (2012). opgevraagd op 25 maart 2012 http://www.flickr.com/photos/epha/3457245444/ Afb.3 Foto’s aus der Luft (2010) http://www.fotos-aus-der-luft.de/Berlin/Marzahn-Hellersdorf_03.html Afb.4 Google Earth Maps. (2012). DigitalGlobe. opgevraagd op 20 maart 2012. Afb.5 Google Earth Maps. (2012). AeroWest. opgevraagd op 20 maart 2012. Afb.6 Google Earth Maps. (2012). DigitalGlobe. opgevraagd op 20 maart 2012. Afb.7 Google Earth Maps. (2012). DigitalGlobe en GeoContent. opgevraagd op 20 maart 2012. Afb.8 Google Earth Maps. (2012). DigitalGlobe. opgevraagd op 20 maart 2012. Afb.9 Google Earth Maps. (2012). DigitalGlobe. opgevraagd op 20 maart 2012. Afb.10 als afbeelding 4 Afb.11 als afbeelding 5 Afb.12 als afbeelding 6 Afb.13 als afbeelding 7 Afb.14 als afbeelding 8 Afb.15 als afbeelding 9 Afb.16 scan uit bibliotheek Technische Universiteit Berlijn Afb.17 Foto’s aus der Luft (2010) http://www.fotos-aus-der-luft.de/Berlin/Reinickendorf_Maerkisches_Viertel_02.html Afb.18 scan uit: Feireiss, K.(2004) Das Märkisches Viertel - Idee Wirklichkeit Vision. Berlin: Aedes Afb.19 scan uit: Schneider, F. (2004) Grundrißatlad Wohnungsbau / Floor Plan Manual Housing: Wohnungsbau / Housing. Birkhäuser Afb.20 idem Afb.21 idem 3.03 De rationele stad Kaft (vlnr,bnb) 2. Flickriver. (2012). Opgevraagd op 24 maart 2012. http://www.flickriver.com/photos/tags/brunotaut/ interesting/ 4. Germany Travel. (2011). Opgevraagd op 29 september 2011. http://www.germany.travel/de/staedte_ kultur/unesco_welterben/deep_content_datenbank_1751.html# 6. Germany Travel. (2011). Opgevraagd op 29 september 2011. http://www.germany.travel/de/staedte_ kultur/unesco_welterben/deep_content_datenbank_1751.html# 7. Flickr (2008). opgevraagd op 4 november 2011. http://www.flickr.com/photos/seier/2565086827/ 8. Germany Travel. (2011). Opgevraagd op 29 september 2011. http://www.germany.travel/de/staedte_ kultur/unesco_welterben/deep_content_datenbank_1751.html# 10. Flickriver. (2012). Opgevraagd op 24 maart 2012. http://www.flickriver.com/photos/tags/brunotaut/ interesting/ 11. Flickriver. (2012). Opgevraagd op 24 maart 2012. http://www.flickriver.com/photos/tags/brunotaut/ interesting/ 12. Brenne, W. ea (1984). Siedlungen der zwanziger Jahre - heute, Berlin: Veranstaltern und den Autoren Publica Verlagsgesellschaft. p 161. Afb.22 Castex, J., Ch.Depaule, J. en Panerai, Ph. (1990). De rationele stad. Van bouwblok tot wooneenheid. Nijmegen: SUN. p 145. Afb.23 Brenne, W. ea (1984). Siedlungen der zwanziger Jahre - heute, Berlin: Veranstaltern und den Autoren Publica Verlagsgesellschaft. p 159.

287


Afb.24 Diverse webpagina’s Afb.25 Flickr (2008). opgevraagd op 4 november 2011. http://www.flickr.com/photos/seier/2565086827/ Afb.26 Brenne, W. ea (1984). Siedlungen der zwanziger Jahre - heute, Berlin: Veranstaltern und den Autoren Publica Verlagsgesellschaft. p 161. Afb.27 Brenne, W. ea (1984). Siedlungen der zwanziger Jahre - heute, Berlin: Veranstaltern und den Autoren Publica Verlagsgesellschaft. p 164. Afb.28 Bing Maps. (2010). opgevraagd op 22 maart 2012. http://www.bing.com/maps/ 3.04 Zwischennutzung en escapisme Afb.29 twee beelden uit Becher, B. en H. (1970) Anonyme Skulptur. Eine Typologie technischer Bauten. Düsseldorf: Art-Press Verlag. 3.05 De meergezinswoning Afb.30 Senatsverwaltung für Stadtentwicklung Berlin. Digitale farbige orthophotos 2011. Opgevraagd op 26 maart 2012, van http://fbinter.stadt-berlin.de/fb/index.jsp Afb.31 Bing Maps. (2010). opgevraagd op 22 maart 2012. http://www.bing.com/maps/ Afb.32 Landesarchiv Berlin. (1894) opgevraagd op 26 januari 2012. Kaart 4338 - Ausgaben: 35-E, p. 68 Afb.33 Geßner, A. (1909). Das Deutsche Miethaus: ein Beitrag zur Städtekultur der Gegenwart. München: F. Bruckmann A.G. p. 1 3.06 ééngezinswoningen Afb.35 Bingmaps, Afb.36 Bingmaps. Afb.37 Harlander, T (2001) Villa und Eigenheim: suburbaner Städtebau in Deutschland; Stuttgart: Deutsche Verlags-Anstalt. p167. Afb.38 Idem. p 168. Afb.39 Idem. p 170. Afb.40 Idem. p 169 Afb.41 Idem. p 179

288


U kunt dit ook begrijpen als een onderzoek dat van het Berlijnse wonen in het algemeen, via een begrip als secundaire ruimte en een specifieker woonmilieu, straks bij de schaal van de wooneenheid beland. Deze specialisatie zorgt ervoor dat er een steeds verder uitlopend pad is bewandeld door de onderzoekers. Dit proces wordt voortgezet in de vervolg delen van dit onderzoek. Deel 4 bestaat uit 5 separate boekjes. In deze boekjes word er een ontwerpend onderzoek toegevoegd aan een woonmilieu, aangetroffen in de secundaire ruimte. Uiteindelijk eindigt het onderzoek in de verschillende delen 4 in een ontwerp voor een of meerdere woningen. Binnen de verschillende woonmilieus wordt op een andere manier, maar ook zeker andere schaal, gewoond. Dit komt naar voren in de verschillende typologieën en schalen van de ingrepen die worden voorgesteld. Teneinde de structuur leesbaar te houden wordt er in de individuele delen die volgen mogelijk herhaald wat er in de eerste drie delen aan bod is gekomen. De volgende onderdelen van dit boek hebben de volgende themas, op volgorde van schaal: De Großsiedlung Markisches Viertel als exponent van de polycentrisch gegroeide stad. Binnen het veel bekritiseerde spectrum van de Großsiedlung worden naast problemen, juist de kansen blootgelegd. Dit resulteert in een stedebouwkundige stategie én een architectonische interventie. Binnen de wijk Rummelsburg komen verschillende paradigmas samen, er ontstaat een zeer verknipt stedelijk weefsel. Door op de verschillende delen ruimtelijk in te spelen en te incorporeren in een nieuwe structuur, wordt de stedelijke ruimte opnieuw gedefinieerd. Voor het programma geldt een collectieve woonstructuur, geïnspireerd op kwalitatief hoogstaande en vernieuwende Siedlungen uit de jaren ‘20.

Binnen de ruige wereld van de terrain vagues aan de Spree, is wonen een bijzonderheid. Het gebied is gericht op andere aspecten van het stedelijk leven. Deze andere aspecten kunnen een meerwaarde vormen voor een woonmilieu, tegelijk is het belangrijk geen afbreuk te doen aan de bestaande staat van stad, door bijvoorbeeld de introductie van (over)bepaaldheid. De voorgestelde strategie is er een van additie. Hoe een groot woongebouw met een solitair karakter dit aannemelijk maakt. De secundaire ruimte in Berlijn wordt gekenmerkt door een structuur van perifere blokbebouwing. Deze structuur wordt bestudeerd aan de hand van de wijk Karlshorst waar het geadapteerde bouwblok wordt aangetroffen. Er wordt stil gestaan bij de ontwikkeling, karakteristieke woonvorm en architectonische kenmerken die samenhangen met dit bloktype. Deze analyse geeft vervolgens aanleiding tot het ontwerpen van een Meergezinswoning als ontwikkelingsstrategie binnen deze structuren. Tenslotte treffen we in Berlijn grote hoeveelheden verkavelde gebieden aan. Deze gebieden zijn volgens stedenbouwkundige voorschriften gevuld met eengezinswoningen zonder veel architectonische pretentie. Een onderzoek naar de transformatie van deze wijken en naar het huidige woonmilieu leidt tot een voorstel van nieuwe regels met bijbehorend ontwerp van nieuwe woningen die een zowel het private domein verbeteren, als collectief ruimtegebruik stimuleren. Wat de analyses en ontwerpen blijft binden is dat ze blijven prikkelen tot nadenken over wonen in een wereldstad als Berlijn, en doet dit precies in de gebieden die buiten het bewustzijn van de stedelijke en architectonische discussie vallen. Alle ingrepen doen een poging om verder te bouwen aan of voort te bouwen op de aangetroffen stedelijke structuur. Wat te begrijpen is als een afzonderlijke studie naar het wonen in de secundaire ruimte van Berlijn, is ook te lezen als een startpunt voor het ontwerp van vijf uiteenlopende woonmilieus.

289

_0.04_Nawoord

Zoals aangegeven heeft het onderzoek dat voor u ligt een sterk divergerend karakter. Waar er in het eerste deel sprake was van een collectief onderzoek, is de omschrijving van secundaire ruimte er een opgebouwd uit verschillende deelonderzoeken, en in het derde deel is de enige gemene deler dat er een woonmilieu onderzocht is.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.