Sam de Hond 6 maart 1914 - 2014
100 jaar Sam de Hond. Ter gelegenheid van de 70e verjaardag van mijn vader Sam de Hond, op 6 maart 1984, heb ik een boek geschreven over zijn leven. Het is vandaag 100 jaar geleden dat hij geboren is. Ter gelegenheid van die bijzondere datum heb ik het boek uit 1984 digitaal gemaakt en beschikbaar gesteld via internet. Nu ik het boek zelf teruglees ben ik nog blijer dat ik het toen geschreven heb en met veel mensen heb gesproken, die mijn vader hadden meegemaakt. Het overgrote deel van die gesprekspartners leven ook niet meer, maar via dit boek zijn hun opvattingen en gevoelens over Sam de Hond toch bewaard gebleven. Na zijn 70e verjaardag heeft mijn vader nog bijna 18 heel goede jaren gehad. Bar Mitswahs van zijn kleinkinderen meegemaakt. Nog vele simcha’s meegemaakt van hemzelf, zijn vrouw, samen (zoals 50 jaar getrouws in 1997). Hoewel het lopen de laatste jaren van zijn leven steeds minder goed ging, bleef hij tot het laatst helder en de man die hij altijd was. Een bijzonder moment was in mei 2000. Met de Nederlandse tak van de familie vertrokken we naar Israel om het Sam en Jannie de Hond Park officieel te openen. Niet alleen zijn vrienden uit Israel waren er toen, maar ook was het een reunie van de familie De Hond (met de familie uit Canada en de VS en Max en Atie Waas). Terwijl iedereen besefte dat dit ook een vorm van afscheid was werd van ieder moment genoten. Op 4 januari 2002 overleed Sam in zijn eigen huis na een kort ziekbed. De avond ervoor hadden zijn kleinkinderen samen met hem de video’s bekeken van diverse hoogtepunten uit zijn leven (zoals de Bar Mitswahs) en zongen zij de liedjes die ze ook voor hem hadden gezongen toen hij 75 en 80 was geworden. 100 dagen later overleed Jannie. Ook die angst van Sam en Jannie dat Jannie eerder zou overlijden dan hij of dat een van de twee zwaar zou aftakelen was niet uitgekomen. Na de verschrikkelijke oorlogsjaren heeft Sam nog een geweldig leven gehad van bijna 57 jaar, waar hij tot op het eind iedere dag dankbaar voor was. Met zijn moed en onbaatzuchtig karakter en zijn klaar staan voor iedereen heeft hij voor veel mensen veel betekend. Dit boek geeft daar enigszins een indruk van. Doordat op YouTube ook een aantal video’s staan van en over hem, is het mogelijk voor altijd een goed beeld te houden van een heel bijzonder mens. Die heeft bewezen dat afkomst en opleiding niet bepalend zijn voor wat je voor de mensheid en je omgeving kan betekenen. Amsterdam, 6 maart 2014. Maurice de Hond
VOORWOORD Sam de Hond; zeventig jaar Joods Amsterdam Wie mij kent weet dat ik mij emotioneel sterk verbonden voel met het Joods Amsterdam van voor de oorlog. Uiteraard heb ik daar, geboren in 1934, geen al te concrete voorstelling van. Wat vage kinderherinneringen, een handvol vergeelde familiefoto’s, nogal wat boekenwijsheid en eindeloos veel vertellingen. Voor mij wordt die roemruchte fase in de geschiedenis van Amsterdam pas echt concreet als ik vandaag mensen als Sam de Hond ontmoet. Sam de Hond, zo op en top representant van dat Joodse Amsterdam, zoals ik denk dat het was. Sam de Hond, toen marktkoopman, met zijn fruitstal op het Waterlooplein. Het hart voor op de tong, handig en brutaal, maar tegelijkertijd warm en menselijk en vooral, hulpvaardig en opofferingsgezind. Sam de Hond was en is een “rechtschapen” mens. Die eigenschappen kwamen vooral ook tot hun recht in die duistere periode die het Joods Amsterdam tot herinnering heeft gemaakt. Sam de Hond was een van degenen, die van meet af aan de mythe hebben gelogenstraft als zouden de Amsterdamse Joden van toen geen weerstand hebben geboden. Een mythe waar inmiddels in het boek “Joods Verzet” van Jac. van den Kar definitief is afgerekend. Een boek waarin ook de naam van Sam de Hond met ere wordt genoemd. Mede dankzij hem konden diverse slachtoffers tijdig uit de Hollandsche Schouwburg ontsnappen. Niettemin heeft ook Sam de Hond zich uiteindelijk in het noodlot moeten schikken. Het grote leed is ook hem niet bespaard gebleven. Hij behoort tot de zeldzamen, die de vernietigingskampen hebben doorstaan. Na de oorlog heeft hij de kracht gevonden een nieuw leven op te bouwen. En de kracht om daarbij zich zelf te blijven. Zichzelf, nu, zoals hij toen was. Die kracht heeft mensen van mijn generatie de gelegenheid geboden hun vage ideeën over het Joods Amsterdam van voor de oorlog concreet in te vullen. Voor mensen zoals ik is het dan ook een groot voorrecht - en een bron van inspiratie - om Sam de Hond, zeventig jaar, te mogen kennen. Amsterdam, 6 maart 1984. Ed. van Thijn, burgermeester van Amsterdam
Waarom, Waarvoor? Sinds het begin van de mensheid moeten er al meer dan 8 miljard mensen geboren zijn. Of hun leven kort of lang was, allen hebben zij in hun leven gebeurtenissen meegemaakt, emoties gekend; geluk, plezier, verdriet, angst, enz. enz. Na hun dood worden zij doorgaans betreurd door hun familie, vrienden en kennissen. Maar als die ook zijn overleden, dan weet men doorgaans niets meer over die persoon. Slechts van koningen, hoogwaardigheidsbekleders en personen die iets bijzonders hebben verricht op het gebied van b.v. kunst, cultuur, architectuur, blijft iets voor het nageslacht bewaard. Toch zijn er vele “gewone” mensen geweest, waarover eigenlijk veel meer bewaard zou moeten blijven dan een aantal vervagende herinneringen of een foto op de schoorsteen. Sam de Hond is zo iemand. Niet omdat hij een mooi boek geschreven heeft of een prachtig schilderij geschilderd. Ook niet omdat hij Minister is geworden of Burgermeester. Maar wel omdat hij tot dusverre geleefd heeft, zoals hij geleefd heeft. Altijd klaar stond om anderen te helpen en bij te staan en omdat hij (wellicht als grootste verdienste) in de oorlogsomstandigheden zonder enig oogmerk op eigen gewin en met gevaar voor eigen leven, het maximale gedaan heeft wat van iemand, in die omstandigheden verwacht kon worden. Dat is een leven dat verdient vastgelegd te worden, zodat ook toekomstige generaties kennis kunnen nemen van het leven van een “gewone” man, van Joodse afkomst uit de Jodenbuurt in Amsterdam. En wat is mooier dan het produceren van dit boek, ter gelegenheid van een heuglijk feit in het leven van de hoofdpersoon: zijn 70e verjaardag. Daarmee worden twee vliegen in een klap geslagen. 1. Er zijn nogal wat mensen, die in staat zijn iets te vertellen over het leven van de hoofdpersoon. 2. De hoofdpersoon kan het boek zelf lezen en ervaren wat hij blijkbaar voor anderen heeft betekend en nog steeds betekent. Daarom heb ik, als zoon van Sam, een groot aantal vrienden en kennissen benaderd, met de vraag gegevens, anekdotes etc. te sturen over Sam de Hond. Het is kenmerkend voor de relatie die de mensen met hem hebben en hadden, dat het overgrote deel van de vele reacties bestonden uit oprechte en hartelijke felicitaties, van de benaderden, voor Sam. In dit boek is geput uit die brieven alsmede uit een aantal gesprekken met naasten. Tevens had ik de beschikking over een tweetal dagboeken van Sam en mijn eigen ervaringen sinds 1947. Soms worden in het boek namen genoemd van personen die gegevens hebben verstrekt of een belangrijke rol speelden in die fase van Sam’s leven. Niet iedereen die informatie heeft ingestuurd wordt apart genoemd. De lijst zou te groot worden en het beeld op Sam versluieren. Hoewel dit boek door ml] is geschreven, kan het beschouwd worden als een eerbetoon, van alle oprechte vrienden van Sam de Hond. En dat zijn er velen. Gezamenlijk wensen zij, via hun medewerking aan dit boek, hem en zijn lieve vrouw Jannie, nog vele jaren in goede gezondheid toe. Dat zij samen nog heel lang van hun kleinkinderen moge genieten en dat er nog vele, mooie, hoofdstukken aan dit boek moge worden toegevoegd. Amsterdam, 6 maart 1984 Maurice de Hond
HOOFDSTUK 1. SAM’S ANTECEDENTEN. Het jaar 1833 blijkt voor Sam een cruciaal jaar geweest te zijn. Op 9 oktober 1833 trouwden met elkaar, Isaac Jacob de Hond en Betje Mozes Kat. Nog geen drie maanden later vond de choepa plaats van Salomon Aron Sluyter en Judic Zwalf. Een van de vele achterkleinkinderen die zij hebben gekregen, was Salomon de Hond, die ruim 80 jaar na hun trouwjaar ter wereld kwam. Isaac Jacob de Hond was in Hamburg geboren in 1808. Vermoedelijk trok hij, zoals zovelen in die tijd, rondom 1825 naar Amsterdam. Zijn ouders, Jacob en Esther, waren toen reeds in Hamburg overleden. In 1827 werd hij militair en was in 1833 gelegen bij de jagers in Alphen. Waarschijnlijk heeft hij gevochten in de oorlog die er was tussen Nederland en BelgiÍ. De naam de Hond heeft hij vermoedelijk gekregen toen hij uit Duitsland naar Nederland kwam, en daar zich bij de, in 1810 ingestelde, Burgerlijke Stand heeft gemeld. Betje Mozes Kat, een naaister, dochter van Mozes Kat en Vrouwtje IJzerman, was in 1809 in Amsterdam geboren. Zoals u kunt zien op de volgende pagina konden zij, zoals zovelen, hun eigen huwelijksakte niet ondertekenen. Salomon Aron Sluyter, die in 1807 in Asterdam geboren was als zoon van Aron Sluyter en Rachel Levie, gaf bij zijn huwelijk, evenals zovelen in die tijd, op dat hij venter was. Zijn bruid heette Judic Zwalf, die in 1806 in Amsterdam was geboren uit Joseph Zwalf en Roosje Salomons. Haar beroep was naaister. Ook van dit huwelijk treft u de trouwakte aan. Allen waren woonachtig in het gebied van Amsterdam, dat altijd als Marken werd aangeduid. Het echtpaar De Hond kreeg een groot aantal kinderen evenals het echtpaar Sluyter. Met name in de periode 1840-1850 maakten zij zeer zware armoede mee, tezamen met hongersnoden etc., hetgeen de sterfte van een groot aantal kinderen ten gevolge had. Een van de eerste kinderen van Isaac Jacob en Betje de Hond was Samson. Hij werd op 9 november 1837 geboren, op het adres Markenstraat 56. Zeven jaar later, op 6 juli 1844 kreeg het echtpaar Salomon en Judic Sluyter een zoon, die zij Wolf noemden. Als geboortehuis wordt de Zwanenburgwal 33 genoemd. In het midden van de zestiger jaren, trouwden de beide grootouders van Sam. Samson de Hond trouwde met Roosje Ark, Wolf Sluyter met Catharine Koopman. En ook zij waren woonachtig in de Amsterdamse Jodenbuurt. Rondom 1875 woonde het echtpaar Samson en Roosje de Hond in de Valkenburgerstraat 169. Wolf en Catharine Sluyter woonden nog in het geboortehuis van Wolf op de Zwanenburgwal 3. Op 18 april 1876 werd, op de Zwanenburgwal 33, een dochter geboren. Door haar ouders werd ze Marianne genoemd. Op een steenworp afstand, in de Valkenburgerstraat, werd op 8 december van dat jaar Abraham de Hond geboren. De beide geboorteaktes treft u aan op de volgende pagina. Abraham de Hond en Marianne Sluyter trouwden op 20-jarige leeftijd. Hun trouwdatum is 3 maart 1897. Abraham en Marianne gaven bij hun huwelijk op als beroep: venter in fruit.
Reeds een maand na hun trouwen (dingen gingen blijkbaar heel snel in die tijd) werd hun eerste zoon Willem geboren (3 april 1897). Twee jaar later (25 mei 1899) werd hun tweede zoon geboren. Samson genaamd, naar de - op dat moment nog levende - vader van Abraham. Eind 1899, liet Abraham de Hond zich uitschrijven uit het Bevolkingsregister van Amsterdam en trok naar Hilversum, waarvandaan hij 2 jaar later weer naar Amsterdam terugkeerde. In de volgende tien jaar krijgen ze vijf kinderen; twee jongens en drie meisjes: Vrouwtje (18 januari 1902); Rosa (23 april 1904); Levie (27 mei 1906); Judith (27 december 1909) en Marcus (7 juli 1912). Op 22 augustus 1913 stierf de tweede zoon (Samson). Op 6 maart 1914, ‘s morgens om 10 uur, wordt op de Rapenburgerstraat 108-1 hoog, een nieuwe zoon geboren. Hij krijgt de naam Salomon. Opmerkelijk is het feit dat de vader, Abraham, zelf de geboorte aangeeft en opgeeft dat hij koopman is (en geen venter) en dat Abraham de geboorteakte, zoals u op de volgende bladzijde kunt zien, zelf heeft ondertekend. Salomon krijgt nog een zuster en een broer. Het zusje Femma, dat gedurende de eerste wereldoorlog wordt geboren, (19 oktober 1916) overlijdt enkele maanden later. Izak de Hond wordt op 18 maart 1921 geboren, een maand voordat zijn moeder Marianne 45 jaar oud wordt. En hiermede begint de levensgeschiedenis van Salomon de Hond, alias “Saampie”, alias “Hondje”, alias “Sam”.
HOOFDSTUK 2. DE EERSTE 25 JAAR. Helaas kon ik geen gesprekspartners meer vinden die, over het gezin De Hond in het algemeen, en Sam in het bijzonder, over de periode 1914 en 1934 veel konden vertellen. Toch zijn er wel een aantal punten te reconstrueren. Abraham en Marianne hadden een aantal fruitstallen in Amsterdam. Ze stonden op het Waterlooplein, hadden een stal op de Blauwbrug en stonden ook twee dagen per week voor het W.G. Hoewel de plaatsen zeer goed mogen worden genoemd, waren de omstandigheden thuis armoedig. Op 10 januari 1916 verhuisde ze naar de Elandsgracht 91-1 hoog. Vermoedelijk was dat in een periode dat de economie in Amsterdam slechter werd door de blokkades die het gevolg waren van de Wereldoorlog, die toen woedde maar waar Nederland buiten bleef. Ze woonde daar zeer kort en eind 1916 verhuisde ze naar de Valkenburgerstraat 149-1 hoog achter. (Dat was na de geboorte van Femma en kort voor haar overlijden). Dat was het adres, waar opa Samson al woonachtig was toen Abraham in 1876 geboren werd. Op dat adres bleven ze bijna 3 jaar wonen, en in 1919 verhuisde ze naar de Batavierdwarsstraat 108-1 hoog. Sam zegt altijd over de woningen uit die tijd, dat ze zo “goed” waren dat als het begon te regenen, het gezin buiten voor het water ging schuilen. Sam bezocht school 81 op Marken. Was daar een pientere leerling met name met rekenen. Een klasgenoot gedurende zijn lagere schooltijd was zijn buurtgenoot Jacques Swaab (die toen een bijnaam had, die, om een aantal redenen, maar beter niet in dit boekje opgeschreven kan worden). Herhaaldelijk spijbelde Sam van school omdat hij zijn ouders moest helpen bij de stal. Hij assisteerde zijn ouders met grote inzet en liefde. Ondanks zijn goede kwaliteiten op de lagere school en ondanks het advies dienaangaande van zijn leraar, volgde Sam geen verdere schoolopleiding. De gezinssituatie liet dat niet toe. Er was geen geld voor scholing en de grote werkkracht van Sam was hard nodig bij Abraham en Marianne. Als 11-jarige ging hij van school. Met name de stal bij het W.G. vroeg veel van het gezin. Elke keer weer moest de kar met fruit vanuit de Jodenbuurt versleept worden naar het W.G. Sam bracht of haalde die kar al vroeg. Met veel trots kan hij vertellen dat hij reeds op 12-jarige leeftijd een bekeuring kreeg, voor het trekken van een te zwaar beladen kar. De stal op de Blauwbrug was een prominente stal voor de familie. Op zaterdagavond werd daar veel verkocht aan mensen die een avondje uitgingen. Ook daar hielp Sam. In 1926 verhuisde de familie naar de Seringenstraat 3 huis, en, reeds een half jaar later, trokken ze naar de Lange Houtstraat 65-3 hoog rechts. Ook deze verhuizingen zullen veel te maken hebben gehad met de slechte financiële situatie waar het gezin De Hond zich in bevond, ondanks de toch wel goede standplaatsen. De volgende verhuizing was in 1932. Ze verhuisde toen van nummer 65 in de Lange Houtstraat naar nummer 45/47-1 hoog. Sam viel, ook toen al, op door een zeer grote werkkracht, optimale inzet en leerde erg veel over het vak in de praktijk. Zijn moeder kon prachtige fruitmanden maken. Ook besteedde ze veel zorg en aandacht aan het opmaken van de stal. Er werd zelfs een keer een prijs gewonnen van Fijffes, waarvan de foto te zien is op één van de fotopagina’s.
Marianne wist hoe ze goede relaties moest onderhouden met autoriteiten, (met name de politie) en kreeg vermoedelijk ook daardoor goede standplaatsen. Zowel op het politieposthuis van het Waterlooplein als bij het hoofdbureau voor de bereden politie op de Overtoom, hadden de Hondjes goede vrienden. Zelfs bij de paarden van de bereden politie was dat het geval. Dat kwam ook een keer goed van pas. Toen Prinses Juliana en Prins Bernhard in 1936 een grote intocht hielden, stond de kleine Marianne de Hond achter een hele groep mensen te kijken, met daarvoor een politie te paard. Dat paard was echter zeer onrustig en draaide zich steeds naar het publiek (en met zijn achterste naar de straat waar de prinses en prins zouden langskomen). Het paard bleek Marianne te ruiken, die regelmatig in de stal fruit gaf aan die dieren. Het enige wat de agent toen kon doen, was haar voor het publiek en het paard neer te zetten, zodat het paard zijn eerbied (en niet zijn achterste) kon tonen aan de toekomstige koningin en Marianne de beste plaats had van iedereen. Sam voetbalde in AED (Allen Een Doel = Attenoj Een Doelpunt). Hij behoorde niet tot de beste spelers van de club. Wel was hij een stevige (maar ongetwijfeld sportieve) voetballer. Zijn sterkste voetbalverhaal (letterlijk en figuurlijk) is de wedstrijd tegen een van de lagere teams van Randwijck. Bij de uitwedstrijd bleek het een club van NSB’ers te zijn, waar in de kantine foto’s hingen van Mussert. De uitwedstrijd werd een vernedering voor dat bewuste team van AED. De thuiswedstrijd was echter een zeer bijzondere revanche. Er werd een elftal opgesteld met de sterkste krachtpatsers uit de club en de Jodenbuurt. Barend de Hond (de sloper) maakte daar deel van uit en ook Sam. De scheidsrechter was een vriend uit de buurt, die volledig ingelicht was over de achtergronden en de opzet. Zelden zal er op de Nederlandse voetbalvelden een wedstrijd hebben plaatsgevonden waar zoveel getrapt, geslagen en gespuwd is naar de tegenstander zonder dat de scheidsrechter ingreep. De uitslag kan Sam zich niet meer precies herinneren, maar als nog enkele van de tegenstanders van toen leven dan zijn de littekens van die wedstrijd nog te zien. Dat Sam al vroeg erg oud voor zijn leeftijd was is niet te verwonderen, gezien de verantwoordelijkheid die hij had bij zijn ouders. Hoewel hij een zeer serieuze instelling had (en heeft) is hij altijd te vinden voor een geintje. Binnen het gezin was hij ook zeker een pias wiens specialiteit “gedichten maken” was, bij verjaardagen e.d. Hij was doorgaans sjofel gekleed. Dat kwam zowel door de financiële situatie van het gezin alsmede het feit dat Sam weinig aandacht aan zijn uiterlijk besteedde. Hij had steeds veel slaap in te halen en dat kon hij zowel liggend, zittend als staand. In het midden van de jaren dertig kreeg Sam verkering met Klara Stodel een dochter van een, voor die tijd in redelijke doen verkerende koopman in fruit. Klara was een gezellige, zeer optimistische, levenslustige vrouw, waarmee zeer gelachen kon worden.
Sam’s leven veranderde daardoor. Via zijn aanstaande schoonvader kwam hij in de positie geld voor zichzelf te gaan verdienen. Salomon Stodel, zijn aanstaande schoonvader was wel erg op de centen en het “goed-staan” voor zijn aanstaande schoonzoon bezorgde nog wel wat interne spanningen. Op een keer was Sam bij de Stodels boven en na een gezellige avond ging hij naar huis. Toen echter pa Stodel zijn jasje wilde pakken, merkte hij dat zijn portefeuille weg was met al zijn handelsgeld. Onmiddellijk werd Sam beschuldigd en ging men met de hele familie naar zijn huis. Daar aangekomen bleek Sam te slapen. In zijn jasje, dat in de kast hing, trof men inderdaad de portefeuille aan met geld. T oen bleek echter dat Sam per ongeluk de jasjes had verwisseld en zonder dat hij er erg in had de zich daarin bevindende portefeuille meegenomen. (Voor iemand die ook regelmatig twee verschillende sokken of schoenen aan heeft, geen onacceptabele vergissing). Maar Sam klom ook op eigen kracht langzaam naar boven. De grossiers die hem al heel lang kenden, hadden plezier in hem en met name Meier Mok hielp hem aan handel. Sam had een stal op het Waterlooplein gekregen en ging de markten bezoeken in Den Helder (zaterdag) en Hilversum (woensdag). Er zijn nog een aantal mensen, die zich herinneren hoe Sam daar soms stond te standwerken, met moten meloen of met fruit dat niet verkocht werd, maar wel weg moest. Ook op die buitenmarkten deed Sam veel goede relaties op, die hem later zeer te pas kwamen. Aangezien Sam zich weinig met politiek ophield, waren de ritten naar Den Helder voor hem een openbaring. De groep personen, die tezamen naar die verre plaats in de kop van NoordHolland reden, was zeer gemêleerd. Onder hen was een harde marxist die zeer goed op de hoogte bleek te zijn met wat zich toen al in Duitsland afspeelde, en die Sam leerde ook verder te kijken dan alleen naar de fruitstal of de Jodenbuurt. Inmiddels was de oudste broer Willem overleden en waren de meeste andere broers en zusters getrouwd. De spil van de familie werd daarbij zus Rosa, die getrouwd was met Bennie Groenteman, die door velen wordt aangeduid met “edel” mens en waarvoor Sam een grote liefde koesterde. Broer Levie was getrouwd met Bekkie (een huwelijk dat circa 50 jaar in stand zou blijven) en broer Markus was getrouwd met Marianne Brander.
Op 17 augustus 1938 trouwden Sam en Klara. Marcus was getuige alsmede de, dan nog levende, grootvader van Klara. Op de volgen de pagina treft u de trouwakte aan van Sam en Klara. Bij de uitgang van de sjoel, stond een erehaag van verpleegsters van het bejaardentehuis aan de Amstel (nummer 51) waaraan Sam fruit leverde.
Het nieuwe paar ging wonen op de Rapenburgerstraat 81-2 hoog. Niet lang daarna kocht Sam, van Kuiper, een groentewinkel in de Weesperstraat en niet lang daarna, een tweede (maar kleinere winkel) in de nabije omgeving. Zijn harde werken, grote vakmanschap en innemende persoonlijkheid zorgden voor goede kontakten met zowel leveranciers als klanten. Ook de kontakten met belangrijke autoriteiten was bij hem in goede handen. Zijn marxistische reisgenoot naar Den Helder, maakte hem herhaaldelijk attent op de verschrikkelijke ontwikkelingen in Duitsland en de grote kans dat de Joden in Nederland in dezelfde positie zouden komen. Sam beschouwde die opmerkingen als “risjes� (hoewel zijn contact met Westerbork voor de oorlog, en met diverse vluchtelingen, hem toch ruim voor die tijd reeds overtuigde van de gevaren die er aan stonden te komen.) Op 18 april 1940 overleed Abraham de Hond aan chronische astma. Het was de verjaardag van zijn vrouw. Drie weken later brak de oorlog uit.
HOOFDSTUK 3. 1940-1945 Voor alle joden, ongeacht of ze er voor, tijdens of na geboren zijn, heeft de Tweede Wereldoorlog een grote invloed gehad op het leven. De omvang van de begane misdaden tegen het Joodse Volk was ongekend in de geschiedenis der mensheid. Het doodsgevaar waarin men zelf verkeerde, alsmede de dood van velen in de nabije omgeving, had een onuitwisbaar effect op degenen die deze periode wel overleefden. Van bijvoorbeeld elke tien joden die voor de oorlog in Amsterdam woonden, zijn er 9 tijdens de oorlog overleden. Bij het schrijven van dit boek, zou je er wellicht makkelijk toe beslissen de gebeurtenissen uit die periode snel af te doen en over te gaan naar een plezierige periode uit het leven van Sam. Toch zal ik dat niet doen. De oorlogsperiode maakt zo een belangrijk deel uit van Sam’s leven sinds 1940, dat de effecten ervan nog dagelijks merkbaar zijn. Het overslaan van die periode zou het beeld van Sam verre van compleet maken. Maar wellicht, wat nog veel belangrijker is, in die verschrikkelijke periode heeft men echt kunnen waarnemen, sterker dan ervoor en erna, waartoe Sam allemaal in staat is. Over die periode is geen volledig verhaal te maken omdat de meeste informanten of reeds in de oorlog zijn gestorven of tussen 1945 en heden zijn overleden. Een aantal schriftelijke verklaringen van sleutelfiguren waren gelukkig wel beschikbaar, alsmede de persoonlijke vertellingen van een aantal informanten, die Sam in die tijd regelmatig hadden ontmoet. Een tweetal dagboeken van Sam over die periode waren ook erg bruikbaar bij het schrijven van dit hoofdstuk. Sommige namen kunnen wellicht verkeerd zijn, alsmede de tijdsbepaling in die periode van vijf jaar. Maar dat zullen de lezers me zeker excuseren. Op 10 mei 1940 brak de oorlog uit. Gezien zijn kennis over de situatie in Duitsland en ook beïnvloed door de zelfmoord van oud-wethouder Boekman, besliste Sam om te proberen via IJmuiden te vluchten. Vanzelfsprekend wilde hij met zoveel mogelijk familieleden gaan, maar er waren maar weinig die de ernst van de situatie zo zagen als hij. Zijn vrouw wilde alleen mee als ook haar ouders zouden gaan en het duurde heel lang voordat ze ook mee gingen. Toen was het eigenlijk al te laat en IJmuiden werd dan ook niet meer gehaald. De dadels, die opgeslagen waren om te worden gewassen en waarmee men op 9 mei mee was begonnen werden weer door het hele gezin opgezocht en men hervatte de waswerkzaamheden. Zeer vroeg in de oorlog werd Sam door de directeur van het huis aan de Amstel gevraagd even in de privé vertrekken te komen. De heer Van der Hoorn en zijn vrouw, (die Sam al heel lang kenden) gaven aan dat mocht hij een beroep op hen willen of moeten doen ze hem dan zouden proberen te helpen. Die toezegging is door deze mensen in de jaren daarop ook volledig nagekomen. Zo hebben ze vele vervolgden in hun huis ondergebracht, voedsel beschikbaar gesteld, papieren en distributiebonnen vervalst enz. enz. De goede band, die zij al sinds het eind van de twintiger jaren met Sam hadden, werd in de oorlog nog verder versterkt. Als symbool van die band heeft mevrouw van der Hoorn, kort voor haar overlijden enkele jaren geleden, twee delftsblauwe borden uit haar privé vertrek, waarvan ze wist dat Sam ze altijd bewonderde, aan hem geschonken.
Direct na het begin van de oorlog veranderde er al veel in de Jodenbuurt. Hoewel de houding van de Duitsers nog gematigd was vergeleken met de jaren daarna, ontstonden er toch al spanningen tussen de Joden en Nederlandse sympathisanten met de Duitsers. Ook waren de economische omstandigheden direct veranderd. Zo kon er van buiten Europa geen fruit meer geïmporteerd worden. De bananenrijperij Van Groenteman & Bolle lag vrijwel direct stil, hetgeen gevolgen had voor een aantal familieleden van Sam. Ogenblikkelijk besloot Sam die familieleden in zijn winkels op te nemen. Waar één gezin van kan eten kunnen ook meerdere gezinnen van eten. De drie gezinnen (twee zusters van Sam en hun echtgenotes) werkten keihard om in deze moeilijke jaren het hoofd boven water te houden.
Stap-voor-stap drong de echte dreiging van de Duitsers het leven van de Joden binnen. Maatregelen werden afgekondigd, zodat Joden op bepaalde plekken niet meer mochten komen of bepaalde beroepen moesten opgeven. Zo moest Dr. Van der Laan ontslag nemen als hoofd van de Centrale Markt in Amsterdam. Een man, die Sam reeds van voor de oorlog kende en waarvoor hij veel respect had. Op de markt in Hilversum ontdekte Sam reeds vroeg wat de bezetting betekende. Eind 1940 werden de Joodse kooplui door WA-mensen van de markt afgeslagen. Dat was de laatste keer dat Sam op die markt heeft gestaan. In Hilversum woonde een mevrouw Kars samen met haar dochter, die getrouwd was met een arts Dr. Ittman. Ook met deze mensen had Sam voor de oorlog een goede relatie opgebouwd en in de oorlog boden zij Sam hun hulp aan.
Toen de familie in 1941 moest verhuizen naar de Schubertstraat (vlak achter het Adema van Scheltemaplein) heeft Sam diverse malen gebruik kunnen maken van hun hulp. Dr. Ittman is tijdens de oorlog door de Duitsers gepakt wegens medische hulp aan verzetsmensen en overleed voor de bevrijding. De gebeurtenissen van februari 1941 grepen diep in op het leven in de Amsterdamse Jodenbuurt. Na de dood van de WA-man Koot namen de Duitsers ruim 400 Joodse mannen gevangen, die weggevoerd werden en in Mauthausen terechtkwamen, waarbij ze allemaal op één persoon na in een tijdsbestek van enkele maanden overleden. (Deze gebeurtenissen waren het startpunt van de Februaristaking). Sam heeft de gebeurtenissen op het plein voor de Portugese Synagoge met eigen ogen gezien vanuit een uitkijkpost bij het huis aan de Amstel.
Binnen de Jodenbuurt werden de achtergebleven familieleden (vrouwen en kinderen) extra verzorgd en beschermd. Inmiddels was er ook een Joodsche Raad opgericht die contacten onderhield met de Duitsers en min of meer geworden was tot het bestuur van de Joden in Amsterdam. Allerlei facetten van het dagelijkse leven werden georganiseerd door de Joodsche Raad. Eén van de taken, die men vervulde, was de voedselvoorziening van de Joden. Dr. Van der Laan kreeg daarvan de hoofdverantwoordelijkheid. Voor de afdeling Groenten en Aardappelen, sectie winkeliers, viel zijn keus op Sam, die zeer verbaasd was aangezocht te worden door Van der Laan. Gezien zijn grote verantwoordelijkheids-gevoel aarzelde hij niet lang en begon onverwijld aan zijn zware taak. Zowel een aantal ervaringen van voor de oorlog als een aantal karaktereigenschappen hielpen Sam in deze moeilijkste periode van zijn leven. Voor de oorlog had Sam goede relaties opgebouwd (als leverancier) met verschillende functionarissen uit het politiecorps en met functionarissen op de Centrale Markt.
Zo was commissaris Blanken van de afdeling bereden politie op de Overtoom, (waarmee Sam voor de oorlog een goede relatie had) op basis van zijn positieve houding t.o.v. de Joden overgeplaatst naar het politie posthuis op het Jonas Daniel Meyerplein. Vele agenten van bureau Overtoom (goede en foute) kenden Sam al heel lang. Zijn verantwoordelijkheidsgevoel, integriteit, moed en vindingrijkheid hielpen hem bij de talloze moeilijke beslissingen, waarvoor hij stond. Zonder de pretentie te hebben van compleetheid -verre van dat-, volgt nu een beschrijving van de periode eind 1941 medio 1943. Het is de periode van Sam bij de Joodsche Raad. Sam’s taak was te helpen bij de bevoorrading van de Joden in Amsterdam op het gebied van Groenten en Aardappelen. Daarvoor onderhield hij contacten met de grossiers op de Centrale Markt, waarvan een deel erg misbruik maakten van de positie waar de Joden in waren, maar een aantal hielpen zoveel ze maar konden bij de voorziening van groenten en aardappelen. Ook uit die periode heeft Sam een aantal zeer goede vrienden overgehouden die soms zelfs wagons aardappelen versierden buiten de officiële distributiekanalen om. Sam had officieel een vergunning voor een vrachtwagen (een vergunning, die snel vervalst werd en tienvoudig beschikbaar kwam). Door zijn positie kon Sam ervoor zorgen dat anderen werden aangenomen voor een baantje bij de Joodsche Raad. Voor velen was dat, althans zo dacht men, een bescherming tegen het gevaar opgepakt of geselecteerd te worden om in Duitsland in een werkkamp te werken. Sam zorgde ervoor, dat iedereen waarvoor hij het maar kon regelen een baantje kreeg. Een groot deel van zijn naaste familie kreeg zo een positie (b.v. zijn zwager Jaques Swaab), tevens probeerde hij iedereen te helpen, die direct of indirect, een beroep op hem deed. Zo kreeg Sam via een kennis van hem het verzoek Gerrit Blok, die hij zelf amper kende en tot dan toe nooit mee om was gegaan, te helpen want hij had een oproep gekregen om naar Duitsland te gaan. Sam had hele intensieve contacten met Dr. Sluszker en zijn vrouw, twee gevluchte Duitse Joden, die als contactpersoon optraden tussen de Duitsers en de Joodsche Raad. Hun kantoor was gelegen aan de Jan van Eickstraat 10. Het klikte erg goed tussen Sluszker en Sam en mede daardoor slaagde Sam erin bepaalde dingen gedaan te krijgen. Hij regelde bij Hanrath, dat Gerrit Blok een baantje kreeg van portier en daardoor hoefde Blok (nog) niet naar Duitsland. Toen hij uiteindelijk in september 1943 toch moest, wist hij onder te duiken en overleefde met zijn hele gezin de oorlog. Hij slaagde er ook in (samen met zijn zwager Jacques) vele kaarten uit een kaartenbak te halen van mensen die opgeroepen zouden worden om in Duitsland te komen “werken”. Van de heer Van Duinhoven kreeg hij 500 blanco kaartjes, waarop stond dat de houder van dat kaartje een functie had bij de levensmiddelenvoorziening van Amsterdam. Deze kaartjes werden vele keren door Sam uitgegeven en diverse malen kwamen mensen daardoor vrij. Toen de heer Van Duinhoven 25 jaar werkzaam was bij de Centrale Markt (ergens in de 50er- jaren) kwam Sam samen met een onbekend persoon naar de receptie. Sam hield een toespraak en haalde toen die persoon naar voren en zei dat deze persoon zijn leven te danken had aan 1 van de 500 kaartjes, die Van Duinhoven in de oorlog had verstrekt.
In het kader van zijn taak kwam hij regelmatig zowel in de Hollandsche Schouwburg (het verzamelcentrum voor de Joden alvorens zij weggevoerd werden naar Duitsland) als het Adema van Scheltemaplein (Zentralstelle fur Judische Auswanderung). Op beide locaties maakte hij een aantal contacten die hem (en anderen) hielpen de Joden te helpen. Bij de Hollandsche Schouwburg werden contacten opgebouwd met bewakers die, doorgaans voor drank, soms bereid waren een andere kant op te kijken. Tevens had men soms de mogelijkheid via een zijdeur en een steegje mensen uit de Schouwburg te halen. Hij werkte daarbij samen met Walter Susskind. Op het Adema van Scheltemaplein kon Sam contact onderhouden met een aantal Nederlandse politieagenten, die door een “goede” hoofdcommissaris daar waren gedetacheerd en die als informatiebron dienden voor de Nederlandse illegaliteit. Met respect vermeld ik hier de namen van deze vier personen, waarmee Sam in de oorlog veel heeft samengewerkt en waardoor velen geholpen konden worden: Elias, Japin, Weelink en Post. Sam, die enkele van deze agenten van voor de oorlog kende, hoorde van hen dat ze al een zestal weken op die afdeling hadden moeten werken en dat ze tegen hun commissaris hadden gezegd overgeplaatst te willen worden. Die commissaris zei toen, dat hij juist hen had geselecteerd om een aantal betrouwbare contactpersonen op die plek te hebben. Sam vertelde dat verhaal aan Van der Laan, die toen vroeg of die agenten wekelijks aanwezig wilde zijn bij een groep mensen, die bij hem thuis kwamen en overlegden wat te kunnen doen. Dat gebeurde en met name de samenwerking tussen Sam (Hondje genoemd) en Elias en Japin werd zeer intens. Met de heer Japin, die de oorlog heeft overleefd had Sam na de oorlog een zeer goed contact. Dankzij de inspanningen van Sam kreeg Japin voor zijn werk in de oorlog een medaille van Yad Vashem, het Israelische documentatiecentrum over de Tweede Wereldoorlog (Op een van de volgende pagina’s treft u een krantenartikel aan over die medaille uitreiking). Het contact met de politiemannen werkte op verschillende manieren: elke informatie, die men had over naderende acties werden doorgespeeld waardoor men zich op die acties kon voorbereiden. Zo wist Sam een dag van tevoren dat de zogenaamde Centrum-razzia zou komen. Via een zeer handige manier hadden de politieagenten de beschikking over belangrijke informatie. De eerste secretaresse van Aus der Funten was fout. De agenten zeiden dat zij aanwijzingen hadden dat ze informatie doorspeelden naar het verzet. Die vrouw werd toen ontslagen en de tweede secretaresse, die niet fout was, kwam in haar plaats. Zij zorgde voor het verschaffen van informatie aan deze groep Nederlandse agenten, die vervolgens Sam inlichtten. Bij het inschrijven van opgepakte Joden zorgden Japin en zijn collega’s, dat soms personen niet echt ingeschreven werden. Hun huissleutels werden wel ingenomen, maar niet ingeschreven. Als Sam dan met zijn vrachtauto kwam, dan slaagde hij er vele malen in, die personen in zijn auto te zetten en ze naar buiten te brengen. Later ontvingen ze dan ook weer hun sleutels terug en kon men weer naar de eigen woning terug. (Als de sleutels wel waren geregistreerd dan werden de woningen direct leeggehaald door Puls en de zijnen).
Volgens zeggen van Japin moet Sam op deze manier tientallen gevangenen weggehaald hebben vanuit het Adema van Scheltemaplein. Op een keer had Sam zijn vrachtauto niet bij zich en meldde Japin dat-hij een vrouw met een kindje apart had gezet (niet ingeschreven). Als ze er snel uitgehaald konden worden dan zouden ze niet weggehaald worden. Sam ging toen naar een restaurant in de Beethovenstraat, dat ook regelmatig voor voedsel zorgde. Hij leende de bakfiets met een aantal melkbussen erop en reed naar het Adema van Scheltemaplein. Met moeite en geluk slaagde hij erin de vrouw met haar kind in de melkbussen naar buiten te krijgen.
Op een keer werd gemerkt, dat er gevangenen verdwenen waren en dat Sam dat gedaan zou moeten hebben. En ook hierbij kwamen geluk en relaties bij elkaar. De Nederlandse SS-er, die Sam moest verhoren, bleek een oud-marineman te zijn die Sam nog goed kende van de markt in Den Helder. Hij nam hem mee en zei tegen hem “Jij bent een goeie Jood” en via een achterdeurtje werd Sam vrijgelaten. Het huis van Dr. Van der Laan (in de Schubertstraat) was het hoofdkwartier. Daar kwam men regelmatig bijeen. De bekende schrijver Gomperts maakte ook deel uit van die groep en Victor van der Reiss. Joop van der Laan, zoon van Dr. van der Laan en momenteel woonachtig in Israël, beschrijft Sam in die tijd: “Hoe het allemaal begonnen is weet ik niet meer: Sam hielp mijn vader met het redden van Joden van deportatie. Samen met de hulp van mensen uit het verzet, uit de ondergrondse beweging, politiemannen, die aan de goede kant stonden, vrijwilligers uit de Joodse en nietJoodse bevolking van Amsterdam tezamen vormden zij een groep die probeerde mensen te laten onderduiken en te redden.
‘s Avonds werd onze eetkamer dan een soort hoofdkwartier waar alle informatie over eventuele nieuwe razzia’s werd verzameld, waar werd beslist wat te doen om te voorkomen dat meer en meer families zouden worden opgepakt. Allerlei mensen kwamen en gingen gedurende die avonden. Mensen, die ik kende, anderen, die ik nog nooit had gezien. Sommigen bleven uren, anderen kwamen alleen met een briefje of boodschap en gingen direct weer weg. Het was allemaal erg geheimzinnig en spannend voor een jongen van mijn leeftijd, die nog niet kon bevatten wat er eigenlijk gebeurde met de Joden. Wie kon dat toen eigenlijk wel? Sam was altijd naast mijn vader, deed alles, wist alles, kon alles. Voor Sam was het redden van een Jood belangrijker dan al het andere; voor hem deed dat het er niet toe waar iemand vandaan kwam wat voor achtergrond iemand had, of iemand arm was of geld had. Voor hem waren alle mensen gelijk, zijn leuze was “Een ster is een ster”. Natuurlijk waren er ook momenten van rust, dat er even werd ontspannen. Mijn moeder maakte dan altijd koffie met iets erbij. Maar het was midden in de oorlog en echte koffie was schaars evenals suiker en melk. Daarom was ze ook gedwongen koffiesurrogaat, zoetstof en taptemelk te gebruiken. Ik zie nog goed voor me hoe ze dan een groot dienblad klaarmaakte met zo ongeveer 15 koppen koffie. Ik hielp altijd met het naar binnen brengen. Dat dienblad had een speciale indeling. Aan de rechterkant stonden de koppen met surrogaatkoffie, zoetstof en taptemelk. Die waren voor de jongeren of voor degenen, die even kwamen binnenlopen de onbekenden en diegenen zonder naam. In het midden van het blad was de koffie die gezet werd van al eenmaal gebruikte koffiedik aangevuld met surrogaat een beetje echte suiker en melk. Aan de linkerkant stonden twee koppen met echte koffie genoeg suiker en volle melk. Een kop was natuurlijk voor mijn vader, de andere was voor Sam. Ik vroeg haar eens: “Waarom krijgt die Sam diezelfde goede koffie, die vader krijgt?” Mijn moeder keek me een ogenblik aan en zei toen aarzelend: “Sam heeft van die scherpe intelligente oogjes, die merken alles op, die zien alles. Ik ben bang, dat hij me door heeft.” Nu meer dan 40 jaar later betwijfel ik of dat nu de echte reden was, dat Sam die goede koffie kreeg. Vandaag geloof ik dat ze gewoon zielsveel van hem hield.” Aldus Joop van der Laan uit Ramat-Gan, waarmee Sam nog steeds zeer goede relaties onderhoudt. Op die speciale band, die Sam heeft met de vrouwen van personen waarmee hij omgaat (in de goede betekenis van het woord), kom ik in een later hoofdstuk nog uitgebreid op terug. De door Joop van der Laan vermelde leuze hing bij Dr. Van der Laan in zijn kantoor met daaronder vermeld “Sam de Hond”. Bij de discussies binnen de Joodsche Raad, wat men moest doen met betrekking tot de deportaties (gevoerd medio 1942), drong Sam de vergaderzaal binnen en deed een emotionele oproep om geen onderscheid te maken tussen de Joden. Dr. Van der Laan, die daarbij aanwezig was, hing toen die leuze op in zijn kantoor.
Opgepakte Joden, die in de Hollandsche Schouwburg zaten, werden door Sam, vaak samen met zijn zwager Jaques Swaab, er weer uit gehaald. Dat gebeurde op vele manieren. Deels door omkoping van de Duitse bewakers en deels gebaseerd op vindingrijkheid en brutaliteit. Ali Gans, die als jong meisje in de Hollandsche Schouwburg was beland, en die Sam daarvoor maar één keer eerder had ontmoet, vertelt dat Sam haar zag zitten en zei dat ze achter hem aan moest lopen naar buiten. Op een vraag van de wacht, zei Sam, dat hij haar naar de crèche aan de overkant moest brengen. Toen zij buiten waren kon Ali vluchten. Hoeveel mensen Sam er ook uitgehaald heeft, steeds weer stond hij voor de keus, wie hij er wel en wie hij er niet uit kon halen. Als mensen als strafgeval waren geregistreerd, kon hij vrijwel niets doen. Daarnaast kon hij ook niet in een keer 50 personen mee naar buiten nemen. Nooit nam hij geld aan of profiteerde hij op andere wijze van personen, die hij er uit haalde. Maar het viel hem steeds weer zwaar, dat hij als hij een aantal personen eruit haalde hij anderen moest laten zitten. Diversen hebben na de oorlog blijk gegeven van de dankbaarheid, die zij koesteren jegens Sam, die hen, ook als zij hem niet kenden, uit de Hollandsche Schouwburg haalden. Een ander, die op een zeer bijzondere wijze blijk gaf van zijn bewondering voor Sam, was Rabbijn Schuster. Hij had gedurende de oorlog de verantwoordelijkheid om de Joden in de Hollandsche Schouwburg geestelijke bijstand te verlenen. Hij heeft Sam daar zien functioneren. Volgens eigen zeggen viel Sam op door zijn grote moed en vindingrijkheid. Hij hielp zo veel mensen als in zijn vermogen lag zonder onderscheid des persoons. Volgens Schuster was hij onder hen, die werkzaam waren bij de Joodsche Raad een van de weinigen, die dit op deze wijze deed. Zo haalde hij ook Rabbijn Schuster met zijn gezin uit de Hollandsche Schouwburg, toen zij daar gevangen zaten. Toen ik op 14 oktober 1960 Bar Mitzwa werd, sprak Schuster ons toe. Een groot deel van zijn toespraak was gewijd aan Sam, die hij een boek gaf genaamd “De laatste der Rechtvaardigen”. Rondom dat thema beschreef hij Sam’s optreden in de oorlog. Een karakteriserend verhaal uit die tijd voor Sam was zijn ontmoeting met een NSB agent, die hij reeds van voor de oorlog kende. Deze agent was gelegen aan de Overtoom en klaagde wel eens voor de oorlog bij mijn vader dat hij een Joodse moeder had en maar daar als NSB’er zo mee geplaagd werd. In de oorlog kwam die agent naar mijn vader en zei hem, dat hij hem moest helpen bij het vinden van Joden in ruil voor hulp voor Sam en zijn hele gezin. Sam bood onmiddellijk aan om te helpen en toen de agent vroeg waar hij dan Joden kon vinden om mee te nemen zei Sam meteen: “Je ouwe moer”. Toen de razzia’s begonnen, probeerde Sam ook steeds te redden wat er te redden was. Tijdens de centrumrazzia werden vele familieleden opgepakt, o.a. zijn schoonzuster Lena (de vrouw van de op dat moment gearresteerde Jacques), zijn broer Levie met vrouwen kinderen, zijn broer Marc met zijn vrouw, Jannie en vele anderen. Bij de inschrijving van de opgepakte in de Synagoge zorgden Japin en de zijnen dat een aantal van hen apart werden gezet (zodat zij later eruit gehaald konden worden).
Dit overkwam o.a. Levie met zijn gezin. Lena werd ingeschreven onder haar meisjesnaam Stodel. Toen Sam moest kiezen wie hij eruit kon halen was zijn eerste keus Lena. Dat was hij Jacques, die op dat moment gevangen zat, verplicht. Lena kon hij toen weghalen van de Polderweg door tegen de bewaker te zeggen dat het zijn vrouw was. Aan anderen, die hem vroegen hen te helpen, zei hij niet te weten hoe dat te doen maar raadde ze aan in een bepaalde tent te gaan schuilen. Zijn broer Marc en zijn schoonzuster Jannie waren daarbij. ‘s Avonds ging hij met een grote vrachtauto en een Duitse soldaat van de Hollandsche Schouwburg naar de Polderweg, zogenaamd om achtergebleven gevangenen terug te halen. Op de Polderweg aangekomen trof Sam 37 personen aan in die bewuste tent, die snel de vrachtauto in gegooid werden. Vlakbij de Hollandsche Schouwburg kreeg de Duitste soldaat twee flessen cognac die Sam daarvoor had meegenomen en konden aarna de 37 konden vluchten. Ook. slaagde Sam er in diverse personen van Westerbork weer terug te halen naar Amsterdam. Een van die personen was zijn vrouw Klara, die een keer bij vrienden was en opgepakt en doorgestuurd werd naar Westerbork zonder dat Sam dat kon verhinderen. Enkele weken later kon hij haar toch weer terugkrijgen naar Amsterdam tezamen met enkele anderen, zoals het gezin Schuitenvoerder dat na terugkomst ging onderduiken in de Valkenburgerstraat 81 (het huis van Jacques Swaab) en daar de oorlog heeft overleefd. Direct na de eerste grote razzia organiseerde Sam, met een aantal anderen, voedselpakketten om te verzenden naar Westerbork. Ook is Sam een keer met twee treinwagons aardappelen naar Westerbork gegaan om daar het lot van de gevangen enigszins te verlichten. Die tocht duurde 30 uur en Sam kwam koud en uitgehongerd aan omdat in ieder station het bordje “Verboden voor Joden” stond. Rondom die voedselpakketten ontstond trouwens een soort geschil met die instantie van de Joodsche Raad, die verantwoordelijk was voor de voedselvoorziening van Westerbork. Via de eerdergenoemde secretaresse van Aus der Punten was Sam ook op de hoogte dat de ziekenhuizen in Amsterdam en een tehuis in Apeldoorn leeggehaald zou worden. Sam lichtte direct de personen van het ziekenhuis in en haalde zijn moeder, die in een ziekenhuis lag eruit. Met bewondering schrijft Sam in zijn dagboek over de vele verplegers en verpleegsters, die ondanks de waarschuwing, bij de verpleegden bleven toen de Duitsers kwamen en hun lot in de gaskamers deelden. Met afgrijzen vermeld Sam in zijn dagboek de namen van een aantal helpers van de Duitsers (waaronder enkelen van Joodse afkomst). Sam Olie en zijn zonen, die voor de oorlog lid waren van de boks club Olympia, haalden vrijwillig Joden op, voor enkele guldens per persoon. (Sam Olie werd tot 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld en was na 10 jaar vrijgekomen. Toen Sam hem plotseling tegenkwam op de Centrale Markt, fietste hij snel weg. Dankzij het snel ingrijpen van een marktmeester kon verhinderd worden, dat Sam (de Hond) Sam Olie doodreed met zijn auto.) De auto met het nummer GZ 543, met o.a. Schaap erin, haalde ook Joden op en Sam maakte menig gevaarlijk moment met deze persoon mee.
Een ander verhaal symboliseert in mijn ogen de moeilijke situatie waarin mensen verkeerden, die in die oorlogsjaren bereid waren de handen uit de mouwen te steken om hun lotgenoten te helpen: Op een gegeven moment haalden de Duitsers allerlei tehuizen en instellingen van jongeren leeg. Sam reed onmiddellijk naar de Borneokade om te kijken wat er nog te redden was. Hij kwam daar vroeg aan en de meeste Duitsers waren er nog niet. In een van de treinen vond Sam twee kinderen, die hij mee naar buiten smokkelde en hij bracht ze naar een veilige plaats. Hij ging weer terug naar de Borneokade waar het inmiddels veel drukker was geworden. Ter plekke waren naast de Duitsers inmiddels ook Susskind en Heilbron van de Joodsche Raad, die in dit soort situaties er meestal in slaagden een aantal personen voor deportatie te behoeden. Er was grote consternatie op het terrein van deportatie, want inmiddels bleek, dat twee kinderen weg waren. Op basis van de informatie van een Duitse soldaat, wisten Susskind en Heilbron dat Sam waarschijnlijk die twee kinderen had bevrijd. Zij hadden echter de overtuiging, dat ze erin zouden slagen voor zo een 20 à 30 kinderen permissie te krijgen, om ze weer mee te nemen maar zolang er twee kinderen ontbraken, was daarover niet met de Duitsers te spreken. Sam gaf toe die twee kinderen meegenomen te hebben en Susskind en Heilbron overtuigden hem die twee kinderen terug te brengen, zodat ze later met die 20 à 30 anderen vrijgelaten zouden worden. Zeer down bracht Sam die twee kinderen terug en wat nooit gebeurde, gebeurde dit keer wel. De Duitse commandant Streich gaf geen permissie om een aantal kinderen vrij te laten en allen gingen op transport. Dit illustreert in mijn ogen heel goed voor welke onmogelijke keuzen mensen zoals Sam in die verschrikkelijke periode hebben gestaan. Twee gebeurtenissen uit die tijd belichamen erg goed hoe Sam’s instelling was (en in feite nog steeds is). Het eerste verhaal betreft het aanbod dat Sam kreeg om met zijn vrouw geïnterneerd te worden in het kamp Barneveld. Dat was een kamp waar vele prominenten waren geïnterneerd en waarin mensen zaten, die een soort voorkeursbehandeling kregen. (Later zijn ze gedeporteerd naar Bergen-Belsen). Sam accepteerde dat aanbod niet met de woorden: “Ik ben geen buitengewone Jood, maar een gewone Jood en ik wil ook zo behandeld worden. Via Japin en Elias kregen Sam en Klara ook de mogelijkheid aangeboden ergens onder te duiken. Gezien zijn verantwoordelijkheidsgevoel t.o.v. zijn familieleden en die van zijn vrouw, zag Sam van die mogelijkheid af. Het tweede verhaal betreft de portier van een gebouw van de Joodsche Raad. Op een bepaald moment was Sam in dat gebouw aanwezig en stonden er erg veel mensen voor de deur, die naar binnen wilden. Klara de Hond kwam naar het gebouw om Sam een boodschap te brengen. In het gedrang voor de deur gaf de portier Klara een klap, waardoor o.a. haar bril kapot ging. Hevig geëmotioneerd kwam Klara bij Sam. De portier kwam naar boven en verontschuldigde zich met de woorden, dat hij toch niet kon weten dat het Sam’s vrouw was. Sam zei toen dat of het zijn vrouw was of iemand anders geen verschil mag maken.
Toen kort daarop Sam deze portier met zijn gezin aantrof op het Adema van Scheltemaplein, zei deze portier, dat Sam hem waarschijnlijk niet wilde helpen, gezien het voorgevallene. Een uur later stond deze portier met zijn gezin weer buiten. Begin 1943 moest Sam wat meer op de achtergrond blijven, omdat hij op het Adema van Scheltemaplein gepakt was. Na zijn vlucht dook hij overdag onder bij het Oudeliedenhuis aan de Amstel. ‘s Avonds trok hij er vaak op uit om te helpen waar mogelijk. De grote Oost/Zuid-Razzia overviel iedereen. Sam, die in het Centrum was probeerde weer van alles om mensen te redden. Zijn broer Marc en diens vrouw Jannie waren in Oost. Sam kocht een aantal broeders met een ziekenwagen om, die Oost ingingen en een zieke van de familie De Hond zou moeten ophalen. Toen de ziekenwagen kwam wisten Marc en Jannie dat er iets voor hun door Sam geregeld was. Marc, die ziekelijk was, ging met kleren en al in bed liggen. De broeders die bovenkwamen vroegen waar de zwangere vrouw was en onmiddellijk wisselden Marc en Jannie van plaats. Met een kussen onder haar kleren werden Marc en Jannie uit Oost gehaald. Tijdelijk werden zij ondergebracht op Amstel 51. Daarna werden nog diverse anderen met die ziekenwagen gehaald (in ruil voor steeds hogere bedragen). Kort daarop werden toch een aantal familieleden opgepakt en doorgestuurd naar Westerbork en Duitsland. Het was inmiddels september 1943 geworden en vrijwel alle Joden waren inmiddels gedeporteerd naar Westerbork en verder. Vrij over straat bewegen was zeer gevaarlijk en men besloot definitief onder te duiken. Sam dook met een aantal anderen onder in het badhuis aan de Valkenburgerstraat (heer Meiderna). Jacques, die nog gevangen zat, slaagde erin de tram uit te springen, toen hij vervoerd werd van de gevangenis naar de trein en voegde zich enkele weken later bij de onderduikers. Van de periode eind september 1943 tot en met begin januari 1944 zat de groep ondergedoken in de kelders van het badhuis. ‘s Nachts was men op en overdag sliep men. Men werd van buiten bevoorraad door een bevriende groenteman en de beheerder van het badhuis en zijn vrouw zorgden ook goed voor die groep mensen. In die tijd hield Sam een dagboek bij, dat bewaard is gebleven. Uit dat boek komen de volgende citaten: “Het eten voor de volgende dag was klaargemaakt en allerlei potten en pannen moesten naar beneden gebracht worden. Ik hielp daarbij samen met een ander, die in bezit was van een sleutel. Wij raakten van elkaar af en ik kon geen hand voor ogen zien in het donker. Ik voelde me als een rat in een val. Ik wist niet of ik naar links moest of naar rechts en ik ging maar kloppen op een van de deuren, die ik op goed geluk had gevonden. Mijn lotgenoten wisten echter van niets en zij zaten een kamer verder en hoorden maar kloppen en roepen. Zij dachten meteen het allerergste en deden het licht uit en gingen direct naar beneden. Ik realiseerde me, dat als ik ging lopen, dat ze dan nog meer in paniek zouden raken en deed mijn schoenen uit en bleef doodstil staan. Pas na geruime tijd beseften zij, dat ik er niet was en dat ik waarschijnlijk hulp nodig had. De situatie had ons zo doen schrikken dat we het als een repetitie beschouwden en leerden waar de uitgangen waren om te kunnen ontvluchten mochten de Duitsers komen.”
“En zo was oudejaarsdag aangebroken (1943/1944). Ik zal maar eerlijk opbiechten, dat het die dag niet goed met ons was gesteld. Men begrijpt toch zeker wel, dat wij allen niet alleen aan ons eigen lot dachten, maar ook aan onze familie. Maar tegenover onze weldoeners waren we het verplicht omdat zij ons de eer aandeden bij de jaarwisseling bij ons te vertoeven. De vrouwen hadden oudjaar veel werk en een van de gasten ging zelfs oliebollen bakken en appelflappen, die wij overheerlijk vonden. Door een samenloop van omstandigheden hadden we ook chocolade en nog veel meer lekkers. Wij gingen met 21 man aan tafel en de eerste tranen kwamen los. Toen de laatste seconden kwamen van het oude jaar en de klok twaalf uur had geslagen wensten wij elkaar geluk onder heel veel tranen. Want op dat moment denk je aan alles wat het oude jaar had gebracht en al onze familie die weggevoerd was naar den vreemde. Wij klonken op hen die ver weg waren en wensten elkaar een snelle vrede. Er werden een aantal korte toespraken gehouden en toen begon onze voordracht als Thomasvaer en Pieternel. Het was 15 vel groot en alle aanwezigen kregen een beurt. Het succes was zeer groot en twee dagen later moesten wij het nog eens overdoen. Die nacht trad onze pias op met imitaties en grappen. Ook deden we een aantal spelletjes in de ruimte onder het badhuis (met een stahoogte van 1.30 meter zonder buitenlicht). Het werd 7 uur en onze gasten verlieten ons vetrek na een oud en nieuw, die wij nooit en te nimmer zullen vergeten en waar we later veel over zullen vertellen.” (Dit was de laatste aantekening in het dagboek).” Begin januari 1944 kon men niet langer op die plek ondergedoken blijven. Men verspreidde zich over een aantal onderduikadressen. Sam en Klara trokken naar de ouders van Klara die wegens hun gezondheidssituatie niet waren gedeporteerd. Dat duurde niet zo lang en Sam en Klara keerden terug naar de kelders van het badhuis. Op 9 februari waren de Duitsers achter de onderduikadressen gekomen en alle onderduikers plus hun helpers werden opgepakt (o.a. Suze en Jan Kuiper). De gehele groep werd naar Westerbork gedeporteerd en op 3 maart 1944 op transport gesteld naar Auschwitz. Op 6 maart 1944 kwamen zij daar aan. Bij de selectie aldaar belandde Sam’s zuster Rosa met haar twee kinderen op een bepaalde vrachtwagen. Sam’s vrouw Klara ging met hen mee om Rosa te helpen met haar kinderen. De vrachtwagen ging naar de gaskamers en precies op Sam’s 30e verjaardag werd zijn vrouw door de Duitsers vergast. Ter plekke vernam hij o.a. ook dat zijn moeder enkele maanden eerder al daar was doodgegaan evenals zijn broer Marcus. Sam was in Auschwitz samen met zijn zwager Jacques en zij bleven samen tot het eind van de oorlog. Lena was in een deel van het kamp dat niet ver van hen vandaan was en regelmatig kwamen zij elkaar tegen als de kolonnes mannelijke en vrouwelijke gevangenen elkaar passeerden. Hun levensomstandigheden waren evenals de meeste andere gevangen abominabel slecht. Het voedsel dat men kreeg mocht amper die naam hebben en men was overgeleverd aan de willekeur van de bewakers en aangestelde hoofden. Vele gevangenen stierven (o.a. de door Sam zo bewonderde zwager Bennie Groenteman).
Op hun werk hadden Sam en Jacques het relatief gezien wat beter. Zij kwamen in een buiten commando terecht en werkten in het magazijn van gedemonteerde onderdelen. De Duitse soldaten die onderdelen kwamen halen waren soms ge誰nteresseerd in onderdelen voor hen zelf (voor beslag op laarzen e.d.). Jacques en Sam kregen dan wat voedsel in ruil voor het stelen van onderdelen uit het magazijn. Dat voedsel ging dan naar medegevangene en naar de vrouwen (Lena). De vrouwen kregen dat eten als de kolonnes gevangen elkaar passeerden. Ook werden er briefjes uitgewisseld. De eigenschap van Sam dat hij veel kon slapen en op elke plek, werd hem bijna fataal. Op een keer slaagde hij erin om niet mee te gaan naar buiten om te werken op het magazijn. Hij bezocht de vrouwenafdeling om iets van Jacques naar Lena te brengen. Hij was terug voordat de groep gevangenen van het werk terugkwam. In de tijd totdat ze terugkwamen viel Sam in slaap in een rioolpijp. Bij het appel ontbrak hij en toen hij slapende werd gevonden werd hij volledig in elkaar geslagen. De volgende dag kreeg Lena een briefje met daarin een mededeling van Sam dat als ze iets te stomen had ze dat aan Sam kon afgeven. Lena was al blij dat ze kon gaan stomen maar de rest van het briefje gaf aan dat die kleding dan op het achterwerk van Sam gelegd kon worden en dan zou het onmiddellijk gestoomd worden door de hitte, die het afgaf. Op een keer waren er gevangen ontvlucht en de Duitsers selecteerden 20 maal 10 personen die opgehangen zouden worden als de gevangenen niet terecht zouden zijn. Sam was ook bij een groep van 10. Vlak voordat de groep van Sam aan de beurt was waren de ontsnapte gevangenen terecht en de rest van de ophangingen werd gestopt. In januari 1945 kwamen de Russen dichterbij en het kamp werd ontruimd. Het verschrikkelijke looptransport (dodenmars) startte en men was een aantal weken in de verschrikkelijke kou en vrijwel zonder eten onderweg. Toen zij in Mauthausen aankwamen troffen zij een groot aantal verschillende kampen aan. Er waren fabrieken uitgehouwen in de bergen (door eerdere groepen gevangenen waarbij velen op de beruchte trappen van de steenhouwerijen om zijn gekomen). Het was hetzelfde kamp waar de ruim 400 mannen die in februari 1941 waren opgepakt om het leven waren gebracht. Sam ontmoette nog een Kapo, die trots vertelde dat hij vele van die jongens eigenhandig had doodgeslagen. Bij de indeling van werkzaamheden zeiden Jacques en Sam dat zij bij Fokker gewerkt hadden als metaalarbeider. (Zij beseften dat koopman ter plekke geen basis was voor werk). Daarom werden zij te werk gesteld in de fabriek om vliegmachines te maken. Wie weet hoe Sam kan omgaan met gereedschap en techniek beseft dat zijn activiteiten in de fabriek weinig bijgedragen hebben tot de Duitse oorlogsinspanningen. Toen Jacques een keer werd opgeroepen naar aanleiding van verricht werk ging hij nietsvermoedend daar naartoe. Hij kreeg een aantal neusdelen van vliegtuigen voor zich met de vraag of hij dat gedaan had. Toen hij ja antwoordde werd hij in elkaar geslagen omdat de gaten, die hij met Sam erin gemaakt had met een pneumatische boor iets te breed waren.
Een andere gebeurtenis die Jacques en Sam zich nog goed herinneren was het geval van de ton. De wc althans wat daar voor doorging was ver van de barak van de gevangenen. Jacques en Sam hadden een ton georganiseerd die gebruikt kon worden als wc. Op een nacht had Jacques de wacht over de groep gevangenen en Sam moest die ton gaan legen. Op de trap dacht Sam dat het wel erg ver was om de ton te slepen en hij gooide de inhoud uit het raam. Naar later bleek over een Duitse soldaat. Jacques werd daarvoor aangezien en werd door de Duitse leiding wederom in elkaar geslagen voor die gebeurtenis. (Het is opmerkelijk dat dit verhaal door Sam en Jacques in de afgelopen 35 jaar meerdere malen in gezelschap is verteld en men zelden sprak over de vele verschrikkelijke’ dingen die zij meegemaakt hadden). Sam en Jacques werden in Mauthausen bevrijd.
HOOFDSTUK 4. NA DE OORLOG. Via een opvangkamp in Duitsland werden Sam en Jacques enkele weken na het eind van de oorlog naar Eindhoven vervoerd. Beiden leden aan zware ondervoeding en Jacques bleek tyfus te hebben, waarvoor hij enkele maanden in het ziekenhuis lag. In Amsterdam aangekomen kon Sam de balans opmaken. Zijn vrouw was overleden en van zijn broers en zusters leefden er nog twee. Het overgrote deel van familie, vrienden en kennissen had de oorlog niet overleefd. Sam ging wonen bij Lena Swaab in de Valkenburgerstraat en was de eerste periode volledig apathisch. Hij kreeg 10 gulden per week en dat gebruikte hij voor eten, meer wilde hij niet. In augustus bereikte hem een heuglijke tijding. Een van zijn schoonzusters (de vrouw van zijn overleden broer Marc) bleek de oorlog toch overleefd te hebben en kwam samen met haar nichtje in Amsterdam aan. Langzamerhand begon het normale leven weer, voor zover dat, voor degenen die de oorlog mee hadden gemaakt, sowieso mogelijk was. De band tussen Sam en zijn schoonzuster Marianne Brander (Jannie) werd inniger. Jannie was toen woonachtig bij haar nichtje Saar Stouwer in de Schipbeekstraat. Haar man Appie verdiende toen zijn geld met het verkopen van halfedelstenen en gaf Sam ook de gelegenheid wat geld te verdienen. Sam nam de handel in consignatie mee en ging langs een aantal handelaren. Hij wist wat de edelstenen per gram moesten opbrengen en verkocht zeer goed. Toen hij terugkwam had hij echter veel minder geld bij zich dan waar Appie op rekende omdat Sam in vol vertrouwen de kopers zelf had laten wegen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Sam gretig op het aanbod van Levie Groenteman inging om samen met hem Groenteman & Bolle voort te zetten. Samen vormden zij de vennootschap onder firma Groenteman & Co. Levie hield zich bezig met de bananen (in de bananenrijperij op het Waterlooplein) en Sam deed de rest van het fruit. Op de centrale markt kregen zij een fantastische standplaats in het centrum van de grote hal. Met dezelfde energie als voorheen begon Sam zijn nieuwe bestaan op te bouwen. Daarbij fysiek gehinderd door een ernstige rug beschadiging, opgelopen in het concentratiekamp. Tot en met 1960 droeg Sam dan ook een korset en menigmaal lag hij na een dag werken thuis op de grond van de pijn in zijn rug. Zijn werkdagen waren van maandag tot en met woensdag van circa 5 uur ‘s ochtends tot 7 uur ‘s avonds en donderdag tot en met zaterdag werkte hij van 5 tot 2 uur. Driemaal per week bezocht hij, doorgaans met zijn collega’s en vrienden Jopie Braasem en Appie Rodenburg, de veiling in Rotterdam. Traditiegetrouw richtte Sam zich vooral op eersteklas fruit en primeurs en mocht de betere zaken in Amsterdam onder zijn klanten rekenen. Zo had hij o.a. als klant Dikker & Thijs, Oudhof uit de PC Hooftstraat, Karnman in de Beethovenstraat en Daamen & Koevoets. Een opmerkelijke klant was de firma Mouwes, die altijd vrijdagavond, voor het invallen van de Sabbath, de bestelling opgaf die Sam zaterdag dan klaarmaakte, zodat Mouwes dat op zondag kon verkopen. Doorgaans belde Mouwes tijdens het vrijdagavonddiner op, zodat hij in ons gezin met de naam “Kippensoepversjteerder” door het leven ging.
Jannie had in de oorlog vanaf eind 1943 in een experimentenblok van Auschwitz gezeten (Block 10). Ook op haar werden experimenten uitgevoerd m.b.t. steriliteit. Bij een operatie op haar vertelde de dokter, dat als zij de oorlog mocht overleven zij direct contact moest opnemen met een vrouwenarts, omdat de ingreep die op haar verricht werd door een arts weer hersteld zou kunnen worden. Inderdaad bleek dat zo te zijn en zo geraakte Jannie (met grondige begeleiding van de desbetreffende professor) zwanger. Zij bleek een van de 4 vrouwen van de circa 250 overlevenden uit dat experimentenblok, die in staat bleek nog kinderen te krijgen. Principieel had Sam de mooie woningen afgewezen die hij aangeboden had gekregen. Dat waren woningen van NSB’ers en andere onwaardige Nederlanders. Toen de relatie met Jannie echter om gezamenlijke huisvesting vroeg waren er geen mooie woningen meer beschikbaar. Eind 1946 kregen Sam en Jannie een woning aan de Admiralengracht 60 drie hoog. (Daar had vroeger een NSB’er gewoond). Suze Kuiper had de oorlog overleefd maar haar man Jan niet. Sam en Jannie zeiden dan ook direct na de oorlog dat Suze (en ook haar vriendin Lientje Kat) elke vrijdagavond gast zouden zijn in hun huis. Begin 1947 raakte Jannie zwanger. En op 1 mei 1947, de eerste datum dat zij het officieel mochten, gezien de benodigde officiële doodverklaring van de vermisten in de oorlog, traden zij in het huwelijk. Op 8 oktober 1947 werd ik geboren en volgens zeggen van Sam en Jannie was dat de enige keer in zijn leven dat Sam echt dronken werd. De grote spanning van de zwangerschap (en de hele geschiedenis daaromheen) ontlaadde zich op dat moment. In eerste instantie kregen Jan en Sammie geen toestemming voor een choepa. Dat Sam trouwde met de vrouw van zijn broer was halachisch niet meer toegestaan. Pas begin 1960 slaagde Sam erin, met de hulp van o.a. Opperrabijn Schuster, toestemming te krijgen voor die choepa. Deze vond plaats in de Portugese Synagoge door een Hoogduitse rabbijn. Kort na de geboorte werd Jannie echter heel ernstig ziek, en moest een aantal weken in het ziekenhuis liggen. En, zoals later nog een aantal malen zou gebeuren, nam Suze Kuiper haar plaats in en runde het huishouden tot Jannie weer in staat was om die taak over te nemen. (Jannie en Sam wisten toen ook, dat hun zoon Maurice hun enige kind zou blijven). Hoewel er geen sprake was van rijkdom, verdiende Sam met zijn bedrijf goed zijn brood. Sam hecht weinig aan het geld of dat wat je ermee kan doen. Het belangrijkste vond hij dat zijn huishouden er goed van kon en kan leven. Aan zichzelf besteedde hij vrijwel geen cent. Als Jannie daar niet op let dan zou er ook zelden geld uitgegeven worden aan kleren voor Sam. Het huwelijk tussen Jannie en Sam was en is volledig harmonieus. Zelden was er sprake van onenigheid tussen beiden. En het is een grote verdienste van deze twee, die zoveel ellende achter de rug hadden, dat zij hun nieuw bestaan op zo een geweldige wijze weer opbouwden.
Het rechtvaardigheidsgevoel van Sam zorgde er echter mede voor, dat de contacten met de nog levende familieleden nogal beperkt werden. Hij was dermate geschokt door een aantal handelingen van zijn zwager Juda van der Berg, dat hij na de oorlog absoluut geen contact meer met hem wilde hebben. Dat leidde er automatisch toe, dat hij ook geen contact meer had met zijn enige overlevende zuster. Die vertrok daarna naar AustraliĂŤ en hij heeft haar nooit meer gesproken. Hij was dan ook zeer gelukkig, dat enkele jaren geleden vanuit AustraliĂŤ contact met hem werd opgenomen door het enige kind van zijn zuster. Sindsdien is het contact tussen hen intensief. Zijn broer Levie had de oorlog met zijn hele gezin (vrouwen en vier kinderen) overleefd. In het midden van de jaren vijftig ontstond een ruzie tussen Sam en Levie en nadat het gezin met kinderen naar Canada vertrokken was, had men 15 jaar lang geen contact meer met elkaar. Gelukkig werd dat contact in het begin van de zeventiger jaren hersteld en Sam en Jannie hebben nog menig plezierig moment kunnen beleven met broer en zwager hun (aangetrouwde) kinderen en kleinkinderen. Ook met een neefje, dat de oorlog had overleefd, werd op een gegeven moment het contact verbroken. Maar gelukkig genoeg herstelde dat contact ook weer een tiental jaren geleden. Zoals van een persoon als Sam verwacht kan worden, onderhield Sam goede contacten met de diverse personen die hem in de oorlog op essentiĂŤle momenten terzijde hadden gestaan. Met Anton Japin en zijn gezin, met de heer en mevrouw Van der Hoorn (van het huis aan de Amstel), met mevrouw Meidema (van het badhuis aan de Valkenburgerstraat) en met mevrouw Kars en haar dochter mevrouw Itmann. Regelmatig bracht hij die mensen kisten sinaasappelen of ander fruit. En tot haar dood bezocht ons hele gezin (en dat van Jacques Swaab) op nieuwjaarsdag de ziekelijke Mevrouw Meiderna. Aan de andere kant was Sam wars van iedere loftuiting in zijn richting ten aanzien van zijn daden. Typerend voor hem was hetgeen er gebeurde met betrekking tot een monument op de Centrale markt. Aan het eind van de vijftiger jaren werd het initiatief genomen tot een herdenkingsmonument op de Centrale Markt ter herinnering aan degenen, die op die Markt werkzaam waren geweest en de oorlog niet hadden overleefd. Sam hielp het geld bij elkaar krijgen voor dat monument. Toen dat na veel moeite gebeurd was, zei de directie van de Centrale Markt, dat Sam bij uitstek geschikt was om dat monument te onthullen. Sam vond een ander persoon veel geschikter en zo onthulde Joop van der Laan, die de oorlog gelukkig ook had overleefd, dit monument. Sam vond het altijd prima als hij op de achtergrond mensen kon helpen. Armoede of onrechtvaardigheid bestreed hij door actief te helpen of door zijn vele goede relaties in te schakelen om iets voor anderen gedaan te krijgen. Huisvesting, voetbalkaartjes, marktplaatsen, uitkeringen, geldleningen; de rij is te lang om op te noemen laat staan het aantal personen, dat hij volledig onbaatzuchtig hielp.
Soms vond Jannie dat wel eens wat te ver gaan en waarschuwde hem, dat hij toch stank voor dank kreeg. Dan sprak Sam de gevleugelde woorden, die op een bepaalde manier waarschijnlijk zijn levensmotto zijn geweest en nog altijd zijn: “ALS ZIJ MET STENEN GOOIEN DAN GOOI IK MET BROOD�. Mede dankzij zijn grote inzet, vakbekwaamheid en de eigenschap goed met mensen te kunnen omgaan, ging de zaak steeds beter. In 1956 ontplofte de bananenrijperij op het Waterlooplein (gelukkig zonder persoonlijke ongelukken). Een aardappelen grossier op de Centrale Markt had door de oorlog een dermate nauwe relatie met Sam opgebouwd, dat hij onmiddellijk een deel van zijn loods beschikbaar stelde om een nieuwe rijperij te laten bouwen. De directie van de Centrale Markt, eveneens goede vrienden van Sam, gaven meteen toestemming en in recordtijd stond daar een moderne nieuwe bananenrijperij.
Begin 1960 overleed Levie Groenteman bij een auto-ongeluk, en weer verrichtte Sam een handeling die zo typerend voor hem is. Ondanks het feit, dat de beide compagnons contractueel hadden vastgelegd dat het bedrijf bij overlijden van een van de compagnons zou toekomen aan de ander (met een bepaalde verzorgingsplicht voor de weduwe) bood Sam de zoon van Levie, Jaap Groenteman, die werkzaam was bij de omroep in Hilversum, het compagnon-schap aan. Die accepteerde dat en Sam had een nieuwe compagnon. Medio 1965 moesten de contracten vernieuwd worden en Jaap wilde het compagnonschap verbreken en een scheiding aanbrengen tussen de rijperij en het overige deel. Sam ging toen emotioneel door een hele moeilijke periode, die hem zelfs op de grens bracht van het vernietigen van het hele bedrijf. Gelukkig kon zijn wijze raadsheer en vriend Mr. J.R. Voute hem in die moeilijke tijd begeleiden bij het maken van de juiste keuzes. De contacten met Jaap waren nadien minimaal, maar het is wederom tekenend voor Sam, dat toen Jaap in 1980 door een aantal omstandigheden zakelijk en persoonlijk vrijwel aan de grond kwam te zitten, hij op geen enkele wijze leedvermaak had en zelfs nog bereid was om stappen te ondernemen om Jaap in die situatie te helpen.
Begin van de zeventiger jaren stopte Sam met zijn grossierderij. Zijn gezondheid ging achteruit. Zoals bij velen die hetzelfde hebben doorgemaakt, ondervond hij de consequenties van zijn oorlogstijd. Zowel psychisch als fysiek traden er verschijnselen op die aangaven dat verder werken niet meer mogelijk was. Gelukkig kon Sam beroep doen op een aantal overheidsregelingen die ontwikkeld waren voor mensen zoals hij, zodat hij, ook zonder werken, financieel geen zorgen meer had. Naast zijn werk had Sam een aantal hobby’s. Hij hield van biljarten (in het restaurant De Kroon op het Rembrandtplein), ging vaak naar voetballen en bezocht regelmatig de sauna (onder het Olympisch Stadion en tegenwoordig in Amstelveen bij Schalkwijk). Biljarten deed hij meestal met een van zijn collega’s Joop Braasem of Appie Roodenburg. Doorgans werd er dan gedrieband en ik ging dan als kleine jongen mee en pakte dan voor een uurtje de Cineac in de Regulierbreestraat. Voetbal bezocht hij trouw. Vrijwel iedere thuiswedstrijd van Ajax bezocht hij, samen met Jannie en vrijwel iedere interlandwedstrijd van het Nederlands elftal werd door hem bezocht. Ik ging van heel jongs af aan mee en ik herinner me nog goed hoe Sam dan de suppoost een gulden gaf, zodat ik als driejarige mee naar binnen kon en bij hem op schoot kon zitten tijdens de wedstrijd. Typerend voor hem was de wijze waarop hij kaartjes kreeg voor de wedstrijden en de vele vrienden en kennissen die via hem kaartjes kregen. Hij onderhield hele goede relaties met Dick Bessem, directeur van het Olympisch Stadion en Henk Timman, penningmeester van Ajax. Via die kanalen kreeg hij de beschikking over kaartjes voor belangrijke wedstrijden. Die kaartjes gaf hij dan aan vrienden en zakenrelaties, zonder enig geldelijk gewin. Het gebeurde regelmatig dat hij op het laatst met kaartjes bleef zitten, maar dat bracht hem er niet toe zijn activiteiten te staken. Ook met L. Brunt en Henk Burgwal waren zijn contacten goed, waardoor ook voor wedstrijden van het Nederlandse elftal redelijk wat kaartjes verkregen konden worden. Opmerkelijk hierbij was het volgende verschijnsel. Het contact werd meestal in eerste instantie gelegd met personen als Bessem, Timman, Brunt en Burgwal om de positie die deze personen innamen. De relatie ontwikkelde zich altijd tot een zeer vriendschappelijke, waarbij van beide kanten sprake was van een oprechte belangstelling voor elkaar. Zo ging Dick Bessem samen met zijn vrouw in 1961 op vakantie naar Israël tezamen met Jannie en Sam. Regelmatig bracht Sam fruit naar het huis van de genoemde personen. Nog hechter dan met de genoemde mannen, bouwde Sam een relatie op met de vrouwen van deze vier. Hetzelfde verschijnsel dat Joop van der Laan beschreef in het vorige hoofdstuk trad hier ook op. En het gebeurde herhaaldelijk dat als Sam bij Henk Timman kaartjes afhaalde voor een Europacupwedstrijd van Ajax, Sam bij het weggaan de keuken werd ingeroepen en mevrouw Timman nog een aantal kaartjes aan hem overhandigde, zonder dat haar man het wist.
Het “hoogtepunt” van Sam was de wedstrijd Real Madrid-Benfica in 1963 gespeeld in het Olympisch Stadion te Amsterdam. Meer dan 300 kaartjes moet hij toen via diverse kanalen hebben gehad die hij vervolgens verspreidde onder zijn grote groep oude en nieuwe afnemers. Zijn belangstelling voor voetbal uitte zich ook in het nauw volgen van de activiteiten van mij. Toen ik in 1960 ging voetballen in Maccabi kwamen Jannie en Sam regelmatig kijken en het duurde niet lang voordat Sam voorzitter was van de supportersvereniging en vele activiteiten (samen met de familie Boeken) voor de club verrichtte. Hij trok trainers aan (o.a. Hans Boskamp en Johnny Schaap), probeerde spelers te werven en runde de kantine. Na zijn zware werkweek stond hij vele zondagen om 8.30 uur samen met Jannie uur koffie te zetten in de kantine van Maccabi of de kantine aan te vegen. Hij was leider van een aantal teams. En vele spelers van toen denken met grote warmte terug aan die mijnheer De Hond, die zoveel regelde voor iedereen. Voor de club snorde hij veel geld bij elkaar en menige feestavond is mede dank zij hem tot stand gekomen. Ook mijn scheidrechtersloopbaan volgde hij vrijwel op de voet. Vele wedstrijden ging hij mee, zowel in het amateur- als in het betaalde voetbal. Altijd bleef hij bescheiden op de achtergrond en ging pas na aandringen van de clubbesturen de bestuurskamers binnen. Als ik dan wel eens alleen bij een club terugkwam, waar hij voorheen al een keer samen met mij was geweest, werd steevast gevraagd hoe het met mijn vader ging en waarom hij er niet bij was. Op een vrijwel identieke wijze volgde hij mijn activiteiten bij “In de Rooie Haan.” Regelmatig was hij gast in de gastenhoek van het radio café. Daar zaten dan diverse prominente politici. En ook dan ontstond er doorgaans een prettig contact tussen Sam en die politicus. Karakteristiek was zijn optreden als er op radio of televisie, of ten opzichte van hem persoonlijk, antisemitische of evident anti-Israelische opmerkingen werden gebezigd. Onmiddellijk nam hij de telefoon en belde de desbetreffende persoon of instantie op. Hij opende het gesprek steevast met; “U spreekt met Sam de Hond, Churchill-laan 55” en dan trok hij (op zeer correcte wijze) van leer. Zo herinner ik mij gesprekken met Cees de Lange (t.a.v. een mop van hem over de neus van De Gaulle en Israël), Renate Rubinstein (na de aanval op de school in Ma’alot), redacties van Het Vrije Volk, Het Parool, de VARA en de Tros. Tevens was hij bij de directie van de Gemeente Giro, na een antisemitische handeling van een loketbeambte en ook moest hij een keer bij de rechter voorkomen, nadat hij de auto van iemand die ook een antisemitisch gebaar had gemaakt, vakkundig had gesloopt. Nadat hij dat had gedaan (in de Swammerdamstraat) reed hij zelf naar het politiebureau om te zeggen wat er gebeurd was en waarom hij dat gedaan had. In de vijftiger jaren op Zandvoort kan ik me ook diverse momenten herinneren, waarbij een antisemitische uiting van mede-zonnebaders de start was van een flink opstootje. Dat gebeurde meestal in aanwezigheid van Rozet en Jopie Braasem.
Een opmerkelijk verhaal is dat van een vakantie in Mallorca. Jannie en Sam waren daar eind van de vijftiger jaren met een groep naar toe gegaan. Sam en Jannie hadden afgesproken dat Sam tijdens de vakantie Joop genoemd moest worden (waarom begrijp ik eigenlijk nu nog niet). Het was een hele leuke groep mensen. Maar op een gegeven moment hoorde Sam op het strand iemand uit de groep achter hem zeggen: “Vuile vieze rot jood”. Sam draaide zich om en wilde bijna uithalen, toen hij zich realiseerde dat de man gekscherend zijn naam Joop had geroepen. Een andere gebeurtenis laat de vindingrijkheid van Sam ten voeten uit zien. Ik werd in september 1966 gekeurd voor de militaire dienst. In de Oranje Nassaukazerne gebeurde dat tezamen met 89 andere jongens. Gezien mijn studie interesseerde het me niet zo of ik goed- of afgekeurd zou worden en ik was niet van plan iets te gaan uithalen om zodoende onterecht afgekeurd te worden. Om 11.00 uur gebeurde er echter iets wat de gehele situatie grondig deed veranderen. Een burgerambtenaar van een jaar of vijftig snauwde iets naar een jongen, die naast me stond en ik mengde me in die discussie. Vervolgens vroeg die ambtenaar mijn nummer en pakte mijn formulier. Hij wees op de religie die ik had ingevuld en zei letterlijk: “Voor die mensen heb ik respect maar als je je grote mond niet houdt, dan gebeurt je hetzelfde als jullie in 1940-1945 is gebeurd”. Hevig ontsteld meldde ik me met dit verhaal bij de kommandant, die me kalmeerde en het gebeurde natrok. Aan het eind van de middag deelde hij me mede dat ik de daaropvolgende vrijdag naar een psycholoog moest. Bij mijn vertrek bleek mijn regenjas verwisseld en men zei me vrijdagochtend terug te bellen om te vragen of mijn jas teruggebracht was. Toen ik thuiskwam was Sam zeer boos op die ambtenaar en eigenlijk direct bereid om naar de kazerne toe te gaan. Vrijdagochtend belde ik naar de kazerne met de vraag of mijn jas al terug was. Ik kreeg toen iemand aan de lijn, die me een grote mond gaf. Ik werd toen boos en stapte in de auto om daar naartoe te gaan en verhaal te halen. Sam was op dat moment nog op de Centrale Markt. In de kazerne aangekomen begaf ik me naar de kommandant met het verhaal en er werd gedacht dat het dezelfde burgerambtenaar was. Die werd opgezocht en die bleek het niet geweest te zijn. Toen ik samen met een ambtenaar op de gang liep kwam Sam van de andere kant aanlopen met acht gewapende militairen om zich heen. Hij rende snel naar me toe en zei: “Je hebt toch geen kwaad gedaan”. Ik begreep er werkelijk niets van. Ik antwoordde maar met “nee”. Hij zei toen tegen de militairen: “Gelukkig er is niets gebeurd. Dank u wel, ik kan het wel alleen af.” Toen de militairen weg waren gegaan zei hij dat hij direct na thuiskomst het verhaal had gehoord dat ik weer naar de kazerne was en dat ik weer een grote mond had gekregen. Bij aankomst in de kazerne had hij gezegd dat ik in overspannen staat het huis had verlaten en dat ik dan tot alles in staat was. Onmiddellijk werd alarm geslagen en was men mij gaan zoeken.
Het zal de lezer niet verbazen, dat ik een dag later een briefje van de koningin ontving met daarop de melding dat ik “Voorgoed ongeschikt” werd bevonden voor het Nederlandse leger. (Maar naar mijn mening was Sam “voorgoed geschikt” bevonden voor de Kleine Komedie). Zijn organisatie- en improvisatietalent kwam ook heel goed tot uiting bij feesten. Als er in de familie een feest werd gegeven was Sam altijd hoofdceremoniemeester. Dat gaf vaak kleine ruzies met de andere ceremoniemeesters, omdat Sam dan altijd serieus bezig wilde zijn en de anderen de vergaderingen vaak voor de gezelligheid bezochten. Met vereende krachten werd het dan toch een groots en gezellig feest. Want als puntje bij paaltje kwam dan werkten de mede-ceremoniemeesters even hard aan het welslagen van het feest. Sam regelde vaak het onmogelijke. Zo herinner ik me een feest met de marinierskapel en een keer dat een draaiorgel van Perlee met een hijskraan het Hilton werd binnen getakeld. Zijn mooiste naoorlogse feest is waarschijnlijk het feest geweest waarbij hij maar zijdelings betrokken was: mijn barmitswa. Een grote groep vrienden had 9 maanden lang gewerkt aan een optreden van ruim 1 uur. De show, die gelukkig nog beschikbaar is op een videoband, was een ouderwetse Joodse revue waar nu, bijna 25 jaar na dato, nog velen over praten. Een ander opmerkelijk aspect is de wijze waarop hij communiceert met buitenlanders. Ondanks zijn beperkte talenkennis, ontstaat er vaak een zeer warm contact tussen Sam en personen, die geen Nederlands spreken. Ik heb hem eens aan een Italiaan een mop horen vertellen, die ik niet verstond maar waarbij de Italiaan oprecht in lachen uitbarstte. Na vakanties in Zandvoort, België, Spanje en Italië vonden Sam en Jannie vanaf 1961 hun weg naar Israël. Daar bouwden zij relaties op met diverse families, met welke zij ook nu nog hartelijke contacten onderhouden. Met name wil ik daarbij noemen: Oleinik, Yehudah Lilien (helaas onlangs overleden) en zijn vrouw Esther, en de familie Furtis. Sinds 1961 zijn Sam en Jannie reeds circa 25 maal in Israël geweest en met name de bezoeken aan Tiberias doen Sam heel goed. Ook zijn Sam en Jannie een aantal malen naar Canada en Amerika geweest. Broer Levie en zijn vrouw Becky werden bezocht, alsmede hun kinderen en kleinkinderen. Menige leuke trip werd gemaakt en het deed Sam goed weer zo een goed contact te hebben met zijn familie. De relatie met doktoren was voor Sam altijd intens. De huisarts Dr. Arthur Polak werd door hem zeer hoog geacht. Maar ook met zijn huidige huisarts Jan van Woudenberg zijn de contacten zeer goed. Met specialisten, die hij soms nodig heeft, (bijvoorbeeld Dr. van der Torren of Dr. Stork) zijn de contacten ook vriend- schappelijk. Een heel belangrijke plaats in zijn leven heeft Mr. J.R. Voute, een advocaat die veel meer dan zijn raadsheer werd. Op essentiële momenten na de oorlog stond de heer Voute klaar om Sam de steun te geven die hij dan nodig had. Sam’s waardering voor Mr. Voute is dan ook heel groot.
Aan gokken heeft Sam een broertje dood. Zelfs in Las Vegas zal Sam geen geld uitgeven aan roulette of blackjack. Kaarten vindt hij wel erg leuk. In de 50-er jaren was er vaak sprake van Whisten. Sinds kort is het echtpaar in de ban van bridgen. Sam en Jannie spelen het al vrij goed, waarbij Sam met name uitblinkt bij het uitspelen van het spel. Sam kan fantastisch hoofdrekenen, en heeft een goed visueel geheugen. Dat komt hem goed van pas bij het kaarten. Niets is beter geschikt om dit hoofdstuk af te sluiten dan een beschrijving van Sam’s relatie met zijn gezin; vrouw, kind, schoondochters, schoonfamilies en kleinkinderen. In alles waar Sam zich al onderscheidt ten opzichte van vrienden, onderscheidt hij zich in extra mate van zijn gezin. Zijn relatie met Jannie (evenals andersom) is er een waar velen een voorbeeld aan kunnen nemen. De verhouding met mij is er een van wederzijdse grote mate van liefde en vriendschap. Wat er ook aan de hand was, ik wist altijd dat ik, stilzwijgend, op Sam’s steun kon rekenen. Nooit is er een kwaad woord gewisseld over welke daad of beslissing dan ook. Mijn beslissing was zijn beslissing en de consequenties droegen wij samen. Zijn relatie met zijn schoondochter Jasmin was zeer diep. Zijn bewondering voor haar daadkracht was groot en ook voor haar deed hij alles wat in zijn vermogen lag om haar van dienst te zijn. Haar ziekte en overlijden waren dan ook een zeer grote slag voor hem. De wijze waarop zij haar lot droeg en zijn gesprekken met haar in de laatste weken van haar leven, gaven hem (evenals aan Jannie en Jasmin’s moeder Hilda Busnach) de kracht om daarna door te gaan. Dat Jasmin overleed op de verjaardag van haar echtgenoot had voor Sam nog een diepere betekenis. Zijn eigen vrouw was immers op zijn verjaardag overleden (6 maart 1944) en zijn vader was overleden op de verjaardag van zijn moeder (18 april 1940). En heel andere dimensie maar met dezelfde liefde is zijn relatie met zijn nieuwe schoondochter Caroline. Ook voor haar voelt Sam een diepe genegenheid en voor haar optreden als moeder voor zijn drie kleinzoons voelt hij een grote bewondering en dankbaarheid. En daarmede noem ik drie personen, die Sam’s leven een extra dimensie hebben gegeven. Marc, Michel en Brian zijn voor hem het belangrijkste wat er is en zijn kleinkinderen zijn dol op hem. De regelmatige tochten naar Artis, de logeerpartijtjes, het fietsen in het bos, het voorlezen, de grapjes. Zowel de kinderen als Sam kunnen er geen genoeg van krijgen.
HOOFDSTUK 5. ANDEREN VOOR EN OVER SAM. De vorige vier hoofdstukken zijn gebaseerd op verhalen van diverse vrienden van Sam. Ook is er gebruik gemaakt van een aantal dagboeken. Een aantal vrienden schreven op mijn verzoek een brief over hun contact met Sam, of schreven een felicitatie. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van een aantal van die brieven beschreven. Mevr. Locher schrijft: “Ik heb Sam het beste leren kennen kort na de oorlog. Jannie was bij ons in huis. Sam kwam geregeld langs en nooit met lege handen. Groenten en fruit was schaars, maar hij zorgde ervoor dat we nergens gebrek aan hadden. Hij stond er bekend om dat als er geholpen moest worden hij altijd klaar stond. Hij heeft in de oorlog heel veel gedaan, maar veel weten we er niet van, omdat hij er nooit mee te koop loopt. Hoewel hij het zelf niet zal willen, verdient hij het om op een voetstuk gezet te worden (net als zijn vrouw Jannie)”. Ali Gans schrijft in haar brief haar bevindingen uit de oorlog (zoals beschreven in hoofdstuk 3). Een zin beschouwt zij als zeer typerend voor hem: “Als je Sam een pink geeft, krijg je een hele hand terug”. Leo Weers, heeft jarenlang bij Sam als ‘bediende’ gewerkt. Hij schrijft: “Ergens was Sam in die tijd ook een klein beetje mijn vader, want ik was in de oorlog mijn vader verloren. Vele moeilijkheden werden vaak met hem besproken en’ zo groeide er een band tussen ons tweeën. Wij hebben samen zeer hard gewerkt en als hij nu weer zou beginnen, zou ik er graag weer bij zijn. Het was een zeer gezellige tijd, want Sam had een goede zaak met goede klanten, allemaal uit de omgeving Zuid, en dat waren in die tijd toch de betere zaken. Zodoende waren er ook veel bijzondere dingen te koop, en als er een klant was, die iets moest hebben wat niet te koop was, wist Sam er wel aan te komen. Zelfs Engeland werd gebeld, want in die dingen was hij haantje-de-voorste. Of als hij van de veiling weer terug kwam op het werk, en dan tegen mij zei: ‘ik kan geen fruit meer zien’. En waarom? Hij proefde overal van om zodoende een goed artikel te kopen, dat ook goed was voor zijn klanten; ja, een uniek mens!”. Dat Sam’s vriendschap met de familie Voute wederzijds is getuigt de inhoud van de brief van de heer en mevrouw Voute: “Het begon met naoorlogs rechtsherstel. Toen werden er bananenrijpers aan het werk gezet. Daaruit groeide een vriendschap die veelomvattender is dan dat een grote brief zou kunnen vullen”. Hoe een vriendschap kan ontstaan en wat daaruit kan volgen wijst de volgende brief van Puck en Dick Taat uit: “Vanuit Enschede trokken we in 1949 met ons gezin definitief naar Amsterdam. Begin 1950 hebben we Sam leren kennen, en mochten hem al snel tot huisvriend rekenen. Hij was met zijn vrouw een van onze eerste Joodse vrienden, door wie het ons duidelijk werd, wat er in die oorlogsjaren in Auschwitz gebeurd was. Immers in Twente was alles veel rustiger verlopen in vergelijking met Amsterdam. Wij wilden daarop steunen waar mogelijk.
Echter, in plaats van onze steun, ontvingen we steun van hem en hoe! Met kisten fruit in alle soorten hebben we van hem week in week uit jarenlang zijn gulheid ontvangen. Niets was hem teveel. Zijn vriendelijkheid tegenover onze kinderen was fantastisch. Minder leuk verliep een middag waarbij ik Sam afhaalde voor een partij biljart in Americain. Daar de poedel alleen thuis was, werd besloten het dier mee te nemen en gedurende het spel in de auto achter te laten. Hij hield zo van in de auto zitten. Waar niet op gerekend werd, was dat de poedel zijn behoefte deed op de kussens van de auto en ter verdediging van de auto van voren naar achteren was gesprongen. Na afloop van de biljart-partij was de ravage niet te overzien. De stank was nog veel erger. Sam wist raad. Oude textielstalen op de zitting en toen snel naar huis. (met open ramen). Hier aangekomen haalde hij snel Jannie’s beste parfum van boven en strooide de gehele fles in de auto leeg. Hierdoor bleef de lucht juist hangen, doch zover ging onze chemische kennis niet. Na enkele dagen hebben we de auto moeten verkopen, het was niet om uit te houden, de lucht bleef hangen”. Zijn schoonzuster Becky schrijft in haar brief o.a. een verhaal over hun gezamenlijke vakantie in Israël: “We waren in een restaurant een broodje aan het eten. Toen we buiten waren stelde Jannie vast dat de baas veel teveel geld had afgehouden. De volgende dag aten we er weer. Toen Sam afrekende zei hij tegen de man dat hij hem de vorige keer had opgelicht en hij gooide alle broodjes met vlees van de toonbank af, waarbij hij zei: Als jij me rolt, dan doe ik dat”. David en Janny (zijn nichtje en haar man) schrijven het volgende: “The most notable incident that I can remember that concerned Sam, besides the fact that it was a pleasure to meet him and hear of all the kind things he had done in his lifetime. We had gone to New York City for vacation with Sam and Jannie, and we stayed with my sister in her apartment. We went out on the town to enjoy some good food and see a Broadway show. On our way home to my sisters apartment we took a Horse & Buggy ride around Central park. Sam wants to try everything himself, so the chauffeur hands him the reins to the horses and away we go. As we are trotting along with Sarn and the reins, the traffic light turns red at the street crossing, but he doesn’t know how to stop the horse and we continue on past the crossing. Picture, Jannie and Janny sitting in the back of the buggy and they see that we passed a red light, ‘all hell broke loose’ and Sam calmly turned around and said ‘I understand the horse doesn’t speak English and that he is also color blind’. With this anecdote, and the pleasure of me being accepted as a son in the De Hond family, it has made me aware, that if there is anything that Sam could do to help others, he would go out of his way to try to accomodate”. Klara en Appie de Hond (Sam’s neefje en zijn vrouw) schrijven o.a.: “Als oom waarderen we hem, en het is altijd weer gezellig om naar de verhalen van iemand, die zoveel beleefd heeft, te luisteren. Alles komt door hem tot leven”.
Lena Zagorski, momenteel woonachtig in Canada omschrijft Sam’s hekel aan gokken: “Als Sam in Las Vegas was dan gaf hij niets uit aan gokken. Een keer kon ik hem overhalen iets te verspelen. We zouden 50 dollar spelen op een zogenaamde eenarmige bandiet. We wonnen sterk en steeds als we weer 100 dollar gewonnen hadden gaf hij het geld aan Jannie en liet het haar inwisselen. Zo kreeg ik de kans niet om het weer te verspelen”. Rien en Kurt Hirschfeld belichten een aantal andere facetten van Sam: “Na de oorlogstijd ontmoette ik, heel toevallig Sam in de oude binnenstad van Amsterdam. Wij hadden elkaar in zeker geen 5 à 6 jaar meer gezien, zodat het echt een hele grote verassing was om na zo een periode een bekende of familielid weer te ontmoeten. Sam was getrouwd geweest met een nichtje van mij. En mede doordat wij toentertijd een hele grote familie vormden, had er van een regelmatig en intensief contact niet veel sprake kunnen zijn. Het weerzien met hen betekende voor mij haast hetzelfde alsof een broer of een zuster weer is teruggevonden. Na die ontmoeting is er tussen ons een goede en intensieve band ontstaan, en dat geldt gelukkig tot op de dag van heden. Sam is immers een persoon op wie men altijd een beroep kan en mag doen. Zo kon hij gedurende schaarse tijden door zijn werk in een groot ‘vitaminen-bedrijf’ veel bereiken. In hetzelfde kader ondervindt hij wereldvermaarde bekendheid als leverancier van alle mogelijke soorten voetbalkaartjes. Zo stond bij hem (ten tijde van de Europacupwedstrijden van Ajax in het Olympisch Stadion) de telefoon veelal roodgloeiend. Bijzondere kwaliteiten ontpopte Sam in het organiseren en leiden van feesten en partijen. Het lenen van een grote hoeveelheid authentieke El-Al kostuums voor zo een gelegenheid was voor hem dan ook een koud kunstje. Mede door zijn belangrijke bijdrage werd het dan ook mogelijk een door velen besproken show te arrangeren, waarin vrienden en familieleden als stewardessen en piloten optraden. Nu zijn dat schitterende herinneringen maar Sam heeft een andere hobby gevonden, en wel de mooiste en de rijkste die een mens zich wensen kan. Die hobby wordt gevormd door zijn kleinzoons. Ongelooflijk wat hij allemaal met hen doet, niets is Sam teveel”. Zijn activiteiten bij bruiloften worden door nog een aantal vrienden belicht. Max Wurms, die tot Sam’s grote verdriet op drieënvijftigjarige leeftijd enkele dagen voor de zeventigste verjaardag van Sam kwam te overlijden, beschreef dat als volgt: “Op een avond hadden we bij ons thuis een bespreking, waarbij wij tot de conclusie kwamen, dat wij voor het feest uniformen van de El Al voor de stewards en stewardessen nodig hadden. Sam zei: ‘Ik zal wel even de El Al bellen’. Hij ging naar de telefoon, draaide het nummer van de El Al en begon met de volgende zin: ‘You speak mit Mr. Dog’, waarop wij allen natuurlijk in een vreselijke lachbui uitbarstten. Enkele dagen later hadden wij opnieuw een bespreking bij de familie Blog thuis. Wij zaten ca. 22.30 uur ‘s avonds een ijsje te eten, toen de TV aanging, omdat wij even het nieuws wilden zien. Op de tv was nog een film aan de gang met in de hoofdrol een mooie vrouw, waarop Jacob Groenteman zei: ‘Kijk eens wat een stuk’. Sam werd toen boos en zei tegen Jannie: ‘Mevr. de Hond, doe je jas aan, we gaan naar huis’.
Hij was daar niet van tegen te houden, want bij hem moest natuurlijk alles even serieus gebeuren. En hij vertrok met Jannie. De volgende avond belde hij mij op, deed net of er niets gebeurd was en vertelde mij diverse dingen die hij voor het feest in orde had gebracht”. Beppie Groenteman schrijft ook iets over zijn serieuze aanpak: “We hadden een bruiloft in het vooruitzicht, en de laatste repetitie vond bij mij thuis plaats. Het was op een zondag, we waren met zo’n mannetje of twaalf, waaronder acht vrouwen. Sam had de leiding, en zoals je begrijpt met acht kwekkende vrouwen en met de serieuze Sam kon dat niet goed gaan, maar zoals voor alles had Sam ook daar een oplossing voor. Op een moment is hij van zijn stoel opgestaan, pakte een doos met maskers op en gaf die aan Jannie met de woorden: ‘Ga de kamer uit en ga met de andere vrouwen naar die andere kamer’. En niemand dorst te lachen, maar toen Sam de schuifdeuren dicht deed en ook nog de haak er op, nou toen hebben we vreselijk gelachen”. Max van Furth was erbij toen Sam het leger naar zijn hand zette: “Sam is een geboren organisator, zeker wat betreft feesten en bruiloften. Op een keer stond er weer een bruiloft op stapel. Op een dag zegt hij: ‘Max ga je even mee, want ik moet naar Hilversum een boodschap doen’ (hij zei er niet bij wie of waar). Wij reden naar Hilversum en kwamen terecht bij een marine kazerne. Wij moesten stoppen voor een hefboom en de wachtkommandant belde dat ene mijnheer de Hond er stond. Ik had nog geen idee waar het over ging. Wij mochten door die hefboom en kwamen waar wij wezen moesten. Sam opende de achterbak van de auto en haalde er een kist sinaasappels uit, en wij gingen naar binnen. Wij kwamen terecht bij de hoofdkommandant (zo iemand met vier strepen, dat was al een giller, moet je je indenken Sam daar staan met zijn kist). ‘Mijnheer de Hond, wat is de reden van uw bezoek, waar komt u voor?’. ‘Mijnheer de kommandant, waarvoor wij hier zijn, ‘sprak Sam’ en waarvoor ik een onderhoud met u heb aangevraagd, is het volgende: wij hebben op een bepaalde datum een bruiloft, en kom met een verzoek of het mogelijk is dat u op die zondag met de marine-kapel bij ons op die bruiloft kan komen spelen’. Die man wist niet hoe hij het had en zei :’Maar op zondag wordt toch niet getrouwd?’ ‘Jawel mijnheer de kommandant, bij ons joodse mensen kan dat want wij hebben bepaalde tradities’, en Sam gaat achter een gordijn staan, en nu moet u zich voorstellen: het bruidspaar komt binnen en daarachter uw marine-kapel, dat zou iets moois, iets groots zijn. Om het verhaal kort te maken (Sam kennende). hij heeft toch zijn zin gekregen, de marinekapel was er en zoals hij het altijd goed deed, ook deze bruiloft was meer dan geslaagd”. Barend Frankfurt omschrijft Sam als “Een man die altijd weet waar je moet zijn om iets gedaan te krijgen. Hij is erg behulpzaam. Wel weet hij het altijd beter (maar zo ben ik ook)”. Humor heeft Sam ook. Het volgende verhaal van Dina en Ger Bakker geeft daar ook een voorbeeld van:
“Juli 1982 zou mij het verzetsherdenkingskruis worden uitgereikt in het R.A.F.A. clubgebouw (Schiphol Oost). Voor deze gelegenheid had ik enkele goede vrienden uitgenodigd. Het toeval wilde, dat mijn beste vriend Sam de Hond (zelf reeds een zeer verdiend drager van het verzetsherdenkingskruis) gelijktijdig met mij, m’n vrouw, kinderen, plus kleinkind op Schiphol-oost aankwamen. ‘Ha Sam, je bent mooi op tijd’ zei ik. En omdat ik lid ben van de R.A.F.A. werd vanzelfsprekend aangenomen, dat ik de weg wel wist. Zo zeker was ik echter niet van mezelf maar nam toch wel de taak als koploper op me en nam prompt de verkeerde ingang. Vol vertrouwen gevolgd door m’n aanhang liepen we ca. 5 minuten achter elkaar diverse gangen door, totdat ik zei: ‘Verrek nou staan we weer voor dezelfde deur waardoor we binnen zijn gekomen’. ‘Geeft niks Ger’ zei Sam ‘je eerste rondje heb je alvast weggegeven, dat is het eerste verdiend!’. Deze heerlijke humor hoort bij Sam en betekent tevens zijn geweldig fijne geestelijke weerbaarheid, waardoor we zoveel van hem houden”. De heer Van der Horst geeft ook een voorbeeld van het gevoel van humor van Sam: “Op de markt liep eens een kennis langs van Sam met een zware kist peren op zijn schouder. Sam gaf mij een knipoog en liep naar hem toe. Hij begon een praatje over iets en steeds als de man door wilde lopen hield Sam zijn arm vast en vroeg weer iets anders. Toen die man na een tijdje onder het gewicht van de kist haast bezweek en de kist op de grond zette, liep Sam weer naar mij terug”. Over zijn bridgen, Zijn nieuwe hobby, zijn ook al wat verhalen. De heer Henselijn schrijft: “Bij het bridgen zijn er vaak zeer grote meningsverschillen tussen partners. Voor de omstanders zijn die vaak heel amusant. Helaas is Sam teveel gentleman. Hij maakt zich nooit kwaad over zijn partner, ook als hij of zij af en toe iets echt verkeerd doet”. Zijn bridgepartner W. Melkman schrijft het volgende over Sam, dat naast het bridgen nog meer over hem zegt: “Sam, een veelzijdig karakter, een karakter waar, door mensen die hem veel langer kennen dan ik grote verhalen kunnen worden geschreven. Wat zeer opvalt is zijn vertrouwen in de mensheid. Ondanks alle ondervonden tegenslagen. Ik ga daar een klein staaltje van leveren! Door zijn vele ondervindingen weet hij voor heel veel dingen de goede weg. Daardoor wordt hem veel raad en hulp gevraagd. Wanneer de geholpene niet zo reageert als hij had verwacht, in het bijzonder om hem niets van de resultaten te vertellen, moet hij wel eens zijn hart luchten. Dan zegt hij tegen mij: ‘Ik doe het niet meer’. Zoiets is nu vorige winter gebeurd. Na deze gebeurtenis speelden we enkele dagen later ‘s avonds een spelletje bridge op de Club, en ja hoor bovengenoemde onbekende kwam hem weer wat vragen, en natuurlijk kreeg de man uitgebreide goede adviezen. Toen Sam klaar was keken we elkaar aan en glimlachten. Een glimlach van verstandhouding en begrip! Maar voor hem een aanmoediging want, wat gebeurde er? Hij zei tegen mij: ‘zeg, Wim jij hebt toch een tv over? Nu, daar heb ik een arm Israëlisch gezinnetje voor!’ We keken elkaar weer aan, en lachten toen beiden voluit. Zie, Sam ten voeten uit”.
Zijn hulpvaardigheid wordt op weer een andere wijze omschreven door Sam’s saunavriend Wim Schalkwijk: “Sam kwam vroeger steeds in de sauna bij het Olympisch Stadion. Later kwam hij bij mijn sauna in Amstelveen. Sam is daar vaak met hetzelfde groepje mannen. De hulpvaardigheid van Sam komt o.a. naar voren toen een van de regelmatige bezoekers failliet was gegaan betaalde Sam zijn saunageld voor hem zonder dat hij dat wist. Na een aantal weken bracht hij die man weg (hij had geen auto meer). Toen moest hij hem afzetten bij een bordeel. Sam voelde zich sterk genomen. Opmerkelijk is het dat Sam ontzettend goed mee kan doen bij geintjes die er uitgehaald worden, maar dat hij er niet zo goed tegen kan als hij zelf het slachtoffer is”. Dick en Rika de Jong beschreven ook de geintjes die Sam met anderen had uitgehaald. Collega’s met meel overgooien of wielen onder een auto weghalen waren de geintjes die er uitgehaald werden. Dit zijn een aantal stukken uit enkele van de brieven die er door familie en vrienden zijn geschreven. Een drietal brieven volgen nu in zijn geheel. De eerste is van Hilda Busnach, Sam’s eerste Magotte (moeder van zijn schoondochter). “Een beschrijving van een man, die ik nu 17 jaar ken. Hij was toen 53 jaar oud, de vader van de jongen op wie mijn dochter, toen 16 jaar oud, verliefd werd. Door hun relatie is onze kennismaking gekomen, en er is een vriendschap ontstaan, die zich heeft ontwikkeld tot een hechte familieband. Sam was en is er altijd als men hem nodig had, en “ik kan niet” kan hij niet uitspreken. Een trotse vader, en een bijzonder trotse grootvader. Onze gesprekken gaan over onze kleinkinderen; hun handel en wandel, en samen met Jannie hebben we de mooiste en intelligentste kleinkinderen van de wereld. En wie anders durft te beweren moet oppassen. Gelukkig is er een nieuwe liefde in zijn leven: het bridgen. Maar daarin doet Jannie ook mee. Hoe dan ook, ruzies in de familie beginnen en eindigen in het spel, en zo blijft het!” Deze woorden van Hilda zullen voor Sam ongetwijfeld een extra betekenis hebben, gezien de grote bewondering, die hij heeft voor de wijze waarop zij de zware tegenslagen in haar leven heeft opgevangen. Met zijn nieuwe Magottes Nan en Rietje Wijnperle zijn de contacten ook zeer goed. De volgende woorden van Nan wijzen daar wel op. Van opa tot opa. “Ja Sam, ik weet dat ik nog maar een nieuweling ben en dat jij veel langer ervaring hebt in het opa-vak. Ik probeer je dan ook niet de les te lezen, want daarvoor ben ik nog maar pas een piep-opa en jij geeft er ook geen aanleiding toe. Maar ik heb je kunnen observeren gedurende vele jaren en dat geeft mij toch wel een beetje het recht om een oordeel te kunnen uitspreken. In de eerste periode was het doorgaans een contact over de schutting, dus oppervlakkig. Maar toen al bleek dat je een opa uit het goede hout was.
Zonder je op te dringen was je er altijd als je er moest zijn en iedereen kon begrijpen dat juist in die heel moeilijke tijd Opa Sam een steun en toeverlaat was. In de overgangsperiode heb je, met al je verdriet, laten zien hoe groot de betekenis van een goede opa kan zijn en heb je de toch al zo hechte familieband tot onverbreekbaar keten gesmeed. En toen kwam dan de nieuwe periode, waarin je met veel wijsheid hebt meegeholpen aan een nieuwe toekomst. Jouw, en ook een beetje mijn twee kleinzoons idealiseren hun Opa Sam. En ze hebben nog gelijk ook, want wie kan er zoveel liefde en geduld opbrengen, wie speelt er zoveel met ze en wie staat er altijd klaar? Opa Sam natuurlijk. En zie daar komt kleinzoon nummer drie en voor zover dat nog mogelijk was, werd het opageluk nog groter en vaak nog denk ik aan je wijze woorden: “wacht maar totdat je dat wurm in je handen hebt, dan weet je pas wat het is om opa te zijn”. En had hij gelijk? Natuurlijk had hij gelijk! Mag ik dan ook de wens uitspreken dat deze piep-opa nog heel veel jaren Opa Sam druk bezig mag zien met zijn kleinkinderen want hij is een groot vakman”. Als slot van dit hoofdstuk volgt de brief van rabbijn Roerige Pereira: “Mijnheer de Hond, niet los te denken van zijn lieve eega, moet even afstand doen van zijn bescheidenheid. Ter gelegenheid van het bereiken van de leeftijd der grijsheid, Seewa, zoals Rabbi Jehoeda ben Tema het in het vijfde hoofdstuk van Awot uitdrukt, wordt er letterlijk en figuurlijk een boekje opengedaan. Eenvoudig is het voor mij niet om hem te typeren. Per slot, hij belt niet iedere dag op om een gerechtvaardigde klacht door te spreken tegen een of andere Joodse instantie. Altijd staat hij pal voor zijn mening en hierom wordt hij dan ook overal gerespecteerd. Men weet wat men aan hem heeft, hetgeen niet van iedereen gezegd kan worden. Reizen? Zeker, maar dan ook wel naar Israël. De liefde voor dit land is hem aangeboren, om een gezegde ietwat vervormd toe te passen. Hiermee geeft De Hond Sr. een positief antwoord op al het negatieve, dat hij in de duistere jaren van onze eeuw heeft meegemaakt. Het jonge en bruisende leven in de staat Israël geeft hem de gelegenheid zich jong te voelen met de jeugd en een helpende hand te bieden waar het nodig is. Tsedaka-baseeter- weldadigheid in het verborgene-, dat is de wijze waarop de heer De Hond zich geeft aan zijn medemens. Met een warm hart, meegebracht uit het Amsterdam van een tijd, die nimmer terugkeert. Amsterdam, dat ondanks alles voor hem het Jeruzalem van het Westen zal blijven. Hier schrijven de straten voor hem geschiedenis en betekenen de huizen, de foto’s van weleer, vroeger. Er zijn ook foto’s van het nu, van de toekomst. Terecht is hij trots op zijn zoon Maurice. Zijn liefde voor het leven kon hij in het bijzonder uiten door Maurice, samen met zijn vrouw, een perfecte opvoeding te geven. Wat mij hierbij opvalt is hoe verstandig hij zich opstelt t.a.v. de problemen, die de opvoeding nu eenmaal met zich meebrengt. De hechte familieband betekent niet, dat de ouders alles te zeggen willen hebben. Zij verstaan de kunst om de juiste distantie te vinden. Met veel begrip wordt er niet alleen gesproken, maar ook gehandeld. Hieruit blijkt de grote dosis gezond verstand waarover de heer en mevrouw De Hond beschikken. Ook als opa en oma zijn zij nauwelijks te evenaren. Van de Joodse opvoeding, die zij altijd als essentieel gevoeld hebben, vinden zij nu in hun kleinkinderen de vruchten terug.
Een goede investering met een gezegende opbrengst. De naches ligt op de Hond zijn gezicht als hij vertelt over alles wat de tweede en derde generatie presteert. De gebeurtenissen rond de bar mitswa van Maurice worden dikwijls nog in geuren en kleuren verteld. Het lijkt nog zo kort geleden. Veel is er sindsdien voorgevallen. G’d zij dank, toch meer ups dan downs. En nu op weg naar de bar mitswa van de kleinzoons. We blijven met een blije blik vooruit zien. Een nieuwe Joodse generatie groeit op. Een Simchevolle toekomst voor Sam de Hond, die ik van harte toewens. Dat hij met dezelfde vitaliteit, humor en zin voor de realiteit zijn kleinkinderen niet alleen bar mitswa mag zien worden, maar dat hij met allen, die hem dierbaar zijn, getuige zal kunnen zijn van hun Choppe!
“Dan krijg je een hele hand terug...” (1984)
Slot. Hoewel verre van compleet, geven de voorgaan bladzijden een goede indruk van het leven en het karakter van Sam de Hond. Via dit boek wensen alle familieleden, vrienden en kennissen (wel of niet apart genoemd) hem van harte geluk met zijn nieuwe mijlpaal in het leven. Zij spreken de hoop uit, dat hij, samen met Jannie, van nog vele mooie jaren mag genieten. Moge dit boek geen afsluiting zijn, maar een tussenstation van een uniek leven. Amsterdam, 6 maart 1984 Maurice de Hond
Noot van de schrijver: Hierbij dank ik iedereen, die schriftelijk of mondeling informatie heeft gegeven, die als basis heeft gediend voor de inhoud van dit boek. Tevens dank ik degenen, die meegewerkt hebben aan het typen, corrigeren, vormgeven en reproduceren van dit boek.