© Theepluk Noord-Vietnam Foto TDC
1
Inheemse gemeenschappen worden doorgaans gedefinieerd als de ‘afstammelingen van de oorspronkelijke bewoners van een bepaald gebied’. In de loop van de geschiedenis werden zij op de verschillende continenten door nieuwkomers gekoloniseerd, gediscrimineerd en soms gedecimeerd of verdreven. Ook vandaag nog blijft de sociaal-economische achterstelling de rode draad bij de verschillende inheemse groepen.
Inheemse gemeenschappen
p3
Inheemse thee (Vietnam)
p4
Straffe koffie (Congo)
p5
Gecertificeerd hout (Peru)
p7
Kwaliteitscacao (Peru)
p8
Wilde cacao (Bolivia)
p9
Duurzaam toerisme (Tanzania)
p 10
In de projecten die het Trade for Development Centre (TDC) steunt, proberen inheemse organisaties en ondernemingen zelf werk te maken van de economische ontwikkeling van hun gemeenschappen, met respect voor de tradities. Om het concreter te maken gaan we in dit artikel even langs bij de bergvolkeren van Noord-Vietnam, bij de Twa in OostCongo, bij de Shipibo-Conibo en de Awajún in het Peruaanse Amazonegebied, bij de Yuracare in het Boliviaanse Amazonegebied en bij de Masaï in Tanzania. De zes aangehaalde voorbeelden tonen aan dat ook voor hen eerlijke en duurzame handel instrumenten kunnen zijn om de armoede terug te dringen en hun positie in de maatschappij te verbeteren.
Wilde cacao of boscacao Bolivia © TDC
2
In de hooglanden van Noord-Vietnam leven heel wat inheemse groepen van de theepluk © TDC
Op 13 september 2007 werd tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties met een ruime meerderheid de ‘Declaration on the Rights of Indigenous Peoples’ aangenomen, een voorlopig hoogtepunt in de decennialange strijd van vele inheemse volken verspreid over alle continenten. De meest gebruikte definitie van inheemse volken komt van Martinez Cobo, de speciale rapporteur van de VN: “Inheemse volken zijn de afstammelingen van de eerste bewoners van een gebied, die nu zijn onderworpen aan een andere, dominante cultuur”. De verschillen in de levensomstandigheden van inheemse volkeren zijn groot. In Noorwegen bijvoorbeeld hebben de Saami een verdrag gesloten met de overheid, maar in Kameroen blijven de Pygmeeën minder dan tweederangsburgers. De VNVerklaring is een belangrijke stap vooruit, maar het is aan de overheden om de principes uit de Verklaring zoals het recht op land of zelfbeschikking om te zetten in nationale wetgeving. In vele landen vormen de inheemse gemeenschappen een kleine minderheid, wat hun strijd niet evident maakt. Maar in landen als Guatemala, Bolivia en Groenland zijn zij de meerderheid.
370 miljoen mensen behoren tot een inheems volk (VN)
Hun woongebied beslaat meer dan 20% van de aardoppervlakte (VN)
5000 volken, 4000 talen, 70 landen (IFAD)
70% leeft in Azië, de grootste groep zijn de Adivasi in India (IFAD) 3
Met 54 etnische groepen is Vietnam een multietnische staat. Er is echter één dominante groep, de Viet, die 87% van de bevolking uitmaakt. Opvallend is dat de overige 53 groepen goed zijn voor 70% van de extreme armoede in het land. Een aantal van die inheemse volken leven in de hooglanden in het noorden, vlak tegen de Chinese grens. Het is daar dat Ecolink (Vietnam Ecological Linkage Company) actief is. Van 2011 tot 2015 steunde TDC diverse projecten van deze pionier in de productie en vermarkting van biologische thee. De armoede in de hooglanden is groot, maar het gebruik van pesticiden is er minder massaal dan elders in Vietnam. Dat maakt de overschakeling naar bioteelt iets makkelijker. Via het behalen van een bio- en een fairtradecertificatie probeert Ecolink kansen te creëren voor export, maar tegelijk mogelijkheden te zoeken op de binnenlandse markt. Steeds meer Vietnamezen zijn de voedselschandalen in het land immers beu en zijn op zoek naar veilige producten.
In 2015 besliste TDC een tweede onderneming te steunen: BHT (Bac Ha Tea Development Company Limited). Zij hanteren dezelfde aanpak: boeren samenbrengen en intensief begeleiden richting biologische teelt. Belangrijk in dit verhaal is dat ze de lokale theevariëteit (Shan thee) als een ‘inheems kwaliteitsproduct’ positioneren. De boeren beseffen inmiddels heel goed dat ze in productiviteit niet kunnen concurreren met de theeproductie in de laaglanden en dat ze moeten inzetten op kwaliteit. “Het gebeurt allemaal nog op bescheiden schaal. De middelen zijn heel beperkt en we moeten vechten tegen de bureaucratie en de onbekendheid bij de Vietnamese consument”, zegt Than Dy Ngu, directeur van Ecolink. “Maar we proberen een beweging te vormen met iedereen die rond biologische landbouw bezig is.” Hoang Van Duong, extern evaluator voor BTC, concludeert: “Daar slagen ze wonderwel in. De doelstellingen werden ruimschoots behaald: tussen 2013 en 2015 steeg het inkomen van de inheemse boerenfamilies in Ban Lien en Tam Duong respectievelijk met 86,5% en 140,5%. In andere regio’s was dit minder, maar zij verwierven hun certificatie pas eind 2014.” 4
De naam Pygmee verwijst naar het Griekse ‘pygmaios’, wat ‘zo groot als een vuist’ betekent. Het is een verwijzing naar de kleine gestalte van de oorspronkelijke bewoners van de regenwouden in CentraalAfrika. Cijfers in Congo zijn niet zo accuraat, maar men schat dat 1% van de bevolking Pygmee is. Sommige groepen zoals de Twa, de oudste bevolkingsgroep in de merengebieden van Oost-Congo, werden bij de creatie van Nationale Parken als Virunga en Kahuzi-Biega met geweld uit hun gebieden verdreven, waardoor ze in de marge van de maatschappij belandden. Hun bestaan als jagers-verzamelaars hebben zij noodgedwongen ingeruild voor overlevingslandbouw. In hetzelfde uitgestrekte gebied bouwt SOPACDI (Solidarité Paysanne pour la Promotion des Actions Café et Développement Intégral) al jarenlang aan een opmerkelijk succesverhaal. Nochtans bevindt de coöperatie zich in Zuid-Kivu, een provincie die de afgelopen twintig jaar extreem getekend is geweest door oorlog en geweld. Boeren moesten regelmatig vluchten en hun koffievelden in de steek laten. Konden ze toch oogsten, dan waren ze overgeleverd aan chantage door de weinige opkopers die zich in de streek waagden. Honderden boeren verdronken in het Kivumeer tijdens pogingen om hun koffieoogst clandestien in Rwanda te verkopen. Maar de voorbije tien jaar heeft de coöperatie een verbazende weg afgelegd, onder meer met financiële steun van TDC, maar vooral geholpen door de uitzonderlijke kwaliteit van hun arabica-koffie. In 2008 vertrok de eerste container naar de Engelse fairtradeorganisatie Twin en in 2011 introduceerde Oxfam-Wereldwinkels Lake Kivu-koffie op de Belgische markt.
Vandaag is de verankering in het fairtradecircuit een feit, van Amerika tot Nieuw-Zeeland. “De export van koffie heeft voor werk en inkomen gezorgd en dus voor hoop. Het beste bewijs daarvan zijn ex-soldaten en rebellen die hun wapens ruilen voor koffiestruiken”, zegt Joachim Munganga, voorzitter van Sopacdi. In 2015 besloot TDC een nieuw project van Sopacdi te steunen, meer bepaald in de zone van Nyamassa, een streek die erg getroffen is door erosie en die ook bewoond wordt door een gemeenschap van Twa. De organisatie wil samen met 2000 nieuwe leden waarvan minstens 10% Twa dezelfde weg afleggen die het eerder in andere regio’s aflegde. Met vormingssessies rond schaduwteelt, natuurlijke pesticiden en zelf gemaakte compost moet de erosie een halt toegeroepen worden. Ook uitwisseling met boeren in naburige dorpen staat op het programma. Op termijn is het de bedoeling om zowel een fairtrade- als een biocertificatie te behalen, waardoor hun koffie mee kan opgenomen worden in het exportverhaal van Sopacdi en de bio- en fairtradepremies ingezet kunnen worden om de armoede in terug te dringen. In de loop van 2015 en 2016 namen alvast 200 Twa, waarvan 98 vrouwen, deel aan het vormingsprogramma, waardoor het project ook op dit punt op schema ligt.
Sopacdi © TDC
5
Sopacdi © TDC
6
De Shipibo-Conibo zijn een groep van ongeveer 25.000 Amazone-indianen die leven langs de Ucayalirivier in het Peruaanse Amazonegebied. Van oudsher leven zij van het woud en van de houtkap, maar de prijzen die opkopers voor hun bomen betalen zijn zeer laag. Toen ze in 2005 met de hulp van de Peruviaanse ngo AIDER (Asociación para la Investigación y el Desarrollo Integral) als eerste inheemse gemeenschap het FSC-label behaalden, hoopten ze daar economisch beter van te worden. Maar dat gebeurde niet. Ze waren organisatorisch te zwak en konden niet de noodzakelijke kwaliteit en kwantiteit leveren. Het potentieel was er, maar de basis ontbrak. Op vraag van BOS+, een Vlaamse ngo die ijvert voor duurzaam bosbeheer, startte TDC in 2010 de financiering van een driejarig project. Vertrekpunt was een reeks opleidingen in administratie, boekhouding, strategische planning en marketing voor leden van de gemeenschap. Op het terrein zelf werden technische workshops georganiseerd. Maar de belangrijkste actie was ongetwijfeld de bouw van een opslagcentrum. Daar wordt het hout niet alleen verzameld, maar ook gedroogd, verzaagd en verwerkt, om op die manier een deel van de toegevoegde waarde in de regio te houden. Om het centrum en de verkoop te beheren, richtten de deelnemende gemeenschappen met de hulp van AIDER het eerste ‘inheemse’ bedrijf in de Peruviaanse Amazoneregio op: Citeindigena (Centro De Transformación e Innovación Tecnológica Indígena).
De voorbije jaren is hard gewerkt aan de achilleshiel van de organisatie: het uitbouwen van commerciële relaties met klanten. Met succes: 29 maart 2016 werd een historische dag voor Citeindigena en voor de Shipibo-Conibo, dankzij het vertrek van hun eerste container gecertificeerd shihuahuacohout richting de Verenigde Staten. “We herinneren ons nog goed het begin”, sprak Diana Mori, een van de leidinggevende van de gemeenschap, “Er was veel wantrouwen tegenover de mensen van AIDER. Wij indianen hebben ook zoveel meegemaakt. Maar nu hebben we geleerd dat een boom verkopen in het illegale circuit veel minder opbrengt dan hem zelf te verwerken en te verkopen. En dat er klanten zijn voor een uniek product: gecertificeerd hout van een inheems bedrijf in Peru, een land waar illegale houtkap eerder regel is dan uitzondering.”
Leden van de Shipibo-Conibogemeenschap aan het werk in hun eigen onderneming © Aider
7
In het meest noordelijke stukje van het Peruaanse Amazonegebied wonen de Awajún. Zij behoren tot de Jíbarotaalgroep en vormen de tweede grootste groep Amazone-indianen in Peru. Sinds de jaren 90 proberen zij als aanvulling op hun traditionele jachten visactiviteiten ook cacao, rijst en bananen op de markt te verkopen. In 2003 richtten een aantal kleine producenten in deze bosrijke regio Aprocam op, Asociación de Productores Cacaoteros y Cafetaleros de Amazonas. Bedoeling was om hun inkomen te verhogen door hun cacao gezamenlijk te verkopen. Iets meer dan de helft van de huidige 200 leden zijn Awajún. Eind 2015 besliste TDC om in te gaan op een tweejarig projectvoorstel van Aprocam. De voorbije jaren waren al heel wat stappen gezet. Met internationale hulp werd Aprocam in 2010 fairtradegecertificeerd, in 2012 volgde een biocertificatie en in 2014 vertrok eerste container cacao naar Italië. Maar de afhankelijkheid van één buitenlandse klant is gevaarlijk, daarom wil de organisatie nu de cacaoteelt een kwaliteitsinjectie geven, de certificaties vernieuwen en op zoek gaan naar nieuwe klanten. Biofach, een grote biobeurs in Duitsland, staat op het programma, maar ook een bezoek aan Pierre Marcolini in Brussel. Daarnaast is het plan om een mini-onderneming op te zetten voor de productie van chocomelk. Op de lokale markt is daar veel vraag naar, onder meer via het sociale overheidsprogramma Qali Warma. Aprocam hoopt dat cacao op die manier een volwaardig alternatief wordt voor de illegale cocateelt.
In al deze plannen zal extra aandacht gaan naar de Awajúnfamilies. De meeropbrengst wordt deels geïnvesteerd in een betere toegang tot onderwijs en gezondheidszorg. Bij de Awajún is het de vrouw die instaat voor het werk op de velden, dus zou een hogere opbrengst ook meteen een impact moeten hebben op hun sociale positie. Bovendien is het de bedoeling dat de mini-onderneming door vrouwen wordt beheerd en geleid. “Want de beste manier om de rechten van bepaalde groepen te verdedigen is het verhogen van hun inkomsten”, stelt Mario Zulueta Vásquez, president van Aprocam.
Met hun kwaliteitscacao werken de Awajun aan een betere toekomst © Aprocam
8
worden (transport, traceerbaarheid,…), elke dorp moet ook iemand uit de eigen gemeenschap aanduiden die opgeleid zal worden om het fermenteren en drogen te controleren en zo de kwaliteit te kunnen garanderen. De (niche)markten voor deze hoogwaardige cacao zijn immers zeer veeleisend. De Yuracare zijn trots op hun wilde cacao © TDC
Wanneer je van de Boliviaanse Altiplano afdaalt naar het Amazonebekken, doorkruis je in de provincies Chapare en Carrasco het leefgebied van de Yuracare. Omdat veel kolonisten sinds de jaren 80 effectief de afdaling naar deze vruchtbare streek gemaakt hebben, is er heel wat regenwoud gekapt en zitten deze jagers- en plukkersgemeenschappen in de verdrukking. Gelukkig werden de voorbije decennia door de overheid een aantal hervormingen doorgevoerd waardoor de landrechten van gemeenschappen op hun voorouderlijke gronden worden erkend. Daarop startte Coniyura, de raad van de Yuracare-indianen, in 2008 een project om de pluk van wilde cacao, een van hun traditionele activiteiten, te valoriseren. In 2011 werd Arcasy opgericht, de vereniging van boscacaoplukkers. Wilde cacao is cacao die niet is aangeplant door de mens. Met financiële steun van TDC en met de hulp van Repsa, een Boliviaans bedrijf gespecialiseerd in de eerlijke commercialisering van bosproducten, behaalde Arcasy in 2012 als eerste een Fairwild-certificatie voor cacao. Voor de Yuracare was dit proces geen evidente stap, vooral de opslag en de bewaring van de cacaobonen was een probleem. Intussen probeert Arcasy, opnieuw met de steun van TDC, stappen vooruit te zetten. Het doel is een fairtrade- en een biocertificering te behalen aangezien dit meer deuren zou openen naar nichemarkten in het Noorden. Arcasy heeft immers een troef: met certificering zal haar product uniek zijn. Daarvoor moet de organisatie niet alleen logistiek verder uitgebouwd
9
Al decennialang telt Tanzania heel wat Nationale Parken, maar de lokale bevolking heeft daar weinig of niets aan. Sinds een tiental jaar wordt door de overheid meer en meer ingezet op een alternatief concept, de Wildlife Management Areas (WMA’s), waarbij de lokale bevolking instaat voor het natuurbehoud van een gebied, maar er ook de vruchten van kan plukken . Momenteel zijn er in het land 21 WMA’s geïnstalleerd. Vaak worden er toeristische projecten ontwikkeld in samenwerking met de dorpelingen.
feit dat de bevolking natuurbehoud als een economisch waardevolle activiteit gaat bekijken. Concreet gaat het om het uitbouwen van verschillende soorten kampeersites en het opzetten van culturele en avontuurlijke activiteiten, zoals bezoeken aan de ‘boma’s’ of Masaïdorpen, ezeltrekkings of spoorzoeken met Masaïkrijgers. Honeyguide Foundation begeleidt het hele proces, inclusief marketing-inspanningen zoals een website en een facebookpagina.
Dit is exact wat de Tanzaniaanse ngo Honeyguide Foundation de voorbije jaren met de steun van TDC heeft gerealiseerd in het Enduimet WMA, tegen de grens met Kenia. Een WMA wordt geleid door verkozen vertegenwoordigers uit de verschillende dorpen. De 17.000 bewoners van het uitgestrekte gebied zijn in hoofdzaak Ilkisongo Masaï. Van oudsher zijn zij nomadische veehoeders. In Enduimet combineren zij veeteelt met landbouw. In 2011 begeleidde de Honeyguide Foundation hen al bij de opleiding van 60 dorpelingen tot ‘wildscouts’, om samen met de overheidsrangers de strijd tegen de stroperij aan te gaan. In 2013 wisten ze trots te melden dat geen enkele olifant in het gebied werd gedood. Honeyguide Foundation hielp de Enduimet WMA ook bij het opstellen van het ‘Resource Zone Management Plan 20112016’. De financiële hulp van het TDC werd vooral ingezet om toeristische projecten op te zetten die door de lokale gemeenschappen worden beheerd. Met de opbrengsten worden gemeenschapsprojecten gefinancierd. Nog belangrijker is het
Masaï kijken uit over Enduimet WMA © Honeyguide Foundation
10