INLEIDING
De geschiedenis bestaat niet
In juli 2006 overwoog het stadsbestuur van het Engelse Liverpool om een paar straatnamen te veranderen. Het was erachter gekomen dat de straten de naam droegen van lieden die rijk waren geworden in de slavenhandel. De Britten gaan er wel prat op dat ze al vroeg felle tegenstanders van de slavernij waren, maar dat belette hen niet om indertijd toch goed te verdienen aan de commercie in ebbenhout. Toen, in de late achttiende eeuw, nam niemand daar aanstoot aan – zaken zijn zaken – en dus kon een eerbetoon in de vorm van een straatnaam geen bezwaar zijn. Maar vandaag staat daar gevangenisstraf op. De kwestie toont aan dat de meningen over historische feiten, in dit geval de slavenhandel, grondig kunnen veranderen. Het straatbeeld bulkt van de historische monumenten en herdenkingstekens, zoals straatnamen, die verwijzen naar vroeger, naar een verleden waarover vandaag andere meningen bestaan. Het verleden is nooit wat het is, het is wat wij ervan maken. Daarvoor dient de geschiedenis, om iets met dat verleden aan te vangen, om er een betekenis aan te geven. Dat is niet altijd eenvoudig, zeker niet voor wie niet wil vervallen in goedkope 7
moraal. Je schiet er niet veel mee op om Godfried van Bouillon te veroordelen wegens schending van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het is een holle stelling omdat zowel de veroordeling als de referentie voor zijn tijd irrelevant zijn. Maar het blijft wel belangrijk om te weten hoe indertijd de kruisvaarten praktisch hun verloop kregen – en daar het onze van te denken. Maar wat bijvoorbeeld te denken over koning Leopold II, gelet op wat de man indertijd in Congo heeft aangericht? Hij mocht in 2005 niet meedoen aan de verkiezing van ‘De Grootste Belg’. Ik heb daar toen ook voor gepleit. Niet uit moralistische overwegingen, maar omdat de hem toegeschreven ‘grootheid’ berust op een onvolledige, want propagandistische, beeldvorming. Want het zijn geen anachronistische redenen waarom bezwaren tegen de man kunnen worden ingebracht. In zijn eigen tijd voerden mensenrechtenactivisten al campagne tegen hem om precies dezelfde redenen. Het zou van intellectuele en ethische lichtzinnigheid getuigen om daarmee geen rekening te willen houden. Maar wat dan met de materiële restanten op straat die naar hem verwijzen? In Gent overwogen ze om een beeld dat naar de kolonisering verwijst te voorzien van een plaatje met uitleg. Maar zou het beeld van Jacob van Artevelde dan ook niet zo’n plaatje met een wat aangepaste moraal kunnen gebruiken? Een smetteloze ziel had die man namelijk ook niet, zeker niet vanuit een hedendaagse optiek. Zo kun je wel bezig blijven met het duiden van het verleden en het corrigeren van de geschiedenis. Daar is geen beginnen aan. Misschien is de man naar wie uw straat is genoemd wel iemand die zijn vrouw sloeg. Of een industrieel die zijn personeel uitbuitte, een burgemeester die met de stadskas sjoemelde, 8
een dichter die toch slechte verzen schreef of een keizer die in onze ogen een massamoordenaar is. In die logica gaan ook maar het best alle oude gebouwen tegen de vlakte die getuigen van praktijken of principes die niet meer van deze tijd zijn. Veel zou er dan niet meer rechtop staan. Aangezien normen en waarden voortdurend veranderen, zou die logica verplichten om zo om de halve eeuw een grootschalige kaalslag in de publieke ruimte te organiseren. En helpt het uitwissen van een onsympathieke brok geschiedenis de publieke zindelijkheid wel vooruit, zoals ze in Liverpool dachten? Dat is nog altijd niet het hele verhaal. Wat moet Spanje aanvangen met al die beelden en plaquettes die nog altijd dictator Franco verheerlijken? De socialistische regering wil ze graag kwijt, maar de conservatieve oppositie eist dat ze bewaard blijven. Misschien is het probleem niet zozeer dat die standbeelden van Franco daar nog altijd staan, wel dat ze een vertekend beeld geven van het verleden doordat er in verhouding te weinig verwijzingen zijn naar iemand anders dan de Caudillo. Want als de geschiedenis op straat moet worden gerepresenteerd, kan dat maar beter in de volheid van het verleden zijn, niet in dat ene fragment ervan. Het is ook hoogst begrijpelijk dat de OostEuropese landen na de Val van de Muur zich het liefst zo snel mogelijk ontdeden van al die standbeelden van Lenin op hun pleinen, om ook symbolisch duidelijk te maken dat een bladzijde in hun geschiedenis was omgeslagen. Toch blijft het waardevol om te beseffen dat er geschiedenis is geweest, dat mensen de dingen ooit anders hebben gedaan en er anders over dachten dan wij vandaag. Daar ligt net de goede zin van de geschiedenis, in dat besef van de pluraliteit: ze leert dat alles ooit anders is geweest, dat de dingen veranderen en dat ook onze wereld niet zal blijven zoals hij nu is. Zoals de titel van 9
een Engelse roman het stelt: the past is a foreign country. Dat historisch besef kan alleen maar de verbeeldingskracht en de zin voor relativiteit aanscherpen, en daarvan heeft niemand ooit te veel. Net zoals Liverpool, heeft ook Oostende een probleem met het verleden, meer bepaald met Leopold II. Aan de dijk staat een metershoog ruiterstandbeeld van de man, met aan zijn voeten het dankbare volk. Een negertje kijkt vol bewondering naar de vorst op. Een actiegroep zaagde die figuur een hand af, een allusie op de praktijk waarbij van Congolezen die niet hard genoeg werkten, een hand werd afgehakt. Het Oostendse stadsbestuur besloot om die figuur niet te laten restaureren. Daar valt wel wat voor te zeggen. Het beeld staat er nog altijd in al zijn pompeuze glorie, maar toch draagt het nu een extra boodschap. De verdwenen hand geeft het verder intacte beeld een tweede dimensie en laat, door er niet meer zijn, iets meer van de geschiedenis zien dan alleen de royalistische en kolonialistische versie daarvan. Maar goed, het Liverpoolse stadsbestuur wil dus van zijn slavenhandelaars af. Dat is geen onzinnige gedachte, want een straatnaam blijft altijd een eerbetoon en een mens woont toch liever aan de Lauriergracht dan in de Adolf Hitlerstraat. Maar daarmee hielden de complicaties niet op. Er bleek ook een straat te zijn genoemd naar James Penny, die zijn slavenhandel nog tot in het parlement was gaan verdedigen. Die straat was Penny Lane. Over het ene historische feit, de achttiende-eeuwse slavenhandel, was een ander gaan liggen, uit 1967, toen The Beatles een liedje over de straat uitbrachten. James Penny zijn straat afnemen betekende ook het uitwissen van een nog erg gewaardeerde, tastbare herinnering aan een brok cultuur. Al deze complicaties, al die moeilijk te beantwoorden vragen over de omgang met het verleden, stroken niet met de eenvoudige, ook door historici niet altijd tegengesproken overtuiging 10
dat de taak van de geschiedenis erin bestaat om eens en voorgoed vast te leggen wat er in het verleden is gebeurd. Of liever, dat het mogelijk is om dat te doen. Dat zou betekenen dat zodra dat is gebeurd, de geschiedenis ‘op’ is en alle historici ander werk moeten zoeken. Maar – en dat is het goede nieuws voor die met werkloosheid bedreigde historici – zo gaat het niet. Het zal wel geen toeval zijn dat het woord ‘geschiedenis’ twee betekenissen heeft. Het duidt zowel het verleden aan als de discipline die zich bezighoudt met de studie van dat verleden. En als vak berust ze op een fragiele basis. Ze is de studie van iets wat er niet meer is, want wat ze bestudeert, heeft opgehouden te bestaan. Het verleden is als een vaas waarvan alleen wat scherven overblijven. Dat is waar historici het mee moeten doen, met scherven. Die proberen ze dan weer aan elkaar te lijmen. Als het een beetje meevalt, kunnen ze vermoeden dat ze van een vaas afkomstig zijn. Maar misschien ging het om een heel ander soort vaas dan ze eerst in gedachten hadden. De enige zekerheid die ze kunnen hebben, is dat niets zeker is. Hun resultaat kan nooit meer zijn dan een aaneengelijmd zootje. Het zal nooit meer de ‘echte’ vaas zijn die ze ooit was. Het kan alleen maar ‘een’ vaas zijn, een benadering, een beeld daarvan. Of er nog bloemen in kunnen staan, valt te betwijfelen. En nadat iemand het heeft geprobeerd, komt iemand anders langs die wat handiger is in het kleven. Of die wat meer scherven heeft teruggevonden. Of iemand die met een nieuw type lijm komt aanzetten. Uit al dat plakwerk komt altijd een andere vaas tevoorschijn. De geschiedenis ‘kan niet worden opgespit of gereconstrueerd’, schreef de Amerikaanse historicus Arthur Schlesinger jr. ‘Het verleden is een chaos van feiten en persoonlijkheden waarin we niet kunnen binnendringen. Diep in hun hart weten historici dat.’1 11
Ze weten dat, maar ze geven het niet graag toe. Het valt tenslotte wat tegen om over het eigen vak te moeten zeggen dat ze haar vermeende taak, het reconstrueren van het verleden, nooit tot een goed einde kan brengen. En als er dan toch wat van komt, blijkt dat de waarheden van de geschiedenis een vervaldatum hebben. Ze gaan maar zo lang mee tot wanneer iemand over hetzelfde onderwerp met andere of betere argumenten iets anders komt vertellen. En ondertussen blijft de geschiedenis een grabbelton, een vergaarbak van ontelbaar veel historische feiten, waaruit iedereen zijn eigen selectie kan maken. Daarmee kan zowel het ene als het tegendeel daarvan worden bewezen en dat hoeft niet eens met kwalijke intenties te gebeuren. Al die onzekerheid, het lijkt op het eerste gezicht wat deprimerend. Maar dat hoeft niet. Zolang maar het bewustzijn bestaat dat het historische bedrijf nu eenmaal aan condities is onderworpen, is er niets aan de hand. Schlesinger laat er ook zijn slaap niet voor, integendeel. De man houdt van discussie en dat zal, naar het woord van de Nederlandse historicus Pieter Geyl, de geschiedenis altijd blijven, een discussie zonder eind. Ze zal nooit ‘op’ zijn omdat het er maar van afhangt welke vragen aan het verleden worden gesteld en hoe vervolgens de scherven in elkaar worden gepast om op die vragen een antwoord te geven. Zo kan het telkens weer opnieuw beginnen. Behalve dat het historici wat te doen geeft, biedt het verleden daarom een onuitputtelijk reservoir aan reflectiemateriaal. De omgang daarmee dwingt voortdurend tot keuzes en tot het afwegen van argumenten en redeneringen. Geschiedenis is daarom ook een permanente uitnodiging tot participatie, tot mee nadenken. De geschiedenis – in haar twee betekenissen – is mensenwerk. Daarom kan de omgang met het verleden nooit eenduidig, laat 12
staan ‘objectief’ zijn. Daar bestaan enkele misverstanden over. Die komen er vaak op neer dat er uit het verleden harde, onwrikbare waarheden af te leiden zijn, dat er zonder meer lessen uit getrokken kunnen worden, alsof de geschiedenis een reeks hapklare wijsheden voortbrengt. Historici zouden dat beter maar wat duidelijker tegenspreken, om desillusies te voorkomen. Het is niet zo, en niet alleen omdat het onmogelijk is om ooit nog de oorspronkelijke vaas te kunnen zien. Kijken naar het verleden is per definitie een zaak van historiseren, van het zoeken naar een zin, een logica, een verklaring. Dat is een heel ‘actuele’ bezigheid, die al begint met de vragen die aan het verleden worden gesteld. Om die vragen te stellen en om daar antwoorden op te zoeken, hebben historici geen andere ogen dan de hunne om naar het verleden te kijken; geen andere interesses en gevoeligheden en vooroordelen dan de hunne om het verleden te wikken en te wegen. Dat is een subjectiviteit die alleen ‘een’ antwoord en nooit ‘het’ antwoord oplevert. Het is met de geschiedenis zoals in sporttakken als het turnen of het kunstschaatsen. Daar worden de prestaties niet beoordeeld in objectieve meters, seconden of kilo’s, maar in subjectieve punten die door een jury worden uitgedeeld. En bijgevolg moeten de juryleden (de historici) er even hard ter discussie staan als de atleten (het verleden).2 En waar mensen en menselijke verhoudingen bij betrokken zijn, gaat ook macht een rol spelen. Want al dan niet op grond van misverstanden, heeft het verleden een nut dat in het heden kan worden gebruikt, als ‘les’, als voorbeeld, als boodschap, als afschrikking, als symbool of als een verhaal dat andere betekenissen meedraagt. Over dit soort onderwerpen gaat dit boek.
13