1,2,3 Zo maak je een zin! - Preview

Page 1

Het werkboekje is goed zelfstandig te gebruiken want achterin zit de sleutel bij de meeste oefeningen. In groepslessen is 1,2,3 - Zo maak je een zin! naast elke bestaande taalmethode te gebruiken en zal het een uitstekende aanvulling zijn. De docent merkt al gauw dat studenten die het 1,2,3 - principe toepassen met meer zelfvertrouwen Nederlands spreken en schrijven. Monique Schoorl en Nel Eijk, de bedenksters van het 1,2,3-principe zijn beiden als taaltrainer verbonden aan Fiolet taaltrainingen in Purmerend en werken al geruime tijd met 1,2,3-Zo maak je een zin!

VANDORP EDUCATIEF

VANDORP EDUCATIEF

Nel Eijk & Monique Schoorl

123... Zo maak je een zin!

1,2,3 - Zo maak je een zin! is een werkboekje waarmee NT2-leerders zelfstandig aan de slag kunnen met het maken van correcte zinnen. Stapsgewijs wordt de gebruiker begeleid met een eenvoudige hulpmiddel: het 1,2,3-principe.

1,2, 3 Zo maak je een zin! Zinnen bouwen in het Nederlands

VANDORP EDUCATIEF



Nel Eijk en Monique Schoorl

123- ZO MAAK JE EEN ZIN Zelf zinnen bouwen in het Nederlands.

VanDorp Educatief


Dit is een uitgave van: Uitgeverij VanDorp Educatief Postbus 42 3956 ZR Leersum

e-mail: info@vandorp.net website: www.vandorp.net Meer NT2 Leermiddelen vindt u op vandorp.net Omslag ontwerp: Eric Jan van Dorp Redactie: K.Ite Op den Orth ISBN: 978-90-77698-464 NUR: 114 © 2009/2017 Nel Eijk en Monique Schoorl / Fiolet Taaltrainingen © 2009/2017 Uitgeverij VanDorp Educatief

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden opgeslagen of vermenigvuldigd op welke wijze dan ook, zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de uitgever.

3


INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

pagina 5

Les 1

123-zin

De Bloemstraat

6

Les 2

321-zin

Anneke

18

Naar de markt

27

Op bezoek

32

Les 3

2a en 2b

Les 4

Herhaling

Les 5

Vraagzin

Sleutel bij de oefeningen

54 Even een vrije dag

60

Solliciteren

68

Naar de bioscoop

72

Bij les 1

79

Bij les 2

83

Bij les 3

89

Bij les 4

98

Bij les 5

101

4



Voorwoord 1,2,3 -Zo maak je een zin! is ontstaan vanuit de vraag van beginnende NT2-cursisten om op eenvoudige wijze de woordvolgorde van het Nederlands aan te leren.! Stapsgewijs wordt de gebruiker begeleid naar het zelfstandig schrijven en formuleren van zinnen. Door het benoemen van de 1,2 en 3 in de zin, heeft de gebruiker een hulpmiddel in handen,!waarmee hij correcte mededelenden en vragende zinnen kan maken naar analogie van het voorbeeld.! Al geruime tijd wordt er met veel succes gewerkt met het 1,2,3-principe! bij Fiolet Taaltrainingen in Purmerend. (www.fiolettaaltrainingen.nl)! Dit werkboek is zowel zelfstandig te gebruiken als naast elke taalmethode. In groepslessen zullen cursisten beter begrijpen hoe het 1,2,3-principe werkt als de docent tijdens de les direct feedback geeft over de plaats van de persoonsvorm in de zin. De docent kan dit doen door twee vingers omhoog te houden als er geoefend wordt met zinnen maken.! Geholpen door het gebaar van de docent zal de cursist zich al snel bewust worden van de correcte plaats van de persoonsvorm.

5


Les 1

123 - zin

1 = het onderwerp 2 = de persoonsvorm (het werkwoord) 3 = een ander zinsdeel, extra informatie

De Bloemstraat Anneke woont in de Bloemstraat met haar zoon Jeffrey. Zij woont daar al twintig jaar in een eengezinswoning. Anneke en Jeffrey hebben een hond. De hond heet Dibbes. De buurman van Anneke en Jeffrey heet Minh. Minh komt uit Vietnam. Hij woont al vijftien jaar in Nederland. Hij heeft ook een huisdier, een poes. De poes heet Fifi. Minh werkt met veel plezier in ploegendienst in een fabriek. Hij gaat meestal op de fiets naar zijn werk. Hij volgt op maandagavond een taalcursus in Purmerend. Minh vindt de uitspraak van de Nederlandse taal moeilijk. Hij vraagt Anneke soms om hulp. Minh en Anneke zijn goede buren.

6


Woordenlijst:

Ken je alle woorden? Zoek de onbekende woorden op in het woordenboek. Zet de betekenis ernaast in je eigen taal.

1. buren

18. moeilijk

2. buurman

19. plezier

3. eengezinswoning

20. ploegendienst

4. fabriek

21. poes

5. fiets

22. soms

6. gaan

23. uitspraak

7. gezellig

24. taalcursus

8. goede

25. twintig

9. hebben

26. uitspraak

10. heten

27. vijftien

11. hond

28. vinden

12. huisdier

29. vragen

13. hulp

30. volgen

14. jaar

31. werk

15. komen

32. werken

16. maandagavond

33. wonen

17. meestal

34. zoon

7


De 123-zin

Anneke

woont

in Purmerend.

1

2

3

Als je meer informatie wilt geven, wordt de zin langer: Anneke

woont

al zes jaar

in Purmerend.

1

2

3

3

Als je nog meer informatie wilt geven, wordt de zin nog langer: Anneke

woont

al zes jaar

in Purmerend

met haar zoon Jeffrey.

1

2

3

3

3

Je kunt nog meer informatie geven: Anneke

woont

al zes jaar

in Purmerend

in een eengezinswoning

met haar zoon Jeffrey.

1

2

3

3

3

3

8


Oefening 1

Schrijf de zin over in het schema. Schrijf de 123 eronder. Minh - gaat - meestal - op de fiets - naar zijn werk. a. 1

Hij - werkt - met veel plezier - in ploegendienst - in de fabriek. b. 2

Hij - volgt - op maandagavond - een taalcursus - in Purmerend. c. 3

Minh - vindt - de uitspraak - van de Nederlandse taal - moeilijk. d. 3

9


Hij – vraagt – Anneke – soms - om hulp. e. 3

Oefening 2

Lees de tekst: De Bloemstraat. Geef antwoord op de vraag. Schrijf de zin in het schema. Waar woont Minh? a.

Minh 1

2

3

Met wie woont hij daar?

b.

Hij

woont

in............................................

met ................................

1

2

3

3

Hoe lang woont hij daar?

c.

in.................................................. 1

2

3

10

3


Waar werkt Minh?

d.

in ploegendienst 1

2

3

DE TEGENWOORDIGE TIJD

wonen

hebben

zijn

ik woon jij woont woon jij? hij/ zij woont

ik heb jij hebt heb jij? hij/ zij heeft

ik ben jij bent ben jij? hij/ zij is

wij wonen jullie wonen zij wonen

wij hebben jullie hebben zij hebben

wij zijn jullie zijn zij zijn

heten

vinden

gaan

ik heet jij heet heet jij? hij/ zij heet wij heten jullie heten zij heten

ik vind jij vindt vind jij? hij/ zij vindt wij vinden jullie vinden zij vinden

ik ga jij gaat ga jij? hij/ zij gaat wij gaan jullie gaan zij gaan

11

in ...................................................


Oefening 3

Geef antwoord op de vragen. Geef bij elk antwoord meer informatie. Zet de 123 eronder. Waar woon je? a.

Ik

woon

in ......................................

Waar woon je en hoelang woon je daar al? b.

Ik

al.............................

in .............................................

Waar woon je en hoelang woon je daar al en met wie? c.

Ik

al............................... in ..................................... met ..................................

Waar woon je, hoelang woon je daar, en hoe woon je daar? d.

Ik

gezellig

12

in ....................................


SPREKEN Oefening 4

Oefening 5

Stel een medecursist de vragen. De medecursist geeft antwoord. Vraag:

Waar woon je ?

Antwoord:

Ik woon ..........................................................

Vraag:

Hoe lang woon je daar?

Antwoord:

Ik woon daar ....................................................

Vraag:

Met wie woon je daar ?

Antwoord:

Ik woon daar ....................................................

Vertel het aan de groep. 1. Waar woont hij / zij? 2. Hoe lang woont hij / zij daar? 3. Met wie woont hij / zij daar?

13


ZELF SCHRIJVEN Oefening 6

Schrijf zinnen over je medecursist. Schrijf de zinnen in het schema. Zet de 123 eronder.

a.

woont

b.

in...............................................................................

in................................................... `

c.

met...................................

14


Woorden bij de tekening. Zet de vertaling in je eigen taal ernaast.

1. beiden

5. krullen

2. bek

6. steil

3. heg

7. tong

4. ketting

Oefening 7

Kijk naar het plaatje op bladzijde 14. Schrijf zinnen en gebruik de woorden uit de lijst. Zet de 123 eronder.

a.

Anneke

steil haar.

b.

c.

heeft

Fifi

van...........................

15


d.

Dibbes

uit zijn bek.

hebben

e.

SPREKEN Oefening 8

Stel je medecursist de volgende vragen. Vraag:

Heb je een huisdier?

Antwoord: Ik heb.................................................. Vraag:

Hoe ga jij naar school?

Antwoord: Ik ga ................................................... Vraag:

Heb je werk?

Antwoord: Ik heb ..................................................

Oefening 9

Vertel iets over je medecursist aan de groep. Heeft hij/zij een huisdier? Hoe gaat hij/zij naar school? Heeft hij/zij werk?

16

als huisdier.


ZELF SCHRIJVEN Oefening 10 Schrijf zinnen over je medecursist. Gebruik de informatie van je medecursist. Schrijf de zin in het schema’s. De 123 staat eronder.

1

2

3

3

1

2

3

3

1

2

3

3

17


Les 2

321 - zin

1 = het onderwerp 2 = de persoonsvorm (het werkwoord) 3 = een ander zinsdeel, extra informatie

Anneke Vandaag is Anneke de hele dag thuis met haar hond Dibbes. Ze doet eerst de afwas. Meestal doet Anneke de afwas samen met Jeffrey. Vanmorgen doet Anneke de afwas alleen. Ze vindt het niet erg. Na de afwas gaat Anneke naar buiten met Dibbes. Ze gaan een heel eind lopen. Dibbes vindt dat fijn. Na een uur zijn ze weer thuis. Anneke drinkt een lekker kopje koffie. Dibbes heeft ook dorst. Hij krijgt water van Anneke. Na de koffie lapt Anneke de ramen. Ze stofzuigt de kamer. Dan is alles weer schoon. Na de lunch pakt Anneke een boek. Ze houdt van lezen.

18


Woordenlijst:

Ken je alle woorden? Zoek de onbekende woorden op in het woordenboek. Zet de betekenis ernaast in je eigen taal.

1. afwas

9. lunch

2. afdrogen

10. meestal

3. dorst

11. niet erg vinden

4. een heel eind

12. ramen lappen

5. glas

13. stofzuigen

6. glimmen

14. servies

7. kraan

15. theedoek

8. lekker

19


Op zondag

is

Anneke

thuis.

3

2

1

3

Thuis

is

Anneke

op zondag.

3

2

1

3

Op zondag

is

Anneke

de hele dag

thuis.

3

2

1

3

3

De hele dag

is

Anneke

op zondag

thuis.

3

2

1

3

3

Op zondag

is

Anneke

de hele dag

thuis

met haar hond Dibbes.

3

2

1

3

3

3

Met haar hond Dibbes

is

Anneke

op zondag

de hele dag

thuis.

3

2

1

3

3

3

De zin kan ook met zinsdeel .......................beginnen.

20


Oefening 1

Zet in het schema de 1, 2 en 3 op de juiste plaats.

a.

Anneke

doet

de afwas.

b.

Anneke

doet

de afwas

alleen.

c.

Vanmorgen

doet

Anneke

de afwas

alleen.

d.

Meestal

doet

Anneke

de afwas

samen met Jeffrey.

e.

De afwas

doet

Anneke

meestal

samen met Jeffrey.

f.

De afwas

doet

Anneke

vanmorgen

alleen.

In de zin staat de persoonsvorm ALTIJD op de .................................plaats.

21


Oefening 2

Zet in het schema de 1, 2 en 3 op de juiste plaats.

a.

Na de koffie

b.

Ze

stofzuigt

c.

Dan

is

d.

Na de lunch

e.

f.

lapt

Anneke

de ramen.

eerst

alles

de kamer.

weer

schoon.

pakt

Anneke

een boek.

Dibbes

krijgt

water

van Anneke.

Dibbes

heeft

namelijk

22

ook

dorst.


Oefening 3

Herschrijf de zinnen van de vorige oefening in het schema. Maak van de 321-zin een 123-zin en omgekeerd. Zet de 123 eronder. a. 1

b. 3

c. 1

d. 1

e. 3

f.

3

23


Oefening 4

Geef antwoord op de vragen. Begin elke zin met Op zondag. Zet de 123 eronder. Waar ben jij op zondag? a.

Op zondag

ben

3

2

in........................................... 1

3

Om hoe laat ben je daar? b.

om ......................... 3

Tot hoe laat ben je daar? c.

tot ........................... 3

Met wie ben je daar? d.

met.......................... 3

24


SPREKEN

Oefening 5

Oefening 6

Stel de volgende vragen aan je medecursist. Maak de zin steeds langer door meer informatie te geven. Vraag:

Wat doe je op zaterdag?

Antwoord:

Op zaterdag ................................................................................................................ .

Vraag:

Met wie?

Antwoord:

Op zaterdag ................................................................................................................ .

Vraag:

Om hooe laat?

Antwoord:

Op zaterdag ................................................................................................................. .

Vertel aan de groep over je medecursist. Wat doet hij of zij op zaterdag? Met wie doet hij of zij dat? Om hoe laat doet hij of zij dat?

25


ZELF SCHRIJVEN

Oefening 7

Schrijf twee zinnen over je medecursist. Gebruik de informatie uit de vorige oefening. Let op de 321.

3

3

Oefening 8

2

2

1

1

3

3

3

Verander de volgorde van de zinnen van oefening 7. Let op de 123.

1

2

1

2

3

3

26

3

3

3


Naar de markt

Op dinsdag gaat Anneke naar de markt. Ze gaat samen met haar vriendin Maria. Ze kopen groente en fruit. Natuurlijk kijken ze ook bij de andere kramen. Op de markt zijn heel veel spullen te koop. Meestal drinken ze ook een kopje koffie bij de Hema. Daarna fietsen Maria en Anneke samen naar huis. Gelukkig is Maria op dinsdag vrij. Ze werkt drie dagen per week bij de thuiszorg.

Woordenlijst - Ken je alle woorden? Zoek de onbekende woorden op in het woordenboek. Zet de betekenis ernaast in je eigen taal. 1. kraam

4. spullen

2. markt

5. thuiszorg

3. natuurlijk

6. vriendin

27


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.