Ria van der Knaap
ABC
doe je mee?
Basiscursus Nederlands tot en met niveau A1
VANDORP EDUCATIEF
Audio Alle audio bij dit boek is te downloaden via www.vandorp.net/audio All audio with this book can be dowloaded at www.vandorp.net/audio
Woordenlijsten Er zijn woordenlijstent bij ABC - Doe je mee? beschikbaar voor de talen in het Engels, Spaans, Turks, Arabisch, Pools, Roemeens, Albanees, Thai, Russisch, Chinees, Portugees, Farsi, Frans, Indonesisch, Tsjechisch en Servo-Kroatisch. Kijk op www.vandorp.net
Dit is een uitgave van: Uitgeverij VanDorp Educatief een imprint van VanDorp Uitgevers Postbus 42 3956 ZR Leersum
e-mail: info@vandorp.net website: www.vandorp.net Omslag ontwerp: Eva Singer Tekeningen: Ineke Heestermans Zang en teksten: Pieter Grimbergen en Ria van der Knaap Muziek: Ria van der Knaap Muzikale bewerking en begeleiding: Andries Stam Foto auteur: P. Huybers Redactie: Ite Op den Orth ISBN 978 90 77698 37 2 NUR 114 Derde druk mei 2016 Š2008/2016 Ria van der Knaap Š2008/2016 Uitgeverij VanDorp Educatief Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden opgeslagen of vermenigvuldigd op welke wijze dan ook, zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever.
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD
10
INTRODUCTIELES Hoe gaat het? 0.1 0.2 0.3 0.4
Tekst Werkwoorden Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Wat is het antwoord?
LES 1
Kam in de zak
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
Tekst Luister en zeg de woorden na. Werkwoorden Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Lied Lees en vul de woorden in. Zet elk woord onder de goede letter. Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
LES 2
Ik zie een kar
2.1 2.2
2.7 2.8 2.9 2.10
Tekst Luister en zeg de woorden na. Werkwoorden Kies de goede vorm van het werkwoord. Lied Welke woorden zijn gelijk? Luister en lees mee. Tegenstellingen Vul het goede woord in. Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
LES 3
Is dit een doos of een bos?
3.1
Tekst
2.3 2.4 2.5 2.6
13 13 14 14
15 15 16 17 17 18 19 19 20 20
23 24 24 25 26 27 27 27 27 28 28 29
31 3
3.2
3.7 3.8 3.9 3.10 3.11
Luister en zeg de woorden na. Werkwoorden Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Lied Geef antwoord. Vul de goede vorm in. Tegenstellingen Vul het goede woord in. Luister. Welk woord hoor je? Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
LES 4
ABC ga je mee?
4.1 4.2
4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13 4.14
Het alfabet Luister en zeg de letters na. Werkwoorden Kies de goede vorm van het werkwoord. Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Tegenstellingen Vul het goede woord in. Lied Welke letter is anders? Welk woord hoor je? Vul de letters van het alfabet in. Vul de volgende letter in. Maak nu zelf een woord. Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
LES 5
Heb je een kat?
5.1
Tekst Werkwoorden Kies het goede werkwoord. Lied Vul de goede vorm in. Vul de goede vorm in. Getallen Kies de juiste kleur. Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
3.3 3.4 3.5 3.6
4.3 4.4
5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 4
31 32 32 33 34 35 35 37 36 37 37 38
41 41 42 43 43 44 44 45 46 46 47 47 48 48 49 49
51 52 52 53 54 55 56 56 56 57 57
LES 6
Hoe laat is het?
6.1
6.4 6.5 6.6 6.7 6.8a 6.8b 6.9 6.10 6.11
Tekst Werkwoorden Vul de goede vorm van het werkwoord in. Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Tegenstellingen Vul het goede woord in. Lied Hoe laat is het? Vul in. Telwoorden Vul in. Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
LES 7
Wil je koffie?
7.1
7.3a 7.3b 7.3c 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9
Tekst Werkwoorden Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Geen / Niet Vul in. Vul in. Zet een streep onder het goede woord. Lied Lees de tekst van het lied nog eens. Welk woord is gelijk? Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
LES 8
O ik ben zo ziek!
8.1
Tekst Werkwoorden Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Lied Vul in. Tegenstellingen Wat hoort bij elkaar? Om 7.00 uur voel je je ziek. Wat doe je dan om 8.00 uur? Maak een goede zin.
6.2 6.3
7.2
8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7
61 62 63 64 64 64 65 66 67 67 68 68 68 69
71 72 72 73 73 74 74 75 76 77 77 78 78
81 82 82 83 84 84 84 85 86
5
8.8 8.9
Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
LES 9
Waar ga je heen?
9.1
9.6 9.7 9.8 9.9 9.10 9.11
Tekst Werkwoorden Vul de ontbrekende vormen in. Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Tegenstellingen Vul het goede woord in. Vul de goede vorm in. Lied Openbaar vervoer - Eigen vervoer Is een auto openbaar vervoer of eigen vervoer? Vul het hele werkwoord in. Vul de goede vorm van het werkwoord in. Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord en vul in. Luister opnieuw naar het lied.
LES 10
Wat kost de prei?
10.1
Tekst Werkwoorden Vul de ontbrekende vormen in. Vul de goede vorm van het werkwoord in. Rekenen Luister naar de sommen en lees mee. Luister en lees mee. Luister en lees mee. Reken uit. Maak de sommen. Hoeveel geld krijgen ze terug? Lied Enkelvoud en meervoud. Tegenstellingen Vul het goede woord in. Hier - Daar Kies de goede vorm. Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
9.2a 9.2b 9.3 9.4 9.5
10.2 10.3 10.3a 10.3b 10.3c 10.3d 10.3e 10.3f 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10
6
86 86
89 90 90 91 91 91 91 92 94 94 94 95 95 96 96
99 100 100 101 101 102 102 102 103 103 104 105 106 106 106 107 107 107 108 109
LES 11
Er zit een muis in mijn huis
11.1 11.2
11.4 11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10
Tekst Geef een kort antwoord. Werkwoorden Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Van wie is dit? Kies de goede vorm. Lied Luister en zeg de woorden na. Enkelvoud en meervoud. Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
LES 12
Wie heeft mijn bril gezien?
12.1
12.7 12.8 12.9 12.10 12.11
Tekst Werkwoorden Vul de goede vorm van het werkwoord in. Vul de goede vorm van het werkwoord in. Lied Voorzetsels Kies het goede voorzetsel. Kies het juiste vraagwoord. Tegenstellingen Vul het goede woord in. Kies het goede woord. Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
LES 13
Ik wil graag een afspraak maken
13.1
Tekst Werkwoorden Vul de goede vorm van het werkwoord in. De dagen van de week. Vul de dagen van de week in. Zeg het anders. Lied Luister en lees mee. Tegenstellingen Wat hoort bij elkaar? Trappen van vergelijking.
11.3
12.2 12.3 12.4 12.5 12.6
13.2 13.3a 13.3b 13.4 13.5 13.6 13.7
111 111 112 112 113 113 114 115 115 116 117 117
119 120 120 120 121 122 123 124 124 125 125 126 126 127
129 130 130 131 131 132 132 133 134 134 134 7
13.8 13.9 13.10 13.11 13.12
Kies uit de trappen van vergelijking. Vul de agenda in en gebruik alle zinnen. Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
LES 14
Waar is mijn regenjack?
14.1
14.6 14.7 14.8 14.9 14.10 14.11 14.12
Tekst Werkwoorden Wat doet het weer? Vul de goede vorm van het werkwoord in. De maanden van het jaar. Kies het goede telwoord. De seizoenen Vul het goede seizoen in. Lied Tegenstellingen Zet een streep onder het goede woord. Geef antwoord en maak de zin af. Vul in. Wat hoort bij elkaar? Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
LES 15
Dokter ik heb zo’n pijn
15.1 15.2
Tekst Geef een kort antwoord. Werkwoorden Vul de goede vorm van het werkwoord in. Vul de goede vorm van het werkwoord in. Lied Wat hoort bij elkaar? Vul in. Tegenstellingen Zet een streep onder het goede woord. Geef elk lichaamsdeel het juiste nummer. Kies het juiste lichaamsdeel. Maak een goede zin. Zet het goede werkwoord in de zin. Luister opnieuw naar het lied.
14.2a 14.2b 14.3a 14.3b 14.4 14.5
15.3a 15.3b 15.4 15.5 15.6 15.7 15.8 15.9 15.10 15.11 15.12
8
135 136 137 137 138
141 142 142 142 143 143 144 144 145 147 147 147 148 149 149 150 150
153 153 154 154 154 155 157 157 158 158 159 160 160 161 161
LES 16
Ik geef een feest
16.1 16.2
Tekst Geef een kort antwoord. Werkwoorden Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Verkleinwoorden Hoe zeg je dat het klein is? Waarom komen zij niet?. Moeten / Hoeven ... niet Vul in. Lied Tegenstellingen Kies de goede tegenstelling. Lees de tekst. Stamboom Maak een goede zin. Kies het goede werkwoord. Luister opnieuw naar het lied.
16.3 16.4 16.5 16.6 16.7 16.8 16.9 16.10 16.11 16.12
Antwoorden Alfabetische woordenlijst Tegenstellingen en woordparen
165 166 166 166 167 167 168 169 169 170 171 171 171 172 172 173 173
175 187 205
9
VOORWOORD
Doel ABC - doe je mee? leidt op tot en met niveau A1. Deze methode is geschikt voor zelfstudie, maar kan ook goed in groepen worden gebruikt. In elke les staat het trainen van luistervaardigheid door middel van liedjes en teksten centraal. De verwerking van elke luisteroefening vindt plaats door middel van een korte en heldere schriftelijke opdracht. Zowel de liedteksten als de luisterteksten sluiten inhoudelijk aan bij de dagelijkse belevingswereld. De melodieĂŤn van de liedjes liggen makkelijk in het gehoor en nodigen uit tot meezingen en zullen het memoriseren van de teksten vereenvoudigen. Alle teksten zijn in heldere taal geschreven en bevatten geen lastige beeldspraak. Doelgroepen ABC - doe je mee? is een Nt2-methode voor gealfabetiseerde anderstaligen die nog geen of onvoldoende voorkennis van het Nederlands hebben. Dit kunnen oudkomers zijn die het Nederlands nog onvoldoende beheersen en die zich de taal stap voor stap eigen willen maken. De methode sluit aan bij de eisen waaraan de aspirant inburgeraars moeten voldoen die in het buitenland het inburgeringsexamen moeten afleggen. Voor deze toets moet men luister- en spreekvaardigheid beheersen op niveau A1-min*. ABC - doe je mee? sluit aan bij de eisen van de Toets Gesproken Nederlands (TGN) vanwege de nadruk op het trainen van luistervaardigheid en de woordenschat die wordt aangeboden. De methode is stap voor stap opgebouwd en daarom ook zeer geschikt voor gebruik met kinderen vanaf twaalf jaar. Werkvormen en tracknummers ABC - doe je mee? biedt verschillende werkvormen: luisteren, lezen, schrijven en nazeggen en meezingen. Naast elke oefening staat een icoon dat aangeeft of er moet worden geschreven of moet worden geluisterd. Achter elke luisteropdracht staat het tracknummer genoteerd dat verwijst naar het nummer van het audiobestand. Opbouw ABC - doe je mee? bestaat uit zeventien lessen. De introductieles schenkt aandacht aan het kennismaken en in de volgende lessen staat steeds de liedtekst centraal. Bij het boek zijn audiobestanden te downloaden via www.vandorp.net/audio met daarop alle liedjes, luisterteksten en uitspraakoefeningen. De uitspraak is helder en spraaksnelheid van de teksten en de liedjes, loopt geleidelijk aan op. In de liedjes en de teksten worden stap voor stap taalaspecten aangeboden die door cursisten moeilijk worden gevonden, zoals het gebruik van het woordje er, de vragende vorm, het gebruik van niet en geen, de dialoogvorm. Daarnaast is er idioom verwerkt in de teksten dat passend is bij het niveau. In elke les wordt speciale aandacht besteed aan de verbuiging van frequent voorkomende werkwoorden in de tegenwoordige tijd door middel van een heldere schematische 10
presentatie van het werkwoord en een of meerdere verwerkingsoefeningen. Vanaf les 12 wordt de voltooid tegenwoordige tijd geĂŻntroduceerd. In de lessen is een vijftigtal tegenstellingen opgenomen die in context worden gebruikt. Speciaal voor de doelgroep aspirant inburgeraars die de TGN moeten voorbereiden is in de bijlage een lijst met meer tegenstellingen en woordparen opgenomen. Grammatica ABC - doe je mee? bevat geen grammaticale uitleg. Taalregels worden impliciet aangeboden door middel van een helder model waarmee alle oefeningen zelfstandig kunnen worden gemaakt. De taalvaardigheid wordt geactiveerd door het maken van de schriftelijke oefeningen. Om aansluiting met ander lesmateriaal te vereenvoudigen zijn begrippen als letter, woord, zin, werkwoord, enkelvoud, meervoud, telwoord, voorzetsel en trappen van vergelijking gebruikt. Alfabetische woordenlijst In de lessen worden ruim 800 woorden aangeboden die hoogfrequent zijn. Achterin ABC - doe je mee? is een alfabetische woordenlijst opgenomen met alle woorden die in de lessen staan. Elk woord van de woordenlijst heeft een nummer dat verwijst naar de oefening waar dat woord voor het eerst wordt gebruikt. Met dit nummer is van elk woord gemakkelijk terug te zoeken in welke context het voor het eerst is gebruikt. Naast elk woord in de alfabetische woordenlijst staat een vertaling in het Engels. Woordenlijst in 16 talen Als hulpmiddel is bij ABC - doe je mee? zijn aparte boekjes beschikbaar met de complete woordenlijst per les, vertaald in het Engels, Spaans, Turks, Arabisch, Pools, Roemeens, Albanees, Thai, Russisch, Chinees, Portugees, Farsi, Frans, Indonesisch, Tsjechisch en Servo-Kroatisch. Elk woord wordt voorafgegaan door een nummer dat verwijst naar de les en de oefening waar het woord voor de eerste keer voorkomt. In de boekjes staat ook een aparte lijst met alle instructies bij de oefeningen vertaald in de betreffende taal. Kijk op www.vandorp.net hoe u de boekjes kunt bestellen Bij dit boek zijn audiobestanden te downloaden via www.vandorp.net/audio * Omschrijving A1-minniveau: - Kan met behulp van losse woorden zaken van direct persoonlijk belang communiceren. - Gebruikt losse woorden, enkele standaarduitdrukkingen en elementaire beleefdheidsfrasen, maar is vanwege uitspraak moeilijk te verstaan. - Begrijpt eenvoudige direct tot hem / haar gerichte en met zorg gesproken vragen naar of mededelingen over personalia en een beperkt aantal concrete alledaagse begrippen. - Kan vragen over dergelijk zaken soms ook met een of meer losse woorden beantwoorden. - Conversatie is echter niet mogelijk.
(Bron: Verantwoording Toets Gesproken Nederlands, projectnr. 10206.01 CINOP, Den Bosch, 2005)
11
12
INTRODUCTIE LES
Hoe gaat het?
0.1
TEKST - Luister en lees mee (track 1)
1.
Ria: Pieter:
Hoi Pieter. Hoi Ria.
2.
Ria: Pieter: Ria:
Hallo. Hallo, ik ben Pieter. Wie ben jij? Ik ben Ria.
3.
Pieter: Ria: Pieter: Ria: Pieter:
Dag, hoe gaat het? Goed, en met jou? Ook goed. Doei! Doei!
4.
Pieter: Ria: Pieter: Ria:
Hé, hoe is het met je? Nou, dat gaat wel. Tot ziens. Tot kijk.
5.
Man: Vrouw: Man: Vrouw:
Dag, mijn naam is de Wit. Dag, ik ben mevrouw Kamphuis. Hoe maakt u het? Goed. Dank u.
6.
Vrouw: Man: Vrouw: Man:
Goedemorgen meneer Grimberg. Goedemorgen. Hoe is het met u? Nog niet zo best.
0.2
WERKWOORDEN - Luister en lees mee (track 2)
Wie Hoe Wat Hoe Hoe Hoe
ben jij? heet jij? is uw naam? is het? gaat het? maakt u het?
INTRODUCTIE LES
Hoe gaat het?
Ik ben Pieter. Ik heet Pieter. Mijn naam is Grimberg. Het is goed. Het gaat goed. Goed, dank u.
13
0.3
Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Kijk naar het voorbeeld.
Wie is / ben jij?
14
1.
Ik is / ben Ellen.
2.
Hoe is / heet jij?
3.
Ik heet / is Ellen.
4.
Wat ben / is uw naam?
5.
Mijn naam is / ben Grimberg.
0.4
Wat is het antwoord? Kies a of b.
1.
Hoe heet je?
a. Het gaat wel. b. Pieter
2.
Wat is je naam?
a. Heel goed. b. Ellen
3.
Hoe gaat het?
a. Pieter b. Niet zo goed.
4.
Wie ben jij?
a. Ria b. Nog niet zo best.
5.
Hoe is het met je?
a. Dank u. b. Niet zo goed.
6.
Hoe maakt u het?
a. Meneer Grimberg b. Goed. Dank u.
7.
Wat is uw naam?
a. Heel goed. b. Mevrouw Van der Knaap
INTRODUCTIE LES
Hoe gaat het?
Kam in de zak
LES 1 1.1
TEKST - Luister en lees mee. (track 3)
De man is bij de put. Hij is bij de put. Hij draagt een pet. Hij draagt een jas. De man heeft een tas. Hij heeft een tas op zijn rug.
Pieter: Ria: Pieter:
LES 1
De bus staat bij het hek. Waar is het hek? Het hek is in het bos.
1.2
Luister en zeg de woorden na. (track 4)
1.
de man - de pet
2.
de put
3.
het bos - de rug
Kam in de zak
- de jas
- het hek - de tas - de bus
15
Werkwoorden staan ik sta jij staat u staat hij staat - de bus staat zij staat
sta ik? sta jij? staat u? staat hij? - staat de bus? staat zij?
dragen ik draag jij draagt u draagt hij draagt - de man draagt zij draagt
draag ik? draag jij? draagt u? draagt hij? - draagt de man? draagt zij?
hebben ik heb jij hebt u hebt / u heeft hij heeft zij heeft - de vrouw heeft
heb ik? heb jij? hebt/ heeft u? heeft hij? heeft zij? - heeft de vrouw?
zijn ik ben jij bent u bent hij is - de man is zij is
16
ben ik? ben jij? bent u? is hij? - is de man? is zij?
LES 1
Kam in de zak
1.3
Zet een streep onder de goede vorm van het werkwoord. Kijk naar het voorbeeld.
Ik staat / sta bij het hek. 1.
Staat / sta jij bij het hek?
2.
Jij draag / draagt een jas.
3.
Karel draag / draagt een tas.
4.
Heb / Hebt jij een pet?
5.
Wilma hebt / heeft een rok.
6.
U ben / bent een man.
7.
De man bent / is in de bus.
1.4
LIED - Luister en lees mee. (track 5)
Kam in de zak. Zak in de jas. Jas van de man. Man met de pet. Man met de pet. Pen in de tas. Tas op de rug. Rug van de man. Man bij de put. Man bij de put. Rok van de zus. Zus in de bus. Bus bij het hek. Hek in het bos. Hek in het bos.
LES 1
Kam in de zak
17
Mug op de lip. Lip van de vis. Vis in de kom. Kom in de zon. Kom in de zon.
1.5
Lees en vul de woorden in. Kijk naar het voorbeeld.
De kam is in de zak. Waar is de kam? In de ...zak... . 1.
De man is bij de put. Waar is de man? Bij de ................. .
2.
De pen is in de tas. Waar is de pen? In de ................ .
3.
De bus is bij het hek. Waar is de bus? Bij het ................ .
4.
De vis is in de kom. Waar is de vis? In de ................ .
18
LES 1
Kam in de zak
1.6
Zet elk woord onder de goede letter. Kijk naar het voorbeeld.
zon / vis / pen / jas / mug / kom / man / zak / put / hek / bos / kam / pet / rok
a
e
o
u
i
..kam...
..pet....
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
..............
1.7
Maak een goede zin. Begin met de onderstreepte woorden. Kijk naar het voorbeeld.
de put. – De man – is – bij De man is bij de put. 1.
heeft – een tas. – De man ......................................................................................................
2.
het hek. – bij – staat – De bus ......................................................................................................
3.
op zijn rug. – een tas – Hij – heeft ......................................................................................................
4.
is – Het hek – in het bos. ......................................................................................................
5.
in de kom. – is – De vis ......................................................................................................
LES 1
Kam in de zak
19
1.8
Kies het goede werkwoord. Kijk naar het voorbeeld.
ben / bent / heeft / staat / draagt
1.
De bus .....staat..... bij het hek.
2.
De man ....................................... een tas.
3.
Zij ............................................... een zus.
4.
Jij ................................................ een vrouw.
5.
Ik ................................................ Wilma.
1.9
Luister opnieuw naar het lied. (track 5) Vul in. Controleer de tekst bij 1.4
Kam in de .......................... Zak in de ........................... Jas van de .......................... Man met de ....................... Man met ...................... pet
Pen in de ........................... Tas op de .......................... Rug van de ........................ Man bij de ......................... Man bij ........................ put
20
LES 1
Kam in de zak
Rok van de ........................ Zus in de ........................... Bus bij het ......................... Hek in het .......................... Hek in ......................... bos
Mug op de ......................... Lip van de .......................... Vis in de ............................ Kom in de .......................... Kom in ........................ zon
LES 1
Kam in de zak
21