Frankrijk in 50 fragmenten

Page 1



FRANKRIJK IN 50 FRAGMENTEN



frankrijk in 50 fragmenten C AS P AR VI S S E R ‘T HOOF T

UITGEVERIJ GRENZENLOOS


Frankrijk in 50 fragmenten Caspar Visser ‘t Hooft ISBN 978 94 61851 932 paperback Ook verkrijgbaar als eBook. 1e druk februari 2017 Omslagontwerp: Eric Jan van Dorp

Auteursfoto: Krystyna Henke VanDorp Uitgevers / Uitgeverij Grenzenloos Postbus 42 3956 ZR LEERSUM info@vandorp.net www.vandorp.net Kijk voor meer boeken over Frankrijk op grenzenloos.nl Copyright©2017 VanDorp Uitgevers (deze uitgave) Copyright©2017 Caspar Visser ‘t Hooft Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd in welke vorm dan ook zonder uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de uitgever.




INHOUDSOPGAVE

Des salades!

11

De Fooi

15

In het bos van Port Royal

19

Laatst in de metro

23

Bij de kassa…

27

Glijbaantje spelen in de spiegelzaal

31

IJdelheid der ijdelheden

35

Te eten bij Victor en Fernande

41

Eten in de Franse literatuur

43

Hollanders in Versailles

49

Een denkbeeldig noorden

53

De beiaardier van Bommel

57

De opstand der aardigen

61

Sportschool op z’n provençaals

65

Uit de kroniek van Orange

69

Vive la pipe!

73

Arme ceder

77

Maintenant, c’est trop tard!

83

Wandelingen 87 Kuifje en de zonnetempel in Orange

91

Daar komt een schip geladen

95

Dordogne 99 Noord-Zuid 103 St Sulpice 11 september

109

Franser dan de Fransen

113


Assemblée du désert

117

Waar begint Frankrijk?

121

De berg van de duizend kinderen

125

De blauwe streep

129

Saartje Bernard

133

Onontdekte ruïnes

135

Een verdienstelijke oplichter

141

Vriendelijk verzet

145

Verlaten spoorbanen

149

Kerststemming 153 Tamtam in de Tarn

157

Morimond 163 Faux-amis en faux pas

167

Lé shatow dé Sully

169

Ver van de wegen

171

De wegenatlas

173

Betoverde bronnen

177

Golvende elektriciteitsdraden

181

Zevensprong 185 Je suis Charlène

189

Auprès de ma blonde

193

De abt die Nederland beledigde

195

L’amour est un oiseau rebelle

199

Dormillouse 203 Zomeravond in een Frans stadje

207

Se Canto

211


VOORWOORD

Het is een romantische wens van talloze keurige Nederlanders: een huisje in Frankrijk. Het goede leven. Luxe, calme et volupté, zoals Baudelaire zei. Ze maken zich een voorstelling van een schattig Provençaals boerderijtje temidden van lavendelvelden, of een klein manoir in de Dordogne omgeven door bossen en heuvels, ook een laag en stoer Bretons vissershuisje in een ruig dorpje behoort tot de dromen. Lange wandelingen maken. ‘s Avonds de tafel dekken onder de notenboom en met familie en vrienden gelukzalig eten en drinken en goede gesprekken voeren. De Fransen en Frankrijk zelf het decor voor het ideale bestaan. Maar ach, natuurlijk: zeker ook een gesprek over het weer met de norse buurman – zo’n decoratieve en authentieke man! – die nog drie koeien in een wrakke stal heeft staan, en op quatorze juillet naar het vuurwerk. Frankrijk is voor veel aldaar tijdelijk of permanent neergestreken Nederlanders voornamelijk een nostalgisch Frankrijk, waarvan de Fransen niet eens weten dat het bestond of bestaat. Het Franse optrekje verschaft status in de gesprekken thuis, maar de droom valt niet zelden tegen. Het kan anders. Je kunt ook met een warm hart en open ogen een land binnengaan, nieuwsgierig naar de mensen en hun gewoonten, hun zorgen en hun vreugden, hun geschiedenis en hun toekomst. Dan kom je zonder overdreven verwachtingen, zonder egocentrische behoeften en zonder valse illusies. Dan ben je tabula rasa, een wastablet waarop de ander zijn wezen kenbaar maakt. Vol verwondering schrijf je de kleine dingen neer die jou en de mensen die je ontmoet bewegen. Dat heeft Caspar Visser ‘t Hooft gedaan. Hij heeft in verschillende streken in Frankrijk 9


gewoond, in de Pyreneeën en de Provence en nu is hij dichter naar Nederland gekropen in Picardie. Hij beleefde Frankrijk van zeer nabij in al haar verscheidenheid, haar eigenaardigheden en haar onveranderlijkheden. De stukken die hij schreef en die hier zijn verzameld zijn een weerslag van een genuanceerde en optimistische houding. Zijn blik is soms nadenkend, soms scherp, soms geamuseerd, soms liefdevol. Hij kent de steun die de traditie geeft, hij houdt van de rurale ruggengraat van het Frankrijk dat soms zozeer wordt verward met de metropool Parijs. Af en toe staat hij zichzelf de poëzie van de contemplatie toe: de stilte van een landschap, een verlaten kerk, een vergeten ruïne. Zijn leven met Frankrijk ligt niet voor de hand, is geen cliché, maar een persoonlijke ontmoeting met een vertrouwde vreemdeling. Als initiator van de website ‘Schrijver in Frankrijk’ heeft hij ook veel Nederlandse en Vlaamse schrijvers overgehaald hun Franse ervaringen te delen. Zo is hij de spin in een alternatief francofiel web geworden waarin verwondering de basis is. Reis en kijk met hem mee! Nelleke Noordervliet

10


DES SALADES!

Zo’n eetgelegenheid waar je alleen maar salades krijgt (zelfs in de winter). Op de menu-kaart, buiten: salade savoyarde, salade lyonnaise, salade tahitienne, salade feta-raisins, salade trois couleurs, salade césar, salade landaise, salade cévenole, en ga zo maar door. Typisch zo’n tent waar je naar binnen stapt omdat het overal elders vol is. “C’est complet, désolé…” Na een half uur rondstruinen door de restaurant-buurt van de stad is er weinig van je goede humeur over. En als de mensen met wie je stap bent dan ook nog snibbig worden: “Ik had je toch gezegd dat we moesten reserveren…” We houden onze kaken op elkaar! Een trendy tent Binnen een lawaai van jewelste: boem-boem-boem. Gedempt licht, hier blauwig, daar paars. Het duurt daarom even voordat je beseft dat je een ouderwetse brasserie bent binnengestapt: stucwerk op het plafond, houten panelen aan de wand met daarop vlinderige, lelieachtige Art Nouveau-dames. O, voor de rest alles even glossy, hoor! Zwarte ruitvormige tafels, even zo zwarte stoelen, van het genre ‘Afrikaans stamhoofd’. En de salades, die worden geserveerd in witte – ja eveneens ruitvormige - schaalborden. Je kijkt om je heen: nee, hier zitten geen inheemsen, alleen toeristen. Een Japanse familie, een paar rugzakjongeren in dure casual, een Amerikaan die z’n basketbalpetje niet heeft afgedaan… Een veeg teken. Bediening En we hebben het nog niet over de bediening gehad. Dat zijn jonge wezens die zich gedragen als topmodellen bij een casting. Het grootste deel van de tijd hangen ze zo’n beetje rond in de 11


buurt van een zigzagvormige bar, en zijn ze met elkaar bezig. En frunniken ze min of meer stiekem aan mobiels. Wat ze tegen elkaar zeggen kun je door de muziek niet horen. Ik weet niet of ze veel zeggen, het meeste zit ‘m in gebaren en maniertjes-taal. Idioot natuurlijk, dat je je dit überhaupt afvraagt. ‘t Is dat je wel erg lang op de bestelde salade moet wachten, en ja – dan kijk je steeds vaker in de richting van de obers: wanneer komen ze nou? ‘Ober’ is trouwens niet het goede woord om de persoon aan te duiden die, een half uur na de bestelling, met je salade artésienne aan komt zetten. Een design spijkerbroek, een strak wit merkhemdje, een hoofd met daarop een gel-torentje. Bij een ober denk je aan iets anders. Aan iets breeds en vriendelijks met een snor. Niet aan een joch dat je vanuit de hoogheid van zijn trendiness aankijkt met een gezicht dat zegt: je mag al blij zijn dat ik je zie. Een incident En dan plotseling, een incident. Ja, er blijken toch Fransen in de gelegenheid te zitten. Mensen die zich niet als schapen al deze onzin laten aanleunen. Madame had een salade besteld waarin normaal gesproken geen uien voorkomen. Ja, zij kent de composities van de verschillende salades. In een salade nivernaise (ik noem maar wat, ik kon door dat geboem-boem-boem de conversatie natuurlijk maar half volgen) zitten geen uien. En kijk, de salade die haar een jonge dame voorzet is een feest van rauwe uienrondelen. Net het logo van het olympische spelen comité. Het kind kijkt wat sullig, gaat praten met een jongmens bij de bar, een derde persoon komt er zich mee bemoeien. Deze persoon verwaardigt zich even later de meneer en mevrouw erop te wijzen dat er in een salade nivernaise wél uien zitten. Monsieur staat op, Madame ook. “Ne racontez pas des salades!”– zegt hij. Vertaald: zeg geen onzin! 12


Salades Monsieur en Madame verlaten de gelegenheid. Bij de bar wordt geginnegapt. Zonder ondeugende vreugde – nee, blasé: wat wil je ook, met van die vieux ringards (ouwe zakken). En de Japanners, en de rugzakjongeren, en de Amerikaan met z’n petje, gaan braafjes verder met het eten van hun salades. Een paar blokjes roquefort of feta, een paar stukjes avocado, een paar sneetjes meloen, een paar schijfjes tomaat, wat spekjes, wat uien, en dat alles bestrooid met sesamzaad, en je kunt die brave mensen alles wijs maken. Dit is een salade limousine, een salade bocage Normand, een salade grecque. Pfff, des salades! O ja, en in die salades, wanneer ze voorgezet worden, steken kleine parasolletjes. December 2007

13



DE FOOI

Om de schachten van de verlaten mijn van Viège-Lagny (fictieve naam) te bereiken is aan de voet van een berg sintels een smalle put uitgegraven. Een metalen wenteltrap draait de diepte in. We stapten, de een na de ander, op de bovenste sport. Onze gewichten deden de trap flink wiebelen. Nogal griezelig. Tussen de treden door kijk je in de leegte, je kunt maar beter je blik strak gericht houden op de helm van de persoon voor je, of liever gezegd vlak onder je. De put wordt om de zoveel wentelingen door een stormlamp verlicht, daartussen duisternis. En de temperatuur maar stijgen. “Benauwd hoor!” – hoor ik iemand zeggen. We zijn in Frankrijk, een mijnstreek in het Noorden, en pech (denk ik) – ik ben in een Nederlands gezelschap verzeild geraakt, luidruchtig, over alles opinies. Het handjevol Franse bezoekers loopt er stilletjes, een beetje schuchter bij. Voordat we de mijn in mochten, hadden we ons in vlekkerige overalls moeten steken en ons ook van een helm moeten voorzien. De gids had ons daarvoor naar een kleedkamer in het hoofdgebouw geleid. Hier verkleedden zich vroeger de mijnwerkers - had hij uitgelegd. Voordat ze met de lift naar beneden gingen. Maar die lift is nu in onbruik. “Pas op, hier is geen leuning meer – èèèh.!” “Eèèèèèh!” “Wacht, hier is ie weer. Op z’n Frans hoor…” “Ja héé – nou! Een heel stuk van de leuning is weg!!” “Eng!” Even later stonden we met z’n allen, zo’n twintigtal mensen, in een halve cirkel dicht om de gids geschaard. Wat zagen we er idioot uit in die overalls en met die gele helmen! Vooral degenen onder 15


ons die dik waren, of brillen droegen. Ik geloof dat iedereen dat van elkaar dacht, dat kon je aan de ietwat verlegen houding van de een en van de ander aflezen. Alleen de gids stond erbij als iemand die weet waar hij staat. Zijn helm – een helm met een lamp voor - stond hem goed. Hij droeg hem met een zekere zwier. Hij was klein van stuk en pezig mager. Je voelde je veilig bij hem. De schacht die zich achter hem in meerdere vaal verlichte ruimten verloor, en die op zichzelf genomen al onheilspellend genoeg was, kreeg iets vertrouwds. Wat was het? Waren het zijn vrolijke zwarte ogen? Of kwam het door wat hij allemaal vertelde. Over hoe hij zelf in de mijn had gewerkt, vanaf zijn veertiende jaar tot aan de sluiting in 1977, anders gezegd twintig jaar lang. Over waaruit dat werk bestond. Over het dagelijkse leven van de mijnwerker. Ja, we hingen aan zijn lippen, zijn woorden maakten indruk. Alsof nog iets van de nagalm van het hakken in de rots, het bonken van de kolenwagens en de rauwe kreten van de mannen ons oor bereikte. Wat een kameraadschap moet er onder die mannen hebben bestaan, zoals ze op elkaar waren aangewezen en samen reële gevaren trotseerden! Een soort ondergrondse, zeer gesloten aristocratie… Tijdens de rondleiding door het labyrint van gangen hadden de brave Nederlanders zich gedeisd gehouden. Toen we de wenteltrap weer opklommen, begon het gebalk weer. Alsof ze iets goed hadden te maken, zich misschien ergens op hadden te wreken. Want wat waren we toch maar een stel onnozele en verwende toeristen geweest, daar beneden… “Wie geeft de fooi?” “Moet ‘ie dan een fooi? Is het niet bij de prijs inbegrepen?” “Sssst, hij hoeft ons niet te horen. Ik stel voor dat ieder geeft een fooi apart geeft.” 16


“Waarom sssst? Wie zegt dat hij Nederlands verstaat?” “Als we hem ieder apart geven, dan krijgt hij waarschijnlijk meer dan wanneer één iemand hem in naam van ons allemaal iets geeft.” “Nou én?” “Sssst, hij hoort jullie!” “Dat gezeur altijd met die fooien!” Uiteindelijk stak bij het afscheid nemen, boven, iedereen afzonderlijk de gids wat munten toe. Waarop we ons weer naar het hoofdgebouw van de mijn begaven om ons om te kleden. Toen we kort daarop de parking betraden zagen we een zwarte Mercedes – een splinternieuw en duur model - door het hek de straat op rijden. De schemering was gevallen, de koplampen waren aan. Aan het stuur zat de gids. Rijdt zo iemand in een…? Januari 2008

17



IN HET BOS VAN PORT ROYAL

Wanneer je ’s zomers door het bos van Port Royal wandelt, dan waan je je in een verlaten streek ergens in Midden-Frankrijk. Dat komt omdat de bomen nog bladeren hebben. Je denkt: ergens zal het bos wel ophouden, maar dan is dat alleen om plaats te maken voor een wijd glooiend uitzicht. Hier een afgelegen boerderij. Daar, op een heuvel, een kasteel, met een park dat overgaat in een tweede bos. Een donkere boomcoulisse die met de heuvel mee weg-golft. Nu is het winter. Nu kijk je door de knekeltakken van de bomen heen: in de verte, voorbij een kaal veld met omgeploegde aarde, beginnen de rafels van het Parijse randgebied. Gigantische elektriciteitspalen, links een watertoren, rechts de dakenrand van een woonwijk. Daarachter een hoog gebouw, met boven twee rode lichtjes, om laagvliegende vliegtuigen te waarschuwen. Orly ligt niet ver… Jansenisten De maakbare wereld, de wereld van de plannen en de regelgeving (hoe leven we samen, terwijl tegelijkertijd ieder mens vrij en ‘zichzelf ’ moet kunnen zijn?), gezien vanuit het bos van Port Royal, het bos van de berusting en de onderwerping. Ja, diep in ditzelfde bos lag vroeger het beroemde klooster van Port Royal. Het werd op bevel van koning Lodewijk XIV met de grond gelijk gemaakt. Er zijn alleen een paar schuren over. Ze zijn te bezichtigen. Het gaat hier om een merkwaardige geschiedenis. In de zeventiende eeuw was Port Royal een middelpunt van hoogst verfijnd en tegelijk streng geestelijk leven. Port Royal was trouwens meer dan alleen een klooster voor zusters. Port Royal, dat waren ook de kluizenaarshuisjes eromheen, in het bos verspreid, waar 19


de ‘messieurs de Port Royal’ voor kortere of langere tijd retraites hielden. De beroemde filosoof Blaise Pascal was nauw met deze groep vrome heren verbonden. De zusters van Port Royal en de heren van de kluizenaarshuisjes (veelal afkomstig uit dezelfde voorname families) baseerden hun geloofsleven op de leer van de kerkvader Augustinus. Een zekere Cornelis Jansenius, bisschop van Ieper, had in een spraakmakend werk deze leer uiteengezet. Jansenius maakte zich sterk voor de goddelijke uitverkiezing en hij verwierp de vrije, zelfstandige wil van de mens. Alleen God is vrij en soeverein. De mens vindt zijn ware vrijheid in onderwerping aan de goddelijke wil en in berusting. Raakvlakken met het calvinistisch protestantisme zijn evident. De koning slaat de plank mis Wat een vergissing heeft Lodewijk XIV destijds begaan door het klooster van Port Royal te laten ontruimen (dat was in 1709), de beweging te beknotten, de jansenisten te vervolgen! Als hij de jansenisten ruim baan had gegeven, dan zou hun beweging heel het geestelijk leven in Frankrijk hebben vernieuwd en gezuiverd en dan zou daarmee een einde zijn gekomen aan het proces van uitholling van de Kerk dat sinds het einde van de zeventiende eeuw gaande was – uitholling die plaats gaf aan vrijdenkers en onruststokers, aan de geest van opstand en revolutie. Er had geen revolutie hoeven plaatsvinden – bloedige revolutie, voorbeeld voor daarop volgende bloedige revoluties. Ja, Lodewijk XIV sloeg de plank mis. Hij was jaloers op de souvereine God die de zusters en de heren van Port Royal hooghielden. Hij zag dit als een afbreuk van zijn eigen majesteit. Hij zag de God van de jansenisten, en van de protestanten, en van de Bijbel, als een concurrent. En dat terwijl nu juist deze God de mensen tot respect voor het gevestigde gezag maant: ‘Vrees God, eer de 20


koning!’ Paradoxaal! Eigenlijk was Lodewijk XIV de eerste grote opstandige, de eerste revolutionair. Ja, ondanks alle pracht en praal, ondanks zijn uitspraak ‘L’état c’est moi’ Hij zag God als een concurrent. Zijn achter-achter kleinzoon Lodewijk XVI heeft het moeten bekopen. Als God er niet meer is De schemering is gevallen. Ik kijk weer over het donkere veld met de omgeploegde aarde. Plotseling flitst in de verte, ergens tussen de watertoren en de dakenrand, een serie rode letters aan. De naam van een supermarkt. Géant Casino. Géant wil zeggen ‘reus’. Tja, als God er niet meer is, en ook de koning niet, dan heersen andere reuzen. Zijn de mensen reuzen geworden? Dat dachten ze toen ze tegen God en koning in opstand kwamen. Dat denken ze wanneer ze samenlevingen ’maken’, wanneer ze, ieder apart, zichzelf ontplooien. Zijn ze het geworden? Of zijn hele andere machten de reuzen van nu? Welke machten? Ik draai me om. Het bos van Port Royal. Onderwerping, berusting… Waar is vrijheid? Januari 2008

21


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.