ANKE DE BRUI JN
In een even sprankelende als humoristische stijl stelt de auteur ons voor aan een bonte stoet van personages die zij in haar nieuwe thuisland ontmoet: de aannemer die aan de keukentafel komt uithuilen, de slager die van zijn winkel een kroeg maakt, een vuilbekkende fysiotherapeut, een priester met een voorliefde voor Amerikaanse feel-goodfilms en andere schilderachtige figuren. Anke de Bruijn (1970) organiseert zangvakanties in de Lot/Périgord en is als auteur en columniste verbonden aan de Frankrijkmagazines En Route en Maison en France. OM SL AG FOTO: FA B IEN D E VA L RO G ER P O RT R E T FOTO A NKE D E B RU I J N: R EIN VA N D ER ZEE
ISBN 978-94-6185-194-9
uitgeverij GRENZENLOOS
FrisseStart_omslag_def.indd 1
FRISSE S TART IN L A DOUCE FR ANCE
‘Een plotselinge ziekte is vaak de aanleiding om het roer radicaal om te gooien’, schrijft Anke de Bruijn in de proloog van haar nieuwe verhalenbundel. Ze maakt het zelf mee: na de burn-out van haar partner nemen hun buitenland-pretenties een vlucht en betrekken ze een huisje in Zuidwest-Frankrijk. Daar zet de gedreven pianoen zangjuf haar werk voort, tot groot enthousiasme van de Franse dorpelingen.
ANKE DE BRUIJN
Frisse start in La Douce France UITGEVERIJ GRENZENLOOS
29-03-17 14:54
FRISSE START IN LA DOUCE FRANCE
Frisse start in La Douce France Anke de Bruijn ISBN 978 94 61851 949 paperback Ook verkrijgbaar als eBook 1e druk april 2017 Omslagontwerp: Marcel Reimer VanDorp Uitgevers / Uitgeverij Grenzenloos Postbus 42 3956 ZR LEERSUM info@vandorp.net www.vandorp.net Kijk voor meer boeken over Frankrijk op grenzenloos.nl Copyright©2017 VanDorp Uitgevers (deze uitgave) Copyright©2017 Anke de Bruijn Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd in welke vorm dan ook zonder uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de uitgever.
ANKE DE BRUIJN
Frisse start in La Douce France UITGEVERIJ GRENZENLOOS
Inhoudsopgave Proloog 7 Coup de foudre 11 Huis 17 Nieuw 25 Bank 29 Eten 1 31 Eten 2 37 Proefrit 47 Heilige mis 51 Even 57 Eten 3 59 Coiffeur 63 Weiland 67 Eten 4 71 Bouwen 75 Vocabulaire 79 Bank (slot) 85 Eten 5 89 Klimaat 93 Val 101 Champagne met pizza 109 Bisou 115 Singsong 119 Salve 123 Marché de Noël 129 Nieuwjaarsreceptie 135 Epiloog 141
Proloog Toen ik Weber op een snoeihete zaterdagmiddag in hartje Rotterdam zag omvallen in de verzamelde menigte, wist ik dat het tijd was. Aan deze jarenlange stress, de steeds maar voortdurende ratrace van het moderne leven van de gemiddelde werkende mens zoals wij, moest een keer een eind komen en daarvoor had het lijf van Weber nu het ultieme teken gegeven. We waren in de drukke stad voor Webers drukke werk als PR-man bij een drukke particuliere school. Het was de finish van een estafetteloop, waar studenten en leraren zich voor hadden opgegeven. Ik fotografeerde de binnenkomers. De mensenmassa was groot, de temperaturen zomers en de sfeer verstikkend. Ik vond al dat hij bleek zag. Vanaf de stoep waar ik met mijn camera stond, keek ik achterom, zoekend, al bezorgd. Het ene moment zag ik zijn gezicht, het volgende moment was het weg. Ik wurmde me door de massa tot waar hij overeind geholpen werd. ‘Gaat het?’ vroeg iemand. Hij knikte. Hij zag spierwit. Ik greep hem bij de armen. Hij stond rechtop, maar niet stevig. Weber keek me met holle ogen aan. Zweetdruppeltjes glinsterden op zijn voorhoofd. ‘Ik wil naar huis,’ fluisterde hij. Het gefluister paste niet bij de energieke beer van een kerel die ik kende.
7
Dit was het begin van een langdurige burn-out en van een periode waarin Webers werkend bestaan, net voor zijn 55e levensjaar, vakkundig vermalen werd in een reorganisatie. Een donkere novembermiddag. Ik peddel op de fiets door het uit de kluiten gewassen dorp waar we tot voor kort nog een mooi vrijstaand huis tegenover de bossen hadden. Dat is nu verkocht. We gaan. Het regent. Een laatste blik op de huizen en de minirotondes. Bomen glanzen nat-zwart, donkere reuzen in het bos waar ik als kind soldaatje speelde met broer en neven. De straat waar ik na het Utrechts studentenleven terugkwam en Weber tegen het lijf liep. Nu, vijftien jaar later, slaan we samen de vleugels uit naar een nieuw leven in het buitenland. Webers burn-out heeft de plannen uitgelokt. Ze zeggen wel dat een plotselinge ziekte vaak de aanleiding is om het roer radicaal om te gooien. Mijn werk als koordirigent en piano/zangjuf in Nederland zit erop. Een laatste leerlingenconcert en afscheid nemen. Doorfietsen nu, het kringloopcentrum gaat bijna dicht. Ik luister naar het ritmische spatten van de banden op het natte asfalt en mijn gedachten dwalen af. Ik heb nooit beeld gehad bij het idee eeuwig in Nederland te blijven wonen. Als je muziek maakt en tekstschrijver bent, kun je overal wonen waar mensen en internetverbindingen zijn. Mijn studententijd-beeld van de ideale toekomst voert terug in de tijd naar het balkon van de oude familieboerderij in het Teutoburgerwoud waar nicht en ik naar de sterren kijken en fantaseren over biologisch boeren op het erfgoed, een Bauernhof-winkeltje met eigen hammen en confitures.
8
Ook Weber heeft buitenland-pretenties. Hij denkt aan zijn reizen als student, jaren zeventig. Griekenland en Turkije uit de tijd vóór de vakantiebunkers. Met de Citroën want dat is zijn passie. Lange vakanties nemen buiten het zomerseizoen en gewoon door blijven rijden tot Oost-Turkije aan toe. Zijn potje koken in een Romeinse tempel. Op de thee bij de enige andere toeristen, een Turkse familie die bij wijze van tent een constructie in het wild met lakens en stokken heeft gemaakt naast zijn tentje met uitzicht op de zee. Zwemmen in diezelfde zee, zo blauw en helder dat hij daarna nooit meer naar Zandvoort hoefde. Leven in een ander tempo. En de luxe van mooi weer. Mooi weer! Een verrukkelijke augustusmaand luidde ons nieuwe leven in… Op bezoek bij de Duitse familie in hartje zomer. Struinen in de donkere bossen van Lippe, de rustgevende aanblik van vakwerkboerderijen in de glooiende heuvels, zomeravondconcerten in het sfeervolle universiteitsstadje dat maar twintig minuten verderop ligt, barbecueën met uitzicht op weiland, reeën en naaldbos. Een makelaarskrantje onthulde schokkend lage huizenprijzen. Een boerderij met een grote deel en drie enorme schuren, nog geen anderhalve ton. Wow. We gingen meteen kijken. Het was inderdaad erg mooi, alleen lag het driehonderd meter bij de snelweg vandaan, net als ons huis in Nederland. En daar wilden we nu juist van af. We hielden de aanbiedingen echter in de gaten en omdat het niet storm liep met de Duitse huizenverkoop, kon ik afspraken met makelaars maken voor oktober. Eerst nog op vakantie in de Lot, Zuidwest Frankrijk.
9
Coup de foudre Zon en warmte, maar niet tÊ. Frisse lucht. Rendiermos aan de bomen. Uitgestrekte bossen om in te verdwalen. Volledige stilte onder een met sterren bezaaide nachthemel, compleet met duidelijk zichtbare sterrennevels. De zwarte driehoek, zei onze gastheer over de regio, een paradijs voor astronomen. Dorpjes als in een openluchtmuseum. Een leven dat nog te overzien is. De plaats die voor grote stad doorgaat (want grote supermarkten en autodealers) heeft nog minder inwoners dan Renswoude onder de rook van Veenendaal. Een jaren-vijftigparadijs! Met ook nog eens een gastvrije en hoffelijke bevolking, veel tijd en aandacht voor eten, een relaxte sfeer waarin een claxon bij voorkeur gebruikt wordt om iemand te groeten. Dat klonk natuurlijk allemaal te mooi om waar te zijn. Eerst maar eens die afspraken met de Duitse makelaars nakomen. In een mistig najaarsregentje toerden we naar Duitsland. Met de Frankrijk-idylle nog in de roze bril viel het ons plotseling op dat hier wel erg veel stoplichten en mini-rotondes waren. Eigenlijk was het verkeer er net zo druk als in Nederland. Voor het eerst realiseerde ik me dat het pittoreske Lippe uit mijn jeugd veranderd was. Het eerste huis was voor de makelaarsbrochure met een groothoeklens gefotografeerd. Het piepkleine boerderijtje stond op zo’n steile helling dat je er in de natte herfst nauwelijks kon komen, laat staan in een Germaanse winter. Als dit een voetbalwedstrijd was, dan stond het nu 1-0 voor 11
Frankrijk. Het tweede huis stond in de slagschaduw van een windmolenpark. Het derde huis was een kanshebber, een oud en karakteristiek boerenhuis met schuren, gelegen in een idyllisch dalletje. We konden alleen niet naar binnen. De makelaar had geen sleutel want de eigenaar wilde liever geen pottenkijkers. Van dichtbij zag het huis er een paar graden verwaarloosder uit dan we op de foto’s hadden kunnen ontdekken. De dakgoot was deels in elkaar gestort en de noordwand van het houten vakwerkhuis stond met een paar centimeter afstand tegen een rots waar regenwater uit sijpelde. ‘En de schuren?’ vroeg Weber. ‘Die staan daar.’ De makelaar wees naar de overkant van de straat. Een nieuwe verkeersweg bleek het boerenensemble te doorkruisen. ‘En wat is dat?’ Ik wees naar een nieuwbouwhuis dat op een hoekje van het erf stond. Op een balkon hing wasgoed te drogen aan rekjes die waren ingeklemd tussen een indrukwekkende verzameling plastic speelgoed en een net zo grote collectie volle vuilniszakken. ‘Oh, dat is het huurhuis,’ zei de makelaar met een kuchje. ‘Dat hoort er niet bij.’ ‘Maar het staat wel op het erf.’ ‘Het is eh, van de broer van de verkopende partij. Ze moesten delen, begrijpt u.’ We begrepen het. Frankrijk-Duitsland 3-0. Het volgende huis lag naast een sportvliegtuigveldje en te midden van een indrukwekkend arboretum met een vijftigtal huizenhoge exotische bomen. De sympathieke dochter van de gestorven eigenaar stond er met tranen in
12
de ogen bij te kijken. ‘Het levenswerk van mijn vader,’ zei ze. ‘Die mag u allemaal omkappen,’ zei de makelaar nonchalant. Nu kreeg ook Weber tranen in de ogen. Volgende pand. Het was een droomhuis, zij het met een beetje achterstallig onderhoud en een modderige toegangsweg van drie kilometer door hoog, duister naaldbos. Maar het was dan ook niet duur. Honderdduizend euro voor honderden vierkante meters boerenvakwerkhuis, een ruime deel, schuren, een erf, een linde, een eik, een waterput, precies de boerderij van opa en oma waar ik gelukkige zomers doorbracht. Ik sprong de auto uit en snelde naar binnen. In de grote hal met tegelkachel en donker gebeitste balken, waar een imposante trap naar de eerste verdieping leidde, kwam ons een vriendelijke man tegemoet. Hij schudde ons warm de hand en stelde zich voor als Dieter. ‘Ik laat jullie even alleen,’ zei de makelaar en liep naar buiten. Dieter ging ons voor naar een ruime en gezellige keuken. In het midden stond een grote tafel met twaalf stoelen eromheen. ‘We houden erg van samen koken,’ vertelde hij. ‘Hier is jullie woonkamer.’ We stapten een klein vertrek binnen, het begin van een serie kamers en suite. ‘Daar achter is een extra wc en jullie badkamer, twee slaapkamers, en een werkkamertje,’ wees Dieter. ‘Kom, we gaan naar boven.’ Jullie? Weber en ik keken elkaar aan. ‘Hier woon ik,’ zei Dieter. Hij wees naar een gesloten deur op de overloop. ‘En daar,’ hij wees naar de andere kant van de trap, ‘wonen Petra en Johann.’ Hij ging de trap weer af. ‘En nu gaan we even kijken bij Fritz…’
13
‘Wacht,’ riep Weber vanaf de overloop naar beneden. ‘Hoeveel mensen wonen hier?’ ‘In de hele Wohngemeinschaft? Vijf in totaal.’ Hij grijnsde. ‘Losse vrienden en liefdes niet meegerekend.’ ‘En wanneer gaan jullie verhuizen?’ vroeg ik voorzichtig. ‘Verhuizen?’ Dieter keek vragend omhoog en nam ons fronsend op. ‘We gaan helemaal niet verhuizen.’ ‘Maar het huis is te koop,’ zei ik lam. ‘Maar jullie hebben al die ruimte toch niet nodig?’ riep Dieter ontsteld. ‘Het hele beneden is voor jullie. De keuken is officieel ook van jullie. Dus we kunnen ook af en toe bij onszelf koken, als je niet steeds samen wilt eten. En we betalen natuurlijk gewoon huur.’ We keken sprakeloos vanaf de overloop het gat in. Achter Dieter lag lonkend de mooie gang met zware eikenhouten balken en de warmrode zeventiende-eeuwse tegelvloer. ‘Doe het nou,’ zei Dieter met een begin van teleurstelling in zijn stem, ‘ik weet zeker dat de anderen jullie ook aardig vinden.’ Achter hem was inmiddels op de tegeltjesvloer het spel Frankrijk-Duitsland in volle gang. Frankrijk scoorde het ene doelpunt na het andere. ‘Heeft de makelaar daar niks over gezegd?’ vroeg Dieter. Ik fiets het terrein van de kringloopwinkel op en zet mijn fiets neer bij het bord ‘Inzamelen grote spullen’. Het sleuteltje laat ik in het slot zitten en ik loop weg. Niet omkijken nou. Ze gaan die fiets vanzelf vinden. Door de grauwe wijken wandel ik terug naar ons verkochte huis. Vandaag hebben we het echt leeggemaakt en twintig keer gekeken of er echt niets meer stond dat van ons was, dat
14
mee wilde. Twintig keer nog zwerven door de lege kamers, luisteren naar het vertrouwde kraken van planken, het geluid van de dichtslaande balkondeur, het piepen van de bajonetsluiting van het terras, voelen hoe het gedurende de dag steeds kouder wordt in huis. Al onze spullen zijn nu opgeslagen in een gehuurd stuk loods, het broodnodige zit in de verhuisbus gepropt die we speciaal hebben gekocht. Weber heeft vanmiddag de alarminstallatie nog uit de gang gesloopt. Die heeft nu geen zin meer, maar de stem van de elektronische mevrouw klinkt nog na in de oren, als een Pavlov-reactie op het rammelen van de huissleutels: ‘Alarm ingeschakeld. Verlaat het pand.’ Piep, piep, piep en dan had je vijftien seconden om weg te komen. Nu is het rigoureuzer. Als ik de laan inloop, zie ik onze grote witte bus klaarstaan. De aanhanger met auto erop is al vastgekoppeld. Alles klaar. Weber start de motor. Alarm uitgeschakeld. Verlaat het land.
15
HUIS Het is een gebied dat Weber reeds als negentienjarige heeft ontdekt. Net van de middelbare school toerde hij samen met zijn jeugdvriend per Citroën 2CV naar het Franse zuidwesten. De vriend was een blonde god die makkelijk contact legde met de plaatselijke schonen en hun familie, en Webers Eend kreeg precies pech in een van de fraaiste stukjes Frankrijk, en zo belandden de jongens in een filmische wereld van résidences secondaires, grenzeloze gastvrijheid en het onbezorgde Zuid- Franse leven. Het was de zomer van lange tafels beladen met geurige schotels, karaffen met drie soorten wijn, zoete inval, iedereen etend, drinkend, rokend en vooral eindeloos pratend aan tafel tot diep in de zwoele sterrennacht. Ja, zo willen we allemaal wel leven. Met een beetje geluk staat dit leven nu voor ons open, maar dan vanuit een résidence primaire. Huis verkocht, geld op de bank en alle basics in een busje. We voelen ons vrij als een vogeltje en vol kansen, mogelijkheden en zin in nieuwe avonturen. Omdat het zoeken naar een huis nog wel eens wat tijd in beslag kan nemen, zullen we eerst maar eens wat huren. Cazals is een klein dorp maar tegelijkertijd het centrum van de streek waar we ons hart verloren hebben. In de Rue de la République hangt op een verlaten electrozaak een briefje. A louer. Maison, local commercial, cuisine/séjour, 2 chambres, grange. Grange! Weber veert op. Hij sleutelt zo graag en 17
daarnaast heeft hij in vijfendertig jaar een omvangrijke collectie oude Citroëns en al dan niet bijbehorende onderdelen opgebouwd. Die verslepen we nu transport voor transport vanuit Nederland terug naar hun land van herkomst. Bij de boer waar Weber een schuur heeft gehuurd als overslag voor zijn oud ijzer, vragen we naar de achtergrond van het huis. ‘Een droevig verhaal,’ vertelt Thierry. ‘De eigenaar, elektricien, is overleden. Zijn weduwe wil eigenlijk verkopen, maar het lukt niet zo.’ Thierry blijkt haar goed te kennen, want ze is de moeder van een vriend. ‘Ik zal het contact wel leggen,’ biedt hij aan. ‘Ik zal met jullie meegaan. Ze is een beetje, eh, speciaal.’ De Rue de la République is een straatje voor eenrichtingverkeer met sfeervolle geelstenen huizen, alles aan elkaar vast gebouwd zoals in de dorpjes van de streek, met op een paar plaatsen een steegje. Een paar huizen zijn bewoond; hier en daar staan geraniums in de vensterbank, of er groeit een weelderige blauwe regen langs de muur. Ons huurhuis is wat minder weelderig. Voor de etalageruit hangt een groot vel bemodderd landbouwplastic. Daarboven zijn twee ramen met vuilwitte plastic luiken te zien van wat de woonkeuken moet zijn. De tweede verdieping heeft twee kleine dakkapellen, omgeven door rot hout. De buitenmuren kreunen onder losse lappen stucwerk dat ooit wit was geweest. Zwarte vochtstrepen geven de grauwe stucmassa het aanzien van de Berlijnse muur in het koudst van de Koude Oorlog. De happen uit het stuk beton dat als afdak over de breedte van het huis loopt, doen het ergste vrezen voor de stevigheid van het bouwwerk. Een donker en
18
vochtig steegje begint aan de zijkant van het huis. Daar is een smalle voordeur die open gaat op het moment dat Thierry triomfantelijk zijn handen naar de morsige dakkapellen opheft: ‘Dit is het!’ Een kleine, bleke vrouw van halverwege de zestig komt uit het steegje lopen en stelt zich voor als Madame Marat. Ze heeft doorschijnende grijze ogen en mondhoeken die omlaag trekken. Thierry geeft haar twee klapzoenen, waarbij hij haar stevig bij haar bovenarmen beetpakt. Even verschijnen er blosjes op haar wangen. Dan kucht ze, kijkt ons scherp aan en laat Thierry voor zich uit naar binnen gaan. De deur gaat weer dicht en we begrijpen waarom: het gangetje, waar ook de trap naar boven begint , is net groot genoeg om één smalle persoon te laten passeren. Als de deur weer open gaat, slaat de kou uit het huis ons tegemoet. Thierry had gezegd dat het zes jaar leeg heeft gestaan. We gluren naar binnen. Thierry is verdwenen en de volgende kan door de deur. We stappen achter elkaar het huis in en vinden Thierry in de winkelruimte. ‘Kijk,’ zegt hij, rondkijkend. ‘Opslag.’ Het is inderdaad niet gek. Een hoop ruimte vergeleken met de gemiddelde Franse woonkamer. Een winkel. Goed bedacht van onze koppelaar. Met z’n vieren schuiven we de trap op naar een overloopje, dat uitkomt in een smoezelige woonkeuken met scheuren in vergeelde muren en op de vloer een mozaïek van zwarte en witte tegels. Er zijn hangkastjes met deels deurtjes erin, er is een aanrecht en een werkende kraan. De ramen hebben dubbel glas en uitzicht op het huis tegenover: mooie gele stenen en sfeervolle dakpannen. Eigenlijk is het helemaal niet gek. Die stenen tegels maken
19
de keuken een beetje fifties en ik zie ons wel aan onze houten tafel uit het raam zitten kijken. De badkamer heeft een niet al te oud toilet en een douche die redelijk intact is; het enige wat ontbreekt is een ophanghaak voor de douchekop, een douchegordijn, het tegelwerk rondom de douche en een stuk muur. Het restant wand dat nog overeind staat, is zuurstokroze en de douchebak een paar tintjes roze lichter. Een fraai ensemble voor wie niet te nauw kijkt. Op naar boven met weer een kleine trap. Twee kamertjes, groot genoeg voor een bed en een kleine kast en wat kastruimte onder het schuine dak, afgetimmerd met spaanplaat. Hier en daar donkere vlekken op de vloer en het plafond. De planken van de kasten zijn van grof, ongeschuurd hout, genoeg om alle truien aan open te halen die niet van een hele dikke wol zijn. We lopen over de houten vloer naar de dakkapellen en zien blauwe lucht. In de dakgoot koert een duif en heel in de verte is een auto te horen. Verder is het stil. De trap naar beneden ruikt lekker naar lijnolie. ‘Ik vind het wel een fijne sfeer,’ zeg ik. ‘En ik heb een schuur,’ zegt Weber. De wanden rondom de trap naar de begane grond zijn versierd met grote zwarte schimmelplekken. ‘Aan de andere kant van de muur zit denk ik de douchecabine,’ denkt Weber hardop. Madame Marat loopt voor ons uit, we zien alleen haar rug. ‘Het kost vierhonderd euro per maand,’ zegt ze abrupt. Ze had al die tijd niets gezegd en het klinkt geforceerd om haar plotseling te horen, alsof ze het bedrag thuis vierhonderd keer hardop tegen de spiegel heeft gezegd.
20
Voordat we adem kunnen halen om iets terug te zeggen, roept ze: ‘Maar driehonderdvijftig is ook goed!’ We kijken elkaar niet aan, zwijgen wijselijk en lopen naar buiten. Daar is het warm en zonnig. De decemberzon lijkt op het mooiste herfstvakantieweer dat je in Nederland kunt dromen. ‘Maar dit is nog niet alles,’ zegt Thierry. ‘We moeten de schuur nog zien.’ Vijftig meter verderop, net buiten het dorp, staat een schuurtje met een golfplaten dak en deuren van vergrijsd hout. Madame Marat schuift de deuren open en we zien een grote lege ruimte met grote stellingkasten langs de wand. Precies wat we zoeken voor auto’s en onderdelen die niet direct in de slaapkamer of op het aanrecht hoeven te staan. Ik kijk naar Weber. Hij grijnst. Madame Marat kucht. ‘Ik vind het mooi,’ zegt Thierry. ‘Madame,’ zegt Weber, ‘als we nou een jaar vooruit betalen, kan het dan voor driehonderd per maand, met de schuur erbij?’ Op het gezicht van Madame Marat verschijnt iets wat op een glimlach lijkt. ‘Dan moeten we nu maar het varken aan het spit rijgen,’ zegt Thierry. ‘En de elektriciteit en het water moeten meteen op uw naam,’ voegt Madame Marat er aan toe. De basis is gelegd. Nu kunnen we beginnen met verhuizen. Doucement. Niet alles in een keer maar in overzichtelijke transporten met onze eigen bus. We kijken uit naar ons droomhuis. Waarbij ‘ruimte’ het toverwoord is. Onze toekomstige leefplek kunnen we nog niet zozeer in
21
uiterlijk, maar wel in volume uittekenen. Zowel Weber als ik hebben veel ruimte nodig. Ik voor mijn muziek: ik tors een tachtigjarige concertvleugel en twee piano’s mee, stapels bladmuziek en dozen vol met boeken en cd’s. Ik gooi nooit iets weg. Weber ook niet. Hij sleept zijn oud-ijzerverzameling mee, waarvan de eerste Eend werd aangekocht ruim voordat hij zijn rijbewijs had. Op dit moment is Webers verzameling verspreid over enkele schuren in Nederland en eentje in Duitsland. De droom: alles bij elkaar op één plek. Het Franse platteland heeft die plek, dat weten wij zeker. Klein huis, veel schuur. Zoiets ongeveer. Intussen huren we de tweehonderd vierkante meter schuur bij het kasteel van Thierry, waar we bij elke rit naar Frankrijk en weer terug efficiënt kunnen verhuizen: in kleine stukjes, met een bus en een aanhanger. Ook rustiger voor ons overwerkte gestel. Petit à petit, l’oiseau fait son nid. Binnen de kortste keren barst de winkelruimte onder ons schimmelige appartement uit zijn voegen van meubilair en eindeloze stapels dozen. Eén van mijn piano’s past net tussen een kast en een werkbank met verfklodders waar nu de computer op staat. Dan is er nog net plek om achter de piano te kruipen. In de keuken boven, die ook meteen woon-, eet- en zitkamer is, passen een koelkast, een fornuis, twee keukenkasten en een tafel. Boven slapen we en het andere kamertje stouwen we ook vol met dozen. Op Oudjaarsavond zitten we tegenover elkaar aan de keukentafel en kijken uit op een doodstille straat. De lantaarns werpen een sfeervolle geel-roze gloed op de achttiende-eeuwse stenen huizen aan de overkant. Geen rotjes, geen vuurwerk. Allemaal verboden. Oud en Nieuw wordt achter gesloten luiken
22
gevierd, en famille. We drinken een biertje op het nieuwe jaar en het grote onbekende dat voor ons ligt. En voelen ons diep gelukkig.
23