Inhalatietherapie 2011 [vol]
11-03-2011
15:00
Pagina 1
C. Lodewijckx en D. Schuermans
Dit boek vormt een praktische handleiding voor alle zorgverleners die in hun klinische praktijk in contact komen met inhalatietherapie, zoals artsen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, kinesitherapeuten, ergotherapeuten, thuiswerkers en apothekers. De laatste decennia kennen respiratoire aandoeningen zoals COPD, astma en mucoviscidose een sterke opmars. Inhalatietherapie vormt één van de hoekstenen in de behandeling van deze aandoeningen, waardoor het belang ervan sterk toeneemt. Het boek vormt bovendien een antwoord op een aantal nieuwe ontwikkelingen binnen de behandeling met inhalatiemedicatie. Het boek beschrijft de werking, het onderhoud en de aandachtspunten van de meest courante inhalatietoestellen. Daarnaast staat ook de educatie van de patiënt over het correcte gebruik en onderhoud van de inhalatietoestellen centraal. Het boek bevat ook patiëntenfolders die het correcte gebruik van elk inhalatietoestel weergeven. Ten slotte wordt een praktisch overzicht gegeven van de huidige beschikbare soorten inhalatiemedicatie in hun verschillende toedieningsvormen. Dit boek kwam tot stand in samenwerking met de actieve werkgroep van de Belgische Vereniging voor Pneumologie Verpleegkundigen, een vereniging binnen de Belgische Vereniging voor Pneumologie.
DANIEL SCHUERMANS is hoofdverpleegkundige Longfunctie in het UZ Brussel verbonden aan de V.U.Brussel.
Inhalatietherapie
CATHY LODEWIJCKX is verpleegkundig specialist COPD in de UZ Leuven en wetenschappelijk medewerker bij het Centrum voor Ziekenhuis en Verplegingswetenschap aan de K.U.Leuven.
Cathy Lodewijckx en Daniel Schuermans
Inhalatietherapie Praktische gids voor zorgverleners
acco
Belgische Vereniging voor Pneumologie
Société Belge de Pneumologie
acco
D E P O S I TI E V A N A Ë R O S O L E N I N H E T RE S P I RAT O I R S Y S T E E M
1.2
Anatomie en luchtstromingen
1.2.1 Anatomie
Het Weibelmodel geeft de anatomie weer van de bronchiale boom, met de vertakkingsgeneraties van de trachea tot de alveoli. De long wordt ingedeeld in twee grote regio’s: enerzijds de eerste zestien generaties (conductieve zone), anderzijds de laatste zeven à acht generaties (acinaire of respiratoire zone). De conductieve luchtwegen vervoeren de lucht (zuurstof) van en naar de alveolaire zone die instaat voor de gasuitwisseling ter hoogte van het capillaire vaatbed.3 De structuur van de luchtwegen bestaat uit drie delen: mucosa (binnenste laag), glad spierweefsel (middelste laag) en bindweefsel (buitenste laag). De grotere luchtwegen bevatten kraakbeen in plaats van bindweefsel. De spierbundeltjes lopen verder tot aan de opening van de alveoli en zelfs tot in de alveolaire wanden.4 De gemiddelde diameter ter hoogte van de trachea bedraagt ongeveer 2 cm. Wanneer de luchtwegen verder splitsen (bifurcaties), verkleint de diameter tot een doorsnede van 0,05 à 0,04 cm. Uiteindelijk monden de luchtwegen uit in ongeveer 300 miljoen alveoli met een diameter van 0,3 millimeter.5
1.2.2 Luchtstromingen
In de verschillende structuren heerst er een variabele luchtstroming tijdens de ademhaling. Bij een normale ademhaling wordt de luchtstroming bepaald door de diameter van de luchtwegen en de stroomsnelheid. Bij lage debieten zien we een egale rechtlijnige verplaatsing van de luchtmoleculen, de zogenaamde laminaire flow.6 Als de stroomsnelheid wordt verhoogd ontstaat een onregelmatig patroon in de luchtstroming, voornamelijk ter hoogte van bifurcaties waar er onregelmatigheden voorkomen. Dit noemt men turbulentie. Bij obstructieve patiënten is de diameter van de luchtpijp verkleind, hetgeen leidt tot een verhoogde luchtwegweerstand en mogelijk ook een turbulente flow.7 Laminaire flow heeft het voordeel dat de meegedragen partikels zich rechtlijnig laten meevoeren. Bij een turbulente luchtstroom hebben de partikels meer kans om tegen de zijwanden te botsen en neer te slaan. Wanneer we deze eigenschappen toepassen op het luchtwegenstelsel, zien we dat er turbulentie heerst ter hoogte van de mond, de trachea en de bovenste luchtwegen. In de (zeer) kleine luchtwegen (bronchioli terminalis) is de flow zo laag dat er een laminaire stroming heerst.6 Verder zien we dat het opdrijven van de inademsnelheid meer turbulentie uitlokt en dieper in de longen aanhoudt.7 De ingeademde lucht heeft een mechanische ‘drive’ (luchtstroom gebruikt als ‘piston’-effect) tot op een bepaalde diepte in de long (tot ± generatie 16-17). Eens dit punt voorbij neemt de luchtstroomsnelheid zeer sterk af en valt ze uiteindelijk stil, waardoor dit een uitverkoren plaats is voor de ingeademde deeltjes om neer te
14
D O S I S A Ë RO S O L E N
Figuur 1. De onderdelen van de drijfgasgestuurde dosisaërosol.
De canisterhouder bestaat meestal uit kunststof en is zo geconstrueerd dat de canister er perfect in past. De houder is van groot belang omdat de diameter van de uitspuitmond mede bepalend is voor de grootte van de afgeleverde partikels. De partikels hebben bij het verlaten van de uitspuitmond bij voorkeur een diameter van 0,14 tot 0,6 mm.2 Men moet daarom vermijden om de uitspuitmond te doorprikken met een naald, zelfs bij aanwezigheid van medicatieresten. Aangezien de meeste fabrikanten de canister zo ontwikkelen dat hij perfect in de houder past, is het ten zeerste af te raden om canister en houder van verschillende fabrikanten door elkaar te gebruiken.2
2.2
Soorten dosisaërosolen
2.2.1 De drijfgasgestuurde dosisaërosol (pMDI)
Deze inhalator is de meest gebruikte dosisaërosol. Na activatie ontstaat er een aërosolpluim. Deze heeft een heterogene samenstelling, een partikelgrootte variërend van 1 tot 35 µm en wordt uitgestoten aan een hoge snelheid (60 à 80 km/u).7 Na 10 cm voorbij de uitspuitopening is de gemiddelde diameter van de partikels afgenomen tot hun uiteindelijke MMAD (bijvoorbeeld 1,5 of 3,0 µm) en geschikt om meegevoerd te worden tot in de luchtwegen. De snelheid van de aërosolpluim is voldoende vertraagd na 10 à 15 cm vanaf de uitspuitopening. Van de aërosolpluim van 100 µg blijft er ongeveer 10
21
PATI Ë N TE N FO L D E R S E N E V A LU AT I E F O RMU L I E RE N
Algemene richtlijnen BVPV
Voorzetkamer: eerste gebruik / reiniging 1.
Haal de verschillende onderdelen van de voorzetkamer uit elkaar.
2.
Leg de onderdelen in een kom met water en een scheut afwasmiddel. Zorg ervoor dat de onderdelen volledig ondergedompeld zijn.
3.
Laat de onderdelen, ondergedompeld, weken gedurende 30 minuten.
4.
Haal de onderdelen uit de kom. Schud de inhalatiekamer om overtollig zeepsop te verwijderen, vooral ter hoogte van de klep.
5.
Laat de onderdelen drogen op een zuivere doek gedurende minstens 6 uur. (best ’s avonds na de laatste inhalatie)
NIET afspoelen!! NIET afdrogen met een doek!!
6.
Plaats de droge onderdelen opnieuw in elkaar.
Herhaal deze procedure éénmaal per week en bij het eerste gebruik van een nieuwe voorzetkamer.
66
PAT I Ë N T E N F O L D E RS E N E V A LU AT I E F O RMU L I E RE N
Evaluatie van de Novolizer® Evaluatie 1
Datum: ..../..../.... Datum: ..../..../.... Verpleegkundige: .......................... Verpleegkundige: ..........................
Adressogram
l l
Evaluatie 2
Hoe lang gebruikt de patiënt het inhalatiesysteem al: 0 pas gestart / .... jaar / .... maanden Kennis van het geneesmiddel:
Is de patiënt op de hoogte van: Evaluatie 1
Evaluatie 2
0 1
0 1
0 0 0 0
0 0 0 0
1. De naam of de kleur van het medicament (of kan de patiënt het inhalatiesysteem tonen)? 2. Het tijdstip en de dosis? 3. Waarvoor het geneesmiddel dient? 4. De bijkomende maatregelen na inhalatie van corticoïden? 5. Wat te gebruiken bij plotse kortademigheid?
1 1 1 1
0 = foutief l
1 1 1 1
1 = correct antwoord
Kennis van het inhalatiesysteem:
Is de patiënt op de hoogte van: Evaluatie 1
Evaluatie 2
0 1 0 1 0 1
0 1 0 1 0 1
1. Hoe het toestel moet klaargemaakt worden bij eerste gebruik? 2. Wanneer de Novolizer moet vervangen worden? 3. Hoe lang het patroon mag gebruikt worden na opening? ®
0 = foutief l
1 = correct antwoord
Inhalatietechniek: Evaluatie 1 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Neem een rechtzittende houding aan. Neem het dopje van het mondstuk. Houd de Novolizer horizontaal en duw de rode knop volledig in. Blijf het toestel horizontaal houden. Adem rustig en volledig uit (niet in de inhalator). Neem het mondstuk in de mond en omsluit het goed met de lippen. Buig het hoofd licht achterover. Adem snel en diep in zodat u een klik hoort. Blijf daarna verder inademen. Houd de adem 5 à 10 seconden in en neem de inhalator uit de mond. Adem rustig uit door de mond (niet in de inhalator). Plaats het dopje terug op het mondstuk. ®
puf 1
puf 2
puf 1
puf 2
0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1
0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1
0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1
0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1
0 0 0 0
1 1 1 1
0 0 0 0
1 1 1 1
0 0 0 0
1 1 1 1
0 0 0 0
1 1 1 1
0 1 (0 1) 0 = foutief
l
Evaluatie 2
0 1 0 1
0 1 (0 1)
0 1 0 1
1 = correct antwoord
Opmerkingen:
89