NEUROLOGISCHE AANDOENINGEN Klinisch Klinisch onderzoek onderzoek
NEUROLOGISCHE AANDOENINGEN
W W WILLY ILLY ILLY D D DEEE W W WEERDT EERDT EERDT is isis gewoon gewoon gewoon hoogleraar hoogleraar hoogleraar en en en verbonden verbonden verbonden aan aan aan de de de faculteit faculteit faculteit BewegingsBewegingsBewegings-en en enRevalidatiewetenschappen Revalidatiewetenschappen Revalidatiewetenschappenvan van vande de deK.U.Leuven. K.U.Leuven. K.U.Leuven. De De De cd-rom cd-rom cd-rom werd werd werd gerealiseerd gerealiseerd gerealiseerd in in in samenwerking samenwerking samenwerking met met met W W WIM IM IM M M MACHIELS ACHIELS ACHIELS (K.U.Leuven) (K.U.Leuven) (K.U.Leuven)en en enD D DIRK IRK IRKSSSIMKENS IMKENS IMKENS(KHBO). (KHBO). (KHBO).
Willy De Weerdt
Verpleegkundigen, Verpleegkundigen, Verpleegkundigen, kinesitherapeuten kinesitherapeuten kinesitherapeuten (fysiotherapeuten (fysiotherapeuten (fysiotherapeuten in in in NederNederNederland), land), land), ergotherapeuten, ergotherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten, logopedisten, logopedisten, sociale sociale sociale en en en pastorale pastorale pastorale werkers werkers werkers en en engeneesheren geneesheren geneesherenworden worden wordenfrequent frequent frequentgeconfronteerd geconfronteerd geconfronteerdmet met metpatiënten patiënten patiëntenmet met met neurologische neurologische neurologische aandoeningen. aandoeningen. aandoeningen. Het Het Het isisis belangrijk belangrijk belangrijk dat dat dat iedereen iedereen iedereen de de de defidefideficits cits cits die die die ontstaan ontstaan ontstaan bij bij bij aandoeningen aandoeningen aandoeningen van van van het het het centrale centrale centrale en en en perifere perifere perifere zenuwstelsel zenuwstelsel zenuwstelsel begrijpt begrijpt begrijpt en en en op op op de de de juiste juiste juiste manier manier manier kan kan kan interpreteren. interpreteren. interpreteren. Dit Dit Dit handboek handboek handboekisisisopgebouwd opgebouwd opgebouwdrond rond rondacht acht achthoofdstukken: hoofdstukken: hoofdstukken:1) 1) 1)het het heteerste eerste eersteconconcontact tact tact met met met de de de patiënt, patiënt, patiënt, 2) 2) 2) spraakspraakspraak- en en en taalstoornissen, taalstoornissen, taalstoornissen, 3) 3) 3) algemeen algemeen algemeen onderzoek, onderzoek, onderzoek,4) 4) 4)de de decraniale craniale cranialezenuwen, zenuwen, zenuwen,5) 5) 5)het het hetmotorisch motorisch motorischsysteem, systeem, systeem,6) 6) 6)onononderzoek derzoek derzoekvan van vande de degevoeligheid, gevoeligheid, gevoeligheid,7) 7) 7)praxie-, praxie-, praxie-,gnosiegnosiegnosie-en en enlichaamsschemalichaamsschemalichaamsschemastoornissen stoornissen stoornissenen en en8) 8) 8)andere andere anderecorticale corticale corticalefunctiestoornissen. functiestoornissen. functiestoornissen. Het Het Hetboek boek boekisisisverrijkt verrijkt verrijktmet met meteen een eeninteractieve interactieve interactievecd-rom. cd-rom. cd-rom.Deze Deze Dezecd-rom cd-rom cd-rombevat bevat bevat de de devolledige volledige volledigetekst tekst tekstvan van vanhet het hetbijbehorende bijbehorende bijbehorendehandboek. handboek. handboek.Videoclips Videoclips Videoclipsillustreillustreillustreren ren ren het het het klinisch klinisch klinisch onderzoek onderzoek onderzoek en en en de de de diverse diverse diverse neurologische neurologische neurologische deficits. deficits. deficits. De De De interacties interacties interactiesbetrekken betrekken betrekkende de delezer lezer lezeractief actief actiefbij bij bijhet het hetleerproces. leerproces. leerproces.De De Decd-rom cd-rom cd-romisisis voorzien voorzien voorzien van van van zoekfuncties zoekfuncties zoekfuncties met met met trefwoorden trefwoorden trefwoorden zodat zodat zodat deze deze deze ook ook ook als als als naslagwerk naslagwerk naslagwerkkan kan kanworden worden wordengebruikt. gebruikt. gebruikt.
Willy Willy De De Weerdt Weerdt
Inhoud 1. 1. Het Het eerste eerste contact contact met met de de patiënt patiënt 2. 2. SpraakSpraak- en en taalstoornissen taalstoornissen 3. 3. Algemeen Algemeen onderzoek onderzoek 4. 4. De De craniale craniale zenuwen zenuwen 5. 5. Het Het motorisch motorisch systeem systeem 6. 6. Onderzoek Onderzoek van van de de gevoeligheid gevoeligheid 7. 7. Praxie-, Praxie-, gnosiegnosie- en en lichaamsschemastoornissen lichaamsschemastoornissen 8. 8. Andere Andere corticale corticale functiestoornissen functiestoornissen
acco
acco acco
Hoofdstuk 1
Het eerste contact met de patiënt
Inleiding Tijdens het eerste contact met de patiënt zal de zorgverlener niet onmiddellijk met het onderzoek beginnen maar starten met een kennismakingsgesprek. Het is voor de patiënt niet altijd duidelijk wie hij voor zich heeft. Daarom is het gepast dat de zorgverlener zichzelf voorstelt en aan de patiënt duidelijk maakt wat zijn functie is in de organisatie (groepspraktijk, ziekenhuis, geriatrisch centrum, revalidatiecentrum en dergelijke). Uiteraard is dit minder noodzakelijk in een privé-praktijk waar de positie van de therapeut voor de patiënt zonder meer duidelijk is. Bij het aanspreken van de patiënt gebruikt men in de regel de familienaam, tenzij de patiënt zelf verzoekt om zijn voornaam te gebruiken. Het gebeurt geregeld dat zorgverleners ongewenst de voornaam van een patiënt gebruiken. Soms worden hierbij verkleinwoorden gebruikt die door de betrokkene als betuttelend worden ervaren. Vooral bij het aanspreken van oudere patiënten ontstaat de neiging tot familiair gedrag. Op zich is er natuurlijk niets fout met een gemoedelijke omgang met patiënten, maar men mag er niet van uitgaan dat iedereen dat wenst of ermee gediend is.
§ 1.
Anamnese
Algemene gegevens betreffende anamneseafname zoals ze geleerd werden bij de algemene onderzoekstechnieken, zijn ook van toepassing bij patiënten met neurologische aandoeningen. De anamnese is een belangrijk deel van het klinisch onderzoek. In de regel verwijst men hierbij naar de autoanamnese. Bij patiënten met neurologische aandoeningen kan het gesprek niet altijd gevoerd worden met de betrokkene zelf. De communicatiemogelijkheden zijn zowat nihil bij diep coma of erg problematisch bij spraakstoornissen en bij dementie. In dergelijke gevallen maakt de therapeut gebruik van de heteroanamnese. Familieleden kunnen soms belangrijke informatie bijbrengen die door de patiënt verzwegen of anders geïnterpreteerd wordt.
28
§ 2.
|
Spraak- en taalstoornissen
Onderzoek van de taal
Afasie duidt op een stoornis in het taalgebruik en wijst op een laesie in de dominante hemisfeer. Bij vrijwel alle rechtshandigen en ook bij meer dan de helft van de linkshandigen is dat links. Hierbij is de emotionele taal vaak veel minder gestoord dan de cognitieve taal. Woorden die soms in een woedebui vlot uitgesproken worden, kunnen later niet meer herhaald worden. De a(dys)fasie wordt onder andere onderzocht door een gesprek te voeren, de patiënt zinnen te laten nazeggen, hem te vragen voorwerpen te benoemen en te controleren of hij eenvoudige verbale opdrachten tot een goed einde brengt. De patiënt kan de taalstoornis in zekere mate compenseren door te letten op intonatie en melodie. Hij compenseert eveneens door mimiek en gebaren te gebruiken en te interpreteren.
A. Corticale zones die betrokken zijn bij taalstoornissen
De cerebrale cortex is het meest ontwikkeld bij de mens. De oppervlakte van de cortex is vergroot omdat deze in plooien ligt, wat leidt tot het ontstaan van gyri (windingen) en sulci (groeven). Bepaalde zones in de hersenen hebben een specifieke functie. We weten dat met zekerheid omdat bij een gelokaliseerd letsel in de hersenen welbepaalde functionele mogelijkheden verloren gaan of erg gereduceerd worden. De corticale zones die betrokken zijn bij de taalstoornissen, zijn terug te vinden in figuur 2.1.
Figuur 2.1. Corticale zones.
Indien men de sulcus temporalis superior volgt naar posterieur toe, arriveert men ter hoogte van de gyrus angularis of zone 39. Beschadiging van deze zone leidt tot woordblindheid of alexie. De patiënt ziet de woorden maar kan ze niet lezen. Het is
96
|
Het motorisch systeem
C. Andere reflexen en bijzondere tekens 1. Primitieve reflexen a. Snoutreflex
De patiënt sluit de ogen en de onderzoeker klopt zachtjes met de reflexhamer (vinger) op de bovenlip (foto 5.t). Normaal gebeurt er niets. Wanneer de lippen naar voor komen, duidt dit op een positieve snoutreflex. Dit wijst op een letsel in de hersenstam. b. Corneamandibulaire reflex
Bij het aanraken van de cornea met een propje watten dat op een punt gedraaid is, treedt er een langzame deviatie op van de kaak naar de contralaterale zijde. Een positieve corneamandibulaire reflex wijst op een letsel in de hersenstam. c. Palmomentale reflex
Wrijf met de punt van een in twee gebroken spatel over de palm van de hand schuin van de pink naar en over de duimmuis en observeer gelijktijdig de kin. Normaal gebeurt er niets. Bij een positief palmomentaal reflex zullen de spieren van de kin aan dezelfde zijde samentrekken. Men merkt dit aan de beweging van de huid en het ontstaan van enkele huidplooien. Indien de reflex positief is, wijst dit op een letsel in de corticobulbaire baan.
Foto 5.t
Bij zuigelingen en ouderen is dit een normaal reflex. d. Nasopalpebrale reflex
Deze reflex bestaat uit het knipperen met de ogen bij het tikken met de gestrekte vinger net boven de aanzet van de neus (foto 5.u). Bij een VII-parese is deze reflex verminderd aan de kant van het letsel.
Foto 5.u
Bij Parkinson-patiënten is deze reflex zeer levendig en merkt men frequent een repetitief antwoord op. e. Grijpreflex (graspreflex)
Plaats de wijs- en middenvinger in de palm van de hand van de patiënt en trek uw hand langzaam terug tussen zijn duim en wijsvinger. Men vraagt aan de patiënt om de hand los te laten.
136
|
Onderzoek van de gevoeligheid
kleine vermindering sterke vermindering verlies van gevoel vermeerdering
Figuur 6.1. Oppervlakkige gevoeligheid wordt getest in de betrokken dermatomen.