Roof en restitutie WOII (NL)

Page 1

ROOF& RESTITUTIE

De uittocht en gedeeltelijke terugkeer van Nederlands Kunstbezit tijdens en na de Tweede Wereldoorlog

Rudi Ekkart • Eelke Muller

ROOF & RESTITUTIE

De uittocht en gedeeltelijke terugkeer van Nederlands Kunstbezit

tijdens en na de Tweede Wereldoorlog

Waanders Uitgevers, Zwolle

Rudi Ekkart • Eelke Muller
5 Voorwoord Inleiding I INTERBELLUM II PRIJSONTWIKKELING TIJDENS DE BEZETTING III JOODSE KUNSTHANDEL TIJDENS DE BEZETTING IV JOODSE PARTICULIERE EIGENAREN TIJDENS DE BEZETTING V DUITSE VERZAMELAARS VI RECUPERATIE EN RESTITUTIE VII NAAR EEN NIEUW RESTITUTIEBELEID Sleutelfiguren Stichting Nederlands Kunstbezit Literatuurverwijzingen Literatuur Over de auteurs Fotoverantwoording 7 8 11 33 43 61 89 125 151 197 210 210 215 215
6

In 2021 besloot de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), in navolging op het advies Streven naar Rechtvaardigheid, om passieve en actieve informatievoorziening over het restitutiebeleid Cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog (1933-1945) onder ministeriele verantwoordelijkheid te plaatsen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) kreeg, als onderdeel van het ministerie van OCW, hiermee een taak erbij. Deze taak paste goed bij andere taken die de RCE reeds had, zoals het beheren van de Nederlands Kunstbezit Collectie (NK-collectie) en het behandelen van restitutieverzoeken. Door deze concentratie van taken kunnen mogelijke rechthebbenden, collectiebeheerders, onderzoekers en andere geïnteresseerden op één plek terecht met hun vragen.

Ook voorlichting en publicaties over roof, restitutie en cultuurgoederen uit de periode 1933-1945 behoort tot de taken van de RCE. In dit kader werd geconstateerd dat het heruitgeven van de publicatie Roof & Restitutie wenselijk zou zijn. Deze publicatie verscheen in 2017 op initiatief van de Ter Borch Stichting, ter begeleiding van de tentoonstelling met dezelfde titel in de Bergkerk te Deventer. Die tentoonstelling ontstond indertijd in nauw overleg met RCE. Rudi Ekkart en Eelke Muller waren samenstellers van de toenmalige tentoonstelling en auteurs van de oorspronkelijke uitgave. Zij waren bereid hun oorspronkelijke tekst uit te breiden met een kort overzicht van hetgeen er sinds 2017 is gebeurd. Tegelijkertijd werd de uitgever verzocht een Engelse editie van de uitgave te verzorgen die voorziet in de behoefte aan een handboek over de periode in Nederland tussen het interbellum en heden. In 2023 staan we stil bij 25 jaar restitutiebeleid in Nederland en is dit een uitgelezen moment om deze herziene uitgave te presenteren.

Ik ben de auteurs zeer erkentelijk voor hun inspanningen! Tevens dank ik Eva Kleeman en Daaf Ledeboer van de Ter Borch Stichting voor hun instemming met het plan tot heruitgave en vertaling.

VOORWOORD
7

Al ongeveer vijfentwintig jaar lang bestaat er wereldwijd een enorme belangstelling voor de problematiek van de tijdens de Tweede Wereldoorlog geroofde kunst. Die belangstelling wordt gevoed door de ruime aandacht van dagbladen, radio en televisie en heeft, behalve een stortvloed aan journalistieke publicaties, ook vele boeken en tijdschriftartikelen opgeleverd. Ook in Nederland, vanwaar in de periode 1940-1945 vele tienduizenden kunstwerken naar Duitsland verdwenen, is al veel geschreven over allerlei aspecten van wat met een zeker gebrek aan nuancering doorgaans wordt aangeduid met de term ‘roofkunst’. Bovendien zijn er in dit verband in ons land enkele tentoonstellingen georganiseerd. De eerste daarvan werd in 2003 gehouden in het Fries Museum in Leeuwarden, de tweede in 2006-2007 in de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam.

In 2017 werd in de Bergkerk in Deventer een tentoonstelling gepresenteerd onder de titel Roofkunst voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Die expositie richtte zich niet alleen op de exodus van kunstwerken in de jaren 1940-1945, maar ook op de voorgeschiedenis ervan, op de bestemming die de naar Duitsland gevoerde kunstwerken daar kregen, op de naoorlogse terugkeer van kunstwerken naar Nederland, op de teruggave van een deel van dit teruggevoerde bezit aan oorspronkelijke eigenaren en hun erfgenamen in de periode 1945-1953 en op het vernieuwde teruggavebeleid dat in de voorafgaande twintig jaar gestalte had gekregen. Bij die expositie verscheen de eerste uitgave van de huidige publicatie. Het initiatief voor de tentoonstelling en publicatie lag bij Eva Kleeman en Daaf Ledeboer van de Ter Borch Stichting. Zij ontwikkelden hun plan in nauw verleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en met de beide ondergetekenden, die als samenstellers van de expositie en auteurs van de publicatie optraden.

8 INLEIDING

De heruitgave van de publicatie in een Nederlandse en in een Engelse editie verschijnt op initiatief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Enkele ingrepen in tekst en beeld vonden plaats. Dat betreft allereerst een uitbreiding van hoofdstuk VII, Naar een nieuw restitutiebeleid, met een schets van de ontwikkelingen sinds 2017. Bovendien leek het wenselijk om een aantal van de afgebeelde kunstwerken te vervangen door andere. In de eerste uitgave toonden wij kunstwerken die ook op de tentoonstelling te zien waren. Nu echter hebben we een aantal afbeeldingen vervangen door betere en mooiere voorbeelden. Uiteraard werden de teksten daaraan aangepast. Op deze wijze kan het boek optimaal functioneren als een brede algemene inleiding op de Nederlandse problematiek van roof en restitutie voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Het is verheugend dat door de publicatie van een Engelse uitgave van dit boek dit algemene verhaal ook toegankelijk wordt voor geïnteresseerden die de Nederlandse taal niet machtig zijn.

9

In Nederland bloeide de kunsthandel en het verzamelwezen in de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. De hedendaagse restitutieproblematiek hangt nauw samen met de omvang van deze bloei en het aandeel van Joodse handelaren en verzamelaars daarin. Amsterdam was tijdens het interbellum een kunstcentrum van internationale betekenis en ook buiten de hoofdstad floreerde de kunsthandel en waren veel verzamelaars van oude en moderne kunst te vinden. De activiteiten van veel handelaren en collectioneurs waren niet uitsluitend gericht op Nederlandse kunst, maar waren duidelijk internationaal georiënteerd. Bij de oude kunst genoten vooral Italiaanse kunstwerken een grote populariteit en bij de nieuwere kunst waren vooral ook Franse en Duitse meesters gezocht. De sterke Nederlandse belangstelling voor Italiaanse kunst kwam tot uitdrukking in de grote tentoonstelling die in 1934 in het Stedelijk Museum in Amsterdam werd gehouden en waarin bijna 1300 kunstwerken uit het bezit van Nederlandse musea, verzamelaars en handelaren waren opgenomen.

Daarbij behoorde maar ongeveer twintig procent tot het openbaar kunstbezit en kwam tachtig procent van verzamelaars en handelaren. De tentoonstelling omvatte onder andere ruim 400 schilderijen, meer dan 250 tekeningen en bijna 140 beelden. Een meer algemeen monument voor de Nederlandse kunsthandel was de expositie die de Vereniging van Handelaren in Oude Kunst in Nederland (VHOK) in 1929 in het Rijksmuseum organiseerde en die meer dan 1350 werken toonde uit het bezit van leden van de vereniging of die recentelijk door leden van de vereniging waren verhandeld. Zeven jaar later werd op initiatief van dezelfde vereniging een tentoonstelling gehouden van kunstwerken uit het bezit van de internationale handel, opnieuw in het Rijksmuseum. Daar toonden Nederlandse handelaren hun werken naast die uit het bezit van hun buitenlandse collega’s. De omvang van deze tentoonstelling uit 1936 was met 957 nummers iets bescheidener dan die van zeven jaar eerder. De hier genoemde tentoonstellingen vormden het topje van de ijsberg van de activiteiten van tientallen in Amsterdam en elders in Nederland gevestigde handelaren in schilderijen, tekeningen en toegepaste kunst. Het zal niemand verbazen dat bij alle drie genoemde grote tentoonstellingen

I
INTERBELLUM
11

Otto Lanz, 1925

De Zwitserse chirurg Otto Lanz (18651935) vestigde zich in Nederland na zijn benoeming tot hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam in 1902 en bleef daar tot zijn dood wonen. In zijn woning aan het Museumplein bouwde hij in de loop van ongeveer dertig jaar een veelzijdige collectie van meer dan 400 oude Italiaanse kunstwerken op. Na zijn dood in 1935 werd de collectie in bruikleen gegeven aan het Rijksmuseum, maar in 1941 verkocht de weduwe van Lanz de gehele verzameling aan het Führermuseum. Na de oorlog kwam de verzameling terug naar Nederland. Veel belangrijke stukken kregen een plaats in het Rijksmuseum in Amsterdam, een deel is in bruikleen bij diverse Nederlandse musea, zoals het Bonnefantenmuseum in Maastricht. Een ander deel werd begin jaren vijftig op veilingen verkocht.

Jacques Goudstikker, die vanaf 1928 tot zijn dood voorzitter was van de VHOK, de stuwende kracht en hoofdrolspeler was.

De in 1929 ingezette economische crisis had natuurlijk grote invloed op de afzetmogelijkheden van handelaren. Daar stond tegenover dat de prijzen door de crisis werden gedrukt, en dat betekende dat een handelaar die over voldoende kapitaal of krediet kon beschikken voor relatief lage bedragen hoogwaardige kunst kon inkopen. Wanneer hij zich bovendien de tijd kon gunnen voor de verkoop van zijn kunstwerken en ook de beschikking had over een ruime nationale en internationale klantenkring, waren er zeker mogelijkheden voor goede zaken. Van de handelaren was Jacques Goudstikker (Afb. 1) zonder enige twijfel de meest toonaangevende, maar diverse collega’s van Goudstikker hadden voor de Tweede Wereldoorlog ook al een internationale reputatie opgebouwd. Daarbij kan vooral worden gewezen op schilderijenhandelaren als D.A. Hoogendijk (Afb. 2) en P. de Boer (Afb. 3) in Amsterdam en D. Katz in Dieren (Afb. 4). Al vanaf het begin van de jaren twintig hebben ook buitenlandse handelaren zich in Nederland gevestigd, hetzij door hier een filiaal te stichten, zoals de

12

De tentoonstelling Italiaansche

kunst in Nederlandsch bezit in het Stedelijk Museum in Amsterdam, 1934

In de tentoonstelling waren 1293 stukken opgenomen van meer dan honderd verschillende bruikleengevers, waaronder veel verzamelaars en kunsthandelaren. Tot de grootste bruikleengevers behoorden de verzamelaars

Otto Lanz (122 stuks), Franz Koenigs (123 stuks), Frits Lugt (55 stuks), J.C. Bierens de Haan (53 stuks) en de kunsthandelaar Jacques Goudstikker (111 stuks). Rechts op de foto hangt boven de bank het op p. 10 afgebeelde schilderij Ariadne op Naxos (ca 15101530), dat toen werd toegeschreven aan de Venetiaanse schilder Vittore Carpaccio en tegenwoordig aan de kunstenaar Filippo da Verona. Het was eigendom van Otto Lanz (paneel, 130,5 x 119 cm, Rijksmuseum, Amsterdam, voormalig NK2320).

Koningin Wilhelmina en prinses Juliana op de tentoonstelling

Oude Kunst uit het bezit van den Internationalen Handel, die op initiatief van de Vereniging van Handelaren in Oude Kunst in Nederland in het Rijksmuseum werd gehouden, 1936

De tentoonstelling werd georganiseerd ter gelegenheid van het zilveren jubileum van de Vereniging in samenwerking met zes zusterorganisaties in andere Europese landen. Ruim 120 handelaren uit zes landen zonden ruim 950 kunstwerken in.

13 interbellum

Berlijnse handelaar Paul Cassirer (Afb. 5), dan wel door de hoofdvestiging in Nederland onder te brengen, zoals de Oostenrijkse handelaar Kurt Walter Bachstitz (Afb. 6). Vanaf 1933 weken diverse Joodse handelaren vanuit Duitsland uit naar Nederland. Sommige van hun collega’s achtten het veiliger om de afstand tot het naziregime verder te vergroten en vestigden zich in Engeland of de Verenigde Staten. Ook in de internationale veilingwereld speelde Nederland in de jaren twintig en dertig een duidelijke rol. Met name het Amsterdamse veilinghuis Frederik Muller, gedreven door Anton Mensing (Afb. 7) en later door zijn zoon Bernard, was een firma van internationaal niveau. Naast Muller waren er tal van kleinere, wat minder internationaal opererende veilinghuizen, zoals Mak van Waay in Amsterdam.

Catalogus van Kunsthandel Goudstikker, Amsterdam, 1929

In 1915 begon Kunsthandel Goudstikker met de uitgave van gedrukte catalogi bij in eigen huis en elders gehouden tentoonstellingen van te koop aangeboden kunstwerken. Aanvankelijk waren de catalogi nog bescheiden van omvang en uitvoering. Onder invloed van Jacques Goudstikker, die in 1919 toetrad tot de firma en vanaf datzelfde jaar de voorwoorden van de catalogi ondertekende, werden ze steeds dikker en luxueuzer van uitvoering. De reeks van luxe-catalogi, die uiteindelijk zelfs werden uitgevoerd in oplagen van 1000 genummerde exemplaren, loopt door tot augustus 1929, toen het 39ste deel verscheen. Blijkbaar dwongen de verslechterde economische omstandigheden Jacques Goudstikker tot een versobering, want na 1929 verschenen alleen nog publicaties van een veel eenvoudiger uitvoering, voornamelijk ter begeleiding van thematische tentoonstellingen die de firma organiseerde. Catalogi die uitsluitend door de firma te koop aangeboden schilderijen omvatten, verschenen nog maar een enkele keer.

14

Jacques Goudstikker tijdens de veiling van de collectie Mensing, Amsterdam, 1938

Jacques Goudstikker (1897-1940) was een zoon van de Amsterdamse kunsthandelaar Eduard Goudstikker, eigenaar van de in 1845 door Eduards vader en oom gestichte kunsthandel. Hoewel hij vermoedelijk al eerder betrokken was bij het bedrijf van zijn vader, trad Jacques in 1919 formeel in dienst van de firma, terwijl hij daarnaast tot 1921 colleges kunstgeschiedenis in Leiden en Amsterdam volgde. In die jaren was het gebruikelijk dat de kunsthandel jaarlijks tentoonstellingen hield. Behalve in Amsterdam exposeerde Goudstikker ook regelmatig in Den Haag, Rotterdam, New York en Kopenhagen. Toen Eduard in 1924 overleed, nam Jacques het bedrijf volledig over en vergrootte al spoedig de schaal ervan, mede door een uitbreiding van het werkterrein. Voordien was de firma vrijwel uitsluitend gericht op schilderijen uit de Nederlanden, maar onder leiding van Jacques ging ook buitenlandse kunst, vooral Italiaans, maar ook Duits, Frans en Spaans, deel uitmaken van de voorraad. De allure die hij aan zijn firma trachtte te geven, kwam ook tot uitdrukking in de verhuizing in 1927. Het oude pand aan de Kalverstraat werd ingeruild voor een kapitaal pand in de Gouden Bocht van de Herengracht. Drie jaar later, in 1930, kocht Goudstikker bovendien Huize Oostermeer in Ouderkerk aan de Amstel, waar hij met zijn vrouw ging wonen, en Kasteel Nijenrode in Breukelen, waar hij kunstwerken exposeerde en feesten en partijen organiseerde. In 1931 werd het bedrijf omgezet in een naamloze vennootschap met Jacques Goudstikker als grootste aandeelhouder en directeur. Gedurende het interbellum was de firma duidelijk de meest toonaangevende kunsthandel in Nederland.

Talloos waren de Nederlandse verzamelaars van kunstwerken, en velen van hen wisten ook na de crisis van 1929 geldmiddelen te vinden om hun verzameldrift verder te ontwikkelen. De collecties van sommige verzamelaars zijn bijeen gebleven, zoals die van H. Kröller-Müller, D.G. van Beuningen, W. van der Vorm, F. Lugt en J.C. Bierens de Haan. Andere zijn, soms door de oorlogsomstandigheden en soms op andere wijze, later geheel of gedeeltelijk uiteen geraakt. Naast grote verzamelaars, zoals de zojuist genoemde, waren er talloze kleinere particuliere verzamelingen. Net als in de kunsthandel vindt men onder de particuliere verzamelaars tal van Duitsers, waarvan sommige al in de jaren twintig in Nederland gevestigd waren, zoals Fritz Gutmann, Fritz Mannheimer en Franz Koenigs. Gutmann en Mannheimer waren van Joodse afkomst. Andere verzamelaars zijn pas na 1933 uit Duitsland uitgeweken in de hoop in Nederland een veilig heenkomen te vinden.

15 interbellum

De broers Benjamin en Nathan Katz (1891-1962 en 1893-1949) in hun winkel in Dieren, 1936

Tijdens de oorlog trad de firma Katz in liquidatie. Om de handel te kunnen voortzetten, werd in 1941 een vennootschap opgericht met niet-Joodse zakenrelaties van de familie Katz als directeuren. In het begin van de oorlog deden de broers Katz op grote schaal zaken met Duitsers. Daarnaast werd van Nathan Katz verwacht dat hij in de gaten hield welke werken op de Nederlandse kunstmarkt van belang konden zijn voor de collectie van Hitler. De verdiensten van de broers Katz voor de Führercollectie boden hun tijdelijke bescherming. Toen de situatie voor Joden in Nederland kritieker werd, maakte de familie vluchtplannen. Nathan Katz kreeg in 1942 toestemming voor een vertrek naar Zwitserland, later gevolgd door de emigratie van 25 van zijn familieleden via Spanje naar Zuid-Amerika. In ruil hiervoor speelde Nathan Katz een mansportret van Rembrandt in handen van Posse. Na de oorlog heeft Benjamin Katz de kunsthandel in Dieren voortgezet, tot zijn overlijden in 1962.

16
17 interbellum

De geboorte van Christus, ca. 1490-1500

FILIPPINO LIPPI (1457-1504) en atelier Paneel, rond, 86 x 86 cm, Particuliere Collectie

Dit schilderij was een van de pronkstukken op de tentoonstelling van Italiaanse kunst in 1934. Het behoorde toe aan Jacques Goudstikker. Na de Duitse invasie en het overlijden van Goudstikker in 1940 is het werk verworven door Hermann Göring. Het paneel is na de

bevrijding naar Nederland gerecupereerd en in beheer gekomen van de Nederlandse Staat. In 2006 is het aan de erven Goudstikker gerestitueerd, samen met een grote hoeveelheid andere kunstwerken uit de oude handelsvoorraad van het bedrijf.

1
18
19 interbellum
20

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.