Wybrand Hendriks (1744 - 1831)

Page 1

Hendriks KUNSTENAAR, CONSERVATOR, KASTELEIN, RESTAURATOR, BESTUURDER, VERZAMELAAR, KUNSTHANDELAAR EN NETWERKER (1744-1831)
Wybrand
7 Marc de Beyer Voorwoord 11 Philip de Haseth Möller Ten geleide 13 Terry van Druten en Myrthe Krom Wybrand Hendriks – Zijne spelende genie doorliep schier alle vakken der kunst 23 Paul Knolle Enthousiast genootschapsman, vaderlandslievend kunstenaar – Wybrand Hendriks en het tekenonderwijs 35 Quirine van der Meer Mohr Een ongekende reis – Reconstructie van Wybrand Hendriks’ bezoek aan Engeland 47 Michiel Plomp Vertaling van het verleden – De invloed van Nederlandse zeventiende-eeuwse kunst op het werk van Wybrand Hendriks 61 Joost Rosendaal De Nederlandse revolutie in beeld – Wybrand Hendriks als patriot 77 Marleen Ram Tekeningen van stad en land – De ontwikkeling van Wybrand Hendriks tot naturalistisch tekenaar 93 Terry van Druten Beheren, verzamelen en restaureren –Wybrand Hendriks als kastelein van Pieter Teylers Huis en directeur der kunstverzamelingen 105 Rudi Ekkart en Claire van den Donk Ontspannen informeel en realistisch scherp –De portretkunst van Wybrand Hendriks 120 Myrthe Krom, Michiel Plomp, Marleen Ram, Koenraad Vos Catalogus 232 Bibliografie 239 Noten essays 246 Register personen Inhoudsopgave

Wie bij Teylers Museum betrokken is, weet dat hij onderdeel is van een rijke geschiedenis. Voor even krijgen wij de unieke gebouwen, collecties en verhalen in handen, om ze vervolgens weer door te geven aan degenen die na ons komen. Een bijzonder deel van die inmiddels eeuwenlange geschiedenis betreft het leven en werk van Wybrand Hendriks. Tussen 1785 en 1820 speelde Hendriks als ‘kastelein’ van Pieter Teylers Huis en ‘opzichter der kunstverzamelingen’ een centrale rol binnen het toen nog jonge instituut. Hij woonde en werkte in het huis dat het levendige hoofdkwartier was van Teylers Stichting, waar over de samenleving werd gediscussieerd, wetenschappelijke experimenten werden gedaan en belangrijke collecties werden bijeengebracht. Dankzij Hendriks werd de basis gelegd voor de wereldvermaarde tekeningenverzameling van Teylers Museum.

Bovendien was Hendriks een bijzonder goed en veelzijdig kunstenaar, met een oeuvre dat grotendeels tot stand kwam in zijn atelier in Pieter Teylers Huis. Hij was veelzijdiger dan zijn tijdgenoten. Waar zij zich veelal beperkten tot specifieke genres, liet hij een uitzonderlijk breed oeuvre na, uiteenlopend van verstilde genrestukken tot fraaie landschappen, en van uitbundige stillevens tot zeer karaktervolle portretten. Hendriks stond midden in zijn tijd. Hij legde het economisch verval vast en nam deel aan de patriottenstrijd, waarbij burgers eind achttiende eeuw streden voor meer democratie. Bovendien was hij volop actief in de kunstwereld. Op papier, paneel en doek legde hij de wereld om hem heen vast, zo levendig dat wij dankzij zijn tekeningen en schilderijen nog altijd deelgenoot kunnen zijn van het Nederland rond 1800. De grondige restauratie van Pieter Teylers Huis en de openstelling daarvan voor het publiek, vormt de perfecte aanleiding om Hendriks’ leven en werk volop in de schijnwerpers te zetten.

Dit boek en de bijbehorende tentoonstelling hadden niet tot stand kunnen komen zonder de hulp van velen. In de eerste plaats spreek ik graag mijn bijzondere dank uit voor de ruimhartige steun die wij hebben gekregen van Philip de Haseth Möller, vurig

7 Voorwoord Marc de Beyer

pleitbezorger van de achttiende-eeuwse kunst. Zeer erkentelijk zijn wij ook voor de bijdrage van het Prins Bernhard Cultuurfonds, die het mogelijk heeft gemaakt om Myrthe Krom aan te stellen ter ondersteuning van conservatoren Terry van Druten en Marleen Ram. Zij drieën en de overige zeven auteurs van dit boek hebben met hun nieuwe onderzoek de kennis over het leven en werk van Hendriks verder uitgediept en in context geplaatst. Ik wil hen hiervoor hartelijk danken. Ook de vele bruikleengevers aan de tentoonstelling dank ik zeer voor het ruimhartig uitlenen van hun werken. Daarnaast maakte een onmisbare bijdrage van Stichting Fonds

A.H. Martens van Sevenhoven het mogelijk om speciaal voor deze tentoonstelling enkele werken van Hendriks uit buitenlandse collecties naar Nederland te halen. Tot slot gaat mijn dank uit naar de medewerkers van Studio Berry Slok voor hun zeer fraaie vormgeving.

De tentoonstelling vormt samen met dit boek een prachtig nieuw hoofdstuk in de rijke geschiedenis van Teylers Museum. Hopelijk zijn de kunst en het leven van Wybrand Hendriks een sprankelende inspiratiebron, voor nu en in de toekomst.

8 Wybrand Hendriks

Eind jaren negentig werd op een veiling een laatachttiende-eeuws schilderij aangeboden. De veilingmeester merkte na afloop op dat hij het een goed en aantrekkelijk schilderij vond, maar waarschuwde dat het beter was van de achttiende eeuw weg te blijven, want daar was helemaal niemand in geïnteresseerd.

Schilders uit de Eeuw van de Verlichting werden tot voor kort generaliserend afgedaan als behangschilders en navolgers. Terwijl er bibliotheken zijn volgeschreven over Nederlandse kunstenaars uit de zeventiende eeuw, is het moeilijk om meer dan anderhalve meter aan monografieën, tentoonstellingscatalogi en andere publicaties over de achttiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst bijeen te brengen. Meer recente publicaties lamenteren gelukkig dit gebrek aan belangstelling en stellen dat herwaardering op zijn plaats is. En dat is, zij het enigszins bescheiden, aan de gang.

Er zijn inmiddels tentoonstellingen geweest rondom Nicolaas Verkolje, Tibout Regters, Egbert van Drielst, Pieter Christoffel Wonder en de gebroeders Van Strij, maar veel kunstenaars ontbreken nog; de lijst is verre van compleet. Het zijn zelden schilders die bij het grote publiek herkenning oproepen, maar ze leveren ons wel een goed beeld op van deze bepaald interessante periode van onze vaderlandse geschiedenis. Wybrand Hendriks is daar een uitstekend voorbeeld van.

Zo’n vijftig jaar geleden heeft Teylers Museum een eerste tentoonstelling gewijd aan Wybrand Hendriks, begeleid door een catalogus. De tussenliggende jaren hebben de nodige nieuwe wetenswaardigheden opgeleverd, hetgeen in de huidige tentoonstelling en in dit boek tot een zeer compleet beeld heeft geleid van deze zo veelzijdige kunstenaar.

Moge deze tentoonstelling ook voor andere musea een reden zijn om meer achttiende-eeuwse schilders aan de vergetelheid te ontrukken en de plaats te geven die zij verdienen in het Pantheon van de Nederlandse schilderkunst.

11 Ten geleide Philip de Haseth Möller
Philip de Haseth Möller

Wybrand Hendriks

ZIJNE

SPELENDE GENIE DOORLIEP SCHIER ALLE

VAKKEN DER KUNST

Wie naar de schilderijen en tekeningen van Wybrand Hendriks (afb. 1.1, cat. 1) kijkt, ziet een vervlogen wereld, die desondanks dichtbij lijkt. Het zijn doorkijkjes naar het verleden, waarin we de mensen in de ogen kijken, in de interieurs van hun huizen staan en wandelen door de straten van de steden en de landschappen daaromheen. Alles is realistisch weergegeven en vol van detail, alsof we zo naar binnen kunnen stappen. Hoe aangenaam en verstild het in zijn tekeningen en schilderijen soms ook lijkt, Hendriks leefde in roerige tijden van economische achteruitgang, politieke omwentelingen en culturele hervormingen. Hij stond midden in deze veranderingen en dankzij zijn heldere en geestrijke weergave van mensen, stad en omgeving kunnen ook wij hier nu, tweehonderd jaar later, nog altijd getuige van zijn.

Hendriks beoefende zo ongeveer ieder denkbaar genre, als tekenaar en als schilder. Zijn eerste biograaf en goede vriend Adriaan van der Willigen (afb. 1.2, cat. 57) schreef aan het eind van Hendriks’ leven: ‘Men heeft van dezen Meester niet alleen fraaije Bloemstuk-

ken, Landschappen, Binnenhuisjes en welgelijkende, krachtig geschilderde Portretten, Regenten- en Familiestukken; maar ook Stukken met dood Wild in den trant van Jan Weninx, Stads Gezigten en Buurtjes, in welken natuurlijke voorstelling hij, volgens het algemeen gevoelen bijzonder slaagt’.1 Hij onderscheidde zich hiermee wezenlijk van zijn tijdgenoten, van wie de meesten zich beperkten tot een of enkele genres, zoals landschappen of portretten, waarmee destijds het best een inkomen te verdienen was.

Wie was deze bijzondere man die, in de woorden van kunstenaarsbiograaf Johannes Immerzeel uit 1842 ‘in schier alle kunstvakken proeven van talent’ had gegeven? 2 Hoe zag zijn leven eruit en hoe ontwikkelde hij zich tot zo’n veelzijdig kunstenaar?

Jeugd en leertijd

Wybrand Hendriks werd geboren in Amsterdam op 20 juni 1744 als zoon van de meesterbeeldhouwer Hendrik Hendriks en zijn echtgenote Aaltje Claas. 3 Hij was de tiende

13

van hun twaalf kinderen, van wie er vier vroeg stierven. 4 Het gezin behoorde vermoedelijk tot de kleine middenstand; in het tes tament dat de ouders tien jaar na Hendriks’ geboorte lieten opmaken werd verklaard dat hun – helaas niet nader gespecificeerde –nalatenschap ‘beneden de tweeduijsent guldens’ waard was. 5 Deze bescheiden sociaaleconomische positie, passend bij een ambachtsman, blijkt ook uit de plek waar het gezin woonde. Niet aan een voorname gracht, noch in een achterbuurt, maar in de Utrechtse dwarsstraat. 6

De twee oudere broers van Wybrand Hendriks volgden beiden hun vader in het vak, en ook een van zijn zussen trouwde met een beeldhouwer.7 Het ligt voor de hand dat Hendriks in de werkplaats van zijn vader zijn eerste lessen in het kunstenaarschap kreeg. Als 21-jarige begon hij in 1765 met het volgen

van lessen aan de Amsterdamse Stadstekenacademie, toen een vrij hoge leeftijd om hiermee te starten (zie het essay op pp. 23-33). Bij zijn inschrijving noemde hij decoratieschilder Bernardus Vos als leermeester, bij wie hij waarschijnlijk de beginselen van tekenen en schilderen leerde. 8 Aan de academie tekende hij naar gipsbeelden en naar levend model, daar werd enkel de tekenkunst onderwezen. Om de jonge kunstenaars in hun ontwikkeling te stimuleren was een systeem bedacht waarin zij met prijzen werden beloond. Pas na een aantal jaar studeren en werken, viel Hendriks in de prijzen. 9 In 1772 kreeg hij de derde prijs toegekend, de daaropvolgende jaren gevolgd door de tweede en eerste prijs, waarna zijn opleiding op 30-jarige leeftijd als afgerond kon worden beschouwd (cat. 5 t/m 7). Hij bleef werkend lid tot 1777, maar bedankte daarna voor het lidmaatschap.10

afb. 1.1

Wybrand Hendriks, Zelfportret, 1807, olieverf op paneel, 30 x 22 cm, Frans Hals Museum, Haarlem (in langdurig bruikleen aan Rijksmuseum Twenthe, Enschede)

afb. 1.2

Wybrand Hendriks, Portret van Adriaan van der Willigen, 1811, olieverf op paneel, 31 x 25,5 cm, Frans Hals Museum, Haarlem (in langdurig bruikleen aan Rijksmuseum Twenthe, Enschede)

14 Wybrand Hendriks

Behangselschilder

Aan de Stadstekenacademie deed Hendriks niet alleen nieuwe artistieke vaardigheden op, maar ook een aantal vriendschappen, met onder anderen Izaak Jansz de Wit, Hendrik Meijer en Willem Joseph Laquy.11 Met deze laatste werkte Hendriks gedurende zijn academietijd ook in de behangselfabriek van Johannes Remmers in de Rozenstraat te Amsterdam, die overal in het land beschilderde behangsels en goudleerbehangsels leverde. Voor veel kunstenaars was een behangselfabriek een geschikte leerschool om de schilderkunst onder de knie te krijgen, naast de tekenlessen aan de academie.12 Bovendien konden ze zo wat geld verdienen. In de productieateliers werkten schilders meestal gezamenlijk aan muurvullende doeken met geïdealiseerde landschappen en decoratieve motieven, die naar achttiende-eeuwse smaak de wanden versierden van grachtenpanden en buiten-

verblijven. Van der Willigen beschreef de samenwerking: Hendriks ‘schilderde veelal de Landschappen, en Laqui stoffeerde dezelve’ met figuren.13

Het waren zoekende jaren in het leven van de beginnende kunstenaar Hendriks, waarin vele veranderingen en verplaatsingen elkaar opvolgden. Nadat hij de drie prijzen bij de Stadstekenacademie had gewonnen en zijn opleiding beëindigde, verliet Hendriks in 1774 ook de behangselfabriek van Remmers. Hij ging aan de slag in de kleinere behangselfabriek Het Schaap aan de Overtoomseweg, de huidige Overtoom, toen net buiten de stad gelegen. Deze stond onder beheer van Agatha Ketel, weduwe van de in 1770 overleden schilder Anthony Palthe (afb. 1.3).14 Op 21 november dat jaar nam Hendriks via een openbare veiling het eigendom van de grond en gebouwen van de fabriek over van Ketel.15 Een paar dagen later kocht hij het lidmaatschap van het Sint-Lucasgilde, dat nodig was om als zelfstandig kunstenaar de fabriek te kunnen voortzetten.16

Het jaar erop traden zij bovendien met elkaar in het huwelijk, op 21 mei 1775 in de Waalse Kerk. Volgens de akte van ondertrouw, die op 5 mei plaatsvond, woonde Hendriks op dat moment bij zijn vader op de Leidsegracht, zijn moeder was enkele jaren daarvoor gestorven. Ketel woonde op de Bierkaai, de tegenwoordige Oudezijds Voorburgwal bij de Oude Kerk.17 Haar zoon Gerhard Jan Philip, die in 1763 was geboren uit haar huwelijk met Anthony Palthe, wordt niet genoemd; hij moet al op jonge leeftijd zijn overleden.18

Een jaar later deden Hendriks en Ketel de behangselfabriek – met een kleine winst –alweer van de hand.19 Het echtpaar vertrok naar Haarlem, waar Hendriks zich inschreef bij het plaatselijke Sint-Lucasgilde om zijn vak uit te mogen oefenen in de stad. 20 Zijn academiegenoot Hendrik Meijer had daar een aantal jaren een behangselfabriek gerund, maar had deze in 1775 verkocht en was naar Leiden verhuisd. 21 Kon Hendriks wellicht zijn fabriek overnemen of waren er andere redenen

afb. 1.3 Wybrand Hendriks, Agatha Ketel in weduwedracht, 1773, zwart, wit en rood krijt, penseel en grijze inkt op papier, 21 x 17,5 cm, Noord­ Hollands Archief, Haarlem

voor hem om naar Haarlem te verhuizen?

Door gebrek aan historische documentatie blijven we in het ongewisse.

Ergens in de jaren 1774-1776 hebben Hendriks en Meijer samen een reis naar Engeland gemaakt (zie het essay op pp. 3545). 22 Er is niet veel bekend over deze reis en er bestaat onduidelijkheid wanneer deze heeft plaats gevonden. Als we wederom Adriaan van der Willigen als oudste bron mogen geloven, lagen vooral ‘gunstige vooruitzichten’ eraan ten grondslag. 23 Zouden de twee jonge kunstenaars zijn aangetrokken door de bloeiende Engelse kunstmarkt op het moment dat ze allebei een behangselbedrijf runden in het economisch neergaande Nederland? Hoe het ook was, Hendriks’ verblijf in Engeland zou van korte duur zijn, ‘het ongeluk hebbende van aldaar ziek te worden’. 24 Op den duur verhuisde

Meijer naar Engeland, maar Hendriks had deze behoefte niet. Hij bleef in Nederland en zocht een gunstige positie binnen de veranderende Nederlandse kunstmarkt.

Kunst en markt

Van de vroegste werken van Hendriks zijn nauwelijks voorbeelden bekend. We kennen zelfs geen enkele behangselschildering waaraan hij heeft meegewerkt. Wel krijgen we een indruk hoe deze eruit gezien kunnen hebben wanneer we kijken naar zijn vroegst gedateerde stillevens en landschappen, zoals een bloemstilleven uit 1776 (afb. 1.4) of een jachtstilleven uit 1777 (afb. 1.5). Beide schilderijen maakte hij in de stijl van in zijn tijd zeer populaire voorgangers: de bloemstukken doen denken aan die van Jan van Huijsum, het wild aan het werk van Jan Weenix. Terwijl dergelijke navolgingen voor moderne ogen wellicht aandoen als een gebrek aan originaliteit, werden ze rond 1800, wanneer geslaagd uitgevoerd, juist zeer gewaardeerd. Hendriks zou zijn leven lang herhalingen in de trant van oudere meesters blijven maken, in het bijzonder naar zeventiende-eeuwse Nederlandse schilders (zie het essay op pp. 47-59).

afb. 1.4

Wybrand Hendriks, Bloemstilleven met vogelnest, 1776, olieverf op paneel, 60,1 x 51,2 cm, Städel Museum, Frankfurt am Main

afb. 1.5

Wybrand Hendriks, Wildstilleven, 1777, olieverf op doek, 85,5 x 64 cm, verblijfplaats onbekend

16

afb. 1.6

Wybrand Hendriks, Gezicht op Haarlem vanuit het noordoosten, 1778, pen en grijze inkt, penseel en waterverf op papier, 30,7 x 42,3 cm, The British Museum, Londen

afb. 1.7

Wybrand Hendriks, Gezicht op Haarlem vanuit het zuiden, 1778, pen en grijze inkt, penseel en waterverf op papier, 30,7 x 42,8 cm, The British Museum, Londen

Hoe Hendriks de kost verdiende na zijn verhuizing naar Haarlem is niet duidelijk. Mogelijk schilderde hij meer van dit soort stillevens en landschappen, die goed verkochten als goedkopere alternatieven voor de behangselschilderingen die de huizen van rijke burgers decoreerden. Zo werden in 1782 meerdere van zijn wild- en bloemstillevens geveild uit de collectie van de Amsterdamse kunstenaar en verzamelaar Johannes de Bosch. 25 Daarnaast voldeed Hendriks aan de vraag van verzamelaars naar zeer gedetailleerd uitgewerkte topografische tekeningen, zoals zijn twee scherp getekende

gezichten op Haarlem uit 1778 laten zien (afb. 1.6 en 1.7). Hij lijkt in deze periode maar een paar portretten te hebben geschilderd, en dan naar alle waarschijnlijkheid uit vriendschap, zoals het portret van Jan van der Stoop (cat. 8), of het getekende portret van Agatha Ketel (zie afb. 1.3, cat. 2). Pas enkele jaren later zullen geschilderde portretten een belangrijke inkomstenbron vormen (zie het essay op pp. 105-119).

Hoe Hendriks zijn geld dan ook verdiende aan het begin van zijn carrière, de erfenis die het echtpaar ontving in oktober 1778, zal zeker welkom zijn geweest. Zij kregen ruim vierduizend gulden uit de nalatenschap van de peettante van Ketel. 26 Na het overlijden van haar moeder een jaar later gingen bovendien de zogeheten leenrechten van haar ouders over op haar en Hendriks, waarmee zij inkomsten kregen uit land in de buurt van het Zeeuwse Sluis. 27

Hendriks wist in Haarlem al snel een positie in het culturele veld te verwerven. In 1777 werd hij verkozen tot een van de directeuren van de vijf jaar eerder opgerichte Haarlemse Teekenacademie (zie het essay op pp. 23-33). Het bestuur kwam bijeen in het huis De Hulst in de Damstraat, dat gratis ter beschikking was gesteld door een van de hoofddirecteuren van de academie: de zeer welgestelde Pieter Teyler van der Hulst. De vermogende filantroop overleed een jaar nadat Hendriks bij de academie betrokken raakte. Zijn legaat ter bevordering van kunsten en wetenschappen werd beheerd door Teylers Stichting, die de bouw van de Ovale Zaal achter zijn woonhuis initieerde en daarmee het eerste museum van Nederland oprichtte. Voor de vrijgekomen positie van directeur van de academie werd Willem Anne Lestevenon gekozen, die als actief patriot later een grote rol in het leven van Hendriks zou gaan spelen (zie het essay op pp. 61-75). 28 Door zijn directeurschap en connecties werd Hendriks bekend bij de Haarlemse elite, zoals blijkt uit het ontwerp dat hij in 1779 zou hebben gemaakt voor de besloten herensociëteit Trou moet Blycken (afb. 1.8). 29

17 Zijne spelende genie doorliep schier alle vakken der kunst

Gelderland

Niettemin verhuisde Hendriks in 1781 naar het Gelderse Nijkerk. 30 Zijn beweegreden is niet met zekerheid vast te stellen, maar Nijkerk was op dat moment een bloeiend centrum van tabaksteelt en -handel en hij moet kansen hebben gezien om zijn werk daar aan de man te brengen, mogelijk ook door contacten met hogere sociale kringen. Via Jan Palthe, de al enkele jaren eerder overleden zwager van Agatha Ketel, kende hij waarschijnlijk Alexander Schimmelpenninck van der Oÿe en diens vrouw Charlotte Jacoba van Haeften. Van hun buitenverblijf Watergoor maakte hij een waterverftekening (cat. 37). Hendriks schonk deze tekening aan de belangrijke Amsterdamse kunstliefhebber en verzamelaar Jacob de Vos, met wie hij een goede band moet hebben gehad.

In deze periode maakte hij een getekend portret van hen beiden (afb. 1.9, cat. 40), en enkele decennia later portretteerde hij De Vos ook in olieverf (cat. 41). Via de tekening vangen we een glimp op van een van Hendriks’ zijdelingse inkomstenbronnen, namelijk de handel in kunst van oude meesters. Op de achtergrond hangt een ingelijst boslandschap dat herkenbaar is als een schilderij van de zeventiende-eeuwse schilder Meindert Hobbema.

Volgens Adriaan van der Willigen verwierf Hendriks het topstuk in Gelderland in ruil voor het schilderen van een portret, en verkocht hij het landschap voor 420 gulden aan De Vos (afb. 1.10). Hij was kennelijk zeer in zijn nopjes over deze mooie vondst en slimme verkoop, want deze gebeurtenis werd ‘door dien Schilder meermalen (…) verhaald’. 31

Het verblijf in Gelderland was van grote invloed op zijn werk, en met name op zijn landschapstekeningen (zie het essay op pp. 77-91).

‘De schilderachtige Gezigten daar omstreeks, en de huislijke tooneelen der landbewoners, leverden den Heer Hendriks, veel stof voor zijne teekenpen en zijn penseel’, aldus alweer Van der Willigen. 32 Zijn precieze, topografische manier van werken maakte plaats voor een

< afb. 1.8

Wybrand Hendriks, Ontwerp voor Haarlemse rederijkerskamer- en sociëteit ‘Trou moet Blycken’, 1779, zwart en wit krijt op blauw papier, 21,5 x 19,3 cm, Noord­ Hollands Archief, Haarlem

< afb. 1.9

Wybrand Hendriks, Portret van Jacob de Vos I en de schilder Wybrand Hendriks , 1783, pen, penseel en grijze inkt, zwart krijt op papier, 42,2 x 33,6 cm, Rijksmuseum Amsterdam (bruikleen van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap)

lossere tekenstijl, en een vrijere, meer romantische opvatting van de natuur. Behalve het weergeven van een bepaalde locatie streefde Hendriks er steeds meer naar iets over te dragen van de schoonheid van de natuur zoals hij die ervaren had. Hij zou vooral in de jaren 90 taferelen blijven tekenen waarin hij teruggreep op pittoreske en landelijke motieven die hij in zijn Gelderse jaren was tegengekomen.

Hoogtijdagen

afb. 1.10

Meindert Hobbema, Boslandschap, ca. 1663, olieverf op doek, 76,2 x 108,7 cm, The Wallace Collection, Londen

Tijdens de jaren in Gelderland bleef de band met Holland nauw. Hendriks keerde met enige regelmaat terug naar Amsterdam, vermoedelijk voor het eerst toen zijn vader overleed in augus tus 1782. 33 Het jaar erna nam hij tijdens de winter als introducé deel aan de tekenavonden bij het departement tekenkunst van Felix Meritis. Hij tekende onder meer ‘ad vivum’ (naar het leven) het portret van Willem Writs, de oprichter van dit genootschap (zie afb. 8.2). 34 De daaropvolgende winter was Hendriks op 23 december 1784 aanwezig in de Amstelkerk, als getuige van de doop van de dochter van zijn vriend Jan van der Stoop (cat. 8). 35

Hendriks verhuisde in juni 1785 van Nijkerk naar Ede, maar ‘het aandenken aan Haarlem, bleef echter dierbaar’, zoals Adriaan van der Willigen later schreef. 36 Toch was Hendriks aanvankelijk van plan om zich in Amsterdam te vestigen in plaats van in Haarlem. In maart 1785 had hij een verzoek ingediend om permanent lid te worden van Felix Meritis. 37 De mogelijkheid om voor Teylers Stichting te gaan werken, moet hem van gedachten hebben doen veranderen. Op 20 juni 1785 werd hij in Haarlem aangesteld als zogeheten ‘kastelein’ van het oude woonhuis van Pieter Teyler en beheerder van de kunstverzameling van Teylers Stichting, een functie die hij 35 jaar zou vervullen (zie het essay op pp. 93-103).

Op 22 oktober betrokken Hendriks en Ketel de statige woning aan de Damstraat (cat. 10, 11 en 13). Samen met zijn jaarsalaris van 1100 gulden moet dit een behoorlijke statusverbetering zijn geweest voor het echtpaar. Daarbij kreeg Hendriks – zelf Nederlands hervormd – via de bestuurders van Teylers Stichting ook toegang tot een veelal doopsgezind deel van de elite van Haarlem. De weerslag hiervan zien we in de portretopdrachten die hij uitvoerde, te beginnen met de opdracht die hij in februari 1786 ontving om zijn bazen, de vijf directeuren van Teylers Stichting, te schilderen voor de regentenkamer van Teylers Hofje (cat. 16). 38 De daaropvolgende jaren zouden er nog meerdere volgen voor leden van vooraanstaande Haarlemse families als Loosjes, Kops en Enschedé. Daarnaast kreeg hij ook portretopdrachten via zijn Amsterdamse netwerk (zie het essay op pp. 105-119).

Wat de door Hendriks geportretteerden verder met elkaar verbond, is dat velen van hen een duidelijk patriotse gezindheid hadden, net als hijzelf (zie het essay op pp. 61-75).

Hendriks was actief betrokken bij de Haarlemse tak van de landelijke revolutionaire beweging die zou leiden tot de Bataafse Omwenteling in 1795. Bij de oprichting van het nieuwe Haarlemse bestuur in augustus 1796 werd hij zelfs verkozen tot lid. Tegelijkertijd documenteerde hij de politieke gebeurtenissen in tekeningen

19
Zijne spelende genie doorliep schier alle vakken der kunst

en prenten, zoals de beëdiging van het patriotse vrijcorps Pro Aris et Focis tot de Haarlemse schutterij (cat. 74). De herinnering aan de zeventiende-eeuwse schutterij als een organisatie van vrije burgers speelde een belangrijke rol in het revolutionaire gedachtegoed. 39 Het is dan ook niet verbazend dat Hendriks vele natekeningen naar de Haarlemse schutterstukken maakte (cat. 104, 113 t/m 119). De patriotse voormannen Adriaan Loosjes (zie afb. 5.2) en Willem Anne Lestevenon waren goede contacten van Hendriks. Tegen de tijd dat de revolutie vastliep en Lestevenon in 1797 wegens sodomie werd veroordeeld, 40 had Hendriks zich uit de politiek teruggetrokken en richtte hij zich volledig op het culturele leven. Tot 1808 bleef hij de centrale persoon binnen het bestuur van de Teekenacademie en haar opvolger het Teekencollegie (zie het essay op pp. 23-33) waar hij zich inzette voor kunstbroeders als Augustijn Claterbos en Warnaar Horstink (cat. 50 en 52). Door zijn positie bij Teylers Museum kon hij de tekeningencollectie ter beschikking stellen voor zijn studenten en ‘was hij door zijne minzaamheid en bereidvaardigheid ook bijzonder nuttig voor de zodanigen welke hunne ontluikende talenten wilden oefenen en volmaken’. 41

Vanaf 1810 nam Hendriks deel aan de Tentoonstelling van Levende Meesters. 42 Deze jaarlijkse tentoonstelling, op initiatief van koning Lodewijk Napoleon georganiseerd naar het voorbeeld van de Parijse Salon, was het belangrijkste podium voor eigentijdse schilderkunst in Nederland. De titels in de catalogi tonen de opvallende breedte die zijn oeuvre op dat moment had bereikt: landschappen, stadsgezichten, stillevens, wildstukken, genrestukken, het komt allemaal voorbij. Van Twee jonge Juffrouwen en een jonge Heer, zich met Bloemen verlustigende in 1810, via Een landschap met een waterval in 1816, tot een Portrait van een Moor in 1818. 43 Telkens wordt Hendriks daarbij ook vermeld als zogeheten correspondent van de vierde klasse bij het Koninklijk Nederlandsch Instituut van

Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten in Amsterdam, de voorloper van de huidige Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

In deze jaren was hij ook de organisator van een drietal veilingen, in 1812 en 1814 samen met kunstkenner Adriaan van der Willigen. 44 De vriendschap tussen de twee is ook af te lezen aan een kort briefje uit 1816 dat opent met ‘Mijn Heer en Vriendt!’ en waarin Hendriks adviseert over het herstellen van de zaalnummering van de stedelijke schilderijencollectie in de Haarlemse Doelen. 45 Het toont wederom dat Hendriks zich niet enkel bezighield met zijn verantwoordelijkheden voor Teylers Museum en de productie in zijn atelier. Hij was een culturele duizendpoot die zich volledig inzette voor de Haarlemse kunsten.

Ouderdom

Toch kende Hendriks’ leven niet enkel voorspoed. Op 11 juni 1802 was zijn vrouw Agatha Ketel overleden. Hij plaatste een liefdevolle advertentie in de Oprechte Haarlemsche Courant : ‘Myne geliefde Huisvrouwe (…) stierf heden, in den ouderdom van byna 66 jaaren; een plotselyk toeval van Beroerte, maakte een einde aan haar deugdzaam en voor my zoo dierbaar leeven’. 46 Zij werd op 16 juni begraven in de Grote Kerk. 47 Twee jaar later, op 23 december 1804, 48 trouwde Hendriks met Geertruid Harmsen, weduwe van de Haarlemse stadsorganist Johannes Radeker, en ‘leefde met haar, gedurende verscheidene jaren op eene zeer genoegelijke wijze, totdat zij hem in Zomermaand, des jaars 1817, door eene slijmberoerte plotseling werd ontrukt’. 49 Harmsen werd op 25 juni begraven in hetzelfde graf als Agatha Ketel. Het overlijden van zijn tweede echtgenote ‘trof den grijzen Kunstenaar zeer’, volgens zijn vriend Van der Willigen, ‘en nu kwam hem zijn werkzame aard en ijver voor den Kunst, bijzonder ter stade, om hem eenige verstrooijing te bezorgen; hij maakte daarvan dan ook, zooveel zijn teneergedrukte geest hem toeliet, gebruik’. 50

20 Wybrand Hendriks

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.