Het Hogeland
Een ander vooroordeel over Groningers is dat ze stug zijn, en uiterst zwijgzaam. Ook Groningers denken dat vaak van zichzelf. De ervaring leert dat Groningers in eerste instantie een afwachtende houding aannemen (en dus zwijgen en wellicht wat stug lijken), maar dat ze, wanneer ze even licht zijn aangemoedigd, vaak niet te stuiten zijn. Je zou ze dan eerder praatziek noemen. Met emoties is iets vergelijkbaars aan de hand: eerst worden ze ingehouden, maar als ze eenmaal licht zijn aangeraakt, barsten ze in alle hevigheid los.
Het grote gebied dat zich als een waaier uitstrekt boven de stad Groningen, wordt het Hogeland genoemd. In het westen is het Reitdiep de grens, in het oosten het Eemskanaal, maar sommigen rekenen het gebied ten zuiden van dat kanaal, tot aan Slochteren ongeveer, ook nog tot het Hogeland. Het Hogeland heeft zijn naam te danken aan de aangeslibde zeeklei die het gebied heeft opgehoogd, maar hoog op de kaart van Groningen staat het natuurlijk ook. Dus wordt het Hogeland vaak gezien als een gebied dat zich aan het einde van de ons bekende wereld bevindt, en zo voelt het ook hier en daar wel een beetje als je er rondreist. In die zin is het Hogeland een exotisch en romantisch gebied. Ondertussen staat de bevolking er gewoon met beide benen op de grond, die hier uit zeer vette zeeklei bestaat. Die bewoners houden zich vanouds met akkerbouw bezig. Dat wil zeggen, vooral sinds het eind van de negentiende eeuw, toen door de komst van de kunstmest een uitgebreide veestapel niet meer nodig was en de boeren zich echt konden gaan specialiseren in het akkerbouwbedrijf. Dat deden ze op moderne en rationele wijze en, sinds veel boerenzonen naar de in 1918 opgerichte Landbouwhogeschool in Wageningen gingen, ook met een wetenschappelijke achtergrond. Op die manier ontstond er een boerenstand die vanwege de vele contacten buiten de eigen streek, door de belangstelling voor nieuwe ontwikkelingen en met een kennissenkring die zich uitstrekte tot buiten het eigen vakgebied, redelijk kosmopolitisch was. Dus worden de Groninger boeren in de stad Groningen niet bejegend met het soort neerbuigendheid waarmee Randstedelingen de buitenman over het algemeen behandelen. In de Stad weten ze dat de Ommelanden niet bewoond worden door die wat boertige Breugheliaanse types waarmee Amsterdammers en Rotterdammers vaak denken dat het platteland bevolkt is.* Die boeren, de hereboeren, of in het Gronings ook wel ‘dikke boeren’ genoemd, waren dan wel vooruitstrevend op het gebied van hun bedrijfsvoering, maar sociaal gezien liepen ze vaak achter. Ze waren autoritair en behoudend, en dat leidde in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw tot veel arbeidsonlust. Want de manier waarop de hereboeren hun knechten behandelden, leek veel op die waarmee de Russische landadel in de negentiende eeuw hun ondergeschikten bejegenden (en waarschijnlijk hadden de Groninger boeren de negentiende-eeuwse Russische romans waarin deze verhoudingen werden beschreven in een Duitse vertaling in hun bibliotheek staan). Tot vlak voor de Tweede Wereldoorlog wa-
343
ren er op het Hogeland, maar ook in het Oldambt vrijwel elk jaar stakingen van landarbeiders. Pas na die oorlog hebben de boeren hier zich bij de normen en wetten van de sociaal-democratie neergelegd.
Lauwersmeer
34 4
Een eerste route door het Hogeland zou kunnen beginnen in Lauwersoog, waar de reiziger vanuit Friesland Groningen binnenkomt. Er is een veerhaven voor de boot naar Schiermonnikoog en een grote vissershaven met een visafslag. Bij de veerhaven bevindt zich een prettig restaurant dat Wadden zeezicht heet, en bij de vissershaven zijn nogal wat viscafetaria’s, waarvan Sterkenburg Vis er het beste uitziet. De rest van Lauwersoog ligt achter de dijk die in 1969 van de Lauwerszee het Lauwersmeer maakte. Het gedeeltelijk drooggevallen gebied dient twee heren: het ministerie van Defensie en Staatsbosbeheer. Ten westen van de n361 leeft Staatsbosbeheer samen met vele recreanten, ten oosten van die weg liggen militaire oefen‑ en schietterreinen, waardoorheen enkele fiets‑ en wandelpaden zijn aangelegd. Het drukst is het ten noorden van het Nieuwe Robbengat, waar bij een camping en een bungalowpark een paar strandjes zijn aangelegd. Ook vindt hier nogal wat dagrecreatie plaats. Ten zuiden van dat water is er in het Ballastplaatbos, waar het iets rustiger is, een aardige wandeling te maken naar een observatietoren die een goed uitzicht biedt op het water en de moerassen van het meer. De Observatietorenroute is vijf kilometer. Aan de andere kant van de n361 ligt de Marnewaard, het militaire terrein waarin een aantal fietspaden is gemaakt. Een van die paden komt dicht bij het Oefendorp Marnehui zen, Nederlands enige spookstadje. In dit decordorp oefenen soldaten op het veroveren van door de vijand bezette huizen. Een ander fietspad gaat naar de Kustweg, de mooiste weg om het Hogeland te benaderen. Per auto is die alleen op zaterdag en zondag te berijden. Voor fietsers is hij afgesloten wanneer er schietoefeningen zijn. Dan zijn ook de fietspaden in de Marnewaard verboden terrein. Het fietspad van de Kustweg, op de Ommelanderzeedijk, gaat na het stuk in de Marnewaard helemaal langs het Groninger wad naar het oosten, tot aan de Eemspolder. Met de auto de Marnewaard uit rijdend, kunnen we na de Willem Lodewijk van Nassaukazerne meteen linksaf, in de richting van Hornhuizen. Hier bevinden we ons pas echt op het Hogeland. Uit Friesland komend ziet de reiziger een enorm verschil in het cultuurlandschap. Het is hier weidser, strakker, vierkanter, en de bomen staan heel zakelijk alleen waar ze horen: rondom de boerderijen en in het gelid langs de wegen. Het Friese landschap is rommeliger, het lijkt daar nog een beetje op natuur. Het Groninger landschap is veel duidelijker een tot in de puntjes in cultuur gebrachte natuur, waar de echte natuur slechts te vinden is in de wolkenluchten boven de horizon. Ook is het hier op het Hogeland leger dan op het veel dichter bevolkte Friese platteland. Al deze ingredi-
Het lege van het landschap in Noord-Groningen wordt hier en daar (bijvoorbeeld hier vlak voor Hornhuizen) flink verstoord door een paar moderne windmolens. Over het algemeen worden windmolens in Groningen bij elkaar gezet in een windmolenpark en staan ze niet (zoals hier en vaak in Friesland) in hun eentje of met een stuk of wat het uitzicht te bederven.
Lenie ’t Hart
ënten maken het Hogelandster landschap indrukwekkend en van een grote schoonheid.* Na Hornhuizen zien we in de verte twee kerken boven een dorp uitsteken. Het zijn de kerken van Kloosterburen, en om te laten zien welk geloof het echte is, steekt de toren van de katholieke kerk ver boven de protestantse uit. De toren die zo hoog de hemel in steekt, hoort bij een neogotische kerk die P. J. H. Cuypers aan het eind van de negentiende eeuw bouwde in deze katholieke enclave op het Hogeland. Van iets latere datum is een klooster dat heden een hotel herbergt. Ho tel het klooster is een aangenaam hotel dat een goede mengeling biedt van professionaliteit en gezelligheid. Zo kan de reiziger als versiering een oude naaimachine op zijn kamer aantreffen, maar die kamer is ook voorzien van goede bedden en een goede badkamer. Het hotel heeft zestien kamers, een goedgevulde bibliotheek, een grote tuin, een eigen kapel en een aantal vergaderzaaltjes. Een van de twee uitbaters kookt dagelijks een wisselend driegangenmenu dat overdadig en goed is. Vlak bij Kloosterburen serveert men in restaurant ’t Ko rensant in het gehucht Molenrij eten van iets geraffineerdere aard. Het restaurant ziet er wat tuttig uit, maar het eten is er zeer goed en redelijk betaalbaar.
Pieterburen Pieterburen is bij toeristen het meest geliefde dorp van het Hogeland. Sinds hier in 1963 een aanvang is gemaakt met wadlooptochten en vooral sinds Lenie ’t Hart in 1971 met haar zeehondencrèche begon, is er een stroom van, laten we zeggen, alternatief toerisme op Pieterburen afgekomen. Mensen dus die zich via politieke partijen of actiegroepen bezighielden met het milieu, of zich in ieder geval konden vinden in slogans als ‘Wees wijs met de Waddenzee’. Het oudste wadloopcentrum van Nederland organiseert per jaar zo’n 135 tochten, en de huidige opvang van zeehonden trekt 200.000 bezoekers per jaar. Dus zijn er in de lange Hoofdstraat van Pieterburen veel cafés en restaurants, is er een natuurvoedingswinkel en lopen er veel Groene en Linkse bezoekers rond. De Zeehondencrèche Pieterburen is elke dag geopend en laat in vele bassins en quarantainehokken tientallen zeehonden zien, die hier worden opgelapt om, eenmaal beter, weer te worden uitgezet in de Waddenzee. Ook is er in het foeilelijke, maar sympathieke complex een expositie over de problemen die de zeehonden op het wad hebben door de vervuiling, het toerisme en de visserij, en ligt er buiten als kunstwerk een grote berg visnetten, zwerfnetten die als afval zijn gedumpt en waarin de zeehonden vaak verstrikt raken. Of de grootste toeristische attractie van Noord-Groningen in Pieterburen blijft, is de vraag. Na onenigheid tussen Lenie ’t Hart en de gemeente waarvan Pieterburen deel uitmaakt over eventuele nieuwbouw, heeft de initiatiefneemster van de crèche verklaard te willen verhuizen en contact gezocht met andere gemeenten in het noorden van het land. Delfzijl
345
346
Diederik Sonoy sloot zich in 1568 bij Willem van Oranje aan en werd door hem in 1572 benoemd als gouverneur van Noord-Holland. Sonoy bestuurde het gebied met harde hand en op zoek naar Spaansgezinden martelde en moordde hij erop los. Net zoals Alva’s Raad van Beroerten werd Sonoys onderzoekcommissie ook veelzeggend de ‘bloedraad’ genoemd. De Opstand (die later de Tachtigjarige Oorlog werd genoemd) was geen heroïsche nationale bevrijdingsstrijd zoals vooral negentiende-eeuwse historici de Nederlanders later wilden laten geloven, maar een smerige oorlog die trekken vertoonde van een burgeroorlog. De grote meerderheid van de bevolking van de Lage Landen had niet voor een opstand gekozen en leed zwaar onder types als Sonoy. Rottumeroog is tot 1965 bewoond geweest door strandvoogd Jan Toxopeus. Sindsdien zijn er in het broedseizoen nog slechts enkele vogelwachters aanwezig. Een paar keer per jaar worden er excursies georganiseerd door de Stichting Vrienden van Rottumeroog en Rottumerplaat. Rottumeroog wandelt langzaam in de richting van de Eemsmond, dat wil zeggen:
Noordpolderzijl
lijkt de meeste kans te maken op Lenie ’t Harts troetelkindje. Maar omdat er financiering nodig is van buiten deze gemeente en Delfzijl ondertussen bezig is met een ‘stedenbouwkundige verkenning’, kan het nog vele jaren duren voordat de verhuizing een feit is. Ook aan de Hoofdstraat (en veel meer dan die straat is Pieterburen niet) staat een mooie gotische kerk, die uit de vijftiende eeuw stamt, grote spitsboogramen heeft en op degelijke wijze op zijn plaats wordt gehouden door zeer dikke steunberen. Ernaast staat een toren die in 1805 is gebouwd. Binnen ligt een beroemde zestiende-eeuwse Nederlander begraven. Het is Diederik Sonoy, die in het begin van de Opstand voor Willem van Oranje gouverneur was van Noord-Holland en hier, nadat hij de laatste jaren van zijn leven bij zijn dochter en haar schoonfamilie had gewoond, in 1597 stierf.* Naast de kerk bevindt zich een kleine, maar aardige botanische tuin, die Domies Toen wordt genoemd, de tuin van de dominee in het Nederlands, want hij hoorde bij de pastorieboerderij van de man die in vroeger tijden zowel boer als dominee was. Er staat een mooi achttiende-eeuws prieeltje.
Noordpolder Via Westernieland met zijn grappige, geheel bepleisterde kerk, en eventueel via Den Andel, waar een eenvoudige kerk met een losse dertiende-eeuwse toren staat, komen we in de Noordpolder, waar we prachtig tussen twee dijken in langs het Noordpolderkanaal rijden. Het is heel leeg en dus kunnen we niet gestoord door obstakels naar de horizon kijken, die zich hier opmerkelijk dicht bij het land bevindt, zodat er heel veel hemel is. Linksaf de Zijlweg op, komen we bij een mooi soort einde van de wereld, het kleine haventje van Noordpol derzijl. Van hier vertrekt heel af en toe een boot naar Rottumeroog, het Waddeneiland dat samen met Rottumerplaat bij Groningen hoort en onbewoond is.* Vanaf de dijk kijken we over de kwelders van de Groninger Noordkust, die veel smaller zijn dan de kwelders van Friesland Buitendijks. Ze