leesfragment Jane - Jane Lasonder & henk Stoorvogel.9789043521444.

Page 1

JANE JANE LASONDER HENK STOORVOGEL

kokBWjane0213.indd 3

05-02-13 15:30


Omwille van de privacy zijn de namen van veel betrokken personen veranderd. Overeenkomsten met bestaande personen en situaties berusten op toeval. © 2013 Uitgeverij Voorhoeve – Utrecht www.kok.nl Omslagontwerp en ontwerp binnenwerk Garage BNO Foto omslag Trevillion Foto achterflap De Fotograaf Raalte ISBN 978 90 435 2144 4 ISBN e-book 978 90 435 2145 1 NUR 402 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

kokBWjane0213.indd 4

05-02-13 15:30


Voor Rob, Jesse en Hannah Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen. 2 KorintiĂŤrs 5:17

kokBWjane0213.indd 5

05-02-13 15:30


INHOUD

Voorwoord 1

Regenboog in de trapkast 2 Een valse start 3 Eerste schooldag 4 Op zoek naar God 5 Niemands kind 6 Alleen 7 De bodem van de put 8 Mijn Waterloo 9 Eddie 10 Pijpenkrullen, keppeltjes en pruiken 11 Twee keer gestorven 12 Een gebroken hart dat niet kan genezen 13 Liefde testen 14 1 februari 1992 15 Mijn begrafenis 16 Vaarwel voor mijn vader 17 De weg van herstel 18 Niet weer! 19 Regenboog in mijn hart

9 13 22 32 43 55 67 78 90 102 113 128 139 148 160 172 184 196 208 219

Nawoord (Jane Lasonder) 231 Nawoord (Henk Stoorvogel) 233 Anderen over Jane 235

kokBWjane0213.indd 7

05-02-13 15:30


VOORWOORD

Vijfentwintig jaar geleden vroeg een auteur me of ze mijn levensverhaal mocht optekenen en uitgeven in boekvorm. Ik zag niet in waarom mensen een boek over mijn leven zouden willen lezen. Bovendien was ik er nog lang niet aan toe om mijn diepste duisternis en wanhopige zoektocht naar liefde aan het papier toe te vertrouwen. Voordat ik mijn verhaal op een evenwichtige wijze zou kunnen vertellen moest ik eerst nog een intens groeiproces doormaken. Met het verstrijken van de jaren moedigden mensen mij keer op keer aan om een autobiografie uit te brengen. Blijkbaar maakten de kleine beetjes die zij over mijn leven wisten zo’n indruk dat zij ervan overtuigd waren dat veel mensen er baat bij zouden hebben om te lezen hoe mijn leven was verlopen. Ik hield de boot steeds af. Wat zou ik allemaal overhoop halen wanneer ik alles op een rij zou zetten? Zouden mensen mijn verhaal wel aankunnen? Langzaam maar zeker groeide in mijn hart het verlangen om mijn levensgeschiedenis wereldkundig te maken. Niet omdat ik zelf nu zo nodig op de voorgrond wil staan, maar wel omdat God op overweldigende wijze in mijn leven ingegrepen heeft. God verdient het dat zijn liefdevolle werk op de puinhopen van mijn bestaan in de schijnwerpers wordt gezet, want zonder hem was ik er al lang niet meer geweest. Dit boek is geen plezierig verhaal om gewoon maar eventjes te lezen. Daarvoor zijn de dingen die mij zijn aangedaan en alles wat me daarnaast overkomen is simpelweg te erg. Maar ik wil je van harte aanmoedigen mijn verhaal te lezen. Van het begin tot het eind. Leg het boek na hoofdstuk 6 of 7 niet weg, maar hou juist dan nog even vol. Er schijnt licht aan het einde van de tunnel. En als er hoop was voor mij, dan is er ook hoop voor jou! Als God bij machte was om mij

kokBWjane0213.indd 9

05-02-13 15:30


10 JANE te bevrijden van mijn trauma’s, alcoholverslaving en destructiedrang, dan kan hij dat ook bij jou. Ondanks alle ellende die de revue zal passeren is dit dan ook bovenal een verhaal van hoop! Sommige lezers zullen dingen uit hun eigen leven herkennen. Mijn intense verlangen en gebed is dat mijn verhaal je zal helpen om God te vinden en de genezing te gaan ervaren die ik meegemaakt heb. Via mijn website www.janelasonder.nl kun je adressen vinden van mensen en instanties die je verder kunnen helpen. Andere lezers zullen geconfronteerd worden met een wereld waarvan zij het bestaan niet afwisten. De kans is groot dat je na het lezen van dit boek niet meer op dezelfde wijze ‘naar buiten’ kijkt. Mensen behandelen elkaar wreder en meedogenlozer dan velen van ons voor mogelijk houden. Mijn verlangen is dat de ogen van deze lezers geopend zullen worden. Dit is mijn verhaal, maar in Nederland leven vele duizenden Jane’s. Misschien zitten ze wel bij jou in de klas, wonen ze bij jou in de straat of functioneren ze als jouw collega. Ze kunnen jong zijn of oud, man of vrouw, veel lawaai maken of juist geruisloos door het leven glijden. Al die Jane’s zijn mensen in nood. Jij kunt één van de mensen zijn die een beslissend verschil in hun leven maakt, zoals talloze mensen mij door kleine daden van vriendelijkheid wegwijs hebben gemaakt op de wegen van genade. Voordat ik jullie meeneem naar een donkere plek waar ik ontelbare, eindeloze uren heb doorgebracht wil ik een aantal mensen bedanken. De mensen die me hebben geholpen en gesteund kan ik hier niet allemaal noemen, het zijn er simpelweg te veel. Een paar mensen wil ik bij dezen noemen: -  Berry Cazemier, klinisch psycholoog bij GGZ-Drenthe: je was mijn rots in de storm; -  Lieve Dr. Witteman en mijn super huisarts Dr. Cleveringa: dank voor jullie wijsheid en steun; -  De Continental-familie: jullie zijn toppers en ik voel me één van jullie;

kokBWjane0213.indd 10

05-02-13 15:30


VOORWOORD  11  -  Henk Stoorvogel, de schrijver van mijn boek. Dank je wel dat je de moed had dit avontuur met mij aan te gaan en dat je het met zo veel liefde en respect hebt geschreven. Het is niet voor niks dat God mij liet zien dat jij mijn boek moest schrijven. God maakt geen fouten. Dit boek is mijn verhaal. Mijn gevoelens en emoties, de sfeer, de gebeurtenissen, alles is precies zoals ik het heb beleefd. En naast jou wil ik ook je vrouw Ruth bedanken. Jullie zijn speciaal voor mij. Ik heb nu niet alleen een nieuw boek, maar ook nieuwe vrienden; -  Tot slot wil ik mijn lieve, lieve man Rob en kinderen Jesse en Hannah bedanken. Ik hou van jullie met heel mijn hart. Woorden schieten tekort. Ik ben God eindeloos dankbaar dat ik mijn leven met jullie mag delen. Liefde overwint alles.

kokBWjane0213.indd 11

05-02-13 15:30


kokBWjane0213.indd 12

05-02-13 15:30


HOOFDSTUK 1

REGENBOOG IN DE TRAPKAST

Ik zat in een grot op Kirrin-eiland en ik was niet alleen. Dick had de grot ontdekt toen ik samen met hem, Julian, Annie, en Timmy de hond, het oude scheepswrak had verlaten, op zoek naar een slaapplek. Op het scheepswrak hadden we een geheimzinnige zwarte koffer gevonden, die volgens ons wel moest wijzen op de aanwezigheid van smokkelaars. We waren vastbesloten om de smokkelaars te betrappen, maar vanwege de opkomende vloed moesten we het wrak verlaten en een veilig heenkomen zoeken. En toen merkte Dick de grot op. Wat was het een prachtige spelonk! Hij was zo goed verscholen dat het werkelijk een wonder was dat Dick de grot had gezien. Op de bodem lag fijn wit zand en het was er droog. Blijkbaar bevond de grot zich boven de vloedlijn. We installeerden ons op het zand en deden ons tegoed aan een koningsmaal: dikke sneden brood belegd met vlees, ananas uit blik, sardientjes met crackers en gemberbier. De avonturen van de afgelopen dag hadden ons zo uitgeput dat we geen moeite meer deden om een zacht bedje van heide te maken. We trokken een deken over onze kin en vielen pardoes in slaap. ’s Ochtends vroeg maakte Dick Annie en mij wakker. ‘Word wakker, slaapkop! We zijn op het eiland.’ Ik geeuwde en rekte me uit. Het zand dat gisteravond nog zo zacht scheen, leek nu zo hard als beton. Al mijn ledematen waren stijf, ik had het koud en mijn maag rammelde van de honger. Ik zat in een grot, maar niet op Kirrin-eiland. En ik was helemaal alleen. Als ik mijn betraande ogen dichtkneep zag ik de regenboog. Rood, oranje, geel, groen, blauw, spijkerbroekblauw en paars. Het rood van een roos in de vroege voorjaarszon, met de dauwdruppels op haar bladeren. Of het rood van de lippen van tante Jean. Rood, zoals het

kokBWjane0213.indd 13

05-02-13 15:30


14 JANE kanten kleedje op de houten tafel in het huis van oma. Rood. Samen met oranje en geel, de kleurenschakering van de ondergaande zon. Felle schildering vol weemoed en verwachting, een voorbije dag met achter de horizon een nieuwe, nog verborgen, dageraad. En die nieuwe dag zou groen zijn. Groen, geel, rood en blauw. Rennend over het scherp geurende groene gras. Sneller lopend dan Moz en Kerry en al mijn andere concurrenten. Hijgend, met scherpe steken in mijn zij, snakkend naar adem van uitputting die ik nu al kon voelen, zou ik als eerste over de eindstreep komen. Rennend over groen gras, onder een blauwe hemel. En de zon zou haar heldergele licht op mijn schaterlach van overwinning schijnen. Mijn rode bloed zou door mijn aderen stromen, bruisen, golven en me toezingen dat ik lééfde en gewonnen had. De onderste kleuren van de regenboog waren het moeilijkst van elkaar te onderscheiden. Blauw, spijkerbroekblauw en paars. Alleen als je heel goed en lang keek, kon je zien dat er tussen de blauwe en de paarse baan een strook liep met een afwijkende jeanskleur. Ik hield van die mysterieuze tint, de kleur van mijn spijkerbroeken. Alle kinderen op school waren verplicht een uniform te dragen: een blauw vest met een lichtblauw hemd, een stropdas met donkerblauwe en lichtblauwe banen, gescheiden door een diagonaal geel streepje, en een donkerblauwe blazer. Op het borstzakje van de blazer stond het logo van onze school: een grote eik, met een paar kleine eikels op de grond. In een halve cirkel stond met gouden letters om de kruin van de eik de naam van onze school geschreven: Nobel School Stevenage. Meneer Rose, de schooldirecteur, een lange, dunne, kale man met een bril met jampotglazen, had me uitgelegd dat ik zo’n kleine eikel was, met de potentie om uit te groeien tot een reusachtige eik. Als ik me tenminste netjes aan de regels hield en me elke dag in mijn lelijke uniform op school meldde. Het donkerblauwe jongensvest en de lichtblauwe mannenblouse trok ik al met tegenzin aan, maar het verplichte grijze, geplooide rokje haatte ik. Vaak trok ik ’s ochtends koppig mijn spijkerbroek aan en rende naar school. Ik sloop de klas binnen en deed net alsof ik onzichtbaar was, in de hoop dat de leerkracht mijn overtreding niet zou signaleren. Tevergeefs. Wanneer

kokBWjane0213.indd 14

05-02-13 15:30


REGENBOOG IN DE TRAPKAST  15  ze me in mijn jeans zag zitten kreeg ik strafwerk, moest ik nablijven of zette ze me voor de hele klas te kijk. Maar het maakte me niet uit hoeveel straf ik kreeg, ik kon het niet laten het grijze rokje verfrommeld in de hoek van mijn kamertje te laten liggen en mijn korte beentjes met frivole fermheid door de nauwe pijpen van mijn spijkerbroek te wringen. In vergelijking met de broeken van mijn beste vriendin Moz waren mijn pijpen trouwens zo ruim als een overjarige joggingbroek om de broze benen van een bejaarde jogger. Moz heette eigenlijk Maria, maar dat vonden we zo’n lange naam. En zo gewoon bovendien. Moz was gewoon Moz. Klein van stuk, net als ik, maar iets dikker. Ze had blauwe ogen, een aanstekelijke lach en een mond die nooit ophield met praten. Moz had punkhaar in alle kleuren die ik vanuit mijn samengeknepen traanogen tegen het heldere licht van de bouwlamp kon zien. Haar hanenkam was dan weer rood, dan weer geel, groen of blauw. En zelfs: spijkerbroekblauw. Dezelfde kleur als haar veel te strakke spijkerbroeken, zo nauw dat Moz op de grond moest liggen en haar tenen als een balletdanseres loodrecht naar beneden moest steken, om na eindeloos duw- (van mij) en trekwerk (van Moz zelf) met ingehouden buik en paars aangelopen gezicht de knoop ternauwernood dicht te krijgen. Soms zag ik meerdere regenbogen tegelijk. Dansende lijnen van rood, oranje, geel, groen, blauw, spijkerbroekblauw en paars. Een toverbal van schittering en schijnsel, een zee van kleuren en straling. Vaak speurde ik naar het einde van de lichtbanen, daar waar de pot met goud te vinden moest zijn. De boog moest toch ergens vandaan komen, moest toch ergens ophouden te bestaan? Maar hoe ik me ook inspande, het lukte me niet om het startpunt of de schat op mijn netvlies te krijgen. Wanneer ik over alle kleuren had gefantaseerd en die betoverende wereld aan me voorbij getrokken was, kwam onvermijdelijk het moment dat ik mijn ogen moest ontspannen, dat het vocht op mijn pupillen verdwenen was, dat de betovering verbroken werd. Dan was ik weer in de grot. Dan was ik weer in de trapkast.

kokBWjane0213.indd 15

05-02-13 15:30


16 JANE De kruipruimte onder de trap van onze arbeiderswoning was anderhalve meter diep, één meter breed, bij de ingang tachtig centimeter hoog en aan het uiteinde twintig centimeter. Het was een driehoekige ruimte, die van buiten met een slot kon worden afgesloten. Ik kon er net rechtop in zitten, dat wil zeggen: de eerste paar jaren dat ik daarin opgesloten werd. Vanaf mijn achtste werd het te krap en moest ik half onderuit liggen, of mijn hoofd gebogen houden. In het huis van tante Jean, honderd meter verderop, was een soortgelijke kast. In die bergruimte lag vloerbedekking, waren de muren netjes geverfd en rook het weliswaar eigenaardig, maar toch schoon. De kast in ons huis had geen vloerbedekking, geen geverfde muren, geen frisse geur. Voor de kastdeur lagen schoenen, jassen en tassen. De trapkast zelf was leeg. De muren waren van ruwe steen, de bodem was van beton en het dak bestond uit de ongeschuurde onderkant van de traptreden. Wanneer de kastdeur werd gesloten kwam er geen enkel streepje licht naar binnen. In deze kast werd ik door mijn stiefvader opgesloten. Vaak. Lang. Gedurende vele jaren. Het maakte meestal niet uit of ik wat had uitgespookt of niet. Mick, mijn stiefvader, was een onberekenbare man. Om het minste of geringste kon hij uit zijn slof schieten. Dan gaf hij me een pak slaag, sleurde me naar de gang, trapte de schoenen en jassen aan de kant, smeet me de kast in en deed de deur op slot, terwijl hij dingen zei als: ‘Dit is je doodskist. Hier zul je nu sterven en niemand zal je ooit missen. Niemand zal je vinden.’ En: ‘Hahaha, daar zit je nu lekker in die kast. Het barst daar van de spinnen. Grote spinnen. Die zullen komen om je te bijten.’ Lachend liep hij dan weg. Soms moest ik een paar uur in de kast blijven. Soms langer dan een dag. Dat weet ik, omdat ik vaak na eindeloos lange uren mijn stiefvader uit huis hoorde vertrekken om zijn nachtdienst bij Taylors Medische Instrumenten (TMI) te draaien. Hij werd geacht daar de nieuw geproduceerde instrumenten aan de lopende band te controleren op onregelmatigheden. Zijn functioneren was feitelijk een

kokBWjane0213.indd 16

05-02-13 15:30


REGENBOOG IN DE TRAPKAST  17  wassen neus. De helft van de tijd lag mijn stiefvader halfdronken op een stoel naast de lopende band te snurken en wanneer hij wakker was las hij een krant of wat blaadjes. Kon het hem wat schelen als er door zijn bewuste onoplettendheid medische missers plaatsvonden. Voordat hij bij TMI werkte was hij vrachtwagenchauffeur geweest. Tot hij in een dronken bui met zijn truck onder een te laag viaduct door jakkerde, het voertuig naar de schroothoop verwees en zelf in het ziekenhuis belandde. Na dit akkefietje kon hij zijn werk op de vrachtwagen wel vergeten. Ook had mijn stiefvader gewerkt als slager. Woede-uitbarstingen waarbij hij vervaarlijk met messen zwaaide hadden hem zijn baan gekost, maar niet voordat hij erin geslaagd was een omvangrijke collectie slagersmessen te jatten. De talloze messen die hij in lades, onder de bank en op plankjes bewaarde waren nog altijd getuige van zijn korte carrière als slager. Doodsbang was ik voor die messen. Soms sneed hij mij ermee. Of mijn moeder, of mijn broertje. Soms moest ik rennen voor mijn leven, wegduikend voor een in razernij ontstoken stiefvader die me met één van zijn slagersmessen achternazat. Dikwijls sloot mijn stiefvader me ’s middags uit schooltijd of aan het begin van de avond op in de trapkast. Wanneer hij ’s ochtends thuiskwam, opende hij de deur om te kijken of ik er nog zat en schreeuwde: ‘Jij bent niets waard. Je bent een zak stront.’ En dan ging de kastdeur weer op slot. Daar zat ik eindeloos lang, in die kleine, aardedonkere ruimte, doodsbang voor de spinnen, me afvragend of ik ooit weer uit deze duisternis bevrijd werd. In de kast was geen eten, geen drinken, geen verwarming, geen deken, geen kussen, geen licht. Soms had ik geluk en werd ik met mijn kleren aan in de kast gegooid. Andere keren belandde ik daar met niets meer dan alleen een onderbroek en een hemdje. En soms was ik helemaal naakt. Heb je weleens meegemaakt dat je geen hand voor ogen kon zien? Letterlijk? Zo donker was het in de kast. Ik wuifde met mijn hand voor mijn gezicht, voelde de luchtstroming van mijn beweging, maar kon niets zien. Als ik mijn ogen stijf dichtkneep ontstonden er achter mijn oogleden explosies van licht. Het was fijn om licht te zien, maar tegelijk vond ik deze ontploffingen eng. Het was licht tegen een ein-

kokBWjane0213.indd 17

05-02-13 15:30


18 JANE deloos duistere achtergrond. Ik voelde me als een ruimtereiziger die de verbinding met zijn ruimteschip was verloren en wegzweefde in de ruimte. Sterren, kometen en planeten flitsten voorbij, maar ik was reddeloos verloren en zou oplossen in het niets. Met het verstrijken van de uren begon mijn maag steeds nadrukkelijker te knorren. Spieren trokken samen en zorgden voor kramp. Ik voelde me hol en flauw en probeerde te bedenken wat ik als laatste had gegeten. Dat mijn maag en ingewanden al geruime tijd geïrriteerd waren door de slechte voeding die ik kreeg kon mijn stiefvader niet schelen. Klagen over buikpijn was solliciteren naar een klap, een schop of een nacht in de kast. De honger knaagde, maar de dorst schreeuwde. Mijn lippen werden droog, mijn tong zwol op en voelde als leer. ‘Water!’ Mijn kinderlijfje smeekte om water. Maar roepen had geen zin. Ik bevond mij in een onderaardse grot, in een graf. Ik was een levende dode die op geen enkele wijze medelijden hoefde te verwachten. De kou was erg. De huivering die langzaam maar zeker door mijn huid heen trok en zich een weg baande naar mijn botten deed me onbedaarlijk rillen. Meestal zat ik tegen de harde achterwand, met mijn armen om mijn benen heen geslagen, in een poging zo weinig mogelijk warmte te verliezen. Na verloop van tijd verloor ik het gevoel in mijn achterwerk en begonnen mijn armen te prikken. Dan moest ik gaan verzitten, wat betekende dat ik warmte verloor. Vaak leed ik aan een blaasontsteking. De kou maakte de klachten erger. Het tekort aan vocht deed er nog een schepje bovenop. De eenzaamheid, duisternis, honger, dorst en kou waren verschrikkelijk, maar het meest wanhopig werd ik van de strijd tegen het ophouden van mijn urine en ontlasting. Zodra ik in de kast belandde wist ik dat de marteling van het negeren van de druk op mijn blaas vroeg of laat zou beginnen. Ik probeerde er zo lang mogelijk niet aan te denken, maar werd elke keer weer geconfronteerd met de noodzaak om verlichting te zoeken. Het had geen zin om om hulp te schreeuwen. Mijn moeder was meestal niet thuis, mijn broertje was jonger dan ik en kon de kast niet openen en mijn stiefvader zou mij met zijn riem afranselen als ik het waagde om te huilen of mijn

kokBWjane0213.indd 18

05-02-13 15:30


REGENBOOG IN DE TRAPKAST  19  stem te verheffen. Ik probeerde mijn gedachten op leuke dingen te richten, maar mijn blaas schreeuwde boven alle mentale zeggingskracht uit. Talloze keren werd de deur van de kast te laat geopend. Inhouden, inhouden, inhouden! Maar dan kwam daar toch de plas. De eerste paar seconden van het legen van mijn blaas waren gelukzalig. De opluchting om eindelijk te kunnen plassen was immens, het warme vocht verdreef voor een moment de kou. Maar het geluk sloeg binnen een minuut steevast om in totale ontreddering en ellende. Mijn natte kleren en ledematen werden snel kouder, de geur in de kast was niet te harden en ik voelde me vernederd en klein. Het ergste aan de kast was dat ik nooit wist of ik er ooit weer uit zou komen. Doodsbang was ik dat mijn stiefvader mij op een dag in zijn voortdurende dronkenschap zou vergeten en dat ik langzaam zou sterven van de dorst en de honger. Dan zou ik daar als een klein, bleek lijkje in de kast liggen terwijl spinnen over mij heen liepen en mijn levenloze lichaam nieuwsgierig onderzochten. De trapkast zou dan veranderen in mijn grafkist. Andere keren was ik zo verdrietig dat ik hoopte dat mijn stiefvader me zou vergeten en dat ik weg zou zinken in het niets. Dan wilde ik niet verder leven, de strijd om te overleven niet langer aangaan, maar me simpelweg overgeven aan de dood. Als ik langer dan een dag in de kast moest blijven belandde ik in een soort delirium. Mijn keel was zo droog dat ik dacht dat ik zou stikken. De stoffige lucht durfde ik nauwelijks in te ademen, uit angst dat mijn longen het zouden begeven. Ik viel in een rusteloze slaap, waarbij ik droomde dat ik opgegeten werd door gigantische spinnen, of ervoer dat de kast mijn doodskist was geworden en ik ergens in het luchtledige zweefde, alleen, weggeslingerd in een aardedonker heelal. Wanneer ik wakker schrok en mijn ogen opende kon ik niets zien. Ik wist niet of het dag of nacht was, hoeveel uren ik in de kast had doorgebracht of hoelang ik er nog moest blijven. Leefde ik? Was ik dood? De wanhoop maakte dat ik begon te hyperventileren en klappertandend en trillend probeerde me een houding te geven waarbij ik mijn eigen ontlasting probeerde te ontwijken. Vanaf mijn zesde werd ik met grote regelmaat opgesloten in de

kokBWjane0213.indd 19

05-02-13 15:30


20 JANE kast. Het eerste jaar zat ik van begin tot eind in het donker. Maar op mijn zevende vond ik samen met Moz twee lampen op een bouwplaats. Snel keken we of niemand ons zag en staken allebei een bouwlamp onder onze jas. Moz plaatste haar lamp pontificaal in haar kamer. Ik verstopte de mijne in de trapkast. Het was nog een hele kunst om de lamp aan te krijgen, zeker voor een meisje van zeven jaar oud. De lamp werkte op batterijen en kon alleen aangeknipt worden wanneer er een pin met grote kracht in een gaatje in de achterkant werd geduwd. Ik stal ergens een spijker en legde die tegen de achtermuur van de trapkast. Met de lamp smokkelde ik ook mijn grootste schat naar binnen: mijn boeken van The Famous Five: Dick, Julian, George, Annie en hun hond Timmy. De Vijf beleefden spannende avonturen, vaak op Kirrin-eiland en ik waande me één van hen: George. Zij wilde eigenlijk liever een jongen zijn dan een meisje en vond Annie met haar rokjes en mooie haren maar een zeurpiet. George had korte haren en droeg het liefst een muts. Ze was stoer, hield van spijkerbroeken, had dus een hond (Timmy) en durfde alles wat de jongens durfden en vaak zelfs nog meer. Ik voelde een zielsverwantschap met George en beeldde me steevast in dat ik haar was in alle avonturen die De Vijf meemaakten. De verhalen van schrijfster Enid Blyton verschaften mij troost en hielpen me de marteling van de eenzame opsluiting te doorstaan. Wanneer mijn stiefvader me opsloot probeerde ik het moment van het aanknippen van de lamp zo lang mogelijk uit te stellen. Ik wilde zuinig zijn met de batterijen, zeker nadat Moz me had gemeld dat haar lamp het begeven had. Het was moeilijk om in het pikkedonker de spijker te vinden en deze in het gaatje aan de achterkant van de lamp te prikken. Tijdenlang was ik aan het prutsen. Soms bevond de spijker zich niet op de plek waar ik hem in mijn beleving achtergelaten had. In paniek doorzocht ik dan op de tast elke vierkante centimeter van de koude, betonnen vloer, tot ik hem gevonden had. Maar wanneer ik de spijker gevonden had en erin geslaagd was om die met voldoende kracht in het piepkleine gaatje te steken, had ik licht. En dan kon ik lezen. Over De Vijf en hun belevenissen in kasteelruïnes, scheepswrakken, kerkers en grotten. En wanneer mijn

kokBWjane0213.indd 20

05-02-13 15:30


REGENBOOG IN DE TRAPKAST  21  ogen begonnen te prikken of er veel stof door de lucht dwarrelde, dan waren daar de regenbogen. Vele kleine. Soms één grote. En die regenboog gaf mij hoop. Die kleuren vertelden mij over de wereld zoals die hoorde te zijn. Ik voelde in mijn kleine, gebutste, mishandelde lijfje dat er een plek was van warmte, licht en liefde waar ik thuishoorde. Daar waren mijn oma en tante Jean, en natuurlijk David, mijn kleine broertje. Als ik er maar in slaagde om de regenboog te bereiken en erin te klimmen, dan zou ik aan de andere kant van de boog landen in een leven van vrede. Daar zou ik een nieuwe vader en moeder krijgen, wonen in een mooi, groot, warm huis, waarin ik een slaapkamer zou hebben met een heerlijk zacht bed en poppen en speelgoed. Dick, George, Julian en Annie zouden mijn vrienden zijn en samen zouden we rennen door het zachte zomergras tot we onder een bloeiende appelboom in slaap zouden vallen. De maanden gingen voorbij en het licht van de bouwlamp werd steeds zwakker, tot het definitief doofde. Uit alle macht drukte ik de spijker in het gaatje, maar de lamp was dood. Met het verdwijnen van de regenboog stierf de hoop in mij. De definitieve duisternis in de trapkast overweldigde me en ik voelde me steeds ellendiger in mijn gevangenschap. Ik probeerde me de avonturen van De Vijf voor de geest te halen, verplaatste me in gedachten naar betere tijden, maar het was vaak tevergeefs. De duisternis, eenzaamheid en kou wonnen het van mijn voorstellingsvermogen en ik zakte weg in depressieve waanbeelden. Ik zweefde weg door de ruimte. Ik lag levend begraven in een doodskist. Elke keer weer kwam er het moment dat ik, half bewusteloos, in de verte de voetstappen van mijn stiefvader hoorde naderen. Hij opende de deur en ik zag zijn onverzorgde, blote voeten voor de deuropening staan. Hij beval me om naar buiten te komen, gaf me nog een paar klappen omdat ik in mijn broek had geplast, gaf me te verstaan dat ik de rommel op moest ruimen en liep weg. Ik wist dat ik het niet moest wagen om te gaan huilen, dus pakte ik een dweil en een emmer en maakte de kast op mijn knieën schoon.

kokBWjane0213.indd 21

05-02-13 15:30


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.