Thea van der Geest
TEGENWIND
Tegenwind Fietsen van Spanje naar huis: 2000 kilometer in 22 dagen
Thea van der Geest
Uitgeverij Oblong Copyright © december 2019
Een solo-fietstocht van de Costa Brava naar Nederland. Een reis over doorzetten, tegenslagen en uithoudingsvermogen. Elke dag moest ik de strijd met mezelf aangaan.
Vandaag moet er een bergpas bedwongen worden, maar binnen het uur trekt de mistral weer aan. Ik ploeter voort en moet afstappen als de wind kracht bijzet. Het stormt serieus. In de haarspeldbochten op de bergrug raast de storm op zijn hardst. Vechtend tegen de wind loop ik met de fiets aan de hand verder tot ik weer in de luwte ben. In de verte zie ik de bergpas met dreigende, zwarte wolken. Het moet daarboven noodweer zijn. Maanden eerder start het avontuur, als ik ervan droom om zo snel te worden dat ik andere wielrenners kan lossen. Door meer meters te maken, meer bergen te bedwingen en meer af te zien moet ik een betere conditie opbouwen. Daarmee hoop ik beter te presteren tijdens het komende wielerseizoen in Mallorca. Maar het afstemmen van mijn fietstocht voor aanvang van de krachtmeting in Mallorca blijkt onmogelijk. Eerst gaat het evenement niet door, toen toch weer wel. Daarna wordt de datum verschoven en opnieuw uitgesteld. Intussen biedt mijn Belgische vriend Ivo een lift aan naar de Costa Brava. Fuck it, besluit ik spontaan: Ik trek gewoon mijn eigen plan. 5
De afspraak is snel en onbezonnen gemaakt. Ik rijd mee met Ivo naar Spanje en fiets daar vandaan terug naar huis. Ik koop een dag voor vertrek ‘Onbegrensd fietsen van Amsterdam naar Barcelona’ deel 1 en 2 van Paul Benjaminse (die ook omgekeerd gelezen kan worden), pak mijn spullen en vertrek eind april met de trein naar Brussel, waar Ivo me ophaalt. Ik koop via de app van NS-internationaal een treinticket en haal uit de NS-automaat een internationaal kaartje voor mijn racefiets. Ik ben ongekend onrustig en snap niet zo goed waarom. Met mijn app-kaartje kan ik niet inchecken. Dat maakt me nog zenuwachtiger. Omdat ik zeker mijn aansluiting niet wil missen neem ik een uur eerder dan gepland de trein naar Rotterdam waar ik vervolgens, natuurlijk, een uur sta te blauwbekken. De trein naar Brussel is overvol. Ik zit op een klapstoeltje naast mijn fiets. Een jong gezin met een kinderwagen heeft ook een plek in het fietsenhok gevonden. Twee uur lang kijk ik naar het hectische bestaan van een familie met ongehoorzame kinderen en onmachtige ouders. Een zenuwslopend tafereel. In Brussel-Noord weet ik Ivo niet zo gauw te vinden. We hebben afgesproken bij de uitgang van het station, maar er zijn er ‘n ‘miljoen’. Dus zet ik mijn uitgezette mobiele netwerk aan en bel ik via WhatsApp. We vinden elkaar daarna snel, laden mijn spullen in zijn SUV en zijn onderweg. Ik zou kunnen relaxen, maar ik weet nog niet hoe dat moet. We rijden van België naar het Franse Onzain. In het dorp aan de Loire eten we eend en rundvlees met asperges, slapen we bij een Franse dame met hoogrood gestifte lippen en bezoeken we, de volgende ochtend, de beeldentuin van Chateau Chaumont sur Loire aan de andere oeverkant. Dan gaan we verder zuidwaarts. 6
Rond etenstijd rijden we Uzerche binnen, niet ver van Brive en Sarlat. Stadjes waar ik in mijn jonge jaren met Zeeuwse vrienden verbleef. Herinneringen stromen binnen en hoewel ze niets met deze reis te maken hebben zijn de gedachte eraan zo sterk dat ik ze zelfs nu nog moet benoemen. Ik ben opeens begin twintig en herinner me de overweldigende schoonheid van de Dordogne. Ik zit weer voor de houtkachel in de familieboerderij, bezoek de roofdierenshow en ben verliefd op Ben. Hoe zou het ze vergaan: Michiel, Jip, Ben, René? Herinneringen zijn als vakantiekiekjes: de maker wil ze perse laten zien, maar de toeschouwer ziet alleen een beeld, zonder gevoel. Ivo luistert naar mijn verhalen, reageert niet en denkt er waarschijnlijk het zijne van. We wandelen voor de avond valt dwars door Uzerche over de oude spoorlijn die omgebouwd is tot een geasfalteerd fietspad, een rails to trails, en logeren in een gedateerd hotel met diner en ontbijt.
Ik kan relaxen, maar weet niet hoe dat moet
Onderweg naar de Pyreneeën, overvalt me opnieuw een vloedgolf aan herinneringen: Aan een zomerliefde uit een ver verleden. Aan zijn ouders en hun café. Aan het bergdorp in de stinkende rook van de papierfabriek. Aan de dronken fabrieksarbeiders en het vertier dat bestond uit matten. Ach, hoe zou het nu met ze zijn? We rijden door naar Valcabrere. We bezoeken de Romeinse kerk en basiliek die strategisch liggen aan de voet van de bergpas en de rivier de Garonne. Geen wonder dat men zich 7
hier ver voor de jaartelling al vestigde. Daarna rijden we de hoogte in tot tegenover besneeuwde bergtoppen van de Pyreneeën. We stoppen in Catherveille, een verlaten bergdorp met een auberge. We eten met de eigenaar, zijn vrouw en hun aangenomen dochter. Het meisje is zwart. “The only one in the neighborhood,” zegt ze in gebroken Engels. Ze oefent de taal met ons, omdat ze naar Londen wil als au pair. De volgende ochtend maken we geen bergwandeling zoals gepland, maar springen we de auto in. Er zijn namelijk nog honderden kilometers te gaan en wat bergpassen te nemen, voordat we bij onze eindbestemming aankomen. Na col du Portillon staat een monument ter herinnering aan Spaanse wielrenners die de Tour de France hebben gewonnen. Het uitgehakte beeld van een fietser herinnert mij eraan waarom ik deze reis maak. Mijn fiets staat achterin de SUV. Over een week kom ik hier terug op mijn zadel. Het weer in Spanje is fantastisch. Het dakraam gaat open. Steeds maar weer haarspeldbochten en waterreservoirs die al gevaarlijk leeg staan. Ook leeg is het Spaanse land. Af een toe een dorp, een heuvelstadje, een ruïne, een kasteel. Kaalte. We slaan af naar El Pinell de Brai om de wijn en olijfoliekathedraal te bezoeken: een fabriek met zuilen van baksteen. Hoge gewelven versterken de heilige sfeer. Met een doos wijn onder de arm rijden we naar onze eindbestemming Tortosa, een stad tussen Valencia en Barcelona. We logeren bij Patrick, een goede vriend van Ivo. We rijden een bergweggetje op, langs een ijzeren hek en parkeren voor het witte huis van Patrick. Op het terras dat uitzicht biedt op de vallei en de stad, drinken we cava en eten we gekookte rijst met kerrie. Het 8
zwembad staat leeg vanwege schilderwerkzaamheden. Het berghuis heeft geen gas-, water- en elektra-aansluiting. Zonder aggregaat is er geen licht, geen warme douche, geen water... Er is geen licht om bij te lezen. De IPhone kan niet worden opgeladen. Ik krijg uitleg hoe deuren op slot gaan en waar de sleutels liggen, hoe de koelkastdeur goed dicht moet, en dat kruimels niet teruggegeven worden aan de natuur, omdat daar beesten op afkomen. Ik krijg een slaapkamer aangeboden waar ik mijn eigen laken en slaapzak uitrol om wasgoed te voorkomen.
Stom dat ik me niet vooraf heb geïnformeerd
De volgende ochtend, op de Dag van de Arbeid, rijden Ivo en ik een uitgestorven Tortosa in voor broodjes, koffie en jam. Alle supermarkten zijn dicht, maar een levensmiddelenwinkeltje heeft gelukkig de deuren geopend voor de niet vierende socialisten. Voor de rest van de dag weet ik niks anders te doen dan mijn boek te lezen: ‘Moord op de moestuin’. Om 17.24 is het uit. De aggregaat gaat voor een uur aan en ik kan douchen en was tegelijk mijn kleren. Ik ben klaar voor de fietsreis en bereid me voor op vertrek. Bij het toeristen informatiecentrum in Tortosa vraag ik of ze een fietsroute hebben naar Barcelona: 200 kilometer noordwaarts. Heel toevallig is er een medewerker die ook lange afstanden fietst en me summiere informatie kan geven: waar ik langs de zee kan fietsen en waar niet. Stom dat ik me niet vooraf heb geïnformeerd. De landkaart die ik meekrijg is een folder van de kuststrook met de stranden ingetekend. 9
Vanaf Barcelona is er geen probleem, denk ik, want dan volg ik de route van Paul Benjaminse. Morgen vertrek ik.
10
Dag 1 – 81 kilometer Tortosa – Cambrils
Ik sta ongezond gespannen op. Het miezert en het is koud. In mijn twee fietstassen heb ik voorjaarkleding gepakt. In Spanje zal het wel zomeren in mei, nam ik voor vertrek uit Nederland abusievelijk aan. Ivo brengt me weg met de SUV naar het asfalt en zet me af in Tortosa bij de stalen brug over de Ebro. Daar begint een fietsroute naar de kust. Ik moet richting de rivierdelta en dan de N340-noord vinden. Het is een donkere sombere dag. Ik ben gespannen. Op goed geluk fiets ik noordwaarts, maar raak de route geregeld kwijt. Het is gelukkig rustig op de weg en de wind blaast de goede kant op. Als het later op de middag serieus begint te spetteren vind ik een camping net voor Cambrils. Voor â‚Ź19 bezet ik een stukje grond van 1x2 meter. De camping staat aan het strand. Het lijkt op een gated community: met een polsbandje om mag je erin en eruit. Ik zit met jas aan, das om, in het campingrestaurant. De Costa Brava is koud. Campinggasten hebben niets anders te doen dan vanuit hun voortent te loeren naar hoe ik mijn geleende eenpersoons lichtgewicht tent opzet. De coating van de 11
tentvloer verkruimelt zodra ik het aanraak, maar dat ziet niemand. ’s Nachts bedenk ik wel dat het beter is om de buitentent tot helemaal op de grond vast te zetten om zo de koude wind te blokkeren die nu nog door de binnentent van muskietengaas waait.
Het zal wel zomeren in mei, neem ik abusievelijk aan
Het campingleven is behelpen. Ik wil alles tegelijk bij aankomst: languit liggen om uit te rusten, tent opzetten, eten, douchen, schone kleren aan! Alles bij elkaar kost het gauw twee uur. En dan heb je gegeten, gedoucht, hangen de fietskleren te luchten en kan je de tent in om eindelijk even te liggen, maar mag je niet in slaap vallen. Om acht uur gaan pitten is idioot. Na soebatten om een elektriciteitsaansluiting voor mijn tentje komt er eindelijk iemand van de campingreceptie met een kabel. Nu kan ik mijn telefoon en powerbank opladen en een WhatsApp-bericht sturen naar de goegemeente. Ik heb een foto gemaakt van mijn dagboekaantekeningen en stuur die door. De kop is eraf Het is gestart. Ik begon met regen in Tortosa en sta nu nat en koud in Cambrils bij Salou. Rond 16.00 uur hield ik het voor gezien. Tent staat, eten verorberd, nu aan de koffie in de campingbar aan het strand. Morgen wordt het weer mooi, zeggen ze. We wachten het af. De kop is eraf. Morgen dichtbij Barcelona zien te komen. 12
Dag 2 – 86 kilometer Cambrils – Sitges
Voor vertrek druk ik snel een cappuccino achterover in de campingbar. Om ervan te genieten is niet mogelijk. Ik ben weer veel te gespannen. Wat zal deze dag brengen en waar zal die eindigen? Later, langs het strand, eet ik mijn meegebrachte muesli en yoghurt tegen heug en meug op. De zenuwen liggen te zwaar op mijn maag. Stom genoeg heb ik geen kop of kom meegenomen, alleen een lichtgewicht bamboe vork. Ik gebruik een plastic zak als bord waar ik regelmatig doorheen prik. Het wordt een kliederboel. Het is zonnig, maar fris. De wind waait uit het zuiden. De weg is langs het strand of over de N340. Ik rond Capri Salou en rijd richting Tarragona. Ik blijf zolang mogelijk aan zeezij. Als het fietspad langs het strand plotseling ophoudt moet ik de weg vragen naar de carretera national. Het zoeken kost veel tijd, maar de wind in de rug maakt verloren minuten goed. Ik fiets over de vluchtweg van de N340 en stop even bij de Romeinse Torre dels Escipions vlak voor Tarragona, een oudheid langs de moderne snelweg, en fiets verder. Mijn vintage Lemond, Tourmalet racefiets is gemaakt aan het 13
einde van de vorige eeuw. De fiets zit als een troon. De kleur is koningsblauw. Vooraf wilde ik het niet onder ogen zien, maar de Lemond wordt oud. Nieuwe onderdelen zijn niet meer leverbaar. De tandwielen zijn nog net niet te erg versleten. Maar na zoveel fietsvakanties door Europa en Noord-Amerika (altijd samen met mijn man Dan) kan ik mijn Lemond niet zomaar afdanken. De diepe kras op het frame is van de oversteek van Baja California naar Los Mochis in Mexico , de deuk onder het stuur van een vliegreis naar Knoxville, Tennessee en het teflonlint tussen de binnen- en buitenband herinnert me aan de ‘honderden’ lekke banden door cactusnaalden in Arizona. De Lemond is mijn getuige. Auto’s op de dubbele rijstrook van de N340 razen me in gevaarlijke vaart voorbij. De wind trekt aan tot stormachtig, de zon staat op haar hoogst. En dan rijd ik, ondanks de extra teflonlinten, lek op de vluchtstrook. Achter is plat. Ik houd, na de eerste schrik, mijn hoofd erbij. Ik pak een van de drie nieuwe binnenbanden van onderuit mijn zijtas. Ik probeer rustig en methodisch te werk te gaan, maar het kookpunt is niet ver. Het verkeer raast voorbij en de wind giert. Ik leun tegen de vangrails en leg het teflonlint en de nieuwe binnenband op de juiste manier in de buitenband. Ik pak mijn pomp, open het ventiel en pomp, maar er gebeurt niks. Rustig. Gewoon nog een keer proberen. Ik heb het zo vaak gedaan. Geen reden voor paniek. Ik pomp. Niks. Het is vergeefse moeite. Wat nu? De pomp is kapot. Ik maan mezelf tot kalmte en laad mijn fiets op. Moet ik terug of juist doorlopen voor de dichtstbijzijnde afslag? Wat als die afslag twintig kilometer verderop is? Herinner ik me nog een afrit? Ik besluit op goed geluk tegen het verkeer in te lopen. Het is een goed besluit. Na een half uur kan ik van de bulderbaan af en loop naar een dorp van niks. Op een platte 14
band. Als miraculeus twee wielrenners de weg opdraaien is de redding nabij. Ik zwaai en roep om hulp. Binnen no time is mijn band opgepompt. De binnenband zit wel gedraaid in de buitenband door het lopen, maar who cares. Van geluk bestel ik een cola in het plaatselijke cafeetje en gun ik mezelf een cooling down. Verder fietsend naar de kust – weg van de drukke N340 – kom ik bij Coma-Ruga uit. Daar zie ik twee zwaar bepakte vakantiefietsers op een bankje. Engelsen blijkt. Ik vraag of zij een goede pomp hebben. Na hun bevestiging laat ik de lucht uit de binnenband lopen, leg de boel weer strak en probeer eerst mijn pomp. Geen resultaat. Als ik dan hun pomp wil gebruiken zegt een van hen: “Oh sorry, we hebben een ander ventiel.” Sta ik voor de tweede keer plat. Ze zoeken een dichtstbijzijnde fietsenmaker op hun telefoon voor me op. En dan pas realiseer ik me dat ik ook op mijn IPhone de dichtstbijzijnde afslag van de N340 had kunnen lokaliseren. Eenmaal in paniektoestand is er weinig denkvermogen over, zullen we maar zeggen. Ik moet nog drie kilometer lopen met een lekke achterband tot ook nu weer een voorbijkomende fietser me uit de misère haalt. Nog weinig fietser gezien, kom ik ze nu bij bosjes tegen. Ik fiets zo snel mogelijk naar de bikeshop. Het uur van siësta is nabij. De tent is nog open, ik koop de duurste achterband die ze hebben, duw de oude in mijn tas en koop een handzaam pompje. Klaar. De fietsenmaker sluit af en ik eet een boterham op de stoeprand. Zielsgelukkig. In de namiddag vind ik het fietspad weer langs het strand. De wind trekt nog harder aan. De boulevards zijn verlaten. Af en toe vraag ik een eigenaar van een strandtent de weg naar het noorden. Iemand zegt dat fietsen rond Vilanova i la Geltrú heel gevaarlijk is, maar ik zoef met de wind in de rug voorbij, 15
op weg naar Sitges. Good old Sitges waar ik vroeger met de slaapbus naartoe ging om vakantie te vieren in een flatje die mijn ouders huurden. Ik ben eigenlijk verrast. De Costa Brava ziet er nu zoveel mooier uit dan de vroegere betonnen hoogbouw die als Russische woonkazernes voor toeristen naast het strand waren geplempt. De camping in Sitges is drie maal goedkoper dan gister. Na aankomst app ik de thuisblijvers: Onderweg! Als er wat fout kan gaan op een fietsvakantie dan gebeurde dat vandaag: een lekke band en een waardeloze pomp. Ik kreeg het nieuwe binnenbandje niet opgepompt. Daar sta je dan op een vluchtstrook… Dus mijn spul opgeladen en teruggelopen met de fiets aan de hand tot een afslag. En daar was een fietser, en later nog een, en toen zat ik voor de siësta bij een fietsenmaker. De duurste buitenband, een werkbare pomp en wat extra afstellen later zoefde ik naar Sitges. Wie kent Sitges niet? De hele dag wind in de rug en vol zon. Nu op kussens bij een zwembad – leeg – maar mijn dag kan niet meer stuk!
16
Dag 3 – 37 kilometer (trein Sitges) Caldes de Malavella - Corça
Vanochtend heb ik na veel dubben besloten om niet verder te fietsen naar Barcelona. In plaats daarvan luister ik naar Paul Benjaminse die in zijn routeboekje schrijft dat je beter af bent met de trein. Ik ben weer ongelooflijk zenuwachtig. Zou die spanning ophouden later op de reis, vraag ik me af. Zou ik dan echt voluit kunnen genieten? Voor €10 met overstap kom ik aan in Caldes de Malavella, het begin van de officiële fietsroute van Benjaminse. De rust van het dorp valt in goede aarde. Wat een verademing. Dit is een compleet andere wereld dan de strand- annex snelweg langs de kust. Ik fiets door glooiend landschap met de besneeuwde bergtoppen van de Pyreneeën op de achtergrond. Het routeboek van Benjaminse past net niet in het bestemde vak bovenop mijn stuurtasje. Ik probeer het boek vast te zetten met touw en een knijper, maar het is behelpen. Uiteindelijk ben ik zo gefrustreerd dat ik de pagina eruit scheur. Zo. Wennen is het ook aan de beschrijving. De route is uitgebreid beschreven van Nederland naar Spanje. De aanwijzingen omgekeerd zijn minimaal. Voortdurend moet ik afstappen om 17
de juiste weg te kiezen. Ik weet nog niet goed wat ik kan verwachten: zou de route zwaar zijn, kan ik een pas van 400 meter hoogte aan, hoe ver kan ik vandaag komen, waar ga ik dan slapen? Ik zie hotelprijzen van €150 in mijn boek. Slik. De helling is heerlijk, al moet ik met de hiel van mijn voet mijn ketting in het laagste verzet duwen. Het stellen van de versnelling bij de fietsenmaker bij wie ik de nieuwe buitenband heb gekocht, mocht niet baten. Maar het geeft niet. Het is nieuw voor me dat ik in eigen tempo omhoog fiets, zonder dat iemand me voorbij fietst of aanspoort harder te gaan. Fluitend draai ik de pendalen. Lekker langzaam, want ik moet langer mee dan vandaag. Het is fantastisch. Dat is het genoegen van alleen fietsen. Ik vind het verschrikkelijk om altijd maar achter mannen aan te moeten zitten. Daarom hebben Dan en ik, als we samen fietsen, afgesproken om af te wisselen: hij vijf kilometer voorop en dan ik weer. Toch is er altijd een competitief element: ik wil niet onder doen voor de ander en de ander niet voor mij, lijkt de regel. Dat als iemand helemaal leeg zit aan het einde van de tocht, de ander toch nog even aanzet om de eerste te zijn. Ik fiets hoog boven het laagland. In no time ben ik over de pas en sta ik in St. Sadurni waar ik opnieuw de weg moet vragen. Ik ga voort, maar strand, te vroeg naar mijn zin, in Corça. Het is te gevaarlijk om door te gaan, waarschuwt iemand me. De koude wind, de tramontana, zal tegen de middag heel hard aantrekken. Ik wil nog veertig kilometer tegen de wind naar de volgende overnachtingsmogelijkheid, maar kies eieren voor mijn geld. Ik spaar mijn krachten en zoek beschutting in de enige B&B in de omgeving. Voor €80 heb ik een kamer met ontbijt. Oei.
18
Dag 4 – 94 kilometer Corça – Maureillas
Ik ben ’s ochtends een wrak. De huilende wind heeft me uit mijn slaap gehouden. De tuinmeubelen op het terras tuimelden de hele nacht luidruchtig heen en weer. Ik ben opnieuw te nerveus om van het ontbijt te genieten - ik stouw er bijna niks in – en krijg tien euro discount voor mijn sober verbruik. Ook gisterenavond heb ik niet behoorlijk gegeten – alleen een omelet op brood – omdat alles dicht is of veel te laat open. Spanjaarden eten niet voor mijn bedtijd. Om half negen in de ochtend sta ik al buiten. De wind is getemd, maar ik ben onrustig. Ik wil de kilometers inhalen die ik gisteren moest laten liggen. Dat betekent dat ik laat in de middag nog over de Pyreneeën moet, via Route du Manrell over de 800 meter hoge bergpas. Ik laat de stad Figueres met het Dali museum links liggen. Er is geen tijd om de toerist uit te hangen. Laat op de middag sta ik voor de uitdaging. De lucht is strak blauw. De wind speelt geen parten op de beboste hellingen. Dus besluit ik de Pyreneeën over te fietsen. Ik heb weer lol in het feit dat ik mijn eigen tempo bepaal. Uiteindelijk loopt de 19
bergweg dood op een kilometerlang kiezelpad naar de pas. Met de fiets aan de hand sjok ik naar de onzichtbare grens. Het is doodstil. Op de top word ik door soldaten met machinegeweren in de aanslag opgewacht. Met een bezwete kop verbreek ik de schrik: “C’est la France?” In het grijnzend voorbijgaan vergeet ik te kijken naar het beeld van een vermoorde Catalaanse politicus dat voor de bewoners een belangrijk monument van verzet blijkt. Het is geen geheim dat de onafhankelijkheidsstrijd nog voortleeft in de Spaanse dorpen aan de voet van de Pyreneeën. Daar wapperen separatistische vlaggen fier en zijn gele linten aan hekkenwerken gestrikt en op asfaltwegen gekalkt. Na de daling val ik voor dood neer in de eerste de beste camping – een discrete naturistencamping – in Maureillas. Wel zo gemakkelijk. Ik trekt mijn fietskleren uit onder de buitendouche en hoef me niet meer aan te kleden. Vreemd genoeg is het hier warmer dan aan de Spaanse kant. Ik rol mijn slaapmatje uit en lig in mijn blootje in de laatste zonnestralen. Wel weer niet goed gegeten – brood met smeerkaas en salami uit eigen voorraad – want ook in Frankrijk is het te vroeg in het seizoen. De bar en het restaurant van de camping zijn nog gesloten. Morgen toch eens wat ‘echts’ naar binnen zien te krijgen. Voor ik in slaap val zit ik mezelf alweer achter mijn broek. Nu vaart zetten en dan ben ik zo thuis. En ik app aan mijn vriendin: Op de fiets is het heerlijk, maar nog te zenuwachtig om echt rust te nemen… ik hoop dat dat nu eens overgaat… Het wordt routine: aankomen, eten, douchen, dagboek schrijven, bellen of appen naar de thuisblijvers en de route 20
voor de volgende dag bekijken. De meeste tijd van de avond besteed ik aan het overschrijven van de route-aanwijzingen. Dat is mijn oplossing om niet telkens onderweg te hoeven stoppen om mijn zonnebril af te zetten en mijn leesbril op. De aanwijzingen en namen op de routekaartjes zijn sowieso te klein om fietsend te volgen. Probeer maar eens te focussen op een kaartje op een tas aan het stuur. Dat bibbert en schudt alle kanten op. Ik bepaal in de avond waar ik de volgende dag wil uitkomen – ongeveer honderd kilometer verderop – en bekijk of er overnachtingsmogelijkheden zijn. Het routeboek heb ik vakkundig uit elkaar gehaald en stop de losse pagina’s die ik nodig heb voor de volgende dag in het doorzichtig vak van de stuurtas. In grote letters schrijf ik de aanwijzingen over op een los vel papier. 53.2 km L aanhouden - weg blijven volgen 54.7 km rotonde L 56.1 km RD 61.3 km bij kruising R Het is verre van ideaal. De kilometerstanden kloppen natuurlijk niet meer, zodra ik verkeerd rij, wat nogal eens gebeurt. Vooral in dorpskernen gaat het geregeld mis.
21
Dag 5 – 89 kilometer Maureillas – Durban-Corbiëres
Dat ik een reddingsdeken heb meegenomen is mijn geluk. Het is vannacht zeer koud en met dat folie over mijn slaapzak kan ik het een beetje warm houden. In de eerste zonnestralen hang ik de tent te drogen en om negen uur zit ik alweer aan koffie en croissant in het dorp. Bijzonder is dat die twee geneugten niet bij elkaar te koop zijn. Eerst dus naar de bakker voor een croissant om die later te verorberen in het café waar ze koffie schenken. Het is een uitzonderlijk mooie dag: heuvellandschap met pittige klimmetjes en dus ook afdalingen. In de middag stop ik op een dorpspleintje voor mijn eerste echte Menu du Jour en fiets daarna gauw weer door. Bloesem, bloemen, palmbomen, rotsformaties en vergezichten. Eeuwenoud rustig land van de Kartharen met kastelen en dorpen. Ik ben nijdig als ik (weer) verkeerd fiets en moet mezelf rust toespreken. Halverwege de dag kruipt voor het eerst even de gedachte van ‘alleen zijn’ naar binnen, maar dat verlaten gevoel verdring ik meteen. Het is mooi en het gaat uitstekend. Zo. Tot ik val. 22
De weg is afgesloten voor reparatie. Ik durf niet goed van mijn fietsroute af te wijken en negeer de afzetting. Even verderop val ik door een kuil in het wegdek. Ik schrik, de wegwerkers nog harder, maar het is niks ergs. Stom. Als ik verder fiets roept iemand me terug. Hij zwaait met mijn leesbril die hij heeft opgeraapt. Wat een geluk. Zonder bril ben ik een blinde in niemandsland. Onderweg bedenk ik volzinnen en metaforen om te beschrijven wat ik zie, maar ’s avonds zijn die weer vervlogen. De indrukken zijn te veel, te overweldigend, veel blijft niet hangen. Vanavond zit ik in een B&B onder een kasteelruïne, naast een middeleeuwse kerk in Durban-Corbieres. Een kleurrijke kamer met keukentje en eigen terras. Weer honderd kilometer. Morgen naar Bezier. Regen hangt in de lucht. Mijn vriendin appt raadt om mijn onrust te temperen: Wat helpt is bijvoorbeeld ’s ochtends al een hotel boeken, zodat je zeker weet dat je een slaapplek hebt… Maar haar goedbedoelde advies gaat direct de prullenbak in. Op de fiets is het moeilijk vooraf plannen. Stel je voor dat mijn Lemond het onderweg begeeft, of mijn lijf. Elke dag heb ik wel een doel, maar als het goed gaat wil ik door kunnen fietsen.
23
Dag 6 – 79 kilometer Durban-Corbiëres – Villeneuve-les-Beziers
Vandaag wordt het einde van de Tweede Wereldoorlog herdacht. De Franse nationale feestdag ‘Le jour de la libération' is een dag die wordt opgeluisterd met optochten en samenzang bij de plaatselijke herdenkingsmonumenten. Het weer is grijs en nat. Ik trek mijn regenjas aan en zet later ook mijn capuchon op. Een vlakke rit vandaag, wat dan voor Nederlanders toch best heuvelachtig is. Ik reken al fietsend uit dat ik vier routekaartjes (uit het boek van Benjaminse) per dag uitfiets. Ik zit nu op kaart 30 en fiets tegen de richting in terug naar kaart 1. Dus binnen tien dagen kan ik al thuis zijn! Dat maakt me voor een moment euforisch tot ik me bedenk dat de hele reis uit twee boekdelen bestaat. Ik fiets een paar keer behoorlijk verkeerd. Richting Beziers moet ik tien kilometer omrijden en later aan de rivier kan ik de weg uit de stad niet vinden. Ik haat het om verkeerd te rijden. Daarom spreek ik vaak mensen aan onderweg. Vandaag geeft notabene een stel uit Nieuw Zeeland me advies over het fietspad langs het Canal du Midi en sturen werknemers van de wijnfabriek me over een landweggetje 24
langs de velden. Ik verwacht de hele dag een stortbui, maar dat gebeurt niet. De lange route langs Canal du Midi met wind tegen ben ik behoorlijk zat. Eerst jaagt Benjaminse me over een zandpad met boomwortels, dan een slecht asfaltpad. Als ik stop om mijn overgeschreven aanwijzingen en de kaart nog eens goed te bekijken – moet ik rechtdoor of hier al de brug over? – sta ik pardoes voor een hotel. Shit, ga ik door of zal ik al stoppen? Ik twijfel. Ik kan alleen maar de eindstreep halen als ik alles wat tegen zit, zoals wind, regen en steile hellingen overwin. Met ‘De Verleiding’ heb ik geen rekening gehouden. De verwarming zet ik hoog, mijn kleren hangen gewassen aan wat knaapjes. Ik leen een paraplu en loop naar de dichtstbijzijnde bar om mijn eerste glas wijn te bestellen. De eerste sinds mijn fietstocht. De muziek staat keihard aan. Ik vind het oorverdovend mooi en ben bijna tot tranen toe geraakt. Overdreven misschien, maar de rillingen lopen over mijn rug. Het ene briljante rocknummer na het ander schalt door de tent. Verderop slaan mannen met veel kabaal hun kaarten op tafel. Een dronkaard trekt buiten zijn broek uit. Niemand kijkt op of om. Ik bestel een tweede glas wijn en app de thuisblijvers dat ik heel gelukkig ben. Vandaag veel wijnvelden en wijnhuizen gepasseerd. Veel water ook, prachtige rivieren. Maar goh, wat herinner ik me weinig. De geknotte platanen voor elk dorp. De patisserie en mijn eerste eclair. Bij de kerk vind ik een piepklein Italiaans restaurant dat gerund wordt door twee vrouwen. De een staat voor de steenoven, de ander serveert. Ik bestel de aanbeveling van de dag – lam. Volkomen op mijn gemak – alleen – eet ik een 25
goddelijk maal. Twee Zwitsers uit het dorp zitten aan een tafeltje naast mij. De een blijkt kunstenaar Benno Kaiser en de ander een bekende hairdresser. Ik ga op de foto met de beroemdheid: een oude man met een morsdoek voor. Hij geeft zijn kunstboek aan mij om te bezichtigen. Ik blader het levenswerk door en verontschuldig me dat ik er zo snel doorheen loop. Dorpelingen komen hem gedag zeggen met vier kussen op zijn wang. Hij geniet aanzien. Dronken waggel ik naar ‘huis’ en lig voor negenen in bed.
26
Dag 7 – 103 kilometer Villeneuve-les-Beziers – Causse de la Selle
Aan de ontbijttafel heb ik het weer moeilijk. Iedere dag opnieuw het veilige nest verlaten is toch een dingetje of komt die spanning ergens anders vandaan? Ik kan het niet goed plaatsen. Vandaag staat er vooral een vlakke rit tot aan de Gorges de l’Hérault op het programma. Daarna omhoog. Ik weet van te voren niet of ik dat ga halen. De wijnvlaktes zijn monotoon. Niks bijzonders. Ik scheer langs de kust van de Middellandse Zee maar zie geen water. Wel wat flamingo’s in het achterland. Nog zonder roze kleur. In de wijnvelden gebeurt nog niks. Het loof komt net uit. Ik rij verkeerd, uiteraard, zoek, houd mijn hoofd koel. Het is zonnig maar koud. Ik hoop op een flinke helling om het warm te krijgen. De harde wind komt uit de richting waar ik naartoe wil. De dorpen waar ik doorheen fiets zijn geasfalteerd van huis tot huis, van grijs naar grijs. De wind – daar krijg ik geen hoogte van. Soms voor, vaak tegen. Op het einde van de dag wakkert hij aan. 27
Bij de Pont du Diable over de kloof van de Hérault zijn er vanuit het niks opeens veel toeristen. Ik heb het er niet op en trap, na een paar foto’s vanaf de brug, snel door. Fijn is het weer in de heuvels waar beboste hellingen de hardste windstoten blokkeren. In een slakkengangetje van tien kilometer per uur kruip ik omhoog. Ik zet geen druk op de benen, gewoon de pedalen ronddraaien. Het is hier mooi. Vanochtend wilde ik mijn versnelling opnieuw laten stellen, maar de fietsenmaker had geen tijd. Dus duw ik nog steeds mijn ketting op het kleinste tandwiel met mijn hiel. Dat gaat prima. Ik ben er handig in geworden.
Harde wind komt uit de richting waar ik naartoe wil
Het wordt een lange dag met veel tegenwind. Omdat ik in mijn routeboek over een hotelletje met zwembad lees voor maar €12,50 woon ik mezelf helemaal uit. Verdwaasd van de inspanning val ik het hotel binnen en krijg een veel te mooie kamer. Kosten: €62,50. Ik had de prijs verkeerd gelezen.
28
Dag 8 – 91 kilometer Causse de la Selle – St. Ambroix
Onderweg maar weer. Moerbeibomen, platanen… uiteraard raak ik de route weer kwijt, blijf doorstampen, eet twee chocolade croissants en haal onderweg water bij een Italiaans restaurant. In Monts zit ik even op de stoep van een protestantse kerk in het verder katholieke Frankrijk. En voort ga ik. 120 Kilometer staat er op de rol, maar ik rijd weer verkeerd en krijg er tien extra voor mijn kiezen. De fut is uit mijn benen. Bij elk klimmetje branden mijn dijen. Ik stop tijdig in St. Ambroix en zoek camping Le Clos. Daar word ik ontvangen door een Belgisch echtpaar dat overnacht in een stacaravan. Ik krijg de entree-code voor het douchegebouw van een Franse dame die haar blaffende hond afstraft met een elektrisch schok die ze met een afstandsbediening toedient. Het beest kruipt jankend haar bungalowtent in. Nog geen vijf minuten later fietst een Nederlander de camping op. We krijgen koffie van het Belgisch stel en raken aan de praat. De Nederlandse fietser wil zich in Spanje vestigen. We gaan uit eten. Een pizza. Er blijkt niets anders te krijgen buiten het toeristenseizoen. Morgen ga ik de Ardèche in. 29
Dag 9 – 87 kilometer St. Ambroix – Ucel
Na een nacht vol regen en onweer in St. Ambroix ben ik nat bepakt toch vertrokken. In de loop van de ochtend klaart het weer op. Een prachtige tocht: eerst langs een bergwand met vreemde rotsformaties, daarna stijgend naar Banne, een dorpje, zeldzaam mooi gelegen hoog tegen de heuvels met uitzicht over de vallei en de Ardèche. Ik snel over de weg – en neem tegen de voorgeschreven route in de kortere, rechte, geasfalteerde route nationaal – naar mijn eindpunt. Het weer slaat opnieuw om. De mistral steekt weer de kop op. Ik heb de Gorges d‘Ardèche gemist, tref alleen af en toe een vergezicht over de rivier. ’s Avonds zit ik aan een tropisch zwembad met rieten parasols en palmbomen. Het bad is nog niet gevuld. Op de camping aan de Ardèche ben ik de enige kampeerster. Ik koop een ansichtkaart bij de receptie. Ze halen de boel overhoop om postzegels te vinden. Waar hadden ze die verleden jaar aan het einde van het seizoen ook alweer opgeborgen? Het restaurant op de camping is dicht, maar gelukkig maken ze een ingevroren pizza warm. De zoveelste pizza op een rij. 30
Ik heb elektra, een half uur gratis Wifi en morgen een serieuze col te doen. De route gaat gelukkig over één weg: de berg op en weer af. Geen kans om verkeerd te rijden, dat houdt de vaart erin – denk ik – en maakt het overschrijven van de route onnodig. Hoe het verder met me gaat? Het alleen zijn gaat me, tegen alle verwachtingen in, prima af. Ik ben helemaal niet angstig. Het bange gevoel dat me wel kan overvallen als ik alleen in de bossen of in de bergen loop, heb ik niet. Ik zit wel erg veel op mijn fiets. Ik neem weinig pauzes en sla bezienswaardigheden over. Ik ga nergens uitgebreid lunchen of liggen lezen. Ik zie elke dag als een dag waarop ik een prestatie moet leveren. Een wedstrijddag. Met in de ochtend de wedstrijdspanning - en de daarbij behorende veelvuldige gang naar het toilet – en onderweg de volharding. Het liefst zou ik dag en nacht doorfietsen. Ik stap alleen maar af omdat ik moet slapen, eten of de route moet opzoeken. De dagelijkse onrust vergelijk ik inmiddels met een marathon. Tijdens zo’n hardloopwedstrijd stop je halverwege ook niet om bijvoorbeeld een museum te bezoeken, uitgebreid te dineren of te lanterfanten. Elke dag ben ik gefocust op de prestatie, de wedstrijd, de fietstocht, zelf: op de eindstreep van de dag. Alle tegenslagen moet ik overwinnen om de finish te bereiken. Geen kou, tegenwind of onrust kan me stoppen. Daarvoor moet ik elke negatieve gedachte verbannen. Tegenwind moet ik beschouwen als mijn beste vriend en bij een steile helling houd ik mezelf voor dat er altijd een daling volgt. Als dat niet afdoende is, dan zet ik mijn laatste redmiddel in: tellen. Gewoon tellen. Een, twee, drie… honderdtweeënnegentig, honderddrieënnegentig… 31
Het kost me zoveel denkvermogen om te blijven tellen tijdens een zware inspanning, dat er geen plaats is voor iets anders. Als ik tel kan ik niet tegelijk denken aan pijn, kou of tegenwind. Zo, de pizza zit er weer in. Half flesje wijn erbij. Niks smaakt me eigenlijk. Ik weet dat ik moet eten, het is noodzakelijk, maar ik zou zo zonder kunnen. Ik hoop dat de wind morgen meevalt.
32
Dag 10 – 18 kilometer Ucel – Laviolle
Het wil nog maar niet zomeren. De nacht is bitterkoud. ’s Ochtends haal ik mijn bestelde broodjes op bij de campingbeheerder en vertrek voor achten in de hoop dat de wind nog even wacht met aantrekken. Ik ben weer zenuwachtig. Vandaag moet er een bergpas bedwongen worden. Binnen het uur trekt de mistral aan. Ik ploeter voort en moet afstappen als de wind kracht bijzet. Het stormt serieus. En ik maar in z’n een omhoog. In de bochten van de bergrug raast de storm op zijn hardst. Vechtend tegen de wind loop ik met de fiets aan de hand verder tot ik weer in de luwte ben. In de verte zie ik de bergpas met dreigende, zwarte wolken. Het moet daarboven noodweer zijn. En dan begin ik te twijfelen. Is het wel verstandig om door te zetten? De wind is overweldigend, maar ook de kou gaat parten spelen. Zeker als het gaat regenen en de temperatuur nog meer daalt. Ik ben erg ongerust. Elk gebouw dat ik voorbijrijd neem ik op. Kan ik daar schuilen als de hel losbarst? Alles is dicht. Ik zie niemand. Ik voel de eerste druppels en weet niet wat ik moet doen. 33
Terug of verder? Ik ga door! Ik geef toch niet op? En dan, uit het niks, een herberg met de voordeur wagenwijd open. Om tien uur (ik schrik hoe vroeg het nog is) zit ik in mijn schuilkamer. Had ik niet beter kunnen afwachten? Eerst een kop koffie moeten drinken, misschien? Maar het is te laat. Mijn tassen staan al boven op mijn kamer en mijn fiets beneden in de stal. Ik bel thuis. Dat ik gestopt ben. Afgestapt. Het is een nederlaag.
Kan ik ergens schuilen als de hel losbarst?
Met een wollen deken omgeslagen – ook de hotelkamer is koud – vergelijk ik verschillende weersberichten. Die zien er stuk voor stuk slecht uit. Windkracht 5 uit het noorden. Daar waar ik naartoe moet is het net boven het vriespunt. Ik moet de col de Mezilhac over om bij een spoorlijn richting Lyon en Dijon te komen. Mijn hele dag gaat op aan appen, bellen, tukje doen, koffie drinken, douchen, kleren wassen, routeboekje bestuderen en mijn onrust beheersen. ’s Middags neem ik buiten polshoogte. De wind is heel erg. Alles kraakt, giert en fluit. De hotellier vertelt dat er twee bergbeklimmers zijn gearriveerd die onderkoeld zijn geraakt. Het vriest op de col. Wat ik heb meegenomen is te weinig voor koud weer. Ik had het zomers verwacht. Een afritsbroek en zomerbloesje voor off-bike-uren. Een tshirt met korte en een met lange mouwen, twee fietsbroeken, een windbreker, regenjas en een lap stof die ik als das, laken of omslagrok kan gebruiken. Nu draag ik alles 34
over elkaar. Ik ben inmiddels zo afgevallen dat niemand de extra kledinglagen vermoedt. Vanavond eet ik mijn galgenmaal in een leeg restaurant. Buiten raast de wind venijnig. Het logo van de auberge doet een kipnuggettent vermoeden, maar ik krijg onverwacht een gourmet diner voorgeschoteld: een kwaststreek van bieten mouse naast paddenstoelen, zoetgebakken lof en mals rundvlees met een kaasplankje en een aardbeientaartje als dessert. Geef ik me gewonnen?
35
Dag 11 – 102 kilometer Laviolle – St. Vallier
Vanochtend nog nerveuzer dan normaal op. De bergen boezemen me angst in. Is het te doen om in de storm naar boven te fietsen? Is het gevaarlijk? Het is drie graden buiten. Ik sta in mijn korte fietsbroek te bibberen. Als ik mijn avontuur wil opgeven dan moet ik bij een treinstation uitkomen. Daarvoor moet ik eerst de col over. Het geeft rust als ik bedenk dat ik halverwege de pas altijd terug kan keren naar deze auberge. Punt. Ik ga. Eenmaal op de fiets gaat het best. In haarspeldbochten heb ik aan de ene kant de wind volle bak tegen en om de bocht word ik in de rug geduwd. Soms houdt de wind zich schuil achter de rotsen om onverwacht een stoot uit te delen. Pang. Rustig aan. Nog elf kilometer te gaan. Dat is altijd te doen. Al is het kruipend. Door het harde en geconcentreerde werk ben ik in mum van tijd warm. Een uur later gloort in de verte de top. Kaal. Niks bijzonders eigenlijk. Notabene een hotel – dichtgespijkerd – op de col. Er staan wat bomen die door de wind worden afgeranseld. Ik stap niet af, worstel gewoon verder tegen de wind in tot ik de luwte vind. Ik trek alles aan wat ik heb en knoop de sarong om mijn nek. De afdaling is 36
dertig kilometer lang. Ik klappertand na een paar haarspeldbochten. Is mijn voorband lek of bibber ik zo dat mijn stuur heen en weer gaat? De band is hard. Het enige wat ik denk is dat ik naar de rivier moet. Naar de vlakke grond. Omdat dat vertrouwder is dan deze bergen. Ik let nauwelijks op de omgeving. Ik ben te druk met afdalen, te druk met m’n angst. Weg van de bergen moet ik. Weg van hier. Beneden naar de Rhône. Aan de rivier kan ik relaxen. Tegenwind of niet. Het maakt me niks uit. Morgen Lyon, overmorgen Cluny. Boek 1 komt in zicht. En de regen ook, maar dat komt later. Ik ben als een kind zo blij als ik later op de dag de Rhône zie. Wat een bekendheid. Lijkt het Nederland zelf niet?
Ik vind mezelf een huilebalk en een aanstelster
Het fietspad aan de Rhône, de Via Rhona is een breed met grof grind geasfalteerd fietspad. Het wegdek houdt ontzettend op. Naast de tegenwind maakt dat het gaan langzaam. Zestien kilometer per uur. Meer zit er niet in. Maar het deert me niet. Ik tel om de tegenslag voor te zijn en voel me euforisch. Blij te zijn waar ik het ken: nat, vlak en tegenwind. Dat is een makkie. Op de camping aan de Rhône staan caravans naast auto’s met Nederlandse nummerplaten. Een eigenaar vertelt dat hij honderd kilometer per uur wind heeft gemeten, dat de voortent is weggewaaid en bang was dat zijn sleurhut zou omvallen. En ik maar fietsen. 37
De camping is dichtbij het station van St. Vallier. Nee, ik ga niet opgeven. Ik loop, me bewust van de verleiding, niet naar binnen. In het café naast het station bestel ik een kwart liter wijn en vind ik het te laat om te wachten tot de keuken opengaat. Ik heb nog een voorraad noodrantsoen die ik vandaag opeet: tortilla’s. Die sleep ik al de hele tijd met me mee. Eergisteren heb ik eindelijk het brood dat ik in Tortosa had gekocht weggegooid. Dat kon niet lekker meer zijn. Rantsoen: Voorraad: acht muesli repen, acht tortilla’s, acht BiFi worstjes, acht puntjes zachte kaas. Onderweg: yoghurt en muesli voor ontbijt en elke dag twee verse chocolade croissants en appelflap voor lunch. Ik ben wel teleurgesteld over mijn vette buik. Die lijkt er nog steeds te zitten, hoe hard ik ook heb gewerkt en hoe weinig ik ook heb gegeten. Of zie ik het zelf niet goed? Is het hetzelfde met foto’s van jezelf? Dat je pas jaren later ziet hoe jong, slank en mooi je was. Waarom zie je dat niet direct? De wijn smaakt te goed. Ik bestel een tweede kwart liter. Een lekkere nachtrust is daarmee verzekerd ondanks het geklapper en geflapper van de tent en het angstaanjagend ratelen van de populieren rondom het kampeerterrein. Ik ben een bezienswaardigheid. Een vrouw alleen is vreemd. Ik hoor het keer op keer van campingbeheerders, hotelgasten en fietsers onderweg. Iedereen vindt het ongelooflijk dat ik alleen op stap ben. Als vrouw maak ik indruk op Franse wielrenners die opkijken hoe gemakkelijk ik tempo maak. Als ze vragen of ik zelf mijn banden kan plakken en mijn versnelling kan stellen, beaam ik de leugen vol bravoure. 38
Gisteren, in de Monts d‘Ardèche, had ik mijn tocht nagenoeg opgegeven en vandaag is alle leed weer geleden. Wanneer leer ik nu eens dat tegenslag er is om overwonnen te worden. Ik vind mezelf een huilebalk en een aanstelster. Morgen fiets ik dus gewoon naar Lyon. Eigenlijk zou ik liever door willen rijden naar een kleiner stadje, dat is overzichtelijker, maar dat betekent dertig kilometer verder fietsen tegen de wind in. Die gaat niet liggen.
39
Dag 12 – 92 kilometer St. Vallier – Lyon
De hele dag valt er niks te beleven. Het is alsmaar rechtdoor over het fietspad langs de Rhône. Tegenwind. De ganse dag. Dan ga je denken, of beter, dan ga je je vervelen. Het weer is lijkgrijs. De rivier nog een tint donkerder. Witte schuimkoppen op het water geven de kracht van de wind aan. Hier valt niks te genieten. Zo euforisch als ik gisteren was, zo down ben ik vandaag. Als ik voor Lyon de autoweg op fiets en direct een heuvel voor mijn kiezen krijg voel ik me weer een stukje beter. Dan is er weer concentratie nodig: opletten, schakelen, trappen. Het is gemakkelijk op de fiets Lyon binnen te komen, langs het futuristisch natuurhistorisch museum, over kades en bruggen en door de oude stad met Moorse kastelen. Fietsen en e-steppen kan je overal huren en worden veel gebruikt. Wat een prachtstad, eigenlijk. Het jeugdhotel ligt op een heuvel van zeventien procent. Ik kom lopend aan. Een vrouw – zo mager dat je bijna door haar heen kijkt houdt haar bed en het bed tegenover haar plus de 40
stapelbedden erboven bezet. Zij is de koningin van de slaapzaal: houdt de wc langdurig onbeschikbaar, zet de straalkachel op hoog en heeft met een laken haar eigen ruimte afgeschermd. Haar hard tikkende wekker tikt zoals het bij haar thuis tikt. De twee andere bewoners – ze zitten er al weken, blijkt – geven haar de ruimte. De kamer is een goor hok of beter een spelonk zonder raam of ventilatie. Kamer 33. De deur heeft geen klink, de douchedeur ligt uit de sponning, de wc spoelt automatisch elk kwartier met veel lawaai door. De muren van board zijn uitgezet door het vocht. De vloer is zo vies dat ik mijn schoenen tijdens het douchen niet uit durf te doen. Mieren maken een wc-bezoek onwenselijk.
41
Dag 13 – 64 kilometer Lyon – Fleurie
In mijn krocht is het er niet beter op geworden. De mieren zijn opgerukt tot aan het bed. Achter de vermolmde vloerplinten vermoed ik nog veel meer narigheid.
Op het vlakke land laat de wind zich kennen
Tijdens de ochtendspits fiets ik door Lyon. Vandaag heb ik een zware klus te klaren: Cluny halen. Pas buiten Lyon komt er weer wat rust in mijn lijf. Ik fiets wat ik in me heb, maar bij elke windstoot, elke vlaag, elke tegendruk zie ik mijn doel onbereikbaarder worden. Altijd maar die mistral, windkracht 6 tegen. Hier op het vlakke land laat de wind zich kennen. Die gaat er met volle kracht tegenaan. Ik sta bijkans stil. Mijn aanvankelijke mantra, het herhalen van de woorden ‘lekker dagje fietsen’, helpt niet. Zelfs tellen brengt geen soelaas. Het is regelrecht afzien. Tegen, tegen, tegen en koud. Als ik stilsta koel ik teveel af en stap ik meteen weer op. Ik vind er geen 42
klap meer aan. Bij Fleurie ben ik dood. De helling naar het dorp kom ik nauwelijks op. Ik stop. Stap af. Het is genoeg en pak mijn telefoon. Ik SMS Dan. Dat ik de trein neem. Het is op. Ik grap wrang dat ik een Tom Dumoulin-tje doe. Die is vandaag in de Giro d´Italia afgestapt (verder zijn de omstandigheden niet te vergelijken). Maar na een uurtje rust, in de zon, uit de wind en een lekker broodje komt de moed weer terug. Ik heb de trein niet nodig. Morgen gewoon weer doorbikkelen. Ik ben een huilebalk.
43
Dag 14 – 78 kilometer Fleurie – St. Boil
Gisteren had ik alle alarmbellen af laten gaan en iedereen thuis geappt dat ik ermee zou ophouden. Maar mijn aanvankelijke afstappen werd gewoon weer heroverwogen, want vandaag is er geen zuchtje wind, is het heerlijk fietsweer, is er geen wolkje aan de lucht. Ongelooflijk. Ik zie een vosje op de weg, paarden in boterbloemvelden en dikbilkoeien in de wei. En wat is het een prachtig rails to trailsfietspad door het heuvelachtige Beaujolais-land. Het kan niet op. Het is hier zoveel mooier dan die grijze somberte langs de Rhône: een glooiend landschap met madeliefjes in het gras. Ik fiets door de langste fietstunnel ter wereld die mijn zintuigen een boost geven: mijn ogen omdat het donker is, mijn huid omdat het koud is en mijn oren door het ruisen van het water. Ik geniet volop. Laat mij maar gelukkig zijn. Morgen naar Beaune of iets verder. Afhankelijk van hoe het gaat. We schieten op… ik ben blij, maar realistisch. WeerOnline voorspelt regenwolken in het verschiet. Bij het passeren van het oude stationnetje van Cluny staat een fietsenmaker te wachten op klandizie. Ik wil wel wat 44
aandacht voor mijn materiaal en vraag of hij de versnelling kan afstellen. De ketting ratelt, de laagste versnelling moet ik er nog steeds inschoppen en nu trap ik soms zelfs door, wat eng is als je met volle kracht omhoog of uit de weg moet. Ik stop. Hij vraagt er €80 voor. ‘Dat doe ik niet’, zeg ik. “Dan laat ik je het zien voor €20.” Afijn, ik denk nog dat hij een grapje maakt, maar hij pakt mijn fiets, zet alles op het kleinste verzet en laat de losse kabel zien. “Hier moet je de kabel op spanning draaien.” Hij draait. Klaar. Dan houdt hij zijn hand op. Ik vraag nog of hij het serieus meent. Ja, hij meent het. Helaas is het doortrappen daarmee niet verholpen. Maar vandaag ben ik niet van mijn stuk te krijgen. Fietsboek deel 2 van de reis van Eindhoven naar Barcelona (en visa versa) gaat de tas in. Ik ben halverwege. Mijn huid is door de wind uitgedroogd, mijn lippen gesprongen, mijn haar stro. Nog een paar weken volhouden. Elke dag app ik met de goegemeente. Het is fijn om in contact te staan met hun al ben ik hier en zij daar. Het is fijn direct te communiceren over tegenslag en geluk. Zodra ik ergens aankom laat ik Dan en mijn vriendin Paulien weten dat ik okay ben. Gooi ik wat op de lijn voor Els, Roel, Ondine, de OM-fietsers, de HRR-groep en de familie-app. En het is fantastisch om respons te krijgen. Het maakt de reis absoluut niet eenzaam.
45
Dag 15 – 51 kilometer St. Boil – Beaune
Ik wacht niet op mijn bestelde broodjes bij de campingreceptie. Voor achten ben ik al vertrokken richting Beaune. Onderweg wijnhuis na wijnhuis, langs een kanaal, voorbij ommuurde velden met druivenranken. Kleine percelen die tijdens de Franse Revolutie door boertjes van de rijke landheren zijn ontfutseld. De wijnvelden lijken te klein om veel te produceren, des te meer gaat het hier om kwaliteit. Wijnboeren bespuiten de ranken plat met bestrijdingsmiddel. Het zure vocht hangt overal in de lucht. Voor het middaguur ben ik al in Beaune en verwijt mezelf dat ik gisteren niet gewoon ben doorgefietst. Ik had die kleine veertig kilometer er best bij kunnen doen. Nu zit ik vast. De volgende camping is zeventig kilometer verderop. Te ver om voor de voorspelde regen binnen te zijn. Ergens halverwege zijn er wel twee B&B’s, maar de een is vol en de ander vraagt €105 voor een persoon. Zijn ze gek geworden? De regio is welgesteld. SUV’s staan voor de deur, wijnverkopers gaan goed gekleed en toeristen rijden in cabrioletjes de proeverijen af. 46
Beaune is me eigenlijk iets te groot. Ik zit liever in een piepklein dorp met een café, een patisserie, een Spar. Lekker overzichtelijk. Maar ik laat mijn maaltijdblikje met linzen, peentjes en ui en mijn dubbelgevouwen stokbrood voor wat ze zijn en ga het toeristische Beaune in. Ik ben me zeer bewust van mijn voorkomen en probeer er nog wat van te maken. Mijn laken, sarong c.q. sjaal sla ik trendy om mijn nek. Het is koud en regenachtig, dus dat ziet er best okay uit. Maar onderweg heb ik het gevoel dat iedereen naar mijn blote voeten kijkt. Het enig dat ik bij me heb zijn open sandalen. Mijn fietsschoenen en -sokken hangen nat aan de lijn. Ik bestel eerst koffie en taart en vraag aan de serveerster of ze weet waar ik later een goed glas wijn kan proeven. Ze vertelt me welk wijnhuis ik het beste kan aandoen, maar ik voorzie een hoop gedoe en loop gewoon naar de volgende kroeg. Hemeltje lief, de lokale wijn is duur, maar wel vreselijk lekker. De tweede karaf wijn komt mijn kant op. Ik luister naar een zwoel muziekje op de achtergrond en opeens raak ik geëmotioneerd. Het overvalt me opnieuw. Ik denk aan Dan die morgen vertrekt naar Mallorca voor het vijfdaagse fietsevenement. Dat ik hier zit en hij straks daar. Ik proost op mijn lieve fiets die vandaag heel braaf is geweest. Klaagde ik gisteren nog over doortrappen en een ketting die over de tandwielen sloeg, vandaag is er niks aan de hand. De fiets is mijn beste vriend. Later overdenk ik het treffen van andere langeafstandsfietsers onderweg. Dat ze vooral op grote fietsen zitten met wijd uitstekende spiegels vanaf het stuur met voor en achter overvolle tassen met daarbovenop nog meer spullen. Dat ze hun hele hebben en houwen met zich meesleuren. Ik weet niet wat me zo tegenstaat, maar dat opvallende, die rode tassen, die opzichtige kleding… ik zie het 47
liever bedeesd… Die weerstand zegt meer iets over mij dan over die fietsers. Ik heb er wel de pee in dat ik zo langzaam vooruitkom. Waarom ben ik vandaag niet gewoon doorgefietst? Of was het verstandig kamp te maken voordat de regen valt die is voorspeld? Maar stel dat de neerslag meevalt… Keuzestress. Morgen kan ik niet veel verder fietsen dan 68 kilometer, omdat er dan een camping in de buurt is en de dag daarna maar 82 kilometer. Of ga ik 150 kilometer halen in een dag? Dan kom ik de dag daarop voorbij Langres en zit ik al dichtbij Neufchâteau - weliswaar in Frankrijk - maar dat klinkt toch bijna als thuis.
48
Dag 16 – 156 kilometer Beaune – Langres
Ik heb het gedaan. 156 Kilometer gefietst naar Langres. Eerst langs het Marne-Saônekanaal; kilometer na kilometer langs water en sluizen, daarna door bossen en open boerenland met glooiende mosterdzaadvelden rondom Dijon. Volle wind tegen, maar daar ben ik inmiddels aan gewend. Vanochtend had ik niet gedacht dat ik zover zou komen. Op de camping municipal in Langres zit een Nederlandse man voor zijn caravan. Omdat de receptie dicht is vraag ik aan hem waar ik mijn tent het beste kan neerzetten. We raken aan de praat en ik vertel dat ik 156 kilometer heb gefietst. Direct biedt hij zijn stoel aan en roept zijn vrouw om een wijntje in te schenken. Zij zijn onderweg naar Salou – daar waar ik bijna begonnen ben. Mijn tent, nog nat van de hoosbui gisterennacht plant ik naast hun caravan. Op het gras met eindeloos vergezicht spreid ik mijn regenjas uit. Mijn linzen in blik, stokbrood en smeerkaas verorber ik met smaak in een half zonnetje. Als ik een karaf wijn in een café verderop bestel vallen de eerste regendruppels.
49
Dag 17 – 76 kilometer Langres – Grand
Zeiknat is de tent en de rest vochtig. Mijn was, gisterenavond opgehangen aan een gespannen touwtje in de nok van de binnentent, krijg ik niet droog. Dus gaat het shirt nat aan. Ik voel me vies en miserabel. Vanavond slaap ik in een hotel, wat er ook gebeurt. Onderweg drijven wolken mist net boven de grond over het zacht glooiend landschap. Eindeloos gele velden. Soms afgewisseld door middeleeuwse dorpen zonder enige voorziening: geen winkel of overnachtingsmogelijkheid. Ik moet de route goed plannen. In eerste instantie wil ik naar Grand. Dat leek op de fietskaart een groter dorp met wat meer mogelijkheden, maar onderweg dacht ik erover na verder te gaan, naar Domremy. Ik rijd verkeerd en heb pardoes vijftien kilometer omgereden. Grotere zorgen ontstaan als ik in Grand aankom. Donkere onweerswolken stapelen zich op boven de open velden rondom het dorp. Dan toch maar hier blijven of de twintig kilometer naar Domremy riskeren? Ik kan maar niet besluiten wat ik moet doen. Ik stap op en weer af. In mijn fietsboek staat een telefoonnummer van een gite in Grand met een 50
Amerikaanse beheerder. Ik vraag in het Engels om raad. De gite is vol, maar, zegt de eigenaar, je haalt Domremy gemakkelijk. Ik stap op en aan het eind van het dorp weer af. De lucht is dreigend. Het waait hard. Waarom zou ik verder gaan en een onweersbui riskeren. Dus ik blijf, zeker. Ik huur een kamer bij een oude Franse dame. Ik versta geen Frans, maar dat lijkt haar niet te deren. Ze praat aan een stuk door terwijl ze op haar knieën de douche schrobt en een borstel door de wc haalt. Dan mag ik mijn kamer in en laat ze me alleen. Vanavond slaap ik met een eenogige beer in een twijfelaar. Ik neem een douche, was mijn haar en kleren en spreid de tent en het zeil uit. Opeens ben je dan weer boven Jan. Grand blijkt een Romeinse stad met een amfitheater en een basiliek waarvan de mozaïeken vloer nog bewaard is gebleven. De Nederlandse vertaling bij alle Romeinse vondsten is vermakelijk: ‘Het mozaïek die wij vandaag zien… is voor het grootste deel op vandaag bedolven…’ , en ‘vrouw’ wordt consequent als ‘vroum’ gespeld. Ik ga er vanuit dat ik in de eetkeuken van de gastvrouw mag aanschuiven. Er staat in mijn fietsboek dat ze ’s avonds eten opdient. Het enige restaurant in Grand serveert alleen ’s middags. Maar om zeven uur, als ik polshoogte neem, is de madame niet thuis. Ik wacht af. Gelukkig blijken er meer gasten. Fransen. Met handen en voeten leggen ze uit dat het eten om acht uur op tafel staat. Maar om acht is er nog niemand en begint iedereen in het huis zich te roeren… Om negen uur staat de madame eindelijk in de keuken en als zoethoudertje komt er een fles Pernod op tafel. Het is me een vertoning. Ik zit aan tafel met vier oudere Fransen. Ik versta ze niet, maar probeer met vriendelijk knikken te doen alsof ik 51
begrijp wat ze bedoelen. Engels is geen optie. De eettafel staat in het midden van een overvolle woonkamer. Aan de wanden hangen ingelijste afdrukken van landschapstafrelen. Een dressoir staat vol soepterrines met gouden randen en krullen. Daarboven hangt een gegraveerde spiegel. Twee Victoriaanse zitbanken staan aan beide zijden van de tafel. Een lamp met stoffen kamp hangt boven de tafel. De madame loopt op haar sloffen heen en weer naar de keuken. Ze brabbelt en ik begrijp, als ik de gebaren van mijn tafelgenoten goed interpreteer, dat ze niet iets zegt om het te verstaan maar zichzelf aanspoort. Eindelijk komt er een kaassoufflĂŠ uit de keuken. Het kost me moeite om niet als een wolf aan te vallen.
52
Dag 18 – 65 kilometer Grand – Brasseitte
Ook vandaag hangt er dikke mist laag bij de grond. Ik maak meters. Meer niet. Ik baal dat ik geen bed kon reserveren voor vanavond in het jeugdhotel in St. Michiel, maar zelfs na interventie van mijn Belgische vriend Ivo, die Frans spreekt, draaide het op niks uit. Vol is vol. Ik kijk er niet naar uit om in dit vochtige, koude weer te kamperen.
Ik registreer geen werkelijkheid, alleen verbeelding
Het is een eenzame uithoek van Frankrijk. Er is niemand op straat. Ook op werkdagen niet. Wel spot ik een vos, een ree, een buizerd. Het weer is grijs. De mistral weet niet van ophouden. Ik bevind me in niemandsland. Mijn gedachten dwalen af. Het volgen van de aanwijzingen in mijn reisboek kost me steeds meer moeite. Ik lees de tekst, dat ik rechtsaf moet en bij een richtingsaanwijzer links. Ik stop bij het 53
verkeersbord om te controleren of het klopt, maar weet een halve kilometer verderop niet meer of ik het bord wel echt gezien heb. Ik moet terugfietsen om de route te controleren. Het is een high. Ik registreer geen werkelijkheid, alleen verbeelding: een krokodil met open bek aan de kant van de weg, een panter in een bosschage… Vijftien kilometer voor St. Michiel staat bordje met ‘zimmer frei’ in een voortuin. Ik bel het telefoonnummer dat er onder staat. De ‘zimmer’ blijkt bezet, maar er is een gite in aanbouw waar ik mag overnachten. Voor €25 inclusief een fles wijn slaap ik in een, hoe zal ik het zeggen, nog niet functionerend vakantiehuis. Lampen moeten nog worden opgehangen, de keuken nog afgebouwd, meubels nog aangeschaft. De net aangesloten boiler is nog niet opgewarmd. De douche koud. De deuren hebben geen sloten en opeens staat er iemand in mijn kamer. Een buurjongentje zoekt zijn Pokémon. Morgen ga ik er weer tegenaan. Totaal 150 kilometer. De vijftien kilometer die ik vandaag heb laten liggen moet ik goedmaken. De dag erop 110 kilometer. En dan naar Ivo in Werchter in 120. Grote stappen snel thuis. Dat moet lukken als het droog blijft en ik en de fiets heel.
54
Dag 19 – 149 kilometer Brasseitte – Sedan
De afvoer van de wasbak blijkt niet aangesloten en ik app naar de eigenaar dat er een waterballet is ontstaan. Het is bij zessen in de ochtend. Ik ben gespannen als voor een hardloopwedstrijd. De door mijzelf opgelegde afstanden zijn niet mis. De route, door Benjaminse aangegeven als plat, glooit er niet minder om. Pittige klimmetjes krijg ik voor mijn kiezen. Ik sla Verdun over en volg de routebeschrijving om de stad heen. Het landschap herbergt slagvelden en oorlogsmonumenten. Vredig akkerland met bergen ellende. Door moet ik, door. Het is een vreemd soort gedrevenheid die me voortdurend voortstuwt. Ik neem niet de tijd. Als er bij de patisserie mensen in de rij staan sluit ik niet aan. Ik fiets wel naar het volgende dorp. Meestal stap ik tussen de middag af om een croissant met chocolade in mijn mond te stoppen, maar soms fiets ik etend door. Tijdens een hardloopwedstrijd ga je ook niet rustig een gelletje oppeuzelen, niet waar? Dus door. Om 12 uur zitten er tachtig kilometer op. Naast dat ik mijn fietsketting nog steeds met mijn voet in de kleinste versnelling moet duwen is nu ook het middelste tandwiel 55
voorgoed onbruikbaar. Het ratelt, sputtert en gooit de ketting op een tandwiel hoger of lager. Ook het fietsje wil naar huis. Vandaag zie ik weer een tiental fietsers met bagage richting het zuiden fietsen. Die zijn natuurlijk afgelopen weekend uit Nederland vertrokken. Een groep van vier jonge kerels, twee oudere mannen en een paar oudere stellen. Het ziet er vreselijk uit. Die te grote fietsen, te felgekleurde tassen, te dikke lijven in fluorescerende kleding. Ik hoor er niet bij. Ik ben anders, stel ik mezelf gerust. Ik rijd als enige de route de andere kant op. Noordwaarts. Mijn twee fietstassen zijn zwart en bescheiden van formaat. Ik zit op een racefiets en ben een vrouw alleen. Waarom ik anders wil zijn is een hoofdbreker. Want in feite doe ik hetzelfde als zij. Wellicht omdat ik deze reis als een sportprestatie zie. Elke dag is een marathon. De uitdaging, niet opgeven, het overwinnen. Het ongewisse ook: blijft mijn lijf heel? Na veertien dagen doet mijn nek zo zeer dat ik niet meer naar links kan omkijken voordat ik mijn schouder laat zakken. Soms voel ik teveel spanning op mijn kuit. En vandaag speelt mijn schaambotje aan de rechterkant op. Het is pijnlijk om te blijven zitten op het zadel. Maar na het middaguur verdwijnt alle last. Gevoelloosheid is dan ingetreden. De hele opzet was om vandaag bij aankomst in Sedan direct te kunnen crashen en uit te rusten. Want na 150 kilometer is de tank leeg en het lijf doodmoe. Daarom had ik Ivo via WhatsApp gevraagd en goedkope overnachting te regelen, omdat ikzelf niet zo gauw een betaalbare optie vond voordat mijn online data-tegoed op was. Hij had een AirBnB geboekt. Dat maakte het spannend, omdat ik nu Sedan wel moest halen. Hoe moe ook, hoeveel pech onderweg ook, hoeveel tegenwind ook‌ dus bleef ik trappen en trappen, omhoog en 56
omlaag en maar tellen en tellen. En dan kom ik laat op de middag in Sedan aan, vind ik het huis in no time, maar blijkt er niemand thuis te zijn. Daar gaat mijn vooropgezette doel om direct te kunnen rusten. Aan het einde van de straat zie ik een McDonald’s waar ik dan maar een pastasalade bestel. De gratis Wifi is een godsgeschenk. Nu kan ik appen, mailen en zorgen dat de host weet dat ik ben gearriveerd. Het duurt nog een uurtje, maar dan kan ik naar binnen. De host is een schoonheid. Ze draag een crèmekleurige broek met zijden bloes in dezelfde kleur. De fel blauwe open schoenen met hoge hak staan perfect. Haar dochtertje huppelt achter haar aan in een roze jurkje. En dan kom ik: vies, moe en stinkend. De eerste etage is een schitterend ruim appartement met moderne meubelen. Hoog. Open. Ik krijg een slaapkamer naast de badkamer. Het slaapkamerraam kijkt uit op een grote tuin. Mijn fiets staat beneden in de schuur.
57
Dag 20 – 147 kilometer Sedan – Dinant
Ik kleed me aan en probeer er het beste van mijn te maken. Ik strooi niet alleen talkpoeder in het kruis van mijn fietsbroek, maar dep er ook mijn oksels mee. Dat ruikt lekker. Mijn benen zijn wit uitgeslagen van de droogte, dus smeer ik ze in met mijn gezichtscrème. Mijn haar is stro, maar als ik het vlecht valt dat niet zo op. Ik trek mijn blauwe t-shirt aan, omdat de kleur mij mooi staat – zegt Dan. Zo probeer ik niet te veel af te steken bij de hostess, die ongetwijfeld weer in een prachtige outfit zal verschijnen. Ze zou koffie zetten voor mijn vertrek. Ik pak mijn fietstassen in. Loop nog een keer naar de badkamer en de wc, maar de hostess laat zich niet zien. Zonder koffie en helemaal opgedoft haal ik mijn fiets uit de schuur en trek de deur achter me dicht. Ik moet lachen als ik mijn glimmende benen zie… geschoren en wel. Het is een schitterende ochtend. De kou is uit de lucht. Als ik langs de Maas fiets overvalt me een geluksgevoel. Is dit omdat ik dit landschap ken en heb geleerd om die wei, die koeien, die knotwilgen, die rivier mooi te vinden? Is dit mooier dan de bergen die ik pas veel later in mijn leven heb 58
ontdekt? Het water zo bekend, de bergen zo geheimzinnig. Maar dan slaat mijn gemoed om. De vaart gaat eruit. Ik zit net aan de zestig kilometer en het lijkt maar niet op te schieten. Ik stop veel te vaak en calculeer steeds opnieuw hoelang het is naar mijn al ingekorte eindbestemming Givet. Of ga ik toch door naar Dinant? Als ik doorfiets naar Dinant dan heb ik het morgen iets gemakkelijker. Maar ik zit stuk.
Ik duw het beest met volle kracht van me af en verlies mijn evenwicht
Onderweg, op het fietspad langs de Maas, word ik aangevallen door een grauwe gans. Hij staat met zijn familie aan de kant van de rivier en blaast vervaarlijk. Ik fiets er omheen, maar wellicht te langzaam naar zijn zin. Hij slaat zijn enorme vleugels uit en heeft het op mijn hoofd gemunt. Ik duw het beest met volle kracht van me af en verlies mijn evenwicht. Mijn stuur klapt dubbel, maar ik blijf wonderwel overeind en kan met een vreemde zwenkbeweging maken dat ik wegkom. Iets verderop staat een bankje waar ik bijkom van de schrik, maar nu is het een zwaan die het op me gemunt heeft. Ik maai met mijn armen en schreeuw, maar dat maakt niks uit. Hij komt steeds dichterbij. Ik trek me terug met mijn fiets als schild voor me. Wellicht verwacht hij gewoon een kruimel, maar ik neem geen risico en vertrek. Nog meer stuk dan ik al was.
59
Net voor de Belgische grens fietsen twee mannen me tegemoet. Zij gaan richting het zuiden. Ik stop – weer – en vraag – alleen maar om een reden te hebben niet op mijn fiets te zitten – naar de weg die zij gekomen zijn. Blijkt dat ze verdwaald zijn en naar Dinant moeten. We draaien onze fietsen de juiste weg op en ter plekke ben ik over mijn vermeende vermoeidheid heen. Kop over kop rijden we in no time naar Dinant. Door die ontmoeting hervind ik mijn energie. De moeheid zat gewoon tussen mijn oren. Een mooiere avond voor mijn tent aan de Maas kan ik me niet voorstellen. Morgen fiets ik naar Ivo in Werchter. Ik eet met smaak een half stokbroodje met smeerkaas en mijn laatste diner uit blik: bonen, worteltjes, champignons en krielaardappeltjes. Voor de resterende trip houd ik nog drie tortilla’s, wat BiFi worstjes en een paar mueslirepen achter. Lekker lichtgewicht fietsen.
60
Dag 21 – 125 kilometer Dinant – Werchter
De dag begint mooi aan de Maas: de opkomende zon, de koele lucht, de stilte. Mijn Spaanse buurman – de enige andere kampeerder – is ook op en vraagt of ik koffie wil. Uiteraard. Hij is op de fiets op weg naar Engeland. Gisterenavond reed hij de camping op met zo’n grote fiets bepakt en bezakt met tassen, zakjes en spiegels aan het stuur. Ik bleef uit zijn buurt. Ik heb het niet op dat soort fietsers, dacht ik, maar mijn vooroordelen moesten overboord. Hij haalde, nog voor hij zijn tent had opgezet, een flesje wijn uit een van zijn zijtassen en kwam op mij af. We raakten aan de praat. Hij fietst heel Europa door. Straks van Engeland weer terug naar Spanje en later in het jaar met zijn vrouw naar Polen. Ik vroeg hem waarom hij überhaupt lange afstanden fietst. Een vraag die ik mezelf had gesteld, maar niet kon beantwoorden. Is het leuk? Nee. Zoals je ook niet vraagt of een marathon hardlopen leuk is. Gaat het dan om de prestatie? Om de voldoening achteraf? Zijn antwoord was ontnuchterend: “Fietsen hoef je niet meer te leren. Je fietst omdat je het kan.” Vanochtend liet hij mij zijn waterkoker zien en de thermosfles 61
waar de koffie in werd bewaard. Ik kon het niet geloven dat hij dat allemaal meezeulde. We dronken in stilte en keken uit over de rivier. De route gaat verder aan de andere kant van de Maas. Aan de zonkant. Eerst over een slechte weg, maar al gauw over een gladgestreken asfalt pad. Vandaag zelfs een voorzichtig windje in de rug. Wat een luxe. De euforie is groot als ik sneller dan verwacht denk aan te komen in Leuven. Mijn finish in Werchter, thuis bij Ivo, is dan nog twintig kilometer verder. Ik ben zo blij als een runners high kan zijn. Maar na de high komt ook de low. Nog voor Leuven, breekt mijn euforie. Ik moet over Belgische kasseien. Ik vind het niet leuk, maar mijn fiets vindt het helemaal niet leuk. Die kraakt en piept.
Misschien heeft hij wel vrienden uitgenodigd om me als een held binnen te halen
Ik stel me voor hoe het zou zijn om Ivo weer te zien. Hij is de eerste die ik na mijn prestatie van drie weken ploeteren weer zie. Misschien heeft hij wel vrienden uitgenodigd om me als een held binnen te halen. Dat idee emotioneert me zo dat tranen van vreugde in mijn ogen prikken. Maar als ik aanbel doet niemand open. De sleutel van de voordeur vind ik onder de plantenbak. Ik kan me wel voor mijn kop slaan dat ik me zo heb laten gaan. Vooruit. Eerst douchen, omkleden en naar de bar op de hoek om mijn prestatie te vieren. Verdomme, ik heb het – okay ik moet nog één dag, maar bijna – gehaald! In mijn eentje, op het terras met een glas wijn in de hand, 62
kom ik weer bij zinnen: het leven is goed en ik ben blij. Morgen nog 110 kilometer naar Eindhoven en dan is het wel klaar.
63
Dag 22 – 130 kilometer Werchter – Eindhoven
2000 Kilometer in 22 dagen van Spanje naar hier. Ik heb de tegenwind op alle fronten getrotseerd, de bergen overwonnen en de route alleen volbracht. Wat een prestatie. Gisterenochtend zat ik nog stralend op mijn fiets. Ik was zo trots dat ik het ging halen, maar vandaag voel ik me down. Ik ga naar Eindhoven en dan is het terug naar gewoon. Onderweg ga ik een laan met kasseien uit de weg en verdwaal hopeloos. En later nog een keer. Als troost koop ik twee chocolade croissants, maar deze Belgische exemplaren zijn in tegenstelling tot de Franse, gevuld met custard. Om 12 uur, daar kan ik de klok op gelijk zetten, moet ik wat eten en sla de twee broodjes achterover. Ze vallen te zwaar en de rest van de middag ben ik misselijk. Het is een oninteressante dag van kilometers maken en gewoon thuis zien te komen. Aan het einde van de dag wacht mij de finish op station Eindhoven. Klokslag 16.00 uur kom ik daar aan. Er is veel volk op de been, maar niemand weet wat ik gepresteerd heb. Er staat geen publiek te klappen. Ik word niet gehuldigd. Niemand hangt een medaille om. De conducteur stuurt me weg, omdat ik pas na 18.30 uur met 64
mijn fiets de trein in mag. Ik wil hem vertellen waar ik vandaan kom, maar zal het hem uitmaken? Ik houd me in.
Niemand hangt een medaille om Eenmaal thuis vragen vrienden of ik een leuke vakantie heb gehad. Die vraag is moeilijk te beantwoorden. Een marathonrenner vraag je ook niet bij de eindstreep – “En, was het leuk?” – terwijl hij kotsend over de finish komt. Nee, het doet pijn. Het is een reis die gaat over doorzetten, tegenslagen overwinnen en uithoudingsvermogen tonen. Het is een wedstrijd tegen je zelf. Maar aan het einde is er wel de waardering: je eigen trots.
65
66
Ik begon aan de fietsreis om een betere fietser te worden. Ik droomde ervan om andere wielrenners te kunnen lossen. Door meer meters te maken, meer bergen te bedwingen en meer af te zien zou ik een betere conditie opbouwen. Ik startte de tocht zonder een goed doordacht plan en had geen idee wat me te wachten stond. Ik had een fiets, kocht een routebeschrijving en kreeg een lift naar Spanje. Ik ging er voor. Ik leerde al snel dat de reis me veel meer bracht dan alleen een betere fietser te worden. Elke dag wist ik wat ik de volgende dag moest doen. En de volgende dag. En de volgende ook. Dat was een verademing. Ik ontdekte dat ik door de fietsreis ontsnapte aan de doelloosheid van mijn bestaan. Een jaar eerder was ik gestopt met werken en verveelde me grondig. Maar nu had iedere dag zin. Om het gestelde doel te bereiken moest ik elke dag de strijd met de wind, de kou en mezelf aangaan. De angst om door tegenslag te verliezen, de finishlijn nooit te halen, maakte me nerveuser dan ik van te voren had gedacht. Maar erger was 67
de gedachte om op te geven. Elke dag was ik trots dat ik de prestatie had geleverd, dat mijn lichaam het aankon, dat ik daartoe in staat was. Soms haalde ik het doel van de dag niet, en moest ik mijn verlies nemen. Dan was ik vastberaden om de verloren kilometers de volgende dag in te halen. Ik kon het altijd nóg beter doen. Na de fietsreis was ik groots op mezelf en waren er opeens vooruitzichten: een verhaal schrijven, een boekje maken en een artikel publiceren. Thuis demonteerde ik mijn Lemond-fiets. Het zadel, de pedalen en ook de duur gekochte Spaanse achterband gingen eraf. De onderdelen zette ik over op mijn ‘goede’ racefiets. De Lemond verdween, afgedaan en afgedankt, in de hoek van de schuur. De reis was volbracht, de fiets ontmanteld en ook ik was er klaar mee. Maar na een paar maanden haalde ik toch de Lemond weer tevoorschijn. Na twintig goede dienstjaren kon ik de fiets niet zomaar verbannen. Ik droeg het frame met de bandloze wielen op mijn schouder naar de fietsenmaker. Of er nog wat aan te herstellen was, vroeg ik hem. De fietsenmaker bleek een ware kunstenaar. Hij maakte van het afgedankte gevaarte weer een glimmend gesmeerde machine. De Lemond staat klaar voor een volgend avontuur. Het wachten is op meewind.
68
Dag
plaatsnaam
afstand
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22.
Tortosa – Cambrils Cambrils – Sitges (trein Sitges) Caldes de Malavella - Corça Corça – Maureillas Maureillas – Durban-Corbiëres Durban-Corbiëres – Villeneuve-les-Beziers Villeneuve-les-Beziers – Causse de la Selle Causse de la Selle – St. Ambroix St. Ambroix – Ucel Ucel – Laviolle Laviolle – St. Vallier St. Vallier – Lyon Lyon – Fleurie Fleurie – St. Boil St. Boil – Beaune Beaune – Langres Langres – Grand Grand – Brasseitte Brasseitte – Sedan Sedan – Dinant Dinant – Werchter Werchter – Eindhoven
Totaal aantal kilometers
81 86 37 94 89 79 103 91 87 18 102 92 64 78 51 156 76 65 149 147 125 130 2.000
69
70
Bagage achtertas rechts Vak 1: lichtgewicht eenpersoons tent, stokken, haringen, sandalen Vak 2: gereedschap (plakspullen, reservespaak, oude buitenband, 3 nieuwe binnenbandjes), rantsoen (8 tortilla’s, 8 BiFi worstjes, smeerkaas, 8 mueslirepen) Bagage achtertas links Vak 1: slaapzak, laken, minimale toiletspullen, droge weggooi washandjes, talkpoeder, 2 onderbroeken, bh, 2 paar sokken Vak 2: lange afritsbroek, bikeshort, net bloesje, t-shirt met korte mouw, mouwloos t-shirt, windbreaker, omslagdoek, handdoek Achterop Slaapmatje, reddingsdeken Stuurtas Routeboek, pen, papier, telefoon, oplader, bril, zonnebril, wcpapier, extra plastic zakken, kettingspray Aan Bikeshort, bh, t-shirt met lange mouw, fleece trui, sokken, fietsschoenen, regenjas Gemist Kommetje, lepel, mes, lichtgewicht donzen jas, dichte schoenen in plaats van sandalen‌
71
72
Tegenwind beschrijft mijn fietstocht van de Costa Brava naar Nederland. Een reis van 2000 kilometer in 22 dagen die gaat over doorzetten, tegenslagen en uithoudingsvermogen. In dit boek zijn dan ook geen routebeschrijvingen en toeristische attracties opgenomen. Wel lees je alles over de strijd die ik met mezelf moest aangaan.
Thea van der Geest