FORMULE 1
VA Š
Wiskunde voor het 2de jaar B
N
IN
Thomas Flamand Stijn Seys Jan Vanhee Veerle Verstappen met medewerking van Marieke Sarazin
FORMULE 1
Leer zoals je bent Ontdek het onlineleerplatform: diddit! Vooraan in dit boek vind je de toegangscode, zodat je volop kunt oefenen op je tablet of computer. Activeer snel je account op www.diddit.be en maak er een geweldig schooljaar van! ISBN 978-90-306-9580-6 594566
vanin.be
Wiskunde voor het 2de jaar B
FORMULE 1 IN
Wiskunde voor het 2de jaar B
VA N
Thomas Flamand Stijn Seys Jan Vanhee Veerle Verstappen met medewerking van
Š
Marieke Sarazin
Inhoudsopgave Hoe werk je met Formule 1?
4
Klaar? START!
7
Hoofdstuk 2
Teken erop los!
47
Hoofdstuk 3
Voor honderd procent
81
Hoofdstuk 4
Op grote en kleine schaal 103
Hoofdstuk 5
Gemiddeld genomen
131
Hoofdstuk 6
Oppervlakte met mate(n)
159
Hoofdstuk 7
Een graadje meer of minder
185
Hoofdstuk 8
Aan de oppervlakte
211
Hoofdstuk 9
De tijd zal het leren
237
Hoofdstuk 10
Ontwikkeld of ingewikkeld?
261
Hoofdstuk 11
Wat een volume! 289
Š
VA N
IN
Hoofdstuk 1
3
Hoe werk je met Formule 1? Wist je dat je elke dag verschillende soorten getallen gebruikt? En dat je elke dag werkt met cirkels, kubussen of rechthoeken? In dit leerwerkschrift ontdek je hoe je door te tellen en te rekenen, te meten en te tekenen de wereld om je heen beter begrijpt. Planner
dje meer Een graa r of minde
7
Inleiding Hoofdstuk 4
een Is 19,0 °C e aangenam ratuur? mpe kamerte Frankrijk Waar in het wordt het warmst?
Bij het begin van elk hoofdstuk maak je in een korte inleiding kennis met het onderwerp waarover je iets leert.
Was mij op
rts
o Ko
of
a.u.b.
t?
nie
Hoe koud de is het in zer? diepvrie
1 Schaal 2 Vergroten of verkleinen met raster 2.1 Vergroten met raster 2.2 Verkleinen met raster 3 Breukschaal 4 Van tekening naar werkelijkheid 5 Lijnschaal 6 Aanpasbare schalen
Aan de slag
Planner
113
Ben ik mee?
Op mijn maat
Even samenvatten
Test op mezelf
Gamezone
1 Schaal 2 Vergroten of verkleinen met raster 3 Breukschaal 4 Van tekening naar werkelijkheid 5 Lijnschaal
127 129
ICT-toepassingen Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en
In de ‘Planner’ kun je volgen wat je allemaal al gedaan hebt in een hoofdstuk. Als je telkens het bolletje inkleurt als je een onderdeel afgewerkt hebt, kun je mooi de voortgang volgen.
IN
104
Mijn circuit
VA N
Deze pagina biedt een overzicht van welke oefeningen je best kunt maken en je resultaten. maat
Resultaat
0-1
p. 52
l
BIM1 BIM2
/3
Oef 1
/4
Oef 2
0-1
0-4
p. 53
oek
De drieh
3
Oef 9
Oef 12
oek
De vierh
/9
p. 57
BIM4
/25
Oef 20 Oef 24
0-4
Oef 25
Oef 10
Oef 14
Oef 21 Oef 22
5-7
Oef 26
Totaal
Oef 8
/
8-9
Oef 11 Oef 15
Oef 23 Oef 27
Oef 18 Oef 19
8-9
Oef 28
TOM3
/
TOM4
/
/
Totaal
/9
/9
/25
/
Totaal
/9
Oef 13 Oef 16
Oef 17
Datum:
4
BIM3
Oef 6 Oef 7
5-7
/
Taak 1 Taak 2
Extra opdracht
1:
TOM
/
Taak 4
/
Taak 5
/
Taak 6
/ / / /
Extra opdracht
2:
Extra opdracht
3:
/
Extra opdracht
4:
/
/
kgvd Ik denk even
/
TOTAAL na over mijn
Wat kon ik zeer
/
prestaties.
goed?
Waar had ik moeit e mee? Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op Ik denk even
na over mijn
/ 20
Aandachtspu nt Heb ik net gewer kt? Heb ik goed doorg ewerkt? Had ik telken s passer en geodriehoek bij?
attitudes en vaard
igheden.
Evaluatie leerlin
g
/
Heb ik nauwk eurig getekend? Was mijn tekeni ng telkens volledig?
2 Hoofdstuk
Commentaar
Evaluatie leraar
0
1
2
3
0
1
0
2
3
0
0
1
1
2
2
3
3
0
0
1
1
2
2
3
3
0
1
2
3
0
1
0
1
1
TOTAAL
van de leraar
2
3
2
3
2
3
15
49
©
resultaten.
BIM
Taak 3
Op deze pagina kun je jouw leerkracht een overzicht geven van je prestaties in het hoofdstuk.
4
2-3
Oef 4 Oef 5
Oef 3
/4
Klas:
p. 51
van de
De cirke
Nr.:
Indeling figuren
2
/3
TOM2
Naam:
1
TOM1
/
2-3
uit
Op mijn
?
Ben ik mee
Ik behaalde deze Hoofdstuk 2
Mijn circ
lf Test op meze
Aan de slag
Scoreblad
Scoreblad
1
Wat betekent
procent?
erd’. ent ‘op hond 25 Procent betek 25 % = 100 1 1%=
Hoofdstuk 3
100
rn
kerde popco
ongezouten
popcorn rn
gewone popco rn
geen popco
nt
nt proce proce
filmzaal? s zijn er in de suiker? Hoeveel zetel orn met extra nen eten popc orn? Hoeveel perso zouten popc nen eten onge Hoeveel perso ne popcorn? gewo eten nen Hoeveel perso popcorn? nen eten geen Hoeveel perso Schrijf als een 53 op 100 26 op 100
procent.
95 op 100 8 op 100 47 op 100
63 op 100
g
Handtekening leraar
Handtekening ouders
Aan de slag
in de bioscoop. ste Batmanfilm kje. lt de allernieuw wat popcorn en een dran Vanavond spee je nog begint, koop filmzaal. plan van de Voor de film je het grond voor. Hieronder vind on perso één Elke zetel stelt
extra gesui
Handtekening leerlin
50
85
In ‘Aan de slag’ krijg je de leerstof te zien. Zie je dit logo in de kantlijn dan maak je zelf een verwerkingsopdracht. Als dit logo verschijnt mag je je rekenmachine gebruiken.
Ben ik mee? Naam: Nr.:
1 BIM1.1
Plaats een cijfer
van 1 tot 4. (1 duurt
met je ogen knipper en wachten aan het stoplicht BIM1.2
Vul de juiste tijdseen
heid in. Kies uit:
5 2
Ben ik mee?
BIM2.1
Hoofdstuk 9
In ‘Ben ik mee?’ ontdek je waar je goed of minder goed in bent. Als je je scores netjes invult op ‘Mijn circuit’, vind je makkelijk terug welke oefeningen je moet maken in ‘Op mijn maat’.
Klas:
het kortst, 4 het
/
Duid de juiste tijd
/ 20
/ 30
langst)
5 km wandelen douchen s, min, kwartier,
1,5
h, dag.
10
2
1
Analoge tijd Noteer de juiste
2
tijd.
Het is
BIM2.2
Datum:
Tijdsmaten
Het is
Het is
aan. 3
Het is drie uur.
Het is kwart over
twee.
Het is vijf over half
negen. 3
245
4
6
Hoofdstuk 9
Aan de slag
115 115 117 119 122 126
In dit hoofdstuk leer je alles over schaal.
o is het Voor Kayr warm. te duidelijk
107 108 108 108 109 110 111 112
Op mijn maat
Op mijn maa
t
1
Eenheid van
volume
1
Vul aan.
•
Het volume
van een kubus met een zijde van 1 cm³ lees je als 1 Het volume van een kubus met een zijde van 1 dm³ lees je als 1 • Het volum e van een kubus met een zijde van 1 m³ lees je als 1
cm is 1 cm³.
2
3
Heb je nog veel oefening nodig? Dan rijd je beter op een rustiger tempo. Maak dan de oefeningen met dit logo.
m is 1 m³.
Bepaal het volum e van onderstaan Iedere figuu de ruimtefigu r is opgebouwd ren. uit kubussen van 1 cm³.
Volume =
Jouw rijstijl bepaalt onder welk metertje je oefent.
dm is 1 dm³.
Volume =
Volume =
Schat het volum
e van de ruimt efiguren op
Volume =
onderstaande foto’s
.
Hoofdstuk 11
Volume =
Volume =
Volume =
Volume =
Hoofdstuk 11
Je resultaat uit ‘Ben ik mee?’ leidt je naar oefeningen op jouw maat, oefeningen die jij aankunt! Alle oefeningen binnen een onderwerp hebben hetzelfde doel.
•
Volume =
Heb je gemiddeld gescoord? Dan kun je overgaan op een hoger toerental.
303
Had je een hoge score? Dan mag je de oefeningen op volle snelheid maken. Die vind je naast dit logo. Vlieg niet uit de bocht!
envatten
veelhoek vijfhoek driehoek ... vierhoek
bol
Even samenvatten
cirkel lijn(en) gebogen figuren met unt
middelp
diameter
De cirkel
Op het einde van elk hoofdstuk vind je alles wat je hebt geleerd in een handige samenvatting. Die kun je gebruiken als hulp bij het studeren.
straal
cirkel
de hoogte
hoek
van de drie
D
hoek
van de drie
de basis
hoekpunt
VA N
thoekig. ekig en rech ig, stompho en gelijkzijdig. erphoek k nig De driehoe ens de hoeken: sch g, gelijkbe volg ongelijkzijdi Soorten de zijden: hoek volgende en Soorten de drie zijd een van
n. wijdige zijde n. paar even ige zijde k k met één evenwijd De vierhoe een vierhoe met twee paar ken. m: vierhoek Trapeziu rechte hoe n. ram: een e zijden. k met vier lange zijde Parallellog een vierhoe met vier even lang ken en vier even k ek: hoe Rechtho een vierhoe met vier rechte k Ruit: een vierhoe Vierkant:
is
kleine bas
de lengte
is grote bas
een zijde
de breedte
Test op me zel
f
Hoofdstuk 3
76
Naam: Nr.:
1 TOM1
©
Datum:
kent proc ent?
/
/ 20
/ 25
Schrijf als een breu k en bep Op de nieu aal wjaarsm aaltijd van het procent. 42 persone de familie n eten kipf biefstuk. Vervisch komen 100 De rest is ilet, 15 personen eten kalk vegetarië oenfilet en mensen. r. 27 persone keuze n eten aantal kalkoenfilet procent
Test op mezelf
In ‘Test op mezelf’ kun je je vorderingen meten. Wedden dat je een versnelling hoger geschakeld bent?
Klas:
Wat bete
biefstuk kipfilet of
kalkoenfilet
vlees vleesver
vanger
2 TOM2.1
Breuken
TOM2.2
en procente
Schrijf als 3 10 =
n
een breu
5
k met noe
=
mer 100
%
13 25 =
. Bepaal =
daarna het %
procent.
7 20 =
Schrijf als = een breu k met noe mer 100 . Bepaal daarna het a 3 van de 4 Vlam procent. ingen heb rugklach ben voor ten. hun dert igste = b 1 op de 100 20 honden wordt oud er dan 20 jaar. = c 6 op de 10 leerling 100 en slaagde toelatingsp n niet voor roef. de = d 2 op de 5 jongens 100 jong problem en met wisk er dan 18 jaar heb ben unde. = 100
%
3
% % % %
2
99
Gamezone aan 1 Vul het grotere rooster hieronder Rond elk gekleurd veld schrijf je cijfers 1 tot en met 6.
met behulp van het voorbeeld. de Rond elk gekleurd veld schrijf je cijfers 1 tot en met 6. Dezelfde cijfers mogen nooit aan elkaar grenzen. in Wat zijn dan de ontbrekende cijfers onderstaand rooster?
de
Wat is het ontbrekende cijfer in onderstaand rooster? 2
4
1
6
4
2
5
3
5
4
5
Hoofdstuk 2
2 Hoofdstuk
piramide
ren lhoek niet-vee
vlakke figu
de figuren
uren ruimtefig kegel cilinder
balk kubus
Hoofdstuk 3
van Indeling
IN
Even sam
1
1
Gamezone
4 5
De hokjes waar je best mee start, 6
5
4
3
zijn met een pijl aangeduid. 6
1
2
4
1
3
1
2
6
1
3
1
5
1
2
3
2
3
5
3
2
5
2
4
1
2
1 5
6
3
5
5
5
5
6
1 2
1
1
2
6
4
4
3
2
3
1
5
1
2
5
2
6
In de gamezone sluit je elk hoofdstuk af met een puzzel, een spel of een uitdaging. Wiskunde is leuk!
3
5
6
3
3
1 5
2
79
5
het onlineleerplatform bij Formule 1
Leerstof kun je inoefenen op jouw niveau. Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook voor jou oefeningen klaarzetten.
Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet. Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.
IN
Benieuwd hoe ver je al staat met oefenen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten. Onder ‘Portfolio’ vind je een digitale versie van de studiewijzer.
©
VA N
Hier vind je het lesmateriaal per hoofdstuk (o.a. een digitale versie van het boek en instructiefilmpjes).
6
1
Klaar? START!
Welkom op het 2B-circuit van wiskunde! Je zult gedurende 35 weken drie uur per zeven dagen op het circuit oefenen. Het belooft een spannende, leerrijke en leuke race te worden. De batterijen zijn opgeladen, de potloden gescherpt, de bandenspanning is gecontroleerd. Start alvast je motor, we gaan vertrekken!
IN
duct het pro Wat is ? en 1,45 van 16 ZRM
it
rcu B-ci
-bo
cht
Š
2
VA N
E
EK
R OFD HO
cht
o N-b
Ken je truc s om sneller de hoofdreke nbocht te nemen?
cht
BREUKEN-bo
Hoeveel km heb je na tien ritten v an 2,3 km o p het circuit a fgelegd?
it ircu c t e 2 van h elft. h egt 5 nd de l j i J ? rie kop je v p o af, t rijd Wie t N-boch E D U O VEELV Is 10 een deler of een ve elvoud van 5?
EK
ND R
E MET
t
boch
NENE
Hoofdstuk 1
Planner Aan de slag
Ben ik mee?
1 2 3 4 5
Hoofdrekenen Rekenen met een rekentoestel Lengte-, massa- en inhoudsmaten Veelvouden en delers Breuken
23 25 28 30 36 38
Even samenvatten
42
Test op mezelf
43
Gamezone
45
Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en ICT-toepassingen
In dit hoofdstuk herhalen we wat leerstof van vorig schooljaar.
8
11 11 12 13 13 15 16 16 17 18 19 19 19 20 21 21 21 22 22
©
Op mijn maat
VA N
IN
1 Hoofdrekenen 1.1 Benamingen 1.2 Wiskundetaal 1.3 Optellen en aftrekken 1.4 Vermenigvuldigen en delen 2 Rekenen met een rekentoestel 3 Lengte-, massa- en inhoudsmaten 3.1 Grootheden en eenheden 3.2 Referentiematen 3.3 Herleiden 4 Veelvouden en delers 4.1 Veelvouden 4.2 Delers 4.3 Deelbaarheid 5 Breuken 5.1 Een breuk nemen van een getal 5.2 Breuken vereenvoudigen 5.3 Breuken gelijknamig maken 5.4 Breuken optellen en aftrekken
Breuken
5 /8
/40
Totaal
/3
/12
/3
/14
BIM5
BIM4
BIM3
BIM2
BIM1
0
5-6
1-2
6-9
Oef 44
Oef 43
Oef 34
Oef 23
IN Oef 46
Oef 45
Oef 32
Oef 25
Oef 24
Oef 16
7-8
3
Oef 47
Oef 35
Oef 27
Oef 26
10-12
3
Oef 7
10-14
/
/
/
/
/
/
Resultaat
Totaal
TOM5
TOM4
TOM3
TOM2
TOM1
/40
/8
/3
/12
/3
/14
Test op mezelf
Datum:
Totaal
Oef 41
Oef 39
Oef 37 Oef 42
Oef 40
Oef 31
Oef 38
0-4
Oef 29
Oef 22
Oef 21
Oef 36
Oef 30
Oef 33
Oef 20
Oef 18 Oef 28
Oef 19
Oef 17
Oef 14
Oef 15
VA N
Oef 13
Oef 11 0-5
Oef 12
1-2
Oef 3
Oef 5
Oef 6
Oef 2
6-9 Oef 9
Oef 10
0
Oef 8
©
Oef 1 Oef 4
0-5
Op mijn maat
Klas:
p. 21
Veelvouden en delers p. 19
p. 16
4
inhoudsmaten
Lengte-, massa- en
p. 15
p. 11
Ben ik mee?
Nr.:
3
Rekenen met een
2
rekentoestel
Hoofdrekenen
1
Aan de slag
Naam: Hoofdstuk 1
Mijn circuit
/ / 20 /
9
Hoofdstuk 1
Scoreblad Ik behaalde deze resultaten. BIM
/
TOM
/
Taak 1
/
Taak 4
/
Taak 2
/
Taak 5
/
Taak 3
/
Taak 6
/
Extra opdracht 1 :
/
Extra opdracht 2 :
/
Extra opdracht 3 :
/
Extra opdracht 4 :
/
Ik denk even na over mijn prestaties.
IN
TOTAAL
kgvd
/
VA N
Wat kon ik zeer goed?
Waar had ik moeite mee?
Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op
Ik denk even na over mijn attitudes en vaardigheden.
©
Aandachtspunt
Evaluatie leerling
Evaluatie leraar
Heb ik net gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik goed doorgewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Was ik telkens in orde?
0
1
2
3
0
1
2
3
Ben ik kritisch t.o.v. mijn antwoord? Kan het wel?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik telkens een antwoordzin geformuleerd?
0
1
2
3
0
1
2
3
TOTAAL
15
Commentaar van de leraar
Handtekening leerling
10
Handtekening leraar
Handtekening ouders
1
Hoofdstuk 1
Aan de slag Hoofdrekenen unt en je k e j j i b tijd het? t het al Je heb kenen! Wat is re ermee
1.1 Benamingen
1 2
d je hoof
3
4
5
IN
6
7
8
VA N
9 10
11
12
15
14
Š
13
16
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Het getal dat wordt vermenigvuldigd. Het getal dat wordt gedeeld. De naam voor de bewerking 45 + 67. De naam voor de bewerking 45 : 9. Het resultaat van een deling. Het resultaat van een vermenigvuldiging. De getallen die je optelt of aftrekt. Het resultaat van een aftrekking. De naam voor de bewerking 67 - 15.
10 De getallen die je vermenigvuldigt. 11 Het getal waarmee een ander getal wordt verminderd. 12 De naam van het getal waardoor je deelt. 13 Het resultaat van een optelling. 14 Het getal waarvan een ander getal wordt afgetrokken. 15 De naam voor de bewerking 12 x 9. 16 Het getal waarmee vermenigvuldigd wordt.
11
Hoofdstuk 1
1.2 Wiskundetaal Schrijf de volgende zinnen als een optelling, aftrekking, vermenigvuldiging of deling. Bereken daarna. a
Het dubbel van 7.
=
b
4 euro goedkoper dan 10 euro.
=
c
5 graden warmer dan -2°C.
=
d
Het vijfvoud van 3.
=
e
2 cm verder van 11 cm.
=
f
Een vijfde van 20.
=
g
1 graad kouder dan 1°C.
=
c d e f g h i
=
Lien zwom 22 minuten. Samira zwom 4 minuten langer. Hoelang zwom Samira?
=
Een brood kost bij bakker Tim € 2,10. Bij bakker Jo kost het 30 cent minder. Hoeveel kost het brood bij Jo?
=
Yassim betaalde 9,60 euro voor zijn maaltijd. Kheira betaalde de helft. Hoeveel betaalde Kheira?
=
Een T-shirt kost 25 euro. Je krijgt 4,5 euro korting. Hoeveel kost het T-shirt nog?
=
Een touw is 22,5 cm lang. Een ander is 3,5 cm langer. Hoe lang is het andere touw?
=
Thor woont op 1,6 km van school. Obe woont 2,3 km verder. Hoe ver woont Obe van school?
=
Een kleine spaghetti kost 7,50 euro. Een grote spaghetti kost 2 keer zoveel. Hoeveel kost een grote spaghetti?
=
Het was vannacht -5 °C. Nu is het 7 °C warmer. Hoe warm is het nu?
=
VA N
b
Een getal is het product van 5 en 7. Wat is het getal?
©
a
IN
Schrijf de volgende zinnen als een optelling, aftrekking, vermenigvuldiging of deling. Bereken daarna.
t? rden op. Heb je alles juis el. Tel je antwoo st oe nt ke re je s juist! Neem b je wellicht alle he an D 5? 13 m Is de so
12
Hoofdstuk 1
1.3 Optellen en aftrekken Bij het begin van het schooljaar heb je heel wat nieuwe spullen nodig.
cursussen € 143
rugzak € 56
schrijfgerief € 34
Wat kost het materiaal je bij het begin van het schooljaar? Berekening: Antwoordzin:
IN
Hoeveel houden je ouders over van de 310 euro die ze daarvoor hebben voorzien? Berekening:
VA N
Antwoordzin: 1.4 Vermenigvuldigen en delen
yoghurt €2
fruit €1
©
warme maaltijd €5
Elke middag eet je een warme maaltijd op school. Hoeveel geld moet je per week voorzien om een warme maaltijd te kunnen eten? Berekening: Antwoordzin: Elke schooldag eet je een warme maaltijd, drink je een yoghurt en eet je een stuk fruit. September telt 22 schooldagen. Hoeveel geld heb je die maand uitgegeven? Berekening: Antwoordzin: Hoeveel warme maaltijden kun je eten met 80 euro? Berekening: Antwoordzin:
13
Hoofdstuk 1
Om vlugger uit het hoofd te rekenen, bestaan er heel wat handige trucjes. Hieronder is een aantal oefeningen op drie verschillende manieren opgelost. Duid de juiste tussenstap(pen) aan. Noteer het resultaat. a
128 + 54
b
100 + (20 + 50) + (8 + 4)
(128 + 50) + 4 (128 + 2) + 56
d
125 - 38 125 - 30 + 8 125 - 40 + 2 (120 - 30) - 8 - 5
63 x 5 (60 x 5) + (3 x 5) (60 : 10) x 2 (60 x 10 ) : 2
14
h
© 234 : 2
k
(200 : 2) + (30 : 2) + (4 : 2)
(240 : 2) + (6 : 2) (240 : 2) – (6 : 2)
87 x 2 (80 x 2) + (7 x 2) (90 x 2) + (3 x 2) (90 x 2) – (3 x 2)
23 x 9
(20 x 9) + (3 x 9) (23 x 10) - 23 (23 x 10) + (1 x 23)
n
=
(247 - 20) - 8 (240 - 20) + (8 - 7) 247 - 30 + 2
95 x 4
f
(95 x 2) x 2 (100 x 4) – (4 x 4) (90 x 4) + (5 x 4)
=
460 : 4
460 : 2 : 2
(400 : 4) + (60 : 4) (400 : 4) + (20 : 4)
75 x 11 (70 x 10 ) + (5 x 1) (75 x 10) + (75 x 1) (70 x 11) + (5 x 11)
=
m
=
=
=
=
e
=
=
j
(40 + 30 + 10) + (5 + 8 + 7)
VA N
45 + (38 + 17)
=
=
g
(45 + 30 + 7) + 17
247 - 28
c
IN
=
45 + 38 + 17
i
66 x 50 66 : 100 x 2 66 x 100 : 2 (60 x 50) + (6 x 50)
=
l
360 : 5 (300 : 5) + (60 : 5) (360 x 10) : 5 (360 : 10) x 2
=
450 : 25 (450 : 5) : 5 (400 : 25) + (50 : 25) (450 : 100) x 4
o
=
3 200 : 50 (3 200 : 100) x 2 (3 000 : 50) + (200 : 50) 3 200 x 10 : 5
Hoofdstuk 1
2 Rekenen met een rekentoestel Miet heeft maandenlang gespaard om een nieuwe tuinset te kunnen kopen. Ze heeft 2 500 euro gespaard.
STOELKUSSEN €9
TUINTAFEL € 1 278
TUINSTOEL € 108,95 TERRASVERWARMER € 284,95
BLOEMBAK € 78,15
IN
Rond de tuintafel kun je 6 stoelen plaatsen. Hoeveel betaalt Miet voor 6 stoelen? Berekening:
VA N
Antwoordzin:
Hoeveel moet Miet betalen voor de tafel met 6 stoelen, de bloembak en de terrasverwarmer samen? Berekening: Antwoordzin:
©
Hoeveel houdt Miet over van haar 2 500 euro? Berekening:
Antwoordzin:
Vul het ontbrekende getal op het kassaticket aan. Beantwoord de vragen. a Hoeveel kost één klein bakje friet?
KASSATICKET
b Je betaalt met twee briefjes van 20 euro.
Hoeveel krijg je terug?
c Hoeveel betaal je voor een klein bakje friet met mayonaise en bitterballen?
5x 1x 4x 2x 5x
Frietuurtje
BAKJE FRIET KLEIN VIANDEL PIKANT SAUS FRIET BITTERBALLEN FRISDRANK
Totaal
€ € € € € €
10,50 3,90 2,00 3,60 5,50
Bedankt en tot ziens!
15
Hoofdstuk 1
3 Lengte-, massa- en inhoudsmaten 3.1 Grootheden en eenheden
Š
VA N
IN
Welke meettoestellen meten dezelfde grootheid? Kleur het bolletje met eenzelfde kleur.
Vul de gepaste eenheden bij de gevraagde grootheden in. Welke inhoudsmaten kun je meten met bovenstaande meettoestellen? Welke massamaten kun je meten met bovenstaande meettoestellen? Welke lengtematen kun je meten met bovenstaande meettoestellen?
16
Hoofdstuk 1
3.2 Referentiematen Duid aan of het om lengte, massa of inhoud gaat. Noteer telkens de best passende eenheid.
lengte
massa
inhoud
lengte
massa
inhoud
lengte
massa
inhoud
De inhoud van een koffiekop
Een kleine auto weegt
is ongeveer 1
is ongeveer 1
ongeveer 1
IN
De breedte van een deur
massa
inhoud
lengte
massa
inhoud
VA N
lengte
lengte
massa
inhoud
Het gewicht van een pil
Een brik melk
is ongeveer 1
is ongeveer 1
is ongeveer 1
lengte
©
De breedte van een hand
massa
inhoud
lengte
massa
inhoud
lengte
massa
inhoud
Een pak suiker
In een inktbusje
De breedte van een duim
weegt ongeveer 1
kan ongeveer 1 inkt.
is ongeveer 1
lengte
massa
inhoud
Een paperclip weegt ongeveer 1
lengte
massa
inhoud
lengte
massa
inhoud
De dikte van een bankkaart
De inhoud van een soeplepel
is ongeveer 1
is ongeveer 1
17
Hoofdstuk 1
3.3 Herleiden Vul de gelijkheden aan. 1 km = 1m = 1l 1l
m dm
1m 1 cm
= =
cm mm
1 dm 1 cm
= =
cm m
= =
dl cl
1 cl 1 dl
= =
ml cl
1l 1 dl
= =
ml l
1 ton = 1 kg =
kg g
1g 1 cg
= =
cg mg
1g 1 kg
= =
kg ton
Herleid tot de gevraagde eenheid. In de tabel zet je geen komma. 100 l
massa
ton
100 kg
10 kg
lengte 2,5 m
500 m
25 cl
375 ml
kg
100 g
km
100 m
10 l
l
dl
cl
ml
10 g
g
dg
cg
mg
10 m
m
dm
cm
mm
IN
inhoud
cm
km
l
cl
25,4 kg
g
dg
©
VA N
0,5 g
In deze kolom moet je soms meerdere cijfers noteren.
Bereken. Zet om in de gevraagde eenheid. a b c
18
Je vult 12 glazen van 25 cl met fruitsap. Hoeveel liter heb je ingeschonken?
=
l
Van een lint van 2,5 m knip je een stuk van 30 cm af. Hoeveel meter lint heb je nog over?
=
m
Je verdeelt een zak snoep van 1 kg in 20 kleinere zakjes. Hoeveel gram weegt 1 kleiner zakje snoep?
=
g
Hoofdstuk 1
4 Veelvouden en delers 4.1 Veelvouden De veelvouden van een getal vind je door dat getal te vermenigvuldigen met alle natuurlijke getallen, te beginnen bij nul.
0 is altijd een veelvoud
Vul de eerste veelvouden van 4 en 6 aan. 4
6
Duid de getallen aan die zowel een veelvoud zijn van 4 als van 6. Wat is het kleinste gemeenschappelijke veelvoud verschillend van nul? Noteer van onderstaande getallen telkens de eerste tien veelvouden. Duid de gemeenschappelijke veelvouden aan. a
8
IN
3
b 2
7
VA N
Wat is het kleinste gemeenschappelijke veelvoud verschillend van nul?
Wat is het kleinste gemeenschappelijke veelvoud verschillend van nul?
Š
4.2 Delers
Het avonturenkamp met de jeugdbeweging telt 24 personen. Voor een spel moet je de groep in kleinere groepjes verdelen. Welke groepjes kun je maken?
Alle getallen die je hierboven noteerde, noem je delers van 24. 1 is altijd een deler
Noteer alle delers van onderstaande getallen. 30
48
19
Hoofdstuk 1
4.3 Deelbaarheid Hieronder vind je het aantal deelnemers van drie themakampen. Als begeleider moet je even grote teams voorzien voor de verschillende activiteiten.
ultieme dansvakantie 210 deelnemers •
plezant aan ’t strand 258 deelnemers
kookvakantie 135 deelnemers
Bij welke kampen kun je twee even grote teams vormen? Duid aan.
dans
koken
strand
•
IN
Het aantal deelnemers is: even / oneven. Bij welke kampen kun je vijf even grote teams vormen? Duid aan.
dans
VA N
Het aantal deelnemers eindigt op een •
koken
strand
of
Bij welke kampen kun je tien even grote teams vormen? Duid aan.
dans
koken
strand
Het aantal deelnemers eindigt op een
©
Bij welk kamp lukt het om de groep te verdelen in 2, 5 en 10 groepen? Je zegt dat 210 deelbaar is door 2, 5 en 10. Noteer telkens de juiste letter bij het best passende kenmerk. een getal is
20
als
deelbaar door 2
A
dat getal op twee nullen eindigt.
deelbaar door 4
B
dat getal eindigt op 0, 2, 4, 6 of 8.
deelbaar door 5
C
dat getal op één nul eindigt.
deelbaar door 10
D
dat getal op drie nullen eindigt.
deelbaar door 100
E
dat getal op een 0 of 5 eindigt.
deelbaar door 1 000
F
de laatste twee cijfers een getal vormen dat je kunt delen door 4.
Breuken
Hoofdstuk 1
5
5.1 Een breuk nemen van een getal De kippen Tokkie en Takkie hebben elk een aantal eieren gelegd. Na 21 dagen broeden kwamen de eerste kuikens uit de eieren. Tokkie zat op 15 eieren, waarvan er 10 zijn uitgebroed. Takkie zat op 12 eieren, waarvan er uiteindelijk 9 zijn uitgebroed. TAKKIE
Kleur 1 van de kuikens van Takkie groen. 3
VA N
Kleur 2 van de kuikens van Tokkie geel. 5
IN
TOKKIE
Verdeel de kuikens in evenveel groepjes als de noemer. Kleur het aantal groepjes aangegeven door de teller.
Je zegt: 2 van 10 is 5
Š
Bereken.
Je zegt: 1 van 9 is 3
1 van 32 is 4
3 van 48 is 4
4 van 63 is 7
5.2 Breuken vereenvoudigen Schrijf het aantal eieren dat de kippen hebben uitgebroed als een breuk. Schrijf die breuk zo eenvoudig mogelijk. Tokkie
=
Takkie
=
De teller en de noemer van een breuk door eenzelfde getal delen, noem je vereenvoudigen.
Schrijf als een onvereenvoudigbare breuk. 6= 8
16 = 20
14 = 35
14 = 100
21
Hoofdstuk 1
5.3 Breuken gelijknamig maken Tokkie heeft uiteindelijk 2 van de eitjes uitgebroed en Takkie 3 . 3 4 Welke kip was het productiefst? Om dat goed te kunnen vergelijken zet je de breuken op dezelfde noemer. Tokkie
12
Takkie 2 3
3 4
12
Breuken op eenzelfde noemer zetten noem je gelijknamig maken.
Maak de breuken gelijknamig. Vul daarna in met >, < of =.
= 5 2 = 7 3
5.4 Breuken optellen en aftrekken
= 4 5 = 5 6
IN
2 + 5 = 7 12 12 12
VA N
Gelijknamige breuken
7 – 2 = 5 12 12 12
Bij optellen of aftrekken van gelijknamige breuken verandert de noemer niet.
©
Bereken.
5 + 2 = 8 8
7 – 4 = 9 9
7 + 13 = 18 18
26 – 10 = 36 36
Ongelijknamige breuken 1+2= 5 + 4 = 9 2 5 10 10 10
5 – 3 = 20 – 18 = 2 = 1 6 4 24 24 24 12
Vereenvoudig indien mogelijk.
Bij optellen of aftrekken van ongelijknamige breuken maak je eerst de breuken gelijknamig.
Bereken.
22
4 + 1 = 5 3
1 – 2 = 2 9
13 + 7 = 25 10
7 – 2 = 12 5
Hoofdstuk 1
Ben ik mee? Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 40
1 Hoofdrekenen
BIM1.2
Bereken uit het hoofd.
=
37 + 125 + 43
=
35 x 7
=
420 : 5
=
124 : 4
=
75 - 48
=
450 – 99
=
35 : 2
=
745 x 2
=
14,5 x 100
=
IN
125 + 365
67 x 3
=
547,1 : 100
=
12
VA N
BIM1.1
Julia vierde in 2020 haar dertiende verjaardag. Haar broer Jakub is vier jaar jonger. In welk jaar is Jakub geboren?
©
Berekening:
Antwoordzin:
2
2 Rekenen met een rekentoestel BIM2
Bereken telkens de prijs voor de gevraagde hoeveelheid.
5 kg voor € 6,40
berekening prijs
€
1 pizza voor € 4,80
halve voor € 1,15
per kg €
per meloen €
per stuk 3
23
BIM3.1
Vul de juiste maateenheid in. • De hoogte van een deur is ongeveer 200 • De inhoud van een ligbad is ongeveer 150 • Een stuk zeep weegt ongeveer 20
BIM3.2
3
Herleid tot de gevraagde eenheid. 450 cm = m
0,5 l
= cl
75 g
= kg
2,5 km
= m
3l
= ml
1,5 ton
= kg
0,5 dm
= mm
250 ml = l
34,2 dg = g 9
4 Veelvouden en delers Duid de juiste uitspraken aan.
IN
BIM4
is deelbaar door 5 10 100 1 000
2 2Bb: 18 leerlingen
school: 1 200 leerlingen
5 Breuken BIM5.1
5 van 49 is 7
24 = 48
= 2 3
3= 5
2
= 4 7
5= 8
2
Bereken. Vereenvoudig als het kan. 4 – 1 = 5 2
24
2
Maak gelijknamig. Vul daarna >, < of = in.
BIM5.4
3
Schrijf als een onvereenvoudigbare breuk. 12 = 30
BIM5.3
Los op.
1 van 35 is 5 BIM5.2
VA N
2Ba: 20 leerlingen
©
Hoofdstuk 1
3 Lengte-, massa- en inhoudsmaten
2 + 3 = 9 4
2
Hoofdrekenen Voer de opdrachten uit: • • • •
•
• • •
2
kleur het deeltal geel; onderstreep het product blauw; kleur de termen rood; kleur het vermenigvuldigtal groen; omcirkel het aftrektal met potlood; kleur de deler oranje; omcirkel de optelling zwart; markeer het verschil blauw.
Vul aan met de juiste benaming.
In 45 : 9 = 5
noem je 45
30
:
6
=
5
33
-
8
=
25
45
+
6
=
51
14
x
3
=
42
IN
1
In 4 x 9 = 36
VA N
In 18 + 9 = 27 noem je 27
noem je 4 en 9
In 38 - 7 = 31 noem je 7
en noem je 31 3
Schrijf de volgende zinnen als een optelling, aftrekking, vermenigvuldiging of deling. Bereken daarna.
a
Op de groeimeter meet Jens 1,55 m. Zijn zus is 0,25 m kleiner. Hoe groot is zijn zus?
=
Slis weegt 10,8 kg. Nim weegt een halve kilo meer. Hoeveel weegt Nim?
=
Hoogspringster Tia sprong over 203 cm. Haar tegenstander sprong 3 cm lager. Hoe hoog sprong haar tegenstander?
=
Greg fietste 150 km. Tiesj fietste 5 keer minder ver. Hoeveel km fietste Tiesj?
=
Nafi liep haar afstand in 45 seconden. Veerle verbeterde die tijd met 4 seconden. Wat was de tijd van Veerle?
=
b
c
d
e
©
1
Hoofdstuk 1
Op mijn maat
25
Bereken uit het hoofd. Noteer indien nodig een tussenstap.
32 + 7
=
98 + 34
=
45 - 8
=
155 - 83
=
23 + 15
=
215 + 46
=
98 - 22
=
188 - 95
=
34 + 47
=
174 + 223
=
86 - 36
=
345 - 104
=
77 + 23
=
129 + 347
=
81 - 16
=
478 - 239
=
92 + 49
=
129 + 347
=
93 - 37
=
437 - 139
=
Vul de rekenpiramides aan. Ieder hokje is de som van de twee hokjes eronder.
©
VA N
5
IN
Hoofdstuk 1
4
10
9
3
6
26
12
8
7
704 360 175 88 41
6
4
44 26
8
11
Bereken uit het hoofd. Noteer indien nodig een tussenstap.
€ 3,40 + € 2
=
€ 14,80 – € 3
=
€ 7,50 + € 2,10
=
€ 34,60 – € 6,20
=
€ 6,30 + € 5,80
=
€ 9,50 – € 2,70
=
€ 12,70 + € 6,50 =
€ 15,20 – € 4,90
=
€ 3,25 + € 5,30
€ 22,20 – € 5,15
=
=
12
a
Je staat 5 euro onder nul op je rekening. Er komt 8 euro bij.
=
Het was 4 °C. Nu is het 8 °C kouder.
=
Je bevindt je op verdieping +4. Je gaat 3 verdieping naar beneden.
=
Een duiker zwemt 4 meter onder de zeespiegel. Hij duikt nog 2 meter dieper.
=
Vanmorgen was het –1 °C. Ondertussen is het 7 °C warmer.
=
De auto staat geparkeerd op –2. Je gaat met de lift 2 verdiepingen hoger.
=
Het is nu –3 °C. Het wordt nog 4 °C kouder.
=
c d e f g
8
Bereken uit het hoofd. Noteer indien nodig een tussenstap.
45 : 5
=
13 x 5
=
84 : 7
=
34 x 10
=
19 x 4
=
76 : 2
345 : 10
=
23 x 8
=
125 : 5
=
1,74 x 10
=
0,2 x 100
=
=
778 : 100
=
=
32,3 x 1 000 =
=
25,6 : 1 000
©
102 : 3
9
48 : 4
VA N
b
Hoofdstuk 1
Schrijf de volgende zinnen als een optelling of aftrekking. Bereken daarna.
IN
7
=
Bereken uit het hoofd. Noteer indien nodig een tussenstap.
€ 1,20 x 2
=
€ 24,30 : 3
=
€ 2,50 x 4
=
€ 30,60 : 6
=
€ 7,50 x 5
=
€ 10,50 : 2
=
€ 10,20 x 6
=
€ 5,20 : 4
=
€ 1,25 x 5
=
€ 12,20 : 5
=
27
Hoofdstuk 1
2
Rekenen met een rekentoestel 10 Je koopt twee nieuwe broeken. De ene broek kost 59,95 euro. De andere kost 10,50 euro meer. Hoeveel kosten de twee broeken samen? Berekening:
Antwoordzin: 11 Romina wil haar mama verrassen. Ze koopt een flesje parfum van € 45,95. Voor zichzelf koopt ze een flesje dat € 9,25 goedkoper is. Hoeveel moet Romina betalen?
IN
Berekening:
VA N
Antwoordzin:
Ze betaalt met twee briefjes van 50 euro. Hoeveel euro krijgt ze terug? Berekening: Antwoordzin:
©
12 Sam heeft het aantal kilometer dat hij deze week liep in een lijngrafiek gezet. Op het einde van de week moet hij aan 50 km komen. aantal kilometer 14 Hoeveel kilometer heeft Sam deze week al gelopen? 13
13 Bij een gelijkspel zijn er bij een voetbalwedstrijd soms verlengingen. Een voetbalwedstrijd duurt 2 keer 45 minuten. De pauze duurt 1 kwartier. Bij verlengingen wordt nog twee keer 10 minuten gevoetbald. Hoelang duurt de wedstrijd, pauze inbegrepen? Berekening: Antwoordzin:
28
g vri jda
g rd a
g
nd e
da do
m
aa
Antwoordzin:
nd ag
Berekening:
wo en s
Hoeveel kilometer moet Sam nog lopen?
din
Antwoordzin:
sd ag
12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Berekening:
0
200
100
300
200
500
300
400 g
600
400
700 g
500
0
500
1 kg
Hoofdstuk 1
14 De massa’s van onderstaande weegschalen worden op een vierde weegschaal gelegd. Welke massa duidt de vierde weegschaal aan? 600 g
1 500
2 kg
16 Los op.
Een trein rijdt met een snelheid van 380 km/h. Hoeveel kilometer heeft hij na 4 uur gereden?
c
b
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
Louis fietst met een snelheid van 27 km/h. Hij legt 18 km af. Hoelang heeft hij gefietst?
d
€ 4,55
De afstand van Brussel naar Parijs is ongeveer 360 km. Je rijdt met de wagen gemiddeld 120 km/h. Hoelang duurt de rit?
Berekening:
©
a
€ 3,60
VA N
€ 2,10
IN
15 Welk paar kousen is het goedkoopst? Kruis aan.
Een vogel heeft 15 km afgelegd in een kwartier. Aan welke snelheid vloog de vogel?
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
29
Hoofdstuk 1
3
Lengte-, massa- en inhoudsmaten 17 Kleur telkens het best passende hokje.
100 g
250 g
1l
5l
10 l
250 kg 0,9 ton
2 ton
100 l
500 l
1 000 l
25 mm
5 cm
60 mm
10 cl
75 cl
2l
10 cl
15 cl
75 cl
5g
20 g
100 g
50 m
250 m
100 m
80 l
180 l
250 l
Š
VA N
IN
50 g
1 cl
25 m
30
10 cl
50 cl
100 m 0,5 km
lengte
km
100 m
10 m
m
dm
cm
Hoofdstuk 1
18 Herleid de volgende lengtematen. mm
5m
=
cm
0,25 km
=
m
1,45 dm
=
mm
4,506 m
=
cm
75 mm
=
cm
12,5 cm
=
m
725 m
=
km
=
mg
=
g
=
cg
=
kg
=
kg
=
ton
=
g
6,5 l
=
cl
75 cl
=
ml
15,75 dl
=
cl
10 dl
=
l
250 ml
=
l
1 500 cl
=
l
14,25 cl
=
dl
19 Herleid de volgende massamaten. ton
100 kg 10 kg
kg
7g
0,5 g 0,5 ton 250 g
g
dg
cg
©
7 500 kg
10 g
VA N
2,5 kg
100 g
IN
massa
45,3 dg
mg
20 Herleid de volgende inhoudsmaten. inhoud
l
dl
cl
ml
31
b c
d
e f g h
Je stapelt vijf dozen van 30 cm op elkaar. Hoeveel meter hoog is de stapel dan?
=
Hoeveel stukjes van 15 cm zaag je uit een plank van 1,25 m?
=
Je koopt 500 gram aardbeien, 2 kg tomaten en 150 gram paddestoelen. Hoeveel kg heb je gekocht?
=
Je plaatst drie rekken van 1,2 m naast elkaar tegen de garagemuur van 4 m. Hoeveel cm heb je nog over?
=
Hoeveel glazen van 25 cl haal je uit een fles van 2 liter?
=
Hoeveel centimeter hoog zijn drie planken van 21 mm die op elkaar liggen?
=
Hoeveel tegels van 20 cm breed heb je nodig om 3 meter te bekomen?
=
Je gebruikt 250 gram suiker uit een pak van 1 kg. Hoeveel gram suiker is er nog over?
=
IN
a
VA N
Hoofdstuk 1
21 Bereken. Zet om in de gevraagde eenheid.
Š
22 Hanne is erg creatief en handig. Alleen rekenen vindt ze wat moeilijk. Ze heeft een groot stuk karton van 1 m breed en 3 m lang gevonden. Daaruit wil ze een aantal kartonnen kaartjes knippen van 15 op 20 cm. Wat is het grootste aantal stukken dat ze uit het stuk karton kan knippen? Berekening:
3m
1m
Antwoordzin:
32
grootte dikte gewicht
21,25 mm 1,67 mm 3,92 g
19,75 mm 1,93 mm 4,10 g
22,25 mm 2,14 mm
grootte dikte gewicht
24,25 mm 2,38 mm 7,80 g
23,25 mm 2,33 mm 7,5 g
25,75 mm 2,20 mm 8,50 g
Hoe hoog is een toren met 5 stukken van 2 euro, 10 stukken van 1 euro en 15 stukken van 50 cent op elkaar?
Antwoordzin:
VA N
Berekening:
b
5,74 g
IN
a
Hoofdstuk 1
23 Beantwoord de volgende vragen over euromuntstukken.
Wat is de waarde van 1 kilogram muntstukken van 2 euro? Berekening:
c
Š
Antwoordzin:
In een blauwe zak zit ongeveer anderhalve kilogram muntstukken van 50Â cent. In een groene zak zit ongeveer drie kilogram stukken van 20 cent. Welke zak zou je het liefst willen? Waarom? Berekening:
Antwoordzin: d
Nasir heeft vijf stukken van 1 euro, zeven van 20 cent en vijf van 10 cent. Julie heeft vier stukken van 2 euro en acht stukken van 50 cent. Wie kan de hoogste toren maken? Berekening:
Antwoordzin:
33
Hoofdstuk 1
24 Jasmijn geeft een verjaardagsfeest en nodigt 19 vriendinnen uit. Ze zet samen met vader twee tafels voor 4 personen (90 cm x 120 cm) en twee tafels voor 6 personen (90 cm x 220 cm) in de tuin. Ze wil de tafels wat opfleuren door er een papieren tafelkleed op te leggen. Moeder raadt haar aan om het papier aan alle kanten van de tafels 15 cm te laten overhangen. Welke rol papier moet Jasmijn kopen?
€ 12,60 1,15 m x 10 m
€ 8,40 1,20 m x 5 m
€ 15,30 1,20 x 10 m
IN
Berekening:
Antwoordzin:
©
Berekening:
VA N
25 Je verwacht voor een feest 15 personen. Je voorziet voor elke aanwezige een drietal bekers frisdrank. Met één fles van 2 liter kun je 8 bekers vullen. Hoeveel flessen moet je kopen?
Antwoordzin:
26 Het is de ‘Dag van de Klant’. Sintya van kapsalon ‘Sientje’ wil haar klanten een kleine attentie meegeven: een doosje met daarin een aantal pralines. Het doosje is 15 cm lang, 6 cm breed en 2 cm hoog. Ze verpakt elk doosje met een rood lint en een strik. Voor de strik voorziet ze 6 cm. Heeft ze met een rol van 10 m genoeg om twintig doosjes van een strik te voorzien? Berekening:
Antwoordzin:
34
Een speldenknop is ongeveer 1 breed. Een uitgestorven familielid van de olifant
b
Je stapt makkelijk drie kilometer op één tijd. (Je vult hier een tijdmaat in.) Steen waar vonken vanaf springen als je erop slaat
c
Naast de tent staat een jerrycan met 20 water. Gereedschap dat altijd samen met een hamer gebruikt wordt om te hakken
d
Duizend pakken suiker wegen samen één Sieraad in de vorm van een metalen staafje door een orgaan in de mond
e
Een brief in een omslag mag hooguit 50 Toverkunst
f
We reden 950 tot onze camping. Mes dat je kunt inklappen en in je zak bewaren
g
Onze kampeerplek is ongeveer 4 x 5 groot. Hierdoor word je vaak (figuurlijk) gebeten wanneer je plots iets heel leuk vindt
h
Je haalt vijf glazen melk van 20 Een groep bewonderaars
i
Een klein brikje bevat juist 2 fruitsap. Toestel om de tijd te meten dat vaak wordt gebruikt bij gezelschapsspelen
j
Vier appels wegen ongeveer 1 . Leidt het water van het dak naar de riool
IN
a
Hoofdstuk 1
27 Vul de passende maateenheid in. Schrijf ze in de grijze hokjes. Zoek de rest van het woord met behulp van de tip.
©
VA N
wegen.
uit een verpakking van één liter.
35
Hoofdstuk 1
4
Veelvouden en delers 28 Schrap wat niet past. 4 is een deler/veelvoud van 36. 3 is een deler/veelvoud van 24. 30 is een deler/veelvoud van 15.
81 is een deler/veelvoud van 9. 11 is een deler/veelvoud van 22. 84 is een deler/veelvoud van 3.
29 Wie raakt het snelst tot bij de olifanten in de zoo? Kleur de afgelegde weg. 5
4
3
18
7
9
48
M
9
6
12
10
1
30
5
8
20
Piotr (P) wandelt enkel op de delers van 36.
11
8
14
25
2
14
27
4
12
Mieke (M) wandelt enkel op de delers van 48.
4
6
30
15
23
1
Jalil (J) wandelt enkel op de delers van 60.
20
40
7
16
3
24
3
12
40
5
35
29
7
17
13
15
26
50
1
2
25
15
13
9
4
45
10
C
10 9
VA N
Charlotte (C) wandelt enkel op de delers van 50. Snelste?
IN
P
Er mag enkel horizontaal of verticaal gewandeld worden.
J
5
2
30 Noteer de eerste tien veelvouden van 3 en 7 van klein naar groot.
7
©
3
Controle: als je de getallen van de ingekleurde hokjes optelt, zou je 24 moeten bekomen. 31 Koen wil ‘Manneken Pis’ zien. Zijn route vindt hij door op alle tegels met een veelvoud van 8 te wandelen. Hij wandelt naar links, rechts, boven of onder, maar niet schuin. Duid de afgelegde weg aan. Koen 52 15 81 42 102 70 74
36
24 8 40 17 50 98 55 22
2 6 80 22 27 18 10 7
45 19 96 88 8 13 90 78
5 30 31 43 48 55 43 59
23 33 82 72 120 35 33 69
62 45 67 64 11 9 54 66
71 11 99 128 16 24 104 18
53 87 21 29 4 14 64
Hoofdstuk 1
32 Geef telkens de eerste 9 veelvouden. Omcirkel de gemeenschappelijke. Vul aan. 4 5 Het kleinste gemeenschappelijke veelvoud van 4 en 5 is 6 9 Het kleinste gemeenschappelijke veelvoud van 6 en 9 is
33 Zijn de volgende getallen deelbaar door 2, 5, 10, 100 of 1 000? Omcirkel de passende letter. deelbaar door 2
74
deelbaar door 2
T
U
357
deelbaar door 5
G
C
4Â 240
deelbaar door 10
O
M
912
deelbaar door 2
T
P
5 170
deelbaar door 100
ja D
135
deelbaar door 5
F
K
87 000
deelbaar door 1 000
I
R
173 530 deelbaar door 5
E
Z
7 873
A
S
IN
nee T
VA N
13
ja A
deelbaar door 2
nee H
Welke activiteit kun je vormen met de gevonden letters?
Š
34 Kraak de code van de kluis. Duid bij iedere draaiknop het getal dat deelbaar is door het rode getal aan.
92 47
139
5
201
4
105
35 Vervang
89
7 400
100
8 841
650
111
102
358
2
15
65 441
243
1 890
10
36
161
door een cijfer zodat de uitspraak klopt.
95
is deelbaar door 2
=
57
is deelbaar door 2
=
11
is deelbaar door 10
=
75
is deelbaar door 2 en 5
=
45
is deelbaar door 5
=
26
is deelbaar door 4
=
37
Hoofdstuk 1
5
Breuken 36 Los op. 1 van 30 is 5
3 van 56 is 7
7 van 300 is 10
2 van 15 is 3
5 van 80 is 8
13 van 200 is 10
37 Schrijf als een onvereenvoudigbare breuk. 4 = 10
12 = 20
27 = 45
35 = 40
38 Maak gelijknamig. Vul daarna >, < of = in. 1= 5
=2 3
5= 8
IN
=1 4
2+3 9 9
=
8 – 5 = 12 12
5–3 7 7 3+1 4 4
©
2 + 6 = 10 10
VA N
39 Bereken. Vereenvoudig als dat kan.
1+2 2 3
=
2–1 3 6
=
4–2 5 3
=
=
9 +1 = 10 3
=
12 – 4 = 15 5
40 Mariam heeft voor haar verjaardag 150 euro gekregen. Ze zet daarvan 2 op haar spaarrekening. 5 Hoeveel euro heeft ze gespaard? Berekening:
Antwoordzin:
38
=5 9
1= 2
Hoofdstuk 1
41 Boer Birger heeft 64 kippen, waarvan 40 bruine. De rest zijn witte kippen. 3 van de witte kippen leggen iedere dag een ei. 4 Hoeveel witte kippen leggen dagelijks een ei? Berekening:
Antwoordzin: 42 Opa verdeelt 300 euro over zijn kleinkinderen. Achiel krijgt 1 . Leon krijgt 1 . Mon krijgt het dubbele van Leon. Noone de rest. 4 5 Hoeveel krijgt elk? Berekening:
Leon:
Mon:
Noone:
IN
Achiel :
Berekening:
Š
Antwoordzin:
VA N
43 In een klas zitten 24 leerlingen. 2 van de leerlingen draagt geen bril. 3 1 van de leerlingen die wel een bril dragen zijn meisjes. 2 Hoeveel meisjes dragen een bril?
44 Lily heeft pech: er zit een gat in haar broekzak en daardoor verloor ze 1 van haar muntstukken. Ze houdt nog 3,60 euro over. 4 Hoeveel had ze eerst? Berekening:
Antwoordzin: 45 Pippa kreeg voor een toets het cijfer 18. Ze had 3 van de vragen juist. 5 Op hoeveel punten stond de toets? Berekening: Antwoordzin:
39
Hoofdstuk 1
46 Vul het kruiswoordraadsel in. 1
2
3
4
5
6 8
7
9
10
12 14
13 15
17
11
18
16 19
20
21
22 23 24
horizontaal
40
26
28
IN
27
25
verticaal
Het verschil van 1 907 en 1 215. Het product van 532 en 160. Het aftrektal bij 710 - 592 = 118. De som van 1 044 en 5 304. 36 minder dan het elfvoud van 50. Het dertienvoud van drie.
1 2 3 4 5 7
13
9
14
De term die je bij 758 optelt om tienduizend te bekomen. De helft van 4 326.
16 17 18 20 21 22 23
169 is het product van 13 en … 840 euro verdelen onder 15 mensen. 90 meer dan het viervoud van 200. De helft van het dubbele van 62. Het verschil van 2 500 en 1 345. De helft van 120 verminderd met acht. 1TD + 3E + 7T + 2D + 5H.
11 13 14 15 17 19 20
24 25 27
20 vermenigvuldigen met 421. 31 cm minder dan zeven keer één meter. Het vijfvoud van 81.
22 23 24
28
Aantal centimeters in 1 kilometer.
26
Het drievoud van 2 022. 74 569 aftrekken van 100 000. 13 van de honderd oefeningen verkeerd. 1T + 2E + 5H. Twee vijfde van 25. Het viervoud van het verschil tussen 35 882 en 27 309. 14 minder dan 910.
©
VA N
1 3 6 8 10 12
10
Het verschil van het tienvoud van 60 en het zevenvoud van elf. Twee zevende van 49. De som van 210 en het dubbel van 350. Het quotiënt van 783 en 3. Het vermenigvuldigtal uit 38 x 79. Het dubbele van 25 647. De som van 39 503 en 55 697. 3 ronden van 21 km verminderd met 640 meter. Twee vijfde van een getal is 2 304. 11 keer 11. Drie meer dan het verschil van 100 en 18. De factor die je vermenigvuldigt met 210 om 18 900 te krijgen.
antwoord
letter
antwoord
letter
Hoofdstuk 1
47 Het land waar Jari het liefst op vakantie gaat, vind je door onderstaande vragen te beantwoorden. Het antwoord stemt overeen met de plaats van de letter in het alfabet. Vorm met de verzamelde letters het lievelingsland van Jari.
Wat is de noemer van de breuk nadat je 15 hebt 25 vereenvoudigd?
Geef de helft van twee vijfde van twintig.
? â&#x20AC;&#x201C;1=1 21 6 2 1+3= ? 3 5 15
Š
2=3 8 ?
letter
2 + 1 = 11 3 ? 12
VA N
antwoord
IN
Geef de kleinste noemer om de breuken 5 en 2 6 9 gelijknamig te maken.
9 =? 81 9
? = 2 35 14
Wat is het lievelingsland van Jari?
41
Hoofdstuk 1
Even samenvatten
Hoofdrekenen Bij de optelling 12 + 13 = 25 Bij de aftrekking 14 – 8 = 6 Bij de vermenigvuldiging 9 x 5 = 45 Bij de deling 35 : 7 = 5
noem je 12 en 13 de termen en 25 de som. noem je 14 het aftrektal en 8 de aftrekker. 6 het verschil. noem je 9 en 5 de factoren en 45 het product. noem je 35 het deeltal en 7 de deler. 5 het quotiënt.
Lengte-, massa- en inhoudsmaten
1m
1 dl
1 ton inhoud massa lengte
100 kg
10 kg
2,3 kg
kg km 2
1 mm
1 cl
1 kg
©
450 cl
ton
1 cm
VA N
1l
1 dm
IN
1 km
1 ml
1g
100l 100g 100m 3
10l 10g 10m 0
1 mg
l g m
dl dg dm
cl cg cm
4
5
0
0
ml mg mm 4,5 l 2 300 g
Veelvouden en delers
De veelvouden van een getal vind je door dat getal te vermenigvuldigen met alle natuurlijke getallen, te beginnen bij nul. De delers van een getal zijn alle getallen waardoor je dat getal kunt delen. Een getal is 2 als het eindigt op 0, 2, 4, 6 of 8. deelbaar door: 4 als de laatste twee cijfers een getal vormen deelbaar door 4. 5 als het getal eindigt op 0 of 5. 10, 100 of 1000 als het eindigt op 1, 2 of 3 nullen. Breuken :8 Een breuk nemen van een getal: 2 van 15 is 10. 5 Teller en noemer door eenzelfde getal delen noem je vereenvoudigen: 16 = 2 24 3 Breuken op eenzelfde noemer zetten :8 noem je gelijknamig maken: 15 = 3 4 = 16 20 4 5 20 Bij optellen of aftrekken van ongelijknamige breuken maak je eerst de breuken gelijknamig: 1 + 2 = 5 + 6 = 11 3 5 15 15 15
42
Hoofdstuk 1
Test op mezelf Naam: Nr.:
1
Klas:
Datum:
/
/ 20
/ 40
Hoofdrekenen Schrijf de volgende zinnen als een berekening. Bereken daarna.
TOM1.1
a
De helft van het dubbel van 10.
=
b
Het quotiënt van 40 en 5.
= 2
Bereken uit het hoofd.
2 TOM2
145 + 367 + 65
=
42 x 8
=
3 200 : 20
=
220 : 5
=
185 - 52
=
380 – 99
=
110 - 32
=
127 x 4
=
47 x 5
=
204,5 x 1 000
=
841 : 1 000
=
IN
=
VA N
325 + 817
12
©
TOM1.2
Rekenen met een rekentoestel Je gaat met het hele gezin naar een familiepark. Oma en opa, beiden 64 jaar, je zus van 10 jaar en mama gaan al mee. Je broertje zit nog in de kinderwagen en is 85 cm groot. De familiewagen hebben jullie op de bijhorende parking geparkeerd. Hoeveel moet je betalen? Berekening:
TARIEVEN Kinderen kleiner dan 1 meter
GRATIS
Kinderen / volwassenen
€ 13,50
Senioren 60 +
€7
Andersvaliden
€7
Lerarenkaart 2020 (enkel voor kaarthouder)
€7
Parking
€1
Antwoordzin: 3
43
TOM3.1
Vul de juiste maateenheid in. • De lengte van een olympisch zwembad is 5 000 . • De inhoud van wijnglas is 15 . • Een kilo lood weegt 1 .
TOM3.2
3
Herleid tot de gevraagde eenheid. 75 cm
= m
75 cl
= l
250 g
0,5 km
= m
2l
= ml
3,5 ton = kg
0,35 dm = mm
330 ml = dl
= kg
12,5 cg = g 9
4 Veelvouden en delers
2 763 828 30 032
5 Breuken TOM5.1
Los op.
5 875 1 818 54
IN
Kleur per kolom de getallen die deelbaar zijn door
1 van 120 is 5 TOM5.2
2 van 36 is 3
48 = 54
= 1 3 = 2 7
2
2
= 4 5 = 5 8
2
Bereken. Vereenvoudig als het kan. 1 + 2 = 3 5
44
3
Maak gelijknamig. Vul daarna >, < of = in.
TOM5.4
2, 5 en 10 22 32 205 7 540
Schrijf als een onvereenvoudigbare breuk. 15 = 25
TOM5.3
10 48 120 2 340
VA N
TOM4
©
Hoofdstuk 1
3 Lengte-, massa- en inhoudsmaten
7 – 1 = 9 4
2
Hoofdstuk 1
Gamezone 1 Zoek hieronder zo veel mogelijk woorden die met wiskunde te maken hebben. Je kunt zowel horizontaal, verticaal als diagonaal woorden vinden. De woorden kunnen ook van achter naar voor gedrukt staan. E F V I H U E A K T K S Y M R V G H I Q P N S S
L K H K H X T L F R K D J M T O F L K P Z X Q D
I E V E G W G H L E U Y U R Z B E U Z I B O N R
J O I O W P X F C E G I W Y I I H N L H L G E E
K H N H P T O N I E R F M W U X N A N W X H L D
B T H P W E R Q L Q R P N T X B Y W E J N E L N
E H O R R X R A T F G D P O E R N I G D V R A O
N C U E K Q A C P L H Q O F D F V H I D D L T H
I E D H Z R S A E E T A J O P E I W D W U E E K
G R S C T E G Q Q N Z U Q U L I J G L P E I G Z
O L M S I X Z Q U O T I E N T Z O J U U D D A O
B P A M Z X O I L I H R U Y N W G B V R H E M D
N E T A M A S S A M N N J M A R G C G C E N M G
M H E E D I S Q V E R E E N V O U D I G E N O R
I J N A L Q K X K L E Y D L C N R X N Y K G K O
F F E L J L J K X Y C G E T E C O R E S T X D I
D I A M E T E R J Y I A E M J D Y J M B A V V J
N O E M E R P N N Y R H X Y S O V U R J O W O Z
IN
G C L G Q T V W Q M S S U G M U M O K I A T W T
VA N
A F Z O I Q U G I D J I W N E V E E J X Z X A E
Š
F Z S U L C A P C Y J U G I M A N K J I L E G N
D I E Z T V N M C R K B O I S B S A E U Z C N P
honderdsten
eenheden
loodrecht
evenwijdig
aftrekken
scherphoekig
parallellogram
vermenigvuldigen
nulhoek
trapezium
rest
gelijkbenig
rechthoek
quotiĂŤnt
vereenvoudigen
diagonaal
delen
teller
cirkel
herleiden
noemer
diameter
optellen
gelijknamig
straal
percent
inhoudsmaten
ruimtefiguren
kommagetallen
massamaten
J D C F N E D E H N E E B A F W K D V M T O F A
L M A R G O L L E L L A R A P L A A N O G A I D
45
Zet de getallen op de juiste plaats in de piramide. De som van elke twee onderliggende stenen moet telkens gelijk zijn aan de steen erop.
3
Elke smiley stelt een verschillend cijfer voor. Welk cijfer hoort bij welke smiley? Tip: het cijfer 8 heb je niet nodig.
VA N
IN
Hoofdstuk 1
2
=
Š
:
â&#x20AC;&#x201C;
x
+
=
=
46
+
=
=
=
=
=
=
=
=3
=
=
=
Teken erop los!
een ken je Hoe te k met een oe rechth n 4 cm? va lengte
IN
Wat is het verschil tussen straal en diameter?
VA N
Hoe t drie eken je hoek een hoek m van et een 55°?
Š
2
Hoe teken je een trapezium met een kleine basis van 2 cm?
Waarmee kun je een afstand afpassen zonder te meten?
Hoe teke n je een driehoek met een zijde van 4, 3 en 2 cm ?
Planner Aan de slag Hoofdstuk 2
IN
1 Indeling van de figuren 2 De cirkel 2.1 Inleiding 2.2 Benamingen 2.3 Een cirkel tekenen 3 De driehoek 3.1 Indeling 3.2 Benamingen 3.3 Recht-, stomp- en scherphoekige driehoeken tekenen 3.4 Ongelijkbenige, gelijkbenige en gelijkzijdige driehoeken tekenen 4 De vierhoek 4.1 Indeling 4.2 Benamingen 4.3 Een trapezium, parallellogram en ruit tekenen 4.4 Een rechthoek en vierkant tekenen
1 2 3 4
57 57 58 59 60 61
Indeling van de figuren De cirkel De driehoek De vierhoek
63 64 66 71
76
Even samenvatten Test op mezelf
77
Gamezone
79
Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en ICT-toepassingen
In dit hoofdstuk leer je hoe je driehoeken en vierhoeken tekent.
48
56
©
Op mijn maat
VA N
Ben ik mee?
51 52 52 52 52 53 53 54 55
De cirkel
De driehoek
De vierhoek
3
4
figuren
Indeling van de
2
1
Aan de slag
p. 57 /9
/25
Totaal
/9
/4
/3
BIM4
BIM3
BIM2
BIM1
Totaal
Oef 24
Oef 20
Oef 25
Oef 16
Oef 12 0-4
Oef 2 2-3
2-3
Oef 22
Oef 21
Oef 14
5-7
Oef 26
Oef 17
Oef 7
Oef 5
Oef 10
Oef 6
Oef 4
5-7
VA N
Oef 13
0-4
Oef 9
Oef 3
0-1
©
Oef 1
0-1
Oef 27
Oef 23
Oef 28
Oef 19
Oef 15 8-9
Oef 18
8-9
4
Oef 11
Oef 8
IN
Op mijn maat
/
/
/
/
/
Resultaat
Totaal
TOM4
TOM3
TOM2
TOM1
Klas: Datum: / / 20 / Hoofdstuk 2
/25
/9
/9
/4
/3
Test op mezelf
Nr.:
p. 53
p. 52
p. 51
Ben ik mee?
Mijn circuit Naam:
49
Scoreblad Ik behaalde deze resultaten. /
TOM
/
Taak 1
/
Taak 4
/
Taak 2
/
Taak 5
/
Taak 3
/
Taak 6
/
Extra opdracht 1 :
/
Extra opdracht 2 :
/
Extra opdracht 3 :
/
Extra opdracht 4 :
/ TOTAAL
kgvd Ik denk even na over mijn prestaties.
IN
Hoofdstuk 2
BIM
/
VA N
Wat kon ik zeer goed?
Waar had ik moeite mee?
Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op
Ik denk even na over mijn attitudes en vaardigheden.
©
Aandachtspunt
Evaluatie leerling
Evaluatie leraar
Heb ik net gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik goed doorgewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Had ik telkens passer en geodriehoek bij?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik nauwkeurig getekend?
0
1
2
3
0
1
2
3
Was mijn tekening telkens volledig?
0
1
2
3
0
1
2
3
TOTAAL
15
Commentaar van de leraar
Handtekening leerling
50
Handtekening leraar
Handtekening ouders
Aan de slag
Hoofdstuk 2
1 Indeling van de figuren Overtrek alle ruimtefiguren met kleur. De figuren die je niet overtrok, noem je vlakke figuren. Zet een kruis in de vlakke figuren die begrensd worden door minstens ĂŠĂŠn gebogen lijn. Die figuren noem je niet-veelhoeken. De overgebleven figuren zijn begrensd door gebroken lijnen. Die figuren noem je veelhoeken. 1
3
17
2 4
5
IN
6
18
VA N
8
14
10
9
13
Š
7
11
12
15
16
Noteer nu elk getal bij de juiste benaming. ruimtefiguren
vlakke figuren
balk
kubus
driehoek
cirkel
piramide
vierhoek
andere
kegel
vijfhoek
cilinder
zeshoek
bol
andere
andere
veelhoek
niet-veelhoek
51
2 De cirkel 2.1 Inleiding
Hoofdstuk 2
De middencirkel van een voetbalveld is cirkelvormig. Een cirkel is een verzameling van punten die even ver van een ander punt liggen. Een cirkel kun je makkelijk tekenen met een passer. Wat heb je nodig om een cirkel op een voetbalveld te tekenen? 2.2 Benamingen diameter
straal
VA N
• Wat stelt de stok voor?
IN
cirkel
middelpunt
• Wat stelt de lengte van het touw voor?
• De middencirkel van een voetbalveld heeft een straal van 9,15 m.
Hoe groot is de diameter dan?
©
Duid aan. • het middelpunt met rood, • een diameter van de cirkel met groen, • een straal van de cirkel met blauw. 2.3 Een cirkel tekenen
Hoe teken je een cirkel met straal 1,5 cm? 1 Teken het middelpunt. 2 Neem de lengte van de straal als passeropening. 3 Teken de cirkel met de passer.
Teken met het gegeven punt M als middelpunt: • een cirkel met straal 2 cm; • een cirkel met diameter 5 cm.
M
1,5 cm
52
3 De driehoek 3.1 Indeling
Hoofdstuk 2
Meet de lengte van alle zijden van de driehoeken. Duid alle scherpe hoeken met groen aan. Duid alle rechte hoeken met L aan. Duid alle stompe hoeken met rood aan. mm mm mm
mm mm
1
mm
2
3 mm
mm
IN
mm
mm
4 mm
mm
mm
5
6
mm
mm
Welke driehoeken voldoen aan onderstaande eigenschappen? Duid telkens het juiste cijfer aan. Vul daarna in de laatste kolom de best passende benaming voor de driehoek in. Kies uit: gelijkzijdig, gelijkbenig, ongelijkbenig, stomp-, recht- of scherphoekig.
©
mm mm
VA N
mm
1
2
3
4
5
6
drie even lange zijden
twee even lange zijden
drie verschillende lengtes
1 drie scherpe hoeken één rechte hoek en twee scherpe hoeken één stompe hoek en twee scherpe hoeken
2
3
4
5
6
53
3.2 Benamingen Welk soort driehoek (volgens de zijden) is hieronder getekend? Welk soort driehoek (volgens de hoeken) is hieronder getekend? Hoofdstuk 2
hoek een van de drie zijden
de hoogte van de driehoek
hoekpunt
D de basis van de driehoek
^= D
°
IN
^ Meet de hoek D.
Opmerking: de hoogte van een driehoek staat altijd loodrecht op de basis.
Š
VA N
Duid telkens met rood de hoogte op de gegeven groene basis van de driehoek aan.
54
3.3 Recht-, stomp- en scherphoekige driehoeken tekenen Hoe teken je een rechthoekige driehoek met een zijde van 5 cm? Hoeveel rechte hoeken heeft een rechthoekige driehoek? Hoofdstuk 2
Hoeveel scherpe hoeken heeft een rechthoekige driehoek? Hoeveel stompe hoeken heeft een rechthoekige driehoek? Teken een lijnstuk van 5 cm. Teken aan het ene uiteinde een rechte hoek.
VA N
IN
1 2
rechte hoek
4
5 cm
Teken aan het andere uiteinde van het lijnstuk van 5 cm een scherpe hoek.
©
3
90°
Zorg ervoor dat je een driehoek krijgt.
scherpe hoek rechte hoek
90° 5 cm
Teken een scherphoekige driehoek met een zijde van 55 mm.
Teken een stomphoekige driehoek met een zijde van 3,5 cm en een zijde van 4 cm.
55
3.4 Ongelijkbenige, gelijkbenige en gelijkzijdige driehoeken tekenen Hoe teken je een driehoek met een zijde van 4 cm, 3 cm en 2,5 cm?
Hoofdstuk 2
1 Teken een lijnstuk van 4 cm. Je start best met de langste zijde.
4 cm
2 Neem een passeropening van 3 cm. Zet je passerpunt op een van de grenspunten van het lijnstuk. Teken een boog. 4 cm
VA N
IN
3 Neem een passeropening van 2,5 cm. Zet je passerpunt op het andere grenspunt van het lijnstuk. Teken een boog.
©
4 Verbind het snijpunt van de boogjes met de grenspunten van het lijnstuk.
Teken een gelijkbenige driehoek met een basis van 4 cm.
56
4 cm
cm
cm 4 cm
Teken een gelijkzijdige driehoek met een zijde van 4,5 cm.
4 De vierhoek 4.1 Indeling
cm
cm cm
cm cm
1
cm
3
cm
cm
cm
5
cm
cm
cm 6 cm
VA N
cm
cm
cm
cm
IN
cm
4
2
cm
cm
cm
cm
Hoofdstuk 2
Meet de lengte van alle zijden van de vierhoeken. Duid alle rechte hoeken met L aan. Overtrek de evenwijdige zijden met eenzelfde kleur.
cm
cm
één paar evenwijdige zijden
twee paar evenwijdige zijden
de overstaande zijden zijn even lang
de vier zijden zijn even lang
de overstaande hoeken zijn even groot
de vier hoeken zijn even groot
©
Welke vierhoeken voldoen aan onderstaande eigenschappen? Duid aan. Vul daarna in de laatste kolom de best passende benaming voor de vierhoek in.
1
2
3
4
5
6
57
4.2 Benamingen Noteer de best passende benaming onder de figuur. lengte Hoofdstuk 2
zijde
breedte
Opmerking: de lengte is altijd langer dan de breedte.
IN
kleine basis
VA N
grote basis
Š
Noteer telkens de best passende benaming van onderstaande vierhoeken. Duid met groen de lengte van de rechthoek aan. Duid met rood de breedte van de rechthoek aan. Duid met blauw de zijde van het vierkant aan. Duid met geel de grote basis van een trapezium aan.
58
4.3 Een trapezium, parallellogram en ruit tekenen Hoe teken je een parallellogram met een zijde van 4 cm en een zijde van 2,5 cm? Hoeveel zijden van 4 cm heeft het parallellogram? Hoofdstuk 2
Hoeveel zijden van 2,5 cm heeft het parallellogram? Hoeveel paar evenwijdige zijden heeft het parallellogram? 1 Teken een lijnstuk van 4 cm.
2
Teken vanuit een grenspunt een tweede lijnstuk van 2,5 cm.
2,5 cm 4 cm
Teken door het grenspunt van het tweede lijnstuk een lijnstuk van 4 cm evenwijdig met het eerste lijnstuk. 4 cm
IN
3
4 cm
VA N
2,5 cm
Š
4 cm
4
Verbind.
Teken een trapezium met een grote basis van 4 cm. Hoeveel paar evenwijdige zijden heeft een trapezium?
Teken een ruit met een zijde van 3 cm. Hoeveel zijden van 3 cm heeft een ruit? Is een ruit een parallellogram?
59
4.4 Een rechthoek en vierkant tekenen Hoe teken je een rechthoek met lengte 4 cm en breedte 2 cm? Hoe groot zijn de hoeken van een rechthoek? Hoofdstuk 2
1 Teken een lijnstuk van 4 cm. 4 cm 2 Teken loodrecht op beide grenspunten een lijnstuk van 2 cm. loodrecht
2 cm
2 cm
loodrecht
IN
4 cm
3 Verbind de uiteinden zodat je een rechthoek bekomt.
VA N
cm
2 cm
2 cm
©
4 cm
Teken een rechthoek met lengte 65 mm en breedte 4 cm.
60
Teken een vierkant met zijde 3,5 cm. Hoeveel zijden van het vierkant hebben een lengte van 3,5 cm?
Ben ik mee? Naam: Datum: / / 20
/ 25
Hoofdstuk 2
Nr.: Klas:
1 Indeling van de figuren Noteer de best passende benaming voor de onderstaande figuren.
2 De cirkel
3
Teken een cirkel met straal 2 cm. Duid de diameter met groen aan. Duid het middelpunt met rood aan.
©
BIM2
VA N
IN
BIM1
4
3 De driehoek BIM3.1
a Noteer telkens twee benamingen voor de onderstaande driehoeken. b Kleur in iedere driehoek een basis blauw en de hoogte op die basis groen.
Volgens de hoeken:
Volgens de zijden:
6
61
Teken.
BIM3.2
Een gelijkzijdige driehoek met een zijde van 4 cm.
Een stomphoekige driehoek met een basis van 45 mm.
Hoofdstuk 2 3
4
Noteer de best passende benaming voor de onderstaande vierhoeken.
3
Duid met rood een lengte, met groen een breedte en met geel een zijde aan.
Š
BIM4.2
VA N
IN
BIM4.1
De vierhoek
3
BIM4.3
Teken. Een rechthoek met breedte 3,5 cm.
Een vierkant met zijde 4 cm.
3
62
Op mijn maat
1
Hoofdstuk 2
Indeling van de figuren Duid alle veelhoeken aan. Noteer de best passende benaming voor de onderstaande figuren.
2
VA N
IN
Noteer de best passende benaming voor de onderstaande figuren.
©
1
63
2
De cirkel 3
Kleur van deze cirkel: het middelpunt blauw; de straal groen; de diameter rood.
4
Vervolledig de onderstaande cirkels met een passer.
5
Teken met het gegeven punt als middelpunt.
VA N
IN
Hoofdstuk 2
• • •
Een cirkel met diameter 5 cm.
©
Een cirkel met straal 2 cm.
6
Teken.
Een cirkel met het gegeven lijnstuk als straal.
64
Een cirkel met het gegeven lijnstuk als diameter.
Teken een cirkel met: middelpunt A met straal 4 cm; middelpunt B met diameter 4 cm; middelpunt C met straal 1 cm; middelpunt D met diameter 3 cm; middelpunt E met diameter 2 cm; middelpunt F met straal 1,5 cm; middelpunt C met diameter 1 cm; middelpunt E met straal 0,5 cm.
Hoofdstuk 2
7 a b c d e f g h
D
F
E
IN
C
VA N
A
8
Š
B
Teken.
Een cirkel met straal 1,5 cm door het punt A.
A
Een cirkel met diameter 5 cm door het punt A.
A
65
3
De driehoek 9
Duid de best passende benamingen voor de onderstaande driehoeken aan volgens de hoeken en volgens de zijden.
Hoofdstuk 2
scherphoekig rechthoekig stomphoekig
scherphoekig rechthoekig stomphoekig
ongelijkbenig gelijkbenig gelijkzijdig
ongelijkbenig gelijkbenig gelijkzijdig
ongelijkbenig gelijkbenig gelijkzijdig
VA N
IN
scherphoekig rechthoekig stomphoekig
10 Waar of niet waar? Omcirkel telkens de juiste letter. niet waar
a Een gelijkbenige driehoek heeft twee even lange zijden.
P
T
b Een gelijkzijdige driehoek is altijd scherphoekig.
A
I
c Een rechthoekige driehoek heeft altijd één rechte hoek.
L
H
©
waar
d
Een driehoek met twee stompe hoeken is een stomphoekige driehoek.
N
K
e
Een driehoek met één scherpe en twee rechte hoeken is een rechthoekige driehoek.
U
L
f
Een stomphoekige driehoek kan rechthoekig zijn.
Z
E
g Een ongelijkbenige driehoek is altijd scherphoekig.
V
O
h Een gelijkzijdige driehoek is ook gelijkbenig.
T
U
S
R
i
Een driehoek met één hoek van 90° kan nog rechthoekig zijn.
Welk meubel kun je vormen met de verzamelde letters?
66
Hoofdstuk 2
11 Noteer de best passende benaming voor elke driehoek.
volgens de hoeken
VA N
IN
volgens de zijden
volgens de hoeken volgens de zijden
©
12 Kleur op de driehoek: • de zijden groen, • de hoekpunten rood, • de hoeken blauw.
13 Teken met een geodriehoek telkens de hoogte op de aangeduide basis.
67
14 Is de hoogte telkens juist aangeduid? Duid aan. Verbeter waar nodig.
Juist Niet juist
Juist Niet juist
Juist Niet juist
Juist Niet juist
Juist Niet juist
VA N
IN
Hoofdstuk 2
Juist Niet juist
©
15 Duid een basis met groen aan. Teken met rood de hoogte van de driehoek op die basis.
68
16 Teken. Een scherphoekige driehoek met het gegeven lijnstuk als zijde.
c
Een stomphoekige driehoek met het gegeven lijnstuk als zijde.
b
Een gelijkbenige driehoek met het gegeven lijnstuk als zijde.
d
Een ongelijkbenige driehoek met het gegeven lijnstuk als zijde.
VA N
IN
Hoofdstuk 2
a
17 Teken. Schrijf telkens de afmetingen duidelijk bij de figuur. Een gelijkbenige driehoek met een basis van 5 cm.
b
Een gelijkzijdige driehoek met een zijde van 2,5 cm.
c
Een ongelijkbenige driehoek met een zijde van 3,5 cm, een zijde van 2 cm en een zijde van 4,5 cm.
d
Een stomphoekige, gelijkbenige driehoek met een zijde van 4 cm.
Š
a
69
18 Teken. Schrijf telkens de afmetingen duidelijk bij de figuur. Een gelijkbenige driehoek die ook rechthoekig is.
c
Een stomphoekige driehoek met een basis van 4 cm en een hoogte van 1,5 cm.
b
Een rechthoekige driehoek met een hoogte van 4 cm.
d
Een scherphoekige driehoek met een basis van 5 cm en een hoogte van 3 cm.
VA N
IN
Hoofdstuk 2
a
19 Teken. Schrijf telkens de afmetingen duidelijk bij de figuur. Een scherphoekige driehoek met een hoek van 50° en een hoek van 60°.
©
a
b
70
Een stomphoekige, gelijkbenige driehoek met een hoek van 120°.
c
Een rechthoekige driehoek met een hoogte van 3 cm en een hoek van 40°.
De vierhoek
IN
Hoofdstuk 2
20 Vul de best passende benaming voor de vierhoeken in.
VA N
21 Vul de best passende benaming voor de aangeduide vierhoeken in.
Š
4
71
22 Wie is wat? Noteer telkens de best passende benaming van vierhoeken.
Ik ben een trapezium met vier rechte hoeken.
Mijn overstaande zijden zijn niet even lang, maar twee van mijn zijden zijn wel evenwijdig.
Š
VA N
Ik heb vier even lange zijden, maar mijn vier hoeken zijn niet even groot.
Ik heb twee paar evenwijdige zijden en elke zijde is 3 cm.
IN
Hoofdstuk 2
Ik ben een vierhoek waarvan twee zijden evenwijdig en even lang zijn.
Ik heb vier gelijke hoeken en vier even lange zijden.
23 Waar of niet waar? Tel de omcirkelde antwoorden op. waar
niet waar
a Een trapezium heeft twee paar evenwijdige zijden.
18
12
b Een vierkant is een rechthoek met vier even lange zijden.
19
11
c
Een ruit heeft twee paar evenwijdige en vier even lange zijden.
14
16
d
Een parallellogram met vier rechte hoeken is een rechthoek.
15
5
e
Een vierhoek met twee evenwijdige zijden is een parallellogram.
20
10
Als ik al mijn omcirkelde antwoorden optel, dan bekom ik Bekom je het verschil van 100 en 30 dan heb je de oefening juist opgelost. Zo niet, ga op zoek naar je fout!
72
24 Noteer telkens de best passende benaming van onderstaande vierhoeken. Kleur van deze vierhoeken:
IN
Hoofdstuk 2
• de lengten groen; • de breedtes rood; • de zijden geel; • de grote basissen blauw.
25 Vervolledig de tekening zodat je de gevraagde figuur verkrijgt. een parallellogram
©
VA N
een rechthoek
een ruit
een vierkant
een trapezium
een parallellogram
73
26 Teken. Een rechthoek met lengte 4 cm en breedte 2 cm.
d
Een vierkant met zijde 3 cm.
b
Een rechthoek met lengte 5 cm en de breedte de helft van de lengte.
e
Een ruit met een zijde van 3,5 cm.
c
Een parallellogram met een zijde van 4 cm en een zijde van 2 cm.
VA N
IN
Hoofdstuk 2
a
Een trapezium met een grote basis van 4,5 cm en een kleine basis van 15 mm.
b
Een trapezium met een rechte hoek en een kleine basis van 2 cm.
Š
f
27 Teken. a
74
Een parallellogram met een zijde van 4 cm een hoek van 50°.
28 In welk huis woont je leerkracht Frans?
•
Is de uitspraak juist dan ga je rechtsaf.
•
Is de uitspraak fout dan sla je linksaf.
Hoofdstuk 2
Je kunt het huis van je leerkracht Frans vinden door op de plattegrond onderaan bij elk kruispunt of splitsing (waarbij je links of rechts kunt) een uitspraak te beantwoorden. Bij het eerste kruispunt of splitsing lees je uitspraak 1, bij het tweede kruispunt of splitsing lees je uitspraak 2, enz.
kruispunt uitspraak Een cirkel is een ruimtefiguur.
2
Niet-veelhoeken zijn ook vlakke figuren.
3
Een rechthoekige driehoek kan ook stomphoekig zijn.
4
Een gelijkzijdige driehoek is altijd scherphoekig.
5
Een parallellogram is een trapezium.
6
Een ruit is een vierkant met vier gelijke zijden.
7
Elke rechthoek is een vierkant.
8
Een balk, een cilinder en een piramide zijn ruimtefiguren.
9
Een driehoek met een hoek van 90° en een van 30° is scherphoekig.
10
Elke ruit is een parallellogram.
©
VA N
IN
1
In welk huis woont je leerkracht Frans?
75
Even samenvatten
Hoofdstuk 2
Indeling van de figuren ruimtefiguren balk kegel kubus
vlakke figuren veelhoek
cilinder
piramide bol De cirkel
niet-veelhoek
driehoek vijfhoek
cirkel
vierhoek ...
figuren met gebogen lijn(en) middelpunt
diameter
cirkel
IN
straal
De driehoek Soorten volgens de hoeken: scherphoekig, stomphoekig en rechthoekig. Soorten volgende de zijden: ongelijkzijdig, gelijkbenig en gelijkzijdig.
VA N
hoek
de hoogte van de driehoek
D
©
hoekpunt
De vierhoek Trapezium: Parallellogram: Rechthoek: Ruit: Vierkant:
een van de drie zijden
de basis van de driehoek
een vierhoek met één paar evenwijdige zijden. een vierhoek met twee paar evenwijdige zijden. een vierhoek met vier rechte hoeken. een vierhoek met vier even lange zijden. een vierhoek met vier rechte hoeken en vier even lange zijden.
de lengte
kleine basis
de breedte
76
een zijde
grote basis
Test op mezelf Naam: Datum: / / 20
/ 25
Hoofdstuk 2
Nr.: Klas:
1 Indeling van de figuren Welke vormen herken je in onderstaande foto’s? Noteer de best passende benaming.
2 De cirkel TOM2
Teken.
3
VA N
IN
TOM1
©
Een cirkel met diameter 34 mm.
en cirkel met straal 2 cm door het E gegeven punt.
A
4
3 De driehoek TOM3.1
eken de hoogte van de driehoek op de T aangeduide basis.
uid met rood de basis aan waarop de D hoogte is getekend.
2
77
Duid aan.
TOM3.2
juist
fout
a De hoogte staat altijd loodrecht op de basis. b Een stomphoekige driehoek heeft twee scherpe hoeken. d Een gelijkzijdige driehoek heeft drie even lange zijden. Teken.
TOM3.3
4
De vierhoek
3
VA N
4
IN
Een gelijkbenige, rechthoekige driehoek. Een driehoek met een zijde van 50 mm, 4 cm en 2,5 cm.
TOM4.1
Noteer de best passende benaming voor onderstaande vierhoeken.
TOM4.2
Duid aan.
©
Hoofdstuk 2
c En ongelijkbenige driehoek kan stomphoekig zijn.
3
juist
fout
a Bij een vierkant spreek je over lengte en breedte. b Een rechthoek heeft vier even lange zijden. c Een parallellogram heeft twee paar evenwijdige zijden. TOM4.3
3
Teken. Een parallellogram met zijde 4 cm.
Een ruit met zijde 25 mm.
3
78
Gamezone 1 Vul het grotere rooster hieronder aan met behulp van het voorbeeld. Rond elk gekleurd veld schrijf je de cijfers 1 tot en met 6. Dezelfde cijfers mogen nooit aan elkaar grenzen. Wat zijn dan de ontbrekende cijfers in onderstaand rooster?
Wat is het ontbrekende cijfer in onderstaand rooster? 2
4
3 4
5
6
1
5
4
2
5
1
Hoofdstuk 2
Rond elk gekleurd veld schrijf je de cijfers 1 tot en met 6.
1
4 5
IN
VA N
De hokjes waar je best mee start, zijn met een pijl aangeduid. 6
5
4
2
1
6
3
3
4
1
5
3
2
1
Š
5
3
1
1
6 2
1
5
2
2
5
2
1
3
4 3
5
1
2
3 5 6
3 2
5
6 2
1
1 3
6
2 5
5 1
2
5 2
3
1 5 6 4
4
1 3
6 1
3 5
2
79
2 Vul de cijfers 1 tot en met 6 in de vakjes in.
12
Hoofdstuk 2
Let op: ze mogen in elke rij en elke kolom maar één keer voorkomen. De kleine cijfers in de dik omrande velden geven de som van de cijfers in dat veld aan. In dezelfde velden kunnen dezelfde cijfers voorkomen, zolang ze in verschillende rijen en kolommen staan. 13 8
2
1
11
4
8
7
4
5
9
6
6
5
12
12
3
6
13
11
5
2
5
5
5
5
9
2
2 14
2
10
1
7
9
3
7
4
4
5
12
1
9
6
IN
7
5
4
9
6
7
4
3
VA N
3 Elk symbool stelt een verschillend getal van 1 tot en met 9 voor. Als je een rij of een kolom optelt, bekom je de gegeven som. Wat is de waarde van elk symbool? Tip: het meest voorkomende symbool heeft de waarde 3.
©
24 26 15
Dit is het grootste getal.
Dit is het kleinste getal.
22 30
80
25
29
19
27
17
Voor honderd procent
Maar hoeveel procent heb je dan behaald?
VA N
Komt dit bij de prijs of gaat het er vanaf?
IN
Hoeveel meisjes zijn er in een klas van 12 leerlingen?
Zit er dan n
Š
3
Hoeveel kost de rode jas van 200 euro nog na de korting?
og suiker in
?
r
e pe
l vee Hoe
j stijg r e et
m
Zit er nog vet in deze framboosdrink?
r?
ete
m 200
Planner
Op mijn maat
Even samenvatten
Test op mezelf
Gamezone
1 2 3 4
Wat betekent procent? Breuken en procenten Procent berekenen van een getal Vermeerderen of verminderen
©
Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en ICT-toepassingen
In dit hoofdstuk leer je alles over procenten.
82
85 86 86 86 87 88
89
VA N
Hoofdstuk 3
Ben ik mee?
1 Wat betekent procent? 2 Breuken en procenten 2.1 Van breuk naar procent 2.2 Van procent naar breuk 3 Procent berekenen van een getal 4 Vermeerderen of verminderen
IN
Aan de slag
91 92 95 97 98 99 101 xx
4
verminderen
Vermeerderen of
van een getal
Procent berekenen
procenten
Breuken en
procent?
Wat betekent
p. 88
p. 87
p. 86
p. 85
Totaal
BIM4
BIM3
BIM2
BIM1
/25
/5
/5
/10
/5
Ben ik mee?
Totaal
Oef 19
Oef 13
Oef 10 0-1
0-3
0-4
Oef 2 5-8
3-4
Oef 20
Oef 15
Oef 11
Oef 6
Oef 5
Oef 9
2-3
4-5
Oef 16
VA N
Oef 14
Oef 8
©
Oef 4
Oef 1
0-2
Oef 21
Oef 17
Oef 12
Oef 7
Oef 3
IN
Op mijn maat
4
6
9-10
5
Oef 18
Totaal
TOM4
TOM3
TOM2
TOM1
/25
/5
/5
/10
/5
Klas: Datum: / / 20
Hoofdstuk 3
/
/
/
/
/
Resultaat
Test op mezelf
Nr.:
3
2
1
Aan de slag
Mijn circuit Naam: /
83
Scoreblad Ik behaalde deze resultaten. /
TOM
/
Taak 1
/
Taak 4
/
Taak 2
/
Taak 5
/
Taak 3
/
Taak 6
/
Extra opdracht 1 :
/
Extra opdracht 2 :
/
Extra opdracht 3 :
/
Extra opdracht 4 :
/ TOTAAL
kgvd Ik denk even na over mijn prestaties.
IN
Hoofdstuk 3
BIM
/
VA N
Wat kon ik zeer goed?
Waar had ik moeite mee?
Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op
Ik denk even na over mijn attitudes en vaardigheden.
©
Aandachtspunt
Evaluatie leerling
Evaluatie leraar
Heb ik net gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik goed doorgewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Was ik telkens in orde?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik altijd een antwoordzin geschreven?
0
1
2
3
0
1
2
3
Ben ik kritisch t.o.v. mijn antwoord? Kan het wel?
0
1
2
3
0
1
2
3
TOTAAL
15
Commentaar van de leraar
Handtekening leerling
84
Handtekening leraar
Handtekening ouders
Aan de slag 1
Wat betekent procent? Procent betekent ‘op honderd’. 1%= 1 25 % = 25 100
Hoofdstuk 3
100
extra gesuikerde popcorn ongezouten popcorn gewone popcorn geen popcorn
©
VA N
IN
Vanavond speelt de allernieuwste Batmanfilm in de bioscoop. Voor de film begint, koop je nog wat popcorn en een drankje. Hieronder vind je het grondplan van de filmzaal. Elke zetel stelt één persoon voor.
procent procent
Hoeveel zetels zijn er in de filmzaal? Hoeveel personen eten popcorn met extra suiker? Hoeveel personen eten ongezouten popcorn? Hoeveel personen eten gewone popcorn? Hoeveel personen eten geen popcorn?
Schrijf als een procent. 53 op 100
8 op 100
95 op 100
26 op 100
47 op 100
63 op 100
85
2
Breuken en procenten
2.1 Van breuk naar procent Cédric wil weten wat zijn vriendinnen van de film vonden. Hij vraagt hen een score te geven. Wie gaf de hoogste score? Vul het scoreformulier verder aan. Hoofdstuk 3
Cédric
3/5
8/10
scoreformulier
14/20
Cédric Bo Elise
100
5
100
20
100
IN
Bo
10
VA N
Elise
% % %
Schrijf eerst als een breuk met noemer 100. Bepaal daarna het procent. 2 = = 100 5
%
8 = 25
=
%
9 = 50
=
%
©
2.2 Van procent naar breuk
Drie juryleden van de Oscars geven ook hun score. Vul het scoreformulier verder aan. 75 %
80 %
scoreformulier
50 %
Imani John
John
80 %
100
Lies Lies
50 %
100
%
100
Imani
Schrijf het procent als een onvereenvoudigbare breuk. 40 % =
86
=
70 % =
=
85 % =
=
3 Procent berekenen van een getal Er zijn 800 bioscoopbezoekers op zaterdag. Er zijn 500 bioscoopbezoekers op zondag. 20 % daarvan is jonger dan 16 jaar. 5 % daarvan draagt een bril. Hoeveel bezoekers zijn jonger dan 16 jaar? Hoeveel bezoekers dragen een bril? Berekening:
5 % van 800
20 % van 500
= 5 van 800
=
100
= (800 : 100) x 5
=
=8x5
=
= 40
=
Antwoordzin:
Antwoordzin:
Op zaterdag zijn er 40 bezoekers met een bril.
= =
IN
12 % van 300
21 % van 2 000
=
=
=
=
©
Ken je dit nog?
VA N
Bereken. 6 % van 500
Om een procent te berekenen van een getal, deel je dat getal door 100. Daarna vermenigvuldig je met het procent.
50 % = ____ 50 = 100
__ 1 = delen door 2 2
10 %
10 = ___ 1 = delen door 10 = ____ 100 10
25 = 25 % = ____ 100
1 = delen door 4 __ 4
20 %
= ____ 20 = 100
25 % van 800 = (800 : 100) x 25
Hoofdstuk 3
Berekening:
of
__ 1 = delen door 5 5
25 % van 800 = 1 van 800 4
= 8 x 25
= 800 : 4
= 200
= 200
Bereken. 20 % van 40
50 % van 60
10 % van 100
=
=
=
=
=
=
87
4 Vermeerderen of verminderen Op zaterdag kiezen 200 personen voor de Batmanfilm. Op zondag is er 17 % meer. Hoeveel personen kijken er op zondag naar de Batmanfilm?
Op zaterdag kiezen 300 personen voor een Disneyfilm. Op zondag is er 6 % minder. Hoeveel personen kijken er op zondag naar een Disneyfilm?
Berekening: 17 % van 200
Berekening: 6 % van 300 =
100
= (200 : 100) x 17
=
= 2 x 17
=
= 34
=
Er zijn dus 34 bezoekers meer.
Er zijn dus bezoekers minder.
200 + 34 = 234
– =
Antwoordzin:
IN
Hoofdstuk 3
= 17 van 200
Antwoordzin:
VA N
Op zondag zijn er 234 bezoekers voor de Batmanfilm.
Moet je vermeerderen of verminderen? Bereken.
Rayan koopt een fiets van 285 euro. Hij krijgt 15 % korting. Hoeveel moet hij betalen?
Vermeerderen Verminderen
Vermeerderen Verminderen
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
©
Mira verdient 20 euro per uur. Ze krijgt een loonsverhoging van 5 %. Hoeveel verdient ze nu per uur?
88
Ben ik mee? Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 25
1 Wat betekent procent?
keuze
aantal
Hoofdstuk 3
Op de brunch voor Kato’s verjaardag komen 100 mensen. 56 mensen eten pannenkoeken. 24 mensen eten stokbrood en 17 mensen eten croissants. De rest eet gewoon brood. Vul de tabel aan. procent
stokbrood
op
pannenkoeken
op
stokbrood of croissants
op
alles behalve gewoon brood
op
gewoon brood
op
VA N
IN
BIM1
5
2 Breuken en procenten BIM2.1
Schrijf als een breuk met noemer 100. Bepaal daarna het procent.
©
9 = = % 100 10
BIM2.2
3 = = % 100 5
11 = 25
= %
3
Schrijf als een breuk met noemer 100. Bepaal daarna het procent. a 4 op de 5 Vlamingen raapt zwerfvuil op.
b
7 van de 10 festivalgangers hebben achteraf last van oorsuizen.
c
6 op de 20 leerlingen slaagden niet voor de toets van meneer Buizer.
d 1 van de 4 jongens is bang van spinnen.
=
%
=
%
=
%
=
%
100
100
100
100
2
89
BIM2.3
Schrijf als een onvereenvoudigbare breuk. 60 % =
BIM2.4
100
=
75 % =
100
=
10 % =
3
100
Hoofdstuk 3
b 15 % van de Belgen lijdt aan slapeloosheid.
100
c 50 % van de leerlingen haalde de limiet voor de estafetteloop.
= =
4 % van 75
VA N
50 % van 24 =
Bereken.
100
=
IN
Bereken.
=
100
=
2
3 Procent berekenen
20 % van 5 000
d 95 % van de tickets voor Tomorrowland werd al verkocht.
3
=
a
10 % van 1 300 jongeren slaagde niet voor de fysieke test. Hoeveel jongeren slaagden niet voor de test?
=
b
5 % van de 700 zitjes werd niet verkocht voor de wedstrijd. Hoeveel zitjes werden er niet verkocht?
=
©
BIM3.2
Schrijf als een onvereenvoudigbare breuk. a 20 % van de automobilisten had te veel gedronken.
BIM3.1
=
= = 2
4 Vermeerderen of verminderen BIM4
90
Farah heeft 2 000 euro op een rekening. De bank betaalt jaarlijks 2 % interest. Hoeveel staat er volgend jaar op haar rekening? Vermeerderen Verminderen
Joran koopt een horloge van 50 euro. Hij krijgt een korting van 20 %. Hoeveel moet hij betalen?
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
Vermeerderen Verminderen
5
Op mijn maat Wat betekent procent? Schrijf het gekleurde deel als breuk. Schrijf daarna als procent.
Hoofdstuk 3
1
2
=
%
100
=
Schrijf als een breuk. Bepaal daarna het procent.
%
100
=
%
IN
100
breuk
100
=
%
procent
VA N
Van de 100 hotelgasten zijn er 52 vrouwen.
96 van de 100 hotelgasten vinden het zwembad leuk. 64 van de 100 hotelgasten willen nog terugkomen. Van de 100 hotelgasten slapen er 24 in een suite. 2 van de 100 gasten willen niet meer terugkomen.
3
©
1
De leerlingen moeten kiezen wat ze gaan doen bij de spelletjesnamiddag. Hieronder zie je een schema. Elk hokje stelt een keuze van de leerling voor. Vul de tabel aan.
Hoeveel leerlingen spelen er
aantal
procent
Pictionary Monopoly Vier op ‘n rij Pictionary of Monopoly Pictionary of Vier op ‘n rij alles behalve Scrabble
91
2
Breuken en procenten 4
Schrijf de volgende breuken in procenten. Kleur de juiste antwoorden in het rooster en vind een van de winnende lottocijfers!
1 = = 100 20
=
2 5
=
1 4
=
100 100 100
8%
15 %
70 %
=
75 %
10 %
50 %
=
250 %
30 %
80 %
3%
40 %
4%
=
3 = = 100 20 4 5
=
100
= 5 % 150 % 280 %
7 = = 100 25
=
7 = 100
100
25 %
= =
28 %
7%
VA N
3 4
IN
Hoofdstuk 3
1 2
20 %
2 % 100 %
Een van de winnende lottocijfers is
Markeer bij elke breuk het passende procent.
Š
5
12 50 5 20 3 10 6 100 40 100 3 4 25 25 1 20
50 %
N
24 %
E
25 %
D
15 %
L
30 %
N
3%
A
60 %
J
6%
U
4%
O
40 %
K
75 %
S
60 %
A
100 %
I
25 %
R
1%
U
5%
W
Welk woord kun je vormen met de verzamelde letters?
92
6
Schrijf als een breuk. Bepaal daarna het procent. breuk =
Een op vier kinderen drinkt iedere middag frisdrank.
=
Vier op vijf kinderen eten samen met het gezin.
=
Drie op twintig kinderen eten enkel voor de televisie.
=
Zeven op vijfentwintig kinderen eten elke week frietjes.
=
M
6 8
D
6 50
K
25 100
L
3 8
E
IN
Schrijf de letter bij het passende procent. Welk woord kun je telkens met de drie letters vormen? 12 50
T
3 25
A
VA N
7
O
25 %
Š
75 % 12 %
8
100
Hoofdstuk 3
Drie op vier kinderen hebben overgewicht.
procent
15 20
F
10 20
B
12 100
75 100
I
1 4
P
5 20
Woord: Woord: Woord:
Schrijf als een onvereenvoudigbare breuk.
60 % = 60 =
90 % =
=
70 % =
=
45 % =
=
30 % =
=
85 % =
=
15 % =
=
75 % =
=
10 % =
=
100
93
9
Er wordt een onderzoek afgenomen bij 20 000 jongeren tussen 13 en 15 jaar. Het onderzoek gaat over de tijd die men spendeert aan de smartphone. Er wordt gekeken naar welke app het meest gebruikt wordt. Legende 42 % 25 % 8%
Hoofdstuk 3
10 %
15 %
Beantwoord de vragen over bovenstaand cirkeldiagram. Waaraan spenderen jongeren de meeste tijd op hun smartphone?
b
Hoeveel procent van de jongeren heeft geen smartphone?
c
Hoeveel jongeren zijn dat?
Antwoordzin: d
VA N
Berekening:
IN
a
EĂŠn vierde van de jongeren spendeert zijn tijd aan Hoeveel procent is dat? =
%
Š
=
Antwoordzin: e
Zet het percentage van WhatsApp om in een onvereenvoudigbare breuk. %=
f
=
Bereken hoeveel jongeren de meeste tijd spenderen aan gamen.
Berekening:
Antwoordzin:
94
100
.
Procent berekenen van een getal 10 Plaats op noemer 100. Bereken daarna het procent van het getal. van 400
= (400 : 100) x 50 = 4 x 50 = 200 of 400 : 2 = 200
10 % van 200 =
van 200
=
van 90
=
van 500
=
van 60
=
van 320
=
50 % van 90 = 20 % van 500 = 5 % van 60
=
25 % van 320 =
100 100 100 100 100
11 Los op.
75 % van 200 = 50 % van 600 = 10 % van 920 = 40 % van 400 =
25 % van 320 =
VA N
90 % van 800 =
IN
100
Hoofdstuk 3
50 % van 400 = 50
5 % van 200 = 75 % van 600 = 50 % van 520 = 25 % van 600 =
Š
3
12 Vul het onderstaande cijferraadsel aan. 1
6 % van 1 500
2
20 % van 350
3
50 % van 826
4
75 % van 120 000
5
13 % van 100
6
30 % van 2 100
7
25 % van 40
8
4 % van 750
9
56 % van 1 400
10 4 1 5 7 6
9 2
8 3
10 5 % van 400
95
13 In een firma neemt 30 % van de werknemers ’s morgens een stevig ontbijt. Bij deze firma werken 6 200 personen. Hoeveel werknemers nemen een ontbijt? Berekening: Antwoordzin:
Hoofdstuk 3
14 15 % van de inwoners van de stad Brussel poetst ’s avonds zijn tanden niet. In Brussel wonen ongeveer 177 000 mensen. Hoeveel inwoners poetsen ’s avonds hun tanden niet? nden ta en! poets
Berekening: Antwoordzin:
IN
15 Je school telt 126 leerkrachten. 30 % van de leerkrachten komt met de fiets naar school. Hoeveel leerkrachten komen er met de fiets?
Antwoordzin:
VA N
Berekening:
16 Een boer heeft 130 varkens. 13 % daarvan wordt deze maand geslacht. Hoeveel varkens worden er deze maand geslacht?
©
Berekening: Antwoordzin:
17 Op je school heeft 5 % van de leerlingen groene ogen. Je school telt 820 leerlingen. Hoeveel leerlingen hebben geen groene ogen? Berekening: Antwoordzin: 18 4 % van de ijshoorntjes gaat stuk bij het maken in de fabriek. In één uur worden 625 hoorntjes gemaakt. Hoeveel hoorntjes gaan er stuk per uur? Berekening:
96
Antwoordzin:
Vermeerderen of verminderen 19 Elektro Demuiter koopt een blender zelf aan voor 30 euro. Ze worden verkocht met 50 % winst. Voor hoeveel euro verkoopt Demuiter de blenders?
Vermeerderen
Verminderen
Berekening:
Hoofdstuk 3
Antwoordzin: 20 Bereken.
€ 18 000
€ 360
+21 %
-25 %
Vermeerderen Verminderen
Antwoordzin:
Vermeerderen Verminderen
Berekening:
VA N
Berekening:
IN
Antwoordzin:
21 Bereken.
©
4
Je zus vond voor haar huwelijk een mooie jurk. De jurk kost maar liefst 1 500 euro. Ze krijgt er 17 % korting op.
Onze fuif voor de Damiaanactie telde vorig jaar 140 gasten. Dit jaar komen er 15 % meer gasten.
Hoeveel moet ze nog betalen?
Hoeveel gasten zijn er dit jaar?
Vermeerderen Verminderen
Vermeerderen Verminderen
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
97
Even samenvatten Wat betekent procent? Procent betekent ‘op honderd’. 1%= 1 25 % = 25 100
100
Hoofdstuk 3
Breuken en procenten • Van breuk naar procent: 14 = 70 = 70 % 20 100
•
Van procent naar breuk: 20 % = 20 = 1 100
5
Procent berekenen • Een procent nemen van een getal: 5 % van 800
IN
= 5 van 800 100
=8x5 = 40 •
VA N
= (800 : 100) x 5
Soms kan de berekening eenvoudiger door trucjes te gebruiken. 50 100
=
25 % =
25 100
=
1 2
= delen door 2
10 % =
10 100
=
1 = delen door 10 10
1 4
= delen door 4
20 % =
20 100
=
1 5
©
50 % =
= delen door 5
Vermeerderen of verminderen
€ 480
– 20 %
X
98
Vermeerderen Verminderen
€ 645
+ 21 %
X
Vermeerderen Verminderen
Berekening: 20 % van 480 = 480 : 5 = 96 480 – 96 = 384
Berekening: 21 % van 645 = (645 : 100) x 21 = 135,45 645 + 135,45 = 780,45
Antwoordzin: De gsm kost 384 euro.
Antwoordzin: De tafel kost 780,45 euro.
Test op mezelf Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 25
1 Wat betekent procent?
keuze
aantal
kalkoenfilet
biefstuk
vlees vleesvervanger
procent
VA N
kipfilet of kalkoenfilet
Hoofdstuk 3
Schrijf als een breuk en bepaal het procent. Op de nieuwjaarsmaaltijd van de familie Vervisch komen 100 mensen. 42 personen eten kipfilet, 15 personen eten kalkoenfilet en 27 personen eten biefstuk. De rest is vegetariër.
IN
TOM1
5
2 Breuken en procenten
Schrijf als een breuk met noemer 100. Bepaal daarna het procent.
©
TOM2.1
3 = 10
TOM2.2
= %
13 = 25
= %
7 = 20
= %
3
Schrijf als een breuk met noemer 100. Bepaal daarna het procent. a
3 van de 4 Vlamingen hebben voor hun dertigste rugklachten.
b 1 op de 20 honden wordt ouder dan 20 jaar.
c
6 op de 10 leerlingen slaagden niet voor de toelatingsproef.
d
2 op de 5 jongens jonger dan 18 jaar hebben problemen met wiskunde.
=
%
=
%
=
%
=
%
100
100
100
100
2
99
TOM2.3
Schrijf als een onvereenvoudigbare breuk. 70 % =
TOM2.4
100
=
20 % =
=
85 % =
100
Hoofdstuk 3
b 12 % van de jongeren krijgt te kampen met geelzucht.
100
c 45 % van de goudvissen leeft niet langer dan 5 jaar.
100
25 % van de vrouwen shopt liever met een vriendin dan met een man. 3 Procent berekenen d
3
100
= = = =
20 % van 75
15 % van 2 000
=
=
=
=
=
VA N
5 % van 40
Bereken.
2
IN
Bereken.
=
3
a
45 % van 600 jongeren slaagde bij de eerste poging voor hun rijexamen. Hoeveel slaagden er niet?
=
b
0 % van de klas met 21 leerlingen moet op bezoek bij de directeur. Hoeveel leerlingen moeten op bezoek?
=
©
TOM3.2
100
=
Schrijf als een onvereenvoudigbare breuk. a 68 % van de bevraagden wou anoniem blijven.
TOM3.1
= = 2
4 Vermeerderen of verminderen TOM4
100
8 % van de leerlingen is vandaag afwezig. Feyza heeft € 2 500 op een rekening. Je school telt 700 leerlingen. De bank belooft 3 % rente na één jaar. Hoeveel leerlingen zijn er aanwezig? Hoeveel staat er na één jaar op die rekening?
Vermeerderen Verminderen
Vermeerderen Verminderen
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
5
Gamezone 1 De kassabediende heeft 25 stickers. Ze verdeelt de stickers onder Sofie en Lila. Sofie krijgt één sticker meer dan Lila.
25
= het geheel
24
= de rest
12
12 = Lila’s deel
13
VA N
= Sofies deel
IN
1 Hoeveelheid meer dan de andere.
Hoeveel snoepjes heeft Els?
Hoofdstuk 3
Hoeveel stickers krijgt Sofie?
3 Verdeel 50 snoepjes, zodat Els er tien meer heeft dan Olga.
Antwoordzin: Sofie krijgt 13 stickers.
Antwoordzin:
2 Verdeel 52 speelkaarten onder Jens en Kharam. Zorg dat Kharam 16 kaarten minder heeft.
4 Verdeel 15 eclairs onder Dunja en Marjolein, zodat Marjolein 5 eclairs minder heeft dan Dunja. Hoeveel eclairs krijgt Dunja?
©
Hoeveel kaarten heeft Jens?
Antwoordzin:
Antwoordzin:
101
5 Verdeel 600 euro onder Jasper, Sara en Eslem. Jasper krijgt 50 euro meer dan Eslem. Sara heeft 20 euro meer dan Jasper. Hoeveel euro heeft Sara? = het geheel
Hoofdstuk 3
Hoeveel Sara meer heeft dan Eslem.
Hoeveel Jasper meer heeft dan Eslem.
70
50
480
160 +
160
= Jasper
IN
= Sara
VA N
Antwoordzin:
6 Voor het festival heeft Jan van de sponsor 80 drankbonnen gekregen. Hij verdeelt de bonnen met zijn twee vrienden, Stijn en Thomas. Jan krijgt 10 drankbonnen meer dan Stijn. Stijn krijgt 5 drankbonnen meer dan Thomas.
Š
Hoeveel drankbonnen heeft Jan?
= Thomas
= Jan
Antwoordzin:
102
= Stijn
= Eslem
+
= de rest
grote en
VA N
r is l kee rus e e v Hoe inosau d deze ind? le verk
kleine
IN
Op
schaal
Wat b e deze tekent schaa l?
Is deze auto op ware grootte afgebeeld?
Š
4
Hoe noem je zoâ&#x20AC;&#x2122;n schaal?
Stel je voor dat spinnen echt zo groot waren!
Waarom zijn deze gebouwen zo klein?
Planner Aan de slag
1 Schaal 2 Vergroten of verkleinen met raster 2.1 Vergroten met raster 2.2 Verkleinen met raster 3 Breukschaal 4 Van tekening naar werkelijkheid 5 Lijnschaal 6 Aanpasbare schalen
Op mijn maat
Even samenvatten
Test op mezelf
127
129
113 Schaal Vergroten of verkleinen met raster Breukschaal Van tekening naar werkelijkheid Lijnschaal
IN
1 2 3 4 5
VA N
Hoofdstuk 4
Ben ik mee?
Gamezone
Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en ICT-toepassingen
©
In dit hoofdstuk leer je alles over schaal.
104
107 108 108 108 109 110 111 112
115 115 117 119 122 126
Vergroten of
2
Van tekening naar
3
4
Lijnschaal
Aanpasbare schalen p. 112
5
6
p. 111
p. 110
p. 109
p. 108
p. 107
/15
/2
/3
/4
/3
/3
Totaal
Oef 18
Oef 12
Oef 5
Oef 2
0
0-1
0-1
0-1 Oef 3
Oef 21
Oef 15 Oef 19
Oef 13
Oef 9
Oef 6
1
2
2-3
2
Oef 22
Oef 16
Oef 10
VA N
Oef 8
©
Oef 1
0-3
Oef 14
Oef 7
Oef 4
Oef 20
IN
Op mijn maat
2
3
4
3
Hoofdstuk 4
Oef 23
Oef 17
Oef 11
/
/
/
/
/
/
Resultaat
Totaal
TOM5
TOM4
TOM3
TOM2
TOM1
/15
/2
/3
/4
/3
/3
Test op mezelf
Klas:
Totaal
BIM5
BIM4
BIM3
BIM2
BIM1
Ben ik mee?
Nr.:
werkelijkheid
raster Breukschaal
verkleinen met
Schaal
1
Aan de slag
Mijn circuit Naam: Datum: / / 20 /
105
Scoreblad Ik behaalde deze resultaten. BIM
/
TOM
/
Taak 1
/
Taak 4
/
Taak 2
/
Taak 5
/
Taak 3
/
Taak 6
/
/
Extra opdracht 2 :
/
Extra opdracht 3 :
/
Extra opdracht 4 :
/ TOTAAL
kgvd Ik denk even na over mijn prestaties.
VA N
Wat kon ik zeer goed?
/
IN
Hoofdstuk 4
Extra opdracht 1 :
Waar had ik moeite mee?
Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op
Aandachtspunt
Evaluatie leerling
©
Ik denk even na over mijn attitudes en vaardigheden.
Heb ik mijn fouten zinvol verbeterd?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik goed doorgewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Was ik telkens in orde?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik zelfstandig gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik mijn taal verzorgd?
0
1
2
3
0
1
2
3
TOTAAL
Evaluatie leraar
15
Commentaar van de leraar
Handtekening leerling
106
Handtekening leraar
Handtekening ouders
Aan de slag
Deze spijker is in het echt 2 cm hoog.
Deze vlieg is in het echt 2 cm lang.
Meet de lengte op de foto.
Meet de hoogte op de foto.
Meet de lengte op de foto.
De lengte is cm.
De hoogte is cm.
De lengte is cm.
De foto is een:
De foto is een:
De foto is een:
vergroting verkleining weergave op ware
vergroting verkleining weergave op ware
vergroting verkleining weergave op ware
van de werkelijkheid.
van de werkelijkheid.
van de werkelijkheid.
VA N
grootte
IN
Deze ijsbeer is in het echt 250 cm lang.
Hoofdstuk 4
1 Schaal
grootte
grootte
©
We zeggen dat de ijsbeer, de spijker en de vlieg op schaal zijn getekend. Alle afmetingen op de foto’s zijn in dezelfde verhouding vergroot, verkleind of gelijk gebleven.
Zijn de afbeeldingen een vergroting of een verkleining van de werkelijkheid? Duid aan.
vergroting verkleining
vergroting verkleining
vergroting verkleining 107
2 Vergroten of verkleinen met raster 2.1 Vergroten met raster Teken de figuur drie keer groter.
VA N
IN
Hoofdstuk 4
2.2 Verkleinen met raster
Š
Teken de figuur twee keer kleiner.
108
3 Breukschaal
:
W
250 cm
cm
1 cm
:
cm
T W
cm
1 cm
T
IN
:
2 cm
cm
VA N
T
:
W
:
We zeggen dat alles op de figuur in werkelijkheid
keer groter / kleiner is.
Hoofdstuk 4
Onderzoek de verhouding tussen de tekening (T) en de werkelijkheid (W).
We zeggen dat alles op de figuur even groot is als de werkelijkheid.
cm 2 cm
cm 1 cm
: We zeggen dat alles op de figuur in werkelijkheid keer groter / kleiner is. De gebruikte breukschaal is
of
of
©
De gebruikte breukschaal is De gebruikte breukschaal is of
breukschaal =
afmeting op tekening T = afmeting in werkelijkheid W
Bepaal de gebruikte breukschaal als je weet dat de auto in werkelijkheid 450 cm lang is. T
cm
cm
W
cm
cm
De gebruikte breukschaal is
109
4 Van tekening naar werkelijkheid De tractor is getekend op schaal 1 / 60. Dat betekent dat alle afmetingen op de tekening in werkelijkheid 60 keer groter / kleiner zijn. 1 mm op de foto is dus werkelijkheid.
mm in
1 cm op de foto is
cm in werkelijkheid.
30 mm op de foto is
mm in werkelijkheid.
Hoofdstuk 4
Hoeveel meter is de werkelijke lengte van de tractor? Berekening:
Antwoordzin:
W
60
cm
IN
1
x
cm
VA N
x
T
Dit oog is getekend op schaal 3 / 1.
©
Dat betekent dat alle afmetingen op de tekening in werkelijkheid 3 keer groter / kleiner zijn. 3 cm op de foto is
mm in werkelijkheid.
1 cm op de foto is
mm in werkelijkheid.
12 mm op de foto is
mm in werkelijkheid.
Hoeveel mm is de werkelijke diameter van dit mensenoog? Berekening: T
3
mm
:
: W
Antwoordzin:
110
1
mm
5 Lijnschaal Heel wat kaarten zijn niet voorzien van een breukschaal, maar maken gebruik van een lijnschaal. Zo ook dit stadsplan van Diksmuide.
Post speelplein
IJzer
BLO MO EMLEN S
C
Bo
rti e
rla an
B
Hoofdstuk 4
WC
speelplein
IN
M. Doolaeghestraat Cultuurcentrum & Bibliotheek
A
volg de grondspijkers
VA N
blauwe zone
© Toerisme Diksmuide
Eén cm op de lijnschaal komt overeen met in werkelijkheid. Eén cm op de kaart komt dus overeen met in werkelijkheid.
©
De afstand in vogelvlucht tussen Alexia (A), die zich boven op de IJzertoren bevindt, en Ceyda (C) bedraagt op de kaart cm. In werkelijkheid is dat dus m. Hoe groot is de afstand in vogelvlucht tussen Alexia (A) en haar vriend Boas (B)? Berekening: Antwoordzin:
Bepaal de breukschaal die overeenkomt met de gebruikte lijnschaal. Berekening:
T
cm
cm
W
m
cm
Antwoordzin:
111
6
Aanpasbare schalen
Heel wat kaartmateriaal op internet kun je verfijnen door in te zoomen via een schuifbalk. De aangegeven lijnschalen passen zich automatisch aan.
Š
VA N
IN
Hoofdstuk 4
Zoek zelf je adres eens op via Google maps. Verfijn je zoekopdracht door in te zoomen. Zoom dan ook eens uit. Ongeacht de schaal blijf je natuurlijk even ver van je vrienden wonen.
112
Ben ik mee? Naam: Nr.:
1
Klas:
Datum:
/
/ 20
/ 15
Schaal Zijn de afbeeldingen een vergroting, een verkleining of op ware grootte?
Hoofdstuk 4
BIM1
De foto is een:
vergroting verkleining weergave op ware
vergroting verkleining weergave op ware
van de werkelijkheid.
BIM2
van de werkelijkheid.
vergroting verkleining weergave op ware grootte
van de werkelijkheid. 3
Vergroten of verkleinen met raster Teken de figuur drie keer kleiner.
©
2
grootte
VA N
grootte
De foto is een:
IN
De foto is een:
3
113
3 Breukschaal BIM3
Bereken de gebruikte breukschaal.
8m
1 cm
De foto is een:
vergroting verkleining weergave op ware grootte
vergroting verkleining weergave op ware grootte
van de werkelijkheid.
van de werkelijkheid.
T
T
W
W
4 Van tekening naar werkelijkheid
4
Schaal 1 150
VA N
Bereken de gevraagde werkelijke afmeting.
©
BIM4
IN
Hoofdstuk 4
De foto is een:
lengte kast
breedte grote slaapkamer
T
1
T
1
W
150
W
150
3
5 Lijnschaal BIM5
Duid de breukschaal die overeenstemt met de gegeven lijnschaal aan. 0
10
20
30
40
50 m
1 1 1 10 1 000 5 000
114
T
W
2
Op mijn maat Schaal Zijn de afbeeldingen een vergroting of een verkleining van de werkelijkheid?
vergroting verkleining
vergroting verkleining
vergroting verkleining
Vergroten of verkleinen met raster 2
Teken de figuur op schaal 1 .
3
Teken de figuur op schaal 1 .
VA N
2
©
2
vergroting verkleining
Hoofdstuk 4
1
IN
1
4
115
4
Kies een figuur en teken op schaal 3 . 1
©
VA N
IN
Hoofdstuk 4
116
Breukschaal 5
Stellen de gegeven schalen een vergroting of een verkleining van de werkelijkheid voor? 1 10
1 10 000
vergroting verkleining
500 1
2 1
vergroting verkleining
vergroting verkleining
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
1 1
1 15 000
VA N
1 100
7
1 40
Hoofdstuk 4
Verbind elke figuur met de passende schaalaanduiding.
IN
6
vergroting verkleining
1 300
Duid de schaal aan die hoort bij de foto.
©
3
1 30 000
1 300
1 3
30 000 1
300 1
3 1
8 Bepaal de gebruikte schaal door de lijnstukken nauwkeurig te meten. tekening
werkelijkheid
schaal
T W
117
9
Bepaal de gebruikte schaal. Deze reuzenvlinder is in werkelijkheid 9,6 cm groot. Berekening: T W
Schaal = Hoofdstuk 4
Berekening:
VA N
20 cm
IN
10 Bereken de schaal van de figuren.
12 m lengte
Berekening: T
T
W
Š
W Schaal =
Schaal =
11 De toren van Pisa is in werkelijkheid ongeveer 56 m hoog. Een souvenir op schaal is 14 cm hoog. Wat is de schaal van het model? Berekening: T W
Shutterstock.com
Antwoordzin:
118
4
Van tekening naar werkelijkheid 12 Deze tuinkabouter is afgebeeld op schaal 1 . 3
Bereken de lengte en de breedte in werkelijkheid. 1
cm
lengte W
3
cm
Antwoordzin: De lengte in werkelijkheid is breedte T
1
cm
breedte W
3
cm
cm.
cm.
IN
Antwoordzin: De breedte in werkelijkheid is
Hoofdstuk 4
lengte T
Š
A
VA N
13 Dit dorp is getekend op schaal 1 . 8 000 Bepaal de afstand in vogelvlucht van het huis van Alex (A) tot aan de ingang van de winkel (W). Zet die afstand om in meter.
W
T
mm
W
mm
=
m
Antwoordzin:
119
14 Deze kaart geeft enkele vliegtuigvluchten tussen luchthavens weer. 1 Bereken de gevraagde afstanden in km. De gebruikte schaal is
40 000 000
AMS CDG
BCN Hoofdstuk 4
HER Wat is de afstand tussen Barcelona (BCN) en Amsterdam (AMS)?
b
Wat is de afstand tussen Parijs (CDG) en Barcelona (BCN)?
c
Wat is de afstand tussen Barcelona (BCN) en Heraklion (HER)?
VA N
IN
a
15 Deze motor is in werkelijkheid vijfentwintig keer langer. Bepaal de gebruikte schaal.
Š
a
Antwoordzin:
Bepaal de lengte van de motor in werkelijkheid.
b T
mm
W
mm
Antwoordzin:
120
=
m
.
16 Vul de tabel aan. schaal
vergroting verkleining afmeting in werkelijkheid
1 10
cm
5 cm
1 25
cm
2,5 cm
1 40
m
22 mm
2 1
mm
3,6 cm
3 1
mm
12 cm
1 100
m
20 mm
1 1
cm
60 mm
4 1
mm
18 mm
1 500
m
1 1 000
km
VA N
4,7 cm
IN
2 cm
17 De wegenkaart is getekend op schaal
1 . 100 000
©
Bepaal de werkelijke afstanden in vogelvlucht tussen de centra
Hoofdstuk 4
afmeting op tekening
van de
volgende dorpen.
Markegem en Wakken
Zulte en Grammene
Wontergem en Aarsele
Oostrozebeke en Oeselgem
Olsene en Wielsbeke
121
5
Lijnschaal 18 Vul aan. a
wil zeggen dat 1 cm op de tekening in werkelijkheid overeenkomt met
b 0
5
10
15
20
wil zeggen dat 3 cm op de tekening in werkelijkheid overeenkomt met
25 m c
wil zeggen dat 7 cm op de tekening in werkelijkheid overeenkomt met
Hoofdstuk 4
d
wil zeggen dat 40 mm op de tekening in werkelijkheid overeenkomt met wil zeggen dat 1 cm op de tekening in
IN
a
werkelijkheid overeenkomt met
0
20
40
wil zeggen dat 3 cm op de tekening in
VA N
b
60
werkelijkheid overeenkomt met
80 100 km
c
wil zeggen dat 7 cm op de tekening in werkelijkheid overeenkomt met
d
wil zeggen dat 25 mm op de tekening in
Š
werkelijkheid overeenkomt met
19 Bepaal de werkelijke afstand. afstand op tekening
122
schaal
afstand in werkelijkheid
4 cm
0
10
20
30
40
50 m
20 mm
0
2
4
6
8
10 km
10 cm
0
5
10
15
20
25 m
120 mm
0
50
100 150 200 250 km
20 Hieronder vind je de plattegrond van een themapark. Bepaal de gevraagde afstanden in werkelijkheid.
A P
Hoofdstuk 4
M
Š SEA LIFE Blankenberge
VA N
IN
R
0
6
K
12
18
De afstand in vogelvlucht tussen Kerem (K) en Pieter (P) bedraagt
b
De afstand in vogelvlucht tussen Mila (M) en Pieter (P) bedraagt
c
De afstand in vogelvlucht tussen Mila (M) en Kerem (K) bedraagt
d
De afstand in vogelvlucht tussen Aida (A) en Pieter (P) bedraagt
e
De afstand in vogelvlucht tussen Kerem (K) en Aida (A) bedraagt
f
De afstand in vogelvlucht tussen Mila (M) en Aida (A) bedraagt
g
De afstand in vogelvlucht tussen Pieter (P) en Rico (R) bedraagt
h
De afstand in vogelvlucht tussen Rico (R) en Kerem (K) bedraagt
i
Bepaal de breukschaal die overeenstemt met de gegeven lijnschaal
30 m
Š
a
24
123
21 Hieronder vind je de plattegrond van een dierenpark. Bepaal met de gegeven lijnschaal de gevraagde afstanden in vogelvlucht.
B
Hoofdstuk 4
VA N
IN
E
C
D
10
20 m
Š
0
A
Š DierenPark Amersfoort
124
a
Alexia (A) bevindt zich in het restaurant. Hoeveel meter is ze van Charly (C) verwijderd?
b
Djim (D) moest even naar het toilet. Hoeveel meter is het in vogelvlucht tot bij Elif (E)?
c
Bieke (B) wil ook graag naar Elif (E). Hoeveel meter is dat in vogelvlucht?
22 Bereken de gevraagde afstanden in werkelijkheid op 10 km nauwkeurig. NOORDZEE
NEDERLAND
Zeebrugge
DUITSLAND
Luik
Hoofdstuk 4
Namen
Bergen
Bastenaken
FRANKRIJK
20
40
60
80 100 km
Aarlen
LUXEMBURG
IN
0
VA N
afstand in werkelijkheid
Brugge – Brussel
Oostende – Namen Gent – Bastenaken
©
Luik – Hasselt
23 Vul de lijnschaal correct aan als je weet dat dit huis op schaal 1 getekend is. 200
0
125
Even samenvatten
Breukschaal breukschaal =
afmeting op tekening T = afmeting in werkelijkheid W
Hoofdstuk 4
Schaal 1 4
De figuur is een verkleining van de werkelijkheid. Alle afmetingen op de tekening zijn vier keer groter dan in werkelijkheid.
Schaal 1
De figuur is op ware grootte getekend. Alle afmetingen op de tekening zijn even groot als in werkelijkheid.
Schaal 5 1
De figuur is een vergroting van de werkelijkheid. Alle afmetingen op de tekening zijn vijf keer kleiner dan in werkelijkheid.
IN
1
VA N
: 10
T
10 mm
1
W
70 mm
7
Š
: 10
Van tekening naar werkelijkheid 1 Meet de nodige afmeting op de tekening. 2 Vul het schema aan. T
1
10 mm
x7
x7 W
3
7
70 mm
Zet indien nodig om naar de best passende eenheid.
Lijnschaal 0
20
40
60
80 100 km
Wil zeggen dat 1 cm op de tekening overeenkomt met 20 km in werkelijkheid. Wil zeggen dat 3 cm op de tekening overeenkomt met 60 km in werkelijkheid.
126
Test op mezelf Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 15
1 Schaal Zijn de afbeeldingen een vergroting, een verkleining of op ware grootte?
Hoofdstuk 4
TOM1
De foto is een:
De foto is een:
vergroting verkleining weergave op ware
vergroting verkleining weergave op ware
vergroting verkleining weergave op ware
IN
De foto is een:
grootte
VA N
grootte
van de werkelijkheid.
van de werkelijkheid.
grootte
van de werkelijkheid.
3
2 Vergroten of verkleinen met raster Teken de figuur op schaal 1 . 3
©
TOM2
3
127
3 Breukschaal TOM3
Bereken de schaal van de figuren
20 cm
12 m lengte T Hoofdstuk 4
cm
T
cm
W
cm
W
cm
Schaal =
Schaal =
Bepaal de gevraagde werkelijke afmeting.
Schaal 1 150
©
VA N
TOM4
IN
4 Van tekening naar werkelijkheid
3
T
W
breedte slaapkamer
m
m
lengte woonkamer
mm
mm
3
5 Lijnschaal TOM5
Bepaal de breukschaal die overeenstemt met de gegeven lijnschaal. 0
20
40
60
80 100 km
128
2
Gamezone en tangram is een verbluffende Chinese puzzel, die uit slechts zeven veelhoeken E bestaat. Met die zeven veelhoeken moet je een opgegeven figuur kunnen maken. Let wel: • alle zeven vormen moeten altijd gebruikt worden; • alle puzzelstukken moeten in een plat vlak liggen; • de veelhoeken mogen elkaar niet overlappen.
IN
Hoofdstuk 4
Enkele voorbeelden:
VA N
En zo moet je ze maken, telkens met dezelfde zeven puzzelstukken:
©
Je kunt ook zelf een tangrampuzzel maken. Teken dit rooster over op een blad of een stuk karton. Knip de zeven puzzelstukken uit langs de zwarte lijnen.
129
Probeer nu zelf de volgende puzzels te maken.
Š
VA N
IN
Hoofdstuk 4
130
5
Gemiddeld genomen
Ik heb gemiddeld 1,5 kleinkinderen per kind.
Wie gaan er sneller zelfstandig wonen: mannen of vrouwen?
Š
VA N
IN
Roger, jij hebt 2 kinderen, maar hoeveel kleinkinderen heb je eigenlijk?
Wat is het gemiddelde rapportcijfer van Pauline?
Wat is het gemiddelde factuurbedrag?
Wat is de gemiddelde grootte van alle honden samen?
Planner
Op mijn maat
Even samenvatten
Test op mezelf
Gamezone
1 Op onderzoek 2 Gemiddelde 3 Mediaan
©
Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en ICT-toepassingen
In dit hoofdstuk leer je gegevens voorstellen in grafieken. Je leert ook het gemiddelde en de mediaan van een reeks gegevens berekenen.
132
135 135 135 136 137 138 139 141
VA N
Hoofdstuk 5
Ben ik mee?
1 Op onderzoek 1.1 Gegevens verzamelen 1.2 Numerieke en niet-numerieke gegevens 1.3 Niet-numerieke gegevens ordenen en voorstellen 1.4 Numerieke gegevens ordenen en voorstellen 2 Gemiddelde 3 Mediaan
IN
Aan de slag
143 147 150 154 155 157
Op onderzoek
Gemiddelde
Mediaan
1
2
3
Aan de slag
/6
/20
Totaal
/7
/7
BIM3
BIM2
BIM1
Totaal
Oef 18
Oef 4 4-5
4-5
Oef 20
Oef 19
Oef 14
Oef 13
Oef 5
Oef 6
3-4
Oef 21
Oef 15
VA N
Oef 12
Oef 10 0-2
Oef 11
Oef 9
0-3
Oef 3
©
Oef 2
Oef 1
0-3
Oef 22
Oef 16
Oef 7
5-6
6-7
6-7
Oef 17
Oef 8
/
/
/
/
Resultaat
Totaal
TOM3
TOM2
TOM1
/20
/6
/7
/7
Test op mezelf
Klas: Datum: / / 20
Hoofdstuk 5
IN
Op mijn maat
Nr.:
p. 139
p. 138
p. 135
Ben ik mee?
Mijn circuit Naam: /
133
Scoreblad Ik behaalde deze resultaten. BIM
/
TOM
/
Taak 1
/
Taak 4
/
Taak 2
/
Taak 5
/
Taak 3
/
Taak 6
/
Extra opdracht 1 :
/
Extra opdracht 2 :
/
Extra opdracht 3 :
/
Extra opdracht 4 :
/
Hoofdstuk 5
Ik denk even na over mijn prestaties.
IN
TOTAAL
kgvd
/
VA N
Wat kon ik zeer goed?
Waar had ik moeite mee?
Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op
Ik denk even na over mijn attitudes en vaardigheden.
©
Aandachtspunt
Evaluatie leerling
Evaluatie leraar
Heb ik net gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik goed doorgewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Was ik telkens in orde?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik altijd een antwoordzin geschreven?
0
1
2
3
0
1
2
3
Ben ik kritisch t.o.v. mijn antwoord? Kan het wel?
0
1
2
3
0
1
2
3
TOTAAL
15
Commentaar van de leraar
Handtekening leerling
134
Handtekening leraar
Handtekening ouders
Aan de slag 1 Op onderzoek 1.1 Gegevens verzamelen Om een beter inzicht in bepaalde situaties te krijgen, verzamelt men veel gegevens. Een dokter verzamelt zoveel mogelijk gegevens over een patiënt om een goed oordeel te kunnen vellen. Zo meet hij/zij de bloeddruk, neemt de polsslag, doet hij/zij bloedonderzoek, meet hij/zij lengte en gewicht … en dat vergelijkt hij/zij met gegevens van andere mensen.
IN
Lindsey verzamelt gegevens over de hondjes Lex, Luthor en Luiz. Ze noteert die telkens in een tabel.
Lex
3
Luthor
6
Luiz
5
VA N
Lex
puppy’s
Hoofdstuk 5
1.2 Numerieke en niet-numerieke gegevens
kleur
Luthor
lengte
Luiz gehoorzaamheid
Lex
grijs
Lex
56 cm
Lex
Luthor
bruin
Luthor
83 cm
Luthor
Luiz
beige
Luiz
74 cm
Luiz
goed zeer goed zwak
©
Gegevens zoals lengte en aantal puppy’s, druk je uit met een getal. Dat zijn numerieke gegevens. Gegevens zoals kleur en gehoorzaamheid, druk je niet uit met getallen. Dat zijn niet-numerieke gegevens. Beantwoord de vragen. Kruis het juiste vakje aan. Pedro is geboren in de maand januari. Hij is 1,63 m lang en weegt 64 kg. Zijn ogen zijn blauw. Hij heeft halflange, bruine haren. Hij houdt van skateboarden.
Marieke is dertien jaar. Ze is 1,67 m lang. Haar gewicht mag niemand weten … Ze heeft bruine ogen en lang bruin haar. Haar hobby is voetballen.
gegeven Hoe groot is Marieke?
In welke maand is Pedro geboren? Welke oogkleur heeft Pedro?
Hoe oud is Marieke?
numeriek
niet-numeriek
135
1.3 Niet-numerieke gegevens ordenen en voorstellen
Brilliantist Studio/Shutterstock.com
In een klas deed je een onderzoek naar de apps die de leerlingen het meest gebruiken. Dit is het resultaat.
Om de gegevens overzichtelijk te kunnen weergeven, orden je de gegevens. Je noteert in een overzichtelijke tabel hoeveel keer een app voorkomt.
Hoofdstuk 5
YouTube
Snapchat
Hoeveel leerlingen kiezen voor Instagram?
IN
aantal leerlingen
Hoeveel leerlingen zitten er in de klas?
Welke app is het populairst?
VA N
app
Welke apps scoren even goed?
Š
De gegevens uit de tabel kun je ook met een diagram voorstellen. Kleur het juiste aantal dots in het dotplotdiagram.
Teken de ontbrekende staven in het staafdiagram. populaire apps 7 aantal leerlingen
aantal leerlingen
8 6 5 4 3 2 1 0
136
1.4 Numerieke gegevens ordenen en voorstellen In een andere klas deed je een onderzoek naar de schoenmaat van de leerlingen. Dit is het resultaat. leerling
Jo
Caz
Anke
Elif
schoenmaat
41
42
37
39
Kayla Jakub
40
38
Maja
Jan
Stijn
Davine
41
40
39
40
aantal leerlingen
IN
schoenmaat
Hoofdstuk 5
Om de gegevens overzichtelijk weer te geven, orden je de gegevens van klein naar groot. Je noteert in een overzichtelijke tabel telkens hoeveel keer de schoenmaat voorkomt.
VA N
Hoeveel leerlingen zitten er in de klas?
Welke schoenmaat komt het meest voor?
Wie heeft de kleinste schoenmaat?
Š
De gegevens uit de tabel kun je ook met een diagram voorstellen. Vervolledig het lijndiagram met de gegevens uit de tabel.
Vervolledig de kleurcodes bij het cirkeldiagram.
aantal leerlingen
4 3
1 2
2
1 2
1 0
1
3
37
38
39 40 41 schoenmaat
42
37maat
37
38maat
42
39 40 41maat
41
42
137
2 Gemiddelde In de onderstaande tabel vind je een overzicht van de resultaten die Lore uit klas 2VVa behaalde voor enkele toetsen van taalvakken op tien punten. toets 1
toets 2
toets 3
toets 4
toets 5
6
6
8
10
5
toets 1
toets 2
toets 3
toets 4
toets 5
toets 6
7
3
9
9
7
5
Voor welk vak scoort Lore het best? Om dat te weten, bereken je voor elk vak het gemiddelde.
Hoofdstuk 5
Antwoordzin:
gedeeld door
aantal
.
gemiddelde
VA N
som
IN
Het gemiddelde van een rij getallen is
©
Afspraken • Je berekent het gemiddelde meestal tot op één cijfer na de komma meer dan de gegeven getallen. • Bij euro’s reken je het gemiddelde steeds uit tot op twee cijfers na de komma. Bereken het gemiddelde van de schoenmaten van deze klas. schoenmaat
aantal leerlingen
37
1
38
1
39
2
40
3
41
2
42
1
Antwoordzin:
138
som
aantal
gemiddelde
3 Mediaan In de tabel vind je een overzicht van de lengtes (in cm) van Febe en haar vriendinnen. Febe 168
Elif 156
Shana 182
Maysa 154
Leyla 164
Bepaal de middelste lengte van de vijf meisjes. • Je rangschikt de gegevens: • Je telt het aantal gegevens: • Is dit getal even of oneven? Duid aan.
even
oneven
• Je bepaalt het middelste getal:
Dat getal noemen we de mediaan van de vijf gegevens.
IN
Hoofdstuk 5
De zus van Febe is 170 cm groot. Bepaal nu de middelste lengte van de zes meisjes. • Je rangschikt de gegevens:
VA N
• Je telt het aantal gegevens:
• Is dit getal even of oneven? Duid aan.
even
oneven
• Het is moeilijk om het middelste getal van een even aantal gegevens te bepalen. Daarom nemen we het gemiddelde van de middelste twee getallen.
©
De mediaan van de zes gegevens is:
De mediaan van een rij gerangschikte getallen is • het middelste getal als het aantal getallen oneven is; • het gemiddelde van de middelste twee getallen als het aantal even is. Bereken de mediaan van de schoenmaten van de klas van tien leerlingen. klasnummer
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
schoenmaat
41
42
37
39
40
38
41
40
39
40
• Je rangschikt de gegevens: • Je telt het aantal gegevens: • Is dit getal even of oneven? Duid aan.
even
oneven
• Je bepaalt de mediaan:
139
Quiz. Los zoveel mogelijk vragen correct op binnen één minuut. 47 +
= 93
Het zesvoud van 7 is
110 cm + 3 dm =
3 van 48 is 4
m
In welke stad staat dit monument? TT studio/Shutterstock.com
In welke stad staat dit monument?
De helft van dertig minuten is
.
Je hebt voor een toets 3 op 5.
– 37 = 116 17 % van 200 is
Hoeveel procent heb je dan?
Mijn score
.
10
score
0
2
3
4
5
6
7
8
9
10
VA N
aantal leerlingen
1
IN
Hoofdstuk 5
a Orden de resultaten van de klas in de tabel.
15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1
©
aantal leerlingen
b Stel deze gegevens voor met een lijndiagram. quiz
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
score c Hoeveel leerlingen behaalden meer dan de helft? d Bereken het gemiddelde.
som
aantal
gemiddelde
e Bepaal de mediaan. • Je rangschikt de gegevens: • Je telt het aantal gegevens: • Je bepaalt de mediaan:
140
even
oneven
Ben ik mee? Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 20
1 Op onderzoek
b
De kleur van je ogen.
c
De hoeveelheid water die je vandaag dronk.
3
Hoofdstuk 5
De lengte van je klasgenoten.
niet-numeriek
IN
a
numeriek
In een klas doe je onderzoek naar de vervoersmiddelen die de leerlingen gebruiken om naar school te komen. Dit is het resultaat.
VA N Plaats de gegevens in de tabel.
Vul het staafdiagram aan. vervoersmiddelen
aantal vervoersmiddel leerlingen te voet
7 aantal leerlingen
BIM1.2
Numerieke of niet-numerieke gegevens? Kruis aan.
©
BIM1.1
6 5 4 3 2 1 0 te voet
auto
bus
trein
fiets 4
141
2 Gemiddelde BIM2.1
De basisschool in het dorp telt 154 leerlingen. In totaal zijn er zeven klassen. Hoeveel leerlingen zitten er gemiddeld in een klas? som
aantal
gemiddelde
Antwoordzin:
Hoofdstuk 5
Pepijn had voor Frans één keer 8, één keer 6, twee keer 6,5 en drie keer 5 op tien. Vul met deze gegevens de tabel aan. resultaat
aantal
Wat is zijn gemiddelde resultaat voor Frans? som
Antwoordzin:
aantal
VA N
IN
BIM2.2
2
gemiddelde
Hij maakt nog een extra toets waarvoor hij 10 op 10 scoort. Wat is nu zijn gemiddelde resultaat? som
©
aantal
gemiddelde
Antwoordzin:
5
3 Mediaan BIM3
Bepaal de mediaan van de volgende getallenrijen. a 8
6
7
5
9
• Je rangschikt de gegevens:
even
10
50 30 20
• Je rangschikt de gegevens:
• Je telt het aantal gegevens:
oneven
• Je bepaalt de mediaan:
142
40
• Je telt het aantal gegevens:
b 30
even
oneven
• Je bepaalt de mediaan:
6
Op mijn maat Op onderzoek Numerieke of niet-numerieke gegevens? Kruis aan.
Gooide je kruis of munt?
b
Welk gerecht eet je het liefst?
c
Hoeveel kilogram weeg je?
d
Hoe tevreden ben je over je smartphone?
e
Hoeveel boterhammen eet je ’s morgens?
f
Wat is je lievelingssport?
g
Wat is je leeftijd?
h
Welk dier vind je het leukst?
Een reclamebureau vroeg aan 50 mensen welke internetbrowser ze gebruiken. Maak een tabel met de volgende gegevens.
VA N
2
nietnumeriek
IN
a
numeriek
Hoofdstuk 5
1
©
1
internetbrowser
aantal
Google Chrome Microsoft Edge Mozilla Firefox Opera Safari
143
3
Orden de verzamelde gegevens in een tabel.
totaal aantal
Aan een groep leerlingen vroeg je in welke maand ze verjaren. januari
maart juni
Hoofdstuk 5
a
augustus mei
juli
maart
maart
januari
mei
februari
augustus
december
juli
Maak een frequentietabel met de antwoorden van de kinderen. aantal
maand
aantal
©
VA N
maand
IN
4
b
Maak met ICT een staafdiagram met de gegevens uit de tabel.
c
Maak met ICT een lijndiagram met de gegevens uit de tabel.
d
In welke maand verjaren de meeste kinderen?
e
Hoeveel kinderen verjaren in de grote vakantie?
5
Onderzoek in de klas naar welk land jij en je klasgenoten het liefst op reis gaan. land
België
Duitsland
Frankrijk
Italië
Nederland
aantal
144
a
Maak met ICT een staafdiagram met de gegevens uit de tabel.
b
Maak met ICT een cirkeldiagram met de gegevens uit de tabel.
c
Naar welk land gaan de leerlingen het liefst op reis?
Spanje
6
Orden de verzamelde gegevens van onderstaande vragen in een tabel.
Welk kleur hebben je schoenen?
Welke bomen herkende je in het bos? spar beuk
eik
eik
aantal
1
0
2
2
3
eik
berk beuk beuk
0
2
3
3
4
eik
spar
spar
2
4
1
1
0
eik
0
2
4
3
2
eik
spar berk beuk
kleur
Hoeveel kinderen tellen de gezinnen?
boom
aantal
kinderen
aantal
IN
VA N
7
Vul telkens de ontbrekende gegevens in de tabel of het diagram aan.
8 7 6
3 2 1 0 8u
©
5 4
Hoofdstuk 5
10u 12u 14u 16u
aantal
aantal
aantal
8u 10u 12u
8
14u
5
16u
3
totaal
10
totaal
24
145
8
Welke diagrammen horen bij de tabellen? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A C C C
B B D C
A A D D
B A B D
D A A C
5 4
3
3
2 1 0
2 1 0
B
IN
5 4
C
D
diagram 7 8 7 6 5 4 3
VA N
Hoofdstuk 5
8 7 6
aantal 2 7 2 1
A B C D
diagram 4
8 7 6
A
A B C D
C D B A
diagram 1
aantal 3 3 5 1
A
diagram 2
B
C
D
2 1 0
A
diagram 5
B
C
D
diagram 8
A
B
B
C
C
D
D
Š
A
A
B
diagram 3
146
8 7 6
5 4
5 4
3
3
2 1 0
2 1 0
B
C
D
diagram 6
8 7 6
A
C
D
A
B
C
diagram 9
D
A
B
C
D
Gemiddelde 9
Indra gaat bijna dagelijks joggen. Hoeveel minuten loopt ze gemiddeld per dag? zondag dinsdag woensdag vrijdag
15 minuten 15 minuten 10 minuten 20 minuten som
aantal
gemiddelde
Antwoordzin:
aantal
gemiddelde
VA N
som
Hoofdstuk 5
10 Boer Karel heeft drie varkens. Het eerste varken weegt 110 kg, het tweede 125 kg en het derde varken 107 kg. Wat is hun gemiddelde gewicht?
IN
Antwoordzin:
11 De ronde van BelgiĂŤ voor profwielrenners telt vijf ritten. Wat is de gemiddelde afstand per rit?
Š
2
rit 1
rit 2
rit 3
rit 4
tijdrit
165 km
225 km
190 km
275 km
30 km
som
aantal
gemiddelde
Antwoordzin: 12 In juni scheen de zon 188 uren, in juli 202 uren en augustus verblijdde ons met 210 uren zonneschijn. Hoeveel uren scheen de zon gemiddeld per zomermaand? som
aantal
gemiddelde
Antwoordzin:
147
13 Wat is de gemiddelde lengte van deze dames? Rond af op 1 cm. som
aantal
gemiddelde
Antwoordzin: 166 cm
172 cm
164 cm
174 cm
14 In de tabel zie je de leerlingenaantallen per leerjaar. a
Vul de ontbrekende gegevens aan.
1ste jaar
12
12
2de jaar
10
3de jaar
14
4de jaar
9
14
13
10
5de jaar 6de jaar b
totaal
23
IN
meisjes
VA N
Hoofdstuk 5
jongens
21
12
20
Hoeveel jongens zitten er gemiddeld in elke klas op deze school? aantal
gemiddelde
Š
som
Antwoordzin: c
Hoeveel meisjes zitten er gemiddeld in elke klas op deze school? som
aantal
gemiddelde
aantal
gemiddelde
Antwoordzin: d
Hoeveel leerlingen zitten er gemiddeld in elke klas? som
Antwoordzin:
148
15 In september behaalde Lore uit 2VVa 17 op 20 voor rekenen. In oktober behaalde ze 16, in november 18 en in december 17 op 20. Haar vriendin Evy uit 2VVb behaalde 19, 15 en twee keer 17 op 20. Bereken het gemiddelde van die vier toetsen voor Lore en Evy. toets 1 toets 2 toets 3 toets 4
som
aantal
gemiddelde
toets 1 toets 2 toets 3 toets 4
som
aantal
gemiddelde
Lore 2VVa
Evy 2VVb
Antwoordzin:
IN
Hoofdstuk 5
16 In onze klas zitten twintig leerlingen. Op een toets met tien oefeningen behaalden ze de volgende resultaten: • Eén leerling maakte geen enkele fout. • Drie leerlingen verloren één punt. • Negen leerlingen maakten elk twee fouten. • Vier leerlingen hadden elk vier fouten. • De rest van de klas had juist de helft.
Berekening: resultaat
©
aantal leerlingen
VA N
Wat is het klasgemiddelde voor deze toets ? Tip: vervolledig eerst de tabel.
Antwoordzin:
17 Bereken telkens het gemiddelde tot op één cijfer na de komma. leeftijd
aantal
schoenmaat
aantal
punten
aantal
6 7 8 9 10 11
2 2 5 4 4 2
37 38 39 40 41 42
4 8 7 15 8 5
0 1 2 3 4 5
2 1 1 4 5 7
Berekening:
Berekening:
Berekening:
149
3
Mediaan 18 Bereken telkens de mediaan van de volgende getallenrijen. 6
7
5
9
•
Je rangschikt de gegevens:
•
Je telt het aantal gegevens:
•
Je bepaalt de mediaan:
b
8 0 6 8
•
Je rangschikt de gegevens:
•
Je telt het aantal gegevens:
•
Je bepaalt de mediaan:
c
20 25 22 17 18 19 23
•
Je rangschikt de gegevens:
•
Je telt het aantal gegevens:
•
Je bepaalt de mediaan:
IN
8
even
oneven
even
oneven
even
oneven
even
oneven
even
oneven
even
oneven
VA N
Hoofdstuk 5
a
19 Bereken telkens de mediaan van de volgende getallenrijen. a 14 12 17 12 18 19 12 14 17 11 15 Je rangschikt de gegevens:
•
Je telt het aantal gegevens:
•
Je bepaalt de mediaan:
©
•
b 4 23 20 8 7 8 22 4 21 22 23 20 •
Je rangschikt de gegevens:
•
Je telt het aantal gegevens:
•
Je bepaalt de mediaan:
c 7 8 7 4 9 8 3 10 8 6 7 9 4 5
150
•
Je rangschikt de gegevens:
•
Je telt het aantal gegevens:
•
Je bepaalt de mediaan:
20 De tabel geeft een overzicht van het aantal meisjes dat in een ziekenhuis is geboren. jaar 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
geboortes 4 6 14 32 30 30 28 26 26 17 14
Je rangschikt de gegevens:
•
Je telt het aantal gegevens:
•
Je bepaalt de mediaan:
b
Bereken het gemiddelde van het aantal geboren meisjes per jaar.
VA N
IN
•
som
even
aantal
Hoofdstuk 5
a Bepaal de mediaan van het aantal geboren meisjes.
oneven
gemiddelde
c
©
In 2021 breidde het ziekenhuis fors uit. Het ziekenhuis kan zo heel wat meer geboortes aan. Dat jaar werden er 97 meisjes geboren in het ziekenhuis. Bepaal opnieuw de mediaan en het gemiddelde. Wat stel je vast?
Mediaan: •
Je rangschikt de gegevens:
•
Je telt het aantal gegevens:
•
Je bepaalt de mediaan:
even
oneven
Gemiddelde: som
aantal
gemiddelde
Wat stel je vast?
151
21 Het staafdiagram toont het aantal kilometer dat Francesca per maand fietst. gefietste km per maand
180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
maart
april
mei
juni
juli
augustus september oktober november december
Vul de tabel aan. km
maand
Hoofdstuk 5
januari
mei
februari
juni
maart
juli
april
km
km
september
augustus
oktober november
december
Hoeveel fietst Francesca gemiddeld per maand? aantal
gemiddelde
©
som
152
maand
IN
maand
b
februari
VA N
a
januari
c
Duid met een rode horizontale lijn het gemiddelde aan op het staafdiagram.
d
In welke maanden fietste Francesca meer dan het gemiddelde?
e
Hoe komt dat denk je?
f
Bereken de mediaan van het gefietste aantal km.
•
Je rangschikt de gegevens:
•
Je telt het aantal gegevens:
•
Je bepaalt de mediaan:
g
Duid met een groene horizontale lijn de mediaan aan op het staafdiagram.
h
Francesca schept graag op met haar sportieve levensstijl. Kiest ze gemiddelde of mediaan om haar vriendinnen te imponeren?
even
oneven
22 Bij een medisch onderzoek wordt de lengte van alle leerlingen gemeten. resultaten lengte leerlingen
aantal leerlingen
4 3 2 1 0 144 146 148 150 152 154 156 158 160 162 164 166 168 170 172 174 176 178 180 182
lengte in cm
a
Noteer onder elke afmeting het aantal leerlingen.
IN
Hoe groot is een leerling gemiddeld in deze klas ? Rond af op 1 cm.
VA N
b
som
Antwoordzin: c
Hoofdstuk 5
144 146 148 150 152 154 156 158 160 162 164 166 168 170 172 174 176 178 180 182
aantal
gemiddelde
Bepaal met behulp van de tabel de mediaan.
©
Tips : Hoeveel leerlingen werden gemeten? De hoeveelste leerling(en) is (zijn) de ‘middelste’ leerling?
Antwoordzin: d
De klas verwelkomt twee nieuwe leerlingen: Tomasz, een klassebasketter van 192 cm groot en Janne, die 176 cm meet. Wat wordt nu de nieuwe gemiddelde lengte? Rond af op 1 cm. som
aantal
gemiddelde
Antwoordzin: e
Bepaal ook de nieuwe mediaan met behulp van de tabel. Antwoordzin:
153
Even samenvatten Numerieke en niet-numerieke gegevens • Gegevens als lengte en aantal, druk je uit met een getal. Dat zijn numerieke gegevens. •
Gegevens als kleur en gehoorzaamheid, druk je niet uit met getallen. Dat zijn niet-numerieke gegevens.
Gemiddelde Het gemiddelde van een rij getallen is de som van de getallen gedeeld door het aantal getallen. punten op 20
1
12
2
17
3
9
4
15
5
17
• •
aantal
gemiddelde
12 + 17 + 9 + 15 + 17 = 70
5
70 : 5 = 14
Antwoordzin: Het gemiddelde van de toetsen is 14 op 20.
VA N
Afspraken
som
IN
Hoofdstuk 5
toets
Je berekent het gemiddelde meestal tot op één cijfer na de komma meer dan de opgegeven getallen. Bij euro’s reken je het gemiddelde steeds uit tot op twee cijfers na de komma.
Mediaan
• •
©
De mediaan van een rij gerangschikte getallen is
het middelste getal als het aantal getallen oneven is; het gemiddelde van de middelste twee getallen als het aantal even is. De mediaan van de vijf toetsen is:
154
toets
punten op 20
•
Je rangschikt de gegevens: 9 12 15 17 17
1
12
•
Je telt het aantal gegevens: 5
2
17
•
Je bepaalt de mediaan: 15
3
9
4
15
5
17
even
oneven
De mediaan van de eerste vier toetsen is: •
Je rangschikt de gegevens: 9 12 15 17
•
Je telt het aantal gegevens: 4
•
Je bepaalt de mediaan: ( 12 + 15 ) : 2 = 27 : 2 = 13,5
even
oneven
Test op mezelf Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 20
1 Op onderzoek Numerieke of niet-numerieke gegevens? Kruis aan. a Het gewicht van je klasgenoten. b De verschillende soorten vissen. c De kleuren van de regenboog.
niet-numeriek
B B D C
A A D D
A B A
C C B
C D A
aantal A
B
D A A C
aantal
A
B
B
C
C
C
D
D
D
diagram
diagram 1
B
C
diagram 3
8 7 6
8 7 6
5 4
5 4
3
3
2 1 0
2 1 0
A
B
C D B A
diagram
diagram 2
D
3
aantal
A
diagram
A
B A B D
B C C
VA N
A C C C
IN
Maak een overzichtelijke tabel bij elk schema. Plaats dan het cijfer van het passende diagram (onderaan de pagina) in het vakje.
©
TOM1.2
numeriek
Hoofdstuk 5
TOM1.1
C
D
A
B
C
D
4
155
2 Gemiddelde TOM2.1
Adinda sprong de volgende afstanden bij het verspringen. sprong 1
sprong 2
sprong 3
sprong 4
sprong 5
1,52 m
1,56 m
1,64 m
1,48 m
1,60 m
Wat is haar gemiddelde springafstand? som
aantal
gemiddelde
Antwoordzin:
2
6
1
7
2
5
3
4
1
4 3 2 1
IN
8
aantal leerlingen
aantal leerlingen
Hoofdstuk 5
toets op 10
1
2
Teken het staafdiagram dat bij onderstaande tabel hoort.
0
VA N
TOM2.2
1
0
1
2
3
4
5 6 score
7
8
9
10
Bereken het klasgemiddelde voor de toets. som
gemiddelde
©
aantal
Antwoordzin:
5
3 Mediaan TOM3
Bepaal de mediaan van de volgende getallenrijen. a 8
6
7
5
9
• Je rangschikt de gegevens:
• Je telt het aantal gegevens:
even
oneven
even
oneven
• Je bepaalt de mediaan: b 300
10
100
500
• Je rangschikt de gegevens: • Je telt het aantal gegevens:
• Je bepaalt de mediaan: 6
156
Gamezone 1 Nonogrammen Een nonogram is een beeldpuzzel die bestaat uit een leeg diagram met getallen eromheen. Elk getal staat voor een of meer aaneengesloten vakjes van een bepaalde kleur in de betreffende kolom of op de betreffende rij. Door de vakjes in te kleuren zodat alle getallen blijven kloppen, verschijnt een afbeelding in het diagram. Dat is de oplossing van de puzzel. Hieronder zie je een voorbeeld. Groepen worden gescheiden door minstens één wit vierkantje. voorbeeld: 1
3
1
1
2
2
2
4
2
3
2
1
1
4
3
3
4
3
2
3
4
2
5
1
3
3 1
IN
3
Hoofdstuk 5
Proberen maar!
VA N
4
6 4
©
2
2
3 2
3 4 12 11 3
3
2
2
2 4
3 3 11 12 3
3 3
1 6 1
5 3
4 3
1 4
9
1 6 1
2 4
2
10 11 12 2
3
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
1
4
4
4
4
2
2
157
1 2 1 2 1 5 9 10 2 13 2 5 2 2 1 2 1 2 7 2
Hoofdstuk 5
1 1 1 1 1
1 1 1 1 2 3
2 1 1 1 1 1 1
3 2 2 2 1 1 1
1 1 1 1
3 2 1 1 3
2 1 3 7 1
3 5 3 2 3
9 1 1 1
1 2 2 5 2 3 1 2 1 2 5 2 1 1 7 1 1
9 1 5 5 6 5 6 1 4 3 1 3 1 9 1 2 5 5 1 5 5
IN
1 2 2 2 1 2 2 1 2 1 2 2
2 2 2 2 2 1 2
20 8 7 7 7 2 1 1 20 1 2 2 2 2 20
2 2 1 1 1
JAKUB
PORTUGAL KADIR
42 JAAR
SPANJE
18 JAAR
ITALIË
WIM
35 JAAR
61 JAAR
NADJA
©
FRANKRIJK
VA N
2 Wie rijdt met welke auto? Welke leeftijd heeft de bestuurder? Wat is zijn vakantiebestemming?
bestuurder
leeftijd
bestemming
• Jakub is het eerst geboren. • Nadja is niet de jongste van de vier bestuurders. • De 61-jarige persoon rijdt op vakantie het liefst naar Spanje. • Kadir rijdt met zijn sportwagen naar een land waar Frans wordt gesproken. • De groene auto wordt door een vrouw naar Italië gereden. • Wim is de bestuurder van de paarse auto. Hij heeft net zijn middelbaar diploma behaald. • De persoon die 35 jaar oud is spreekt Italiaans en de oudste bestuurder vindt zijn zwarte auto het mooist.
158
6
Oppervlakte met mate(n)
DOE-HET-ZELFFOLDER
Heb je met twee potten genoeg om een ruimte van 200 m² te schilderen?
IN
50 l sierschors per 25 m². Hoeveel m² kun je nog bedekken met een halve zak?
VOORBEDRADE BUIS
15 l = 110 m²
VA N
3 x 25 mm² € 1,10/m
©
Echte maten helpen elkaar bij het klussen. Begin er maar aan!
Hoe wordt de dikte van een elektriciteitskabel voorgesteld?
Hoeveel rekken kun je plaatsen tegen een muur van 5 meter lang?
kunststof opbergrek “Workline” 5 legborden 175 x 90 x 40 cm
Hoeveel pakken koop je voor een ruimte van 12 m²?
Planner
Ben ik mee?
Op mijn maat
Even samenvatten
Test op mezelf
Gamezone
1 2 3 4 5
Omtrek of oppervlakte? Eenheid van omtrek en oppervlakte Oppervlaktematen Herleiden Bewerkingen met oppervlaktematen
1 2 3 4 5
Omtrek of oppervlakte? Eenheid van omtrek en oppervlakte Oppervlaktematen Herleiden Bewerkingen met oppervlaktematen
Hoofdstuk 6
©
In dit hoofdstuk leer je alles over oppervlakte en haar maten.
171 172 175 176 178 180
Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en ICT-toepassingen
160
163 164 165 166 168 169
IN
VA N
Aan de slag
181 183
Herleiden
Bewerkingen met
4
5
oppervlaktematen
Oppervlaktematen
en oppervlakte
Eenheid van omtrek
oppervlakte?
Omtrek of
p. 168
p. 166
p. 165
p. 164
p. 163
Totaal
BIM5
BIM4
BIM3
BIM2
BIM1
/25
/6
/5
/4
/4
/6
Ben ik mee?
0-3
0-3
0-2
Oef 23
Oef 18
Oef 9
Oef 27
Oef 25
IN Oef 28
Oef 20
Oef 15
Oef 11
Oef 10
Oef 3
6
5
4
4
6
Oef 21
Oef 12
/
/
/
/
/
/
Resultaat
Totaal
TOM5
TOM4
TOM3
TOM2
TOM1
/25
/6
/5
/4
/4
/6
Datum: / / 20
Hoofdstuk 6
Oef 26
4-5
4
3
Oef 24
Oef 19
Oef 14
Oef 8
Oef 7
3
VA N
Oef 6
Oef 2
4-5
Test op mezelf
Klas:
Totaal
Oef 22
Oef 17
Oef 16
Oef 13
Oef 5
Oef 4
0-2
©
Oef 1
0-3
Op mijn maat
Nr.:
3
2
1
Aan de slag
Mijn circuit Naam: /
161
Scoreblad Ik behaalde deze resultaten. BIM
/
TOM
/
Taak 1
/
Taak 4
/
Taak 2
/
Taak 5
/
Taak 3
/
Taak 6
/
Extra opdracht 1 :
/
Extra opdracht 2 :
/
Extra opdracht 3 :
/
Extra opdracht 4 :
/
Ik denk even na over mijn prestaties.
IN
TOTAAL
kgvd
/
Hoofdstuk 6
VA N
Wat kon ik zeer goed?
Waar had ik moeite mee?
Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op
©
Ik denk even na over mijn attitudes en vaardigheden. Aandachtspunt
Evaluatie leerling
Evaluatie leraar
Heb ik net gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik goed doorgewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Was ik telkens in orde?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik zelfstandig gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik mijn taal verzorgd?
0
1
2
3
0
1
2
3
TOTAAL
15
Commentaar van de leraar
Handtekening leerling
162
Handtekening leraar
Handtekening ouders
Aan de slag 1
Omtrek of oppervlakte?
Opa wil ook niet dat zijn vissen door een reiger worden opgegeten. Daarom spant hij een net over de vijver.
Duid met groen op de figuur de plaats van de omheining aan.
Kleur met rood op de figuur de plaats van het net aan.
De lengte van de omheining noem je de omtrek.
De grootte van het net noem je de oppervlakte.
Hoofdstuk 6
VA N
Opa wil niet dat zijn kleinkinderen in de visvijver vallen. Daarom plaatst hij een omheining.
IN
Opa heeft zijn tuin aangelegd met wat paadjes, beplanting, een terras en een visvijver.
©
Omtrek of oppervlakte? Kruis aan.
omtrek
oppervlakte
omtrek
oppervlakte
omtrek
oppervlakte
omtrek
oppervlakte
163
2 Eenheid van omtrek en oppervlakte Kleur de omtrek van deze figuur groen. Hoeveel lijnstukken van 1 cm tel je? Wat is de omtrek van deze figuur? De omtrek wordt uitgedrukt met een lengtemaat. Kleur de oppervlakte van de figuur rood. In welke vlakke figuren is deze figuur verdeeld? Hoeveel vierkanten van 1 cm op 1 cm tel je? De oppervlakte van een vierkant met een zijde van 1 cm is 1 cm². 1 cm² lees je als 1 vierkante centimeter. Wat is de oppervlakte van de volledige figuur?
IN
De oppervlakte wordt uitgedrukt met een oppervlaktemaat.
Hoofdstuk 6
VA N
Kleur de omtrek van deze figuren groen. Kleur de oppervlakte rood. Bepaal de omtrek (in cm) en de oppervlakte (in cm²) van onderstaande figuren.
2
©
1
1
3
2
3
oppervlakte
omtrek
Bepaal de oppervlakte van onderstaande figuren. Verdeel de figuur eerst verder in vierkanten van 1 cm².
1
2
3
1
164
oppervlakte
2
3
3
Oppervlaktematen
Welke oppervlaktematen herken je op de afbeelding? Welke andere oppervlaktematen ken je nog? Vul in de ster de hoofdeenheid van oppervlakte in. Plaats in de tekstballonnen alle andere oppervlaktematen die je kent.
Referentiematen
100 m²
VA N
1 km²
grootte van een deel van je gemeente of stad
grootte van twee voetbalvelden
Hoofdstuk 6
IN
10 000 m²
kabel XVB-F2 3G 2,5 mm²
grootte van een klaslokaal
©
1 m²
grootte van een brede halve deur
1 mm²
1 dm²
1 cm²
grootte van een blaadje uit kubusschrijfblok
grootte van een vingernagel
grootte van het kopje van een kopspeld
Vul aan met de best passende oppervlaktemaat. •
De grootte van het scherm van je smartphone is ongeveer 60
•
De oppervlakte van de vloer in het toilet thuis is ongeveer 2
•
De grootte van het attractiepark Disneyland Parijs is ongeveer 20
165
4 Herleiden Wat is de oppervlakte van het vierkant hieronder? De oppervlakte van een vierkant met een zijde van 1 dm is 1 dm². Hieronder is een 1 dm² verdeeld in vierkanten van 1 cm².
Hoofdstuk 6
1 dm²
VA N
IN
1 cm²
1 mm²
• In hoeveel vierkanten van 1 cm² kun je een vierkant van 1 dm² verdelen? 1 dm² is dus even groot als cm².
©
• In hoeveel vierkantjes van 1 mm² kun je een vierkant van 1 cm² verdelen?
1 cm² is dus even groot als mm².
• In hoeveel vierkantjes van 1 mm² kun je een vierkant van 1 dm² verdelen?
1 dm² is dus even groot als mm².
Vul deze gelijkheden aan.
166
1 dm² =
cm²
1 m² =
cm²
1 m² =
dm²
1 dm² =
mm²
1 cm² =
mm²
1 m² =
mm²
Vul de tabel aan. oppervlaktematen
vierkante millimeter
vierkante meter
vierkante decimeter
vierkante centimeter
100 m²
vierkante kilometer
10 000 m²
Om 2,5 cm² naar mm² te herleiden met een tabel gebruik je deze stappen:
• •
dm²
cm²
mm²
VA N
m² 2,5 cm²
2
5
0
Hoofdstuk 6
• •
Onderstreep de gegeven eenheid. Markeer het cijfer van de eenheden van het maatgetal. Noteer het rechts in de tabel bij de gegeven eenheid. Vul daarna de overige cijfers per kolom verder aan. Plaats een rode streep na de kolom van de gevraagde eenheid. De rode streep stelt een komma voor. Vul met groen nullen aan in de lege kolommen. Noteer de oplossing. Een oplossing met alleen maar nullen na de komma heeft natuurlijk geen zin.
IN
• •
250 mm²
Herleid met behulp van de tabel. Denk aan de stappen!
maatgetal
©
gegeven eenheid
km²
145 m² 20,3 dm²
10 000 m²
gevraagde eenheid
oppervlaktematen m²
100 m²
1
4
dm² 5
0
0
0
2
0
cm²
mm² 14 500 dm²
3
0,203 m²
5 m²
cm²
1 250 mm²
cm²
530 cm²
dm²
75 cm²
m²
0,5 km²
m² Om oppervlaktematen te herleiden met een tabel schrijven we nu twee cijfers per kolom.
167
5 Bewerkingen met oppervlaktematen Los de vraagstukken op. • De tuinman koopt 7 dozen siergazon graszaad. Kan hij daarmee een tuin van 110 m² inzaaien? Berekening:
Antwoordzin: • Hoeveel vierkante meter heeft hij over of te kort? Berekening:
IN
Antwoordzin: • Hoeveel dozen moet hij daarvoor extra kopen?
Hoofdstuk 6
Antwoordzin:
VA N
Berekening:
©
Een schilder heeft net de muren en het plafond van een living geschilderd. De muren zijn 10 m², 16,25 m², 8,5 m² en 12,1 m² groot. Het plafond is 32,5 m² groot. De schilder vraagt € 45/m². Welk bedrag zal de schilder aanrekenen? Berekening:
Antwoordzin: Een muur in de gang is 3,75 m². Je wilt hem volhangen met fotokaders. Met hoeveel kaders van 160 cm² kun je de muur versieren? Berekening:
Antwoordzin:
168
Ben ik mee? Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 25
1 Omtrek of oppervlakte? BIM1.1
Duid met groen de omtrek van onderstaande figuur aan. Duid met rood de oppervlakte van de figuur aan.
Gaat het om omtrek of oppervlakte? Kruis aan.
VA N
Een vloerder vernieuwt de vloer in de living. Je plant een haag rondom de visvijver.
De schrikdraad in de weide is aan vernieuwing toe. Moeder behangt de kinderkamer.
omtrek
oppervlakte
Hoofdstuk 6
BIM1.2
IN
2
4
BIM2
©
2 Eenheid van omtrek en oppervlakte
Bepaal de omtrek en oppervlakte van onderstaande figuren. Vergeet de eenheid niet.
omtrek
omtrek
oppervlakte
oppervlakte
4
169
3 Oppervlaktematen BIM3
Vul aan met de best passende oppervlaktemaat. De oppervlakte van een bankkaart is ongeveer 46
Een terrastegel kost 30 euro per
De grootte van je handpalm is ongeveer 1
De oppervlakte van België bedraagt 30 688
4 Herleiden Herleid telkens tot de gevraagde eenheid. km²
10 000 m²
m²
100 m²
dm²
cm²
Hoofdstuk 6
cm²
50 mm²
cm²
738 mm²
7,5 dm²
2,35 m²
IN
cm²
cm²
dm²
5 Bewerkingen met oppervlaktematen
5
Een rechthoekige betonklinker is 210 cm² groot. Je wilt daarmee een tuinpad van 25 m² aanleggen. Hoeveel betonklinkers moet je kopen?
©
BIM5.1
mm²
0,45 m²
VA N
BIM4
4
Berekening:
Antwoordzin: BIM5.2
2
De voegen van de voor- en achtergevel van een rijhuis moeten gevuld worden. De oppervlakte van de voorgevel is 40 m². De achtergevel is 7,5 m² kleiner. Wat is de totale oppervlakte van de gevels? Berekening: Antwoordzin: Het huis laten voegen kost € 12/m². Wat zal dit werk kosten? Berekening: Antwoordzin:
170
4
Op mijn maat
1
Overtrek op het plan de omheining van de weide met groen. Je hebt nu de omtrek met groen aangeduid. Kleur op het plan de tegels van het terras rood. Kleur op het plan het dak van het tuinhuis rood. Je hebt nu de oppervlakte met rood aangeduid.
terras
Omtrek of oppervlakte? hok
serre
1
weide
tuinhuis
Omtrek of oppervlakte? Kruis aan. omtrek
oppervlakte
Een toer rond de atletiekpiste lopen. Het gras in de tuin bemesten. Een volleybalterrein afbakenen.
3
VA N
De bovenverdieping van vasttapijt voorzien. Omtrek of oppervlakte? Kruis aan.
©
4
IN
Een muur schilderen.
Hoofdstuk 6
2
omtrek
oppervlakte
omtrek
oppervlakte
omtrek
oppervlakte
omtrek
oppervlakte 171
2
Eenheid van omtrek en oppervlakte 4
Schrap wat niet past. De omtrek van een figuur wordt aangeduid met een lengtemaat/oppervlaktemaat. De oppervlakte van een figuur wordt aangeduid met een lengtemaat/oppervlaktemaat.
5
Duid in de tabel de oppervlaktematen met rood en de lengtematen met groen aan. 4m
6
2,5 m²
6 dm²
4 mm
Druk je de grootheid uit met een lengtemaat of een oppervlaktemaat? Vink aan.
De lengte van het snoer van je oplader. De hoogte van de deur. De dikte van je wiskundeboek De breedte van de gang.
oppervlaktemaat
Hoofdstuk 6
VA N
De omtrek van de boom.
lengtemaat
IN
De grootte van het klaslokaal.
7
Duid de vijf fouten in onderstaande aanbiedingen aan.
©
€ 11/m²
terrastegel 40 m² x 40 m²
verschillende hoogtes van 800 tot 1 500 mm € 18/m
PUR-vloerisolatie 10 - 15 cm dik
172
5,2 km
hottub model 1 4 pers. Omtrek 520 cm²
€ 29/m²
8
Duid de omtrek met groen aan. Bepaal de omtrek en de oppervlakte van onderstaande figuren. Noteer telkens de juiste eenheid.
omtrek
oppervlakte
oppervlakte
oppervlakte
omtrek oppervlakte
Bepaal de oppervlakte van onderstaande figuren.
Š
9
Hoofdstuk 6
omtrek
VA N
IN
omtrek
oppervlakte
oppervlakte
oppervlakte
oppervlakte
173
10 Bepaal de oppervlakte van onderstaande figuren.
oppervlakte
oppervlakte
Hoofdstuk 6
VA N
IN
11 Vervolledig de rechterfiguur zodat beide figuren dezelfde omtrek hebben.
Š
12 Vervolledig de rechterfiguur zodat beide figuren dezelfde oppervlakte hebben.
174
Oppervlaktematen 13 Vul de best passende oppervlaktemaat in. Kies uit: 1 km² - 10 000 m² - 100 m² - 1 m² - 1 dm² - 1 cm² - 1 mm² •
Grootte van een deel van je gemeente of stad
•
Grootte van een klaslokaal
•
Grootte van een blaadje uit kubusschrijfblok
•
Grootte van een brede halve deur
•
Grootte van een vingernagel
•
Grootte van twee voetbalvelden
•
Grootte van het kopje van een kopspeld
14 Vul de best passende oppervlaktemaat in. De grootte van een blad uit je leerwerkschrift is 6
•
De oppervlakte van de stad Ieper is 130
•
De grootte van de garage is 18
•
De oppervlakte van een duimspijker is 75
•
De grootte van een toets op je toetsenbord is 2,2
•
De grootte van een minivoetbalveld is ongeveer 800
•
De grootte van een postzegel is 900
•
De grootte van een toiletruimte is minimum 1,10 catwalker / Shutterstock.com
Hoofdstuk 6
VA N
IN
•
©
3
15 Vul de best passende lengtemaat of oppervlaktemaat in. •
De diepte van een emmer is 40
•
De dikte van je smartphone is 8
•
De lengte van de straat is 1,5
•
De grootte van een voetbalveld is 5 000
•
De oppervlakte van de garagepoort is 10
•
De breedte van de gang is 3
•
De hoogte van een computerscherm is 32
•
De grootte van een briefje van 5 euro is 74
175
4
Herleiden 16 Vul de gelijkheden aan. 1 dm² =
cm²
1 cm² =
mm²
1 dm² =
mm²
1 m² =
dm²
1 m² =
cm²
1 m² =
mm²
17 Duid het cijfer van de eenheden met kleur aan. Noteer correct in de tabel. km²
10 000 m²
100 m²
m²
dm²
cm²
mm²
45 m² 2 580 dm² 14 085 mm²
IN
9,5 cm²
Hoofdstuk 6
VA N
150,25 dm²
18 Duid het cijfer van de eenheden met kleur aan. Herleid. Denk aan het stappenplan. km² 3 m²
10 000 m²
m²
dm²
cm²
mm² dm²
25 dm²
cm²
8 m²
cm²
6 860 mm²
cm²
52 300 cm²
m²
75 dm²
m²
0,25 m²
cm²
10,95 cm²
mm²
36 cm²
dm²
© 176
100 m²
19 Herleid. Denk aan het stappenplan. 10 000 m²
m²
100 m²
dm²
cm²
mm² dm²
135 dm²
cm²
4 065 cm²
dm²
12 400 dm²
m²
371,5 cm²
mm²
125 800 mm²
dm²
0,65 m²
cm²
IN
6,15 m²
150 000 m² 20 Herleid. =
605 mm²
=
©
2,5 m²
VA N
207 dm²
0,5 dm²
=
1 700 cm² =
m² km²
dm²
12 500 dm² =
m²
cm²
2 km²
m²
mm²
15,45 cm² =
mm²
m²
6 dm²
m²
=
=
Hoofdstuk 6
km²
21 Juist of fout? Omcirkel. juist fout
juist
fout
a 5,2 m² = 520 dm²
M
B
e 1 km² = 10 000 m²
C
I
b 320 mm² = 32 cm²
I
G
f
0,6 cm² = 0,006 dm²
N
O
c 0,2 dm² = 20 cm²
Z
O
g 45 200 cm² = 452 m²
O
A
d 4 780 dm² = 47,8 m²
E
S
h 5 430 cm² = 53,40 dm²
P
A
Welk woord kun je vormen met de verzamelde letters?
177
5
Bewerkingen met oppervlaktematen 22 Het toilet (2,5 m²), de gang (4,5 m²) en inkom (6,25 m²) krijgen een nieuwe vloer. Hoeveel m² tegels moet je voorzien? Berekening:
Antwoordzin: 23 Een post-it van 8 cm op 8 cm heeft een oppervlakte van 64 cm². Je hebt al 2 500 post-its verzameld om een muur vol te hangen. Hoeveel m² muur kun je al bedekken? Berekening:
IN
Antwoordzin:
Berekening:
Antwoordzin:
VA N
Hoofdstuk 6
24 Om het plafond (12 m²) en de muren (27,5 m²) van de kinderkamer te schilderen heb je 3 potten verf gekocht. Met één pot kun je 10 m² schilderen. Heb je voldoende verf gekocht om de kinderkamer te schilderen?
©
25 Met de afgebeelde moestuin kunnen mensen met een kleine tuin toch nog wat groenten of kruiden kweken. Zo’n moestuin is precies 1 m² en telt 16 even grote hokjes. Hoeveel dm² is één hokje? Berekening:
Antwoordzin: 26 Met een volle pallet tegels van 16 dm² per stuk kun je 22,4 m² vloer betegelen. Je hebt ondertussen al 100 tegels gebruikt. Hoeveel m² kun je met de rest nog leggen? Berekening:
Antwoordzin:
178
27 Een kinderkamer van 12 m² groot krijgt een nieuwe laminaatvloer. In één verpakking zit 2,47 m² laminaat. a Hoeveel volle verpakkingen moet je kopen?
/m²
€ 5,95
Berekening: Antwoordzin: b
Je koopt het bekomen aantal volle verpakkingen. Hoeveel m² heb je gekocht?
Berekening: Antwoordzin: c
Hoeveel moet je betalen?
IN
Berekening:
Hoofdstuk 6
VA N
Antwoordzin:
©
28 Noor en Ramon kunnen niet kiezen welke klinkers ze willen voor de aanleg van hun tuinpad van 11,4 m² groot. Hoe kun jij door een berekening de keuze voor hen wat makkelijker maken?
Vierkante klinkers
Rechthoekige klinkers
Afmetingen: 9 cm x 9 cm Oppervlakte: 81 cm² Kostprijs: € 0,17/stuk
Afmetingen: 45 mm x 140 mm Oppervlakte: 6 300 mm² Kostprijs: € 0,14/stuk
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin: Noor en Ramon kiezen best voor omdat
179
Even samenvatten Omtrek en oppervlakte
De oppervlakte wordt uitgedrukt met een oppervlaktemaat.
De omtrek wordt uitgedrukt met een lengtemaat.
1 mm²
1 cm²
oppervlakte van een deel van je gemeente of stad twee voetbalvelden een klaslokaal een brede halve deur een blaadje uit een kubusschrijfblok een vingernagel het kopje van een kopspeld
referentiemaat 1 km² 10 000 m² 100 m² 1 m² 1 dm² 1 cm² 1 mm²
Hoofdstuk 6
VA N
IN
Referentiematen
©
Om te herleiden met een tabel gebruik je deze stappen: • Onderstreep de gegeven eenheid. • Markeer het cijfer van de eenheden in het maatgetal. Noteer het rechts in de tabel bij de gegeven eenheid. • Vul daarna de overige cijfers per kolom verder aan. • Plaats een rode streep na de kolom van de gevraagde eenheid. De rode streep stelt een komma voor. • Vul met groen nullen aan in de lege kolommen (tot links van de rode streep). • Noteer de oplossing. Een oplossing met alleen maar nullen na de komma heeft natuurlijk geen zin.
3 m²
vierkante millimeter
100 m²
vierkante centimeter
10 000 m²
vierkante decimeter
km²
vierkante meter
vierkante kilometer
oppervlaktematen
m²
dm²
cm²
mm²
3
0
0
300 dm²
2,5 cm² 8 000 mm²
180
0
8
2
5
0
250 mm²
0
0
0
0,8 dm²
Test op mezelf Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 25
1 Omtrek of oppervlakte? TOM1.1
Duid met groen de omtrek van onderstaande figuur aan. Duid met rood de oppervlakte van onderstaande figuur aan.
Omtrek of oppervlakte? Kruis aan.
omtrek
oppervlakte
Het golfterrein met water besproeien.
VA N
De buitenste lijnen van het badmintonterrein schilderen. De muren van de living een fris kleurtje geven. Het onkruid uit het gazon trekken.
Hoofdstuk 6
TOM1.2
IN
2
4
TOM2.1
©
2 Eenheid van omtrek en oppervlakte
Bepaal de omtrek en oppervlakte van onderstaande figuur. Noteer telkens de juiste eenheid. omtrek
oppervlakte
2
TOM2.2
Vul onderstaande figuur aan tot je de gegeven omtrek en oppervlakte hebt. omtrek
16 cm
oppervlakte
11 cm2 2
181
3 Oppervlaktematen TOM3
Kleur telkens het best passende antwoord in. de oppervlakte van een deurmat
25 cm²
25 dm²
2,5 m²
de oppervlakte van een eettafel
2,8 m²
28 m²
280 cm²
de oppervlakte van de provincie Oost-Vlaanderen
299,1 km² 2 991 km² 29,91 km²
de oppervlakte van een kinderkamer
1,2 m²
120 m²
1 200 dm² 4
4 Herleiden Herleid telkens tot de gevraagde eenheid. km²
10 000 m²
m²
100 m²
dm²
cm²
Hoofdstuk 6
dm²
370 dm²
m²
158 mm²
7,5 dm²
0,75 m²
IN
32,5 m²
cm²
mm²
dm²
5 Bewerkingen met oppervlaktematen
5
Voor een knutselwerkje heb je enkele stukjes tapijt van 20 dm² nodig. Hoeveel stukken snijd je uit een stuk van 1 m²?
©
TOM5.1
mm²
VA N
TOM4
Berekening:
Antwoordzin: TOM5.2
2
Om een instapdouche te betegelen kocht je van een bouwvakker 40 mozaïektegels van 900 cm². Hoeveel m² kun je daarmee betegelen? Berekening: Antwoordzin: Hoeveel mozaïektegels heb je te kort om 5 m² te betegelen? Berekening:
Antwoordzin:
182
4
Gamezone
©
Hoofdstuk 6
VA N
IN
1 Juf Friedel weet niet meer waar Jule zit in de klas. Ze weet wel nog het volgende: • Laut is volledig omringd door haar klasgenoten. • Lexi zit achter Shania. • Mireau zit tussen een meisje en een jongen. • Ewan zit niet op de eerst rij. • Akram zit op de eerste rij. • Jorik zit naast een meisje. • Juf Friedel staat meestal in het midden voor de banken. • Seppe zit dichter bij juf Friedel dan Jorik. • Jule zit niet in dezelfde rij als Akram. Vul op de tekening in waar Jule zit.
2 Bereken de waarde van de gevraagde fruitsoorten. +
= 10
x
+
= 12
x
–
x
=
= =
+
+
+
=5
–6+ =
+
+
= 23
= 10 =
=
183
3 S chrijf de cijfers 1 t.e.m 6 in onderstaande driehoek zodat de som van de getallen op elke zijde gelijk is. Er zijn meerdere oplossingen mogelijk.
Doe dit nu ook met de cijfers 1 t.e.m 12.
Hoofdstuk 6
VA N
IN
Doe hetzelfde voor de cijfers 1 t.e.m 9.
©
4 Boer Charel heeft twee stukken grond. De vorm ervan zie je hieronder. Na het overlijden van boer Charel worden beide percelen in vier stukken verdeeld met telkens dezelfde vorm en grootte. Hoe moet het land worden verdeeld?
5 Tussen twee getallen in de rij zet je een plusteken, een minteken of een maalteken. De uitkomst van je oefening moet honderd zijn.
1
184
2
3
4
5
6
7
8
9
Is 19,0 °C een aangename kamertemperatuur?
VA N
IN
Waar in Frankrijk wordt het het warmst?
Was m
ij op
?
iet
fn ts o
or Ko
©
7
Een graadje meer of minder
Hoe koud is het in de diepvriezer?
Voor Kayro is het duidelijk te warm.
a.u.b
.
Planner Aan de slag
1 Temperatuur 1.1 Temperatuur 1.2 Temperatuur aflezen en aanduiden 2 Rekenen met positieve en negatieve getallen 3 Temperatuurgrafiek
Ben ik mee?
Op mijn maat
Even samenvatten
206
Test op mezelf
207
Gamezone
193
IN
1 Temperatuur 2 Rekenen met positieve en negatieve getallen 3 Temperatuurgrafiek
Hoofdstuk 7
VA N
Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en ICT-toepassingen
©
In dit hoofdstuk leer je alles over temperatuur en temperatuurgrafieken.
186
189 189 190 191 192
195 198 200
209
Temperatuurgrafiek
p. 192 /6
/20
Totaal
/5
/9
BIM3
BIM2
BIM1
Ben ik mee?
Totaal
Oef 17 Oef 21
Oef 18
3-4
Oef 22
Oef 15
IN
Oef 19
Oef 16 5-6
5
8-9
Oef 23
Oef 8
/
/
/
/
Resultaat
Totaal
TOM3
TOM2
TOM1
/20
/6
/5
/9
Test op mezelf
Klas: Datum: / / 20
Hoofdstuk 7
Oef 20
Oef 14
Oef 11
VA N
Oef 13
Oef 10 0-2
Oef 12
Oef 7
3-4
Oef 4
Oef 3
6-7 Oef 6
Oef 9
0-2
Oef 5
©
Oef 2
Oef 1
0-2
Op mijn maat
Nr.:
3
en negatieve getallen
Rekenen met positieve p. 191
2
p. 189
Temperatuur
1
Aan de slag
Mijn circuit Naam: /
187
Scoreblad Ik behaalde deze resultaten. BIM
/
TOM
/
Taak 1
/
Taak 4
/
Taak 2
/
Taak 5
/
Taak 3
/
Taak 6
/
Extra opdracht 1 :
/
Extra opdracht 2 :
/
Extra opdracht 3 :
/
Extra opdracht 4 :
/
Ik denk even na over mijn prestaties.
IN
TOTAAL
kgvd
/
VA N
Wat kon ik zeer goed?
Waar had ik moeite mee?
Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op Hoofdstuk 7
Ik denk even na over mijn attitudes en vaardigheden.
©
Aandachtspunt
Evaluatie leerling
Evaluatie leraar
Heb ik nauwkeurig gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik goed doorgewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik telkens nauwkeurig afgelezen?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik telkens de eenheid genoteerd?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik net gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
TOTAAL
15
Commentaar van de leraar
Handtekening leerling
188
Handtekening leraar
Handtekening ouders
Aan de slag 1 Temperatuur 1.1 Temperatuur Om de grootheid temperatuur te meten, gebruiken we een thermometer. Temperaturen worden in heel wat landen, waaronder België, gemeten in de eenheid graden Celsius (°C). Temperaturen kunnen positief of negatief zijn.
VA N
omschrijving
cijfer
temperatuur
b Janne is erg ziek. Ze heeft koorts.
Ons huis wordt verwarmd tot een aangename temperatuur.
d Dit kledingstuk was je best op lage temperatuur.
e De vaatwasser kiest automatisch een programma.
f
c
©
a De diepvriezer staat op de ecostand.
Als het water kookt, mag je de aardappelen toevoegen.
1
2
3
4
5
6
Hoofdstuk 7
IN
Plaats het cijfer van de afbeelding bij de juiste omschrijving. Noteer ook telkens de aangegeven temperatuur.
189
1.2 Temperatuur aflezen en aanduiden Er bestaan veel verschillende thermometers. Elke thermometer heeft een eigen verdeling. Plaats het cijfer van de afbeelding bij de juiste omschrijving. Noteer ook telkens de aangegeven temperatuur. Vergeet de eenheid niet. 1
2
4
3
30
20
10
0
-10
6
7
IN
5
omschrijving
VA N
cijfer
temperatuur
a Baby Halima heeft koorts.
b De verwarmingsketel warmt het water op. Hoofdstuk 7
c Om de barbecue te laten grillen, is deze temperatuur ideaal.
©
d Het zwembadwater is momenteel te heet.
e Deze wijn heeft de perfecte temperatuur om te serveren. f De temperatuur in deze vriezer mag gerust wat lager. g Buiten is het aangenaam warm. Duid telkens de temperatuur op de bijhorende thermometer aan.
37,4 °C
17 °C 36 30
35
38 37
20
10
0
-10
190
28 °C
–8 °C
40 39
42 41
2 Rekenen met positieve en negatieve getallen Deze morgen was het –3 °C. Plaats een blauwe streep bij –3. In de loop van de dag daalde de temperatuur nog twee graden. Duid op de thermometer met een rode streep aan wat de nieuwe temperatuur is. Noteer als een bewerking. Bereken.
30
20
10
0
-10
Overdag zal de temperatuur verhogen met zes graden. Duid op de thermometer met een rode streep aan wat de nieuwe temperatuur is. Noteer als een bewerking. Bereken.
30
20
10
0
-10
Volgende week maandag wordt het overdag dankzij de heldere zon zo’n 6 °C. Plaats een blauwe streep bij 6.
20
10
Tegen dinsdagmorgen daalt de temperatuur met acht graden.
VA N
Gelukkig stijgt de temperatuur overdag met zo’n vijftien graden.
30
IN
Het wordt ’s nachts berekoud dit weekend. De temperatuur zal tot –7 °C dalen. Plaats een blauwe streep bij –7.
Duid op de thermometer met een rode streep aan wat de nieuwe temperatuur is.
0
-10
Duid op de thermometer met een rode streep aan wat de nieuwe temperatuur is. Noteer als een bewerking. Bereken.
©
Noteer als een bewerking. Bereken.
30
20
10
0
Hoofdstuk 7
Morgen start de dag met 2 °C. Plaats een blauwe streep bij +2.
-10
Noteer als een bewerking. Bereken. a Het was deze morgen 5 °C. Nu is de temperatuur met 3 graden gestegen. Hoeveel graden is het nu?
=
b Je hebt voor € 3 schulden bij Bachir. Ook bij Ine heb je € 2 geleend. Hoeveel schulden heb je in totaal?
=
c Een duiker bevindt zich op 7 meter onder de zeespiegel. Hij stijgt 3 meter. Op hoeveel meter bevindt hij zich dan?
=
d Inse duikt met haar flyboard 2 meter diep. Daarna schiet ze 5 meter omhoog. Op hoeveel meter zit Inse nu?
=
191
3 Temperatuurgrafiek Een lijngrafiek die temperaturen aangeeft, noem je een temperatuurgrafiek of temperatuurcurve. De onderstaande temperatuurcurve met bijbehorende tabel geeft per twee uur het temperatuurverloop aan op een zonnige dag in juni. Vul de tabel en de temperatuurcurve aan.
0
2
4
6
8
10
25 °C
14
27 °C
16
25 °C
20 22 Hoofdstuk 7
temperatuur (°C)
24 °C 21 °C 19 °C 16 °C
©
24
VA N
12
18
27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
temperatuur
IN
uur
0
2
4
6
8
10
12
uur
192
14
16
18
20
22
24
Ben ik mee? Naam: Nr.:
1 BIM1.1
Klas:
Datum:
/
/ 20
/ 20
Temperatuur Plaats het juiste cijfer bij de omschrijving. Noteer ook telkens de aangegeven temperatuur. omschrijving
cijfer
temperatuur
a Melk bewaar je best bij deze temperatuur. b Een wollen trui was je best op lage temperatuur.
3
3 Hoofdstuk 7
Lees de temperatuur nauwkeurig af.
©
BIM1.2
2
VA N
1
IN
c Is het vlees gaar? Gebruik deze thermometer.
3
BIM1.3
Kleur telkens de temperatuur bij de bijhorende thermometer. 36,7 °C –7 °C
30
36 20
35
38 37
40 39
42 41
10
0
-10
–23 °C 3
193
2 Rekenen met positieve en negatieve getallen BIM2
Noteer als een bewerking. Bereken. =
a Het was deze morgen –5 °C. Nu is de temperatuur met 3 graden gestegen. Hoeveel graden is het nu? b Een walvis bevindt zich op 8 m onder de zeespiegel. Hij stijgt 5 m. Op hoeveel meter bevindt hij zich dan? c Je verliest 12 punten in je game. Daarna verlies je nog eens 11 punten. Wat is je score? d Na een zonnige vakantiedag met temperaturen tot 30 graden, koelt het 8 graden af. Hoeveel graden is het nu? e Een duiker springt van 10 m hoog zo’n 12 m diep het water in. Op welke diepte komt hij terecht?
= = = = 5
3 Temperatuurgrafiek Vul de tabel en de temperatuurcurve aan. Los daarna de bijhorende vragen op.
IN
BIM3
Hollywood, in Amerika, kent een aangename gemiddelde maximumtemperatuur. 19 °C
mei
februari
20 °C
juni
maart
21 °C
juli
april
22 °C
augustus
september
oktober
26 °C
november
22 °C
december
20 °C
VA N
januari
temperatuur in Hollywood
er no ve m be r de ce m be r
r
to b ok
be
s tu
pt em se
li
gu s
au
ju
ni ju
m
ei
© ril ap
rt aa
i m
ru ar
fe b
ja n
ua
ri
maximumtemperatuur (°C)
Hoofdstuk 7
31 30 29 28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18
a Waarom beginnen de waarden voor de maximumtemperatuur niet bij 0 °C? b Welke maand is het koudst? c Bereken de gemiddelde maximumtemperatuur per jaar in Hollywood. som
194
Antwoordzin:
aantal
gemiddelde
6
Op mijn maat Temperatuur 1
Plaats het juiste cijfer bij de omschrijving. Noteer ook telkens de aangegeven temperatuur. omschrijving
cijfer
temperatuur
a De watertemperatuur van deze auto bereikt een gevaarlijke waarde. b Barbecuevlees bak je best op een heet vuur. c Hiermee kun je de temperatuur van een wijnfles meten. d Groenten stomen is makkelijk met deze stoomoven.
Lees de temperatuur af. 30 20 10 0
0
0
30
30
30
30
20
20
20
20
10
10
10
10
0
0
0
0
0
0
-10
-10
-10
-10
-10
-20
-20
-20
-20
-20
°C 3
4
°C
°C
Hoofdstuk 7
VA N
2
3
IN
2
1
©
1
0
°C
°C
Lees de temperatuur af. 40
40
40
40
40
30
30
30
30
30
20
20
20
20
20
10
10
10
10
10
0
0
0
0
0
-10
-10
-10
-10
-10
-20
-20
-20
-20
-20
-30
-30
-30
-30
-30
-40
-40
-40
-40
-40
°C
°C
°C
°C
°C
195
Lees de temperatuur af. 36 35
38 37
36 35
38
36
35
36 35
42
°C
41
40
42
°C
41
40
30
30
20 10 0
Hoofdstuk 7
–20
0
25 °C
40
40
30
30
30
20
20
20
20
10
10
10
10
0
0
0
0
0
0
–10
–10
–10
–10
–20
–20
–20
–20
–30
–30
–30
–30
©
–30
40
VA N
40
–10
5 °C
–10 °C
10 °C
0
–20 °C
Duid op de thermometer de aangegeven temperatuur aan. 30
30
30
30
30
20
20
20
20
20
10
10
10
10
10
0
0
0
0
0
-10
-10
-10
-10
-10
-20
-20
-20
-20
-20
-30
-30
-30
-30
-30
7 °C
196
39
39
°C
41
Duid op de thermometer de aangegeven temperatuur aan.
0
6
37
42
40
38
°C
41
39
37
42
40
38
°C
41
39
37
42
40
38
36
5
39
37
35
40
IN
4
–12 °C
26 °C
–9 °C
2 °C
Duid op de thermometer de aangegeven temperatuur aan. 36 35
38 37
36 35
38
36
35 36 35
37
42
39,8 °C
41 40
39 38
38,3 °C
41
39
37
42
40
38
35,7 °C
41
39
37
42
40
38
36
42
37,0 °C
41 40
39
42
40,2 °C
41
IN
Duid op de thermometer de aangegeven temperatuur aan.
VA N
–12 °C
–14 °C
–10 °C
–14 °C
©
8
39
37
35
40
37,6 °C
27 °C
46 °C
76 °C
Hoofdstuk 7
7
–42 °C
185 °C
197
2
Rekenen met positieve en negatieve getallen 9
Voer de opdrachten nauwkeurig uit.
In Moskou is het –7 °C. Plaats een blauwe streep bij –7. In de loop van de dag stijgt de temperatuur met vier graden.
30
20
Morgen start de dag met 6 °C. Plaats een blauwe streep bij +6. Tegen de middag stijgt de temperatuur met zes graden.
10
Duid op de thermometer met een rode streep aan wat de nieuwe temperatuur is.
-10
Deze nacht daalde de temperatuur tot –8 °C. Plaats een blauwe streep bij –8.
30
Noteer als een bewerking. Bereken.
Vorige week dinsdag was het nog 12 °C. Plaats een blauwe streep bij 12.
VA N
20
Gelukkig stijgt de temperatuur overdag met zo’n negen graden.
Hoofdstuk 7
Duid op de thermometer met een rode streep aan wat de nieuwe temperatuur is.
10
0
-10
Tegen donderdagnacht was het 14 °C kouder. Duid op de thermometer met een rode streep aan wat de nieuwe temperatuur is. Noteer als een bewerking. Bereken.
©
Noteer als een bewerking. Bereken.
10 Bereken uit het hoofd. a –2 + 3
=
d 5+8
=
g
7–9
=
b 3–4
=
e –7 + 9
=
h
–2 – 7
=
c –8 – 1
=
f –6 – 2
=
i
–5 + 6
=
=
d –17 + 5
=
g –74 + 82
=
b –18 + 15 =
e –8 + 17
=
h 32 – 68
=
c –12 – 18 =
f 13 – 25
=
i –36 + 19
=
11 Bereken uit het hoofd. a 11 – 19
198
0
-10
IN
Noteer als een bewerking. Bereken.
20
10
Duid op de thermometer met een rode streep aan wat de nieuwe temperatuur is.
0
30
30
20
10
0
-10
12 Met Kerstmis was het ’s morgens –3 °C. ‘s Middags was de temperatuur met 7 °C gestegen. Hoe warm was het die middag? Berekening:
Antwoordzin: 13 Een wrak van een schip ligt 12 m onder de zeespiegel. De bergers halen het 8 m omhoog. Op welke diepte ligt het schip nu? Berekening:
Antwoordzin:
IN
14 Om een boompje te planten, heeft Khan een put van 50 cm gegraven. Het boompje is 135 cm lang. Hoeveel centimeter zal de boom boven de grond uit steken?
Antwoordzin:
VA N
Berekening:
Hoofdstuk 7
15 Een duikboot ligt 200 m onder de zeespiegel. De boot stijgt 75 m. Op welke diepte vaart de boot verder?
©
Berekening:
Antwoordzin:
16 Professor Chemie Cus werkt als scheikundige veel met vloeistoffen. Hij heeft een vloeistof die precies 5 °C is. Daar voegt hij een vloeistof aan toe die de temperatuur met 8 °C doet afnemen. Daarna giet hij er iets bij dat de temperatuur nog eens met 12 graden doet afnemen. Hoeveel graden heeft het brouwsel van de professor? Berekening:
Antwoordzin:
199
3
Temperatuurgrafiek 17 De temperatuurgrafiek stelt de temperatuur in de klas gedurende een dag voor. temperatuur per lesuur 25
temperatuur in °C
20 15 10
Vul de tabel aan. lesuur
temperatuur
1 2 3 Hoofdstuk 7
4
4
5
6
lesuur
temperatuur
5 6 7
7
lesuur
Hoeveel graden geeft de thermometer bij het begin van het eerste lesuur aan?
Š
b
3
Pack-Shot / Shutterstock.com
2
VA N
a
1
IN
0
Pack-Shot / Shutterstock.com
5
Antwoordzin: c
Waarom is het dan veel kouder dan de rest van de dag? Antwoordzin:
d
Wat is het verschil tussen de hoogste en de laagste temperatuur? Berekening: Antwoordzin:
e
Na het laatste lesuur daalt de temperatuur 7 graden. Hoeveel graden moet de verwarmingsketel opwarmen om de temperatuur voor het eerste lesuur te halen? Berekening: Antwoordzin:
200
18 Gedurende een week in juni noteert Rachid telkens om twaalf uur de minimale en maximale buitentemperatuur. Die gegevens plaatst hij in een grafiek. temperatuur per week 25
temperatuur in °C
20 15 10 5 minimumtemperatuur
da g zo n
za te rd ag
ijd ag vr
do n
de rd ag
da g w oe ns
da g
maximumtemperatuur
di ns
m aa nd ag
0
Op welke dag werd de hoogste temperatuur bereikt?
b
Hoeveel bedroeg de minimumtemperatuur op dinsdag?
c
Wat was de minimumtemperatuur op vrijdag?
d
Wat was het temperatuurverschil op zondag? Antwoordzin:
Op welke dag was het temperatuurverschil het grootst?
f
Bereken de gemiddelde maximumtemperatuur per dag.
©
e
som
aantal
Hoofdstuk 7
Berekening:
VA N
IN
a
gemiddelde
Antwoordzin: g
Bereken de gemiddelde minimumtemperatuur per dag. som
aantal
gemiddelde
Antwoordzin: h
Bepaal de mediaan van de maximumtemperaturen. •
Je rangschikt de gegevens:
•
Je telt het aantal gegevens:
•
Je bepaalt de mediaan:
even
oneven
201
er no ve m be r de ce m be r
to b ok
te m
be
r
s
IN
se p
gu st u
ju li
au
ju ni
m
ril ap
rt m
aa
i ar ru
fe b
ja nu a
ei
gemiddelde zeewatertemperatuur
20 19 18 17 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 ri
temperatuur in °C
19 De temperatuurcurve stelt de gemiddelde temperatuur van het zeewater in Oostende per maand voor.
In welke maand is de zeewatertemperatuur het hoogst?
b
Hoeveel graden bedraagt de zeewatertemperatuur dan?
c
Wat is het temperatuurverschil tussen de grootste waarde en de kleinste waarde? Berekening: Antwoordzin:
Hoofdstuk 7
d
VA N
a
Hoeveel graden stijgt de watertemperatuur tussen april en augustus? Berekening:
e
Š
Antwoordzin:
Wat is de gemiddelde zeewatertemperatuur tijdens van de grote vakantie?
Antwoordzin: f
Wat is de gemiddelde zeewatertemperatuur per maand?
Antwoordzin: g
Waarom begint de temperatuur op de verticale as pas bij 6 °C? Antwoordzin:
202
20 Eline moet in de les wetenschappen een pot water verwarmen. Om de dertig seconden meet ze de temperatuur. Dat levert haar de volgende tabel op. tijd 0 30 60 90 120 150 180 210 a
temperatuur 15 °C 25 °C 40 °C 55 °C 90 °C 100 °C 100 °C 100 °C
Teken de bijpassende temperatuurgrafiek. 100
IN
90
70 60 50 40 30 20
Hoofdstuk 7
VA N
temperatuur (°C)
80
©
10 0
0
30
60
90
120
150
180
210
tijd (s)
b
Aan welke temperatuur kookt het water?
c
Na hoeveel seconden kookt het water?
d
Hoeveel graden is het water na 1 minuut?
e
Kookt het water al na 3 minuten?
f
Waarom is de starttemperatuur bij 0 seconden geen 0 °C? Antwoordzin:
g
Waarom blijft de temperatuur na een tijd op 100 °C hangen? Antwoordzin:
203
21 Teken de temperatuurgrafiek die hoort bij deze thermometerstanden. dinsdag
woensdag donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
30
30
30
30
30
20
20
20
20
20
20
20
10
10
10
10
10
10
10
0
0
0
0
0
0
0
-10
-10
-10
-10
-10
-10
zaterdag
zondag
31 30 -10 29 28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15 14 13 12 11 10 maandag
IN
30
VA N
Hoofdstuk 7
30
©
temperatuur (°C)
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
a
Welke dag is het warmst?
b
Welke dag is even fris als zondag?
c
Wat is de gemiddelde temperatuur per dag? som
vrijdag
aantal
gemiddelde
Antwoordzin:
204
d
Duid de gemiddelde temperatuur met een horizontale lijn aan in de grafiek.
e
Bepaal de mediaan van de temperaturen. •
Je rangschikt de gegevens:
•
Je telt het aantal gegevens:
•
Je bepaalt de mediaan:
even
oneven
22 Beantwoord de vragen met de gegevens uit het lijndiagram. temperatuur om het uur gemeten 8 7 6 5 4
temperatuur (°C )
3 2 1 0
–1 0 1 2 3 4 5
6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
–2 –3 –4 –5 –6 –7 –8
Wat is het verschil tussen de grootste en kleinste gemeten waarde?
IN
Antwoordzin:
Hoeveel graden steeg de temperatuur tussen 2 uur en 7 uur? Antwoordzin:
c
VA N
b
Wat is het temperatuurverschil tussen 4 uur en 16 uur? Antwoordzin:
Hoofdstuk 7
a
tijd (h)
©
23 Vul de tabel met gemiddelde minimummaandtemperaturen aan.
land
1
2
4
5
6
7
8
9
10
11
12
1
8
13
16
15
10
5
–1
–9
1
7
11
13
12
8
4
–1
–3
2
8
12
13
12
7
2
–3
–9
–23 –23 –17
–6
–1
3
3
–2
–6
–11
–7
6
10
11
10
7
4
–2
Zweden
–4
Rusland
–13 –12
Groenland Noorwegen
3
–13
Canada
a b c d e
maand
–7
–6
–2
–4
0
–5
In Canada is het in januari twee keer zo koud als in Noorwegen in die maand. In Rusland is het in maart drie keer zo koud als in Zweden in die maand. In Groenland is het in december vier keer zo koud als in Zweden in januari. In Groenland is het in januari vijf keer zo koud als in Noorwegen in maart. In Canada is het in maart zes keer zo koud als in Zweden in november.
205
Even samenvatten
Om een temperatuur te meten maken we gebruik van een thermometer.
•
Temperaturen worden in ons land gemeten in graden Celsius (°C).
•
Temperaturen kunnen positief of negatief zijn.
•
Rekenen met temperatuur.
IN
•
Het is –7 °C.
30
Plaats een blauwe streep bij –7.
VA N
20
In de loop van de dag stijgt de temperatuur met vier graden.
10
Hoofdstuk 7
Duid op de thermometer met een rode streep aan wat de nieuwe temperatuur is.
0
}4
-10
Een lijngrafiek die temperaturen aangeeft, noem je een temperatuurgrafiek of temperatuurcurve.
ok to be r no ve m be r de ce m be r
st us se pt em be r
gu
ju li
au
i ju n
m
il ap r
rt m
aa
i ar
fe br u
ja nu ar
206
ei
gemiddelde zeewatertemperatuur
20 19 18 17 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 i
temperatuur in °C
•
©
–7 + 4 = –3
Test op mezelf Naam: Nr.:
1 TOM1.1
Klas:
Datum:
/
/ 20
/ 20
Temperatuur Plaats het juiste cijfer bij de omschrijving. Noteer ook telkens de aangegeven temperatuur. omschrijving
cijfer
temperatuur
De temperatuur in de klas kun je met deze digitale thermometer controleren. Je aquarium moet op ongeveer 30 °C verwarmd b worden. De zwembadthermometer meet tot op een tiende c nauwkeurig.
3
VA N
2
3
Lees de temperatuur nauwkeurig af.
TOM1.3
Kleur telkens de temperatuur bij de bijbehorende thermometer.
©
TOM1.2
Hoofdstuk 7
1
IN
a
–4 °C
30
36 35
20
10
–32 °C
38 37
3
40 39
42 41
37,8 °C
0
3 -10
207
2 Rekenen met positieve en negatieve getallen TOM2
Noteer als een bewerking. Bereken. a Het was deze morgen –5 °C. De temperatuur steeg met 8 °C. Hoeveel graden is het nu? b Een duiker bevindt zich op 28 m onder de zeespiegel. Hij stijgt 15 m. Op hoeveel meter bevindt hij zich dan? c Na een koude dag met minimumtemperatuur 2 °C, koelt het ’s nachts nog 8 graden af. Hoe koud is het ‘s nachts? d Je rekening staat op –100 euro. Je koopt voor 25 euro kledij. Wat is je rekeningstand na deze aankoop? e Een duiker springt vanop 15 m, 24 m diep. Op welke diepte komt hij terecht?
=
=
=
=
= 5
3 Temperatuurgrafiek
januari
april
10 °C
februari
mei
19 °C
maart
juni
22 °C
°C
IN
Vul de tabel en de temperatuurcurve aan. Los daarna de bijbehorende vragen op. Dit zijn de gemiddelde temperaturen per maand in Moskou, de hoofdstad van Rusland. juli
23 °C
oktober
augustus
22 °C
november
september
december
temperatuur in Moskou
24 23 22 21 20 19 18 17 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5 -6 -7
ce m be
r
r be
de
to b ok
se
no ve m
er
r be
st gu
pt em
us
i ju l
au
i ju n
m ei
ril ap
rt aa m
ar ru fe b
ja
nu
ar
i
i
©
Hoofdstuk 7
VA N
TOM3
a Wat is het verschil tussen de warmste en de koudste maand? b Bereken de gemiddelde temperatuur per maand. Antwoordzin:
208
6
Gamezone Gridlock Materiaal: • Gridlock-speelveld • 2 gewone dobbelstenen • 10 pionnen in dezelfde kleur voor speler A • 10 pionnen in een andere kleur voor speler B De pionnen kun je gemakkelijk zelf maken uit papier. Of je tekent het speelveld en gebruikt twee kleuren.
5
Hoofdstuk 7
6
©
VA N
IN
Spelverloop: 1 Speler A gooit beide dobbelstenen, hij of zij gooit bijvoorbeeld 5 en 4. De speler plaatst een pion op een van de snijlijnen op het speelveld, bepaald door de twee getallen op de dobbelstenen: ofwel op (5, 4), ofwel op (4, 5). 2 Daarna is het de beurt aan speler B; hij of zij gooit bijvoorbeeld 2 en 3. 3 Als de mogelijke snijlijnen allebei bezet zijn, mag je geen pion plaatsen en gaat de beurt naar de andere speler. 4 Het spel gaat door tot een van beide spelers 3 pionnen op een rij kan zetten: horizontaal, verticaal of diagonaal. 5 Als geen van beiden drie op een rij kan vormen voor alle pionnen op zijn, is het gelijkspel. Je maakt het bord leeg en speelt opnieuw.
A
4
rawf8 / Shutterstock.com
3 B
2 1 1
2
3
4
5
6
209
Gridlock
Speler A
Speler B
Spel 1
Spel 2
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1 2
3
4
5
6
Spel 3
2
5
6
4
5
6
4
5
6
VA N 5
4
4
3
Hoofdstuk 7
4
6
5
3 2
©
2
1
2
3
4
1 5
6
1
2
Spel 5 6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1 2
3
3 Spel 6
6
1
210
3
Spel 4
6
1
1
IN
1
4
5
6
1
2
3
8
Aan de oppervlakte
EEN TUINPLAN Hoeveel beplanting zet je in een driehoekig stuk tuin?
Š
VA N
IN
Hoe bereken je de omtrek van een cirkel?
De tuin heeft een lengte van 12 m en een breedte van 6 m. Wat is de oppervlakte van de tuin?
Hoeveel tegels van 40 cm x 40 cm heb je nodig voor een terras van 5 m²?
Planner
Op mijn maat
Even samenvatten
Test op mezelf Gamezone
1 Omtrek van vlakke figuren 2 Oppervlakte van vlakke figuren 3 Omtrek en oppervlakte
216 216 217 217 217 218 218 219
223 225 227 232
233
235
©
Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en ICT-toepassingen
Hoofdstuk 8
In dit hoofdstuk leer je alles over de omtrek en oppervlakte van vlakke figuren.
212
215 215
221
VA N
Ben ik mee?
1 Omtrek van vlakke figuren 1.1 Omtrek van een vierkant en van een rechthoek 1.2 Omtrek van een driehoek 1.3 Omtrek van een cirkel 2 Oppervlakte van vlakke figuren 2.1 Oppervlakte van een rechthoek 2.2 Oppervlakte van een vierkant 2.3 Oppervlakte van een driehoek 2.4 Oppervlakte van een cirkel 3 Omtrek en oppervlakte
IN
Aan de slag
oppervlakte
Omtrek en
vlakke figuren
Oppervlakte van
figuren
Omtrek van vlakke
p. 219
p. 217
p. 215
Totaal
BIM3
BIM2
BIM1
/30
/8
/11
/11
Ben ik mee?
0-4
Oef 20
Oef 19
Oef 18
Oef 10
7-9
5-6
Oef 22
Oef 21
Oef 13
Oef 6
VA N
Oef 17
Oef 12
Oef 3
7-9
IN
Oef 24
Oef 23
Oef 11
Oef 4
7-8 Oef 25
Oef 14
10-11
Oef 7
10-11
/
/
/
/
Resultaat
Totaal
TOM3
TOM2
TOM1
/30
/8
/11
/11
Test op mezelf
Klas: Datum: / / 20
Hoofdstuk 8
Totaal
Oef 16
Oef 15
Oef 9
Oef 8
0-6
Oef 5
©
Oef 2
Oef 1
0-6
Op mijn maat
Nr.:
3
2
1
Aan de slag
Mijn circuit Naam: /
213
Scoreblad Ik behaalde deze resultaten. BIM
/
TOM
/
Taak 1
/
Taak 4
/
Taak 2
/
Taak 5
/
Taak 3
/
Taak 6
/
Extra opdracht 1 :
/
Extra opdracht 2 :
/
Extra opdracht 3 :
/
Extra opdracht 4 :
/
Ik denk even na over mijn prestaties.
IN
TOTAAL
kgvd
/
VA N
Wat kon ik zeer goed?
Waar had ik moeite mee?
Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op
©
Ik denk even na over mijn attitudes en vaardigheden. Aandachtspunt
Evaluatie leerling
Evaluatie leraar
Hoofdstuk 8
Heb ik net gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik goed doorgewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Was ik telkens in orde?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik steeds de eenheid in mijn antwoordzin vermeld?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik overal een berekening genoteerd?
0
1
2
3
0
1
2
3
TOTAAL
15
Commentaar van de leraar
Handtekening leerling
214
Handtekening leraar
Handtekening ouders
Aan de slag 1 Omtrek van vlakke figuren Omtrek van een vlakke figuur = som van alle lengtes van de zijden
1.1 Omtrek van een vierkant en van een rechthoek Duid de omtrek van het vierkant en de rechthoek aan met groen. Stel, je legt telkens een touwtje op de omtrek van de figuur. z = 3 cm
3 cm
3 cm
3 cm Hoe lang is het touwtje?
b = 3 cm
IN
3 cm
l = 4 cm
4 cm
Hoe lang is het touwtje? Hoe heb je de omtrek berekend?
VA N
Hoe heb je de omtrek berekend?
Omtrek vierkant =
Omtrek rechthoek =
Hoofdstuk 8
Š
Bereken de omtrek van onderstaande figuren.
Carport 300 cm x 670 cm
Tegel 50 cm x 50 cm
Soort vlakke figuur:
Soort vlakke figuur:
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
215
1.2 Omtrek van een driehoek Duid de omtrek van de driehoek aan met groen. Stel, je legt een touwtje op de omtrek van de driehoek. z1= 4 cm
z3= 2 cm
Hoe lang is het touwtje? Hoe heb je de omtrek berekend?
z2= 3 cm
Omtrek driehoek =
Bereken de omtrek van het voorvlak van dit insectenhotel. Twee zijden meten 30 cm en één zijde 18 cm. Soort vlakke figuur: Formule:
IN
Berekening:
Antwoordzin:
VA N
1.3 Omtrek van een cirkel
Duid de omtrek van de cirkel aan met groen. Stel, je legt een touwtje op de omtrek van de cirkel.
Hoofdstuk 8
©
Hoe lang is het touwtje?
d = 4 cm
Omtrek cirkel = diameter x 3,14 = d x 3,14 of Omtrek cirkel = 2 x straal x 3,14 = 2 x r x 3,14
216
Wat is de omtrek van een cirkel met straal 4 cm?
Wat is de omtrek van een cirkel met diameter 5 cm?
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
2 Oppervlakte van vlakke figuren 2.1 Oppervlakte van een rechthoek l = cm
Vul de afmetingen op de figuur aan. Uit hoeveel vierkanten van 1 cm² bestaat de figuur?
b = cm
Hoe bereken je de oppervlakte? Oppervlakte rechthoek =
Bereken de oppervlakte van één OSB-plank in cm². Soort vlakke figuur:
IN
Formule: Berekening:
VA N
Antwoordzin:
2.2 Oppervlakte van een vierkant
z = cm
Vul de afmetingen op de figuur aan. Uit hoeveel vierkanten van 1 cm² bestaat de figuur?
Hoofdstuk 8
©
z = cm
Hoe bereken je de oppervlakte? Oppervlakte vierkant =
Bereken de oppervlakte van één tegel in cm². Soort vlakke figuur: Formule: Berekening: Antwoordzin:
217
2.3 Oppervlakte van een driehoek Vul de afmetingen op de figuur aan. Wat is de oppervlakte van de rechthoek? Hoe heb je de oppervlakte van de rechthoek berekend?
h = cm
Wat is de oppervlakte van de driehoek? Hoe bereken je de oppervlakte van een driehoek? b = cm
Oppervlakte driehoek =
Bereken de oppervlakte van het driehoekige tafelblad van deze bijzettafel met een basis van 45 cm en een hoogte van 35 cm in cm².
IN
Soort vlakke figuur: Formule:
Antwoordzin:
VA N
Berekening:
©
2.4 Oppervlakte van een cirkel
Wat is de straal van de cirkel?
Hoofdstuk 8
d = 3 cm
Oppervlakte cirkel = straal x straal x 3,14 = r x r x 3,14
Bereken de oppervlakte van dit zaagblad in mm². Soort vlakke figuur: Formule: Berekening:
Antwoordzin:
218
Zaagblad ∆ 160 mm
3 Omtrek en oppervlakte Een cirkelvormige vijver heeft een diameter van 28 m. Je stapt helemaal rond de vijver. Hoeveel meter heb je afgelegd? Omtrek
Oppervlakte
Soort vlakke figuur: Formule: Berekening:
Antwoordzin:
Oppervlakte
Soort vlakke figuur:
Berekening:
Antwoordzin:
VA N
Formule:
©
Je koopt de tegels in de doe-het-zelfzaak met een kortingsbon. Hoeveel moet je betalen? Berekening:
extra toplaagbescherming bij palletafname 15% extra korting krasbestendig en kleurecht
tuintegel Dark Desert anthraciet, grijs of donker 60 x 60 cm Per stuk 10,00
7,50
Hoofdstuk 8
Omtrek
IN
Een terras van 4,5 m op 4,5 m bedek je met sierbestrating. Hoeveel tegels moet je minstens kopen?
met 25 % kortingsbon
Antwoordzin: Je organiseert een evenement op het marktplein van je dorp. Daarvoor wil je het plein van 45 m en 22,5 m breed met dranghekken afzetten. Een dranghek is 250 cm lang en 100 cm hoog. Hoeveel dranghekken moet je voorzien? Omtrek
Oppervlakte
Soort vlakke figuur: Formule: Berekening:
Antwoordzin:
219
De topgevel van een huis met basis 6,5 m en hoogte 4 m wordt van een wand voorzien. De wand kost 65 euro/m². Hoeveel kost dit werkje? Omtrek
Oppervlakte
Soort vlakke figuur: Formule: Berekening:
Antwoordzin:
IN
Een alpaca lijkt op een lama, maar is kleiner. Het dier is afkomstig uit Zuid-Amerika en wordt vooral voor de zachte wol gehouden. Wie alpaca’s wil houden, moet minstens 400 m² weiland per dier voorzien. Thuis heb je een weide van 40 meter lang en 35 meter breed. Hoeveel alpaca’s kun je houden?
Oppervlakte
VA N
Omtrek
Soort vlakke figuur: Formule:
©
Berekening:
Hoofdstuk 8
Antwoordzin:
Je wilt een cirkelvormige plantenbak afboorden met cilindervormige boordstenen. De plantenbak heeft een straal van 75 cm. De boordstenen hebben een diameter van 15 cm en zijn 45 cm hoog. Hoeveel boordstenen heb je nodig om de plantenbak af te boorden? Omtrek
Oppervlakte
Soort vlakke figuur: Formule: Berekening:
Antwoordzin:
220
Ben ik mee? Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 30
1 Omtrek van vlakke figuren BIM1.1
omtrek driehoek
omtrek rechthoek
omtrek vierkant
omtrek cirkel
straal x straal x 3,14
4 x zijde
zxz
lxb
z1 + z2 + z3
2 x straal x 3,14
2xl+2xb
(basis x hoogte) : 2 4
Bereken de omtrek van de volgende vlakke figuren.
Soort vlakke figuur:
Formule:
Formule:
©
Soort vlakke figuur:
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
Hoofdstuk 8
VA N
IN
BIM1.2
Duid de formules om de omtrek te berekenen aan met eenzelfde kleur.
7
2 Oppervlakte van vlakke figuren BIM2.1
Duid de formules om de oppervlakte te berekenen aan met eenzelfde kleur. oppervlakte driehoek
oppervlakte rechthoek
oppervlakte vierkant
oppervlakte cirkel
r x r x 3,14
4xz
zijde x zijde
lengte x breedte
z1 + z2 + z3
2 x straal x 3,14
(l + b) x 2
(basis x hoogte) : 2 4
221
Bereken de oppervlakte van de volgende vlakke figuren.
Soort vlakke figuur:
Soort vlakke figuur:
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
3 Omtrek en oppervlakte
7
Het voetbalveld van FC De Sjotters is 60 meter breed en 110 m lang. Je loopt twee toeren rond het veld. Hoeveel meter heb je afgelegd? Omtrek
VA N
BIM3.1
IN
BIM2.2
Oppervlakte
Soort vlakke figuur: Formule:
Hoofdstuk 8
©
Berekening:
Antwoordzin: BIM3.2
4
Een cirkelvormig terras met straal 2 m wordt betegeld met klinkers van 52 euro/m². Wat is de kostprijs voor de klinkers van het terras? Omtrek
Oppervlakte
Soort vlakke figuur: Formule: Berekening:
Antwoordzin:
222
4
Op mijn maat Omtrek van vlakke figuren Wat is de betekenis van de letters in deze formules voor omtrek?
vierkant
z=
cirkel
d=
3
Geef elke vlakke figuur en de bijhorende formule voor de omtrek eenzelfde kleur. omtrek rechthoek
4xz
omtrek vierkant
d x 3,14
z1 + z2 + z3
omtrek driehoek
2xl+2xb
omtrek cirkel
Duid met de passende kleur de juiste formule voor de omtrek aan. z1 + z2 + z3
omtrek vierkant
zxz
omtrek driehoek
2xl+2xb
omtrek cirkel
d x 3,14
(b x h) : 2 4xz
VA N
omtrek rechthoek
4
b=
lxb
r x r x 3,14
Noteer de formules om de omtrek van de vlakke figuren te berekenen.
omtrek rechthoek =
omtrek vierkant =
omtrek driehoek =
omtrek cirkel
5
= Hoofdstuk 8
2
l=
rechthoek
IN
1
Š
1
Bereken de omtrek van:
een rechthoek met lengte 4 cm en breedte 5 cm.
een driehoek met z1 = 5 cm, z2= 6 cm en z3 = 8 cm.
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
een vierkant met zijde 6 cm.
een cirkel met diameter 75 mm.
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
223
6
Meet de nodige afmetingen. Bereken de omtrek van de vlakke figuren.
Soort vlakke figuur:
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
VA N
IN
Soort vlakke figuur:
Soort vlakke figuur:
Soort vlakke figuur:
Formule:
Formule:
Berekening:
Hoofdstuk 8
7
Š
Antwoordzin:
Antwoordzin:
Bereken de omtrek van de volgende afbeeldingen.
fietswiel diameter: 0,5 m
224
Berekening:
afdekzeil zijde: 200 cm
Soort vlakke figuur:
Soort vlakke figuur:
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
Oppervlakte van vlakke figuren 8
Wat is de betekenis van de letters in deze formules voor oppervlakte? vierkant rechthoek
9
z=
cirkel
l=
driehoek
b=
r= b= h=
Geef elke vlakke figuur en de bijbehorende formule voor de oppervlakte eenzelfde kleur. oppervlakte rechthoek
zxz
oppervlakte vierkant
lxb
(b x h) : 2
oppervlakte driehoek
r x r x 3,14
oppervlakte cirkel
IN
10 Duid met de passende kleur de juiste formule voor de oppervlakte aan. z1 + z2 + z3
(b x h) : 2
oppervlakte vierkant
zxz
4xz
oppervlakte driehoek
(l + b) x 2
lxb
oppervlakte cirkel
d x 3,14
r x r x 3,14
VA N
oppervlakte rechthoek
11 Noteer de formules om de oppervlakte van vlakke figuren te berekenen. oppervlakte rechthoek =
oppervlakte vierkant =
oppervlakte driehoek =
oppervlakte cirkel
= Hoofdstuk 8
Š
2
12 Bereken de oppervlakte van: een rechthoek met lengte 5 cm en breedte 4 cm. Formule:
een driehoek met basis 5 cm en hoogte 4 cm. Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoord:
Antwoord:
een vierkant met zijde 8 mm.
een cirkel met straal 70 mm.
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoord:
Antwoord:
225
13 Meet de nodige afmetingen. Bereken de oppervlakte van de vlakke figuren.
Soort vlakke figuur:
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoord:
Antwoord:
VA N
IN
Soort vlakke figuur:
Soort vlakke figuur:
Soort vlakke figuur:
Formule:
Formule: Berekening:
Antwoord:
Antwoord:
Hoofdstuk 8
Š
Berekening:
14 Bereken de oppervlakte van de volgende afbeeldingen.
zwembad lengte: 12 m breedte: 6 m
rondpunt diameter: 24 m
226
Soort vlakke figuur:
Soort vlakke figuur:
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoord:
Antwoord:
Omtrek en oppervlakte 15 In de woonkamer komt vasttapijt. De woonkamer heeft een lengte van 8 m en een breedte van 5 m. Hoeveel kost het tapijt? Omtrek
Oppervlakte
Soort vlakke figuur: Formule: Berekening: Kleur te kiezen 14, 50 euro/m²
Antwoordzin:
Omtrek
Oppervlakte
Formule: Berekening:
Antwoordzin:
15 m
VA N
Soort vlakke figuur:
IN
16 Je spant de weide af met schrikdraad. Hoeveel meter schrikdraad moet je voorzien?
54 m 42 m
19 m
17 Een cirkelvormig voetbalstadion heeft een diameter van 270 m. Er kunnen tot 80 000 toeschouwers in het stadion. a Wat is de omtrek van het stadion?
Hoofdstuk 8
©
3
Formule: Berekening:
Antwoordzin:
b
Wat is de oppervlakte van het stadion?
Formule: Berekening:
Antwoordzin:
227
18 Tomasz schildert het plafond van zijn woonkamer. De afmetingen van de woonkamer zijn 4,7 m op 9 m. Hij schildert twee lagen. Hoeveel potten verf moet Tomasz kopen? Soort vlakke figuur: Formule: Berekening:
Inhoud: 5 l Dekking: 10 m²/l Prijs: 40 euro
Antwoordzin:
Soort vlakke figuur: Formule:
Antwoordzin:
VA N
Berekening:
IN
19 Kimberly speelt Tetris op haar nieuwe smartphone. Ze laat het blokje in de opening vallen. Elk vierkantje heeft een zijde van 1 cm. Wat is de omtrek van de verkregen figuur?
Hoofdstuk 8
a
©
20 Greg legt een nieuwe vloer in zijn woonkamer. De tegels hebben een zijde van 30 cm. Wat is de oppervlakte (in m²) van één tegel?
Soort vlakke figuur: Formule: Berekening:
Antwoordzin: b
Hoeveel tegels moet hij minstens aankopen als zijn woonkamer 8 m lang en 4 m breed is?
Berekening:
Antwoordzin:
228
21 Bereken telkens de omtrek en oppervlakte van het tafelblad van deze tuintafels.
diameter 120 cm hoogte: 72 cm
133 cm x 133 cm hoogte: 71,5 cm
Soort vlakke figuur:
Soort vlakke figuur:
Formule:
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Berekening:
Antwoord:
Antwoord:
Antwoord:
Formule:
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Berekening:
Antwoord:
Antwoord:
Antwoord:
IN
Soort vlakke figuur:
VA N
OPPERVLAKTE
OMTREK
180 cm x 75 cm hoogte: 80 cm
22 De familie Detwijfelaere wil een visvijver. Vader wil een driehoekig of cirkelvormig model. Voor moeder speelt de vorm geen rol, zolang de vijver omheind wordt en alles zo weinig mogelijk kost. De aannemer vraagt € 45/m² voor de aanleg en € 32/m² voor de omheining.
1,5 m
100 cm
Hoofdstuk 8
©
3m
3,8 m
driehoekige visvijver
cirkelvormige visvijver
oppervlakte prijs aanleg omtrek prijs omheining totale prijs Wat is de beste keuze die de familie kan maken? Antwoordzin:
229
23 Je wilt de speelkamer opfrissen door één muur te behangen. Twee muren van 3,6 m x 2,1 m en één muur van 2,75 m x 2,1 m schilder je groen (Energizing Ireland). Het plafond van 3,6 m x 2,75 m schilder je grijs (Passionate Feeling). Met één liter kun je 2,5 m² schilderen. a
Hoeveel liter verf heb je nodig om de muren te schilderen?
Berekening:
€ 15,00 muur- en plafondverf Colores 1 l Passionate Feeling
Antwoordzin:
Hoeveel potten groene verf moet je minstens kopen?
IN
b
Antwoordzin:
c
VA N
Berekening:
Hoeveel verf heb je nodig om het plafond te schilderen?
©
Berekening:
Hoofdstuk 8
Antwoordzin:
d
Hoeveel potten grijze verf moet je minstens kopen?
Berekening: Antwoordzin:
e
Hoeveel kost de verfbeurt in totaal?
Berekening: Antwoordzin:
230
€ 15,00 muur- en plafondverf Colores 2,5 l Energizing Ireland
24 Hieronder vind je de plattegrond van varkensbedrijf Vanwildemeersch.
1 2 3 4 5
legende stal voor de biggen stal voor de zeugen opslagplaats stal voor de beren woonruimte
de stal van de biggen:
•
de stal van de beren:
•
het gehele varkensbedrijf:
VA N
•
IN
Bereken de omtrek van
Bereken de oppervlakte van de stal van de zeugen:
•
de opslagplaats:
•
de woonruimte:
•
het gehele varkensbedrijf:
Hoofdstuk 8
©
•
25 Naast het huis van de familie Ballyn staat een schuur (zie plan). Die wil de familie verbouwen tot een rechthoekige ruimte met dezelfde oppervlakte. De breedte van de nieuwe schuur is 8 meter. Hoe lang moet de nieuwe schuur zijn? 2
3
6m
4m
1
2m
2m
2m
Berekening:
16 m
3m
6m
7m
Antwoordzin:
231
Even samenvatten
Omtrek van een vlakke figuur = som van alle lengtes van de zijden
omtrek
oppervlakte
2 x lengte + 2 x breedte
lengte x breedte
2xl+2xb
lxb
rechthoek lengte (l) breedte (b)
IN
vierkant
zijde x zijde
4xz
zxz
zijde 1 + zijde 2 + zijde 3
(basis x hoogte) : 2
z1 + z2 + z3
(b x h) : 2
VA N
zijde (z)
4 x zijde
driehoek
z3
Š
z2
Hoofdstuk 8
hoogte (h)
z1 basis (b)
cirkel 2 x straal x 3,14 straal (r)
diameter (d)
2 x r x 3,14
straal x straal x 3,14
of
r x r x 3,14
diameter x 3,14
(diameter = 2 x straal)
d x 3,14
232
Test op mezelf Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 30
1 Omtrek van vlakke figuren
omtrek driehoek
omtrek rechthoek
omtrek vierkant
omtrek cirkel
d x 3,14
4 x zijde
(b x h) : 2
lengte x breedte
z1 + z2 + z3
r x r x 3,14
2xl+2xb
zxz 4
Bereken de omtrek van de volgende vlakke figuren.
VA N
TOM1.2
Duid de formules om de omtrek te berekenen aan met eenzelfde kleur.
IN
TOM1.1
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
Hoofdstuk 8
Soort vlakke figuur:
©
Soort vlakke figuur:
7
2 Oppervlakte van vlakke figuren TOM2.1
Duid de formules om de oppervlakte te berekenen aan met eenzelfde kleur. oppervlakte driehoek
oppervlakte rechthoek
oppervlakte vierkant
oppervlakte cirkel
2 x r x 3,14
4xz
zijde x zijde
(l x b) x 2
z1 + z2 + z3
r x r x 3,14
lengte x breedte
(b x h) : 2 4
233
Bereken de oppervlakte van de volgende vlakke figuren.
Soort vlakke figuur:
Soort vlakke figuur:
Formule:
Formule:
Berekening:
Berekening:
Antwoordzin:
Antwoordzin:
3 Omtrek en oppervlakte
7
Toppaarden worden in een trainingsmolen geplaatst om hun conditie op peil te houden. Zo’n molen heeft een diameter van 18 meter. Dagelijks moet het paard 2 km stappen. Hoeveel toeren laat je het paard dagelijks lopen? Omtrek
VA N
TOM3.1
IN
TOM2.2
Oppervlakte
Soort vlakke figuur:
©
Formule: Berekening: Hoofdstuk 8
Antwoordzin: TOM3.2
4
Een landbouwer zaait een stuk grond van 75 m op 75 m met tarwe in. Voor een goede opbrengst is 1,8 kg tarwezaad per 100 m² de beste verhouding. Hoeveel kg tarwezaad moet de landbouwer voorzien? Omtrek
Oppervlakte
Soort vlakke figuur: Formule: Berekening:
Antwoordzin:
234
4
Gamezone 1 Op de plattegrond zie je wegen die lopen tussen plaats A en plaats B. Iemand wil zonder omweg van plaats A naar plaats B lopen. Hij loopt dus naar boven of naar rechts. Op hoeveel manieren kan hij van A naar B lopen?
B
A Antwoord:
VA N
IN
2 Je hebt een zandloper van 7 minuten en een zandloper van 11 minuten. Hoe kun je daarmee een ei precies 15 minuten laten koken? Antwoord:
Hoofdstuk 8
©
3 In een kooi zitten ganzen en cavia’s. Samen hebben de dieren 35 koppen en 94 poten. Hoeveel cavia’s zijn er en hoeveel ganzen? Berekening:
Antwoord: 4 Een opa zegt: ‘Mijn zoon is 24 jaar jonger dan ik en 35 jaar ouder dan mijn kleinzoon. Samen zijn wij 100 jaar.’ Hoe oud zijn de opa, zijn zoon en zijn kleinzoon? Berekening:
Antwoord:
235
5 Voer de opdrachten uit zonder je potlood op te heffen. Verbind de negen stippen met vier rechte lijnen.
Verbind de zestien stippen met zes rechte lijnen.
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Hoofdstuk 8
©
VA N
IN
6 Verbind elk van de drie vierkantjes onder aan het grote vierkant met het andere vierkantje van dezelfde kleur. Teken daarvoor een vloeiende lijn binnen het grote vierkant. Hoe doe je dat zonder dat de getekende lijnen elkaar snijden?
7 Binnen deze rechthoek staan vijf torens en vijf fabrieken getekend. Verbind elke toren via een vloeiende lijn binnen deze rechthoek met de fabriek die met dezelfde letter is aangeduid. Hoe teken je dat zonder dat de vijf getekende lijnen elkaar snijden?
C E D D C
A B A
236
E B
9
De tijd zal het leren
Mila zit in het tweede jaar Haarzorg. Het is vandaag dinsdag. Haar wekker gaat af om kwart voor zeven. Mila maakt zich klaar en vertrekt rond kwart over zeven richting school. De school begint om 8.35 uur en eindigt om 16 uur.
ila op
Hoe weet Mil a dat er tien minute n voorbij zijn?
Š
VA N
Hoeveel ti jd heeft M ila om zich k laar te ma ken?
IN
g is M Hoelan ? school
Hoe laat staat Mila op?
Hoelang duurt het nog voor Mila op schoolreis vertrekt?
Planner
Op mijn maat
Even samenvatten
Test op mezelf Gamezone
1 2 3 4 5
Tijdsmaten Analoge tijd Digitale tijd Rekenen met tijd De kalender
247 248 250 253 255 256
257
259
Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en ICT-toepassingen
©
In dit hoofdstuk leer je alles over tijd.
Hoofdstuk 9
238
241 242 242 242 243 243 243 244 244 245
VA N
Ben ik mee?
1 Tijdsmaten 2 Analoge tijd 2.1 Analoge tijd aflezen 2.2 Analoge tijd aanduiden 3 Digitale tijd 3.1 Digitale tijd aflezen 3.2 Digitale tijd aanduiden 4 Rekenen met tijd 5 De kalender
IN
Aan de slag
Tijdsmaten
Analoge tijd
Digitale tijd
Rekenen met tijd
De kalender
1
2
3
4
5
Aan de slag
p. 244
p. 244
/30
Totaal
Totaal
Oef 23
Oef 17
Oef 10
Oef 9
0-1
0-6
0-2
0-2
Oef 2 3-4
3-4 Oef 3
Oef 24
Oef 20 Oef 25
Oef 18
Oef 12
Oef 11
Oef 6
Oef 5
2-4
7-8
3-4
Oef 21
Oef 15
Oef 8
VA N
Oef 14
©
Oef 4
Oef 1
0-2
IN
Oef 19
Oef 13
Oef 7
9-10
5-6
5-6
Oef 22
Oef 16
/
/
/
/
/
/
Resultaat
/4
/30
Totaal
/ 10
/6
/6
/4
TOM5
TOM4
TOM3
TOM2
TOM1
Test op mezelf
Klas: Datum: / / 20
Hoofdstuk 9
/4
/10
/6
/6
/4
BIM5
BIM4
BIM3
BIM2
BIM1
Op mijn maat
Nr.:
p. 243
p. 242
p. 241
Ben ik mee?
Mijn circuit Naam: /
239
Scoreblad Ik behaalde deze resultaten. BIM
/
TOM
/
Taak 1
/
Taak 4
/
Taak 2
/
Taak 5
/
Taak 3
/
Taak 6
/
Extra opdracht 1 :
/
Extra opdracht 2 :
/
Extra opdracht 3 :
/
Extra opdracht 4 :
/
Ik denk even na over mijn prestaties.
IN
TOTAAL
kgvd
/
VA N
Wat kon ik zeer goed?
Waar had ik moeite mee?
Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op
Ik denk even na over mijn attitudes en vaardigheden.
©
Aandachtspunt
Evaluatie leerling
Evaluatie leraar
Hoofdstuk 9
Heb ik net gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik goed doorgewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Was ik telkens in orde?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik altijd een antwoordzin geschreven?
0
1
2
3
0
1
2
3
Ben ik kritisch t.o.v. mijn antwoord? Kan het wel?
0
1
2
3
0
1
2
3
TOTAAL
15
Commentaar van de leraar
Handtekening leerling
240
Handtekening leraar
Handtekening ouders
Aan de slag Tijdsmaten Tijd is een grootheid, net als lengte, inhoud, massa, temperatuur en hoekgrootte. Markeer de tijdsmaten in onderstaand artikel. De verzorgers hadden vermoedens dat Hao Hao zwanger was. Op 9 augustus volgde het heuglijke nieuws: “Onze reuzenpanda Hao Hao heeft gisteren het leven geschonken aan een tweeling.”
IN
De weeën begonnen gisteren om 9 uur. De jongen kwam eerst ter wereld om 13h26, enkele uren later volgde het meisje. Na anderhalf uur haalden de verzorgers het pandajong weg voor onderzoek. De verzorgers van dierenpark Pairi Daiza zijn dagelijks in de weer met de pasgeboren pandatweeling en volgen de baby’s elke minuut van de dag op. Panda’s planten zich maar moeilijk voort. De vrouwtjes zijn per jaar zo’n twee tot drie dagen vruchtbaar en de draagtijd ligt gemiddeld tussen de 86 en 160 dagen.
VA N
Welke tijdsmaten heb je gemarkeerd?
©
Welke andere tijdsmaten ken je nog? zondag
donderdag
maandag
dinsdag
vrijdag
woensdag
Hoofdstuk 9
1
zaterdag
halfjaar
241
2 Analoge tijd 2.1 Analoge tijd aflezen Op een analoge klok heb je twee wijzers. De kleine wijzer duidt het aan. De grote wijzer de . Hoe lees je een analoge klok af?
... uur
Kijk eerst naar de grote wijzer!
... (minuten) over ...
... (minuten) voor ...
kwart voor ... ... (minuten) over half ...
kwart over ...
half (volgend uur!) ...
VA N
Het is vijf (minuten) voor vier.
IN
Noteer de juiste tijd.
... (minuten) voor half ...
Het is
Het is
Het is
©
2.2 Analoge tijd aanduiden
Op je smartphone kun je het avondprogramma bekijken. Hoe laat begint elk programma? Teken de wijzers op de analoge klokken.
Hoofdstuk 9
TV-gids
242
19:45 het journaal
>
20:05 weerbericht
>
20:10 serie
>
20:30 speelfilm
>
21:45 documentaire
>
22:30 het late journaal
>
het journaal
weerbericht
serie
speelfilm
documentaire
het late journaal
3
Digitale tijd
3.1 Digitale tijd aflezen Op een digitale klok vind je twee groepen cijfers. De eerste twee cijfers duiden het
aan.
De laatste twee cijfers duiden de
aan.
6=
2= Hoe lees je een digitale klok af?
Verbind de juiste digitale klok met de juiste analoge klok.
06 : 30
08 : 45
04 : 50
l
l
l
l l
l
l
VA N
l
IN
: 00
l
Lees de digitale tijd af.
Het is
Het is
Hoofdstuk 9
Š
Het is
0 : 00
04 : 25
09 : 45
3.2 Digitale tijd aanduiden Duid de tijd aan op de digitale klok. Het is kwart voor elf.
Het is half acht.
Het is vijf (minuten) over acht.
243
4
Rekenen met tijd 1h=
1 min =
min
s
1h=
s
Noteer de passende letter bij het cijfer. Welk woord krijg je? Zondag gaat de 24 uur van Spa-Francorchamps van start. De nieuwe ‘Pirates’-film duurt 120 min. 3 600 s is net hetzelfde als … Anderlecht staat op 48 uur van de topper met Club Brugge. Loïc moet een halfuur met de fiets naar school rijden. De klas krijgt één minuut om de oefening te maken. De pauze duurt 10 minuten. 1
2
3
5
De kalender
•
Eén jaar telt meestal
4
5
6
60 seconden twee dagen 600 seconden 30 min één dag 2 uren 1h
7
dagen. Soms
4
dagen.
en komt één keer om de vier jaar voor.
VA N
Zo’n jaar heet een Bij zo’n jaar telt de maand februari januari
31 28
februari
maart 31
30
april
mei
juli
augustus
31
30 31
juni
dagen.
31
oktober 31
30
30
september
december
31
november
Op school spreek je ook over trimester en semester. Eén trimester duurt
maanden. Eén jaar telt
trimesters.
Eén semester duurt
maanden. Eén jaar telt
semesters.
©
•
I R E T K W A
IN
1 2 3 4 5 6 7
Hoofdstuk 9
Over het koekje van producent Lu is goed nagedacht. Beantwoord de vragen. Vul de betekenis aan. Kies uit:
7 cm
5,4 cm
aantal weken in één jaar – zeven dagen in één week – aantal uren in één dag – vier seizoenen betekenis Wat is de lengte van het koekje? Hoeveel hoeken heeft het koekje? Hoeveel punten staan er op het koekje? Tel de bogen op de omtrek.
244
Ben ik mee? Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 30
1 Tijdsmaten
BIM1.2
Plaats een cijfer van 1 tot 4. (1 duurt het kortst, 4 het langst) met je ogen knipperen
5 km wandelen
wachten aan het stoplicht
douchen
1,5
2 Analoge tijd
10
1
VA N
5
2
Noteer de juiste tijd.
BIM2.2
Het is
Het is
Het is
3
Duid de juiste tijd aan.
Het is drie uur.
Hoofdstuk 9
©
BIM2.1
2
Vul de juiste tijdseenheid in. Kies uit: s, min, kwartier, h, dag.
IN
BIM1.1
Het is kwart over twee.
Het is vijf over half negen. 3
245
3
Digitale tijd Lees de digitale tijd af.
BIM3.1
10 : 00
07 : 45
Het is
Het is
Het is
Duid de tijd aan op de digitale klok.
BIM3.2
Het is kwart voor drie ’s middags.
Het is negen uur ’s avonds.
=
2 min =
min 120 min = s
h
1,5 h =
VA N
3h
Het is half zeven ’s morgens. 3
Rekenen met tijd Zet om.
BIM4.1
3
IN
4
360 s
=
min 1 h
=
min
20 min =
s
min
10 min =
s 8
Birger en Inneke verkopen aardbeien in hun winkel.
Hoofdstuk 9
5
a
Hoeveel uur is de winkel op zondag open?
b
Wanneer kun je op dinsdagmorgen naar de winkel?
c
Hoelang is de winkel open op maandagmorgen?
d
Hoeveel minuten is de winkel open op donderdagnamiddag?
©
BIM4.2
BIM5
10 : 40
EN WINKEL OPENINGSUR 10.30 - 12.00 u. MA-VRIJDAG 16.30 - 19.00 u. 9.00 - 12.00 u. ZATERDAG 14.00 - 19.00 u. 9.00 - 12.00 u. ZONDAG
De kalender
2
Juist of fout? Welk woord kun je vormen met de verzamelde letters? juist fout Het jaar 2016 was een schrikkeljaar. De maand oktober telt precies dertig dagen. Woord:
246
N
A
O
L
juist fout Eén jaar telt twee semesters. Eén eeuw duurt honderd jaar.
S
U
E
F 4
Op mijn maat Tijdsmaten 1
Markeer het passende antwoord.
Douchen duurt meer dan/minder dan/juist 1 h. Een voetbalmatch duurt meer dan/minder dan/juist 1 h. EĂŠn lesuur duurt meer dan/minder dan/juist 1 h. 2
Vul de juiste tijdseenheid in. Kies uit: s, min, h, dag. basketbalmatch
koorts meten
5 km wandelen
IN
tandenpoetsen
10
1
Noteer het gepaste meetinstrument.
wekker
stopwatch zandloper
kookwekker
zonnewijzer
Hoofdstuk 9
3
1
VA N
2
Š
1
kalender
De coach wil weten hoelang zijn spelers over 100 m lopen. Sofie wil weten hoelang ze moet wachten tot het Kerstmis is. Amina wil vroeg opstaan, zodat ze kan douchen voor vertrek. De kok wil controleren hoelang de aardappelen moeten koken.
247
Analoge tijd 4
Kruis de juiste tijd aan.
twaalf uur half acht zeven uur
elf uur kwart voor tien kwart voor elf
kwart over vier half vijf vier uur
zes uur half zes half twaalf
Het is
Het is
Het is
Het is
Het is
Het is
Noteer de juiste tijd.
©
5
kwart voor zes zes uur kwart over vijf
IN
twee uur half twee half zes
VA N
2
Hoofdstuk 9
248
Plaats het cijfer bij de passende klok. 1 Het is tien voor half tien.
7
2 Het is vijf over half vijf.
3 Het is tien over twaalf.
4 Het is vijf voor tien.
Noteer de juiste tijd.
Het is
Het is
VA N
Het is
IN
6
Het is
Het is
Duid de juiste tijd aan.
Hoofdstuk 9
8
Š
Het is
Het is half negen.
Het is kwart voor twaalf.
Het is vijf over vier.
Het is zeven uur.
Het is kwart over elf.
Het is half zes.
249
3 Digitale tijd 9
Kruis de juiste tijd aan.
09 : 00
: 30
negen uur half tien zes uur
half elf half twaalf half tien
07 : 30
08 : 5 half acht kwart voor acht kwart over acht
0 : 45 kwart voor elf kwart voor tien tien uur
kwart na acht half acht half negen
IN
half zeven half acht kwart voor zeven
08 : 30
10 Plaats het cijfer bij de passende klok.
3 Het is tien over elf uur.
08 : 40
: 10
4 Het is tien over half negen.
05 : 25
©
: 55
2 Het is vijf voor twaalf uur.
VA N
1 Het is vijf voor half zes.
11 Noteer de juiste tijd.
Hoofdstuk 9
06 : 30 Het is
09 : 45 Het is
0: 5 Het is
250
06 : 5 Het is
: 00 Het is
05 : 30 Het is
12 Welke klokken geven dezelfde tijd aan? Schrijf het cijfer bij de passende klok.
03 : 35
0:0
09 : 50
2
1
3
6 : 40 5
5 : 20 6
VA N
IN
4
23 : 25
13 Hieronder vind je het spoorbord van het station van Wervik. Duid op de analoge klokken de vertrekuren aan. vertrek
bestemming
spoor
08:45
Poperinge
IC
2a 13a
09:50
Brussel
P
8a
Menen
L
bestemming
spoor
10:30
Komen
11:55
Gent
IC
2b 4b
15:20
Ieper
IC
3a
L
Hoofdstuk 9
Š
08:00
vertrek
Menen
Poperinge
Brussel
Komen
Gent
Ieper
251
14 Kleine Maysa heeft een speciale klok. Wanneer de ogen van de aap opengaan, mag ze opstaan. Zijn ze dicht, moet ze slapen. Duid op de digitale klokken de juiste tijd aan. Opstaan
Middagdutje
Slapengaan
IN
15 Duid de juiste tijd aan.
Het is half drie in de namiddag.
Het is negen uur ’s avonds.
Het is tien voor acht ’s avonds.
Het is twaalf uur ’s middags.
Het is middernacht.
©
VA N
Het is kwart over zeven ‘s morgens.
16 Duid de juiste tijd aan.
Hoofdstuk 9
Het is dertien voor acht ’s morgens. Het is vijf over half tien.
Het is vijf voor half zes.
Het is zeven voor half vier ’s middags.
Het is drie over half zes ’s morgens. Het is kwart over vijf.
252
Rekenen met tijd 17 Vul aan. Eén dag telt
uren.
Een half uur telt
minuten.
Eén uur telt
minuten.
Een kwartier telt
minuten.
Eén minuut telt
seconden.
Eén uur telt
seconden.
18 Vul aan. 3h
=
min
5h
=
min
7h
=
min
1,5 h
=
min
2,5 h
=
min
0,5 h
=
min
10 min =
s
30 min
=
s
120 min =
h
360 min =
h
180 s
=
min
6 000 s
min
>
20:00 Familie
>
20:35 Belgium’s got talent
>
22:40 The good doctor
>
Vier 19:30 Jani on tour
•
Hoelang kijk je tv als je naar ‘Thuis’ en
>
21:05 Gert Late Night
>
22:45 CSI
>
20:00 Thuis
>
20:37 FC De Kampioenen
>
21:15 Merci voor de muziek > 22:05 Het late journaal
‘FC De Kampioenen’ kijkt? min
>
20:15 De rechtbank
één
Hoelang duurt de serie ‘Familie’?
VA N
19:50 Het weer
•
•
Hoeveel minuten mis je van de serie ‘The good doctor’ als je eerst nog naar ‘Gert Late Night’ wilt kijken?
•
>
Welk programma duurt het langst? Kruis aan. Gert Late Night
Belgium’s got Merci voor de talent muziek
Hoofdstuk 9
VTM
=
IN
19 Los op.
©
4
20 Vul aan. reisduur Ik vertrek om 08.00 uur. Ik kom in Parijs aan om 14.00 uur. Ik vertrek om 10.30 uur. Ik kom in Ieper aan om 15.00 uur. Ik vertrek om 13.15 uur. Ik kom in Genk aan om 20.45 uur.
253
21 Naar de apotheek.
de MARKT
apotheek Openingsuren
Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag
8.30 - 12.00 u. 8.30 - 12.00 u. 8.30 - 12.00 u. 8.30 - 12.00 u. 8.30 tot 19.00 u. 9.00 tot 12.00 u. Gesloten
13.00 - 19.00 u. 13.00 - 19.00 u. 13.00 - 19.00 u. 13.00 - 19.00 u.
Is de apotheek op maandag om 13 uur open?
b
Op welke dagen kun je niet bij de apotheek terecht?
c
Hoelang kun je in het weekend naar de apotheek?
d
Hoeveel uren is de apotheek op weekdagen beschikbaar?
VA N
IN
a
22 Noone houdt in de tuin een slakkenwedstrijd. Hieronder staan de tijden. Pas op: niet elke slak vertrok op hetzelfde moment! a
Vul de tabel aan.
vertrek
aankomst
14:37
15:02
Š
slak
Spikkel
Bruintje
Hoofdstuk 9
254
Slijmpje
13:19
Kronkel
13:44
Kriebel
14:29
b
Welke slak is de snelste?
c
Hoelang duurde de hele wedstrijd?
15:23
duur
59 minuten 2 h 03 min
17:43 3 kwartier
De kalender 23 Vul aan. Eén jaar telt
maanden.
Oktober telt
Eén jaar telt
weken.
April telt
dagen.
Eén jaar telt
dagen.
Juni telt
dagen.
dagen.
Eén eeuw telt
jaren.
Eén jaar telt
Eén week telt
dagen.
Eén semester telt
trimesters. maanden.
24 Wat is de leeftijd van de familieleden van Farah? geboortejaar leeftijd
2005
Anaïs
2001
geboortejaar leeftijd
papa
1975
VA N
IN
Farah
oma
1953
juist
fout
Het jaar 1991 was een schrikkeljaar.
A
K
De derde maand van het jaar telt 31 dagen.
O
S
Een semester telt drie maanden.
B
L
Een periode van 100 jaar noem je een trimester.
R
K
Hoofdstuk 9
25 Zijn de volgende zinnen juist of fout? Welk woord kun je vormen met de verzamelde letters?
©
5
Woord:
FEBRUARI
255
Even samenvatten
•
Tijd is een grootheid, net als lengte, inhoud, massa, temperatuur en hoekgrootte.
•
Dit zijn de meest gebruikte tijdsmaten: dag, h, min, s.
•
Andere tijdsmaten: week, maand, jaar, semester, trimester en eeuw.
•
Er zijn analoge en digitale klokken.
Analoge klokken Kijk eerst naar de grote wijzer!
... (minuten) voor ...
IN
... uur ... (minuten) over ...
VA N
kwart voor ...
... (minuten) over half ...
kwart over ... ... (minuten) voor half ...
half (volgend uur!) ...
©
Digitale klokken
07 30 Hoofdstuk 9
Op een digitale klok vind je twee groepen cijfers. De eerste twee cijfers duiden het uur aan. De laatste twee cijfers duiden de minuten aan. Onthoud! 1 uur 1 halfuur 1 week 1 jaar 1 jaar 1 jaar
256
= 60 minuten = 30 minuten = 7 dagen = 12 maanden = 52 weken = 4 trimesters
1 minuut = 60 seconden 1 kwartier = 15 minuten 1 jaar = 365 dagen 1 schrikkeljaar = 366 dagen 1 jaar = 2 semesters 1 eeuw = 100 jaar
Test op mezelf Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 30
1 Tijdsmaten TOM1.1
Plaats een cijfer van 1 tot 4. (1 duurt het kortst, 4 het langst) tandenpoetsen
spaghetti eten
20 km fietsen
een vingerknip
2
Vul de juiste maateenheid in. Kies uit: s, min, kwartier, h, dag.
IN
TOM1.2
3
2 Analoge tijd
1 2
Noteer de juiste tijd.
TOM2.2
Het is
Het is
Het is
3
Duid de juiste tijd aan.
Het is kwart voor zeven.
Hoofdstuk 9
©
TOM2.1
10
VA N
15
Het is vijf voor half zes.
Het is half negen.
3
257
3
Digitale tijd Lees de digitale tijd af.
TOM3.1
08 : 5
0 : 50
Het is
Het is
Het is
Duid de juiste tijd aan op de digitale klok.
TOM3.2
Rekenen met tijd Zet om.
TOM4.1
2,5 h =
min
240 min =
h
4 min =
s
120 s =
min
2h
min
15 min =
s
TOM4.2
=
3
6
van 6.00 tot 12.30 en van 13.15 tot 18.30 uur GESLOTEN van 6.00 tot 12.30 en van 13.15 tot 18.30 uur van 6.00 tot 12.30 en van 13.15 tot 18.30 uur van 6.00 tot 12.30 en van 13.15 tot 18.30 uur van 6.00 tot 12.30 en van 13.15 tot 18.30 uur van 6.00 tot 12.30 en van 13.15 tot 17.00 uur
©
Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag
Hoofdstuk 9
5
Het is half drie ’s middags. Het is vijfentwintig over zeven ’s avonds.
VA N
4
3
IN
Het is elf uur ’s morgens.
TOM5
8 : 30
a
Op welke dag sluit de bakker om vijf uur ‘s middags?
b
Op welk tijdstip word je ’s middags ten vroegste geholpen?
c
Hoelang is de bakkerij maandagmorgen open?
d
Hoelang is de bakkerij zaterdagnamiddag open?
4
De kalender Juist of fout? juist fout juist fout 1993 was een schrikkeljaar. N A Eén jaar telt vier trimesters. Z E Maart telt 31 dagen. M D Een eeuw duurt 100 jaar. L M Welk woord kun je vormen met de verzamelde letters?
258
4
Gamezone 1 In welk land zijn volgende steden gelegen? Vul in.
Tokyo
New York
Hongkong
IN
Londen
Brussel
VA N
a Beantwoord onderstaande vragen.
Hoe laat is het in Brussel?
Hoe laat is het in Londen?
Scan de QR-code.
Hoeveel bedraagt het verschil tussen beide lokale tijden?
De tijden zijn overal hetzelfde/verschillend.
In Hong Kong is het zes uur vroeger/later dan in België.
In New York is het zes uur vroeger/later dan in België.
In Tokyo is het zeven uur vroeger/later dan in België.
Die verschillen zijn er omdat de aarde stilstaat/ronddraait.
Hoofdstuk 9
©
b Schrap wat niet past.
c Hoe laat is het nu? Duid de juiste tijd aan.
Brussel
Singapore
Dubai
Zuid-Afrika
259
2 Je weet dat het polshorloge 5 waard is. Wat is de waarde van de andere tijdmeters?
=
+
=
–
=
0 SESS: 85 OUTPUT: Thu Feb 2 10:54:11 2017 SUM: 4594859E
AGE:10 10 SESS: SESS:85 85 OUTPUT: OUTPUT:Thu ThuFeb Feb 2210:54:11 10:54:112017 2017 SUM: SUM:4594859E 4594859E AGE:
=
=
=
=
©
=5
=
VA N
+
IN
–
3 De onderstaande klokken staan in spiegelbeeld. Hoe laat is het? 10DeaDe Deonderstaande onderstaandeklokken klokkenstaan staaninin spiegelbeeld. HoeHoe laatislaat ishet? het? klokken spiegelbeeld. Hoe laat bin 10 10 onderstaande staan spiegelbeeld. is het?c Hoofdstuk 9
a)
1111
260
a)a)
b)b)
c)c)
b)
Vulin. in. Vul punt punt
11
c)
Vul in.
(A)==BB a)a) sasa(A)
spiegelas spiegelas
spiegelbeeld spiegelbeeld
©
VA N
IN
10
Ontwikkeld of ingewikkeld?
Planner Aan de slag
1 Meetkundige ruimtefiguren 1.1 Even herhalen 1.2 Wiskundetaal 2 Ontwikkelingen 2.1 Ontwikkeling van een balk 2.2 Ontwikkeling van een kubus 2.3 Ontwikkeling van een cilinder 3 Oppervlakte van balk en kubus 3.1 Oppervlakte van een kubus 3.2 Oppervlakte van een balk
Ben ik mee?
Op mijn maat
Even samenvatten
Test op mezelf
285
287
273
IN
1 Meetkundige ruimtefiguren 2 Ontwikkelingen 3 Oppervlakte van balk en kubus
VA N
Gamezone
Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en ICT-toepassingen
©
In dit hoofdstuk leer je alles over lichamen en hun ontwikkeling.
Hoofdstuk 10
262
265 265 266 268 268 269 270 271 271 272
275 278 282 284
p. 271
Hoofdstuk 10
Oppervlakte van
3
p. 268
p. 265
Totaal
BIM3
BIM2
BIM1
/20
/6
/6
/8
Ben ik mee?
Totaal
Oef 22
Oef 11 0-2
Oef 12
Oef 23
Oef 14
Oef 13
Oef 4
Oef 3 3-4
2
3-4
Oef 24
Oef 16
Oef 15
Oef 8
VA N
Oef 7
Oef 2 Oef 10
Oef 6
Oef 1 0-2
© 0-1
Oef 25
5-6 Oef 26
Oef 21
Oef 19
Oef 20
Oef 9
Oef 18
5-6
3
Oef 17
Oef 5
IN
Op mijn maat
/
/
/
/
Resultaat
Totaal
TOM3
TOM2
TOM1
/20
/6
/6
/8
Test op mezelf
Nr.:
balk en kubus
Ontwikkelingen
ruimtefiguren
Meetkundige
2
1
Aan de slag
Mijn circuit Naam: Klas: Datum: / / 20 /
263
Scoreblad Ik behaalde deze resultaten. BIM
/
TOM
/
Taak 1
/
Taak 4
/
Taak 2
/
Taak 5
/
Taak 3
/
Taak 6
/
Extra opdracht 1 :
/
Extra opdracht 2 :
/
Extra opdracht 3 :
/
Extra opdracht 4 :
/
Ik denk even na over mijn prestaties.
IN
TOTAAL
kgvd
/
VA N
Wat kon ik zeer goed?
Waar had ik moeite mee?
Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op
©
Ik denk even na over mijn attitudes en vaardigheden. Aandachtspunt
Evaluatie leerling
Evaluatie leraar
Hoofdstuk 10
Heb ik net gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik goed doorgewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Had ik telkens een geodriehoek bij?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik nauwkeurig getekend?
0
1
2
3
0
1
2
3
Was mijn tekening telkens volledig?
0
1
2
3
0
1
2
3
TOTAAL
15
Commentaar van de leraar
Handtekening leerling
264
Handtekening leraar
Handtekening ouders
Aan de slag 1 Meetkundige ruimtefiguren 1.1 Even herhalen Overal in je omgeving nemen voorwerpen plaats of ruimte in. Die voorwerpen noem je ruimtefiguren of lichamen.
IN
Sommige lichamen hebben een onregelmatige vorm, zoals de schaar en de schoen. Andere lichamen hebben een regelmatige vorm, zoals de Rubiks kubus (kubus) en de rol plakband (cilinder). Die lichamen noem je meetkundige ruimtefiguren.
Hoofdstuk 10
Kiev.Victor / Shutterstock.com
Š antonnot / Shutterstock.com
Š
VA N
Vul de naam van de meetkundige ruimtefiguur in die het best past bij deze bouwwerken.
265
1.2 Wiskundetaal Balk Uit hoeveel vlakken bestaat een balk? vlakken • één grondvlak • één bovenvlak • vier zijvlakken
h
Welke vlakke figuur herken je in elk vlak? Waar twee vlakken samenkomen krijg je een ribbe. Hoeveel ribben heeft een balk?
• de lengte l, • de breedte b, • de hoogte h.
VA N
De afmetingen van een balk, noem je:
IN
ribben
Waar twee ribben samenkomen krijg je een hoekpunt. Hoeveel hoekpunten heeft een balk?
©
hoekpunten
Plaats de juiste benaming in het passende kader.
Hoofdstuk 10
266
b l
Kubus Uit hoeveel vlakken bestaat een kubus?
vlakken
• één grondvlak • één bovenvlak • vier zijvlakken Welke vlakke figuur herken je in elk vlak? Hoeveel ribben heeft een kubus?
ribben
Wat kun je zeggen over de lengte van de ribben?
z
De afmeting van een kubus noem je de zijde z.
Kleur in de kubus hiernaast: het grondvlak blauw, het bovenvlak geel, een zijvlak groen, een ribbe rood, een hoekpunt zwart.
VA N
• • • • •
hoekpunten
IN
Hoeveel hoekpunten heeft een kubus?
Cilinder
©
Welke vlakke figuur herken je in het grondvlak van een cilinder?
Een cilinder bestaat uit: • één cirkel als grondvlak, • één zelfde cirkel als bovenvlak, • één mantel.
h
Bij een cilinder kun je moeilijk over ribben spreken. Waarom?
r
Hoofdstuk 10
De afmetingen van een cilinder noem je: • de straal r, • de hoogte h.
Meet de straal en de hoogte van de bovenstaande cilinder. r =
mm
h =
mm
267
2 Ontwikkelingen 2.1 Ontwikkeling van een balk Balkvormige archiefdozen zijn in de winkel te koop. Ze worden geleverd als een vlak stuk karton dat je nauwkeurig moet samenvouwen.
VA N
IN
Dat vlak stuk karton is de ontwikkeling van de archiefdoos.
Š
Teken een ontwikkeling van een balk van 4 cm lang, 3 cm breed en 2 cm hoog.
Hoofdstuk 10
268
2.2 Ontwikkeling van een kubus
Hoofdstuk 10
Š
VA N
IN
Teken een ontwikkeling van een kubus met zijde vier cm.
269
VA N
IN
2.3 Ontwikkeling van een cilinder
Duid in de ontwikkeling van een cilinder het gevraagde aan.
Hoofdstuk 10
270
Kleur het bovenvlak rood. Kleur het grondvlak blauw. Kleur de mantel groen. Duid de hoogte van de cilinder aan met een dubbele pijl en de letter h. Duid de straal van de cilinder aan met een dubbele pijl en de letter r.
©
• • • • •
3 Oppervlakte van balk en kubus
Om de oppervlakte van een meetkundige ruimtefiguur te berekenen, maak je de som van alle vlakken van die ruimtefiguur.
3.1 Oppervlakte van een kubus Bereken de oppervlakte van een kubus met ribbe 2 cm. Teken eerst de ontwikkeling van die kubus.
VA N
IN
2 2 cm
©
De ontwikkeling van de kubus bestaat uit
(aantal) gelijke vierkanten.
Als je de oppervlakte van de kubus wilt berekenen, moet je de oppervlakte van één vermenigvuldigen. ribbe = 2 cm
ribbe = z
oppervlakte vierkant
aantal vierkanten
oppervlakte kubus
zxz
Hoofdstuk 10
vierkant berekenen en dat met
Een kubus heeft een zijde van 3 m. Met een pot van één liter verf kun je 12 m² schilderen. Hoeveel potten verf heb je nodig om de kubus te voorzien van een fris kleurtje? Berekening:
Antwoordzin:
271
3.2 Oppervlakte van een balk We berekenen de oppervlakte van een balk met lengte 3 cm, breedte 2 cm en hoogte 4 cm. De ontwikkeling van deze balk is hieronder reeds getekend.
4 cm
2 cm
IN
3 cm
VA N
De ontwikkeling van de balk bestaat uit zes rechthoeken. Plaats de afmetingen van elke rechthoek op de ontwikkeling. Kleur de gelijke rechthoeken in dezelfde kleur op de ontwikkeling. Hoeveel verschillende rechthoeken heb je telkens van elke kleur? Hoe bereken je de oppervlakte van een rechthoek?
Š
Om de oppervlakte van een balk te berekenen, moet je de oppervlakte van elke soort rechthoek berekenen, de resultaten samentellen en dat met vermenigvuldigen. lengte = 3 cm breedte = 2 cm hoogte = 4 cm
lengte = l breedte = b hoogte = h
oppervlakte rode rechthoek Hoofdstuk 10
oppervlakte gele rechthoek oppervlakte blauwe rechthoek som vermenigvuldigen met 2 oppervlakte balk
272
x2
x2
Ben ik mee? Naam: Nr.:
1
Klas:
Datum:
/
/ 20
/ 20
Meetkundige ruimtefiguren Plaats de juiste benaming bij de afgebeelde ruimtefiguur.
BIM1.2
Plaats de juiste benaming in het passende kader.
IN
BIM1.1
©
VA N
3
5
BIM2.1 BIM4.2
Ontwikkelingen Duid de correcte ontwikkeling(en) van een balk aan.
Hoofdstuk 10
2
4
273
BIM2.2
Vul de ontwikkeling van deze balk aan.
2
3 Oppervlakte van balk en kubus Noteer de naam van de ruimtefiguur. Bereken daarna de oppervlakte van de ruimtefiguur. a
IN
BIM3
Naam ruimtefiguur:
Oppervlakte ruimtefiguur
VA N
7 cm
Berekening:
3 cm
Š
4 cm
b
Antwoordzin:
Naam ruimtefiguur: Oppervlakte ruimtefiguur Berekening:
Hoofdstuk 10
8m
Antwoordzin:
274
6
Op mijn maat Meetkundige ruimtefiguren Schrijf onder elke ruimtefiguur de juiste naam.
2
Op welke ruimtefiguur lijken de kaarsen?
3
Welke ruimtefiguren herken je in deze voorwerpen?
VA N
IN
1
Hoofdstuk 10
Š
1
275
Schrijf onder elke meetkundige ruimtefiguur de juiste naam.
5
Vervolledig de ruimtelijke schets van de volgende tekeningen. Maak ook een schets vanuit het standpunt van Tarik, die achter de vrachtwagen rijdt.
VA N
IN
4
Als Tarik achter de vrachtwagen van
Š
Achmed rijdt, ziet hij een
Als Tarik achter de vrachtwagen van Bert rijdt, ziet hij een Hoofdstuk 10
Als Tarik achter de reclamewagen van Ching rijdt, ziet hij een
276
Kleur van de ruimtefiguren het grondvlak geel, het bovenvlak groen en een zijvlak rood.
7
Vul de correcte benaming aan.
8
Benoem van elke ruimtefiguur het groen gekleurde deel.
9
Welke vlakke figuren zijn de gekleurde vlakken van de ruimtefiguren in werkelijkheid?
Hoofdstuk 10
Š
VA N
IN
6
277
2
Ontwikkelingen 10 Duid de correcte ontwikkelingen van een kubus aan.
IN
11 Duid de correcte ontwikkelingen van een balk aan.
©
VA N
12 Vul de ontwikkeling van de balk verder aan.
Hoofdstuk 10
278
13 Teken een ontwikkeling van de gevraagde ruimtefiguur. een kubus met een ribbe van 2 cm
b
een balk met een lengte van 2 cm, een breedte van 1 cm en een hoogte van 3 cm
VA N
IN
a
Š
14 Teken twee verschillende ontwikkelingen van een kubus met ribbe 1,5 cm.
Hoofdstuk 10
15 Teken de ontwikkeling van een balk met hoogte 2,5 cm, lengte 2 cm en breedte 1,5 cm.
279
16 Van de ontwikkeling van een kubus is het bovenvlak gekleurd. Kleur bij elke ontwikkeling het grondvlak.
17 Omcirkel de kubus waarvan de ontwikkeling getekend is.
©
VA N
IN
18 Vervolledig de ontbrekende ogen op de ontwikkeling van de dobbelsteen. De som van de ogen van twee tegenoverliggende vlakken is altijd zeven.
19 Duid de kubus aan waarvan de ontwikkeling gegeven is.
Hoofdstuk 10
280
20 Duid hieronder de figuren aan die een ontwikkeling van een cilinder kunnen zijn.
⃝
⃝
⃝
VA N
IN
⃝
A
B
C
D
E
F
1
2
3
4
5
6
A
B
C
D
E
F
Hoofdstuk 10
©
21 Combineer de ontwikkelingen met de gepaste ruimtefiguur.
281
3
Oppervlakte van balk en kubus 22 Noteer de naam van de ruimtefiguur. Bereken daarna de oppervlakte van de ruimtefiguur. a
Naam ruimtefiguur: Oppervlakte ruimtefiguur Berekening: 8 cm
2 cm 4 cm
5 cm
IN
Antwoordzin: b
Naam ruimtefiguur:
8 cm
VA N
Oppervlakte ruimtefiguur Berekening:
2 cm 4 cm
5 cm
Š
Antwoordzin:
23 Bereken de oppervlakte van de ruimtefiguren. a
Een kubus met een ribbe van 6 cm. Berekening:
Antwoordzin: Hoofdstuk 10
b
Een balk met een lengte van 6 cm, een breedte van 4 cm en een hoogte van 5 cm. Berekening:
Antwoordzin:
282
24 Hoeveel gele stof is er nodig om de set van zes zachte kubussen te bekleden? Elke kubus heeft een ribbe van 20 cm. Berekening:
Antwoordzin:
IN
25 Bereken de oppervlakte van de buitenkant van de balkvormige bloembak. Denk eraan dat de bloembak open is aan de bovenzijde. De bloembak heeft een vierkant grondvlak met een zijde van 40 cm en een hoogte van 60 cm.
Š
VA N
Berekening:
Antwoordzin:
26 Bereken de oppervlakte van de Rubiks kubus.
Hoofdstuk 10
Berekening:
18 mm
Antwoordzin:
283
Even samenvatten Meetkundige ruimtefiguren
piramide
bol
kubus
cilinder
kegel
VA N
Benamingen Een balk bestaat uit zes vlakken: • één grondvlak • één bovenvlak • vier zijvlakken
IN
balk
Alle vlakken zijn rechthoeken.
h
Waar twee vlakken samenkomen krijg je een ribbe. Een balk heeft twaalf ribben.
©
De afmetingen van een balk noem je: • de lengte l • de breedte b • de hoogte h
b l
Bij een kubus spreek je over de zijde z. Ontwikkeling van een balk en kubus:
Hoofdstuk 10
Oppervlakte van balk en kubus Oppervlakte balk = 2 x (l x b + l x h + b x h)
284
Oppervlakte kubus = 6 x z x z
Test op mezelf Naam: Nr.:
1
Datum:
/
/ 20
/ 20
Meetkundige ruimtefiguren Plaats de juiste benaming onder de afgebeelde ruimtefiguren.
3
Plaats de juiste benaming in de kaders.
Hoofdstuk 10
TOM1.2
Š
VA N
IN
TOM1.1
Klas:
5
285
2 Ontwikkelingen TOM2.1
Duid de correcte ontwikkelingen van een kubus aan.
3
Teken een ontwikkeling van een kubus met zijde 15 mm.
IN
TOM2.2
3
TOM3
VA N
3 Oppervlakte van balk en kubus
Noteer de naam van de ruimtefiguur. Bereken daarna de oppervlakte van de ruimtefiguur. a
Naam ruimtefiguur:
©
Oppervlakte ruimtefiguur
8 cm
3 cm
2 cm
Berekening:
Antwoordzin:
Hoofdstuk 10
Naam ruimtefiguur:
b
Oppervlakte ruimtefiguur Berekening: 5m
Antwoordzin:
286
6
Gamezone The Magic Cross (kruis) Op elke balk van dit dubbelkruis vind je een logische rij getallen. Welke 12 getallen ontbreken?
2
The Magic Square (vierkant) Zet de cijfers 1 tot 9 zo in de hokjes dat de som zowel horizontaal, verticaal als diagonaal telkens 15 is.
3
Weet jij wie waar kampeert? • Brahim heeft een lager nummer dan Els, maar een hoger dan Aaron. • Celine staat recht tegenover Fatima. • Dave staat het dichtst bij de barbecue. • Het nummer van Brahim heeft precies twee verschillende delers. • Het nummer van Fatima is deelbaar door zes.
Hoofdstuk 10
©
VA N
IN
1
287
De postbode is het huisnummer van Razan vergeten. Welk huisnummer heeft Razan?
IN
4
VA N
Joris’ huisnummer is het dubbel van de som van drie en vier. Het huisnummer van Rani is groter dan twintig en kun je enkel delen door één en zichzelf. Het huisnummer van Bilal is een veelvoud van elf. Het huisnummer van Liv is 25 % van 80. Het huisnummer van Jur is twintig meer dan –2. Het huisnummer van Nyah is het quotiënt van 187 en 11. Kenji’s huisnummer is 30 % van 70. Het huisnummer van Boris vind je door een getal met zichzelf te vermenigvuldigen. Het huisnummer van Fabio is de helft van het product van 2,5 en 6.
Acht drenkelingen worden gered met kleine bootjes die hen naar het grote schip zullen brengen. Op elke boot staat hoeveel hij maximaal kan dragen. Verbind iedereen met een boot, zodat ze allemaal meekunnen.
©
5
Hoofdstuk 10
288
1 5 ton
g 220 k
270 kg
Jayda 25 kg
Natan 55 kg
papa 75 kg
oom Seth 99 kg
June 42 kg
Silas 83 kg
mama 65 kg
tante Noor 56 kg
11
Wat een volume!
VA N
IN
Wie heeft er nog een volumineuze vraag?
©
Hoe schrijf je kort één kubieke meter?
Hoe bereken je de inhoud van een kubus?
Is een volumemaat hetzelfde als een inhoudsmaat?
Planner
Op mijn maat
Even samenvatten
Test op mezelf
Gamezone
1 2 3 4 5
Eenheid van volume Volumematen Herleiden Volume van een kubus en een balk Bewerkingen met volumematen
Pitstopoefeningen, gaspedaaloefeningen en ICT-toepassingen
©
In dit hoofdstuk leer je alles over volume en volumematen.
Hoofdstuk 11
290
293 294 295 295 297 298 299 301
VA N
Ben ik mee?
1 Eenheid van volume 2 Volumematen 3 Herleiden 3.1 Volumematen herleiden 3.2 Volumematen en inhoudsmaten herleiden 4 Volume van een kubus en een balk 5 Bewerkingen met volumematen
IN
Aan de slag
303 304 305 306 307 308 309 311
Herleiden
Volume van een
3
4
5
Volumematen
2
p. 299
Totaal
BIM5
BIM4
BIM3
BIM2
BIM1
/25
/4
/5
/9
/3
/4
Totaal
Oef 16
Oef 12
Oef 8
Oef 4
0-2
0-2
0-5
0-1
Oef 13
Oef 9
Oef 17
Oef 14
Oef 10
Oef 6
Oef 2 2
3
3
3-4
6-7
VA N
Oef 5
©
Oef 1
0-2
Oef 18
Oef 15
Oef 11
Oef 7
Oef 3
IN
Op mijn maat
4
5
8-9
3
4
Oef 19
/
/
/
/
/
/
Resultaat
Totaal
TOM5
TOM4
TOM3
TOM2
TOM1
/25
/4
/5
/9
/3
/4
Test op mezelf
Klas: Datum: / / 20
Hoofdstuk 11
volumematen
Bewerkingen met
p. 298
p. 295
p. 294
p. 293
Ben ik mee?
Nr.:
kubus en een balk
Eenheid van volume
1
Aan de slag
Mijn circuit Naam: /
291
Scoreblad Ik behaalde deze resultaten. BIM
/
TOM
/
Taak 1
/
Taak 4
/
Taak 2
/
Taak 5
/
Taak 3
/
Taak 6
/
Extra opdracht 1 :
/
Extra opdracht 2 :
/
Extra opdracht 3 :
/
Extra opdracht 4 :
/
Ik denk even na over mijn prestaties.
IN
TOTAAL
kgvd
/
VA N
Wat kon ik zeer goed?
Waar had ik moeite mee?
Bij dit hoofdstuk moet ik extra letten op
©
Ik denk even na over mijn attitudes en vaardigheden. Aandachtspunt
Evaluatie leerling
Evaluatie leraar
Heb ik net gewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik goed doorgewerkt?
0
1
2
3
0
1
2
3
Was ik telkens in orde?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik telkens de juiste eenheden genoteerd?
0
1
2
3
0
1
2
3
Heb ik telkens een antwoordzin geformuleerd?
0
1
2
3
0
1
2
3
TOTAAL
15
Commentaar van de leraar Hoofdstuk 11
Handtekening leerling
292
Handtekening leraar
Handtekening ouders
Aan de slag 1 Eenheid van volume Van welke figuren kun je het volume bepalen? Duid aan.
IN
Volume gebruik je alleen bij ruimtefiguren.
Het volume geeft aan hoeveel ruimte er in de ruimtefiguur aanwezig is.
VA N
Het volume wordt uitgedrukt met een volumemaat.
Het volume van een kubus met een zijde van 1 cm is 1 cm³. 1 cm³ lees je als 1 kubieke centimeter.
©
Uit hoeveel kubussen met een zijde van 1 cm is de figuur hiernaast opgebouwd? Wat is het volume van de volledige ruimtefiguur?
Volume =
Volume =
Hoofdstuk 11
Bepaal het volume van onderstaande ruimtefiguren. Iedere figuur is opgebouwd uit kubussen van 1 cm³.
Volume =
293
2 Volumematen Vul in de ster de hoofdeenheid van volume in. Plaats in de tekstballonnen alle andere volumematen die je kent.
Referentiematen
1 cm3
1 dm3
IN
1 m3
volume van een kubusschrijfblok
volume van een dobbelsteen
VA N
volume van een 1 000 l watervat
1 mm3
volume van een korrel rietsuiker
©
Vul aan met de best passende volumemaat.
Hoofdstuk 11
294
Een korrel zeezout is
Een warmtepomp verwarmt
Een plooibak van
1
een ruimte tot 240
30
Een doos krijtjes is
Een betonmixer kan
Deze zitbank is
1,5
6 beton vervoeren.
1
3
Herleiden
3.1 Volumematen herleiden Het volume van een kubus met een zijde van 1 dm is 1 dm³. Hoeveel kubussen van 1 cm³ passen er op het grondvlak van de kubus? Hoeveel kubussen van 1 cm³ passen er in de volledige kubus? 1 dm³ is even groot als
cm³.
1 mm³
©
VA N
IN
1 cm³
•
In hoeveel kubussen van 1 mm³ kan een kubus van 1 cm³ verdeeld worden? 1 cm³ is even groot als
•
1 dm³
mm³.
In hoeveel kubussen van 1 mm³ kan een kubus van 1 dm³ verdeeld worden? 1 dm³ is even groot als
mm³.
1 dm³ =
cm³
1 cm³ =
mm³
=
dm³
1 m³
cm³
1 m³
=
Hoofdstuk 11
Vul deze gelijkheden aan.
295
Vul de tabel aan.
Wij zijn toch dikke maten, hè schat?
kubieke decimeter
kubieke millimeter
kubieke centimeter
m³
volumematen
Om 3,7 dm³ naar cm³ te herleiden met een tabel gebruik je deze stappen:
VA N
IN
• Onderstreep de gegeven eenheid. • Markeer het cijfer van de eenheden van het maatgetal. Noteer het rechts in de tabel bij de gegeven eenheid. • Vul daarna de overige cijfers per kolom verder aan. • Plaats een rode streep na de kolom van de gevraagde eenheid. De rode streep stelt een komma voor. • Vul met groen nullen aan in de lege kolommen. • Noteer de oplossing. Een oplossing met alleen maar nullen na de komma heeft natuurlijk geen zin. m³
3,7 dm²
dm³
cm³
3
7
0
mm³ 0
3 700 cm³ Om volume te herleiden met een tabel, schrijven we nu drie cijfers per kolom.
©
Herleid met behulp van de tabel. Denk aan de stappen!
m³
18 dm³
volumematen dm³
cm³
1
140 cm³ 0,5 m³
Hoofdstuk 11
296
mm³
8
0
0
0
18 000 cm³
0
1
4
0
0,14 dm³
dm³
25 000 mm³
cm³
4 600 cm³
dm³
1,05 m³
dm³
78,2 cm³
mm³
37 650 dm³
m³
3.2 Volumematen en inhoudsmaten herleiden Wat is het verband tussen volume en inhoud? Hoeveel vloeistof kan er in een kubus met een zijde van 1 dm?
IN
1 dm³ = ______
VA N
De tabel om volumematen te herleiden, kun je dus wat uitbreiden. Vul de inhoudsmaten op de juiste plaats in de tabel van de volumematen aan. Herleid met behulp van de tabel. Denk aan de stappen! 1 cc = 1 cm3 = 1 ml
volumematen
©
m³
dm³
cm³
mm³
inhoudsmaten
25 cl
0
5
0
0 0
500 l 2
5
0,25 dm³
8 cm³
ml
950 dl
m³
4,75 dm³
dl
3 200 ml
dm³
67 000 mm³
cl
9,5 l
cm³
Hoofdstuk 11
0,5 m³
297
4 Volume van een kubus en een balk
Volume = oppervlakte grondvlak x de hoogte
Deze ruimtefiguren zijn opgebouwd uit kubussen met een zijde van 1 cm. Welke ruimtefiguren zijn hieronder afgebeeld? Vul de tabel aan.
oppervlakte van het grondvlak
berekening
hoogte
volume van de ruimtefiguur
berekening
IN
VA N
Volume kubus =
Š
Volume balk =
Bereken het volume van onderstaande ruimtefiguren.
2 cm
1 cm
4 cm 5 cm
Hoofdstuk 11
298
2 cm
ruimtefiguur
formule
berekening
antwoord
2 cm
5 Bewerkingen met volumematen Een container van een vrachtschip heeft een lengte van 6 m, een breedte van 2,4 m en een hoogte van 2,5 m. Wat is het volume van de container? Ruimtefiguur: Formule:
Berekening:
Antwoordzin:
Ruimtefiguur:
©
Berekening:
VA N
Formule:
IN
Een aquarium heeft een lengte van 40 cm, een breedte van 40 cm en een hoogte van 40 cm. Hoeveel zulke aquariums kun je vullen met 200 liter water?
Antwoordzin:
De pakjesdienst vervoert drie pakketten van 80 dm³, vijf verpakkingen van 600 cm³ en twee dozen van 0,75 m³. Hoe groot moet het volume (in m³) van de laadbak van de bestelwagen zeker zijn om alles te kunnen vervoeren?
Hoofdstuk 11
Berekening:
Antwoordzin:
299
Een aantal opbergdozen met een lengte van 60 cm, een breedte van 50 cm en een hoogte van 40 cm zijn op elkaar gestapeld. Wat is het volume (in dm³) van de volledige stapeling? Ruimtefiguur: Formule:
Berekening:
Antwoordzin:
Ruimtefiguur:
Berekening:
©
Antwoordzin:
VA N
Formule:
IN
Iets wat erg breekbaar is, verzend je in een kubusvormige doos met een zijde van 50 cm. Om de inhoud van de doos te beschermen, vul je de doos met opvulmateriaal. Hoeveel zakken opvulmateriaal van 25 l moet je zeker voorzien?
De rode doos heeft een volume van 16 dm³. De blauwe doos is 7 dm³ kleiner dan de rode doos. De gele doos is 200 cm³. De groene doos is vier keer groter dan de gele. Wat is het volume (in dm³) van de volledige stapeling? Berekening:
Hoofdstuk 11
Antwoordzin:
300
25 l
Ben ik mee? Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 25
1 Eenheid van volume BIM1.1
Hoe lees je 1 m³? 1 m³ lees je als 1 Bepaal het volume van onderstaande ruimtefiguren. Iedere ruimtefiguur is opgebouwd uit kubussen van 1 cm³.
VA N
IN
BIM1.2
1
Volume =
2 Volumematen
Volume = 3
Vul aan met de best passende volumemaat. Kies uit: m³, dm³, cm³ of mm³.
©
BIM2
Volume =
Het volume van de
Een dikke druppel bloed
Het volume van een
kruiwagen is 160
is 4
slaapkamer is 30
3
3 Herleiden Vul deze gelijkheden aan. 1 dm³ = cm³ 1 m³ = dm³ 1 dm³ = mm³
Hoofdstuk 11
BIM3.1
3
301
BIM3.2
Herleid telkens tot de gevraagde eenheid. m³
dm³
cm³ l
dl
cl
mm³ ml
1,5 m³
dm³
1 200 ml
dm³
18 400 mm³
cm³
37,2 dm³
cm³
350 l
m³
6 m³
l 6
Bereken het volume van onderstaande ruimtefiguren.
ruimtefiguur
VA N
BIM4
IN
4 Volume van een kubus en een balk
formule
1,5 cm
2 cm
3 cm
1,5 cm
1,5 cm
©
1 cm
berekening antwoord
5
5 Bewerkingen met volumematen BIM5
Een ruimte van 18 m x 9 m x 3,5 m verwarm je met warmteblazers. Hoeveel warmteblazers plaats je? Ruimtefiguur: Formule:
Hoofdstuk 11
Berekening:
Verwarmingsvolume 283 m3
Antwoordzin:
302
4
Op mijn maat Eenheid van volume 1
Vul aan.
•
Het volume van een kubus met een zijde van
cm is 1 cm³.
1 cm³ lees je als 1 •
Het volume van een kubus met een zijde van
dm is 1 dm³.
1 dm³ lees je als 1 •
Het volume van een kubus met een zijde van
m is 1 m³.
1 m³ lees je als 1 Bepaal het volume van onderstaande ruimtefiguren. Iedere figuur is opgebouwd uit kubussen van 1 cm³.
Volume =
Volume =
Volume =
Schat het volume van de ruimtefiguren op onderstaande foto’s.
Volume =
Volume =
Volume =
Volume =
Volume =
Volume =
Hoofdstuk 11
3
VA N
IN
2
©
1
303
2
Volumematen 4
Markeer hieronder alle volumematen met groen.
45 m³
5
54 cm
76 mm²
0,5 cm³
7 dm
Vul de best passende volumemaat in.
Kies uit: 1 m³ – 1 dm³ – 1 cm³ – 1 mm³ Volume van een big bag.
•
Volume van een kleine dobbelsteen.
•
Volume van een brik melk of fruitsap.
•
Volume van een druppel inkt.
•
Volume van een suikerklontje.
6
Duid de best passende volumemaat aan.
©
VA N
IN
•
13 m³
7
10 m³
10 dm³ 10 cm³
Hoofdstuk 11
75 m³
7,5 m³ 0,75 m³
140 m³
14 m³
Duid de best passende volumemaat aan.
11 m³
304
13 dm³ 13 cm³
1,1 m³ 110 dm³
7,9 m³
79 dm³ 79 cm³
1,4 m³
Herleiden 8
Vul de gelijkheden aan.
1 cm³
=
mm³
1 dm³ =
cm³
1 m³
=
dm³
1 m³
cm³
9
=
Duid het cijfer van de eenheden met kleur aan. Noteer correct in de tabel en herleid. m³
dm³
cm³
mm³ cm³
4 580 mm³
cm³
600 dm³
m³
1,2 dm³
cm³
0,6 m³
cm³
IN
7 dm³
VA N
10 Herleid. m³
dm³
cm³
l
3 700 mm³ 900 cm³ 2,2 l 33 cl
dl
cl
mm³ ml ml l cm³
©
dm³
0,75 m³
l
4 500 mm³
cl
11 Zijn de herleidingen juist of fout? Duid de passende letter aan. juist fout
juist fout
1
3,2 dm³ = 3 200 cm³
S
M
5
75 cm³ = 750 cl
T
R
2
1 700 mm³ = 1,7 cm³
A
E
6
1,350 cm³ = 0,0135 dm³
A
O
3
0,5 m³ = 50 dm³
L
P
7
85 200 mm³ = 85,2 cm³
O
N
4
15 dm³ = 15 l
D
K
8
6,15 m³ = 61 500 dm³
K
W
Hoofdstuk 11
3
Welk woord kun je vormen met de verzamelde letters?
305
4
Volume van een kubus en een balk 12 Duid de formule om het volume van een balk en een kubus te berekenen aan. volume kubus
lxbxh
z+z+z
zxzxz
volume balk
l+b+h
lxbxh
zxzxz
13 Duid telkens aan op de juiste ruimtefiguur. •
De hoogte van een balk met groen.
•
De breedte van een balk met rood
•
Een zijde van een kubus met blauw.
•
De lengte van een balk met geel.
IN
14 Bereken het volume van onderstaande ruimtefiguren.
VA N
2,5 cm
2,5 cm
2,5 cm
ruimtefiguur
1,5 m
©
formule
3,5 m
0,7 m
berekening antwoord
15 Bereken het volume van elke doos. Welke doos heeft het grootste volume? ruimtefiguur 1 2 Hoofdstuk 11
3 Antwoordzin:
306
volume
2 1
V= = V=
3
= V= =
1 l = 45 cm 2 l = 60 cm 3 l = 45 cm
b = 45 cm h = 45 cm b = 30 cm h = 45 cm b = 25 cm h = 15 cm
Bewerkingen met volumematen 16 De watermaatschappij moet weten hoeveel leidingwater je hebt verbruikt om de afrekening te kunnen opmaken. Vorig jaar stond de watermeter op 637,086 m³. Hoeveel m³ water heb je verbruikt? Hoeveel liter is dat? Berekening:
Antwoordzin:
IN
17 Met bouwelementen van 0,9 m x 0,9 m x 0,25 m kun je zelf het gewenste formaat bouwen. Wat is het volume als je vier bouwelementen op elkaar stapelt?
Antwoordzin:
VA N
Berekening:
18 Hoeveel afvalbakken hebben samen hetzelfde volume als de afvalcontainer? Berekening:
©
120 liter
9 m³
Antwoordzin: 19 Hoeveel liter water kan er in dit aquarium? Berekening:
30 cm
25 cm
Hoofdstuk 11
5
40 cm
Antwoordzin:
307
Even samenvatten
Het volume van een kubus met een zijde van 1 cm is 1 cm³. 1 cm³ is een volumemaat en lees je als 1 kubieke centimeter. Referentiematen volume van een 1 000 liter-vat een kubusschrijfblok een kleine dobbelsteen een korrel rietsuiker
1 cc = 1 cm³ = 1 ml
1 dm³ = 1 l
0,5 m³ 25 cl
kubieke millimeter
kubieke meter
©
inhoudsmaten
mm³
VA N
kubieke decimeter
m³
IN
volumematen dm³ cm³ kubieke centimeter
Herleiden
referentiemaat 1 m³ 1 dm³ 1 cm³ 1 mm³
0
hl dal
l
5
0
0
0
dl
cl ml 500 l
2
8 cm³
5
0,25 dm³ 8
8 ml
Om te herleiden gebruik je deze stappen: • • • • Hoofdstuk 11
• •
308
Onderstreep de gegeven eenheid. Markeer het cijfer van de eenheden van het maatgetal. Noteer het rechts in de tabel bij de gegeven eenheid. Vul daarna de overige cijfers per kolom verder aan. Plaats een rode streep na de kolom van de gevraagde eenheid. De rode streep stelt een komma voor. Vul met groen nullen aan in de lege kolommen. Noteer de oplossing. Een oplossing met alleen maar nullen na de komma heeft natuurlijk geen zin.
Test op mezelf Naam: Nr.: Klas:
Datum: / / 20
/ 25
1 Eenheid van volume TOM1.1
Hoe lees je 1 cm³? 1 cm³ lees je als 1 1
Bepaal het volume van onderstaande ruimtefiguren. Iedere ruimtefiguur is opgebouwd uit kubussen van 1 cm³.
VA N
IN
TOM1.2
Volume =
TOM2
Volume =
©
2 Volumematen
Volume =
3
Vul aan met de best passende volumemaat.
Het volume van deze
De inhoud van een ligbad
Het volume van een
palletbox is 1,2
is 150
kipwagen is 28
3
TOM3.1
Hoofdstuk 11
3 Herleiden Vul deze gelijkheden aan. 1 cm³ = mm³ 1 dm³ = cm³ 1 m³ = cm³ 3
309
TOM3.2
Herleid telkens tot de gevraagde eenheid. m³
dm³
cm³ l
dl
cl
mm³ ml
75 m³
l
1 400 cm³
dm³
32 500 mm³
cm³
0,25 dm³
mm³
15 000 l
m³
12,34 dm³
cl 6
4 Volume van een kubus en een balk Welke doos heeft het grootste volume?
2
VA N
1
IN
TOM4
3
lengte breedte hoogte
lengte breedte hoogte
lengte breedte hoogte
750 mm
500 mm
30 cm
300 m
150 mm
0,4 m
1
ruimtefiguur
berekening
2
30 cm
30 cm
3
©
formule
200 mm
Antwoordzin: 5 Bewerkingen met volumematen TOM5
5
Een aantal dozen (l = 50 cm x b = 30 cm x h = 18 cm) worden op elkaar gestapeld. Welk volume (in liter) nemen deze dozen samen in? Ruimtefiguur: Formule:
Berekening: Hoofdstuk 11
Antwoordzin:
310
4
A
A
A
A
B
B
B
B
C
C
C
C
D diagram.D D grote 1 Vind de kleine vakjes terug in het Combineer de letter met het juiste E E E cijfer.
D
Gamezone
A B C D E F
E
F
F
F
F
G
G
G
G
H
H
H
H
I
I
I
I
J
J
J
J
K
K
K
K
74 1211 85 12 96 10 7 11 8 1 2 1 3 2 4 3 5 41 6 52 7 63 8 741 9 852 10963 1110
1
G H I K 3
4
5
6
7
8
C
cijfer
B
C
9 10 11 12
VA N
2
BC
B A letter
IN
J 1
AB
A
A
2 Welke waarde heeft de lama?
B
C
+
+
=18
+
+
= 21
=
â&#x20AC;&#x201C;
5
=
Hoofdstuk 11
Š
A
=
311
VA N
IN
3 Zoek je weg van punt 1 naar punt 2. Let op: je mag enkel gebruikmaken van de trappen en laddertjes, springen of klimmen is verboden!
©
4 Verbind de gelijke vlakke figuren met elkaar. Let op: • Je mag enkel horizontale en verticale lijnen gebruiken, • de lijnen mogen elkaar niet snijden, • je mag alleen gebruikmaken van de stippen.
Hoofdstuk 11
312
IN
FORMULE 1 Wiskunde voor het 2de jaar B
Š
VA
N
Thomas Flamand Stijn Seys Jan Vanhee Veerle Verstappen met medewerking van Marieke Sarazin
FORMULE 1
Leer zoals je bent Ontdek het onlineleerplatform: diddit! Vooraan in dit boek vind je de toegangscode, zodat je volop kunt oefenen op je tablet of computer. Activeer snel je account op www.diddit.be en maak er een geweldig schooljaar van! ISBN 978-90-306-9580-6 594566
vanin.be
Wiskunde voor het 2de jaar B