macro scoop
Marleen Chalmet Rudi Goossens Bart VanoprĂŠ Catherine Van Nevel Christina Wauters
macro scoop 2
2
GO!
Leer zoals je bent Ontdek het onlineleerplatform: diddit. Vooraan in dit boek vind je de toegangscode, zodat je volop kunt oefenen op je tablet of computer. Activeer snel je account op www.diddit.be en maak er een geweldig schooljaar van!
ISBN 978-90-306-9734-3 595911
vanin.be
GO!
macro scoop GO!
IN
2
Marleen Chalmet Rudi Goossens Bart VanoprĂŠ
Catherine Van Nevel
Š
VA
N
Christina Wauters
Via www.diddit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij MacroScoop GO!. Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden.
macro scoop GO!
Let op: activeer deze licentie pas vanaf 1 september; de licentieperiode start vanaf activatie en is 365 dagen geldig.
!
N
IN
2
VA
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het onlinelesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.diddit.be.
©
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2020
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
Eerste druk, 2020 ISBN 978-90-306-9734-3 D/2020/0078/193 Art. 595911/01 NUR 120
Video p. 57: © Rode Kruis-Vlaanderen Coverontwerp: B.AD Ontwerp en opmaak binnenwerk: B.AD Tekeningen: Geert Verlinde
Inhoud Starten met MacroScoop GO! diddit het onlineleerplatform bij MacroScoop GO!
5 7
KRACHTEN 9 Krachtige grootheid Krachten en hun uitwerking Krachten als vectoren Soorten krachten
11 14 18 20
IN
1 2 3 4
N
Ademhaling 29 1 Het nut van ademhalen 31 2 Bouw en werking van het ademhalingsstelsel 33 3 Opname en afgifte van zuurstofgas en koolstofdioxide 36 1 2 3 4
VA
Transport 45 Bloed en bloedcellen Het hart, motor van het lichaam Bloedvaten en bloedsomloop Op je gezondheid
47 50 52 56
Š
Uitscheiding 65 1 Het nut van uitscheiding 67 2 De uitscheidingsorganen 68 3 Uitscheiding bij dieren 73 Samenhang tussen stelsels 77 Aanpassing van organismen aan de omgeving 83
1 Micro-organismen 2 Een organisme voelt zich goed in zijn vel 3 Iedere biotoop heeft zijn eigen organismen
85 90 96
INHOUD
3
Voortplanting bij mens en dier
Voortplanting bij planten
Fotosynthese
N
1 Seksuele voortplanting 2 Aseksuele voortplanting
VA
1 Energie- en stofomzetting in een plant 2 Aanpassingen van de plant aan het fotosyntheseproces 3 Belang van de fotosynthese
157 159 169 171 181 183 185 188 191
Zichtbare en onzichtbare straling
195 197 199 204
Š
1 Straling in het dagelijks leven 2 Zichtbare stralen en hun effect 3 Onzichtbare stralen en hun effect
WOORDENLIJST
INHOUD
139 141 150
Transport van thermische energie 1 Geleiding 2 Convectie 3 Straling 4 Isolatie
4
103 105 108 113 123 127
IN
1 Puberteit 2 De organen van het voortplantingsstelsel 3 De voortplanting van de mens verloopt in stadia 4 Vruchtbaarheid en anticonceptie 5 Seksualiteit in het dierenrijk
211
STARTEN MET MACROSCOOP GO! Welkom bij MacroScoop GO!. We leggen graag even uit hoe je met dit leerwerkboek aan de slag gaat. 1
Op weg met MacroScoop GO! Het leerwerkboek bestaat uit 11 thema’s. Elk thema is op dezelfde manier opgebouwd. Elk thema start met enkele foto’s die te maken hebben met dit thema. Je vindt ook een handig overzicht van de hoofdstukken.
Krachten
1 KRACHTIGE GROOTHEID 2 KRACHTEN EN HUN UITWERKING
1
3 KRACHTEN ALS VECTOREN 4 SOORTEN KRACHTEN
IN
We starten elk thema met een Wow!. Op deze Wow!-pagina is er de keuze tussen verschillende interessante items. Je maakt hier kennis met het onderwerp van het thema.
2 3
erin Siamese Franse chirurgen slagen scheiden tweeling van elkaar te
Wat wil ik te weten komen over dit thema? succes een Frankrijk vandaag met Bissie en Chirurgen hebben in te scheiden. De meisjes Siamese tweeling weten vast. bij de buik aan elkaar Eyenga Merveille zaten
chirurgen, operatie waren zo'n twintig in Bij de vijf uur durende betrokken, meldt het ziekenhuis artsen en andere experts Lyon. Ze waren jaar geboren in Kameroen. deel van de De zusjes werden vorig met een gemeenschappelijk door de buik verbonden door de vader vervolgens zijn verstoten naar lever. Hun moeder zou Ze vertrok met de kinderen en leden van haar familie. atie La Chaîne de hoofdstad Yaoundé. Liefdadigheidsorganis de medische later naar Frankrijk voor l'espoir haalde de meisjes ingreep. zijn. zou na de operatie stabiel "En De toestand van de tweeling veel vervolgzorg en revalidatie. gaan Later volgt sowieso nog eindelijk de wereld individueelkindjes dan kunnen ze na 1 jaar Wel heeft een van de ontdekken", stelt het ziekenhuis. ze later nog aan geopereerd. wordt een hartaandoening. Daar
Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.
104
N
! a h A
Voor je verder gaat oefenen, bekijk je eerst de AHA. Hier vind je de synthese van het thema en een checklist.
Aha!
SAMENVATTING
1
Seksuele voortplanting
De buitenste krans bladeren van een bloem zijn kelkbladeren. Ze beschermen de andere bloemdelen. De gekleurde bladeren zijn de kroonbladeren. Zij lokken de insecten. De mannelijke voortplantingsorganen zijn de meeldraden. Ze bestaan uit een helmdraad en helmknop met helmhokjes. Hierin rijpen de stuifmeelkorrels die de sperma- of zaadcellen bevatten. In het midden staat de stamper. Dit vrouwelijk voortplantingsorgaan bestaat uit de stempel, de stijl en het vruchtbeginsel met zaadbeginsels. In elk zaadbeginsel rijpt een eicel.
VA
In de thema’s zie je verschillende manieren om een synthese te maken: mindmap, schema en samenvatting. In het boek staat steeds één manier. Bij het onlinelesmateriaal vind je nog andere manieren.
Voor er bevruchting kan plaatsvinden, is er altijd eerst bestuiving. Dat betekent dat rijpe stuifmeelkorrels van een meeldraad door bestuivers (zoals insecten of de wind) naar de stempel van de stamper van eenzelfde bloemsoort gebracht worden. Uit de stuifmeelkorrel op de stempel groeit een stuifmeelbuis richting zaadbeginsel. De bevruchting gebeurt wanneer de spermacel uit de stuifmeelkorrel versmelt met de eicel in het zaadbeginsel. Er ontstaat een bevruchte eicel die uitgroeit tot een embryo.
Na de bevruchting groeit het vruchtbeginsel uit tot vrucht en groeien de zaadbeginsels uit tot zaad. Bij gunstige omstandigheden groeit een zaad uit tot kiemplant. Tijdens de kieming haalt het embryo zijn voeding uit de zaadlobben. Eerst groeit de wortel en dan de stengel. De geslachtelijke (seksuele) voortplanting kun je als een kringloop voorstellen. 2
Aseksuele voortplanting
Voortplanting bij mens en dier
Uit delen van een moederplant kunnen nieuwe identieke dochterplanten ontstaan. In de natuur doet de plant dat zelf door middel van bollen, uitlopers, wortelstokken, knollen en broedknoppen. De mens helpt de natuur een handje door plantendelen te stekken of te scheuren. Bij enten wordt een stengel vastgezet op een afgeknipte sterke stengel zodat ze kunnen vergroeien.
AHA!
Checklist
65
Wat ken/kan ik?
helemaal begrepen
hier kan ik nog groeien
pg.
Ik kan uitleggen hoe producenten zorgen voor de nodige voedingsstoffen voor de consument. Ik kan experimenteel aantonen welke energierijke stoffen planten bevatten. Ik kan experimenteel aantonen dat de producenten de energierijke stoffen niet uit de bodem of de lucht halen. Ik kan uitleggen waarom een plant in massa toeneemt. Ik kan experimenteel vaststellen welke invloed licht heeft op het fotosyntheseproces. Ik kan experimenteel vaststellen welke invloed koolstofdioxide heeft op het fotosyntheseproces. Ik kan experimenteel vaststellen welke invloed groene plantendelen hebben op het fotosyntheseproces.
©
Ik kan de stofomzetting en de energieomzetting in een plant toelichten.
TEST JEZELF 1
Een tomatenplant staat in een pot op de vensterbank in de zon. Kruis het juiste antwoord aan. De plant neemt uit zijn omgeving enkel koolstofdioxide op. enkel mineralen op. enkel voedingsstoffen op. enkel water op. enkel zuurstofgas op. alle vijf de stoffen op.
2
Noteer de correcte termen op de afbeelding zodat het fotosyntheseproces duidelijk wordt.
De checklist is een opsomming van de doelen waaraan je in het thema hebt gewerkt. Je gaat bij jezelf na welke doelen je denkt bereikt te hebben, of waaraan je nog moet werken. Als je twijfelt, dan ga je terugkijken in het thema.
Ik kan het fotosyntheseproces toelichten. Ik kan experimenteel vaststellen dat er bij het fotosyntheseproces zuurstofgas gevormd wordt. Ik kan uitleggen welke macroscopische en microscopische plantendelen een rol spelen in het fotosyntheseproces. Ik kan aan de hand van voorbeelden uitleggen hoe planten kunnen aangepast zijn aan het maximaal opvangen van licht. Ik kan toelichten welke rol fotosynthese speelt in het leven op aarde. Ik kan de relatie tussen fotosynthese en verbranding toelichten. Ik kan de begrippen heterotroof en autotroof uitleggen. Ik kan toelichten welke rol fotosynthese speelt in het klimaat. Ik kan uitleggen wat bio-energie is. Ik kan toelichten dat fossiele brandstoffen de koolstofcyclus uit balans brengen en biobrandstoffen niet. Ik kan de positieve evolutie van de biobrandstofproductie toelichten. Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.
AHA!
47
fotosynthese
48
3
Duid het correcte antwoord aan. Je weet dat een brandende kaars onder een glazen stolp dooft. Wanneer naast de kaars ook een plant onder de stolp staat en het geheel eerst belicht wordt voor de kaars wordt aangestoken, dan stel je vast dat de kaars langer blijft branden. Je kunt hieruit afleiden dat tijdens het fotosyntheseproces water wordt verbruikt. koolstofdioxide wordt verbruikt. glucose wordt geproduceerd. zuurstofgas wordt geproduceerd.
4
Wat heeft een plant allemaal nodig om aan fotosynthese te kunnen doen? bladeren stuifmeel bloemen wortels water koolstofdioxide zuurstofgas zaden energie stengel
FoToSynThESE
Je kunt in het onderdeel Test jezelf verder oefenen. Je leerkracht beslist of je de oefeningen op het einde van het thema maakt of doorheen de lessen. Op diddit vind je bovendien nog meer oefeningen terug.
Starten met MACROSCOOP GO!
5
2 Handig voor onderweg In de loop van elk thema word je ondersteund door een aantal hulpmiddelen. We zetten doorheen het thema de belangrijkste zaken op een rijtje in deze rode kaders.
Micro-organismen zijn meestal eencellige organismen die je met de microscoop kunt waarnemen. Onder andere schimmels en bacteriën behoren tot die groep. De meeste micro-organismen zijn schadelijk voor de mens, maar er zijn ook soorten die een gunstige werking hebben. Micro-organismen worden gedood door ontsmettingsalcohol. Niet alle micro-organismen zijn dus gevaarlijk voor de mens. Test jezelf: oefeningen 1, 2 en 3
Hier en daar wordt er een ‘Tip’ ingeschakeld. Het zijn kleine items die je helpen om een opdracht goed uit te voeren of die je extra uitleg geven.
Tip Zorg ervoor dat het haakje gesloten is, zodat het blokje niet loskomt van de dynamometer terwijl je springt.
Interessant om weten
Een ‘Interessant om weten’ is een klein blokje informatie, dat je verder op weg helpt om de opdrachten goed te begrijpen.
IN
Als je in het dagelijks leven over gewicht spreekt, dan bedoel je eigenlijk massa. Een wetenschapper maakt hier een duidelijk onderscheid in. Massa is een maat die de hoeveelheid stof bepaalt waaruit een voorwerp of een organisme bestaat.
N
Jouw gewicht of de aantrekkingskracht van de aarde als je ondersteund wordt, kan wel veranderen. In de ruimte word je door niets aangetrokken en ben je dus gewichtloos; je hebt wel nog jouw massa.
Fig. 1.8
VA
Wanneer je een onderzoek uitvoert, volg je telkens 7 stappen die worden aangeduid met de volgende iconen: Onderzoeksvraag Hypothese
Besluit
Werkwijze
Reflectie
Waarneming
Benodigdheden
©
De hypothese moet altijd geformuleerd worden in de vorm: ‘Als ..., dan ...’ Bv. Als je ontsmettingsalcohol toevoegt aan micro-organismen,
Woordenlijst
dan gaan die afsterven.
Bv. ... dan gaan die afsterven, zodat ze zich niet meer verder kunnen ontwikkelen.
Vaktaal en moeilijke woorden vallen extra op door de stippellijn. Achteraan het boek vind je deze woorden terug in de woordenlijst. De volgende iconen helpen je ook nog een eind op weg:
term
definitie
3
het plaats op een voorwerp of aangrijpings- organisme waar een kracht op punt inwerkt
1
de dynamometer
krachtmeter, een meettoestel om krachten te meten
2
het effect
uitwerking, gevolg van iets in dit thema: uitwerking van een kracht
1
het gewicht
de kracht die een ondersteund voorwerp uitoefent op zijn steunvlak
1
gewichtloos
Een voorwerp of organisme heeft geen gewicht omdat het niet ondersteund wordt, dus kan het ook geen kracht uitoefenen op zijn steunvlak.
1
ijken
of afstellen
3
de ingenieurs techniekers die wetenschappelijke kennis gebruiken om een technisch en wetenschappelijk probleem op te lossen
3
de keu
houten stok waarmee een biljartbal gestoten wordt
1
de krachtpatser
organisme dat een grote spierkracht kan ontwikkelen
1
de newtonmeter
dynamometer of krachtmeter
2
de transAtlantische vluchten
traject van een vliegtuig dat de Atlantische oceaan oversteekt
3
het vectormodel
een schets waarop krachten worden voorgesteld met pijlen
4
de wrijvingskracht
de weerstand die een voorwerp of organisme ondervindt tijdens het schuiven over een oppervlak
Alcohol heeft een ontsmettende werking. Als je een wonde oploopt, moet die in eerste instantie ontsmet worden. Daarvoor wordt vaak ontsmettingsalcohol gebruikt. In het volgende onderzoek ga je aantonen dat alcohol ziekteverwekkers doodt.
in je eigen woorden
Onderzoek 3 1
Onderzoeksvraag Formuleer de onderzoeksvraag.
2 Hypothese
Ze mag bovendien geen extra informatie of verklaring bevatten.
3
Thema Krachten hoofdstuk
124
Woordenlijst KrACHten
3 Benodigdheden voorwerpglaasje dekglaasje magere natuurlijke yoghurt zonder suiker tandenstoker pipet ontsmettingsalcohol Fig. 1.3
4 Werkwijze 1 Dompel de punt van de tandenstoker in de yoghurt en smeer de yoghurt in het midden van het voorwerpglaasje. 2 Voeg een druppel alcohol toe op de uitgesmeerde yoghurt en dek af met het dekglaasje. 3 Wacht een tweetal minuten. 4 Leg het preparaat onder de microscoop en bestudeer de yoghurt met de grootste vergroting. 5 Waarneming Wat zie je onder de microscoop?
6 Besluit Wat is er gebeurd met de micro-organismen?
Alcohol heeft een ontsmettende werking waardoor de micro-organismen beter ontwikkelen / gedood worden. Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
7 Reflectie Waarom wordt een wonde ontsmet met ontsmettingsalcohol?
110
AAnpAssing vAn ORgAnismen AAn de Omgeving
Het beeldfragment dat hierbij hoort, vind je ook online terug. Als je dit icoon ziet, dan vind je op diddit een ontdekplaat terug. Als je dit icoon ziet, dan vind je extra materiaal terug op diddit.
6
Starten met MACROSCOOP GO!
het onlineleerplatform bij MacroScoop GO!
Leerstof kun je inoefenen op jouw niveau. Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook voor jou oefeningen klaarzetten.
Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
IN
Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.
N
Benieuwd hoe ver je al staat met oefenen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.
(FOTO: BELGA)
Š
VA
Hier vind je het lesmateriaal per hoofdstuk (o.a. videobestanden, artikels). Ga hier ook aan de slag met de ontdekplaten!
DIDDIT
7
© N
VA IN
©
VA
N
IN
Krachten
1 KRACHTIGE GROOTHEID 2 KRACHTEN EN HUN UITWERKING 3 KRACHTEN ALS VECTOREN 4 SOORTEN KRACHTEN
1
IN
2
©
VA
N
3
(FOTO: BELGA)
Credit: BRIDGEMAN
Wat wil ik te weten komen over dit thema?
Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.
10
Krachten
1 KRACHTIGE GROOTHEID Is de olifant het sterkste dier op aarde? Krachten zijn overal aanwezig. a
Waar komt de kracht vandaan in de volgende situaties?
IN
1
Fig. 1.1
Fig. 1.2
Fig. 1.3
b
VA
N
Fig. 1.4
Noteer een viertal voorbeelden waarbij je spierkracht gebruikt.
Š
2 Er zijn veel krachtpatsers in het dagelijks leven. a Bij welke toepassingen zijn grote krachten aanwezig? Kruis ze allemaal aan. Een raket lanceren Een spijker in de muur kloppen Een cruiseschip dat vaart Papier perforeren Een auto samenpersen Nagellak aanbrengen op een vingernagel
1 Krachtige grootheid 
11
b
Noteer zelf nog een paar toepassingen waarbij je een grote kracht nodig hebt.
c
In de dierenwereld zijn er sterke en minder sterke soorten. Van de olifant wordt gezegd dat hij het sterkste dier ter wereld is. Een volwassen olifant kan immers tot 9 000 kg massa dragen. Een mestkever lijkt daarbij een nietig diertje, maar … mestkevers kunnen ongeveer 1 140 keer hun eigen lichaamsmassa tillen. Zoek nog een voorbeeld van een uitzonderlijk sterk dier dat voor zijn grootte een grote kracht kan ontwikkelen.
Fig. 1.5
d
Waarom kunnen deze kleine dieren zo’n grote kracht ontwikkelen in verhouding met hun grootte?
IN
3 Je kunt een kracht meten.
N
Kracht (F) is een grootheid die gedefinieerd werd door de Engelse natuurkundige Isaac Newton. Hij gaf daarom zijn naam aan de eenheid van kracht: newton (N). Een kracht kan dus gemeten worden. Daarvoor gebruik je een dynamometer, ook krachtmeter of newtonmeter genoemd.
VA
Hoe je een kracht meet, zoek je in onderzoek 1.
Onderzoek 1
Fig. 1.6
©
1 Onderzoeksvraag Stel de onderzoeksvraag op. 2 Hypothese 3 Benodigdheden dynamometer tot 10 N statief 4 Werkwijze 1 Trek heel lichtjes aan de dynamometer en lees de waarde af. 2 Trek met een flinke kracht aan de dynamometer en lees de waarde opnieuw af.
12
Krachten
Fig. 1.7
5 Waarneming
Hoe groot is de kracht bij stap 1?
Hoe groot is de kracht bij stap 2?
6 Besluit Hoe harder je aan de veer trekt, hoe groter / kleiner de kracht. De uitrekking van een veer is dus een maat voor de grootte van de kracht. Hierdoor is de dynamometer geschikt om krachten te meten.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
IN
7 Reflectie Aan de bovenzijde van de dynamometer bevindt zich een schroefje waaraan je kunt draaien. Je gebruikt dit om te ijken. Wat betekent ijken?
We hebben een reeks van meetresultaten genoteerd van een dynamometer met een bepaalde nauwkeurigheid: 1,001 N – 2,412 N – 3,100 N – 4,824 N
Wat is de kleinste kracht die de dynamometer kan meten?
VA
N
Interessant om weten
Als je in het dagelijks leven over gewicht spreekt, dan bedoel je eigenlijk massa. Een wetenschapper maakt hier een duidelijk onderscheid in.
©
Massa is een maat die de hoeveelheid stof bepaalt waaruit een voorwerp of een organisme bestaat. Jouw gewicht of de aantrekkingskracht van de aarde als je ondersteund wordt, kan wel veranderen. In de ruimte word je door niets aangetrokken en ben je dus gewichtloos; je hebt wel nog jouw massa.
Fig. 1.8
Een kracht (F) is een grootheid. De eenheid voor kracht is newton (N). Het meettoestel voor krachten is een dynamometer of krachtmeter. Een olifant is een heel sterk dier, maar eigenlijk is een kleine mestkever sterker. Test jezelf: oefeningen 1, 2 en 3
1 Krachtige grootheid
13
2 KRACHTEN EN HUN UITWERKING Waarom is het dragen van een helm verplicht als je met een speed pedelec rijdt? 1
Krachten kunnen voorwerpen in beweging brengen. Met het volgende onderzoek kun je nagaan wat het effect is van een kracht die uitgeoefend wordt op een bal.
Onderzoek 2 1 Onderzoeksvraag Wat gebeurt er als je een kracht uitoefent op een bal? 2 Hypothese
IN
3 Benodigdheden tennisbal of pingpongbal chronometer/smartphone ingesteld als chronometer twee plooimeters (2 m)
N
Fig. 2.1
VA
4 Werkwijze 1 Ontplooi de twee plooimeters en leg ze evenwijdig naast elkaar zodat je een traject creĂŤert van 2 m waarin de bal kan rollen. 2 Duid een begin- en een eindstreep aan. 3 Leg de bal op de beginstreep en geef er een lichte tik tegen. De tik moet voldoende hard zijn zodat de bal het volledige traject kan afleggen. Start tegelijkertijd de chronometer. 4 Stop de chronometer op het moment dat de bal aan de eindstreep komt. 5 Herhaal stappen 3 en 4, maar geef nu een iets hardere tik tegen de bal. 6 Herhaal opnieuw stappen 3 en 4, maar geef nu een stevige tik tegen de bal. 5 Waarneming
Wat gebeurt er als je een tik geeft tegen de bal?
Welke afstand (het symbool voor afstand is d) heeft de bal in de drie gevallen afgelegd?
Vul de tabel hieronder verder in.
Š
Kracht (F)
afstand (d) in m
zachte tik
hardere tik
stevige tik
d (m) t (s)
tijd (t) in s
6 Besluit Een zachte tik komt overeen met een kleine / grote kracht en een stevige tik komt overeen met een kleine / grote kracht.
14
Krachten
Als je een kracht uitoefent op een bal, komt die in beweging.
Waarvoor staat de verhouding d ? (Kijk vooral naar de eenheid.) t Wat is het symbool voor die grootheid? Zoek dat eventueel op.
In welke eenheid drukken we de grootheid uit in het dagelijks leven? Wanneer is de grootheid het grootst bij het experiment en hoe groot is ze dan?
De bal beweegt sneller als er een kleine / grote kracht op uitgeoefend wordt.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
IN
7 Reflectie − Als je de bal wilt opvangen aan de eindstreep, dan moet je ook een kracht uitoefenen. Hierbij moet je een grotere / kleinere kracht gebruiken als de bal met een harde tik in beweging gebracht is. Een kracht kan dus een voorwerp in beweging brengen of doen stoppen.
− Welk verband is er tussen m/s en km/h?
− Veronderstel dat de bal een afstand van 6 m zou afleggen aan een constante snelheid van 2 m/s. Hoeveel tijd heeft de bal nodig om de eindstreep te bereiken?
N
VA
Algemeen zeggen we dat een kracht de bewegingstoestand van een voorwerp kan veranderen.
2 Tijdens een fietstocht kun je op elk tijdstip je snelheid aflezen op een fietscomputer. We volgen je op zo’n fietstocht waarbij je met een constante snelheid rijdt. − Na 1 s heb je een afstand van 6 m afgelegd. − Na 2 s heb je een afstand van 12 m afgelegd. − … − Na 5 s heb je een afstand van 30 m afgelegd.
Teken met die gegevens de afstand-tijd-grafiek. Hoe groot is je snelheid?
©
d (m) 30 24 18 12 6 0
1
2
3
4
5
t (s)
2 Krachten en hun uitwerking
15
3 Met de wind in de rug gaat het vooruit!
Storm Ciara heeft heel wat schade aangericht, maar bij trans-Atlantische vluchten had hij een positief effect. Normaal vliegt een lijnvliegtuig aan een snelheid van 900 km/h. Met de storm in de rug vloog het vliegtuig aan een snelheid van 1 300 km/h; de aankomsttijd was anderhalf uur vroeger dan gepland. Via het onlinelesmateriaal maak je kennis met de grootheid snelheid.
Fig. 2.2
4 Krachten kunnen niet alleen de bewegingstoestand van een voorwerp veranderen.
Dat kun je nagaan met het volgende onderzoek, waarbij we een kracht uitoefenen op een spons.
IN
Onderzoek 3 1 Onderzoeksvraag Wat gebeurt er met de vorm van een spons als je er een kracht op uitoefent? 2 Hypothese
3 Benodigdheden spons
N
VA
4 Werkwijze 1 Knijp voorzichtig in de spons. 2 Knijp de spons stevig samen. 5 Waarneming
Wat gebeurt er als je zacht in de spons knijpt?
Hoe is dat als je de spons stevig samen duwt?
Š
6 Besluit Als je een kracht uitoefent op een voorwerp (bv. een spons), kan dat vervormen. Hoe groter de kracht op het voorwerp, hoe meer / minder dat voorwerp vervormd wordt. Die vormverandering wordt ook het effect van een kracht genoemd. Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
7 Reflectie Hoe komt het dat je een spons zo gemakkelijk kunt vervormen?
16
Krachten
Fig. 2.3
5 Bij sommige voorwerpen wordt ervoor gezorgd dat ze slechts minimaal kunnen vervormen. a
Een fietshelm is nog niet verplicht voor een gewone fiets, maar is zeker geen overbodige luxe. Wat is het nut van een fietshelm?
b Waarom moet een fietshelm altijd vervangen worden na een val? Kruis het juiste antwoord aan. Na een val is de helm niet helemaal rond meer en past hij niet goed. De krassen aan de buitenkant kun je niet meer herstellen. Het materiaal is samengedrukt waardoor de veerkracht van de helm verdwijnt. Na een val zijn er kleine scheurtjes in het materiaal waardoor de helm niet meer veilig is.
Interessant om weten
VA
N
IN
In een auto zitten er tal van veiligheidsvoorzieningen, waaronder airbags. Als de sensoren van een airbag een ongeval registreren, grijpt er een bijna explosieve chemische reactie plaats. Daarbij blaast de airbag zich op in 0,03 s. Die luchtzak vangt daarna de schok op, zodat de bestuurder minder zware kwetsuren oploopt. De eerste airbags bevonden zich in het stuur. Tegenwoordig zijn er ook airbags geĂŻnstalleerd voor de passagiers zowel vooraan als achteraan. In de toekomst wil men zelfs motorrijders Fig. 2.4 Credit: WENN uitrusten met airbags in hun motorpak. Als ze vallen tijdens een ongeval, blazen de airbags zich op en wordt de motorrijder omringd met luchtzakken tijdens zijn val. Dat zou het aantal zware verwondingen kunnen verminderen. Via het onlinelesmateriaal kun je nog meer te weten komen over de werking van een airbag.
Krachten hebben een bepaald effect: - Krachten kunnen de bewegingstoestand van een voorwerp of organisme veranderen. - Krachten kunnen voorwerpen of organismen vervormen.
Š
De verandering in bewegingstoestand binnen een bepaalde tijdseenheid kan uitgedrukt worden met de grootheid snelheid (v). De hoofdeenheid is meter per seconde (m/s). Een andere veelgebruikte eenheid voor snelheid is kilometer per uur (km/h). De snelheid is de verhouding tussen de afstand (d) van het afgelegde traject en de tijd (t) die nodig is om het traject af te leggen. De formule hiervoor is: v = afstand = d t tijd Met een speed pedelec kun je heel snel fietsen. Daardoor kun je ook zwaar vallen. Het dragen van een fietshelm is dus zeker geen overbodige luxe. Test jezelf: oefeningen 4, 5, 6 en 7
2 Krachten en hun uitwerking 
17
3 KRACHTEN ALS VECTOREN Niet alleen Cupido gebruikt een pijl 1
Een goede biljartspeler speelt met de krachten op de bal.
Als je wilt biljarten, kun je het best iets van fysica kennen. Als je een bal immers in een bepaalde richting wilt sturen, moet je de kracht op de bal op de juiste plaats laten aangrijpen. Je onderzoekt het effect op een bal als je hem met een keu aanstoot. Fig. 3.1
Onderzoek 4
IN
1 Onderzoeksvraag De onderstaande onderzoeksvraag is nog niet klaar. Vul ze aan zodat je het onderzoek kunt uitvoeren. Welk
als je met de keu de bal raakt?
2 Hypothese
N
VA
3 Benodigdheden een ronde stok (bijvoorbeeld een borstelsteel) van ongeveer 1,25 m (of een keu) biljartbal (of een bal van dezelfde grootte)
Š
4 Werkwijze 1 Leg de bal aan een kant van de tafel. 2 Neem de borstelsteel vast zoals een keu en tik met een kleine kracht in het midden tegen de bal. 3 Tik nu in het midden aan de linkerkant van de bal met dezelfde kracht als de vorige stoot. 4 Tik in het midden aan de rechterkant van de bal met dezelfde kracht. 5 Tik ten slotte in het midden aan de rechterkant van de bal met een veel grotere kracht. 5 Waarneming
Hoe beweegt de bal bij stap 2?
Hoe beweegt de bal bij stap 3?
Hoe beweegt de bal bij stap 4?
Wat is er veranderd bij stap 5?
6 Besluit Door de bal op een bepaalde plaats aan te stoten, krijgt de bal een effect. Daardoor beweegt de bal in een bepaalde richting. Waarvan is het effect op de bal afhankelijk?
18
Krachten
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
7 Reflectie Wat zou er gebeuren als je de bal aan de onderzijde zou aanstoten met de stok? Probeer dat maar eens uit.
2 Gebruik al je kennis om een biljartbal met de perfecte kracht aan te stoten.
g in ht ric tte
zin
Fig. 3.2
Teken de kracht met aangrijpingspunt voor de situatie waarbij je de bal raakt met een kracht van 3 N, in het midden van de bal (1 cm = 1 N).
©
VA
N
Op een vector kun je de eigenschappen van een kracht aanduiden. • richting (rechte waarop de pijl is getekend of in ons voorbeeld de richting van de keu); • grootte (de lengte van de pijl); • zin (pijlpunt of in ons voorbeeld rechts naar boven). Het aangrijpingspunt maakt geen deel uit van de kracht, (aangrijpingspunt) maar wel van het voorwerp. Zo heb je in onderzoek 4 gemerkt dat de positie van de keu bepalend is voor een ander effect van de kracht op de bal.
gr oo
IN
Uit onderzoek 4 kun je afleiden dat een kracht bepaalde eigenschappen heeft. Zo heeft een kracht een bepaalde grootte, hij begint op een welbepaalde plaats, hij beweegt volgens een bepaalde richting en de kracht ‘wijst’ ergens naar toe (vooruit/achteruit – links/rechts). Als je zo’n kracht op een bal zichtbaar wilt maken, moet je de kracht voorstellen. Je maakt dan gebruik van een vectormodel.
Een kracht heeft een aantal eigenschappen die je kunt voorstellen met een vectormodel: − richting (rechte waarop de pijl is getekend); − grootte (de lengte van de pijl); − zin (pijlpunt). Het aangrijpingspunt maakt geen deel uit van de kracht, maar wel van het voorwerp. Het aangrijpingspunt heeft wel invloed op het effect van een kracht. Ingenieurs gebruiken het vectormodel om te verwerken in hun schetsen van constructies. Cupido schiet pijlen af, terwijl ingenieurs ze tekenen. Test jezelf: oefeningen 8, 9 en 10
3 Krachten als vectoren
19
4 SOORTEN KRACHTEN In het ISS is er GEEN zwaartekracht 1
Er wordt heel wat geduwd en getrokken op een dag!
Fig. 4.1
IN
Je kunt hierbij denken aan een gevechtssport, maar je kunt het ook ruimer bekijken. In de afbeeldingen hieronder zijn er tal van situaties getoond waarbij een duw- of trekkracht uitgeoefend wordt. Schrap het foutieve antwoord.
Fig. 4.2
duwkracht / trekkracht
duwkracht / trekkracht
Fig. 4.4
VA
N
duwkracht / trekkracht
Fig. 4.3
Fig. 4.5
duwkracht / trekkracht
duwkracht / trekkracht
Fig. 4.6
duwkracht / trekkracht
2 De aarde houdt je met de voetjes op de grond.
Š
Dat komt omdat de zwaartekracht op je werkt, waardoor je aangetrokken wordt naar de aarde. In het volgende onderzoek bepaal je de grootte van de zwaartekracht.
Onderzoek 5
1 Onderzoeksvraag 2 Hypothese 3 Benodigdheden dynamometer massa van 100 g (0,1 kg) massa van 500 g (0,5 kg)
20
Krachten
4 Werkwijze 1 Hang de massa van 100 g aan de dynamometer en lees de grootte van de kracht af. 2 Hang de massa van 500 g aan de dynamometer en lees de grootte van de kracht af. 3 Herhaal stap 1 en lees de grootte van de kracht af, terwijl je van een stoel springt. 4 Herhaal stap 2 en lees de grootte van de kracht af, terwijl je van een stoel springt.
Tip Zorg ervoor dat het haakje gesloten is, zodat het blokje niet loskomt van de dynamometer terwijl je springt. Fig. 4.7
IN
5 Waarneming
Hoe groot is de kracht bij stap 1 (voor het springen)?
Hoe groot is de kracht bij stap 2 (voor het springen)?
Hoe groot is de kracht bij stap 3 (tijdens het springen)?
Hoe groot is de kracht bij stap 4 (tijdens het springen)?
N
6 Besluit Voorwerpen worden aangetrokken door de aarde met een bepaalde kracht:
De grootte van de zwaartekracht bepaal je ook met een dynamometer.
Als een voorwerp ondersteund of opgehangen is, heeft het wel / geen gewicht. Als een voorwerp valt, heeft het wel / geen gewicht.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
VA
©
7 Reflectie Het is helemaal niet eenvoudig om te vertellen wat één newton exact betekent. Maar het volgende voorbeeld maakt het wel duidelijk. Als je op je uitgestrekte hand een massa van 100 g legt, voel je een kracht van 1 N. Als je bijvoorbeeld een glas limonade met een massa van 350 g opheft, hoe groot is dan de kracht die je daarbij uitoefent?
4 Soorten krachten
21
3 Sommige krachten werken tegen.
Je hebt weleens meegemaakt dat de verharde weg waarop je fietst, overgaat naar een weg die bestaat uit los zand. Plots merk je dat het veel lastiger is om te fietsen. Of je hebt je misschien al afgevraagd waarom je zo snel glijdt van een waterglijbaan. Deze ervaringen uit het dagelijks leven kun je verklaren met het onderstaande onderzoek.
Onderzoek 6 1 Onderzoeksvraag Welke onderzoeksvraag kun je stellen voor dit onderzoek? Kies ze uit de volgende mogelijkheden. Welke invloed heeft de ondergrond op een horizontale beweging? Welke invloed heeft de kracht op een horizontale beweging? Welke invloed heeft snelheid op een horizontale beweging? Welke invloed heeft de lucht op de horizontale beweging?
2 Hypothese
vertrek
N
3 Benodigdheden tafel biljartbal (of een bal van dezelfde grootte) grote badhanddoek ronde stok (zie onderzoek 4) twee plooimeters
IN
tafel
stilstand
VA
vertrek
stilstand
biljartbal
badhanddoek
Fig. 4.8
Š
4 Werkwijze 1 Ontplooi de twee plooimeters en leg ze evenwijdig naast elkaar zodat je een traject creĂŤert waarin de bal kan rollen. 2 Leg de bal aan het begin van het traject en stoot hem aan met de stok. 3 Lees de afstand die de bal heeft afgelegd af op een plooimeter. 4 Leg de badhanddoek onder hetzelfde traject op de tafel. 5 Herhaal stappen 2 en 3. 5 Waarneming
Hoe ver rolt de bal op de tafel?
Hoe ver rolt de bal op de badhanddoek?
6 Besluit Wat is het verschil tussen de tafel en de badhanddoek als ondergrond?
22
Krachten
De beweging van de bal op de handdoek wordt tegengewerkt door de ondergrond. De kracht die deze beweging tegenwerkt, noem je wrijvingskracht.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
Interessant om weten
VA
N
IN
De wrijvingskracht is een vriend en een vijand binnen de autosport. Langs de ene kant worden racewagens zo gebouwd dat ze weinig wrijving ondervinden tijdens het rijden zodat ze hogere snelheden bereiken. De topsnelheid die ooit bereikt werd met een racewagen is 378 km/h door Valtteri Bottas. Langs de andere kant is wrijving ook nodig om te kunnen vertrekken en bochten te nemen. Zonder wrijving zou een wagen niet kunnen vertrekken of hij zou uit de bocht vliegen. Ook tijdens het remmen heb je de wrijvingskracht nodig.
Fig. 4.9
©
In het dagelijks leven kom je met heel wat krachten in aanraking. − Zwaartekracht is de kracht waarmee de aarde je aantrekt. − Trek- en duwkrachten hebben heel veel toepassingen. − Wrijvingskrachten remmen de beweging af. Als je in het internationaal ruimtestation vertoeft, draai je met een grote snelheid (27 700 km/h) om de aarde. De zwaartekracht van de aarde heeft weinig invloed op je waardoor je gewichtloos kunt bewegen. Test jezelf: oefeningen 11, 12 en 13
4 Soorten krachten
23
! a h A ! a h A
Schema
SOORTEN • Zwaartekracht • Trekkracht • Duwkracht • Wrijvingskracht • ...
©
VA
N
METEN • Dynamometer • Grootheid kracht (F) • Hoofdeenheid (N)
IN
KRACHTEN
UITWERKING • Verandering van bewegingstoestand: - Snelheid (v) met eenheid m/s en km/h v = afstand = d t tijd - versnellen, vertragen, stoppen • Vervorming
24
KRACHTEN
VOORSTELLING: VECTORMODEL • richting (rechte waarop de pijl is getekend); • grootte (de lengte van de pijl); • zin (pijlpunt)
aangrijpingspunt
Checklist helemaal begrepen
Wat ken/kan ik?
hier kan ik nog groeien
pg. 13
Ik kan een dynamometer correct gebruiken.
12
Ik kan het verband zien tussen het uitoefenen van een kracht op een voorwerp en de snelheidsverandering ervan.
14
Ik kan de snelheid berekenen met informatie over de afstand en de tijd.
15
Ik kan de grootheid snelheid met de gepaste eenheid gebruiken in toepassingen.
16, 26
Ik kan het verband zien tussen het uitoefenen van een kracht op een voorwerp en de vervorming ervan.
16
Ik kan een kracht toelichten met behulp van een vectormodel.
19
Ik kan voorbeelden van zwaartekracht illustreren.
20
IN
Ik kan de eenheid van kracht gebruiken in metingen.
Ik kan met voorbeelden trek- en duwkrachten onderscheiden.
20
Ik kan met voorbeelden het effect van wrijvingskracht concretiseren.
22
Š
VA
N
Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.
AHA!
25
TEST JEZELF 1
Geef twee voorbeelden waarbij het meten van krachten heel belangrijk is.
2 Krachten worden gemeten met een dynamometer. Hieronder vind je een reeks van meetresultaten van verschillende dynamometers die dezelfde meting uitgevoerd hebben:
2,4 N – 2,41 N – 2,412 N – 2 N. Welke meting is het meest nauwkeurig?
3 In 2004 stootte de gewichtheffer H. Reza Zadeh 263,5 kg. Hij vestigde daarmee een nieuw wereldrecord, dat tot nu toe standhoudt. Hoeveel kracht oefende hij daarbij uit?
IN
4 Waarom is er een grote kracht nodig om autowrakken samen te persen?
0 200 400 600
v (m/s)
26
v (km/h)
0,0
/
/
166,7
333,4
500,0
666,7
©
800
t (s)
VA
d (m)
N
5 Iedere zondagochtend wandel je naar de bakker. Dat is een wandeling van 2 000 m. Dit zijn de meetgegevens over jouw wandeling.
1 000
833,5
1 200
1 000,2
1 400
1 167,0
1 600
1 333,6
1 800
1 500,3
2 000
1 667,0
a
Bereken in de derde kolom de snelheid waarmee je naar de bakker wandelt. Je mag afronden tot twee cijfers na de komma.
b
Zet de snelheid, uitgedrukt in m/s, om naar km/h. Noteer de getalwaarden in de vierde kolom. Je mag afronden tot twee cijfers na de komma.
Krachten
c Je kunt het volgende vaststellen over de snelheid tijdens het wandelen: Je vertraagt tijdens de wandeling. Je versnelt tijdens de wandeling. Je versnelt en vertraagt tijdens de wandeling. Je wandelt aan een constante snelheid tijdens de wandeling. 6 Tijdens het wegslaan van een tennisbal treedt er zowel een snelheidsverandering als een vervorming op als gevolg van de kracht op de bal. Is deze uitspraak correct? Leg uit.
7 Als je een beetje tandpasta op je tandenborstel duwt, is er een verandering in de bewegingstoestand en een vormverandering. Leg uit.
IN
8 Als je op de grond staat, werkt de zwaartekracht op je. Wat is de richting en de zin van die kracht? loodrecht naar boven naar boven naar onderen loodrecht naar onderen
VA
N
9 Als de spuitkoppen van een printer naar rechts en naar links bewegen tijdens het afdrukken, wat wordt er dan voortdurend gewijzigd in de kracht? aangrijpingspunt grootte richting zin
Š
10 Je stoot met een keu horizontaal tegen een biljartbal. Je oefent daarbij een kracht uit van 5 N. Teken die kracht en duid het aangrijpingspunt, de richting, de zin en de grootte aan. (0,5 cm = 1 N)
Test jezelf 
27
11 Hoe groot is jouw gewicht tijdens een vrije val bij een parachutesprong? a Kruis het juiste antwoord aan. hetzelfde als op de grond een beetje minder geen gewicht het dubbele van op de grond
b
Leg uit.
12 Waarom gebruiken wielrenners een speciale helm tijdens het tijdrijden?
Š
VA
N
IN
13 Welke krachten spelen een belangrijke rol tijdens het gewichtheffen? Kruis ze allemaal aan. zwaartekracht trekkracht duwkracht magnetische kracht elektrostatische kracht wrijvingskracht
28
Krachten
©
VA
N
IN
Ademhaling
1 HET NUT VAN ADEMHALEN 2 BOUW EN WERKING VAN HET ADEMHALINGSSTELSEL 3 OPNAME EN AFGIFTE VAN ZUURSTOFGAS EN KOOLSTOFDIOXIDE
VA
N
2
IN
1
Š
3
Wat wil ik te weten komen over dit thema?
Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.
30
Ademhaling 
1 HET NUT VAN ADEMHALEN NIET ADEMEN IS DODELIJK 1
Je ademt dag en nacht. a
Probeer je adem zo lang mogelijk in te houden. Wat gebeurt er na een tijd?
b
Veronderstel dat je na een tijdje bewusteloos geraakt, wat zou er dan gebeuren met je ademhaling?
2 Om energie te kunnen leveren heeft je lichaam brandstof nodig. Geef een voorbeeld van een brandstof voor je lichaam.
b
Wat is er nog nodig bij de verbranding van glucose?
Hoe komt dat gas in je lichaam?
VA
Onderzoek 1
N
c
IN
a
1 Onderzoeksvraag Stel zelf een onderzoeksvraag op waarin de volgende begrippen voorkomen: inspanning – ademhalingsfrequentie (het aantal keer dat je in- en uitademt per minuut) – verband
2 Hypothese
©
3 Benodigdheden chronometer of stopwatch op gsm/smartphone
4 Werkwijze 1 Ga rechtstaan en tel gedurende 1 minuut het aantal keren dat je in- en uitademt. 2 Buig daarna 20 keer door de knieën zodat je handen telkens de grond raken. 3 Tel nu opnieuw het aantal keren dat je in- en uitademt. 5 Waarneming Hoe groot is je ademhalingsfrequentie voor de inspanning?
Hoe groot is die na de inspanning?
1 Het nut van ademhalen
31
6 Besluit Wanneer is de ademhalingsfrequentie het grootst?
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
7 Reflectie Wat heb je extra nodig tijdens een inspanning?
Fig. 1.1
Waar komt die vandaan?
Tijdens een inspanning adem je meer in en uit. Waarom is dat?
IN
N
Voor de verbranding in je lichaam is zuurstofgas nodig. Dat gas adem je in. Bij de verbranding ontstaat er energie.
VA
Ademen is noodzakelijk. Je lichaam zorgt ervoor dat, zelfs als je bewusteloos bent of wanneer je slaapt, je ademhaling blijft doorgaan. Niet ademen is dus dodelijk.
Š
Test jezelf: oefeningen 1 en 2
32
Ademhaling
2 BOUW EN WERKING VAN HET ADEMHALINGSSTELSEL HEB JE ALLEEN LONGEN NODIG OM TE ADEMEN? 1
Ademen is een ingewikkelde bezigheid. a
Op de afbeelding hieronder zie je alle onderdelen van het ademhalingsstelsel. Noteer de juiste namen bij de pijltjes.
Š
VA
N
b
IN
Lees aandachtig de tekst hieronder. Als je ademt, komt de lucht binnen langs je neus of langs je mond. De lucht komt dan in de mondholte of in de neusholte terecht. Vervolgens gaat de lucht langs de luchtpijp en de twee luchtpijptakken naar de longen. Via steeds kleiner wordende vertakkingen in de longen komt de lucht ten slotte terecht in de longblaasjes. Hierrond zitten dunne bloedvaten, de haarvaten, die het zuurstofgas uit de longlucht in het bloed opnemen. Wanneer je je verslikt, komen er voedseldeeltjes in je luchtpijp terecht. Je kunt die deeltjes weer ophoesten.
Fig. 2.1
Als je ademt, komt de lucht via de neus (neusholte) of de mond (mondholte) in de luchtpijp, vervolgens in de luchtpijptakken en ten slotte in de longen. Via de haarvaten rond de longblaasjes komt het zuurstofgas in de bloedsomloop terecht. Om te ademen heb je dus meer nodig dan de longen alleen. Test jezelf: oefeningen 3 en 4 2 Bouw en werking van het ademhalingsstelsel 
33
ADEMT IEDEREEN EVENVEEL LUCHT UIT? 1
Omdat sportieve mensen op die manier meer zuurstofgas kunnen inademen, hebben ze meer energie. Het is dan ook niet te verwonderen dat ze zich fitter voelen. Doordat ze over een groter longvolume beschikken, hebben ze een grotere vitale capaciteit. a
Zoek op wat vitale capaciteit betekent.
b
Je kunt je eigen vitale capaciteit meten en eventueel vergelijken met die van je klasgenoten. Dat doen we in onderzoek 2.
Onderzoek 2 1 Onderzoeksvraag Stel zelf een goede onderzoeksvraag op.
2 Hypothese
VA
jerrycan met volumeaanduiding
N
IN
Mensen die veel aan sport doen hebben meestal een groter longvolume dan mensen die minder bewegen.
3 Benodigdheden bak met water jerrycan met volumeaanduiding rubberen slang rubberen stop glazen buisje
rubberen stop
rubberen slang
0 1 2 3 4 5 liter
Fig. 2.2
bak met water
©
4 Werkwijze 1 Zet een geijkte jerrycan zonder bodem in een bad met water. 2 Laat hem vollopen tot aan de nulstreep. 3 Plaats de rubberen stop met de rubberen slang en het glazen buisje erop. 4 Adem zo diep in als je kunt en blaas dan door het slangetje in één keer zo veel mogelijk lucht uit je longen. 5 Houd de jerrycan recht en lees het volume lucht af dat je erin hebt geblazen. Dat is de vitale capaciteit.
5 Waarneming Hoeveel lucht heb je in de jerrycan geblazen? 6 Besluit
34
Ademhaling
Mijn vitale capaciteit bedraagt liter.
glazen buisje
Was je hypothese dicht bij het correcte antwoord?
7 Reflectie Noteer de resultaten van een aantal klasgenoten in de tabel hieronder. jongen
meisje
klein groot sporter/sportster niet-sporter/niet-sportster Welke nieuwe onderzoeksvraag zou je kunnen stellen bij dit onderzoek?
Wat zijn daarop de antwoorden?
IN
De vitale capaciteit kan ook worden gemeten met een spirometer.
VA
N
Zelfs na een heel diepe uitademing blijft er nog lucht in je longen. Deze achtergebleven hoeveelheid lucht heet het restvolume. De longcapaciteit is de werkelijke inhoud van de longen. Ze is de som van de (te meten) vitale capaciteit en het restvolume.
Fig. 2.3
Interessant om weten
©
We hebben miljoenen longblaasjes. In totaal hebben die een oppervlakte van zo’n zeventig tot honderd vierkante meter. Door te roken gaan steeds meer longblaasjes kapot. En die kunnen zich niet meer herstellen. Het is dan ook niet te verwonderen dat rokers vaak een slechte conditie hebben. Schadelijke stoffen als roet en stofdeeltjes die bij het roken worden Fig. 2.4 ingeademd, blijven in de longen achter, waardoor de longen van rokers uiteindelijk bruinzwart worden. De schadelijke stoffen hebben ook de kans om invloed uit te oefenen op de cellen van de longblaasjes. Die kunnen zich vervolgens ongecontroleerd gaan delen waardoor kanker ontstaat.
De vitale capaciteit is de totale hoeveelheid lucht die je hebt uitgeademd na een heel diepe inademing en een krachtige uitademing. De vitale capaciteit is afhankelijk van het geslacht, de gestalte en de conditie. Ook de leeftijd speelt een rol. Het longvolume verschilt van persoon tot persoon. Niet iedereen ademt dus evenveel lucht uit. Test jezelf: oefening 5
2 Bouw en werking van het ademhalingsstelsel
35
3 OPNAME EN AFGIFTE VAN ZUURSTOFGAS EN KOOLSTOFDIOXIDE MAG IK INADEMEN WAT IK UITADEM?
Een plastieken zak kan heel gevaarlijk zijn. a
Waarom mag je een baby of een peuter nooit met een plastieken zak laten spelen?
b
Hoe komt dat?
IN
1
2 In de longblaasjes wordt het zuurstofgas dat we inademen opgenomen in het bloed. a
Dat komt omdat er rond de longblaasjes dunne bloedvaatjes zitten die gevuld zijn met bloed. Hoe noem je die dunne bloedvaatjes?
longblaasje
Welke cellen in het bloed nemen het zuurstofgas op uit de longblaasjes?
VA
b
longblaasjes
N
zuurstofgas
rode bloedcel
Fig. 3.1 De figuur rechts is een uitvergroting van een longblaasje.
3 Dit zuurstofgas wordt dan door het bloed vervoerd naar de weefsels en de cellen.
De glucose in de cellen wordt met het zuurstofgas verbrand waarbij energie vrijkomt. Waarvoor heb je die energie nodig?
Š
Uit al het voorgaande kun je het volgende besluiten. In de longblaasjes wordt zuurstofgas in het bloed opgenomen en koolstofdioxide door het bloed afgegeven. Je noemt dat de longademhaling.
longblaasje
lichaamscel
In de cellen wordt er zuurstofgas uit het bloed opgenomen en koolstofdioxide aan het bloed afgegeven. Je noemt dat de celademhaling.
Interessant om weten Wist je dat het maar zeven seconden duurt vooraleer de lucht uit je longen in je kleine teen aankomt?
36
Ademhaling
O2
O2
CO2
CO2
O2
O2
CO2
CO2
Fig. 3.2
4 Je onderzoekt de samenstelling van de lucht die we uitademen. Onderzoek 3 1 Onderzoeksvraag Stel de onderzoeksvraag op. 2 Hypothese
3 Benodigdheden een spiegeltje een glazen beker een glazen buisje of een rietje heldere oplossing van kalkwater
IN
5 Waarneming
Fig. 3.3
N
4 Werkwijze 1 Adem uit op het spiegeltje. 2 Vul de beker voor 1/4 met kalkwater. 3 Adem in en blaas uit door het glazen buisje. Herhaal dat een vijftal keer.
a Wat zie je op het spiegeltje?
VA
b Wat gebeurt er met het kalkwater?
De wasem op het spiegeltje wijst op de aanwezigheid van water. Het troebel worden van kalkwater toont aan dat er koolstofdioxide is.
6 Besluit
Welke stoffen zitten er in uitgeademde lucht?
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
©
Interessant om weten
Wanneer verbrandingstoestellen (bijvoorbeeld houtkachels, boilers …) onvoldoende luchttoevoer krijgen, ontstaat bij de verbranding koolstofmonoxide in plaats van koolstofdioxide. Dat gebeurt dikwijls wanneer er in de winter weinig wind is en mensen hun huis te goed afsluiten vanwege de kou. De weerman waarschuwt bij zo’n weersomstandigheden vaak voor koolstofmonoxidegevaar. Koolstofmonoxide is een kleur- en reukloos giftig gas, dat lichter is dan lucht. Het probleem is dat het gas de verbranding niet onderhoudt en de cellen in het lichaam dus het verkeerde gas krijgen. Dat is dodelijk.
Fig. 3.4
3 Opname en afgifte van zuurstofgas en koolstofdioxide
37
5 In ons lichaam zit er zuurstofarm en zuurstofrijk bloed.
Het bloed dat vanuit de longen naar het hart vertrekt, vervoert zuurstofrijk bloed. Het zuurstofgas werd opgenomen in de haarvaten rond de longblaasjes. Dat bloed bevat weinig koolstofdioxide. Op figuur 3.5 is dat bloed rood gekleurd. De bloedvaten die vanuit de weefsels vertrekken richting longen, vervoeren zuurstofarm bloed. De grote hoeveelheid koolstofdioxide in dat bloed wordt afgegeven in de longblaasjes. Op figuur 3.5 is dat bloed blauw gekleurd. Noteer de correcte termen in de figuur.
N
IN
Š
VA
Fig. 3.5
Interessant om weten Bij hyperventilatie gaat een mens meer inademen dan nodig is. Daardoor geeft het bloed meer koolstofdioxide af dan gewoonlijk. Stress of een verkeerde ademhalingstechniek zijn hiervan mogelijke oorzaken. Symptomen zijn duizeligheid, misselijkheid en het gevoel hebben dat je stikt. Als je dan in een plastic zak ademt, ga je minder zuurstofgas inademen waardoor het evenwicht in het bloed weer wordt hersteld.
38
Ademhaling
In de longen komt het zuurstofgas in de dunne bloedvaatjes (haarvaatjes) rond de longblaasjes. Daar wordt het opgenomen door de rode bloedcellen die het vervoeren naar de cellen. De glucose wordt in de cel verbrand met het zuurstofgas waarbij er energie vrijkomt. Bij de longademhaling wordt er zuurstofgas in het bloed opgenomen en wordt er koolstofdioxide afgegeven. Bij de celademhaling wordt er zuurstofgas uit het bloed opgenomen en wordt er koolstofdioxide aan het bloed afgegeven. Uitgeademde lucht bevat koolstofdioxide en waterdamp. Dat zijn de stoffen die bij de verbranding in de cellen vrijkomen. De bloedvaten die vanuit de longen naar de rest van het lichaam vertrekken, vervoeren zuurstofrijk bloed met weinig koolstofdioxide. De bloedvaten die het bloed vanuit de weefsels naar de longen brengen, vervoeren zuurstofarm bloed met veel koolstofdioxide.
IN
Je mag dus inademen wat je uitademt, maar als je enkel uitgeademde lucht zou inademen, kun je stikken vanwege een gebrek aan zuurstofgas. Test jezelf: oefeningen 6, 7 en 8
1
N
WAAROM KAN EEN VIS NIET ADEMEN OP HET LAND? De meeste dieren op het land ademen (net zoals de mens) door longen. Die organen zijn geschikt om zuurstofgas op te nemen uit de lucht en koolstofdioxide af te geven.
a
Wat is er speciaal aan de longen van vogels?
b
VA
Ook vogels ademen door longen. Ze hebben een uniek ademhalingssysteem. Zoek voor de volgende vragen de informatie op het internet.
Wat hebben ze in de plaats?
©
Het ademhalingssysteem is voorste luchtzakken opgebouwd uit de luchtpijp, lucht in lucht uit longen de achterste luchtzakken, achterste luchtzakken luchtpijp de longen zelf en de voorste luchtzakken (zie tekening). − Tijdens een inademing stroomt lucht vanuit de luchtpijp naar Inademing: luchtzakken vullen zich Uitademing: luchtzakken legen zich, longen vullen zich Fig. 3.6 de achterste luchtzakken, vandaar naar de longen en dan naar de voorste luchtzakken. − Bij uitademen stroomt de lucht van de achterste luchtzakken naar de longen en vanuit de voorste luchtzakken naar buiten.
Op die manier is er een constante stroming van zuurstofrijke lucht in de longen. Dit ademhalingssysteem maakt het mogelijk om op grote hoogte te vliegen zonder last te hebben van zuurstofgebrek (mensen hebben daar wel last van als ze zich op grote hoogte bevinden). Vogels kunnen letterlijk al vliegend ademen.
3 Opname en afgifte van zuurstofgas en koolstofdioxide
39
2 Niet alle dieren ademen door longen. Veel waterdieren ademen door kieuwen, die opgebouwd zijn uit kieuwlamellen. Die organen zijn geschikt om zuurstofgas op te nemen uit het water en koolstofdioxide af te geven in het water. a
Waarom sterven vissen als ze een tijdje op het droge liggen?
b
Waarom sterven landdieren als ze te lang onder water moeten blijven?
3 Bij vissen stroomt het water door kieuwspleten naar de kieuwen. In de kieuwen wordt het zuurstofgas uit het water in het bloed opgenomen en wordt koolstofdioxide door het bloed in het water afgegeven. De tekening hieronder toont de organen van het ademhalingsstelsel bij vissen. Noteer de juiste namen bij de pijltjes. Kies uit: kieuwlamel – kieuwspleet – zuurstofarm en koolstofdioxiderijk bloed – zuurstofrijk en koolstofdioxidearm bloed – stroomrichting van het water
IN
VA
N
©
Fig. 3.7
De meeste landdieren ademen door longen. Bij vogels is het ademhalingsstelsel opgebouwd uit de luchtpijp, de achterste luchtzakken, de longen zelf en de voorste luchtzakken. Ze zorgen voor een constante doorstroming van zuurstofrijke lucht in de longen waardoor het mogelijk is om op grote hoogte te vliegen. Vele waterdieren, zoals vissen, ademen door kieuwen. In de kieuwen wordt het zuurstofgas uit het water in het bloed opgenomen en wordt koolstofdioxide door het bloed in het water afgegeven. Een vis kan dus niet ademen op het land omdat hij geen longen heeft die zuurstofgas kunnen opnemen uit de lucht. Test jezelf: oefeningen 9 en 10
40
Ademhaling
! a h A ! a h A
Samenvatting
1
Het nut van ademhalen
Voor de verbranding in je lichaam is zuurstofgas nodig. Dat gas adem je in. Bij de verbranding ontstaat er energie.
2 Bouw en werking van het ademhalingsstelsel
IN
Als je ademt, komt de lucht via de neus (neusholte) of de mond (mondholte) in de luchtpijp, vervolgens in de luchtpijptakken en ten slotte in de longen. Via de longblaasjes komt het zuurstofgas in de bloedsomloop terecht.
N
De vitale capaciteit is de totale hoeveelheid lucht die je hebt uitgeademd na een heel diepe inademing en een krachtige uitademing. De vitale capaciteit is afhankelijk van het geslacht, de gestalte en de conditie. Ook de leeftijd speelt een rol. 3 Opname en afgifte van zuurstofgas en koolstofdioxide
Bij de longademhaling wordt er zuurstofgas in het bloed opgenomen en wordt er koolstofdioxide afgegeven. Bij de celademhaling wordt er zuurstofgas uit het bloed opgenomen en wordt er koolstofdioxide aan het bloed afgegeven. Uitgeademde lucht bevat koolstofdioxide en waterdamp. Dat zijn de stoffen die bij de verbranding in de cellen vrijkomen. De bloedvaten die vanuit de longen naar de rest van het lichaam vertrekken, vervoeren zuurstofrijk bloed met weinig koolstofdioxide. De bloedvaten die het bloed vanuit de weefsels naar de longen brengen, vervoeren zuurstofarm bloed met veel koolstofdioxide.
Š
VA
In de longen komt het zuurstofgas in de dunne bloedvaatjes (haarvaatjes) rond de longblaasjes. Daar wordt het opgenomen door de rode bloedcellen die het vervoeren naar de cellen. De glucose wordt in de cel verbrand met het zuurstofgas waarbij er energie vrijkomt.
De meeste landdieren ademen door longen. Bij vogels is het ademhalingsstelsel opgebouwd uit de luchtpijp, de achterste luchtzakken, de longen zelf en de voorste luchtzakken. Ze zorgen voor een constante doorstroming van zuurstofrijke lucht in de longen waardoor het mogelijk is om op grote hoogte te vliegen.
Vele waterdieren, zoals vissen, ademen door kieuwen. In de kieuwen wordt het zuurstofgas uit het water in het bloed opgenomen en wordt koolstofdioxide door het bloed in het water afgegeven. Ga naar het onlinelesmateriaal en leer nog andere vormen van synthese kennen. AHA!
41
Checklist helemaal begrepen
Wat ken/kan ik?
hier kan ik nog groeien
31
Ik kan de belangrijkste organen van het ademhalingsstelsel aanwijzen.
33
Ik kan de belangrijkste organen van het ademhalingsstelsel benoemen.
33
Ik kan de vitale capaciteit experimenteel bepalen.
34
Ik kan de vitale capaciteit bij verschillende categorieĂŤn van mensen vergelijken.
35
Ik kan het verschil in samenstelling tussen ingeademde en uitgeademde lucht experimenteel bewijzen.
37
Ik kan uitleggen dat zuurstofgas noodzakelijk is bij een verbranding.
37
IN
Ik kan het nut van de ademhaling uitleggen.
Ik herken dat dieren op het land meestal door longen ademen en vele waterdieren door kieuwen.
39, 40
Ik beschrijf dat vogels luchtzakken hebben die helpen bij de ademhaling.
39
Š
VA
N
Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.
42
pg.
ADEMHALING
TEST JEZELF Het zuurstofgehalte in de lucht neemt af met de hoogte. Gaat je ademhalingsfrequentie in de bergen toenemen of afnemen? Verklaar je antwoord.
1
2 Deze activiteiten vereisen een verschillende ademhalingsfrequentie. Nummer ze van 1 tot 5 waarbij 1 de hoogste ademhalingsfrequentie vereist. lopen
autorijden
met een tennisbal gooien
fietsen
IN
wandelen 3 Welke weg volgt zuurstofgas na inademing door het ademhalingsstelsel? Nummer van 1 tot 6. luchtpijp
mond
bloed
long
longblaasjes
N
luchtpijptak
N
A
L
E
S
O
S
B
VA
4 Welke orgaantjes zitten verborgen in dit kadertje? Begin bij de L rechts bovenaan. L
G
A J
5 Hoe komt het dat de vitale capaciteit van jongens gemiddeld groter is dan die van meisjes?
Š
6 Welke cellen in ons lichaam zorgen ervoor dat zuurstofgas in alle weefsels terechtkomt?
7 Koolstofdioxide is zwaarder dan lucht. Op plaatsen waar er veel koolstofdioxide vrijkomt (bijvoorbeeld in de buurt van ondergrondse bronnen van mineraalwater), is het gevaarlijk om te gaan liggen. Verklaar!
8 Als je tegen een spiegel uitademt, dan dampt de spiegel aan. Hoe komt dat?
Test jezelf 
43
9 Welke van deze dieren ademen door kieuwen? Kies uit: haring – walvis – haai
10 Dolfijnen raken soms verstrikt in netten van tonijnvissers. Hoe komt het dat ze dan sterven?
©
VA
N
IN
44
Ademhaling
©
WERELD BLOEDDONORDAG
VA
N
14 JUNI
IN
Transport
1 BLOED EN BLOEDCELLEN 2 HET HART, MOTOR VAN HET LICHAAM 3 BLOEDVATEN EN BLOEDSOMLOOP 4 OP JE GEZONDHEID
VA
N
2
IN
1
Š
3
Wat wil ik te weten komen over dit thema?
Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.
46
Transport 
1 BLOED EN BLOEDCELLEN Heb je ECHT BLAUW BLOED? Het menselijk lichaam bestaat voor een heel groot deel uit water. a
Voor hoeveel procent is dat? Zoek eventueel de informatie op internet.
b
Stel dat iemand 70 kg weegt, hoeveel water zit er dan in het lichaam (man en vrouw)?
c
Hoeveel procent van dat lichaamswater bevindt zich in het bloed?
IN
1
Alle stoffen worden via de bloedbaan in het lichaam rondgebracht of getransporteerd. Daarom spreek je van het transportstelsel waar hart en bloedvaten samenwerken.
Fig. 1.1
VA
Onderzoek 1
N
2 Vers bloed is vloeibaar. Na een tijdje gaat het bloed echter stollen. Je onderzoekt welke stoffen er in het bloed zitten. Om het vloeibaar te houden, wordt er antistollingsproduct toegevoegd.
1 Onderzoeksvraag Bloed bestaat voor het grootste deel uit water en bloedcellen. Wat gebeurt er als je bloed een tijdlang laat staan?
Š
2 Hypothese
3 Benodigdheden proefbuis met bloed centrifuge
Fig. 1.2 bloedcentrifuge
4 Werkwijze 1 Laat de proefbuis met bloed een tijdlang (ongeveer een half uur) staan. 2 Plaats de proefbuis in de centrifuge en centrifugeer gedurende een halve minuut.
1 Bloed en bloedcellen 
47
5 Waarneming Wat gebeurt er bij stap 1?
Wat gebeurt er bij stap 2? 6 Besluit Bloed ontmengt zich in twee lagen. laag noem je het bloedplasma
De
en in de gekleurde laag zitten de
bloedcellen.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
IN
Welke zijn dat?
b
VA
a
Elk type cel heeft zijn eigen uiterlijke kenmerken en functie. Vul de tabel hieronder aan. Je vindt de nodige informatie op de ontdekplaat en op figuur 1.4. figuur
Š
type bloedcel
rode bloedcel
C
B
Fig. 1.4
kenmerken
functie
transport van
en
witte bloedcel
A
N
3 In de donkerrood gekleurde laag zitten drie soorten bloedcellen.
verdedigen van de bloedbaan tegen indringers = celvraat productie van
bloedplaatjes
beperken van
ervoor zorgen dat het
48
Transport
Fig. 1.3
4 In het bloedplasma komen andere stoffen voor. a
Waaruit bestaat het bloedplasma voor het grootste deel?
b
Welke stoffen zitten daarin opgelost?
Fig. 1.5 bloedplasma
Bloed bestaat uit bloedplasma en bloedcellen.
IN
Via het bloed worden voedingsstoffen, afvalstoffen, zuurstofgas en koolstofdioxide getransporteerd door het hele lichaam.
Er zijn drie soorten bloedcellen: rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes. Ze hebben elk hun kenmerken en functies.
Š
VA
Test jezelf: oefeningen 1, 2, 3 en 4
N
Ook al ben je misschien van adel en begint je familienaam met een kleine letter, je bloed blijft steeds rood van kleur.
1 Bloed en bloedcellen 
49
2 HET HART, MOTOR VAN HET LICHAAM MIJN HART KLOPT IN MIJN KEEL! Het hart is de motor van het menselijk lichaam. Per minuut pompt het hart ongeveer 4 tot 5 liter bloed door je lichaam.
VA
N
IN
1
a
Wat is het hartritme?
b
Hoe kun je je hartslag meten?
c
Waar ligt het hart in het menselijk lichaam?
Š
d
Het hart is een kwetsbaar orgaan. Op welke manier wordt het hart beschermd?
e
Welke kleur heeft het hart?
f
Het hart is een spier die voedingsstoffen en zuurstofgas nodig heeft om te kunnen werken.
50
Hoe raken die stoffen tot bij het hart?
g
Hoe noem je de bloedvaten die het hart voeden?
h
Hoe noem je de bloedvaten die de afvalstoffen wegvoeren?
Transport
Fig. 2.1
2 Het hart heeft een ingewikkelde bouw. a Het hart bestaat uit een linker- en een rechterhelft. Hoe noem je de scheiding tussen de twee helften?
b
Welk nut heeft die scheiding?
c
De linker- en de rechterhelft van het hart zijn ook opgebouwd uit twee delen. Hoe noem je de bovenste weinig gespierde delen?
Welke bloedvaten zorgen voor de aanvoer van het
bloed naar de boezems?
IN
Hoe noem je de onderste, sterk gespierde delen?
Welke bloedvaten vertrekken vanuit de kamers?
d
Welke structuur zit er tussen de bovenste (boezems)
en onderste (kamers) delen?
Wat is hun functie?
Š
VA
N
Fig. 2.2 hartspier
Fig. 2.3 doorsnede van een hart
Het menselijk hart is een gespierd orgaan dat het bloed rondpompt door het hele lichaam. Het hart ligt links achter het borstbeen en bestaat uit verschillende delen. De pompbeweging van je hart (= de hartslag) kun je voelen op verschillende plaatsen in je lichaam. Je kunt je hart dus voelen kloppen in je keel. Test jezelf: oefening 5
2 Het hart, motor van het lichaam 
51
3 BLOEDVATEN EN BLOEDSOMLOOP KAN IK LEEGBLOEDEN ALS IK IN MIJN VINGER SNIJD? 1
Je weet al dat er in het menselijk lichaam drie soorten bloedvaten voorkomen.
a
Duid ze aan op de tekening hieronder.
b
bloedvat
bouw/kenmerken
Slagader
aantal lagen: dun laagje dikke laag
Š
bindweefsel
dun laagje
spierweefsel
hartslag wel/niet voelbaar
dekweefsel
Ader
aantal lagen: dikke laag bindweefsel
spierweefsel dekweefsel
Fig. 3.3
bloed vervoeren (behalve longslagader) voeren bloed
Transport
bloed vervoeren
dun laagje
voeren bloed
dun laagje
hartslag wel/niet voelbaar Sommige aders zijn voorzien van kleppen voor
wat bij verwonding?
functie
Fig. 3.2
52
Fig. 3.1
Bekijk de ontdekplaat bij het onlinelesmateriaal en vul de tabel hieronder aan.
VA
N
IN
Een verwonding is
want het bloed spuit eruit. Een verwonding is ernstig, maar
want het bloed loopt eruit.
Haarvat
aantal lagen:
tussen aders en slagaders ter hoogte van de
dekweefsel
bloed.
maakt de van stoffen tussen dekweefsel Fig. 3.4
helemaal niet ernstig Vaak verlies je slechts enkele
en
mogelijk
2 De naam van een bloedvat kun je heel gemakkelijk vinden. Hoe vind je de naam van een slagader?
b
Hoe vind je de correcte naam van een ader?
N
IN
a
Er zijn drie types van bloedvaten: aders, slagaders en haarvaten.
VA
Ze hebben elk hun eigen typische bouw en functies.
Het bloedverlies bij verwonding is afhankelijk van het soort bloedvat dat geraakt is. We kunnen wel vol overtuiging zeggen dat je niet zult leegbloeden door in je vinger te snijden. Test jezelf: oefeningen 6 en 7
Š
HEBBEN ALLEEN GROTE MENSEN EEN GROTE BLOEDSOMLOOP?
1
Het hart pompt het bloed via de bloedvaten door het lichaam van de mens. a
Wat wordt bedoeld met de bloedsomloop?
b
Bij de mens gebeurt de bloedsomloop in een gesloten systeem van bloedvaten. Je spreekt van een bloedsomloop.
c
De bloedsomloop van de mens is een dubbele, gesloten bloedsomloop. Leg dat uit aan de hand van figuur 3.5.
3 Bloedvaten en bloedsomloop 
53
hersenen
longen armen zuurstofgas
koolstofdioxide
hart
maag
VA
N
lever
IN
armen
nieren
Š
onderste ledematen
Fig. 3.5
2 De kleine bloedsomloop verbindt de longen met het hart.
54
a
Uit de rechterkant van het hart vertrekt zuurstofrijk /
zuurstofarm bloed via de
b
Welke stoffen worden er in de haarvaten opgenomen en afgegeven?
c
Het bloed wordt dan zuurstofrijk / zuurstofarm en stroomt via de longaders terug naar het hart.
Transport
longen
.
koolstofdioxide
zuurstofgas
hart Fig. 3.6
3 De grote bloedsomloop verbindt de longen met de rest van het menselijk lichaam. a b c d
Uit de linkerkant van het hart vertrekt zuurstofrijk / zuurstofarm bloed via de aorta. Waar gaat dit bloed naartoe?
Welke stoffen worden in de weefselcellen afgegeven?
Welke stoffen worden in het bloed opgenomen?
e
Het bloed wordt dan zuurstofrijk / zuurstofarm en stroomt via
de bovenste en onderste holle
N
IN
terug naar het hart.
Fig. 3.7
VA
De bloedsomloop bij de mens is een dubbele, gesloten bloedsomloop. De kleine bloedsomloop verbindt het hart met de longen. De grote bloedsomloop verbindt het hart met alle andere organen. Iedereen heeft dus een grote en een kleine bloedsomloop.
Š
Test jezelf: oefeningen 8, 9 en 10
3 Bloedvaten en bloedsomloop 
55
4 OP JE GEZONDHEID LEVENS REDDEN KUN JE LEREN! Een snijwonde opgelopen aan een gebroken glas? Je hebt je verbrand aan een strijkijzer? Het zijn kleine ongelukjes die snel gebeurd zijn. Belangrijk is dat je dan meteen weet wat je moet doen. Ook bij grote ongelukken of levensbedreigende situaties is het belangrijk om de eerste zorgen toe te dienen.
Het Rode Kruis ontwikkelde hiervoor een app. Je kunt die installeren op je smartphone.
IN
1
N
Fig. 4.1
Fig. 4.2
b
VA
a Installeer de app (vraag wel toestemming aan je ouders). Via het onlinelesmateriaal kun je ook de website van het Rode Kruis raadplegen. Wat zijn de vier stappen die je steeds moet volgen bij eerste hulp?
Š
Interessant om weten
In je gsm-toestel sla je het best een aantal bijzondere nummers op: het internationale noodnummer 112 en een nummer onder de afkorting ICE (In Case of Emergency). Dat laatste nummer is de persoon die de hulpdiensten zelf zullen verwittigen wanneer jou iets ernstigs is overkomen. Bekijk de video’s via het onlinelesmateriaal.
Fig. 4.3
56
Transport
Fig. 4.4
c
Kies zelf een situatie waarbij eerste hulp nodig is, uit het startscherm. Let op! Duw niet op het noodnummer 112 of je belt echt de nooddiensten!
d
Welke verwonding of ongeluk heb je gekozen?
e
Welk advies geeft de app voor jouw situatie? Schrijf stapsgewijs op. (Een viertal stappen is voldoende.)
IN
a
Wat betekent de afkorting AED?
b
Wanneer gebruik je een AED?
c
Wat doet een AED?
d
Hoe werkt een AED?
e
Wie mag een AED gebruiken?
f
Kun je meer kwaad doen door het toestel te gebruiken?
Fig. 4.5
©
VA
N
2 Het liedje ‘Staying alive’ is heel belangrijk als je moet reanimeren. Niemand wordt graag geconfronteerd met levensbedreigende situaties waarin reanimeren nodig is, maar als het dan toch gebeurt, weet je maar beter wat je moet doen! Bekijk de video’s over reanimeren bij het onlinelesmateriaal. (zie ook www.rodekruis.be)
g
Gebruik de app of website om uit te zoeken waar in jouw buurt de dichtstbijzijnde AED zich bevindt.
4 Op je gezondheid
57
Interessant om weten Het Rode Kruis lanceert regelmatig campagnes om bloed in te zamelen. Het doneren van bloed is toegelaten vanaf 18 jaar en kan echt levens redden. Je mag niet zomaar van iedereen bloed krijgen. Je hebt immers een bepaalde bloedgroep en resusfactor (positief/negatief) die bepalen aan wie je bloed mag geven en van wie je bloed mag krijgen. Als je ‘verkeerd’ bloed toegediend krijgt, kan dat zelfs dodelijk zijn.
Donoren
N
IN
In de figuur hiernaast zie je een druppeltje bloed staan wanneer een uitwisseling van bloed geen probleem geeft.
COMPATIBILITEITSGRAFIEK PER BLOEDGROEP
Ontvangers
Er zijn vier verschillende bloedgroepen: A, B, O en AB. Een persoon die aan iedereen bloed mag geven, is een universele donor (O–). Een persoon die van iedereen bloed mag krijgen, is een universele acceptor (AB+).
VA
Vaak kom je in aanraking met kleine (en helaas ook minder kleine) ongelukken en levensbedreigende situaties. Correct reageren is op dat moment echt nodig. Het toedienen van de juiste eerste zorgen en durven te reageren zijn heel belangrijk. EHBO kan je dat leren. Ook reanimeren of het gebruik van het AED-toestel bij hartproblemen is een levensnoodzakelijke vaardigheid, zelfs in het klaslokaal of in de schoolomgeving.
©
Via het volgen van een cursus EHBO kun je inderdaad leren om levens te redden.
58
Transport
Fig. 4.6
bloedplasma
aan de ingang van de slagaders
tussen kamers en voorkamers
bovenste en onderste holle ader, rechterkamer en rechtervoorkamer
klepjes voor eenrichtingsverkeer
zuurstofarm = rechts
zuurstofrijk = links
motor van het lichaam
N
bloedvaten
bloedsomloop
op het hart: kransaders en kransslagaders
112
AED
EHBO
haarvat
slagader
ader
kleine bloedsomloop
grote bloedsomloop
gezondheid
IN
TRANSPORT
het hart
bloed
VA
vast
vloeibaar
Š
bloedplaatjes
rode bloedcel
witte bloedcel
aorta, longaders, linkerkamer, linkervoorkamer
voedingsstoffen en afvalstoffen
bloedstolling
transport van koolstofdioxide
transport van zuurstofgas
verdediging (celvraat)
! a h A ! a h A
Mindmap
AHA!
59
Checklist helemaal begrepen
Wat ken/kan ik?
pg. 48, 49
Ik kan de verschillende soorten bloedcellen herkennen op figuren en foto’s.
48
Ik kan de verschillende soorten bloedcellen noemen aan de hand van een aantal typische kenmerken.
48
Ik kan de functie van het bloed in het lichaam verwoorden.
47
Ik kan de ligging van het hart aanwijzen op een menselijk torso.
50
Ik kan de delen van het hart benoemen op een figuur of een tekening.
51
Ik kan foto’s van het hart vergelijken met afbeeldingen (bijvoorbeeld: doorsnede van het hart).
50, 51
Ik kan de delen van het hart beschrijven.
51
IN
Ik kan beschrijven dat bloed uit een vast en een vloeibaar gedeelte bestaat.
54
Ik kan de verschillende bloedvaten herkennen op tekeningen.
52
Ik kan de verschillende bloedvaten beschrijven.
52, 53
Ik kan de kleine en de grote bloedsomloop omschrijven.
54, 55
VA
N
Ik kan de weg van het bloed in het lichaam beschrijven.
54, 55
Ik kan uitleggen wat we bedoelen met een dubbele bloedsomloop.
53
Ik kan bloedvaten ordenen volgens zuurstofrijk en zuurstofarm.
52, 53
Ik kan bij eenvoudige situaties eerste hulp toepassen.
56, 57
©
Ik kan de weg van de kleine en de grote bloedsomloop aanduiden.
Ik ken het principe van reanimatie en kan het ook onder woorden brengen.
56, 57
Ik ken de basisprincipes van EHBO en kan ze toepassen.
56, 57
Ik kan het noodnummer gebruiken indien nodig.
56
Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.
60
hier kan ik nog groeien
TRANSPORT
TEST JEZELF 1
Benoem de verschillende bloedcellen op de figuur hieronder.
IN
VA
N
2 Noteer de naam op de correcte plaats in de figuur. Je hebt de keuze uit: bloedplasma – bloedcellen – bloedplaatjes – rode bloedcellen – witte bloedcellen.
©
3 Zet een kruisje in de passende kolom. rode bloedcel
witte bloedcel
bloedplaatje
bloedplasma
transport van warmte vervoer van zuurstofgas bloedstolling ziekteverwekkers aanvallen vervoer van koolstofdioxide
Test jezelf
61
4 Rangschik de drie bloedcellen van groot naar klein.
5 Benoem de delen van het hart.
IN
VA
N
6 In de tabel hieronder staan een aantal uitspraken. Plaats een kruisje bij het bloedvat waarbij de uitspraak het beste past.
Š
heeft een heel dunne wand vind je ter hoogte van de weefsels heeft een gespierde wand
in dit bloedvat voel je het hart kloppen bij een ongeval kan een bloeding uit dit bloedvat dodelijk zijn bevat meestal zuurstofarm bloed
62
Transport
ader
slagader
haarvat
7 Noteer de naam bij de twee aangeduide bloedvaten. Duid met een pijl aan in welke richting het bloed stroomt.
IN
8 Hoe verandert de samenstelling van het bloed in de haarvaten van de grote bloedsomloop?
N
9 Hoe verandert de samenstelling van het bloed in de haarvaten van de kleine bloedsomloop?
Š
VA
10 Welke bloedvaten en delen van het hart bevatten zuurstofrijk bloed? beenslagader aorta hersenader beenader longslagader longader hersenslagader polsslagader rechterkamer linkerkamer rechterboezem linkerboezem
Test jezelf 
63
© N
VA IN
©
VA
N
IN
Uitscheiding
1 HET NUT VAN UITSCHEIDING 2 DE UITSCHEIDINGSORGANEN 3 UITSCHEIDING BIJ DIEREN
1
N
IN
2
Š
VA
3
Wat wil ik te weten komen over dit thema?
Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.
66
Uitscheiding 
1 HET NUT VAN UITSCHEIDING KAN JE EIGEN LICHAAM JE VERGIFTIGEN? 1
Voor alle chemische processen die in het lichaam plaatshebben, zijn er voedingsstoffen nodig.
Deze voedingsstoffen worden in de cellen afgebroken. Wat komt er vrij tijdens die afbraak?
Langs welke weg worden de afvalstoffen vervoerd?
3 Eén van de afvalstoffen is koolstofdioxide.
IN
2 Afvalstoffen moeten uit het lichaam verwijderd worden.
In het thema Ademhaling leerde je langs welke weg dit gas verwijderd wordt uit het lichaam.
Zo kunnen ze terechtkomen in:
N
4 De afvalstoffen kunnen ook nog langs andere uitscheidingsorganen verwijderd worden.
Het zweet
Door welk uitscheidingsorgaan wordt zweet afgescheiden?
b
De urine
In welke organen wordt urine gevormd?
In welk orgaan wordt de urine opgestapeld voor je gaat urineren?
VA
a
©
5 Wat zou er gebeuren mochten de uitscheidingsorganen falen, zodat de afvalstoffen niet verwijderd worden?
In de cellen worden voedingsstoffen afgebroken. De afvalstoffen die hierbij vrijkomen zijn schadelijk voor het lichaam en worden daarom langs de bloedvaten vervoerd en door de uitscheidingsorganen verwijderd. De longen dienen als uitscheidingsorgaan voor koolstofdioxide. Andere uitscheidingsorganen zijn de huid, de nieren en de blaas. Vermits er in je lichaam schadelijke afvalstoffen worden gevormd, kan je eigen lichaam je inderdaad vergiftigen wanneer deze afvalstoffen niet tijdig worden verwijderd. Test jezelf: oefeningen 1 en 2
1 Het nut van uitscheiding
67
2 DE UITSCHEIDINGSORGANEN Je leerde al dat de longen dienen als uitscheidingsorgaan voor koolstofdioxide. Je bespreekt nu de andere uitscheidingsorganen (huid, nieren en blaas).
WAAROM SMAAKT ZWEET NIET ZOET? 1
Zweet bestaat voor het grootste deel uit vloeistof. In zweet zit inderdaad ongeveer 99 %
.
2 Je kunt heel goed zien dat iemand zweet. Maar je kunt het ook ruiken en smaken.
a
Lik eens aan je arm, nadat je flink gesport hebt tijdens de turnles. Welke smaak proef je?
b
In zweet zitten namelijk minerale zouten en afbraakstoffen van eiwitten. Hoe kunnen die in het zweet
opgenomen worden?
Er zit absoluut geen suiker in zweet, want dat is een brandstof die het lichaam heel goed kan gebruiken en dus zeker niet gaat ‘uitzweten’.
N
IN
VA
Vers zweet ruikt over het algemeen niet sterk. De afbraakstoffen van eiwitten in het zweet kunnen door huidbacteriën worden omgezet in stoffen die een onaangename geur hebben. Oud zweet is dus te vermijden. Dat kun je uiteraard doen door je regelmatig te wassen en door deodorant te gebruiken.
Fig. 2.1
3 Zweten doe je langs je zweetklieren.
©
De tekening hiernaast toont alle onderdelen van een zweetklier. Vul de termen die vet gedrukt zijn in de tekst hieronder in op de juiste plaats op de tekening.
Zweet wordt geproduceerd door zweetklieren. Een zweetklier is een kluwen van kronkelende buisjes die langs een afvoerbuis uitmonden in een porie. Het kluwen van buisjes is omgeven door een netwerk van haarvaten. De afvalstoffen (waaronder afvalzouten) uit het bloed worden door de haarvaten aan de zweetklier afgegeven. Die afvalstoffen komen, opgelost in water, door de porie van de zweetklier aan het huidoppervlak.
Fig. 2.2
68
Uitscheiding
4 Zweten heeft ook nog een heel andere functie dan uitscheiding. We raken er overtollige energie mee kwijt.
De zweetdruppels op je huid verdampen langzaam en dat heeft een invloed op je lichaamstemperatuur. Welke invloed dat is, ga je na in onderzoek 1. Onderzoek 1 1 Onderzoeksvraag Stel zelf de onderzoeksvraag op. 2 Hypothese
3 Benodigdheden watten ontsmettingsalcohol
IN
4 Werkwijze 1 Breng wat ontsmettingsalcohol aan op een propje watten. 2 Wrijf ermee over je arm.
N
VA
5 Waarneming Wat voel je?
Fig. 2.3
6 Besluit Welk effect heeft verdamping op je lichaamstemperatuur?
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
Š
7 Reflectie Wat gebeurt er met je lichaamstemperatuur als je een zware inspanning levert?
Hoe komt het dat je huid bij die zware inspanning nat aanvoelt?
Wat is de functie van zweten bij het leveren van de zware inspanning?
2 De uitscheidingsorganen 
69
Zweet bestaat voor 99 % uit water. De rest zijn minerale zouten en afbraakstoffen van eiwitten die in het water zijn opgelost. Het water met de opgeloste stoffen komt in de haarvaten uit het bloed in de kronkelende buisjes van de zweetklieren terecht. Vandaar komt het zweet via een afvoerbuis langs een porie aan het huidoppervlak. Zweten heeft nog een andere functie. Bij zware inspanningen stijgt de lichaamstemperatuur. Zweet dat verdampt onttrekt warmte aan het lichaam waardoor de lichaamstemperatuur weer daalt. Zweten regelt dus de lichaamstemperatuur want het zorgt voor afkoeling. Of anders gezegd: met zweten geraak je niet alleen van giftige afvalstoffen verlost. Je raakt er ook overtollige energie mee kwijt. Omdat er in zweet geen suiker zit maar minerale zouten, smaakt je zweet zout.
IN
Test jezelf: oefeningen 3, 4, 5 en 6
IS URINE EEN GEZONDE DRANK? 1
In de nieren wordt urine gevormd.
N
a Vul de onderstaande tekst in en kies daarbij uit de volgende woorden: niermerg – nierader – nierslagader – urineleider – nierbekken – nier – nierschors – urinebuis – blaas Iedere mens heeft twee nieren: een linker en een rechter. Ze liggen aan de rugzijde van je lichaam.
VA
Een bestaat uit drie delen: aan de buitenkant de , daaronder het
en in het midden het
Bloed komt de nier binnen via de
.
en verlaat de nieren via de .
Vanuit het bekken van een nier gaat de urine via een naar de
Hierin wordt ze tijdelijk opgeslagen. Als de inhoud van de blaas te groot wordt, moet je gaan plassen. De urine gaat dan via de
uit je lichaam.
©
Interessant om weten
Je bloed stroomt elke dag meer dan 200 keer door je nieren om gezuiverd te worden.
b
De tekeningen hieronder tonen de ligging en de onderdelen van de nieren en de urinewegen. Noteer de juiste namen bij de pijltjes.
Fig. 2.4
70
Uitscheiding
.
Interessant om weten Mensen die geen nieren meer hebben of van wie de nieren niet meer werken, kunnen geholpen worden met een kunstnier. Dat is een toestel dat het bloed filtert zoals een nier dat doet.
Fig. 2.5
2 Zo wordt de urine in de nieren aangemaakt. a Vul de onderstaande tekst in en kies daarbij uit de volgende woorden: filtertjes – nierbekken – vocht – urineleider – nierader – blaas – nierslagader Het bloed bereikt de nieren via de . In de schors en het merg van de nier liggen kleine . Die filteren afvalstoffen
IN
en water, en ook het teveel aan zouten en vitaminen uit het bloed. Dat is de urine. De urine wordt in het
verzameld, en gaat via de naar de
N
waar ze wordt opgeslagen.
De bloedcellen zijn te groot voor de filter en blijven daarom in het bloed. Het gezuiverde bloed stroomt vervolgens via een afvoerend bloedvaatje terug in de en daarmee in
VA
de bloedsomloop.
Je nieren kunnen ook exact bepalen hoeveel je lichaam nodig heeft. Een deel van het water gaat namelijk terug door de filter in de bloedbaan. Teken op de figuur hieronder met gekleurde pijltjes de stroming van het bloed door de nieren (groen) en de stroming van de urine (geel). Benoem ook de aangeduide delen.
©
b
Fig. 2.6
2 De uitscheidingsorganen
71
Interessant om weten Bij patiĂŤnten met suikerziekte of bij mensen met een nierafwijking zit er vaak suiker in de urine en dat kun je proeven. Vroeger proefden dokters van de urine van hun patiĂŤnten als hulpmiddel om een goede diagnose te kunnen stellen.
De nier is opgebouwd uit een nierschors, een niermerg en een nierbekken. Bloed komt de nier binnen via de nierslagader en verlaat de nieren via de nierader. Vanuit het bekken van de nier gaat de urine via een urineleider naar de blaas. Van daaruit gaat de urine via de urinebuis naar buiten.
IN
In de nieren liggen kleine filtertjes die afvalstoffen en een teveel aan andere stoffen uit het bloed halen. Dat is de urine. De urine wordt in het nierbekken verzameld, en gaat via de urineleider naar de blaas waar ze wordt opgeslagen. De bloedcellen blijven in de bloedbaan en ook een deel van het water gaat terug in de bloedbaan. Vermits er afvalstoffen in urine zitten, is urine zeker geen gezonde drank.
Š
VA
N
Test jezelf: oefeningen 7, 8 en 9
72
Uitscheiding
3 UITSCHEIDING BIJ DIEREN WAAROM HIJGEN HONDEN? 1
Bij zoogdieren verloopt de uitscheiding grotendeels identiek. a
Langs welk orgaan worden de uitwerpselen afgescheiden?
b
Langs welk orgaan wordt de urine afgevoerd?
Hoe heet die opening?
b
Wat betekent dat Latijnse woord letterlijk?
N
a
IN
2 Bij amfibieën, vogels, reptielen en sommige zoogdieren zijn deze openingen niet gescheiden, maar komen zowel de urine als de uitwerpselen langs dezelfde weg naar buiten. Ook de eieren komen langs daar uit het lichaam.
Fig. 3.1 cloaca Credit: Oliver Smart / Alamy
VA
3 Bij honden verloopt de uitscheiding van de uitwerpselen en de urine zoals bij de meeste zoogdieren. ‘Zweten’ doen ze wel op een speciale manier. a
Wat is er anders bij hun zweetklieren?
b Waarom zitten ze dan veel met de muil open bij warm weer?
©
Fig. 3.2
Amfibieën, vogels, reptielen en sommige zoogdieren hebben een cloaca. Dat is een opening langs waar zowel urine, uitwerpselen als eieren uit het lichaam komen. Honden hebben nagenoeg geen zweetklieren in de huid. Als een hond moet afkoelen, moet hij zijn muil openhouden. Hij moet dus hijgen.
3 Uitscheiding bij dieren
73
! a h A ! a h A
SAMENVATTING
1
Het nut van uitscheiding
In de cellen worden voedingsstoffen afgebroken. De afvalstoffen die hierbij vrijkomen zijn schadelijk voor het lichaam en worden daarom langs de bloedvaten vervoerd en door de uitscheidingsorganen verwijderd.
2 De uitscheidingsorganen
IN
De longen dienen als uitscheidingsorgaan voor koolstofdioxide. Andere uitscheidingsorganen zijn de huid, de nieren en de blaas.
Zweet bestaat voor 99 % uit water. De rest zijn minerale zouten en afbraakstoffen van eiwitten die in het water zijn opgelost.
N
Het water met de opgeloste stoffen komt in de haarvaten uit het bloed in de kronkelende buisjes van de zweetklieren terecht. Vandaar komt het zweet via een afvoerbuis langs een porie aan het huidoppervlak. Zweten heeft nog een andere functie. Bij zware inspanningen stijgt de lichaamstemperatuur. Zweet dat verdampt onttrekt warmte aan het lichaam waardoor de lichaamstemperatuur weer daalt. Zweten regelt dus de lichaamstemperatuur want het zorgt voor afkoeling. Of anders gezegd: met zweten geraak je niet alleen van giftige afvalstoffen verlost. Je raakt er ook overtollige energie mee kwijt.
De nier is opgebouwd uit een nierschors, een niermerg en een nierbekken. Bloed komt de nier binnen via de nierslagader en verlaat de nieren via de nierader. Vanuit het bekken van de nier gaat de urine via een urineleider naar de blaas. Van daaruit gaat de urine via de urinebuis naar buiten.
Š
VA
In de nieren liggen kleine filtertjes die afvalstoffen en een teveel aan andere stoffen uit het bloed halen. Dat is de urine. De urine wordt in het nierbekken verzameld, en gaat via de urineleider naar de blaas waar ze wordt opgeslagen. De bloedcellen blijven in de bloedbaan en ook een deel van het water gaat terug in de bloedbaan.
3 Uitscheiding bij dieren
74
AmfibieĂŤn, vogels, reptielen en sommige zoogdieren hebben een cloaca. Dat is een opening langs waar zowel urine, uitwerpselen als eieren uit het lichaam komen. Honden hebben nagenoeg geen zweetklieren in de huid.
Ga naar het onlinelesmateriaal en leer nog andere vormen van synthese kennen.
UITSCHEIDING
Checklist helemaal begrepen
Wat ken/kan ik?
hier kan ik nog groeien
pg. 67
Ik kan de belangrijkste organen van het uitscheidingsstelsel aanwijzen.
68, 70
Ik kan de belangrijkste organen van het uitscheidingsstelsel benoemen.
68, 70
Ik kan de uitscheiding langs de longen uitleggen.
36, 68
Ik kan de uitscheiding langs de huid uitleggen.
68
Ik kan de uitscheiding langs de nieren verklaren.
70, 71
IN
Ik kan het nut van uitscheiding definiĂŤren.
Ik kan de belangrijkste onderdelen van zweetklieren aanwijzen op een tekening.
68
Ik kan uitleggen waarom honden hijgen.
73
Ik kan een cloaca beschrijven.
73
Š
VA
N
Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.
AHA!
75
TEST JEZELF Wat is het enige gasvormige afvalproduct in het menselijk lichaam? Langs welk orgaan wordt dit uitgescheiden?
1
2 Welk belangrijk begrip zit verborgen in het kadertje? Je kunt het woord vormen door zoals een paard in een schaakbord van letter naar letter te springen. Begin bij de U. U
I
T
S
N
H
E
I
D
I
C
G
IN
3 Als je heel veel gezweet hebt, ligt er soms een witachtige waas op je huid. Wat is dat?
T
R
E
W
L
K
E
E
E
I
Z
VA
N
N
4 Welk begrip zit verborgen in dit kadertje? Begin bij de Z.
5 Verklaar waarom het niet verstandig is om een regenjas te dragen tijdens het sporten.
6 Als je uit het bad stapt, heb je het koud, ook al is de temperatuur in de badkamer 25 °C. Hoe komt dat?
©
7 Welke weg doorloopt een afvalstof die door de nieren wordt uitgescheiden voor ze met de urine uitgeplast wordt? Zet de volgende organen in de juiste volgorde: Urineleider – urinebuis – nierschors – blaas – nierslagader – nierbekken
8 Veel water drinken is goed voor de werking van de nieren. Hoe komt dat?
9 Verklaar dat een niercrisis (waarbij de nieren niet meer werken) dodelijk kan zijn?
76
Uitscheiding
Š
VA
N
IN
Samenhang tussen stelsels
IN N
Š
VA
Credit: IMAGO
Wat wil ik te weten komen over dit thema?
Ontdek het volledige artikel via het onlinelesmateriaal.
78
Samenhang tussen stelsels 
LIJKT EEN RAT VANBINNEN OP EEN MENS? Je kijkt naar de dissectie van een rat.
Duid op de afbeelding hieronder de verschillende organen aan die aan bod kwamen in de vorige thema’s. De video bij het onlinelesmateriaal kan daarbij een hulp zijn.
Š
VA
N
IN
1
2 Schrijf de namen van de organen bij het juiste stelsel. a Spijsverteringsstelsel
b Ademhalingsstelsel
c Transportstelsel d Uitscheidingsstelsel
Samenhang tussen stelsels
79
WELK VERBAND IS ER TUSSEN DE VERSCHILLENDE STELSELS IN HET LICHAAM? Vul in de tekst hieronder de correcte termen in. 1
De cellen spelen een centrale rol. In alle 30 000 miljard van je lichaam vinden stof- en energieomzettingen plaats.
Daarvoor neem je stoffen op uit de omgeving, die uiteindelijk die cellen moeten bereiken.
2 Opname van stoffen Zuurstofgas wordt opgenomen via het
stelsel.
Voedingsstoffen worden opgenomen via het
stelsel.
Deze stoffen bereiken de cellen via het
, dat stroomt door het
stelsel.
Bij de processen in de cel komen ook
IN
3 Verwijdering van afvalstoffen vrij, die uit het lichaam dienen verwijderd te worden.
−
Onverteerde resten worden verwijderd via het
−
Water en koolstofdioxide worden verwijderd via het
−
Overtollige voedingsstoffen en afvalzouten worden verwijderd door het
−
Om de uitscheidingsorganen te bereiken worden het water, de koolstofdioxide, de overtollige
voedingsstoffen en afvalzouten vervoerd door het
stelsel.
N
stelsel. stelsel.
stelsel.
VA
4 Je kunt de samenhang tussen de stelsels ook samenvatten in een schema. UITSCHEIDINGSSTELSEL
inademen
uitademen
TRANSPORTSTELSEL
waterdamp koolstofdioxide
©
afvalstoffen in zweet en urine
ADEMHALINGSSTELSEL
TRANSPORTSTELSEL
TRANSPORTSTELSEL
zuurstofgas
CELLEN
voedingsstoffen TRANSPORTSTELSEL
SPIJSVERTERINGSSTELSEL
80
Samenhang tussen stelsels
overtollige stoffen Æuitwerpselen
In het lichaam van een organisme kun je de verschillende organen van het spijsverteringsstelsel, het ademhalingsstelsel, het transportstelsel en het uitscheidingsstelsel van elkaar onderscheiden. Spijsverteringsstelsel: slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm, lever, galblaas, blinde darm, appendix Ademhalingsstelsel: luchtpijp, longen, middenrif Transportstelsel: hart Uitscheidingsstelsel: nier, urineleider, urineblaas Dezelfde stelsels tref je inderdaad ook aan bij de mens.
N
VA
Checklist
IN
! a h A Aha!
Wat ken/kan ik?
helemaal begrepen
hier kan ik nog groeien
pg. 79
Ik kan de belangrijkste organen van het ademhalingsstelsel lokaliseren.
79
Ik kan de belangrijkste organen van het transportstelsel lokaliseren.
79
Ik kan de belangrijkste organen van het uitscheidingsstelsel lokaliseren.
79
Š
Ik kan de belangrijkste organen van het spijsverteringsstelsel lokaliseren.
Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.
SAMENHANG TUSSEN STELSELS
81
© N
VA IN
©
VA
N
IN
Aanpassing van organismen aan de omgeving
1 MICRO-ORGANISMEN 2 EEN ORGANISME VOELT ZICH GOED IN ZIJN VEL 3 IEDERE BIOTOOP HEEFT ZIJN EIGEN ORGANISMEN
2
Š
VA
N
3
IN
1
Wat wil ik te weten komen over dit thema?
Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.
84
Aanpassing van organismen aan de omgeving 
1 MICRO-ORGANISMEN Zijn alle micro-organismen gevaarlijk voor de mens? 1
Micro-organismen zitten overal! Micro-organismen kun je niet met het blote oog waarnemen. Je hebt er een microscoop voor nodig. Meestal zijn micro-organismen eencellige organismen, bijvoorbeeld bacteriën. Vaak bevinden er zich sporen van micro-organismen (bijvoorbeeld schimmels) in de lucht. Als de omstandigheden gunstig zijn, vermenigvuldigen die zich heel snel. Voedingsmiddelen komen in contact met lucht. In onderzoek 1 ga je op zoek naar wat je kunt doen om voedselbederf te voorkomen.
IN
Onderzoek 1 1 Onderzoeksvraag Stel een goede onderzoeksvraag op met de volgende begrippen: invloed – afgesloten omgeving – micro-organismen – groei
N
2 Hypothese
VA
3 Benodigdheden twee nieuwe diepvrieszakjes ongesneden brood mes ontsmettingsalcohol elastiekjes
Fig. 1.1
©
4 Werkwijze 1 Ontsmet het mes en de tafel met ontsmettingsalcohol. 2 Snij twee sneden brood af (van het midden van het brood). 3 Stop één snede brood meteen in een plastiek zak en sluit hem af met een elastiekje. 4 Laat de andere snede brood gedurende het lesuur open aan de lucht liggen. 5 Stop de snede brood dan in het andere plastiek zakje en sluit het af met een elastiekje. 6 Laat het brood gedurende een viertal dagen in een warme omgeving liggen. 5 Waarneming Wat zie je na een viertal dagen op het brood dat aan de lucht werd blootgesteld?
Wat zie je op het brood dat meteen afgedekt werd?
6 Besluit
Zitten er micro-organismen in de lucht?
Een afgesloten omgeving werkt de groei van organismen tegen / in de hand.
1 Micro-organismen
85
Wat kun je doen om de ontwikkeling van micro-organismen te voorkomen?
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
7 Reflectie Zou je dit brood nog kunnen eten?
Waarom moeten voedingsmiddelen in de koelkast ook afgedekt worden?
Waarom ontwikkelen de micro-organismen trager in de koelkast?
IN
Het is ook belangrijk dat voedingsmiddelen droog bewaard worden, want in een vochtige omgeving kunnen micro-organismen zich beter ontwikkelen.
N
2 Yoghurt is een kweekvijver van micro-organismen.
VA
Je hebt daarnet geleerd dat schimmels micro-organismen zijn. Ook bacteriën behoren tot die groep. Meestal associëren we micro-organismen met ongezond voor de mens. Toch zijn er ook micro-organismen die niet schadelijk zijn voor de mens.
Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over Yakult.
a
Hoe wordt bijvoorbeeld yoghurt gemaakt?
Wat zit er in zo’n ferment?
©
b
c
Dat die micro-organismen een belangrijke functie kunnen uitoefenen, ga je aantonen met het volgende onderzoek.
Onderzoek 2 1 Onderzoeksvraag Welke onderzoeksvraag kun je stellen voor dit onderzoek? Je kunt kiezen uit: Bevat yoghurt micro-organismen? Waarom is natuurlijke yoghurt zo zuur? Waarom is yoghurt wit? Bevat yoghurt andere stoffen dan melk? Fig. 1.2
86
Aanpassing van organismen aan de omgeving
2 Hypothese 3 Benodigdheden voorwerpglaasje dekglaasje magere natuurlijke yoghurt zonder suiker tandenstoker pipet koffielepel
Fig. 1.3
IN
4 Werkwijze 1 Neem een koffielepel yoghurt en proef ervan. 2 Dompel de punt van de tandenstoker in de yoghurt en smeer de yoghurt in het midden van het voorwerpglaasje. 3 Druppel een waterdruppel op de yoghurt en dek af met het dekglaasje. 4 Leg het preparaat onder de microscoop en bestudeer de yoghurt met de grootste vergroting.
N
5 Waarneming Welke smaak heeft yoghurt? Schrap de foutieve antwoorden. zoet / zuur / zout / umami / bitter Wat zie je onder de microscoop?
VA
6 Besluit
Yoghurt krijgt zijn zure smaak door het toevoegen van levende
bacteriën.
Dat zijn die niet schadelijk zijn voor de mens.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
©
7 Reflectie Waarom is yoghurt lang houdbaar in de koelkast?
Welk verband is er tussen yoghurt en darmflora?
Tip Wil je zelf eens yoghurt maken? Dat kan heel eenvoudig, zelfs zonder yoghurtmachine. Op het internet vind je heel wat recepten.
1 Micro-organismen
87
3 Alcohol heeft een ontsmettende werking.
Als je een wonde oploopt, moet die in eerste instantie ontsmet worden. Daarvoor wordt vaak ontsmettingsalcohol gebruikt. In het volgende onderzoek ga je aantonen dat alcohol ziekteverwekkers doodt.
Onderzoek 3 1 Onderzoeksvraag Formuleer de onderzoeksvraag. 2 Hypothese
N
3 Benodigdheden voorwerpglaasje dekglaasje magere natuurlijke yoghurt zonder suiker tandenstoker pipet ontsmettingsalcohol
IN
Fig. 1.4
VA
4 Werkwijze 1 Dompel de punt van de tandenstoker in de yoghurt en smeer de yoghurt in het midden van het voorwerpglaasje. 2 Voeg een druppel alcohol toe op de uitgesmeerde yoghurt en dek af met het dekglaasje. 3 Wacht een tweetal minuten. 4 Leg het preparaat onder de microscoop en bestudeer de yoghurt met de grootste vergroting. 5 Waarneming Wat zie je onder de microscoop?
Š
6 Besluit
Wat is er gebeurd met de micro-organismen?
Alcohol heeft een ontsmettende werking waardoor de micro-organismen beter ontwikkelen / gedood worden.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
7 Reflectie Waarom wordt een wonde ontsmet met ontsmettingsalcohol?
88
Aanpassing van organismen aan de omgeving
Interessant om weten Schimmels kunnen ook bepaalde smaken creëren. Zo hebben schimmelkazen hun specifieke smaak te danken aan een penseelschimmel. Op bedorven voedsel vind je steeds schimmels. In het geval van de schimmelkaas is dat gecontroleerd bederven. We noemen dat schimmelfermentatie.
IN
Fig. 1.5
Micro-organismen zijn meestal eencellige organismen die je met de microscoop kunt waarnemen. Onder andere schimmels en bacteriën behoren tot die groep.
N
De meeste micro-organismen zijn schadelijk voor de mens, maar er zijn ook soorten die een gunstige werking hebben. Micro-organismen worden gedood door ontsmettingsalcohol.
VA
Niet alle micro-organismen zijn dus gevaarlijk voor de mens.
©
Test jezelf: oefeningen 1, 2 en 3
1 Micro-organismen
89
2 EEN ORGANISME VOELT ZICH GOED IN ZIJN VEL Waarom vervellen reptielen wel en vissen niet? 1
Gewervelde dieren hebben hun eigen specifieke kenmerken. Gewervelde dieren zijn aangepast om te leven in hun biotoop door bijvoorbeeld hun huidbedekking. Die is trouwens kenmerkend voor de grote groepen (klassen) die in de gewervelden voorkomen. Duid de huidbedekking en de klasse aan voor de voorbeelden die hieronder in de tabel staan. huidbedekking
schubben veren haren naakt
schubben veren haren naakt
VA
N
Fig 2.1 hagedis
klasse
vogels vissen reptielen amfibieën zoogdieren
vogels vissen reptielen amfibieën zoogdieren
IN
organisme
©
Fig. 2.2 groene kikker
schubben veren haren naakt
vogels vissen reptielen amfibieën zoogdieren
schubben veren haren naakt
vogels vissen reptielen amfibieën zoogdieren
schubben veren haren naakt
vogels vissen reptielen amfibieën zoogdieren
Fig. 2.3 bruine beer
Fig. 2.4 regenboogforel
Fig. 2.5 fazanthaan
90
Aanpassing van organismen aan de omgeving
2 Het lijkt erop dat vissen en reptielen dezelfde huidbedekking hebben. Vissen en reptielen zijn allebei bedekt met schubben, maar toch zijn er verschillen.
Fig. 2.6
jong oud grote schubben kleine schubben b
Fig. 2.7
jong oud
grote schubben kleine schubben
Als je de schubben (figuur 2.8) van een vis onder een microscoop bekijkt, dan zie je lijnen. Elk jaar komt er een lijn bij. Wat kun je hieruit besluiten? Vink de juiste antwoorden aan.
VA
IN
Vissen zijn aangepast om te leven in het water. Sommige vissen kunnen oud worden. Zo kan een karper tot 43 jaar oud worden. Op de onderstaande foto’s zie je een afbeelding van een jonge en van een oude karper. Duid in de tabel aan wat van toepassing is.
N
a
©
Vissen behouden hun schubben. Er groeien steeds meer schubben. De schubben groeien met de vis mee. Vissen krijgen ieder jaar nieuwe schubben. De schubben veranderen van kleur. Er zijn steeds minder schubben met het ouder worden.
Fig. 2.8
c Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over reptielen. Waarom vervellen reptielen?
Fig. 2.9
2 Een organisme voelt zich goed in zijn vel
91
3 Het lichaam van een zeehond is aangepast aan een leven in koud water.
Waarom is dat?
Fig. 2.10
IN
De gewone zeehond komt voor aan de noordelijke kusten van de Atlantische oceaan. Bij ons kun je hem spotten aan de IJzermonding. Jonge zeehonden worden met een witte vacht geboren. Bij volwassen dieren is de beharing veel dunner.
Fig. 2.11
4 Dieren communiceren ook met kleuren.
functie van de kleur
VA
organisme
N
De kleur van de huid of huidbedekking bij dieren kan soms ook dienen om bepaalde signalen uit te zenden. We tonen dat met een aantal voorbeelden
camoufleren waarschuwen pronken
Fig. 2.12
Š
De staart van een konijn is aan de onderzijde wit. Als hij huppelt, zie je die witte vlek op en neer gaan. De rest van de beharing heeft een grijsbruine kleur.
camoufleren waarschuwen pronken
Fig. 2.13
Bij de wilde eend heeft het mannetje (woerd) een opvallende kleur, maar het wijfje (moer) heeft een onopvallende bruine kleur.
92
Aanpassing van organismen aan de omgeving
omschrijving van de functie
camoufleren waarschuwen pronken
Fig. 2.14
De huid van de vuursalamander bevat gele vlekken.
camoufleren waarschuwen pronken
Fig. 2.15
Koraalvissen hebben opvallende kleuren. Ze leven tussen de felgekleurde zeeanemonen.
IN
5 Egels, stekelvarkens en zee-egels laten zich niet doen.
N
Wat hebben egels, stekelvarkens en zee-egels gemeen als je naar de huidbedekking kijkt?
Fig. 2.16
b
Fig. 2.17
Fig. 2.18
Wat is de functie van deze aanpassing? Kruis het correcte antwoord aan.
Š
VA
a
Ze vallen de vijand aan. Tussen de stekels bevindt zich een luchtlaag die de warmte vasthoudt. Tussen de stekels bevinden zich receptoren die de vijand kunnen waarnemen. Ze kunnen zich verdedigen tegen vijanden.
6 Kleuren van organismen kunnen misleidend zijn. Sommige organismen passen mimicry of nabootsing toe. Bekijk de afbeelding. a
De zweefvlieg op de foto lijkt erg goed op een ander dier. Op welk dier?
b
Waarom passen sommige dieren nabootsing toe?
Fig. 2.19
2 Een organisme voelt zich goed in zijn vel 
93
Interessant om weten Dat dieren zich nog steeds aanpassen aan hun leefomgeving wordt duidelijk bij het volgende voorbeeld. De grote modderkruiper is teruggekeerd naar het Demerbekken. Men heeft hem ontdekt in domein Herkenrode waar men inspanningen geleverd heeft om de Demervallei terug in zijn oorspronkelijke staat te herstellen. De grote modderkruiper leeft graag in rivierbeddingen met heel veel modder. De vis lijkt een beetje op een paling en is heel gevoelig voor luchtdrukverschillen. Als er onweer in de lucht hangt, dan is de vis heel actief. Daarom werd hij vroeger in aquaria gehouden om het weer te voorspellen.
Fig. 2.20
IN
Elke klasse van de gewervelden (zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën en vissen) heeft een andere huidbedekking, aangepast aan de leefomgeving. De kleur van de huid kan ook dienst doen als schutkleur. Kleuren kunnen ook een rol spelen bij communicatie zoals waarschuwen voor gevaar en pronken tijdens een paringsritueel. Vissen en reptielen zijn bedekt met schubben. Bij vissen groeien de schubben mee met het lichaam, bij de reptielen niet zodat deze dieren dus moeten vervellen.
VA
Test jezelf: oefeningen 4, 5, 6 en 7
N
Reptielen vervellen dus omdat ze letterlijk uit hun huidbedekking groeien.
Zijn de dino’s echt uitgestorven?
De grote verschillen tussen de klassen van de gewervelden zijn het resultaat van evolutie. Fossielen geven informatie over het verleden.
©
Hieronder staan afbeeldingen van een fossiel dat Arachaeopteryx of oervogel genoemd wordt.
Fig. 2.21
94
Aanpassing van organismen aan de omgeving
Fig. 2.22
a
Welke kenmerken geven aan dat vogels afstammen van dergelijke organismen?
b De oervogel zou ook hoornachtige schubben als huidbedekking gehad hebben. Welke klasse van de gewervelde dieren heeft dat kenmerk ook? Zoogdieren Reptielen Vogels Amfibieën c
Bekijk de tijdlijn op figuur 2.19. Situeer de oervogel door het tijdvak te omcirkelen.
3000 miljoen jaar
250
200
542
488
145
66
444
56
34
d
De reptielen zijn ontstaan door evolutie vanuit de vogels: juist / fout
e
Geef hiervoor de verklaring.
23
5,3
300
2,6
0,01 Fig. 2.23
VA
360
N
416
IN
Fossielen geven ons informatie over hoe organismen geëvolueerd zijn tot huidige organismen. Vogels zijn nauw verwant met de dinosauriërs (denk maar aan het uitzicht van een kip) en zijn dus eigenlijk dino’s die niet uitgestorven zijn.
©
Test jezelf: oefening 8
2 Een organisme voelt zich goed in zijn vel
95
3 IEDERE BIOTOOP HEEFT ZIJN EIGEN ORGANISMEN Groeit er gras in alle biotopen? 1
Wilde konijnen komen voor in Vlaanderen en veel minder in Wallonië. Waar houden konijnen zich schuil om zich te beschermen tegen roofdieren?
b
Waarom komen er veel minder konijnen voor in Wallonië dan in Vlaanderen?
N
IN
a
klei
Losse bodems
zand
zandleem
VA
leem
Stenige bodems
Fig. 3.1
50 km
Fig. 3.2
2 Vossen, dassen en steenmarters duiken steeds vaker op in het Vlaamse landschap. Het zijn opportunisten. Duid in de tabel hieronder aan om welk dier het gaat. Noteer ook wat er bij hen op het menu staat.
©
a
96
Fig. 3.3
Fig. 3.4
Fig. 3.5
Aanpassing van organismen aan de omgeving
b
Waarom zijn deze organismen in opmars?
3 De kleine vos en de kievit daarentegen zie je steeds minder. Waarschijnlijk heb je deze organismen nog nooit gezien. Het zijn immers bedreigde diersoorten die het op dit moment heel moeilijk hebben om te overleven in Vlaanderen.
a
Noteer in de tabel hieronder door welke invloed van de mens het organisme moeilijk kan overleven. biotoop
invloed van de mens
De kievit is een weidevogel die tussen maart en juli broedt in hooiweiden.
IN
Fig. 3.6
De kleine vos is een dagvlinder. De rups ervan is zeer kieskeurig en voedt zich enkel met brandnetels.
b
N
Waardoor is het voor deze dieren moeilijker om te overleven?
VA
Fig. 3.7
©
4 Het gevaar van exoten.
De halsbandparkiet is een exoot die afkomstig is uit India en Centraal-Afrika. Hij kwam naar Europa als volièrevogel en verwilderde nadat hij ontsnapte of losgelaten werd. Hij vormt een bedreiging voor sommige inheemse vogels omdat hij hun nestholten gebruikt.
a
Waarom komen ze vaak voor in de stad?
b
Waarom kunnen die populaties leiden tot een echte plaag?
c
Waarom wordt er niets ondernomen om de invasie te stoppen?
Fig. 3.8 3 Iedere biotoop heeft zijn eigen organismen
97
Interessant om weten
Fig. 3.9
Fig. 3.10
VA
N
IN
Ken je de uitspraak: ‘Survival of the fittest’? Ze is afkomstig van de Engelse bioloog Charles Darwin. Hij publiceerde die uitspraak in zijn wereldberoemde werk over evolutie (On the Origin of Species) en is daarmee de grondlegger van de evolutietheorie. Daarin maakt hij duidelijk dat organismen, die kenmerken vertonen om in een bepaalde biotoop te leven, er kunnen overleven. Ze kunnen zich er ook gemakkelijk voortplanten. Opportunisten zijn hier heel goed in. Ze kunnen zich immers gemakkelijk aanpassen aan nieuwe omstandigheden en hebben daardoor minder kans om uit te sterven. Ook de mens heeft een evolutie doorgemaakt en dat proces gaat nog steeds door.
Organismen kunnen leven in biotopen waar de biotische en abiotische factoren gunstig zijn om te leven. Zo zal een organisme met bepaalde eigenschappen beter aangepast zijn om te overleven dan andere organismen. Opportunisten zijn daar een voorbeeld van. Exoten kunnen een bedreiging vormen voor inheemse soorten omdat ze soms beter zijn aangepast en weinig tot geen vijanden hebben.
©
Gras kan groeien in heel wat biotopen, maar bij ongunstige abiotische en biotische factoren is de plant niet voldoende aangepast om te overleven. Test jezelf: oefeningen 9 en 10
98
Aanpassing van organismen aan de omgeving
! a h A ! a h A Mindmap
Opportunisten
Planten
Fermentatie
Ontsmetten
Exoten
BacteriĂŤn
VA
N
IN
Micro-organismen
LEEFOMGEVING
Schimmels
Abiotisch Omgevingsfactoren Biotisch
Š
Haren Opportunisten
Dieren
Exoten
Huidbedekking
Veren Schubben Naakt Schrikkleur Kleuren
Schutkleur Communicatie
AHA!
99
Checklist helemaal begrepen
Wat ken/kan ik?
pg.
Ik kan verschillende soorten micro-organismen herkennen.
85, 86
Ik kan toelichten dat sommige micro-organismen nuttig zijn voor de mens.
86, 87
Ik begrijp dat sommige micro-organismen schadelijk zijn voor de mens.
86
Ik kan uitleggen dat de mens kan ingrijpen in de groei van microorganismen.
88 90, 91
Ik kan de functie van een bepaalde huidbedekking toelichten.
92
IN
Ik kan de huidbedekking van verschillende organismen herkennen.
92
Ik kan het verband leggen tussen een fossiel en de evolutie van een organisme dat nu leeft.
94, 95
Ik kan afleiden waarom exoten niet thuishoren in onze omgeving.
96, 97
N
Uit het voorkomen van een organisme kan ik afleiden waarom dat organisme in een bepaalde omgeving beter kan overleven.
Š
VA
Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.
100
hier kan ik nog groeien
AANPASSING VAN ORGANISMEN AAN DE OMGEVING
TEST JEZELF Op welke foto’s zijn micro-organismen afgebeeld? A
b
d
e
c
IN
1
2 Als je op reis gaat, word je vaak aangeraden om geen leidingwater te drinken. a
Waarom is dat?
N
b
VA
Wat moet je doen om toch van het water te drinken?
Š
3 Hoe komt er alcohol in bier? Men voegt koolstofdioxide toe. In bier zitten gisten die ervoor zorgen dat er alcohol gevormd wordt. Men voegt alcohol toe aan het bier. 4 Waarom is de kleur van de vacht van een sneeuwhaas anders in de zomer dan in de winter?
5 Welke organismen passen bij de opgesomde huidbedekkingen? Vink ze allemaal aan. huidbedekking organisme
naakt mens salamander pad zalm wolf kip kameleon forel
haren mens salamander pad zalm wolf kip kameleon forel
schubben mens salamander pad zalm wolf kip kameleon forel
veren mens salamander pad zalm wolf kip kameleon forel
Test jezelf 
101
6 Een wezel heeft in de winter een andere vacht (kleur) dan in de zomer. Waarom kan dat een voordeel zijn? Waarom ook een nadeel?
IN
N
7 Reptielen verdampen geen lichaamsvocht in een woestijn. Verklaar.
VA
8 Hoe weten we dat er ooit dinosauriërs geleefd hebben in België?
9 Waarvoor moet de plantengroei afgebrand worden op plaatsen waar heide groeit? Bekijk daarvoor eerst de video via het onlinelesmateriaal.
De aanwezige planten zuigen alle voedingsstoffen en water uit de grond. Heide heeft veel licht en voedselarme grond nodig om goed te kunnen groeien. Door de warmte van het vuur kan heide goed ontwikkelen. Door het vuur is er veel koolstofdioxide die de fotosynthese bij de heide stimuleert.
©
10 De Amerikaanse brulkikker is ooit ingevoerd om de vijvers in de tuintjes op te vrolijken. De kikker kan maar liefst 18 cm lang worden. Hij eet onze inheemse amfibieën op. Hij moet dus uitgeroeid worden in onze streken omdat hij hier niet thuishoort. Welke specialisten zijn er nodig om deze exoot aan te pakken? Kruis ze allemaal aan.
102
Bioloog Huisarts Dierenarts Beenhouwer Boswachter Bouwkundig ingenieur
Aanpassing van organismen aan de omgeving
©
VA
N
IN
Voortplanting bij mens en dier
1 PUBERTEIT 2 DE ORGANEN VAN HET VOORTPLANTINGSSTELSEL 3 DE VOORTPLANTING VAN DE MENS VERLOOPT IN STADIA 4 VRUCHTBAARHEID EN ANTICONCEPTIE 5 SEKSUALITEIT IN HET DIERENRIJK
2 gen erin Siamese Franse chirurgen sla scheiden tweeling van elkaar te
VA
N
3
IN
1
©
t succes een Frankrijk vandaag me Chirurgen hebben in isjes Bissie en me De en. eid sch te en Siamese tweeling wet vast. aar elk aan k bui de en bij Eyenga Merveille zat ntig chirurgen, operatie waren zo'n twi Bij de vijf uur durende ziekenhuis in het ldt me , betrokken artsen en andere experts Lyon. en. Ze waren jaar geboren in Kamero De zusjes werden vorig schappelijk deel van de een gem een t me den door de buik verbon en door de vader vervolgens zijn verstot lever. Hun moeder zou kinderen naar de t me trok ver Ze . ilie en leden van haar fam La Chaîne de dadigheidsorganisatie hoofdstad Yaoundé. Lief r de medische voo ijk nkr Fra r naa r s late l'espoir haalde de meisje ingreep. e stabiel zijn. eling zou na de operati De toestand van de twe zorg en revalidatie. "En volg ver l vee nog ieso Later volgt sow ividueel gaan eindelijk de wereld ind dan kunnen ze na 1 jaar ft een van de kindjes hee l We uis. enh ziek ontdekken", stelt het geopereerd. r wordt ze later nog aan een hartaandoening. Daa
Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.
104
Voortplanting bij mens en dier
Wat wil ik te weten komen over dit thema?
1 PUBERTEIT Je wordt niet als puber geboren! Ga naar het onlinelesmateriaal en bekijk de video over de puberteit.
a
Wanneer kunnen de eerste zichtbare veranderingen bij het meisje beginnen?
c
Fig. 1.1
Bij wie begint de puberteit het eerst?
b
VA
N
IN
1
Welke zijn de eerste veranderingen die ze meemaakt?
Š
d
Welk orgaan is hiervoor verantwoordelijk en waar in het lichaam is het gelegen?
e
Wanneer beginnen de eerste veranderingen bij de jongen?
f
Noem een drietal zichtbare veranderingen die optreden rond 12-13 jaar bij een meisje en bij een jongen.
Meisje: g
Jongen: Wat gebeurt er meestal op de leeftijd van ongeveer 14 jaar?
h
Rond welke leeftijd is de puberteit ongeveer afgerond?
1 Puberteit 
105
2 De veranderingen die je in de video ziet, zijn de secundaire geslachtskenmerken. Die komen pas tijdens de puberteit tot ontwikkeling. Dat gebeurt niet bij iedereen op hetzelfde moment. Maar het is niet omdat het bij jou sneller of trager verloopt, dat er iets abnormaals aan de hand is. a
Wat is de puberteit?
b
Plaats bij de pijltjes op de afbeelding de omschrijving van de secundaire geslachtskenmerken.
IN
N
VA
Š
Fig. 1.2
c
Lang voor je puberteit weet je wel of je biologisch een jongen of een meisje bent. Die uitwendig waarneembare kenmerken zijn al van bij de geboorte duidelijk aanwezig. Ze worden daarom primaire geslachtskenmerken genoemd.
Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over primaire geslachtskenmerken. Welke zijn de primaire geslachtskenmerken bij een jongen?
Welke zijn de primaire geslachtskenmerken bij een meisje?
106
Voortplanting bij mens en dier
3 Tijdens de puberteit zijn er niet alleen lichamelijke veranderingen merkbaar. Bekijk de cartoons en noteer kort welke veranderingen op sociaal en emotioneel vlak geĂŻllustreerd worden.
Fig. 1.3
Fig. 1.5
N
IN
Fig. 1.4
Fig. 1.6
VA
Interessant om weten
Fig. 1.7
Š
Tijdens de puberteit zijn jongeren echt op zoek naar zichzelf. Dat kan als gevolg hebben dat jongeren hun geaardheid ontdekken of dat ze zich anders voelen dan anderen. De ontdekking van jezelf is iets waar je je niet over hoeft te schamen. Het maakt deel uit van het proces om volwassen te worden. Meer hierover kun je vinden bij het onlinelesmateriaal.
Fig. 1.8
Al van bij de geboorte zijn een aantal biologische kenmerken aanwezig die maken dat je vrouw of man bent. Het zijn de primaire geslachtskenmerken. Tijdens de puberteit ontwikkelen tal van nieuwe kenmerken. Die secundaire geslachtskenmerken komen tot uiting in lichamelijke veranderingen en in wijzigingen van het gedrag op sociaal-emotioneel vlak. Je wordt dus niet als puber geboren. De puberteit is een overgangsfase waar elke jongvolwassene door moet om de overgang van kind naar volwassene te volbrengen. Test jezelf: oefeningen 1 en 2
1 Puberteit 
107
2 DE ORGANEN VAN HET VOORTPLANTINGSSTELSEL Ook inwendig verschilt een jongen van een meisje 1
Een aantal primaire geslachtskenmerken zijn uitwendig waarneembaar van bij de geboorte. Ook aan de binnenkant van het lichaam liggen er organen die typisch mannelijk of vrouwelijk zijn. Ga via het onlinelesmateriaal naar de ontdekplaat die de verschillen tussen mannen en vrouwen duidelijk maakt. Bestudeer die ontdekplaat grondig zodat je daarna de opdrachten bij de volgende alinea's vlot kunt oplossen.
a
IN
2 Het mannelijk voortplantingsstelsel lijkt aan de buitenkant vrij eenvoudig, maar is inwendig behoorlijk complex. Plaats de correcte naam van het orgaan van het mannelijk voortplantingsstelsel bij het juiste nummer in de tabel onder de figuur. Je hebt de keuze uit: balzak – bijbal – eikel – penis – prostaatklier – teelbal – urineblaas – urinebuis – voorhuid – zaadblaasje – zaadleider – zwellichamen
N
7
VA
5
6 8
4 2 1
©
10
11
10
3 9 12
Fig. 2.1 zij- en vooraanzicht van het mannelijk voortplantingsstelsel
b
1
5
9
2
6
10
3
7
11
4
8
12
Noem de uitwendige delen.
108
Voortplanting bij mens en dier
c
Welk orgaan uit het rijtje behoort niet tot het voortplantingsstelsel? Tot welk stelsel behoort het dan?
d
Welke orgaan past bij de volgende functies?
− Hierdoor hebben de teelballen een temperatuur die lager is dan 37 °C:
− Dit orgaantje is erg gevoelig, onder andere voor seksuele prikkels:
− Deze holtes kunnen zich met bloed vullen, waardoor de penis in erectie komt:
− Hier rijpen de zaadcellen:
− Dit stukje huid beschermt de eikel:
− Dit buisje vervoert de zaadcellen naar de urinebuis in de penis:
− Het vocht uit deze klier zorgt ervoor dat de zaadcellen kunnen bewegen en tijdelijk buiten het lichaam kunnen overleven. Op latere leeftijd kan dit orgaan bij vele mannen getroffen worden door kanker:
IN
− Dit orgaan voegt extra vocht toe aan het sperma:
− In dit orgaan worden de zaadcellen en de mannelijke hormonen aangemaakt:
Interessant om weten
VA
N
Volgens gegevens van Sensoa (2014) worden er in ons land jaarlijks ongeveer 25 000 jongens besneden. Bij een besnijdenis wordt de voorhuid gedeeltelijk of volledig weggenomen. De ingreep kan om medische, religieuze of culturele redenen uitgevoerd worden. Wereldwijd neemt het aantal besnijdenissen jaarlijks toe.
e
Fig. 2.2
In oefening d wordt zowel over zaadcellen als over sperma gesproken. Wat is het verschil tussen beide ?
©
f
Benoem de onderdelen van de zaadcel in de figuur hiernaast.
Fig. 2.3
Interessant om weten In de hals van de zaadcel liggen erg veel mitochondriën. Ze leveren de nodige energie opdat de zaadcel zou kunnen bewegen. Bij menselijke zaadcellen meet de kop 0,005 op 0,003 mm; de lengte van het zweepstaartje is 0,05 mm. Bij het onlinelesmateriaal vind je een microscopische opname van zwemmend sperma.
Fig. 2.4
2 De organen van het voortplantingsstelsel
109
3 Bij vrouwen liggen de meeste organen van het voortplantingsstelsel inwendig. Uitwendig valt er niet zoveel waar te nemen. a
Welke delen herken je uitwendig? Benoem ze zo nauwkeurig mogelijk.
IN
Fig. 2.5
b
Welke organen bevinden zich inwendig? Benoem de genummerde organen.
N
3
VA
2 1
4
9
Š
Fig. 2.6
3
6
2
1
5 8
7
9 Fig. 2.7
110
Voortplanting bij mens en dier
1
2
3
4
5
6
7
8
9
c Net zoals bij de man hebben ook alle organen bij de vrouw een typische functie. Maak de juiste cijfer-lettercombinaties.
functie
combinatie
orgaan
gevoelig orgaantje aan de buitenkant
A
baarmoeder
2
hol, peervormig gespierd orgaan
B
vagina
3
dit orgaan vervoert de eicel naar de baarmoeder
C
eierstok
4
in dit orgaan worden rijpe eicellen opgevangen
D
slijmprop
5
opening onderaan de baarmoeder
E
schaamlippen
6
twee paar van dit orgaan beschermen de vagina
F
clitoris
7
binnenste, vochtige laag van de baarmoeder
G
eileider
8
verbinding met de buitenwereld
H
baarmoederhals
9
structuur die de baarmoederhals afsluit
I
eileidertrechter
10
hierin worden de eicellen en de vrouwelijke hormonen aangemaakt
J
baarmoederslijmvlies
N
Interessant om weten
IN
1
VA
De eicellen zitten al in de eierstokken van bij de geboorte. Vanaf de puberteit beginnen ongeveer elke maand één of enkele eicellen te rijpen en wordt een meisje vruchtbaar. De eicel is de grootste cel in het menselijk lichaam, maar meet amper 0,2 mm!
Fig. 2.8
©
Voortplantingsorganen zijn vatbaar voor kanker. Baarmoederhalskanker is de oorzaak van 1 op de 110 vastgestelde kankers. Deze kanker wordt veroorzaakt door een virus en ontstaat doordat er in de baarmoederhals cellen op een abnormale manier beginnen te delen en een gezwel vormen. Baarmoederhalskanker voorkomen kan onder andere door een HPV-vaccinatie. Dit vaccin wordt toegediend in het eerste jaar van het middelbaar onderwijs bij zowel jongens als meisjes. Ook jongens kunnen de besmetting immers doorgeven. Het vaccin beschermt tegen bepaalde types van het virus, maar heeft enkel zin als er nog geen enkele seksuele activiteit is (dus voor de eerste geslachtsgemeenschap). Het vaccin biedt geen garantie op het niet krijgen van baarmoederhalskanker. De vaccinatie is tot nu toe niet verplicht.
Fig. 2.9
Bron: allesoverkanker.be (gegevens 2017)
Fig. 2.10
2 De organen van het voortplantingsstelsel
111
Het mannelijk voortplantingsstelsel verschilt aanzienlijk van het vrouwelijk voortplantingsstelsel. De organen van het voortplantingsstelsel bevinden zich zowel inwendig als uitwendig. Ze hebben elk hun typische functie. Jongens en meisjes zijn dus niet alleen verschillend aan de buitenkant, ook inwendig zijn de organen verschillend en werken ze op een heel andere manier.
Š
VA
N
IN
Test jezelf: oefeningen 3, 4 en 5
112
Voortplanting bij mens en dier
3 DE VOORTPLANTING VAN DE MENS VERLOOPT IN STADIA Zwanger worden kan ook voor de eerste menstruatie 1
Wanneer een jongen en een meisje samen naar bed gaan, bestaat er kans op een zwangerschap. Een zwangerschap is het resultaat van een bevruchting. Wat is dat juist?
2 Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over bevruchting. Wanneer een jongen klaarkomt, is er een zaadlozing of ejaculatie. Wat betekent dat?
b
Hoeveel zaadcellen komen er tijdens de zaadlozing vrij?
c
IN
a
Welke weg moeten de zaadcellen afleggen?
N
In welk orgaan vindt de bevruchting plaats?
VA
d
Fig. 3.1
3 Vooraleer er bevruchting kan plaatsvinden, moet er bij het meisje of de vrouw een eicel klaar zitten. Dat gebeurt op een welbepaald tijdstip in de menstruatiecyclus. Bekijk via het onlinelesmateriaal de twee video’s over de menstruatiecyclus. a
Wat zijn eicellen?
©
b
In welk orgaan worden ze aangemaakt?
c
Wat betekent ‘ovulatie’ of ‘eisprong’?
d
Wat is een eileider?
e
Wat gebeurt er met een eicel wanneer ze niet bevrucht wordt?
3 De voortplanting van de mens verloopt in stadia
113
Menstruatiecyclus
4 De menstruatiecyclus wordt opgedeeld in vier fasen. Ga via de website van Sensoa (allesoverseks.be) op zoek naar de antwoorden op de onderstaande vragen.
ie
Me ns tr u at
a
Waarom spreekt men van een cyclus?
en ag re d Vruchtba
Vul de tabel over de menstruatiecyclus aan. De menstruatiecyclus duurt gemiddeld 28 dagen. Begin bij de menstruatie als eerste fase.
fase 1
omschrijving
Het
2
De eicel rijpt in Het baarmoederslijmvlies wordt
.
.
Die grijpt plaats op
.
of ovulatie
Het gebeurt in
.
klaarmaken voor eventuele innesteling Het baarmoederslijmvlies wordt dikker (zie figuur 3.3).
Het baarmoederslijmvlies blijft intact na de eisprong. Het baarmoederslijmvlies komt terug los op
VA
Š baarmoederslijmvlies wordt afgebroken
3
4
. Daarna begint de
rijping van de eicel en de follikel
2
.
N
1
brokkelt af.
Deze fase begint
4
duur
Begint op dag 1 van de cyclus.
3
Fig. 3.2
ovulatie
kleur
IN
b
dagen
dagen Opgelet: fase 2 overlapt deels fase 1.
dagen
.
geel lichaam
eicel baarmoederslijmvlies krijgt meer bloedvaten
baarmoederslijmvlies wordt afgebroken
baarmoederslijmvlies wordt dikker
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 eicel
1
2
3
4
dagen
eicel
bloedvaten sluiten Fig. 3.3
114
Voortplanting bij mens en dier
c
Een cyclus bedraagt meestal 28 dagen. Ook 25 tot 35 dagen is perfect normaal. Pas als er echt geen regelmaat in zit, kun je het best je dokter raadplegen. Wat kunnen de oorzaken zijn van een onregelmatige cyclus?
d
Waarom kunnen meisjes buikpijn hebben tijdens de menstruatie?
e
Hoelang kunnen zaadcellen overleven?
f
Hoelang kan een eicel overleven?
g
Welke dagen zijn meisjes het meest vruchtbaar (zie figuur 3.2)?
IN
5 Sommige meisjes en vrouwen voelen aan dat ze ongesteld gaan worden. Hoe heet dit verschijnsel?
N
a
Geef een vijftal symptomen die hierbij optreden.
VA
b
Fig. 3.4
6 Figuur 3.5 toont hoe de ovulatie gebeurt.
follikel
follikel
Š
follikel
ovulatie
geel lichaam Fig. 3.5
a b
Op welke manier wordt de eicel in de eierstok beschermd? Wat is dat en waarom is het nuttig?
c
Wat gebeurt er met de follikel na de eisprong?
3 De voortplanting van de mens verloopt in stadia 
115
7 De vruchtbaarheid bij een vrouw eindigt met de menopauze. Bij de meeste vrouwen begint die op de leeftijd van 45 tot 55 jaar. Wat is de menopauze?
Interessant om weten
Fig. 3.6
VA
N
IN
Er bestaan verschillende manieren om menstruatiebloed zo hygiĂŤnisch mogelijk op te vangen. Je kunt bijvoorbeeld maandverband of tampons gebruiken. Steeds meer wordt ook een menstruatiecup gebruikt. Dat is een klein bekertje uit kunststof, dat tijdens de menstruatie in de vagina geplaatst wordt om het bloed op te vangen. Een goed gebruik is uiteraard heel belangrijk.
Bij een zaadlozing komen er heel veel zaadcellen vrij. Wanneer een zaadcel en een eicel met elkaar versmelten, spreek je van bevruchting. Deze bevruchting moet plaatsvinden in de eileider.
Š
Een vruchtbaar meisje heeft een menstruatiecyclus van gemiddeld 28 dagen. Deze 28 dagen kunnen in vier fasen worden opgedeeld. De menstruatiecyclus begint steeds met de menstruatie. Tijdens deze fase komt het baarmoederslijmvlies los en komt er bloed via de vagina naar buiten. Deze fase duurt gemiddeld 5 dagen. Meteen na de menstruatie maakt het lichaam zich terug klaar voor een eventuele bevruchting. In de eierstok zit een eicel in een omhulsel, de follikel. De follikel barst open en laat de eicel vrij. Dat proces is de ovulatie of eisprong. Na de ovulatie groeit het baarmoederslijmvlies verder aan om eventueel een bevruchte eicel op te vangen. Is er geen bevruchting, dan wordt het slijmvlies opnieuw afgestoten en herbegint de hele cyclus. Zelfs wanneer een meisje nog nooit ongesteld is geweest, kan ze toch al vruchtbaar zijn. Je weet namelijk nooit met zekerheid of het meisje een maand later niet voor de eerste keer haar menstruatie zal doormaken. Een meisje kan dus zwanger worden voor de allereerste menstruatie! Test jezelf: oefeningen 6 en 7
116
Voortplanting bij mens en dier
Hoe kunnen twee cellen tot een volledige baby ontwikkelen? 1
Je weet al dat een grote hoeveelheid zaadcellen opzwemt naar een eicel. Er is echter maar één zaadcel die ‘wint’ en de eicel bevrucht.
Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over de bevruchting. Vul de ontbrekende stappen in de onderstaande opeenvolging aan.
V.
De eicel wordt met behulp van trilharen door de eileider richting baarmoeder bewogen.
VI.
Eén zaadcel kan de eicel bevruchten; de kop van de zaadcel dringt binnen in de eicel
VII.
IN
De rand van de eicel verhardt zodat de eicel ontoegankelijk is voor andere zaadcellen.
VIII.
, dat noem je de
IX.
De bevruchte eicel reist verder in de richting van de
X.
De bevruchte eicel nestelt zich in het baarmoederslijmvlies en begint zich te delen.
XI.
De eicel wordt een zakje (de vruchtzak) met daarin een
XII.
Als het embryo groeit wordt het een
.
. , je ziet het hart heel duidelijk kloppen.
©
VA
N
.
Fig. 3.7
Fig. 3.8
2 De embryonale ontwikkeling van een eicel naar een foetus gebeurt ook stapsgewijs. Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over de ontwikkeling van een ongeboren foetus. a
Wat is het verschil tussen een embryo en een foetus? Zoek de informatie op het internet.
Fig. 3.9
3 De voortplanting van de mens verloopt in stadia
117
b
Waarom is er een grote hoeveelheid vruchtwater aanwezig?
c
Waarvoor dient de navelstreng?
N
IN
Groei van week tot week
VA
Fig. 3.10
Š
Fig. 3.11
d
Fig. 3.12
Vanaf welke week in de zwangerschap is er echte gelijkenis met een mens?
e
Wanneer voelt een moeder haar kindje voor het eerst bewegen?
f
Vanaf wanneer is een foetus klaar om geboren te worden?
g
Hoelang duurt een volledige zwangerschap?
118
Fig. 3.13
Voortplanting bij mens en dier
3 De ongeboren foetus kan nog niet ademen zoals jij dat doet. Bekijk de video via het onlinelesmateriaal. a
Waarom kan een embryo/foetus nog niet ademen?
b
Op welke manier krijgt de foetus de nodige zuurstof?
Fig. 3.14
4 De gynaecoloog of huisarts volgt de zwangerschap op. De arts wordt bijgestaan door vroedvrouwen en/of doula’s. Dat zijn vrouwen of mannen die verpleegkundige taken en ondersteunende zorg voor de moeder en de baby voor hun rekening nemen.
IN Fig. 3.15
©
VA
N
Het is erg belangrijk om de zwangerschap zorgvuldig te laten opvolgen. Daarbij wordt regelmatig een echografie genomen. Er gebeuren ook nog tal van andere testen om de gezondheid van moeder en kind te controleren. Ga via het onlinelesmateriaal naar de website van Kind en Gezin. Zoek daar informatie over de volgende onderwerpen en de antwoorden op de volgende vragen.
Fig. 3.16
a
Op welke manier kun je vaststellen of een vrouw zwanger is?
b
Welke onderzoeken worden er uitgevoerd tijdens de opvolging van de zwangerschap?
3 De voortplanting van de mens verloopt in stadia
119
c
Waarvoor kan navelstrengbloed nog gebruikt worden?
d
Wat wordt er bedoeld met zwangerschapsdiabetes en welke risico's houdt dat in?
Interessant om weten
N
Je spreekt van een ééneiige tweeling wanneer er één eicel bevrucht is. Die eicel heeft zich dan gesplitst in twee embryo's. In 80 % van de gevallen heeft elk embryo zijn eigen placenta en vruchtzak. In het andere geval wordt de placenta gedeeld. De kinderen hebben altijd hetzelfde geslacht en lijken uiteraard heel erg op elkaar.
IN
Een tweeling ontstaat al heel snel na de bevruchting.
Fig. 3.17
VA
Er kan ook sprake zijn van een twee-eiige tweeling. In dit geval zijn er twee eicellen tegelijk gerijpt en bevrucht. De kinderen lijken na de geboorte op elkaar zoals een gewone broer of zus en hebben niet automatisch hetzelfde geslacht.
Zodra een zaadlozing gebeurd is, zwemmen de zaadcellen tot in de eileider. Daarin kan één zaadcel een eicel bevruchten.
©
De kop van de zaadcel dringt in de eicel en de staart van de zaadcel breekt af. De eicel wordt meteen ondoordringbaar voor andere zaadcellen. De versmelting van eicel en zaadcel is de bevruchting. Meteen na de bevruchting begint de bevruchte eicel zich te delen. Ze daalt verder af naar de baarmoeder, waar ze zich innestelt in het baarmoederslijmvlies. Daar groeit de bevruchte eicel uit tot een embryo en later tot een foetus. Het embryo krijgt voedsel en zuurstof via de navelstreng aangeleverd. Dit orgaan is verbonden met de placenta of de moederkoek. De opvolging van de zwangerschap gebeurt door een gespecialiseerd team van dokters en vroedvrouwen. De zwangere vrouw gaat regelmatig op controle om zowel zichzelf als de foetus goed te laten opvolgen. Uit twee kleine maar bijzondere cellen kan dus, na bevruchting, een baby ontwikkelen. Test jezelf: oefening 8
120
Voortplanting bij mens en dier
Van eerste wee tot geboorte 1
Een normale zwangerschap duurt ongeveer 9 maanden. Daarna bevalt de moeder.
Bestudeer via het onlinelesmateriaal de ontdekplaat over de geboorte. Vul tijdens je ontdekkingstocht de opdrachten aan.
a
Voor de echte bevalling of geboorte moet de foetus indalen. Wat wordt hiermee bedoeld?
b
Er zijn drie fasen bij een geboorte. Welke zijn dat?
c Noteer de fasen in de tabel hieronder op de correcte plaats en vink de correcte kenmerken van de fasen aan.
Fase breken van de vruchtvliezen weeën openen van de baarmoederhals persweeën om de baby naar buiten te duwen doorknippen van de navelstreng naweeën om placenta, navelstreng en vruchtvliezen uit te stoten Fase breken van de vruchtvliezen weeën openen van de baarmoederhals persweeën om de baby naar buiten te duwen doorknippen van de navelstreng naweeën om placenta, navelstreng en vruchtvliezen uit te stoten
VA
Fig. 3.18
N
IN
©
Fig. 3.19
Fig. 3.20
Fase breken van de vruchtvliezen weeën openen van de baarmoederhals persweeën om de baby naar buiten te duwen doorknippen van de navelstreng naweeën om placenta, navelstreng en vruchtvliezen uit te stoten
3 De voortplanting van de mens verloopt in stadia
121
d
Wat zijn weeën?
e
Waarom wordt de nageboorte grondig gecontroleerd?
f
Na de geboorte komt de melkproductie in de borsten op gang. Hoe noem je die vorm van voeding?
Een normale zwangerschap duurt ongeveer negen maanden. Daarna kan de baby geboren worden.
IN
De bevalling zelf kan opgedeeld worden in drie fasen. − Tijdens de ontsluitingsfase wordt de baarmoederhals opengeduwd door de weeën. De vruchtvliezen breken daarbij. − De tweede fase is de uitdrijvingsfase. De moeder duwt de foetus naar buiten tijdens de persweeën. De navelstreng wordt doorgeknipt en de baby moet zelfstandig ademen. − Korte tijd daarna wordt de nageboorte (placenta, navelstreng en vruchtvliezen) naar buiten gedreven.
©
VA
Test jezelf: oefeningen 9 en 10
N
Nadat de moeder een eerste wee gevoeld heeft, is het nog een lange weg vooraleer ze haar kindje voor het eerst in de armen kan sluiten.
122
Voortplanting bij mens en dier
4 VRUCHTBAARHEID EN ANTICONCEPTIE Jezelf beschermen kan op veel manieren 1
Zodra je overweegt om seks te hebben, is het belangrijk dat je goed geïnformeerd bent over voorbehoedsmiddelen of anticonceptiemiddelen. a
Wat zijn voorbehoedsmiddelen?
Een aantal conceptiemiddelen beschermen ook tegen ziektes die via seksueel contact verspreid worden, de zogenaamde soa’s.
Wat betekent die afkorting?
c
Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over voorbehoedsmiddelen.
− Welke voorbehoedsmiddelen komen aan bod?
− Welke keuze is uiteindelijk de beste?
N
IN
b
a
VA
2 Bij het onlinelesmateriaal vind je een ontdekplaat over anticonceptiemiddelen.
Welke zijn de twee grote soorten voorbehoedsmiddelen?
Plaats de correcte naam van het voorbehoedsmiddel op de juiste plaats in de tabel.
Fig. 4.1
©
b
Fig. 4.2
Fig. 4.3
Fig. 4.4
Fig. 4.5
Fig. 4.6
Fig. 4.7
4 Vruchtbaarheid en anticonceptie
123
c
Wat betekent sterilisatie?
d
Hoe gebeurt dat bij de man en bij de vrouw?
e
De afbeelding hiernaast toont de barrièremethode. Wat wordt hiermee bedoeld en welke voorbehoedsmiddelen behoren daartoe?
Fig. 4.8
IN
3 Sommige voorbehoedsmiddelen beschermen ook tegen soa’s. Ook hierover vind je een ontdekplaat via het onlinelesmateriaal. Bestudeer ze aandachtig zodat je daarna kunt antwoorden op de vragen over twee soa’s die je gekozen hebt uit de ontdekplaat. soa 1:
soa 2:
Hoe kan de soa opgespoord worden?
Hoe verloopt de behandeling?
Hoe kan de soa voorkomen worden?
©
VA
N
Welke zijn de symptomen?
Het is belangrijk om een goede keuze te maken voor een voorbehoedsmiddel of anticonceptiemiddel. Er zijn twee grote groepen van anticonceptiemiddelen: de hormonale en de niet-hormonale methoden. − De hormonale anticonceptiemiddelen scheiden in het lichaam van de vrouw een dosis hormonen af zodat er geen eicel kan rijpen of bevruchting kan plaatsvinden. De pil, de prikpil, het hormoonstaafje en de hormoonpleister zijn enkele voorbeelden. − De niet-hormonale methodes zorgen ervoor dat er geen bevruchting kan plaatsgrijpen. Dat kan op een natuurlijke manier, zoals door periodieke onthouding en coitus interruptus. De barrièremethodes zorgen ervoor dat zaadcellen een eicel niet kunnen bereiken. Voorbeelden hiervan zijn het vrouwen- en mannencondoom en het pessarium. De meest definitieve barrièremethode is sterilisatie.
124
Voortplanting bij mens en dier
Het condoom (zowel voor mannen als vrouwen) is het enige anticonceptiemiddel dat naast bescherming tegen bevruchting ook bescherming biedt tegen soa's. Dat zijn seksueel overdraagbare aandoeningen die doorgegeven worden via seksueel contact. Jezelf beschermen doe je dus niet altijd tegen een ongeplande zwangerschap, maar ook tegen seksueel overdraagbare aandoeningen. Test jezelf: oefeningen 11 en 12
Toeval of niet? Er is een grote kans dat je op je ouders lijkt! 1
Broers en zussen, ouders en kinderen lijken vaak opvallend op elkaar.
N
IN
Beschrijf enkele gelijkenissen op de onderstaande foto’s.
Fig. 4.9
Fig. 4.11
VA
Fig. 4.10
2 Kinderen lijken op hun ouders. Dat komt omdat ze bepaalde uiterlijke kenmerken erven van hun ouders. Erfelijke informatie zit namelijk opgeslagen in de celkern van de eicel en de zaadcel. a
Hoe heten de ‘onderdelen’ van de celkern waarop de erfelijke informatie terug te vinden is?
©
b
Hoeveel komen er voor bij de mens?
Interessant om weten
Chromosomen zijn opgebouwd uit DNA; genen zijn stukken chromosomen die eigenschappen bepalen. Chromosomen en genen worden doorgegeven op het moment dat een eicel met een zaadcel versmelt. De helft van de chromosomen is afkomstig van de vrouw en de andere helft van de man. Het is dus helemaal normaal dat een kind zowel op zijn vader als op zijn moeder lijkt.
cel gen chromosoom celkern DNA Fig. 4.12
4 Vruchtbaarheid en anticonceptie
125
3 Er zijn nog heel wat andere zaken die je kunt erven van je biologische ouders. Zoek op het internet een vijftal voorbeelden.
4 Ook ziektes kunnen erfelijk zijn. a
Zoek op internet hoe dat kan.
Kunnen erfelijke ziektes ook op een andere manier ontstaan?
IN
b
a
N
5 Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over Down the road. Welke erfelijke aandoening wordt hier besproken?
b
Wat is er speciaal aan het erfelijk materiaal?
c
VA
Geef een viertal typische kenmerken van deze aandoening.
Š
In elke menselijke cel bevindt zich een celkern met daarin chromosomen, opgebouwd uit DNA. Op elk chromosoom bevindt zich een aaneenschakeling van genen. Het DNA is voor een groot deel verantwoordelijk voor hoe je eruitziet en op welke manier je lijkt op je biologische moeder en vader. Dat zijn erfelijke eigenschappen. Het is dus geen toeval dat je op je ouders of op andere leden van je familie lijkt. Het zit als het ware opgeslagen in jouw eigen genetische lichaamscode. Test jezelf: oefening 13
126
Voortplanting bij mens en dier
Fig. 4.13
5 SEKSUALITEIT IN HET DIERENRIJK Doen dieren het zoals mensen? 1
De mens is een voorbeeld van een zoogdier. a
Welke kenmerken heeft een zoogdier? Vul de tabel aan met informatie die je vindt op het internet. kenmerk
hoe is het bij zoogdieren?
aanwezigheid van een skelet ademhaling
lichaamstemperatuur
lichaamsbedekking
b
IN
(behalve de zeezoogdieren zoals walvissen en dolfijnen) Bijna alle zoogdieren doen aan geslachtelijke voortplanting. Wat betekent dat?
c
De betekenis van het begrip zoogdier houdt ook nog iets anders in. Wat is dat?
Fig. 5.1
VA
N
2 Zoogdieren zijn niet de enige klasse van dieren die op aarde voorkomen. Het dierenrijk wordt onderverdeeld in vijf klassen, elk met hun typische eigenschappen en kenmerken. Bij welke klasse kun je de volgende dieren rangschikken? koekoek – vleermuis – pinguïn – walvis – olifant – groene kikker – koolmees – vroedmeesterpad – levendbarende hagedis – salamander – adder – schildpad – hondshaai – rog – fazant – stekelbaars – forel – egel – vogelbekdier – kangoeroe – koala – krokodil – zalm – zeepaardje
− zoogdieren
©
a
− vogels
− reptielen
− amfibieën
− vissen
5 Seksualiteit in het dierenrijk
127
3 Hoe gebeurt de voortplanting bij de verschillende klassen?
Fig. 5.2
Kies één van de vijf klassen uit het dierenrijk. Zoek de nodige informatie om op de vragen te antwoorden. Hier en daar staat er extra informatie in een ‘Tip’ genoteerd. Combineer al die informatie in een mindmap.
a b c d
IN
Fig. 5.3
Voor welke klasse heb je gekozen? Noteer nog vijf andere organismen die tot die klasse behoren. Leeft het grootste deel op het land of in het water? Welke zijn de uitzonderingen? Doet de klasse aan inwendige of uitwendige bevruchting?
N
Tip
e
VA
Je spreekt van uitwendige bevruchting als het wijfje eieren afzet en het mannetje daarover zijn zaadcellen uitstort. Zaadcellen en eicellen versmelten buiten het lichaam van het wijfje. Je spreekt van inwendige bevruchting als tijdens de paring zaadcellen in het lichaam van het wijfje worden gebracht. Ontwikkelen de jongen zich inwendig of uitwendig? Zijn er uitzonderingen?
Tip
©
De jongen van dieren met een uitwendige bevruchting ontwikkelen zich uitwendig. Dat is buiten het moederlichaam. Bij dieren met een inwendige bevruchting kunnen de jongen zich in het lichaam van de moeder ontwikkelen. Dat is inwendige ontwikkeling. De eicellen kunnen na de bevruchting ook het lichaam van de moeder verlaten en zich buiten het lichaam van de moeder ontwikkelen. Dat is uitwendige ontwikkeling.
f
Wordt er aan broedzorg gedaan? Zijn er uitzonderingen?
Tip Met ‘broedzorg’ bedoelen we dat een van de ouders of allebei de ouders na de geboorte de zorg voor het jong op zich nemen.
128
Voortplanting bij mens en dier
4 We vatten de informatie uit de afzonderlijke mindmappen samen in een overzichtelijke tabel. klasse
inwendige of uitwendige ontwikkeling
vogels
VA
© broedzorg
zoogdieren
eieren of levendbarend
reptielen
IN
inwendige of uitwendige bevruchting
vissen
N
land/water
amfibieën
5 Seksualiteit in het dierenrijk
129
a
Fig. 5.4
Wat doet bijvoorbeeld de pauw?
b
VA
N
IN
5 Sommige dieren beschikken over speciale gedragingen om de aandacht van een mogelijke partner te trekken.
Hoe verleidt een dolfijn een mogelijke partner?
Š
c
Ook varkens hebben een typische strategie. Welke is die?
6 Wil je graag nog meer te weten komen over de voortplanting in het dierenrijk? Bij het onlinelesmateriaal vind je nog meer boeiend materiaal. De mens behoort tot de klasse van de zoogdieren. Andere klassen zijn: de reptielen, de vogels, de vissen en de amfibieĂŤn. Er zijn dus vijf klassen in het dierenrijk. Elke klasse heeft zijn eigen kenmerken en eigenschappen en zijn eigen manier van voortplanting. Ook op het vlak van voortplanting bestaan er grote verschillen. Het gaat er dus zeker en vast niet overal op dezelfde manier aan toe bij de voortplanting!
130
Voortplanting bij mens en dier
! a h A ! a h A Schema
VOORTPLANTING
primaire en secundaire geslachtskenmerken
MENS
primaire geslachtskenmerken zijn aanwezig van bij de geboorte secundaire geslachtskenmerken komen tot uiting tijdens de puberteit
voortplantingsorganen/voortplantingscellen
kan alleen wanneer er een eicel klaarzit
menstruatie rijping eicel eisprong/ovulatie klaarmaken voor eventuele innesteling
VA
menstruatiecyclus 4 fasen
zwangerschap
Š
embryo n foetus: navelstreng + placenta grote rol bevalling
3 fasen
bij de man uitwendig balzak penis
inwendig teelbal bijbal zaadleider zaadblaasje prostaatklier eikel met voorhuid urinebuis zaadcel
N
bevruchting = versmelten zaadcel + eicel
IN
veranderingen zijn zowel lichamelijk als emotioneel
ontsluiting uitdrijving nageboorte
bescherming tegen zwangerschap en soa's door anticonceptie
bij de vrouw uitwendig vagina/schede schaamlippen clitoris inwendig eierstok eileidertrechter baarmoeder eicel cellen geven erfelijke informatie via DNA
hormonaal: bijvoorbeeld pil; ring; prikpil niet-hormonaal: bijvoorbeeld condoom DIER
5 klassen
reptielen vogels vissen amfibieĂŤn zoogdieren (mens is zoogdier)
elke klasse heeft zijn eigen kenmerken
AHA!
131
Checklist helemaal begrepen
Wat ken/kan ik?
hier kan ik nog groeien
Ik kan de lichamelijke veranderingen tijdens de puberteit beschrijven.
105, 106
Ik kan de sociale en emotionele veranderingen tijdens de puberteit beschrijven.
107
Ik kan veranderingen linken aan het juiste geslacht.
106
Ik kan de verschillen tussen primaire en secundaire geslachtskenmerken verwoorden.
105, 106 106
Ik kan de organen van het mannelijk voortplantingsstelsel aanduiden en benoemen.
108
Ik kan de organen van het vrouwelijk voortplantingsstelsel aanduiden en benoemen.
110
IN
Ik kan de primaire geslachtskenmerken voor jongens en meisjes opsommen.
Ik kan bij de verschillende organen de juiste functie omschrijven.
109, 111
Ik kan de menstruatiecyclus en zijn fasen herkennen en benoemen.
114, 115 113
Ik kan een zaadcel tekenen.
109
N
Ik kan het begrip eisprong of ovulatie uitleggen.
Ik kan de begrippen menstruatie en zaadlozing uitleggen.
113
VA
Ik kan de fasen van de geboorte herkennen en beschrijven.
121, 122
Ik kan manieren herkennen om aan anticonceptie te doen.
123, 124
Ik kan anticonceptiemiddelen in eigen woorden omschrijven.
123, 124
121
Ik kan het verschil tussen een embryo en een foetus verklaren.
117
Ik kan het nut van de navelstreng en het vruchtwater verklaren.
118
Ik kan het verloop van de voortplanting bij de mens uitleggen.
117
©
Ik kan de begrippen: indaling, abortus, miskraam en keizersnede omschrijven.
Ik kan voorbeelden van soa’s opsommen.
124
Ik kan verwoorden dat het condoom het beste beschermmiddel is tegen de verspreiding van soa’s.
124
Ik kan het letterwoord ‘soa’ voluit schrijven.
123
Ik kan statistische gegevens en diagrammen interpreteren.
133, 137
Ik kan voorbeelden geven van erfelijke kenmerken.
125
Ik kan de rol van DNA in het lichaam omschrijven.
125
Ik kan voorbeelden geven bij de verschillende dierklassen.
127
Ik kan verschillende manieren van voortplanting bij dieren bespreken. Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder. 132
pg.
VOORTPLANTING BIJ MENS EN DIER
128-130
TEST JEZELF 1
Zijn de onderstaande kenmerken voorbeelden van primaire of secundaire kenmerken? Plaats een kruisje op de juiste plaats in de tabel. Kruis ook aan of het kenmerk geldt voor een jongen of voor een meisje. primair geslachtskenmerk
kenmerk
secundair geslachtskenmerk
jongen
meisje
Je krijgt een zwaardere stem. Er verschijnt lichaamsbeharing. Puistjes
Menstruatie
IN
Penis en balzak zijn zichtbaar.
De kleding die mama koopt, wil je niet meer dragen. Je krijgt een uitgesproken eigen mening.
Geef nog drie andere voorbeelden van kenmerken die duidelijk te maken hebben met de puberteit.
N
100 80 60 40
%
VA
2 Zijn de uitspraken over de volgende grafieken juist of fout? Verbeter als ze fout zijn.
100
0
80 60 40 20
Š
20
%
6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 borstontwikkeling begin schaamhaarontwikkeling eerste menstruatie
leeftijd in jaren
0
6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
uitspraak
begin schaamhaarontwikkeling eerste zaadlozing
juist
fout
leeftijd in jaren
correctie
Meer dan de helft van de dertienjarige meisjes is al ongesteld. De eerste zaadlozing treedt bij meer dan de helft van de jongens op op de leeftijd van veertien jaar. Enkel meisjes krijgen schaamhaar. Jongens komen vlugger in de puberteit dan meisjes. Op 11 jaar hebben alle meisjes borstontwikkeling.
Test jezelf 
133
3 Lokaliseer de volgende organen op de figuur hieronder: urineblaas – teelbal – urinebuis – zaadleider – prostaatklier
IN
VA
N
Kleur op de figuur van het vrouwelijk voortplantingsstelsel: − de baarmoeder in het geel − de baarmoederhals in het groen − de vagina in het oranje − de linker eierstok in het rood − de rechter eileidertrechter in het blauw
©
4
5 Waar of niet waar? Verbeter indien nodig.
−
De penis is een spier, hierdoor kan hij in erectie komen.
−
Besnijdenis kan zowel bij jongens als meisjes gebeuren.
−
De zaadcellen worden geproduceerd in de bijbal.
−
Sperma en urine verlaten allebei het lichaam via de urineleider.
134
Voortplanting bij mens en dier
− − −
ma
di
wo
do
vr
za
zo
44
29
30
31
1
2
3
4
45
5
6
7
8
9
10
46
12
13
14
15
16
47
19
20
21
22
23
48
26
27
28
29
30
DECEMBER ma
di
wo
do
vr
za
zo
48
26
27
28
29
30
1
2
11
49
3
4
5
6
7
8
9
17
18
50
10
11
12
13
14
15
16
24
25
51
17
18
19
20
21
22
23
52
24
25
26
27
28
29
30
1
31
Kleur de menstruatieperiodes in het rood. Kleur de ovulatieperiodes in het geel. Kleur de vruchtbare periodes in het groen.
IN
NOVEMBER
WEEK
WEEK
6 Een meisje heeft haar menstruatie op zondag 18 november. Ze heeft een regelmatige cyclus van 30 dagen. Bekijk de kalender.
VA
N
7 Dit schema stelt een menstruatiecyclus voor, gevolgd door een bevruchting. Plaats de letters op de juiste plaats in het schema. Kies uit: A embryo in de baarmoeder B menstruatie C embryo in de eileider D eicel rijpt E ovulatie
Op welke dagen kan de bevruchting gebeurd zijn?
Op welke dagen kan geslachtsgemeenschap tot bevruchting geleid hebben?
©
8 Noteer de naam bij de pijltjes op de afbeelding. Zie je een embryo of een foetus? Waarom?
Test jezelf
135
9 Welke fase van de bevalling herken je in de volgende afbeeldingen? Leg ook telkens uit wat er gebeurt.
1
2
5
6
3
4
7
N
IN
8
10 Rangschik de gebeurtenissen chronologisch.
VA
gebeurtenis
De vliezen scheuren, het water breekt. De vrouw krijgt naweeën.
De baby ademt voor het eerst met zijn longen. Persweeën
©
Het hoofdje komt naar buiten. De eerste weeën beginnen.
De navelstreng wordt doorgeknipt. De foetus daalt in. De voetjes van de foetus komen naar buiten. De nageboorte komt naar buiten. In de borstklieren wordt melk geproduceerd.
136
Voortplanting bij mens en dier
chronologische volgorde
11 Bestudeer het onderstaande cirkeldiagram over de besmetting met hiv in 2018.
VA
N
IN
Wie kreeg hiv in 2018?
49 % mannen die seks hebben met mannen 47 % heteroseksuele vrouwen en mannen 1,8 % intraveneus druggebruik 1,5 % voor, tijdens of na de geboorte 0,7 % onbekend Bron: Sciensano, België
a In 2018 werden in België 882 nieuwe diagnoses vastgesteld. Hoeveel daarvan waren homoseksuele mannen?
©
b
In 2017 werden er 2 % meer besmettingen vastgesteld. Hoeveel mensen kregen toen hiv?
c
Hiv is een voorbeeld van een soa. Waarvoor staat de afkorting 'soa'?
d
Welk voorbehoedsmiddel biedt hiertegen bescherming?
Test jezelf
137
12 Zoek alle verborgen woorden in verband met anticonceptie en soa’s in de onderstaande woordzoeker. J
M
K
W
C
M
F
U
B
B
O
Q
X
R
W
Y
E
A
V
U
B
G
X
R
I
O
N
R
I
W
D
T
U
B
S
I
L
I
T
V
P
E
V
H
E
B
S
E
J
W
H
J
I
D
K
R
E
N
N
T
F
O
Z
Y
N
O
C
R
N
P
T
Y
K
A
O
D
P
S
I
R
I
B
O
M
O
E
W
J
I
M
L
S
R
G
L
I
Q
M
U
X
O
E
N
Z
T
Y
T
A
E
S
R
C
R
E
P
O
L
C
D
C
D
G
V
G
A
L
R
E
O
A
N
L
I
N
M
V
P
I
O
N
X
P
P
H
E
P
N
S
T
P
L
A
A
D
I
G
O
V
R
L
E
C
I
F
O
O
F
N
G
A
A
H
L
K
M
I
N
G
H
A
R
F
G
T
I
O
D
L
H
H
E
B
K
K
S
D
X
C
R
N
R
S
V
O
K
P
C
W
D
P
Q
M
W
P
O
T
A
U
J
D
Q
M
I
R
S
D
I
I
A
P
M
D
E
D
B
P
O
I
J
R
S
K
N
L
T
J
O
R
M
R
C
G
J
B
U
A
D
O
Y
C
S
H
L
B
S
W
H
X
F
B
D
L
C
W
G
H
F
E
T
O
D
K
B
G
N
G
V
A
M
B
P
T
S
C
H
U
R
F
T
Y
E
D
M
M
Q
Q
T
S
T
E
R
I
L
I
S
A
T
I
E
N
Y
J
I
N
VA
aids barrière chlamydia condoom
IN
I
gonorroe hepatitis hormonaal hormoonpleister
noodpil pessarium pil prikpil
schaamluizen schurft sterilisatie
©
13 Waar of niet waar? Verbeter indien niet waar.
a Jongens lijken altijd op hun vader omdat ze meer erfelijk materiaal krijgen via de zaadcel dan via de eicel.
b
Bij de geslachtsgemeenschap brengt de man zijn zaadcellen in het lichaam van de vrouw. Hierdoor erft de vrouw eigenschappen van de man.
c
Je bloedgroep en je oogkleur zijn erfelijk bepaald.
d Je kunt op je opa lijken omdat via de eicel van je moeder ook materiaal van je grootvader wordt doorgegeven.
e
Je kunt alleen maar ziek worden doordat het in je genen zit.
138
Voortplanting bij mens en dier
©
VA
N
IN
Voortplanting bij planten
1 SEKSUELE VOORTPLANTING 2 ASEKSUELE VOORTPLANTING
2
Š
VA
N
3
IN
1
Wat wil ik te weten komen over dit thema?
Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.
140
Voortplanting bij planten 
1 SEKSUELE VOORTPLANTING Man en vrouw onder één dak 1
Volgroeide bloemen beschikken meestal over alle organen die nodig zijn voor de geslachtelijke of seksuele voortplanting. a
In het volgende onderzoek ga je op zoek naar de delen van een bloem.
Onderzoek 1
Tip
2 Hypothese
N
3 Benodigdheden bloem van koolzaad pincet loep kleefband schaar
Bloeiende koolzaadplanten zijn wel het hele jaar door te vinden. Ook andere soorten kunnen in dit onderzoek gebruikt worden. In bloemenwinkels is in elk seizoen wel iets te vinden. Gebruik geen bloemen met een ingewikkelde structuur (chrysant, dahlia, iris ...) of soorten die geen kelk en kroon bezitten (tulp, sneeuwklokje ...).
IN
1 Onderzoeksvraag Uit welke delen bestaan koolzaadbloemen?
©
VA
4 Werkwijze 1 Haal met een pincet de buitenste kring bladeren (kelkbladeren) van de bloem af. 2 Kleef ze met kleefband in de tabel bij de waarnemingen en noteer ook het aantal. 3 Haal de binnenste kring bladeren (de kroonbladeren) van de bloem af. 4 Kleef ze in de tabel en noteer het aantal. 5 De mannelijke voortplantingsorganen (de meeldraden) zijn nu zichtbaar. Je ziet dat er korte en lange meeldraden zijn. 6 Kleef de meeldraden in de tabel en noteer het aantal. 7 Maak het overblijvende gedeelte (de stamper) los van de bloem en kleef hem in de tabel. 8 Snij met een mesje het verdikte deel van de stamper door. 5 Waarneming bloemdeel
aantal
kelkblad
kroonblad
meeldraad
stamper
losgemaakte bloemdelen
1 Seksuele voortplanting
141
6 Besluit Uit welke delen bestaat de bloem van koolzaad? Van buiten naar binnen:
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
7 Reflectie Bekijk ook de bloemen van andere plantensoorten.
b
IN
N
Lokaliseer op de afbeelding de vier grote bloemdelen en benoem ze.
Š
Wat valt er op? Vink alle correcte antwoorden aan. Alle bloemen ‌ zien er hetzelfde uit. hebben groene kelkbladeren. verschillen van elkaar. bezitten allemaal hetzelfde aantal meeldraden. hebben een stamper. hebben gekleurde kroonbladeren. van eenzelfde soort plant zijn op dezelfde manier gebouwd. hebben voortplantingsorganen.
VA
Fig. 1.1
142
Voortplanting bij planten
c
Omschrijf de functie van elk bloemdeel. Noteer daarvoor de juiste cijfer-lettercombinaties. bloemdeel
combinatie
functie
1
stamper
A
beschermt de voortplantingsorganen en lokt insecten
2
meeldraad
B
beschermt de binnenste bloemdelen voor de bloei
3
kroonblad
C
mannelijk voortplantingsorgaan
4
kelkblad
D
vrouwelijk voortplantingsorgaan
2 De meeldraad is het mannelijk voortplantingsorgaan van de bloemplant. a Bekijk een meeldraad (onderzoek 1) met een loep. Maak hiernaast een schets en duid de helmdraad en de helmknop aan. De helmknop is opgebouwd uit helmhokjes.
b
IN
Bekijk de afbeeldingen van een gesloten en een open helmknop. Welk verschil merk je op?
Š
VA
N
Fig. 1.2
Fig. 1.3
c
Doorstreep het foutieve antwoord: de stuifmeelkorrels die in de helmknop ontwikkelen, bevatten zaadcellen / eicellen.
d
Omschrijf in je eigen woorden de functie van de meeldraad.
1 Seksuele voortplanting 
143
3 De stamper is het vrouwelijk voortplantingsorgaan van de bloemplant.
Bekijk de stamper (onderzoek 1) met een loep. Bovenaan zie je de stempel, het dunnere deel is de stijl en onderaan kun je het vruchtbeginsel zien.
a
Duid de drie delen aan op de figuur hiernaast.
b
Bekijk het vruchtbeginsel. Wat zit daarin?
c
Omschrijf in je eigen woorden de functie van de stamper.
Fig. 1.4
IN
De buitenste krans bladeren van een bloem zijn kelkbladeren. Ze beschermen de andere bloemdelen. De gekleurde bladeren zijn de kroonbladeren. Zij lokken de insecten.
N
De mannelijke voortplantingsorganen zijn de meeldraden. Ze bestaan uit een helmdraad en een helmknop met helmhokjes. Hierin rijpen de stuifmeelkorrels die de sperma- of zaadcellen bevatten. In het midden staat de stamper. Dit vrouwelijk voortplantingsorgaan bestaat uit de stempel, de stijl en het vruchtbeginsel met zaadbeginsels. In elk zaadbeginsel rijpt een eicel. De meeste bloemen bezitten dus zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsorganen.
VA
Test jezelf: oefening 1
Kunnen bloemen zonder bijtjes?
1 Via bestuiving komen spermacel en eicel samen.
Noteer onder de afbeeldingen op welke manieren stuifmeel kan overgebracht worden.
Š
a
b
Fig. 1.5
Fig. 1.6
Fig. 1.7
Fig. 1.8
Op welk deel van de stamper komt het stuifmeel terecht?
c
Bekijk de afbeelding op de volgende pagina (fig. 1.9). Omschrijf in je eigen woorden wat bestuiving is.
144
Voortplanting bij planten
d
Bekijk de afbeelding hiernaast (fig. 1.10). Wat is er fout met deze ‘bestuiving’?
2 Na de bestuiving volgt de bevruchting.
Fig. 1.10
Bekijk de afbeeldingen en lees de info. Nummer de afbeeldingen in de juiste volgorde zodat duidelijk wordt wat bevruchting is.
IN
a
Fig. 1.9
De vrucht groeit verder. Van de andere bloemdelen blijft enkel nog een restant aan de top van de vrucht over.
N
Fig. 1.11
©
Fig. 1.12
VA
Een hommel brengt stuifmeelkorrels van een mannelijke courgettebloem op de stempel van een vrouwelijke courgettebloem.
De mannelijke bloemen hebben geen nut meer en verwelken. Ook de gele bloemblaadjes van de vrouwelijke bloemen verwelken.
Fig. 1.13
Uit de stuifmeelkorrel op de stempel groeit een stuifmeelbuis naar de eicel in het zaadbeginsel. Fig. 1.14
De spermacel uit de stuifmeelkorrel versmelt met één eicel in het zaadbeginsel. Hierbij versmelt het erfelijk materiaal. Dat is de bevruchting. De bevruchte eicellen groeien hierna uit tot embryo’s. Fig. 1.15
1 Seksuele voortplanting
145
b
Welke bloemdelen worden opvallend groter?
3 Na de bevruchting is het nog niet gedaan. Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over de groei van een courgetteplant.
a
b
Wat gebeurt er met het zaadbeginsel? Wat gebeurt er met het vruchtbeginsel?
4 Zaden komen vrij uit rijpe vruchten. a
Waarom is het noodzakelijk dat vruchten en zaden zich verspreiden?
Bekijk de afbeeldingen en noteer op welke manier de vruchten en zaden verspreid worden.
N
IN
b
Fig. 1.17
Fig. 1.18
VA
Fig. 1.16
5 Bij gunstige omstandigheden groeien er nieuwe planten uit zaden. a
Je onderzoekt onder welke omstandigheden zaden het beste kunnen kiemen.
Š
Onderzoek 2
1 Onderzoeksvraag Onder welke omstandigheden kiemen zaden van bonen? 2 Hypothese
3 Benodigdheden droge zaden van bonen geweekte zaden van bonen negen petrischalen droge watten vochtige watten water
146
Voortplanting bij planten
Tip Zaden van bonen zijn te koop in tuincentra of in gespecialiseerde winkels voor zaaigoed.
4 Werkwijze 1 Neem drie petrischalen en leg in elke petrischaal 15 geweekte bonen. Zet elke petrischaal in een ruimte met een verschillende temperatuur. 2 Leg in twee andere petrischalen telkens 15 geweekte bonen. Zet de ene schaal in het licht en de andere in het donker. 3 Leg 15 droge bonen in een petrischaal met droge watten. 4 Leg 15 droge bonen in een petrischaal met vochtige watten en dek ze af met het deksel. 5 Vul een petrischaal voor de helft met gedemineraliseerd water. Leg er 15 droge bonen in. Dek de petrischaal af. 6 Leg 15 droge bonen in een petrischaal op vochtige watten. Laat de petrischaal open. 7 Laat alle bonen kiemen gedurende een zevental dagen. 5 Waarneming Welke bonen kiemen het best?
IN
6 Besluit
Schrap de foutieve antwoorden. Bonen kiemen het best: − bij hoge / gemiddelde / lage temperatuur − in een goed verlichte / donkere ruimte − als ze droog zijn / veel water kunnen opnemen − in een zuurstofrijke / koolstofdioxiderijke omgeving
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
VA
N
7 Reflectie De invloed van het licht verschilt van plant tot plant. Tijdens het kiemen nemen de zaden geen voedsel uit hun omgeving op en ze kunnen ook nog niet aan fotosynthese doen. Waarom kunnen ze niet aan fotosynthese doen?
©
Waar halen de zaden dan hun voedsel?
Hoe kun je dat waarnemen?
1 Seksuele voortplanting
147
b
Fig. 1.19
Fig. 1.20
Fig. 1.21
Fig. 1.22
Fig. 1.23
Josh hield gedurende 8 dagen een dagboek bij van de kieming van bonenzaden. In de tabel zie je de dagelijkse meetresultaten voor de wortel en de stengel.
IN
c
Bekijk via het onlinelesmateriaal nogmaals de video over de groei van een courgetteplant. Nummer de afbeeldingen hieronder zodat de kieming chronologisch weergegeven wordt.
Maak met deze gegevens een grafiek en kleef hem hieronder. Teken de groeicurve van de wortel in het blauw. Teken de groeicurve van de stengel in het groen.
148
lengte wortel (mm)
lengte stengel (mm)
1
2
0
2
5
0
3
6
2
4
7
3
5
10
6
6
14
8
7
20
14
8
25
20
VA
N
Doorstreep de foutieve antwoorden. De wortel / stengel groeit eerst uit. De wortel groeit sneller / trager / even snel als de stengel. De wortel / stengel blijft een voorsprong houden op de wortel / stengel.
Š
dag
Voortplanting bij planten
6 Je kunt de geslachtelijke voortplanting als een kringloop voorstellen.
Maak met de opgesomde stappen van de geslachtelijke voortplanting een kringloop in chronologische volgorde. Start met bloemknop. - bestuiving - bevruchting - bloem - bloemknop - groei van nieuwe plant - groei stuifmeelbuis uit stuifmeelkorrel - rijpe vrucht wordt verspreid
bloemknop
- - - - - -
rijping meeldraad rijping stamper stuifmeelbuis dringt in zaadbeginsel vruchtbeginsel groeit uit tot vrucht zaadbeginsel groeit uit tot zaad zaden kiemen
IN
SEKSUELE VOORTPLANTING
N
VA
Š
Voor er bevruchting kan plaatsvinden, is er altijd eerst bestuiving. Dat betekent dat rijpe stuifmeelkorrels van een meeldraad door bestuivers (zoals insecten of de wind) naar de stempel van de stamper van eenzelfde bloemsoort gebracht worden. Uit de stuifmeelkorrel op de stempel groeit een stuifmeelbuis richting zaadbeginsel. De bevruchting gebeurt wanneer de spermacel uit de stuifmeelkorrel versmelt met de eicel in het zaadbeginsel. Er ontstaat een bevruchte eicel die uitgroeit tot een embryo. Na de bevruchting groeit het vruchtbeginsel uit tot vrucht en groeien de zaadbeginsels uit tot zaad. Bij gunstige omstandigheden groeit een zaad uit tot kiemplant. Tijdens de kieming haalt het embryo zijn voeding uit de zaadlobben. Eerst groeit de wortel en dan de stengel. De geslachtelijke (seksuele) voortplanting kun je als een kringloop voorstellen. Er hoeven niet altijd bijtjes te zijn om bloemen te bestuiven. Ook de mens kan zorgen voor bestuiving wanneer er te weinig natuurlijke bestuivers aanwezig zijn. Test jezelf: oefeningen 2 en 3 1 Seksuele voortplanting 
149
2 ASEKSUELE VOORTPLANTING Planten delen en vermenigvuldigen 1
De voortplanting bij planten gebeurt meestal op geslachtelijke manier door middel van zaden. Maar het kan ook anders.
Fig. 2.1
VA
N
IN
a Bekijk de afbeeldingen. Duid onder de afbeelding de manier aan waarop planten nakomelingen vormen. Je hebt de keuze uit: A Door middel van een bol. Je herkent ze aan de rokken (verdikte bladeren die rond elkaar gevouwen zijn). De bollen vormen klisters, kleine nieuwe bollen die tot planten uitgroeien. B Uitlopers zijn bovengrondse, horizontale stengels waarop dochterplanten ontwikkelen uit de knoppen. C Knollen zijn opgezwollen ondergrondse stengels of wortels. Hun knoppen kunnen uitgroeien tot nieuwe planten. D Wortelstokken zijn ondergrondse, horizontale stengels waarop dochterplanten ontwikkelen uit knoppen. E Broedknoppen zijn knoppen die ontwikkelen op het blad en die spontaan loskomen. Elke broedknop kan uitgroeien tot een kleine plantje.
Fig. 2.2
Fig. 2.3
Fig. 2.4
Fig. 2.5
Fig. 2.6
©
Tip Je kunt eventueel zelf voorbeelden van ongeslachtelijke voortplanting kweken op een vensterbank in de klas. Enkele voorbeelden: Klisters van een lookbol planten. Bladeren met ‘kindje’ van een kindje-op-moeders-schoot op vochtige teelaarde leggen. Uitlopers met dochterplanten van aardbei opkweken.
150
Voortplanting bij planten
b
Bekijk de afbeelding van het kindje-op-moeders-schoot. Op welk plantendeel ontstaan de nieuwe plantjes?
c Doorstreep het foutieve antwoord. Bij de natuurlijke ongeslachtelijke vermenigvuldiging: - ontstaat de nieuwe plant uit één organisme / twee organismen. - is de nakomeling identiek aan de ouder / heeft de nakomeling eigenschappen van beide ouders. - kan er wel een / geen plant met andere kenmerken ontstaan.
Fig. 2.7
2 De voortplantingswijze waarbij een deel van een plant uitgroeit tot een nieuwe plant wordt ook kunstmatig toegepast door de mens. a
Ga via het onlinelesmateriaal naar het artikel over het stekken van planten. Wat is stekken?
b
IN
Op welke verschillende manieren kan dat gebeuren?
Via het onlinelesmateriaal kun je de video over het enten van tomaten bekijken. In de video wordt letterlijk gesproken over tomatenplanten die op nieuwe benen staan. Wat wordt hiermee bedoeld?
N
c
d
Op de afbeelding hiernaast zie je een andere techniek. Over welke techniek gaat het hier?
VA
Leg de techniek uit.
©
Fig. 2.8
3 Het is niet zo dat in de natuur de voortplanting bij een plant alleen geslachtelijk (seksueel) of ongeslachtelijk (aseksueel) gebeurt. Beide vormen kunnen voorkomen. a
Stel: een plant is goed aangepast aan lage temperaturen. Door de klimaatopwarming verhoogt de omgevingstemperatuur. Leg uit welke voortplantingsvorm voordeel geeft.
2 Aseksuele voortplanting
151
b
Stel: een plant is goed bestand tegen een bepaalde ziekte. Welke voortplantingsvorm heeft het grootste voordeel?
4 Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over plantenveredeling. a
Wat is plantenveredeling?
b
Wat is het doel van veredeling?
IN
N
Uit delen van een moederplant kunnen nieuwe identieke dochterplanten ontstaan. In de natuur doet de plant dat zelf door middel van bollen, uitlopers, wortelstokken, knollen en broedknoppen. De mens helpt de natuur een handje door plantendelen te stekken of te scheuren. Bij enten wordt een stengel vastgezet op een afgeknipte sterke stengel, zodat ze kunnen vergroeien.
VA
Planten kunnen dus inderdaad delen en vermenigvuldigen.
Š
Test jezelf: oefening 4
152
Voortplanting bij planten
! a h A ! a h A
SAMENVATTING
1
Seksuele voortplanting
De buitenste krans bladeren van een bloem zijn kelkbladeren. Ze beschermen de andere bloemdelen. De gekleurde bladeren zijn de kroonbladeren. Zij lokken de insecten.
IN
De mannelijke voortplantingsorganen zijn de meeldraden. Ze bestaan uit een helmdraad en helmknop met helmhokjes. Hierin rijpen de stuifmeelkorrels die de sperma- of zaadcellen bevatten. In het midden staat de stamper. Dit vrouwelijk voortplantingsorgaan bestaat uit de stempel, de stijl en het vruchtbeginsel met zaadbeginsels. In elk zaadbeginsel rijpt een eicel. Voor er bevruchting kan plaatsvinden, is er altijd eerst bestuiving. Dat betekent dat rijpe stuifmeelkorrels van een meeldraad door bestuivers (zoals insecten of de wind) naar de stempel van de stamper van eenzelfde bloemsoort gebracht worden.
Uit de stuifmeelkorrel op de stempel groeit een stuifmeelbuis richting zaadbeginsel. De bevruchting gebeurt wanneer de spermacel uit de stuifmeelkorrel versmelt met de eicel in het zaadbeginsel. Er ontstaat een bevruchte eicel die uitgroeit tot een embryo.
Na de bevruchting groeit het vruchtbeginsel uit tot vrucht en groeien de zaadbeginsels uit tot zaad.
Bij gunstige omstandigheden groeit een zaad uit tot kiemplant. Tijdens de kieming haalt het embryo zijn voeding uit de zaadlobben. Eerst groeit de wortel en dan de stengel.
De geslachtelijke (seksuele) voortplanting kun je als een kringloop voorstellen.
VA
N
Š
2 Aseksuele voortplanting
Uit delen van een moederplant kunnen nieuwe identieke dochterplanten ontstaan. In de natuur doet de plant dat zelf door middel van bollen, uitlopers, wortelstokken, knollen en broedknoppen. De mens helpt de natuur een handje door plantendelen te stekken of te scheuren. Bij enten wordt een stengel vastgezet op een afgeknipte sterke stengel zodat ze kunnen vergroeien.
AHA!
153
Checklist helemaal begrepen
Wat ken/kan ik?
hier kan ik nog groeien
Ik kan een synoniem geven voor seksuele en aseksuele voortplanting.
141, 150 141
Ik kan op een afbeelding de bloemdelen benoemen.
142
Ik ken de functie van elk bloemdeel.
143
Ik kan het vrouwelijk en het mannelijk voortplantingsorgaan van een bloem noemen.
143, 144
Ik kan op een afbeelding het mannelijk en vrouwelijk voortplantingsorgaan lokaliseren, herkennen en benoemen.
143, 144
Ik kan aan de hand van een onderzoek een meeldraad en een stamper omschrijven.
143, 144
Ik kan uitleggen wat bestuiving is.
144
IN
Ik kan aan de hand van een onderzoek de delen van een volgroeide bloem beschrijven en benoemen.
Ik kan uitleggen wat bevruchting is.
N
Ik kan aan de hand van afbeeldingen toelichten op welke manier stuifmeelkorrels zich kunnen verspreiden.
144 145 146
Ik kan toelichten hoe vruchten en zaden ontstaan.
146
Ik kan aan de hand van afbeeldingen uitleggen hoe zaden en vruchten zich kunnen verspreiden.
146
Ik kan de stappen van de geslachtelijke voortplanting duiden.
149
Ik kan aan de hand van voorbeelden uitleggen wat ongeslachtelijke vermenigvuldiging is.
150
VA
Ik kan verwoorden wat er na de bevruchting gebeurt.
Š
Ik kan het verschil tussen seksuele en aseksuele voortplanting duiden.
141, 150
Ik kan uitleggen wat kunstmatige aseksuele voortplanting is en wat daarvan de voor- en nadelen zijn.
151, 152
Ik kan het doel van plantenveredeling toelichten.
151, 152
Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.
154
pg.
VOORTPLANTING BIJ PLANTEN
TEST JEZELF 1
Bekijk de afbeelding van de bloem.
Kleur de voortplantingsorganen groen. Plaats op de afbeelding: − een x op de plaats waar de eicellen rijpen; − een y op de plaats waar de zaadcellen ontwikkelen.
2 Welk proces wordt voorgesteld op de volgende afbeelding?
pollen
stempel
zaad
©
VA
stuifmeelkorrels
pollen
N
pollen
IN
3 Welk proces wordt voorgesteld op de volgende afbeelding?
Ging hier een geslachtelijke of een ongeslachtelijke vermenigvuldiging aan vooraf? Leg uit.
Test jezelf
155
4 Zijn de afbeeldingen voorbeelden van geslachtelijke of ongeslachtelijke voortplanting? Kruis de correcte antwoorden aan in de tabel hieronder. ongeslachtelijke vermenigvuldiging
geslachtelijke voortplanting
natuurlijk
kunstmatig
Š
VA
N
IN
plant
5 Welke techniek herken je in de onderstaande voorbeelden van ongeslachtelijke voortplanting?
156
Voortplanting bij planten
© N
VA IN
2
Š
VA
N
3
IN
1
Wat wil ik te weten komen over dit thema?
Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.
158
Voortplanting bij planten 
1 ENERGIE- EN STOFOMZETTING IN EEN PLANT De plant is een suikerfabriek 1
Vorig jaar heb je bij de biotoopstudie geleerd om een voedselkringloop op te stellen. Dat is een model van de verschillende voedselniveaus in de biotoop. a
Som de verschillende voedselniveaus op.
Stel met deze schakels een algemene voedselkringloop op.
mineraal c
Je weet dat in deze kringloop de regel ‘eten of gegeten worden’ geldt. Wat is de functie van de eerste schakel van de voedselkringloop?
N
VA
IN
b
2 Met het volgende experiment kun je aantonen dat er energierijke stoffen voorkomen in producenten. Onderzoek 1
©
1 Onderzoeksvraag Welke energierijke stoffen kun je aantonen in een plant? 2 Hypothese
3 Benodigdheden jong blad van een groene plant appel twee petrischalen rasp mes koffielepel diastix-teststrip lugoloplossing
Veiligheidsinstructie werken met lugoloplossing H 312, H 332, H 400 P 273, P 280
1 Energie- en stofomzetting in een plant
159
4 Werkwijze 1 Leg het blad van de plant in een petrischaal en kneus het blad met de bolle zijde van de koffielepel. 2 Hou een diastix-teststrip gedurende enkele seconden in de fijngemaakte bladmassa. 3 Rasp een stukje appel in de andere petrischaal. 4 Hou een diastix-teststrip gedurende enkele seconden in de geraspte appel. 5 Breng achtereenvolgens enkele druppels lugoloplossing aan op het fijngemaakte blad en op de geraspte appel. 5 Waarneming Wat gebeurt er bij stap 2?
Wat zie je bij stap 4?
Wat gebeurt er bij stap 5?
IN
Fig. 1.1
6 Besluit Als de diastix-teststrip verkleurt, welke stof wordt er dan aangetoond?
Waarop wijst de kleurverandering bij de lugoloplossing?
Welke energierijke stoffen kun je dus aantonen in een plant?
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
VA
N
©
7 Reflectie Als een appel overrijp wordt, dan zeggen we in de volksmond dat hij ‘melig’ wordt. Wat zal er dan gebeuren als je lugoloplossing toevoegt?
In het eerste jaar heb je geleerd wat het verband is tussen een zetmeelmolecule en een glucosemolecule. Maak dat verband duidelijk aan de hand van een deeltjesmodel.
160
Glucose, zetmeel en vetten zijn energiearme / energierijke stoffen.
Voortplanting bij planten
3 Een plant haalt die energierijke stoffen niet zomaar uit de bodem of uit de lucht. Glucose en zetmeel komen niet voor in de lucht. Dat merk je meteen, want je bewaart de diastix-teststrips en de lugoloplossing blootgesteld aan de lucht en er is geen verkleuring merkbaar.
Ontwerp nu zelf een onderzoek waarmee je kunt aantonen dat een plant geen glucose uit de bodem kan halen.
Onderzoek 2 1 Onderzoeksvraag
VA
3 Benodigdheden diastix-teststrip erlenmeyer (100 ml) maatbeker 50 ml tuinaarde gedestilleerd water trechter filtreerpapier lepel
N
IN
2 Hypothese
4 Werkwijze 1
2
3
Š
4
5
5 Waarneming
Wat gebeurt er als je de diastix-teststrip in het bodemwater dompelt?
6 Besluit
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
1 Energie- en stofomzetting in een plant 
161
4 De plant maakt de energierijke stoffen zelf aan.
a
Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over fotosynthese.
b
Noteer de hypothese van de Nederlandse alchemist.
c
Wat was het resultaat van het wilgenexperiment?
Dat kom je te weten via de volgende onderzoeken. Onderzoek 3
IN
5 Wat heeft een plant nodig om energierijke stoffen aan te maken?
2 Hypothese
N
1 Onderzoeksvraag Welke invloed heeft licht op de aanmaak van zetmeel?
Š
VA
3 Benodigdheden groene plant stukje karton van 10 cm op 2 cm twee paperclips maatbeker met 250 ml water norvanol (gedenatureerde alcohol) petrischaal brede proefbuis plantenlamp elektrische kookplaat ovenhandschoen pincet lugoloplossing thermometer
Veiligheidsinstructie werken met norvanol H 225 P 210
Veiligheidsinstructie werken met lugoloplossing H 312, H 332, H 400 P 273, P 280
4 Werkwijze Uit te voeren in de vorige les 1 Bevestig het stukje karton met de paperclips op een blad van de plant (zie figuur 1.2). 2 Belicht de plant doorlopend met de plantenlamp.
Fig. 1.2
162
Voortplanting bij planten
Uit te voeren tijdens de les 3 Haal het afgedekte blad van de plant af en verwijder het karton. 4 Breng het water aan de kook. 5 Leg het blad gedurende 15 seconden in het kokende water. Gebruik hiervoor het pincet. 6 Haal het blad uit het kokende water en leg het in de petrischaal. 7 Laat de temperatuur van het water dalen tot ± 80 °C. 8 Vul de brede proefbuis voor ¾ met norvanol. 9 Breng het blad met het pincet in de brede proefbuis en plaats ze in het warme water. 10 Haal het blad uit de proefbuis (met het pincet) en dompel het gedurende 10 seconden in het warme water om de norvanol weg te spoelen. Leg het daarna in de petrischaal. 11 Druppel lugoloplossing over het volledige blad en laat inwerken.
Wat zie je bij stap 6?
Wat gebeurt er bij stap 9?
Wat zie je bij stap 11?
6 Besluit
IN
5 Waarneming
Welke invloed heeft licht op de aanmaak van zetmeel?
N
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
VA
7 Reflectie Als er te weinig licht is, wordt er minder zetmeel gevormd. Hoe lossen de tuinbouwers het probleem van te weinig zonlicht op tijdens de winter?
Fig. 1.3
©
Onderzoek 4
1 Onderzoeksvraag Welke invloed heeft koolstofdioxide op de aanmaak van zetmeel? 2 Hypothese 3 Benodigdheden groene plant plastieken zak met koolstofdioxide-absorberende korrels
1 Energie- en stofomzetting in een plant
163
Veiligheidsinstructie werken met norvanol H 225 P 210
maatbeker met 250 ml water norvanol (gedenatureerde alcohol) petrischaal brede proefbuis plantenlamp elektrische kookplaat ovenhandschoen pincet lugoloplossing thermometer
Veiligheidsinstructie werken met lugoloplossing H 312, H 332, H 400 P 273, P 280
VA
N
IN
4 Werkwijze Uit te voeren in de vorige les 1 Bevestig de plastieken zak met korrels rond een blad van de plant (zie figuur 1.4). 2 Belicht de plant doorlopend met de plantenlamp. Uit te voeren tijdens de les 3 Haal het blad met de plastieken zak van de plant af en verwijder de plastieken zak. Fig. 1.4 4 Maak een ander, niet-behandeld blad los van de plant. 5 Ontkleur de beide bladeren door de werkwijze van onderzoek 3 te volgen (stappen 4 tot en met 10). 6 Druppel lugoloplossing over de beide bladeren en laat inwerken. 5 Waarneming
Wat zie je bij stap 6?
6 Besluit
Welke invloed heeft koolstofdioxide op de aanmaak van zetmeel?
Š
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
7 Reflectie In het eerste jaar (bij de biotoopstudie) leerde je dat de aarde het tropisch regenwoud echt nodig heeft. Kun je dat verduidelijken aan de hand van de resultaten van dit onderzoek?
164
Voortplanting bij planten
6 Dat zetmeel alleen gevormd wordt in de groene plantendelen kun je aantonen met het volgende onderzoek. Onderzoek 5 1 Onderzoeksvraag Welke invloed hebben groene plantendelen op de aanmaak van zetmeel? 2 Hypothese Veiligheidsinstructie werken met norvanol H 225 P 210
IN
3 Benodigdheden een wit-groen gevlekt blad van een siernetel maatbeker met 250 ml water norvanol (gedenatureerde alcohol) petrischaal brede proefbuis plantenlamp elektrische kookplaat ovenhandschoen pincet lugoloplossing thermometer
N
Veiligheidsinstructie werken met lugoloplossing H 312, H 332, H 400 P 273, P 280
VA
4 Werkwijze Uit te voeren in de vorige les 1 Belicht de plant doorlopend met de plantenlamp. Uit te voeren tijdens de les 2 Ontkleur het blad zoals je gedaan hebt bij onderzoek 3 (stappen 4 tot en met 10). 3 Druppel lugoloplossing over het volledige blad en laat inwerken.
Fig. 1.5
©
5 Waarneming
Wat zie je bij stap 3?
6 Besluit
Welke invloed hebben groene plantendelen op de aanmaak van zetmeel?
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar. 7 Reflectie In het eerste jaar (bij het thema ‘Organisatieniveaus’) leerde je in welke deeltjes van de plantencel glucose aangemaakt wordt. Welke deeltjes zijn dat?
Fig. 1.6
1 Energie- en stofomzetting in een plant
165
7 Uit alle verzamelde informatie uit de bovenstaande onderzoeken kun je besluiten dat er in de plant een stofomzetting en een energieomzetting plaatsvinden. Bij de stofomzetting maakt de plant energierijke glucose aan met opgenomen water uit de bodem en opgenomen koolstofdioxide uit de lucht. Bekijk de deeltjesmodellen van die stoffen: de zwarte bollen stellen de koolstofatomen voor, de rode bollen de zuurstofatomen en de witte bollen de waterstofatomen. Vul de tabel verder aan.
IN
a
Fig. 1.7
koolstofdioxide
moleculen koolstofdioxide
molecule glucose
atomen koolstof
atomen koolstof
atomen waterstof
atomen waterstof
atomen zuurstof
atomen zuurstof
N
moleculen water
glucose
VA
water
b
Je merkt dat er bij de vorming van de glucosemolecule een aantal atomen overblijven. Welke zijn dat
en hoeveel zijn er?
c
Hoeveel moleculen zuurstofgas kunnen daarmee gevormd worden? (Tip: 1 molecule zuurstofgas telt 2 atomen zuurstof.)
Š
d
Noteer de volledige stofomzetting:
e
Er gebeurt ook een energieomzetting. Noteer die omzetting.
f De stofomzetting en de energieomzetting vormen samen het fotosyntheseproces. Noteer de ontbrekende woorden bij de pijlen op het model van de fotosynthese. Bij de onderzoeken werd telkens zetmeel aangetoond omdat de aangemaakte glucose heel snel omgezet wordt in zetmeel.
166
Voortplanting bij planten
Fig. 1.8
8 De tekening op de vorige pagina (fig. 1.8) toont dat er zuurstofgas ontstaat bij de fotosynthese. Met het volgende onderzoek kun je dat ook aantonen. Onderzoek 6 1 Onderzoeksvraag Hoe kun je aantonen dat er zuurstofgas vrijkomt bij de vorming van glucose? 2 Hypothese
IN
3 Benodigdheden verse waterpestplantjes maatbeker van 1 liter gevuld met water proefbuis glazen trechter, iets korter dan de maatbeker plantenlamp houtspaander lucifer
VA
N
4 Werkwijze Uit te voeren in de vorige les 1 Vul de trechter met waterpestplantjes. 2 Plaats de trechter omgekeerd in de maatbeker, gevuld met water. Let erop dat de trechter volledig onder water staat. 3 Vul de proefbuis met water en sluit ze af met je duim. 4 Plaats de proefbuis over de hals van de trechter. Let erop dat er geen luchtbel in de proefbuis komt. 5 Belicht de waterpestplantjes doorlopend met de plantenlamp.
zuurstofgas
thermometer
Š
proefbuis
lamp
waterpest
water
trechter
Fig. 1.9
1 Energie- en stofomzetting in een plant 
167
Uit te voeren tijdens de les 6 Na een week is er een merkbare verandering. Noteer die bij de waarnemingen. 7 Steek de houtspaander aan met de lucifer. Doof de vlam, maar let erop dat de punt blijft gloeien. 8 Haal de proefbuis van de trechter en blijf ze ondersteboven houden. 9 Breng de gloeiende houtspaander diep in de proefbuis. 5 Waarneming Wat zie je bij stap 6?
Waaruit ontsnappen die gasbelletjes?
Wat gebeurt er bij stap 9?
IN
6 Besluit
Er is duidelijk een gas gevormd. Welk gas kan de gloeiende houtspaander doen ontvlammen?
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
N
VA
7 Reflectie Wie maakt gebruik van het geproduceerde zuurstofgas?
Kun je verduidelijken aan de hand van de resultaten van dit onderzoek waarom onze aarde het tropisch regenwoud echt nodig heeft?
Š
Tijdens het fotosyntheseproces zet de plant koolstofdioxide uit de lucht en water uit de grond om in glucose en zuurstofgas. water + koolstofdioxide
licht bladgroenkorrels
glucose + zuurstofgas
Voor deze stofomzetting heeft de plant energie nodig. Stralingsenergie van de zon wordt omgezet in chemische energie onder de vorm van glucose en zetmeel. De stof- en energieomzetting gebeurt in de bladgroenkorrels van de plantencel. Een groene plant maakt dus inderdaad voortdurend glucose aan. Test jezelf: oefeningen 1, 2, 3, 4 en 5
168
Voortplanting bij planten
2 AANPASSINGEN VAN DE PLANT AAN HET FOTOSYNTHESEPROCES De plant heeft groene vingers 1
Een plant neemt water en koolstofdioxide op uit de omgeving. a
Welke stoffen neemt de plant op uit de bodem?
Bekijk de afbeelding van de plant. Omcirkel het orgaan dat voor deze opname zorgt.
c
Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over de groei van wortels. Hoe komt het water van de wortel naar het blad?
IN
b
d
Op afbeelding 2.2 van kiemplantjes van rijst, zie je op de wortels fijne, pluizige deeltjes. Het zijn de kleinste deeltjes van de wortel. Hoe heten deze deeltjes?
N
Fig. 2.1
VA
e Schrap de foutieve antwoorden. De vele wortelharen zorgen voor een oppervlaktevergroting / oppervlakteverkleining. Dat betekent dat het contact tussen de wortels en de bodem vergroot / verkleint. De opname van water en mineralen wordt hierdoor belemmerd / bevorderd. Het teveel aan opgenomen water verdampt. De verdamping gebeurt via kleine openingen in het blad. Dat zijn de huidmondjes.
Welk gas neem het blad op via die openingen?
Š
f
Fig. 2.2
Welke gassen verlaten het blad?
koolstofdioxide
open huidmondje water
zuurstofgas gesloten huidmondje Fig. 2.3
Fig. 2.4
2 Aanpassingen van de plant aan het fotosyntheseproces 
169
2 Voor de fotosynthese heeft de plant stralingsenergie nodig. Om het licht zo goed mogelijk op te vangen, groeien planten bijvoorbeeld naar het licht en richten ze hun bladeren. Noteer bij elke afbeelding de aanpassing van de plant om zo veel mogelijk licht op te vangen. Je hebt de keuze uit: bladstand – groen blijvende plant – klimmende stengel – voorjaarsbloeier – wortelrozet
Fig. 2.5
Fig. 2.6
N
IN
a
Fig. 2.7
Het zonlicht wordt in de bladgroenkorrels van een plantencel opgevangen en omgezet in energie voor de plant. Bladgroenkorrels zorgen ook voor de groene kleur van een plant. Duid een bladgroenkorrel aan op de figuur hiernaast.
©
b
Fig. 2.9
VA
Fig. 2.8
De plant haalt het water, nodig voor het fotosyntheseproces, met de wortelharen uit de bodem. Via de huidmondjes in het blad kan de plant koolstofdioxide opnemen. Het tijdens het fotosyntheseproces vrijgekomen zuurstofgas en het overtollige water verlaten het blad via diezelfde huidmondjes. Voor de stofomzetting gebruikt de plant stralingsenergie. De bladgroenkorrels vangen dit licht op en zetten het water en de koolstofdioxide om in glucose en bruikbare energie voor de plant. Wortelharen, bladgroenkorrels en huidmondjes zijn de groene vingers van de plant. Test jezelf: oefeningen 6, 7 en 8
170
Voortplanting bij planten
Fig. 2.10
3 BELANG VAN DE FOTOSYNTHESE Voor de aarde is er niets aan de hand Zonder fotosynthese is er amper leven op aarde.
plantencel
en en
VA
N
a Het schema hiernaast (figuur 3.1) maakt duidelijk welke rol fotosynthese speelt in het leven op aarde. Vul de ontbrekende woorden in. Kies uit: kinetische energie celademhaling chemische energie elektrische energie zuurstofgas fotosynthese water en koolstofdioxide stralingsenergie thermische energie koolstofdioxide
IN
1
plantencel
dierlijke cel
©
b
en en
Fig. 3.1
Bekijk via het onlinelesmateriaal de video over het verband tussen fotosynthese en celademhaling. Lees daarna de volgende stellingen en bepaal of ze juist of fout zijn. Geef daarbij een woordje uitleg. − Ook al eet je vlees, dat vlees komt van een dier dat zich met planten heeft gevoed.
− De stoffen die ontstaan bij de fotosynthese heb je nodig bij verbranding en omgekeerd, de stoffen die ontstaan bij verbranding heb je nodig voor de fotosynthese.
3 Belang van de fotosynthese
171
2 De eerste levende wezens op aarde waren heel anders. a De eerste organismen leefden in water en haalden hun energie uit scheikundige reacties. Waar haalden zij hun voedingsstoffen?
b
3,5 miljard jaar geleden ontwikkelden er zich blauwwieren. Ze veranderden de samenstelling van de atmosfeer door de productie van zuurstofgas. Blauwwieren zijn de eerste autotrofe organismen. Wat zijn dat?
Fig. 3.2
c
De andere organismen die toen op aarde leefden, stierven bijna uit omdat zuurstofgas voor hen giftig was. Pas 1,7 miljard jaar geleden ontstaan organismen die wel zuurstofgas verdragen of zelfs nodig hebben. De mens is één van die organismen.
d
De aanwezigheid van zuurstofgas en van autotrofe organismen maakten een andere levensvorm mogelijk: de heterotrofe organismen. Wat zijn dat?
IN
Vorig schooljaar hebben jullie autotrofe en heterotrofe organismen leren kennen. Noteer bij elke afbeelding het juiste organisme.
©
VA
N
e
autotroof autotroof
heterotroof heterotroof
Fig. 3.3
Interessant om weten Eencellige wieren in het plankton van de oceanen zijn verantwoordelijk voor meer dan 70 % van de zuurstofgasproductie op aarde. Ze bevatten bladgroenkorrels die door de fotosynthese zuurstofgas afgeven aan het het oceaanwater. Skeletjes van afgestorven plankton worden vaak in tandpasta’s verwerkt. Fig. 3.4
172
Voortplanting bij planten
3 De fotosynthese speelt een rol in het klimaat.
a Bekijk de twee video’s van het natuurlijk broeikaseffect en het versterkt broeikaseffect. Je vindt ze via het onlinelesmateriaal.
b Wat is het verschil tussen het natuurlijk en het versterkt broeikaseffect?
Fig. 3.5
c
Welk gas is grotendeels verantwoordelijk voor het versterkte broeikaseffect?
Noteer twee huidige processen waardoor dit gas in de atmosfeer toeneemt.
IN
d
e
Leg uit hoe de fotosynthese het versterkt broeikaseffect kan verminderen.
N
VA
4 Wetenschappers proberen te doen wat planten vanzelf kunnen: stralingsenergie opslaan in brandstoffen. a Bekijk de grafiek die je informatie geeft over het wereldwijde energieverbruik. Hoeveel % bio-energie wordt er wereldwijd verbruikt?
Soorten energiebronnen met de percentages waarin zij nu voorkomen. (wereldwijd) zon en wind 0,8%
b
bio 2%
Wat is bio-energie?
water 3%
©
c
Fossiel 90%
kern 4%
Wat zijn biobrandstoffen?
d
Deze cirkel stelt het energieverbruik voor van alle ca. 8 miljard mensen op aarde
Wat is het grote verschil tussen biobrandstoffen en fossiele brandstoffen?
Fig. 3.6
3 Belang van de fotosynthese
173
e De afbeelding hieronder toont dat de koolstofcyclus uit balans geraakt bij het verbranden van fossiele brandstoffen. Bij het verbranden van biobrandstoffen gebeurt dat niet. Hoe kun je dat verklaren?
Olieraffinaderij
Suikers
CO2
Verbranding
IN
N Brandstof
VA
Planten Biomassa Verbranding
Geologische processen 10-100 miljoen jaar Aardolie
Fotosynthese
CO2
Planten Biomassa
Bioraffinaderij
Fotosynthese
Bio-ethanol Biotechnologie Fig. 3.7
f Ook de productie van bio-energie is omstreden. Kun je dat uitleggen aan de hand van de onderstaande afbeelding?
©
250 liter plantaardige olie
=
80 liter bio-ethanol
OF
genoeg voedsel voor één persoon voor een volledig jaar
Fig. 3.8
174
Voortplanting bij planten
g
Bekijk de afbeelding in verband met de grondstoffen voor het produceren van bio-energie. Waarin verschilt de tweede generatie biobrandstof van de eerste generatie? EERSTE EN TWEEDE GENERATIE BIOBRANDSTOFFEN eerste generatie
Fig. 3.14
Fig. 3.15
biomassa
component
Fig. 3.13
stro hout
suikers
olieolie methylesters
cellulose suikers
koolstof en organisch waterstof- materiaal gas
bio-ethanol biodiesel
cellulose ethanol
diesel
IN
methaan
biocrude
N
pure biogas plantaardige olie (PPO)
natte bio-massa (gft, hout, slib)
VA
De derde generatie biobrandstoffen wordt vooral door eencellige wieren geproduceerd. Die hebben het grote voordeel dat ze geen vruchtbare grond nodig hebben om gekweekt te worden. Zelfs in de woestijn kunnen ze zich ontwikkelen.
Š
h
Fig. 3.12
koolzaad zonnebloem biomassa soja koolzaad zonnebloem soja
Fig. 3.11
suikerriet mais suikerbiet tarwe gerst
grondstof
Fig. 3.10
brandstof
Fig. 3.9
tweede generatie
Fig. 3.16 Credit: Arrfoto / Alamy
Het natuurlijk broeikaseffect maakt leven op aarde mogelijk. De mens verstoort het natuurlijk broeikaseffect onder andere door de productie van broeikasgassen en door het kappen van bossen. Massaal aanplanten van bomen en gebruiken van bio-energie zijn enkele van de maatregelen die de mens neemt om dat evenwicht te herstellen. Voor de aarde is er inderdaad niks aan de hand. Het is de mens die het natuurlijk evenwicht verstoort en er de gevolgen zal van dragen. Test jezelf: oefeningen 9 en 10
3 Belang van de fotosynthese 
175
! a h A ! a h A
Mindmap
opnemen water uit de bodem
met de wortelharen
stralingsenergie water + koolstofdioxide bladgroenkorrels
wortel
glucose + zuurstofgas
vervoer van water
stengel
energie-omzetting
vervoer van water
via de nerven
verdampen van overtollig water
opnemen koolstofdioxide uit de lucht
blad
VA
via de huidmondjes
stralingsenergie ² chemische energie
N
via de huidmondjes
in de bladgroenkorrels
energie- en stofomzetting
FOTOSYNTHESE
water + koolstofdioxide ² glucose en zuurstofgas
vrijkomen zuurstofgas
©
via de huidmondjes
IN
aanpassingen
met de bladgroenkorrels
opvangen stralingsenergie
door massaal bomen aan te planten door onder andere bio-energie te gebruiken
176
FOTOSYNTHESE
stofomzetting
belang herstellen van het natuurlijk broeikaseffect
Checklist helemaal begrepen
Wat ken/kan ik?
hier kan ik nog groeien
pg. 159
Ik kan experimenteel aantonen welke energierijke stoffen planten bevatten.
159, 160
Ik kan experimenteel aantonen dat de producenten de energierijke stoffen niet uit de bodem of de lucht halen.
161
Ik kan uitleggen waarom een plant in massa toeneemt.
162
Ik kan experimenteel vaststellen welke invloed licht heeft op het fotosyntheseproces.
162, 163
Ik kan experimenteel vaststellen welke invloed koolstofdioxide heeft op het fotosyntheseproces.
163, 164
Ik kan experimenteel vaststellen welke invloed groene plantendelen hebben op het fotosyntheseproces.
165
Ik kan de stofomzetting en de energieomzetting in een plant toelichten.
166
Ik kan het fotosyntheseproces toelichten.
166
N
IN
Ik kan uitleggen hoe producenten zorgen voor de nodige voedingsstoffen voor de consument.
167, 168
Ik kan uitleggen welke macroscopische en microscopische plantendelen een rol spelen in het fotosyntheseproces.
169
Ik kan aan de hand van voorbeelden uitleggen hoe planten kunnen aangepast zijn aan het maximaal opvangen van licht.
170
Ik kan toelichten welke rol fotosynthese speelt in het leven op aarde.
171
Ik kan statistische gegevens en diagrammen interpreteren.
173
Ik kan de relatie tussen fotosynthese en verbranding toelichten.
171
Ik kan de begrippen heterotroof en autotroof uitleggen.
172
Ik kan toelichten welke rol fotosynthese speelt in het klimaat.
173
Ik kan uitleggen wat bio-energie is.
173
Ik kan toelichten dat fossiele brandstoffen de koolstofcyclus uit balans brengen en biobrandstoffen niet.
174
Ik kan de positieve evolutie van de biobrandstofproductie toelichten.
175
Š
VA
Ik kan experimenteel vaststellen dat er bij het fotosyntheseproces zuurstofgas gevormd wordt.
Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.
AHA!
177
TEST JEZELF 1
Een tomatenplant staat in een pot op de vensterbank in de zon. Kruis het juiste antwoord aan. De plant neemt uit zijn omgeving enkel koolstofdioxide op. enkel mineralen op. enkel voedingsstoffen op. enkel water op. enkel zuurstofgas op. alle vijf de stoffen op.
2 Noteer de correcte termen op de afbeelding zodat het fotosyntheseproces duidelijk wordt.
IN
fotosynthese
N
VA
Š
3 Duid het correcte antwoord aan. Je weet dat een brandende kaars onder een glazen stolp dooft. Wanneer naast de kaars ook een plant onder de stolp staat en het geheel eerst belicht wordt voor de kaars wordt aangestoken, dan stel je vast dat de kaars langer blijft branden. Je kunt hieruit afleiden dat tijdens het fotosyntheseproces water wordt verbruikt. koolstofdioxide wordt verbruikt. glucose wordt geproduceerd. zuurstofgas wordt geproduceerd. 4 Wat heeft een plant allemaal nodig om aan fotosynthese te kunnen doen? bladeren stuifmeel bloemen wortels water koolstofdioxide zuurstofgas zaden energie stengel 178
Voortplanting bij planten
5 In welke plantendelen kan er fotosynthese plaatsvinden? Kruis het juiste antwoord aan. in de wortels alleen in de bladeren in de hele plant, zowel onder de grond als boven de grond in alle groene delen van de plant 6 In welk deeltje van de plantencel gebeurt de fotosynthese?
7 Welke macroscopische en microscopische plantendelen spelen een rol in het fotosyntheseproces?
N
IN
8 Je laat een zaadje in een fles met aarde ontkiemen. Als de eerste blaadjes gevormd zijn, sluit je de fles af met een dop. Tijdens metingen stel je vast dat de plant bij schemerlicht meer glucose verbrandt dan produceert. Van welk gas neemt de hoeveelheid in de fles af? koolstofdioxide stikstof waterdamp zuurstofgas 9 Is de stelling juist of fout? Verklaar je antwoord. Een mens kan niet overleven zonder het fotosyntheseproces.
VA
10 Een plant maakt van glucose verschillende energierijke stoffen. Om de drie grote groepen van deze stoffen te onthouden, kun je het drieletterwoord KEV als geheugensteuntje gebruiken. Vul de ontbrekende woorden in. Kies uit: boter – brood – eiwitten – koolhydraten – vetten – vlees K staat voor zoals in .
E staat voor zoals in .
V staat voor zoals in .
©
Test jezelf
179
© N
VA IN
©
VA
N
IN
Transport van thermische energie
1 GELEIDING 2 CONVECTIE 3 STRALING 4 ISOLATIE
Š
3
VA
N
2
IN
1
Wat wil ik te weten komen over dit thema?
Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.
182
Transport van thermische energie 
1 GELEIDING WAAROM HEB JE PANNENLAPPEN NODIG BIJ HET KOKEN? 1
Je bent een bord hete soep aan het eten met een metalen lepel. Plots hoor je dat er een whatsappje binnenkomt. Uiteraard wil je dat eerst lezen. Als je daarna je soep verder eet, is je lepel erg warm geworden. Hoe dat kan gebeuren, kom je te weten met het volgende onderzoek.
Fig. 1.1
IN
Onderzoek 1
VA
2 Hypothese
N
1 Onderzoeksvraag Kruis de meest geschikte onderzoeksvraag aan. Kan thermische energie getransporteerd worden doorheen een voorwerp? Wat is het gevolg als een voorwerp thermische energie transporteert? Hoe gebeurt transport van thermische energie doorheen een voorwerp? Hoe kun je thermische energie transporteren met een metaal?
3 Benodigdheden voorwerpglaasje spijker (ongeveer even lang als het voorwerpglaasje) gasaansteker chronometer of smartphone, ingesteld als chronometer
Š
4 Werkwijze 1 Neem het uiteinde van de spijker vast met je hand. 2 Breng het andere uiteinde van de spijker gedurende een tweetal minuten in de vlam van de gasaansteker. 3 Herhaal stappen 1 en 2 met het voorwerpglaasje.
Fig. 1.2
5 Waarneming
Hoe is de temperatuur van de spijker voor je hem in de vlam houdt?
Hoe is de temperatuur van de spijker nadat je hem in de vlam gehouden hebt?
Hoe is de temperatuur van het voorwerpglaasje voor je het in de vlam houdt?
Hoe is de temperatuur van het voorwerpglaasje nadat je het in de vlam gehouden hebt?
1 Geleiding 
183
6 Besluit Thermische energie verspreidt zich door het materiaal van een voorwerp. Bij metalen verloopt dat heel goed, bij glas nauwelijks of niet.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
7 Reflectie Hoe komt het dat de spijker volledig warm wordt, terwijl er maar op één plaats verwarmd wordt? Teken met pijlen in het deeltjesmodel hieronder hoe de thermische energie getransporteerd wordt.
Fig. 1.3
VA
N
IN
deel van de spijker
Zeg ook met woorden wat er gebeurt.
Thermische energie kan zich goed verplaatsen doorheen sommige stoffen. Je spreekt dan van geleiding.
Met de proef heb je aangetoond dat de thermische energie veel beter geleidt
©
dan . De meeste metalen / niet-metalen geleiden de thermische energie heel goed.
Als thermische energie getransporteerd wordt doorheen een stof, noem je dat geleiding. De meeste metalen geleiden de thermische energie heel goed. Vaak kook je in metalen kookpotten. Die worden door geleiding warm tijdens het koken. Je kunt dus maar beter pannenlappen gebruiken als je je vingers niet wilt verbranden. Test jezelf: oefeningen 1, 2 en 3
184
Transport van thermische energie
2 CONVECTIE WAAROM WORDT DE AFSTAND TUSSEN EUROPA EN AMERIKA STEEDS GROTER? 1
Als de temperatuur verandert, dan reageren materiedeeltjes daarop.
a Bij welke stoffen verplaatsen de deeltjes zich bij kamertemperatuur? water ijzer zuurstofgas koolstofdioxide azijn aluminium b
Waarom is dat zo?
IN
VA
Onderzoek 2
N
2 Als deeltjes bewegen, wordt er energie doorgegeven. Hoe dat precies in zijn werk gaat, kun je achterhalen met het volgende onderzoek.
1 Onderzoeksvraag Stel een onderzoeksvraag op met de volgende begrippen: transport – één plaats verwarmen – thermische energie – vloeistof
©
2 Hypothese
3 Benodigdheden maatbeker (1 000 ml) maatbeker (250 ml) kleurstof (eosine of inkt) gasaansteker 4 Werkwijze 1 Vul de maatbeker (1 000 ml) voor de helft met water. 2 Voeg een beetje kleurstof toe en plaats de maatbeker op de kleine maatbeker zoals op de foto is afgebeeld. 3 Steek de gasaansteker aan en verwarm de grote maatbeker aan de zijkant gedurende 1 minuut.
Fig. 2.1
2 Convectie
185
5 Waarneming
Wat zie je terwijl je de beker verwarmt?
Teken met pijltjes hoe die verplaatsing gebeurt in figuur 2.2.
6 Besluit De verwarmde deeltjes krijgen meer energie waardoor ze bewegen. Daardoor kunnen de koudere deeltjes in hun plaats komen, waardoor die op hun beurt extra energie krijgen. Op die manier ontstaat er stroming of convectie.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
IN
7 Reflectie Hoe kun je verklaren dat de kleurstofdeeltjes zich op een bepaalde manier verplaatsen in de maatbeker?
1
0,5
N
VA
Teken in de maatbeker de pijlen die de beweging van de deeltjes voorstellen.
Fig. 2.2
3 Ook in gassen kan er stroming of convectie optreden.
Š
Onderzoek 3
1 Onderzoeksvraag Formuleer de onderzoeksvraag.
2 Hypothese 3 Benodigdheden papier (A5-formaat) schaar plakband gasaansteker Fig. 2.3
186
Transport van thermische energie
4 Werkwijze 1 Knip in het blad papier repen van ongeveer 2 cm breed, zoals getoond in figuur 2.3. 2 Plak het papier op de rand van de tafel, zodat de repen erover hangen. 3 Houd de vlam van de gasaansteker een dertigtal centimeter onder het blad. 5 Waarneming
Wat gebeurt er met de papieren repen als de vlam eronder gehouden wordt?
6 Besluit De materiedeeltjes in de lucht bewegen sneller door het verwarmen. Er ontstaat een stroming waardoor de repen papier bewegen. Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
IN
7 Reflectie Welke energieomzetting gebeurt er tijdens het bewegen van de repen papier?
Interessant om weten
N
Š
VA
Onder de aardkorst bevindt zich de aardmantel die bestaat uit hete vloeibare materie, ook wel magma genoemd. De aardkorst zelf is opgedeeld in platen (continenten) die bewegen als gevolg van convectie in de magma. De bewegingen zijn zeer traag, enkele centimeters per jaar. De platen drijven langzaam uit elkaar, botsen of schuiven onder elkaar door. Dat komt tot uiting in aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en gebergtevorming. Vulkanen zijn plaatsen op aarde waar deze magma naar buiten kan komen onder de vorm van lava.
Fig. 2.4
Als thermische energie zich verplaatst via stroming van een vloeistof of gas spreek je over convectie. Convectie verloopt vlotter bij gassen dan bij vloeistoffen. Magma beweegt als gevolg van convectie in de aarde. Daardoor verplaatsen de continenten zich zeer langzaam, uit of naar elkaar toe. De Atlantische Oceaan wordt steeds groter, de Stille Oceaan steeds kleiner. Dus Amerika en Europa drijven steeds verder uit elkaar. Test jezelf: oefeningen 4 en 5
2 Convectie 
187
3 STRALING KUN JE BARBECUEĂ‹N IN DE RUIMTE? 1
Thermische energie kan ook getransporteerd worden via straling. Die vorm van energietransport kun je eveneens leren kennen via een onderzoek.
Onderzoek 4 1 Onderzoeksvraag Formuleer de onderzoeksvraag.
2 Hypothese
IN
N
3 Benodigdheden infraroodlamp (of een spot die veel thermische energie uitstraalt) statief chronometer of smartphone, ingesteld als chronometer
Tip
VA
Voor het waarnemen van de warmte mag je de chronometer maximaal 120 s (2 min) laten lopen.
Š
4 Werkwijze 1 Bevestig de lamp aan het statief. 2 Hou je hand op een afstand van 10 cm voor de lamp vooraleer ze ingeschakeld wordt. 3 Steek de lamp aan en start gelijktijdig de chronometer. 4 Zodra je de warmte van de lamp voelt, stop je de chronometer en schakel je ook de lamp uit. 5 Laat de lamp afkoelen. 6 Herhaal het experiment, maar hou je hand nu op een afstand van 1 meter.
Fig. 3.1
5 Waarneming
Ik voel bij stap 4 wel /geen thermische energie. Hoelang duurde het vooraleer je warmte
voelde?
Ik voel bij stap 6 wel /geen thermische energie. Hoelang duurde het vooraleer je warmte
voelde? 6 Besluit Zodra de lamp brandt, heeft ze een hogere / dezelfde / lagere thermische energie dan je hand.
188
De lamp verplaatst naar jouw hand via
Transport van thermische energie
.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
7 Reflectie Verklaar waarom acteurs op een podium de warmte van de spots voelen?
2 De zon straalt aan de hemel. Die zonnestralen bereiken de aarde. Hoe is de ruimte buiten de atmosfeer? Anders gezegd, is daar een of ander gas aanwezig?
Daarna komen de zonnestralen in de atmosfeer. Is daar een gas aanwezig?
c
Zonnestralen bereiken je vanaf de zon tot de aarde. Vandaar dat je je kunt afvragen of lucht daarbij nodig is of niet. Dat ga je onderzoeken in het volgende onderzoek.
Onderzoek 5
N
b
IN
a
VA
1 Onderzoeksvraag Kruis de meest geschikte onderzoeksvraag aan.
Š
Hoe verloopt het transport van thermische energie als convectiestromen in de lucht verhinderd worden? Is transport van thermische energie nog mogelijk als de convectiestromen in de lucht niet meer tot bij de hand komen? Is transport van thermische energie via straling nog mogelijk als de lucht niet meer tot bij de hand komt? Hoe verloopt het transport van thermische energie via straling als de convectiestromen in de lucht verhinderd worden? 2 Hypothese
3 Benodigdheden infraroodlamp (of een spot die veel thermische energie uitstraalt) statief doorzichtige glazen plaat chronometer of smartphone, ingesteld als chronometer
Tip Voor het waarnemen van de warmte mag je de chronometer maximaal 5 minuten laten lopen. Fig. 3.2
3 Straling 
189
4 Werkwijze Schrijf zelf een werkwijze om het experiment uit te voeren met de benodigdheden die hierboven opgesomd zijn.
1
2
3
4
5
IN
5 Waarneming
Hoelang duurde het vooraleer je warmte voelde bij stap 4?
6 Besluit De doorzichtige plaat houdt de thermische energie van de lamp wel / niet tegen. Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
VA
N
Interessant om weten
Š
Als je met een infraroodkookplaat kookt, merk je dat het kookvlak rood oplicht. Onder de glasplaat bevindt zich een weerstand die heel warm wordt waardoor hij infraroodstraling uitstraalt. Wanneer een kookpot op het fornuis staat, komt hij in contact met de hete glasplaat. De thermische energie wordt via geleiding over de hele kookpot verspreid.
Fig. 3.3
Zodra een voorwerp een hogere temperatuur heeft dan een ander voorwerp kan het thermische energie afgeven. Dit warmtetransport verloopt via straling. Voor het afgeven van thermische energie via straling is er geen lucht nodig. Thermische energie kan ook in de ruimte getransporteerd worden via straling. Je kunt dus perfect iets bakken in de ruimte (als je over het geschikte verwarmingstoestel beschikt natuurlijk). Test jezelf: oefeningen 6, 7 en 8
190
Transport van thermische energie
4 ISOLATIE WAAROM kun je IN DE WINTER NIET DEZELFDE JAS DRAGEN ALS IN DE ZOMER? Huizen worden tegenwoordig goed geïsoleerd. Vroeger was dat absoluut niet het geval. Je onderzoekt daarom wat het nut is van isolatie. Onderzoek 6 1 Onderzoeksvraag Formuleer zelf een onderzoeksvraag over het nut van isolatie. 2 Hypothese
IN
3 Benodigdheden verpakkingsdoos van piepschuim met bijpassend deksel chronometer of smartphone, ingesteld als chronometer
Fig. 4.1
VA
5 Waarneming
N
4 Werkwijze 1 Maak een gat in het deksel van de doos zodat je hand er net door kan. 2 Hou je hand een tweetal minuten in de doos.
Wat voel je na een tweetal minuten?
6 Besluit
Waar komt de thermische energie in de doos vandaan? Waardoor stijgt de temperatuur in de doos?
Isolerend materiaal zoals piepschuim, verhindert het transport van
©
energie.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
7 Reflectie Verklaar waarom sneeuw zeer snel smelt op daken van oude huizen.
Isolerende materialen houden het transport van thermische energie tegen. In de winter draag je een dikke jas om de thermische energie vast te houden; in de zomer is het juist belangrijk dat je thermische energie verliest. Test jezelf: oefeningen 9 en 10 4 Isolatie
191
! a h A ! a h A
SAMENVATTING
1 Geleiding
Als thermische energie getransporteerd wordt doorheen een stof, noem je dat geleiding. De meeste metalen geleiden de thermische energie heel goed.
2 Convectie
Als thermische energie zich verplaatst via stroming van een vloeistof of gas spreek je over convectie. Convectie verloopt vlotter bij gassen dan bij vloeistoffen.
IN
3 Straling
N
Zodra een voorwerp een hogere temperatuur heeft dan een ander voorwerp kan het thermische energie afgeven. Dit warmtetransport verloopt via straling. Voor het afgeven van thermische energie via straling is er geen lucht nodig.
VA
4 Isolatie
Isolerende materialen houden het transport van thermische energie tegen.
Checklist
Š
Wat ken/kan ik?
helemaal begrepen
pg.
Ik kan transport van thermische energie via geleiding, convectie en straling toelichten met behulp van het deeltjesmodel.
184
Ik kan verschillende vormen van transport van thermische energie afleiden uit voorbeelden van het dagelijks leven.
183, 187, 189
Ik kan voorbeelden opsommen van verschillende vormen van transport van thermische energie.
183, 185, 188
Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.
192
hier kan ik nog groeien
TRANSPORT VAN THERMISCHE ENERGIE
TEST JEZELF 1
Geleiding verschilt van stof tot stof. Bij welk voorbeeld is er sprake van geleiding? Een kunststofhandvat vasthouden terwijl je in een hete pot roert. Boter laten smelten in een warme pan. Een ovenschotel uit de oven halen met ovenwanten.
IN
2 Thermische energie kan getransporteerd worden via geleiding. Bij welke voorbeelden hieronder is er sprake van geleiding? Een biefstuk bakt in een hete pan. Het aanraken van een brandende kachel. Een biefstuk bakt op de barbecue. Water stroomt in de buizen van de centrale verwarming. Warme lucht stijgt en afkoelende lucht daalt. Ik voel de warmte op mijn rug van de infraroodsauna. 3 Waarom worden de handvaten heel warm als ik de soep een tijdje laat koken?
N
VA
4 Kruis alle toepassingen aan waarbij thermische energie getransporteerd wordt via convectie. Radiatoren verwarmen de lucht in de ruimte. Water stroomt in een centrale verwarming. Een kookpot wordt warm op het kookfornuis. Vogels maken tijdens het vliegen gebruik van opstijgende lucht (thermiek). Ik voel de warmte van de zon op mijn huid. Het vlees wordt gaar op de barbecue.
Š
5 Waar bevindt zich de luchttoevoer bij een brandende kachel? Kruis het juiste antwoord aan. Dat maakt niet uit. Er moet gewoon aanvoer van lucht zijn voor de brandende kachel. Aan de bovenkant van de kachel zodat koude lucht kan aangezogen worden. In het midden van de kachel zodat er uitwisseling is van koude en warme lucht. Aan de onderkant van de kachel zodat koude lucht gemakkelijk aangezogen kan worden. 6 Tegenwoordig kun je vlees ook bakken op een elektrische barbecue. Dat is veel eenvoudiger omdat je geen brandstof nodig hebt. Hoe wordt de thermische energie getransporteerd? Leg uit.
Test jezelf 
193
7 Bij een zonneboiler wordt water opgewarmd via panelen waarin zich een buizennetwerk bevindt. Hoe wordt de thermische energie getransporteerd? geleiding convectie straling
Hoe gebeurt dat?
8 Waarom worden personen na een ongeval omwikkeld met een blinkende folie?
IN
N
9 In welke toepassingen wordt het transport van thermische energie tegengehouden? houten handvat aan de deksel van een kookpot glaspanelen in een serre verse vis verpakken in een piepschuimbak elektrisch verwarmingstoestel bevat een ventilator dikke wand van een diepvriezer pannenlappen gebruiken
VA
10 Waarom is de vacht van een konijn dikker in de winter dan in de zomer?
dekharen
Š
dekharen wolharen
zomervacht
194
Transport van thermische energie
wolharen
wintervacht
©
VA
N
IN
Zichtbare en onzichtbare straling
1 STRALING IN HET DAGELIJKS LEVEN 2 ZICHTBARE STRALEN EN HUN EFFECT 3 ONZICHTBARE STRALEN EN HUN EFFECT
1
VA Š
3
N
IN
2
Wat wil ik te weten komen over dit thema?
Ontdek deze en nog andere opties via het onlinelesmateriaal.
196
Zichtbare en onzichtbare straling 
1 STRALING IN HET DAGELIJKS LEVEN ZIJN ALLE STRALEN ZICHTBAAR? 1
Elke dag kom je in contact met straling. Dat is meestal niet even spectaculair als het beluisteren van radiogolven die je uit de ruimte bereiken, maar het beïnvloedt je leven meer dan je denkt. Noteer in de tekstballonnen enkele voorbeelden uit het dagelijks leven, waarbij er straling aanwezig is.
©
VA
N
IN
a
b
Fig. 1.1
Sommige van die stralen kun je zien, andere zijn onzichtbaar. Kruis in de lijst hieronder de stralingen aan die je niet kunt zien. ioniserende straling X-straling uv-straling (ultraviolet) zichtbaar licht IR-straling (infrarood) microgolfstraling radiogolven
1 Straling in het dagelijks leven
197
2 Met je ogen kun je bepaalde stralen zien. Dat is zichtbaar licht. Zichtbaar licht is een deel van het stralingsspectrum, waarvan de meeste stralen onzichtbaar zijn.
ioniserende stralen
X-stralen
ultraviolet
infrarood
radiogolven
zichtbare straling
400 nm
500 nm
600 nm
700 nm
Fig. 1.2
b
Tussen welke stralingsgebieden bevindt zich de zichtbare straling?
c
Ken je een natuurkundig verschijnsel waarbij je al die kleuren van zichtbare straling kunt waarnemen?
d
Van welke stralen uit het stralingsspectrum weet je dat ze gevaarlijk zijn?
e
Om welk soort stralingen gaat het hier?
N
VA
Figuur 1.2 is een vereenvoudigde voorstelling van het stralingsspectrum. Tot welk stralingsgebied behoort gekleurd licht?
IN
a
©
Er zijn verschillende soorten stralen: − zichtbare stralen (zichtbaar licht) − onzichtbare stralen (ioniserende stralen, X-stralen …)
De meeste onzichtbare stralen zijn gevaarlijk voor het menselijk lichaam. Niet alle stralen zijn dus zichtbaar. Van het volledige stralingsspectrum kun je maar een klein gedeelte zien. Test jezelf: oefeningen 1, 2 en 3
198
Zichtbare en onzichtbare straling
2 ZICHTBARE STRALEN EN HUN EFFECT Kun je je OPWARMEN MET LICHT? Zichtbare straling zorgt ervoor dat we kunnen zien.
IN
1
Fig. 2.1
b
VA
N
a In welke hieronder aangehaalde voorbeelden herken je zichtbare straling? een brandende plafondverlichting film kijken op een led-tv zonlicht dat door de ramen schijnt je verbranden aan een hete kookpot een vuurtoren, die ervoor zorgt dat schepen op koers blijven Geef zelf nog twee voorbeelden van zichtbaar licht.
Interessant om weten
Š
250 000 jaar geleden was vuur de eerste lichtbron voor de mens. Niet alleen vuren in open lucht werden aangelegd om de omgeving te verlichten, maar er werden ook fakkels gebruikt. Rond 4500 voor Christus deden de olielampen hun intrede. Olijf-, vis- en sesamolie werden gebruikt als brandstof. In de 19de eeuw deden de gas- en petroleumlamp hun intrede. Ze waren handig om te gebruiken en produceerden weinig roet en geur. Het leek erop dat deze lampen de wereld gingen veroveren. In 1880 introduceerde Thomas Edison de gloeilamp. Ze werd tot 1920 sterk verbeterd zodat ze niet alleen langer meeging, maar ook gebruiksvriendelijker werd om te bedienen en te vervangen. In 1962 produceerde Nick Holonyak Jr. de eerste ledlamp. Fig. 2.2
Fig. 2.3
2 Zichtbare stralen en hun effect 
199
2 Als de zon schijnt en het tegelijk regent, kun je soms een regenboog zien. In het volgende onderzoek zoek je naar de factoren die aanwezig moeten zijn opdat je een regenboog zou zien. Onderzoek 1 1 Onderzoeksvraag Welke onderzoeksvraag kun je stellen voor dit onderzoek? Kies ze uit de volgende mogelijkheden. Hoe zie je een regenboog? Ontstaat er altijd een regenboog als het regent terwijl de zon schijnt? Zie je altijd een regenboog als het regent? Hoe ontstaat een regenboog?
Fig. 2.4
IN
2 Hypothese
N
3 Benodigdheden een spot, gemonteerd op een statief een hoog glas (bijvoorbeeld een bierglas) volledig gevuld met water wit blad papier
VA
4 Werkwijze 1 Zet het glas met water op de tafel. 2 Richt de spot op het glas zoals getoond op de foto. 3 Beweeg met het blad papier langs het glas tot wanneer je een regenboog kunt opvangen. Fig. 2.5
5 Waarneming
Welke kleur heeft het licht van de spot?
Wat gebeurt er met het witte licht als het door het glas water schijnt? Duid de correcte antwoorden aan. Het licht blijft zijn witte kleur behouden. Het witte licht krijgt enkel een rode kleur. De lichtstralen gaan doorheen het waterglas. Het witte licht splitst in licht van verschillende kleuren. De lichtstralen gaan niet doorheen het waterglas. Het licht laat het water koken.
Š
6 Besluit Wit licht bevat alle kleuren. Als wit licht invalt op een doorzichtige stof, dan kunnen die kleuren
uit elkaar getrokken worden. Je ziet een .
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
200
Zichtbare en onzichtbare straling
7 Reflectie Wanneer kun je een regenboog zien? Kruis het juiste antwoord aan. De spot bevindt zich voor het glas en het papier erachter. De spot en het papier bevinden zich aan dezelfde zijde van het glas. Als de spot is ingeschakeld, kun je rondom het glas altijd een regenboog waarnemen. Als de spot is ingeschakeld, kun je een regenboog waarnemen als je het papier boven het glas houdt.
Wat zou er gebeuren als je een glas zou gebruiken dat oneffenheden bevat? Kruis het juiste antwoord aan. Er verandert niets. De regenboog wordt groter. De regenboog wordt kleiner. De regenboog verandert van vorm.
Wat doet regen met het witte licht van de zon?
IN
Fig. 2.6
Waar zie je de regenboog ten opzichte van de zon?
N
VA
3 Stralingsenergie kan omgezet worden in een andere vorm van energie. Om dat aan te tonen, voer je het volgende onderzoek uit. Onderzoek 2
1 Onderzoeksvraag Hoe kan er thermische energie ontstaan uit stralingsenergie?
Š
2 Hypothese
3 Benodigdheden twee identieke flessen met een nauwe hals twee doorboorde kurken twee thermometers witte en zwarte verf ledlamp kaars met grote wiek
Fig. 2.7
2 Zichtbare stralen en hun effect 
201
4 Werkwijze 1 Schilder de ene fles in het wit en de andere in het zwart. 2 Sluit beide flessen af met een kurk waar een thermometer doorsteekt. 3 Plaats een ledlamp precies in het midden tussen de twee flessen. 4 Meet de temperatuur in de beide flessen na 5 minuten. 5 Voer het experiment opnieuw uit met een brandende kaars. 5 Waarneming Wat is de temperatuur in de witte fles als je het experiment uitvoert met een ledlamp?
Wat is de temperatuur in de zwarte fles als je het experiment uitvoert met een ledlamp?
Wat is de temperatuur in de witte fles als je het experiment uitvoert met een brandende kaars?
IN
Wat is de temperatuur in de zwarte fles als je het experiment uitvoert met een brandende kaars?
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
VA
N
6 Besluit In de zwart geschilderde fles stijgt de temperatuur aanzienlijk sneller / minder snel dan in de wit geschilderde fles als je een kaars gebruikt. Als je een ledlamp gebruikt, is er nauwelijks een temperatuurverschil waar te nemen.
7 Reflectie Een kaars straalt licht uit, maar ook thermische energie onder de vorm van restwarmte. Die restwarmte veroorzaakt de temperatuurverhoging in de flessen. Een ledlamp daarentegen zendt nauwelijks thermische energie uit. De zwarte fles neemt meer lichtenergie op dan de witte fles. Hoe komt dat? Kruis de correcte antwoorden aan. Witte voorwerpen zullen het licht omzetten in verschillende kleuren. Witte voorwerpen zullen het licht vooral weerkaatsen. Zwarte voorwerpen zijn op zichzelf al warmer. Witte voorwerpen zijn ongevoelig voor straling. Zwarte voorwerpen zullen het licht vooral opnemen.
Kun je nog enkele lichtbronnen opnoemen die thermische energie uitzenden?
Š
202
Zichtbare en onzichtbare straling
Zichtbare straling zorgt ervoor dat je kunt zien. Als licht op een voorwerp valt, kun je het zien. Wit licht bevat alle kleuren. Als wit licht invalt op een doorzichtige stof, dan kunnen die kleuren uit elkaar getrokken worden. Daardoor ontstaan alle kleuren van de regenboog. Sommige lichtbronnen zenden niet alleen zichtbare straling uit, maar ook waarneembare thermische energie; het is restwarmte. Stralingsenergie kan dus omgezet worden in warmte, zodat je het warm krijgt. Je zou je dus wel degelijk kunnen opwarmen aan een lichtbron.
Š
VA
N
IN
Test jezelf: oefeningen 4, 5 en 6
2 Zichtbare stralen en hun effect 
203
3 ONZICHTBARE STRALEN EN HUN EFFECT Moet jE BANG ZIJN VAN ALLE ONZICHTBARE STRALING? Je komt vaak in contact met onzichtbare straling.
a
Aan welke vorm van onzichtbare straling kun je de volgende toepassingen koppelen? Noteer de correcte combinatie op de juiste plaats in de tabel. toepassing
1
combinatie
A
radiogolven
B
IR-straling
C
uv-straling
D
X-stralen
E
microgolfstralen
F
ioniserende stralen (worden ook radioactieve stralen genoemd, maar dat is fout)
Fig. 3.1
2
VA
3
N
Fig. 3.2
onzichtbare straling
IN
1
Š
Fig. 3.3
4
Fig. 3.4
5
Fig. 3.5
6
Fig. 3.6
204
Zichtbare en onzichtbare straling
b
Geef nog een drietal andere voorbeelden van toepassingen op onzichtbare straling.
2 Een groot deel van die onzichtbare stralen heeft een positief effect op jou en op je omgeving.
IN
Noteer onder elke foto wat het positieve effect is van de straling. Zoek de informatie op het internet.
Fig. 3.7 foto van het gebit door middel van X-stralen
Fig. 3.8 kanker behandelen met ioniserende straling
Fig. 3.9 bankbiljetten belichten met uv-straling
N
a
VA
Fig. 3.11 een radiozender zendt uit via radiogolven
Fig. 3.12 het wifinetwerk in huis gebruikt microgolven
Š
Fig. 3.10 IR-stralen in een sauna
3 Onzichtbare straling kan echter ook gevaarlijk zijn voor jou en voor je omgeving. Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat bepaalde stralingen op korte termijn geen problemen met zich mee brengen, maar wel op lange termijn. Daarom zoom je even in op enkele van die stralingen. a De microgolfoven zendt microgolven uit waardoor de watermoleculen, die in het voedsel aanwezig zijn, meer energie krijgen. Daardoor stijgt de temperatuur van het voedsel. Waarom hebben de fabrikanten de microgolfoven zo beveiligd dat je niet in contact kunt komen met de microgolven?
3 Onzichtbare STRALEN en hun effect 
205
b Bij het nemen van een röntgenfoto (X-straling) word je kortstondig blootgesteld aan X-straling. Welke negatieve effecten kunnen die stralingen hebben? Schrap wat niet past in de onderstaande tekst.
De stralingsbron in een ziekenhuis is een natuurlijke / kunstmatige stralingsbron die door de mens niet / wel onder controle kan gehouden worden. Een kleine / grote dosis is niet gevaarlijk voor het lichaam. Je mag daarom regelmatig / af en toe blootgesteld worden aan X-straling. Als je te vaak blootgesteld wordt aan röntgenstraling, kan het erfelijk materiaal in de cellen wijzigen waardoor kanker kan ontstaan. Daarom is X-straling ongevaarlijk / gevaarlijk voor de mens.
d
IN
c In een kerncentrale is het reactorvat omgeven door een wand van gewapend beton van wel 1,5 m dik. Waarom moet het reactorvat zo stevig ingepakt worden? Het beton zorgt ervoor dat het vat voldoende wordt afgekoeld. Ioniserende straling dringt overal door, maar wordt geremd door beton. Ioniserende straling wordt volledig tegengehouden door beton. Het beton zorgt ervoor dat er niets kan gebeuren als de reactor ontploft. Tijdens het weerbericht wordt vaak informatie gegeven over de uv-index. − Wat betekent een hoge uv-index?
kleur
N
− Wat moet je doen bij een hoge uv-index?
VA
uv-index
uv-intensiteit
<2
laag
2-5
matig
5-7
hoog
7-10
zeer hoog
>2
extreem hoog
Fig. 3.13
Interessant om weten
©
Op de verpakking van een zonnebrandcrème wordt altijd de beschermingsfactor of de Sun Protection Factor (SPF) weergegeven. Dat is een maat voor de bescherming die de crème biedt tegen de uv-straling die verantwoordelijk is voor het verbranden van je huid. Hoe hoger de getalwaarde, hoe langer je beschermd bent tegen deze uv-straling. Zonnebrandcrèmes met de hoogste waarde beschermen je het beste. De beschermingsfactor wordt als volgt ingedeeld: − SPF 6 tot 10: de beschermingsfactor is laag. − SPF 15 tot 25: de beschermingsfactor is matig. − SPF 30 tot 50: de beschermingsfactor is hoog. − SPF 50+: de beschermingsfactor is zeer hoog.
Fig. 3.14
4 Ook zonnebrandolie beschermt je tegen de uv-straling van de zon. We willen dit onderzoeken door gebruik te maken van uv-nagellak. Dat is nagellak die enkel droogt onder invloed van uv-straling.
206
Zichtbare en onzichtbare straling
Onderzoek 3 1 Onderzoeksvraag Corrigeer de onderstaande vraag om er een goede onderzoeksvraag van te maken. Welk effect heeft zonnebrandolie op straling? 2 Hypothese
uv-nagellak met zonnebrandolie uv-nagellak zonder zonnebrandolie
IN
3 Benodigdheden uv-nagellak deksel van een potje voor confituur nagellakdroger met uv-lamp zonnebrandolie met verstuiver
5 Waarneming
Fig. 3.15
N
4 Werkwijze 1 Breng op de binnenkant van het deksel twee strepen uv-nagellak aan. 2 Verstuif een beetje zonnebrandolie over de rechterstreep. 3 Plaats het deksel onder de uv-lamp van de nagellakdroger en stel in op 150 s. 4 Haal het dekseltje onder de uv-lamp uit. 5 Wrijf met de wijsvinger over de twee strepen.
Hoe is de nagellak waar geen zonnebrandolie op zit?
Hoe is de nagellak waar wel zonnebrandolie over verneveld is?
VA
6 Besluit Uv-straling kan wel / niet doorheen zonnebrandolie dringen.
Komt je hypothese overeen met het besluit? Verklaar.
Š
Onzichtbare straling komt voor in veel toepassingen waar je dagelijks mee in aanraking komt. Een groot deel van de onzichtbare straling heeft een positief effect op de mens en zijn omgeving. Zo is er belangrijke vooruitgang geboekt in de medische sector, zijn de digitale toepassingen sterk verbeterd en is je dagelijks comfort toegenomen. De keerzijde is dat er ook negatieve effecten verbonden zijn aan onzichtbare straling. Een te lange blootstelling aan bepaalde straling kan nadelig zijn voor de gezondheid. Je moet dus niet bang zijn voor onzichtbare straling, maar je moet er wel op een verantwoorde manier mee omgaan. Test jezelf: oefeningen 7, 8 en 9
3 Onzichtbare STRALEN en hun effectâ&#x20AC;&#x201A;
207
! a h A ! a h A
Schema
straling
zichtbare straling
• • • •
Niet-waarneembaar met het blote oog Verschillende soorten: radiogolven, microgolven, IR-straling, uv-straling, X-straling en radioactieve straling Positieve effecten: comfort in het dagelijks leven Negatieve effecten: te lange blootstelling kan de gezondheid schade toebrengen
IN
= zichtbaar licht Waarneembaar met het blote oog Wit licht bestaat uit verschillende kleuren Effecten: je kunt voorwerpen en organismen zien
Checklist
VA
N
• • • •
onzichtbare straling
Wat ken/kan ik?
helemaal begrepen
pg. 198
Ik kan het effect van zichtbare straling op ons dagelijks leven toelichten.
199
Ik kan voorbeelden opsommen van onzichtbare straling in het dagelijks leven.
204
Ik kan positieve effecten van onzichtbare straling in het dagelijks leven afleiden.
205, 206
Ik kan negatieve effecten van onzichtbare straling in het dagelijks leven voorspellen.
205, 206
Ik kan uitleggen hoe ik een kleur van een voorwerp kan waarnemen.
200, 201
©
Ik kan het onderscheid tussen zichtbare en onzichtbare straling uitleggen.
Denk je dat je alles begrepen hebt in dit thema? Ga dan naar diddit en oefen verder.
208
hier kan ik nog groeien
ZICHTBARE EN ONZICHTBARE STRALING
TEST JEZELF 1
Waar bevindt zich de zichtbare straling in het stralingsspectrum? tussen radiogolven en microgolven tussen uv-straling en IR-straling tussen ioniserende straling en X-straling tussen X-straling en uv-straling
ioniserende stralen
X-stralen
ultraviolet
infrarood
radiogolven
400 nm
500 nm
IN
zichtbare straling
600 nm
700 nm
VA
N
2 Waarom is zonlicht gevaarlijker dan het licht van een ledlamp?
Š
3 In welke toepassingen wordt er zichtbare straling uitgezonden? Kruis de juiste antwoorden aan. de zon reflector op een fietsband ledlamp de maan witte muur windturbine 4 Waarom wordt een zwart dak warm als de zon schijnt?
5 Waarom heeft een infraroodlamp een rode kleur als ze ingeschakeld is? Kruis het juiste antwoord aan. Het stralingsgebied van het rode licht grenst aan het gebied van de uv-straling. De straling van de infraroodlamp is eigenlijk zichtbare straling. De straling van de infraroodlamp komt in contact met de lucht die voor een rode kleur zorgt. Het stralingsgebied van het rode licht grenst aan het gebied van de infraroodstraling. 6 Om televisiezenders vanuit de hele wereld te ontvangen, wordt vaak een schotelantenne aan de gevel van het huis gehangen. Welke straling vangen deze toestellen op? Kruis het juiste antwoord aan. uv-straling X-straling radiogolven microgolven Test jezelfâ&#x20AC;&#x201A;
209
7 Iemand met kanker wordt vaak behandeld met ioniserende stralen. Een behandeling duurt gemiddeld 1 tot 5 minuten. Wat is het positieve effect van deze behandeling?
Waarom mag deze behandeling niet lang duren?
8 Waarom worden de messen van een slager vaak opgehangen in een kast met een uv-lamp? De messen zijn goed zichtbaar. Alle mogelijke ziekteverwekkers worden gedood. Alle messen kunnen in de kast snel drogen door de lamp. De messen gaan niet roesten. 9 Waarom staat een tandarts bij het maken van een foto niet in de buurt van het 'foto'-toestel?
IN
Š
VA
N
210
Zichtbare en onzichtbare straling
WOORDENLIJST Thema Krachten
2
1
1
1
3
het plaats op een voorwerp of aangrijpings- organisme waar een kracht op punt inwerkt de dynamometer
krachtmeter, een meettoestel om krachten te meten
het effect
uitwerking, gevolg van iets in dit thema: uitwerking van een kracht
het gewicht
gewichtloos
1
1
2
3
4
de kracht die een ondersteund voorwerp uitoefent op zijn steunvlak
Een voorwerp of organisme heeft geen gewicht omdat het niet ondersteund wordt, dus kan het ook geen kracht uitoefenen op zijn steunvlak.
ijken
afregelen of afstellen
de ingenieurs techniekers die wetenschappelijke kennis gebruiken om een technisch en wetenschappelijk probleem op te lossen de keu
houten stok waarmee een biljartbal gestoten wordt
©
3
in je eigen woorden
IN
1
definitie
N
3
term
VA
hoofdstuk
de krachtpatser
organisme dat een grote spierkracht kan ontwikkelen
de newtonmeter
dynamometer of krachtmeter
de transAtlantische vluchten
traject van een vliegtuig dat de Atlantische oceaan oversteekt
het vectormodel
een schets waarop krachten worden voorgesteld met pijlen
de wrijvingskracht
de weerstand die een voorwerp of organisme ondervindt tijdens het schuiven over een oppervlak
KRACHTEN Woordenlijst
211
Thema Ademhaling hoofdstuk 2
term de capaciteit
definitie
in je eigen woorden
vermogen om op te slaan of te verwerken
3
1
de celadem haling de haarvaten
de uitwisseling van zuurstofgas en koolstofdioxide tussen het bloed en de cellen dunne bloedvaatjes rond de longblaasjes
2
de jerrycan
metalen of plastieken tank voor vloeistoffen
oplossing van calciumdihydroxide in water
3
de kieuwen
ademhalingsorgaan waarmee organismen in staat zijn om zuurstof uit water op te nemen en koolzuurgas af te staan
3
de koolstof dioxide
gas dat (in het lichaam) vrijkomt bij de verbranding
3
2
1
N
giftig gas dat gevormd wordt bij een onvolledige verbranding
de longadem de uitwisseling van zuurstofgas haling en koolstofdioxide tussen de longblaasjes en het bloed
de longblaasjes
blaasje op het einde van de longvertakkingen waar ademhalingsgassen met het bloed worden uitgewisseld
©
1
de koolstof monoxide
VA
3
IN
het kalkwater
3
de long capaciteit
werkelijke inhoud van de longen
de longen
onderdeel van het ademhalingsstelsel
212
1
de luchtpijp
orgaan langs waar de ingeademde lucht via de luchtpijptakken in de longen terechtkomt
1
de luchtpijp takken
de twee hoofdvertakkingen van de luchtpijp die naar de twee longen leiden
Woordenlijst ADEMHALING
de rode bloedcel 2
bloedcel die zuurstofgas naar de cellen vervoert
de spirometer apparaat dat je longfunctie kan meten door erin te blazen
2
het strottenhoofd
uit kraakbeen opgebouwd orgaan dat de luchtpijp beschermt
vitaal
vol leven, levendig
het zuurstofgas
gas dat de verbranding (o.a. in het lichaam) onderhoudt
©
IN
de totale hoeveelheid lucht die je hebt uitgeademd na een heel diepe inademing en een krachtige uitademing
N
1
de vitale capaciteit
VA
2
ADEMHALING Woordenlijst
213
Thema Transport hoofdstuk 2
term de ader
definitie
in je eigen woorden
bloedvat dat bloed van de organen naar het hart brengt
1
3
2
1
4
de bloedcellen
de grootste slagader uit het lichaam, dit bloedvat vertrekt uit de linkerkamer van het hart het vaste gedeelte van bloed, er zijn rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes
het bloedplasma
het vloeibare gedeelte van bloed
de bloeds omloop
de weg die het bloed aflegt doorheen het lichaam
de boezem
ook wel voorkamer genoemd, dit is een inwendig deel van het hart en bevindt zich aan de bovenkant
de celvraat
EHBO
IN
1
de aorta
toestel om het hartritme terug op gang te brengen of te stabiliseren (Automatische Externe Defibrilator)
N
3
de AED
VA
4
De witte bloedcel beweegt zich met schijnvoetjes naar de indringer in het bloed en verteert hem. Eerste Hulp Bij Ongevallen
het haarvat
bloedvat dat de verbinding vormt tussen aders en slagaders ter hoogte van de organen
Š
3
2
de hartkleppen
de klepjes tussen de voorkamers en de kamers, ze zorgen ervoor dat het bloed niet van de kamer in de voorkamer kan terugstromen
2
het harttussenschot
de scheiding tussen de linker- en rechterhelft van het hart
ICE
contactpersoon in geval van nood (in case of emergency)
4
2
de kamer
een inwendig deel van het hart en bevindt zich aan de onderkant
214
Woordenlijst TRANSPORT
1
de slagader
het transportstelsel
gespierd bloedvat dat bloed wegvoert van het hart naar de organen het geheel van organen en bloedvaten die samenwerken om stoffen rond te brengen in het lichaam
bloedvat dat bloed wegvoert van het hart naar de longen en vertrekt uit de rechterkamer
©
IN
2
de longslagader
bloedvat dat bloed van de longen naar het hart brengt en toekomt in de linkervoorkamer van het hart
N
3
de longader
VA
3
TRANSPORT Woordenlijst
215
Thema Uitscheiding hoofdstuk 1
term de blaas
definitie
in je eigen woorden
lichaamsdeel dat de urine uit de nieren tijdelijk verzamelt
2
2
de cloaca
de deodorant
de/het filter
opening in het lichaam van sommige dieren waardoor zowel ontlasting en urine als genitale afscheidingen (zoals de eieren) worden afgegeven product dat op de huid wordt aangebracht om zweten tegen te gaan of de geur van zweet te verdoezelen toestelletje dat dient om mengsels te scheiden
IN
3
2
de/het kluwen de kunstnier
losse, om elkaar gewonden opeenhoping van haren, draden of buisjes toestel dat het bloed filtert zoals een nier dat doet
N
2
1
de temperatuur van het lichaam
de nier
orgaan waarin het bloed wordt gefilterd
de nierader
ader die het bloed van de nieren wegvoert
©
2
de lichaams temperatuur
VA
2
2
2
het nierbekken
deel van de nier waarin de urine wordt verzameld
het niermerg
binnenste deel van de nier waar urine wordt gevormd
2
de nierschors buitenste deel van de nier waar het bloed wordt gefilterd
2
2
216
de nierslagader
slagader die het bloed naar de nieren brengt
de ontsmettingsalcohol
een mengsel van alcohol en een andere stof (ether of water) dat dient om wonden te ontsmetten
Woordenlijst UITSCHEIDING
2
de porie
kleine opening
2
2
de suikerziekte de urinebuis
of diabetes; ziekte waarbij de bloedglucosewaarden voortdurend te hoog zijn
buis die de urine vanuit de blaas naar de urineopening brengt
de zweetklier
klier die uitmondt aan het oppervlak van de huid en waardoor zweet wordt afgescheiden
©
IN
buis die de urine van de nier naar de blaas transporteert
N
2
de urineleider
VA
2
UITSCHEIDING Woordenlijst
217
Thema Aanpassing van organismen aan de omgeving hoofdstuk 3
1
term
definitie
in je eigen woorden
de abiotische factoren
omgevingsfactoren die je kunt meten met meettoestellen
associëren
in verband brengen met
1
3
1
de darmflora
de exoot
levensgemeenschap waarin bepaalde organismen samenleven
het ferment
de fossielen
3
2
de invasie
de moer
micro-organismen die vooral leven in de dikke darm en helpen bij het afbreken van de voedingsvezels
Organisme dat niet thuishoort in een bepaalde biotoop. Dit organisme heeft daar vaak ook geen vijanden.
oude benaming voor enzym; betekent: de stof die gisting veroorzaakt resten van planten en dieren die bewaard gebleven zijn in gesteente
©
2
de biotoop
omgevingsfactoren die te maken hebben met organismen die elkaar beïnvloeden en/of van elkaar afhankelijk kunnen zijn
IN
2
de biotische factoren
eencellige organismen die zich snel voortplanten en vaak in kolonies leven
N
3
de bacteriën
VA
1
massale komst van een bepaald organisme in een gebied dier van het vrouwelijk geslacht bij bepaalde diersoorten
3
de opmars
groeien in aantal of belangrijkheid
3
218
de opportunisten
organismen die zich gemakkelijk kunnen aanpassen aan veranderende leefomgeving
Woordenlijst AANPASSING VAN ORGANISMEN AAN DE OMGEVING
1
1
de/het pipet
een voorwerp dat gebruikt wordt om een hoeveelheid vloeistof op te zuigen en te verplaatsen
de schimmel- proces waarbij schimmels fermentatie gebruikt worden om bepaalde voedingsmiddelen te maken zoals yoghurt, kaas of bier
1
de schimmels eencellige organismen zoals gisten en meercellige organismen zoals paddenstoelen
2
de schrikkleur opvallende kleuren zoals geel, rood, oranje en blauw, die vijanden afschrikken
de schutkleur kleur van de huidbedekking van een organisme waardoor het niet opvalt in zijn biotoop
2
2
de volièrevogel
vogel die in een volière (grote kooi) gehouden wordt
de woerd
dier van het mannelijk geslacht bij bepaalde diersoorten
de zeeanemonen
de ziekteverwekkers
neteldieren, ook wel koraal genoemd, die leven in een kolonie (koraalrif) op de bodem van de zee
Micro-organismen die niet goed zijn voor de gezondheid van de mens; ze maken ons ziek.
©
1
cel die kan uitgroeien tot een micro-organisme zoals schimmels en bacteriën
IN
3
de sporen
N
1
VA
2
AANPASSING VAN ORGANISMEN AAN DE OMGEVING Woordenlijst
219
Thema Voortplanting bij mens en dier
4
2
2
3
4
4
term
definitie
het anticonceptiemiddel
voorbehoedsmiddel
baarmoederhalskanker
kankervorm waarbij er een gezwel ontstaat in de baarmoederhals
in je eigen woorden
de besnijdenis
het verwijderen of insnijden van de voorhuid
de bevruchting
het versmelten van de eicel met de zaadcel
het chromosoom
een drager van het erfelijk deel (DNA) van een organisme
het DNA
het erfelijk deel van een organisme
IN
hoofdstuk
N
3
de doula
3
de echografie ook echoscopie genoemd medische beeldvorming die gebruikmaakt van geluidsgolven de eisprong
de ejaculatie
De eicel komt vrij uit de follikel in de eierstok en verplaatst zich naar de eileider. zaadlozing
©
3
VA
3
een ervaren vrouw die, aanvullend op de medische zorg, praktische en emotionele steun biedt bij de geboorte van een kind
3
3
2
het embryo
de bevruchte eicel tot aan de negende week van de zwangerschap
de de groei van het embryo tot embryonale foetus ontwikkeling de erectie
het rechtop staan van de penis
3
220
de foetus
een minimensje vanaf de negende week van de zwangerschap
Woordenlijst VOORTPLANTING BIJ MENS EN DIER
3
de follikel
Het blaasje dat de eicel en de omringende cellagen omvat voor de ovulatie. Het blaasje voorziet de eicel van voedsel.
1
de geaardheid
Zoals iemand van nature in elkaar zit. Vaak seksuele geaardheid: het geslacht tot hetwelk je je aangetrokken voelt.
4
het gen (meervoud genen)
een onderdeel van een chromosoom dat bestaat uit stukjes DNA
de gynaecoloog
arts gespecialiseerd in het vrouwelijk lichaam
3
de hormonale een voorbehoedsmiddel dat anticonceptie werkt doordat er hormonen in het lichaam van de vrouw worden gebracht
2
de HPVvaccinatie
3
de menopauze
de menstruatie
3
de menstruatiecyclus
N
aan de binnenkant waarneembaar
de periode in het leven van de vrouw waarin de vrouw niet langer vruchtbaar is (meestal vanaf 45-55 jaar)
ongesteld zijn, maandstonden
©
3
inwendig
Vaccinatie die beschermt tegen een besmetting met het papillomavirus. Dit virus kan immers baarmoederhalskanker veroorzaken.
VA
2
IN
4
de terugkerende maandelijkse periode waarin een eicel rijpt en het vrouwelijk lichaam zich klaarmaakt voor een eventuele bevruchting
4
de nieteen voorbehoedsmiddel dat niet hormonale werkt door middel van hormonen anticonceptie maar wel op natuurlijke manier of door het vormen van een grens
3
de ovulatie
eisprong
VOORTPLANTING BIJ MENS EN DIER Woordenlijst
221
1
de primaire geslachtskenmerken
typische geslachtskenmerken die al van bij de geboorte aanwezig zijn zoals de penis, de balzak en de vagina
1
het proces
een reeks opeenvolgende stappen om tot een (gewenst) resultaat te komen
1
de puberteit
de overgangsfase van kind naar volwassene
1
4
de secundaire de geslachtskenmerken die geslachtspas op latere leeftijd (tijdens de kenmerken puberteit) tot uiting komen de soa
seksueel overdraagbare aandoening
1
uitwendig
IN
aan de buitenkant waarneembaar
3
222
de vroedvrouw
een deskundige verpleegster op het vlak van zwangerschap, bevalling en kraamperiode
het vruchtwater
het vocht waar het embryo (en later de foetus) in rondzwemt in de baarmoeder
de zaadlozing het vrijkomen van zaadcellen
©
3
inenting van een vreemde stof in het lichaam om op die manier infectieziektes tegen te gaan
N
3
de vaccinatie/ het vaccin
VA
2
Woordenlijst VOORTPLANTING BIJ MENS EN DIER
Thema Voortplanting bij planten
1
1
2
2
1
term
definitie
in je eigen woorden
de bestuiving een stuifmeelkorrel die op een rijpe stempel van eenzelfde bloemsoort valt
de bevruchting
de bol
het versmelten van de kern van een zaadcel met de kern van een eicel een ondergronds plantendeel waarin voedingsstoffen zitten opgeslagen
de broedknop een vorm van ongeslachtelijke voortplanting waarbij een knop uitgroeit tot een volledige plant het embryo
een ontwikkelde bevruchte eicel
IN
hoofdstuk
1
1
een vorm van kunstmatige ongeslachtelijke voortplanting waarbij een deel van een plant wordt vastgemaakt op een deel van een andere plant
N
1
enten
de helmdraad het draadvormige deel van de meeldraad
VA
2
de helmknop
het kelkblad
het verdikte deel bovenaan de meeldraad buitenste bloemblad
kiemen
het uitgroeien van een embryo tot een kiemplant
©
1
2
de klister
een okselknop van de bol
2
1
de knol
een verdikte ondergrondse bijwortel of stengel met reservevoedsel
het kroonblad vaak een groot opvallend gekleurd bloemblad
1
de meeldraad het mannelijk voortplantingsorgaan van een volgroeide bloem
VOORTPLANTING BIJ PLANTEN Woordenlijst
223
1
1
de petrischaal
een lage, platte, ronde glazen of kunststofschaal met een eroverheen passend deksel
de/het pincet een fijne tang
1
2
1
de stamper
stekken
de stempel
het vrouwelijk voortplantingsorgaan van een volgroeide bloem een vorm van ongeslachtelijke voortplanting waarbij een deel van een plant uitgroeit tot een nieuwe plant het bovenste, kleverige deel van de stamper
1
de stijl
IN
het middelste verdunde deel van de stamper
2
de stuifmeelkorrel
het deeltje dat de zaadcel bevat
de uitloper
een bovengronds kruipende stengel
N
1
1
1
verspreiden
over een groot oppervlak uitbreiden
2
1
224
de voortplanting
het voortbrengen van nakomelingen
het vruchtbeginsel
het onderste, verdikte deel van de stamper
©
1
VA
de wortelstok een horizontaal groeiende ondergrondse stengel met reservevoedsel
het zaadbeginsel
het deel in het vruchtbeginsel van de stamper dat de eicel bevat
Woordenlijst VOORTPLANTING BIJ PLANTEN
Thema Fotosynthese hoofdstuk
term
definitie
in je eigen woorden
1
de alchemist
Iemand die de alchemie beoefent; dat is de oude, primitieve vorm van chemie gebaseerd op magie en bijgeloof.
1
het atoom
kleine deeltjes waaruit een molecule is opgebouwd
3
2
autotroof
de bladstand
Een organisme dat zelf in zijn voedsel voorziet, meestal zijn het planten, bacteriën en schimmels. de manier waarop de bladeren op de stengel ingeplant staan
1
3
1
gedenatureerde alcohol
alcohol die ondrinkbaar gemaakt is; niet meer geschikt voor consumptie
het gedestilleerd water
water dat door destillatie gezuiverd is
heterotroof
organismen die anderen nodig hebben om zich mee te voeden
de houtspaander
een stukje hout
kneuzen
beschadigen van weefsel door ertegen te drukken
©
1
Laboratoriumglaswerk; het is een kegelvormige fles met een cilindrische (buisvormige) hals.
N
1
de erlenmeyer
VA
1
IN
1
de maatbeker Laboratoriumglaswerk; het is geschikt om een bepaalde hoeveelheid vloeistof af te meten.
1
melig
niet sappig en met weinig smaak
1
1
de/het molecule
kleinste deeltje waaruit een stof is opgebouwd
norvanol
oplosmiddel op basis van ethanol en ether
FOTOSYNTHESE Woordenlijst
225
1
de paperclip
een kleine metalen klem
3
het plankton
kleine tot zeer kleine plantaardige of dierlijke organismen die in water leven en als voedsel dienen van grotere in het water levende organismen
1
de siernetel
een kamerplant met bladeren in verschillende patronen
226
©
IN
een kring van bladeren vlak boven de grond
N
de wortelrozet
VA
2
Woordenlijst FOTOSYNTHESE
Thema Transport van thermische energie hoofdstuk 2
1
4
2
term de convectie
de geleiding
de isolatie
de lava
definitie
in je eigen woorden
transport van thermische energie door stroming van een vloeistof of een gas transport van thermische energie doorheen een stof als gevolg van een temperatuurverschil bedekken met een speciale laag; materialen die het transport van thermische energie verhinderen magma dat uit de krater van een vulkaan vloeit
het magma
vloeibare materie in de aarde
IN
2
3
de spot
lamp die een sterke lichtbundel uitstraalt
energie als gevolg van een verschil in temperatuurtoestand
©
de thermische energie
transport van thermische energie zonder middenstof als gevolg van een temperatuurverschil
N
1
de straling
VA
3
TRANSPORT VAN THERMISCHE ENERGIE Woordenlijst
227
Thema Zichtbare en onzichtbare straling hoofdstuk 1
2
term de ioniserende straling
de lichtbron
definitie
in je eigen woorden
soort straling die zeer energierijk is; daardoor kan ze cellen beschadigen, waardoor er kanker kan ontstaan Ze kan ook cellen vernietigen. voorwerp dat licht uitzendt
1
straling die je niet kunt waarnemen met het blote oog; verschillende soorten: radioactieve straling, X-straling, uv-straling, IR-straling, microgolven en radiogolven
IN
2
de onzichtbare straling
de restwarmte
warmte-energie die overblijft bij een energieomzetting
de straling
Het stralingsspectrum bestaat uit zichtbare en onzichtbare straling.
N
3
1
228
energie afkomstig van zowel zichtbare als onzichtbare straling
het stralings- stralingsgebied van zichtbare en spectrum onzichtbare straling
de zichtbare straling
Zichtbare straling of zichtbaar licht is de straling die we kunnen waarnemen met het blote oog.
©
2
de stralingsenergie
VA
2
Woordenlijst ZICHTBARE EN ONZICHTBARE STRALING
macro scoop
Marleen Chalmet Rudi Goossens Bart VanoprĂŠ Catherine Van Nevel Christina Wauters
macro scoop 2
2
GO!
Leer zoals je bent Ontdek het onlineleerplatform: diddit. Vooraan in dit boek vind je de toegangscode, zodat je volop kunt oefenen op je tablet of computer. Activeer snel je account op www.diddit.be en maak er een geweldig schooljaar van!
ISBN 978-90-306-9734-3 595911
vanin.be
GO!