ben jij?
Taal Recht 1.1
Hoelaatishet? Ikzoekwerk.
Wie ben jij?
Hoelaat ishet?
Ik zoek werk. Neemkoekje.een
Hoelaat ishet?
Neem koekje. Hoelaat ishet? Ikzoekwerk.
Ikzoek
Proefversie©VANIN
Proefversie©VANIN
Welkom
Dit leer ik.
• Ik geef en vraag persoonlijke informatie.
• Ik vul een cursistenkaart in.
• Ik zeg en vraag een telefoonnummer.
• Ik begrijp de informatie op mijn identiteitskaart.
• Ik geef iets en zeg ‘alsjeblieft’ en ‘dankjewel’.
Proefversie©VANIN
1 Welkom
1 Hassan komt thuis.
Hij ziet Hilde. Hilde heeft een zware tas.
Hassan helpt Hilde.
2 Schrijf het nummer van de foto.






Kom binnen.
Dag meneer. Ik heet Hilde.
Ik ben de buurvrouw.
Dag mevrouw. Mijn naam is Hassan.
Ik ben de buurman.
Ik spreek Arabisch. En een beetje Nederlands.
Wablieft? Ik begrijp het niet.
Alsjeblieft.
Dank je.
Dag. Tot ziens.
2 Welkom in de cursus Nederlands
1 Welkom in Europa!
a Kijk naar de video.
b Zeg het correct: Europa / België / Vlaanderen / Brussel / jouw stad.
2 Welkom in België!
Waar is het? Trek een lijn, zoals in het voorbeeld.



VLAANDEREN

Proefversie©VANIN


3 Welkom in de cursus Nederlands!
Noteer de informatie over de cursus.
Lokaal:
Dagen:
maandagdinsdagwoensdagdonderdagvrijdagzaterdagzondag
Proefversie©VANIN
3 Aangenaam!
1 Luister naar de leerkrachten en de cursisten. Wie is het? Onderstreep.




leerkracht / een cursist
2 Schrijf: ben / heet / is.
Wie ben jij? Ik de leerkracht.
Ik een cursist.
Hoe jij? Ik Hassan.
Ik Pei Le.
Mijn naam Yurek.
3 Lees en vul in.
Nederlands Engels Frans Jouw taal
Dag / Hallo Hello Bonjour
Aangenaam Nice to meet youEnchanté
4 Spreek met de leerkracht.
Dag! Hallo!
Ik ben de leerkracht.
Ik heet .
Mijn naam is .
Proefversie©VANIN
Wie ben jij?
Dag mevrouw. / Dag meneer.
Ik ben een cursist.
Ik heet . Mijn naam is
Aangenaam!
5 Herhaal
Goeiendag! Ik ben de leerkracht. Dag mevrouw.Dag meneer.


Wie ben jij?

Ik ben een cursist.


Hoe heet jij? Aangenaam!

Ik heet ... Pei Le / Yurek.
Mijn naam is ...
Pei Le Ling / Yurek Konwicki

6 Taaltaak Wie ben jij? Rol: communicator
Spreek met een klasgenoot.
Gebruik de spreekkaart op pagina xx.
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina X.
4 De cursistenkaart
1 Wie hoor je? spreekt met en met .
2 Welke vraag? Trek een lijn.
Hoe heet jij?
Welke taal spreek jij?
Waar woon jij?
Uit welk land kom jij?
Proefversie©VANIN
geboorteland moedertaal woonplaats naam
3 Schrijf de naam van de klasgenoten: Hassan, Yurek, Pei Le.
Naam:
Moedertaal: Arabisch
Woonplaats: Antwerpen
Geboorteland: Irak

Naam:
Moedertaal: Chinees
Woonplaats: Gent
Geboorteland: China
Naam:
Moedertaal: Pools
Woonplaats: Antwerpen
Geboorteland: Polen


4 Taaltaak De cursistenkaart Rol: cursist
Schrijf jouw cursistenkaart.
Schrijf Nederlandse woorden.
Naam:
Moedertaal:
Woonplaats:
Geboorteland:
Leertip
Corrigeert de leerkracht een woord?
Schrijf het correcte woord drie keer.
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.
5
De klasgenoten
1 Vraag en antwoord. Trek een lijn.
Yurek
Hoe heet jij?
Welke taal spreek jij?
Waar woon jij?
Uit welk land kom jij?
Pei Le
Hoe heet jij?
Welke taal spreek jij?
Waar woon jij?
Uit welk land kom jij?
Hassan
Hoe heet jij?
Welke taal spreek jij?
Waar woon jij?
Uit welk land kom jij?
Ik spreek Pools en een beetje Nederlands.
Ik heet Yurek.
Ik kom uit Polen.
Ik woon in Antwerpen.
Ik kom uit China.
Ik heet Pei Le.
Ik woon in Gent.
Ik spreek Chinees.
Ik spreek Arabisch en een beetje Nederlands.
Ik kom uit Irak.
Ik woon in Antwerpen.
Ik heet Hassan.
2 Luister nog een keer.
a Welk woord hoor je?
Yurek: Ik woon in Antwerpen.
Hassan: Ik woon in Antwerpen.
Yurek: Ik spreek Pools. Ik spreek een beetje Nederlands.
Hassan: Woon jij in Antwerpen?
Pei Le: Nee, ik woon in Gent.
b Schrijf ‘ook’ in de zin.
1 Ik woon in België. Woon jij in België?
Proefversie©VANIN
2 Ja , ik woon in België.
3 Ik ben een cursist. Ben jij een cursist?
4 Ja , ik ben een cursist.
c Lees en vul in.
Nederlands Engels Frans Jouw taal ook also, too aussi
3 Luister naar de leerkracht.
Leerkracht: Zeg Yurek, waar woon jij?
Yurek: Wablieft?
Leerkracht: Waar woon jij, Yurek?
Yurek: Ik woon in Antwerpen.
Leerkracht: Uit welk land kom jij, Yurek?
Yurek: Wablieft? Ik begrijp het niet.
Leerkracht: Uit welk land kom jij? Kom je uit Rusland? Kom je uit Polen? Rusland is een land. Polen is ook een land. Begrijp je het?
Yurek: Ja, ik begrijp het. Ik kom uit Polen.
4 Welke smiley? Schrijf 1 / 2 / 3 / 4, zoals in het voorbeeld.
1 Begrijp je het? 2 Ik begrijp het niet. 3 Ik begrijp het. 4 Wablieft?















Welke taal spreek jij?
Ik spreek ... Arabisch. Ik spreek ook een beetje Nederlands.
Waar woon jij?
Ik woon in ... Antwerpen.
Woon jij ook in ... Gent?
Ja, ik woon ook in ... Gent. Nee, ik woon in ... Brussel
Proefversie©VANIN
Kom jij ook uit ... Polen?
Ja, ik kom ook uit ... Polen. Nee, ik kom uit ... China.
Uit welk land kom jij?
Ik kom uit ... Irak.
Begrijp je het?
Ja, ik begrijp het.
Nee, ik begrijp het niet.
Wablieft?
6 Taaltaak De klasgenoten Rol: communicator a Spreek met een klasgenoot. Gebruik de spreekkaart op pagina xx.
Ja, ik begrijp het.
Wablieft?
Begrijp je het?
Nee, ik begrijp het niet.
b Vul dan de cursistenkaarten van je klasgenoten in.
Klasgenoot 1
Naam:
Moedertaal:
Woonplaats:
Geboorteland:
Proefversie©VANIN
Klasgenoot 2
Naam:
Moedertaal:
Woonplaats:
Geboorteland:
Klasgenoot 3
Naam:
Moedertaal:
Woonplaats:
Geboorteland:
Klasgenoot 4
Naam:
Moedertaal:
Woonplaats:
Geboorteland:
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina X.
Tip
Je naam spellen en het alfabet leer je in thema 8. Hoor je graag al een liedje over het alfabet? Luister dan naar dit alfabetlied.
7 Schrijf op de kaart.
a Schrijf de naam van de leerkracht op het label.
b Schrijf jouw naam en jouw land op het label.
c Schrijf de naam en het land van de vier klasgenoten.
d Heb je een grote kaart?
Hang de kaart aan de muur in de klas en schrijf alle namen, landen en talen.
NAAM LEERKRACHT:
LAND: België
KLASGENOOT 1 :
LAND:
JOUW NAAM:
LAND:
Proefversie©VANIN
KLASGENOOT 3:
LAND:
KLASGENOOT 2:
LAND:
KLASGENOOT 4:
LAND:
Ja of nee?
1 Wat hoor je? JA of NEE?
Ik ben Hassan.
Dit is mijn klasgenoot Pei Le.
Ben jij een vrouw, Pei Le? JA / NEE
Is jouw moedertaal Chinees, Pei Le? JA / NEE
Ik ben Hassan.
Dit is mijn klasgenoot Yurek.
Ben jij een vrouw, Yurek? JA / NEE
Is jouw moedertaal Russisch, Yurek? JA / NEE

Proefversie©VANIN
2 Hoe is het in jouw taal? JA = NEE =
3 JA of NEE? Omcirkel.
Ben jij een vrouw? JA / NEE
Ben jij een man? JA / NEE
Ben jij de leerkracht? JA / NEE
Is jouw moedertaal Russisch? JA / NEE
Is jouw moedertaal Frans? JA / NEE
Spreek jij een beetje Nederlands? JA / NEE
Is de leerkracht een man? JA / NEE
Is de leerkracht een vrouw? JA / NEE


4 Lees samen met een klasgenoot.

Hilde de buurvrouw
–Ben jij mijn buurman?


Hassan de buurman Billie de hond
Proefversie©VANIN
–Ja. Ik ben Hassan. Mijn naam is Hassan Sadiq. En jij bent mijn buurvrouw!
–Ja, ik ben Hilde. Ik ben jouw buurvrouw.
–Is dit jouw hond?
–Ja, dit is mijn hond, Billie.
5 Schrijf: BEN / BENT / IS.
– jij mijn buurman?
–Ja. Ik Hassan.
Mijn naam Hassan Sadiq.
En jij mijn buurvrouw!
–Ja, ik Hilde. Ik jouw buurvrouw.
– dit jouw hond?
–Ja, dit mijn hond, Billie.
Kijk en controleer.
6 Schrijf: IK – MIJN / JIJ – JOUW.
–Ben buurman?
G ben – bent – is
Ik ben Hassan.
Jij bent Pei Le. Ben jij Pei Le? Mijn moedertaal is Chinees.
–Ja. ben Hassan. naam is Hassan Sadiq. En bent buurvrouw!
–Ja, ben Hilde. ben buurvrouw.
–Is dit hond?
–Ja, dit is hond, Billie.
Kijk en controleer.
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina X.
ik – mijn / jij – jouw
Ik heet Hassan.
Mijn naam is Hassan.
Wie ben jij?
Wat is jouw naam?
jij – jouw = je
Wie ben je?
Wat is je naam?
7 Alsjeblieft. Dankjewel!
1 Luister. Wie heeft het? Trek een lijn.

Hassan het boek

Yurek de pen

Pei Le de zakdoek
2 Vul in.
1 Ik een boek.
2 jij een boek?
3 Jij een boek.
4 Pei Le een boek.
3 Vul in.
1 Pei Le heeft een boek. heeft een boek.
2 Hassan heeft een zakdoek. heeft een zakdoek.
4 Vul in.
1 Heb jij een boek?
–Ja, ik heb boek.
–Nee, ik heb boek.
2 Heb jij een pen?
–Ja, ik heb pen.
–Nee, ik heb pen.
3 Heb jij een zakdoek?
–Ja, ik heb zakdoek.
–Nee, ik heb zakdoek.
Proefversie©VANIN
G heb – hebt – heeft
Ik heb een pen.
Heb jij een pen?
Jij hebt een pen. Hij / zij heeft een pen.
G hij – zij
Pei Le heeft een pen.
Zij heeft een pen. Yurek heeft een pen. Hij heeft een pen.
G ja – nee / een – geen
Heb jij een pen?
– Ja, ik heb een pen.
– Nee, ik heb geen pen.
5 Wat heb jij? Omcirkel en vul de zinnen aan.





het potloodde sleutelde eurode gsmde donut JA / NEEJA / NEEJA / NEEJA / NEEJA / NEE
Ik heb een en een . Ik heb geen en geen
6 ‘De’, ‘het’ of ‘een’?
a Welk het-woord is het? Zoek op. Schrijf het woord bij de juiste foto.



b Lees het kader. Vul in: de / het / een.
1 Zij heeft boek. boek heet Nieuw TaalRecht
2 Yurek is naam. Yurek is naam van de man.
3 Polen is land. land heet Polen.
4 Zij heeft hond. hond heet Billie.
5 Zij heeft kind. kind heet Mohamed.
6 Hoe heet leerkracht? leerkracht heet Wim Peeters.
7 Is jouw leerkracht man? Is jouw leerkracht vrouw?
G • een = niet specifiek voorbeeld:
Ik heb een gsm. Ik heb een potlood. • de / het = specifiek voorbeeld:
De gsm is mijn gsm. Het potlood is mijn potlood.
Proefversie©VANIN
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.
Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.
7 Wat heb jij nog in jouw tas? Teken het en zoek het op!
Proefversie©VANIN
8 Werk samen met drie klasgenoten.
Wat zit in de tas van jouw klasgenoot?
Teken en schrijf één ding.
Schrijf de naam.

De tas van de leerkracht De tas van De tas van De tas van de portefeuille
9 Herhaal



Heb jij een boek? Ja, ik heb een boek. Mag ik jouw boek? Alsjeblieft, mijn boek. Dankjewel.
Heb jij een pen?
Nee, ik heb geen pen. Yurek ... heeft een pen.
Hassan ... mag ik jouw zakdoek? Ja. Alsjeblieft, mijn zakdoek. Dankjewel.
10 Taaltaak Alsjeblieft. / Dankjewel.
Spreek met je klasgenoot.
Gebruik de spreekkaart op pagina xx.
Mag ik jouw sleutels?

Rol: communicator
Alsjeblieft, mijn sleutels.
Dankjewel.
Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.
8 De school van Hassan
1 Hoe zeg je het?
012345678910 nulééntweedrieviervijf zes zevenachtnegentien
Doe je boek dicht. Tel van 0 tot 10.
2 Wat is correct? Zet een kruisje X .
Het telefoonnummer
Tip
In thema 2 en 6 leer je tellen van 1 tot 100.
3 Maak de A/B oefening met een klasgenoot.
Jij bent klasgenoot A of klasgenoot B.
Leg een blad op A of B.
Lees het gele vak.
Zeg het telefoonnummer.
Controleer je klasgenoot.
Vind je dit moeilijk? Lees dan eerst de witte vakken.



Klasgenoot A Klasgenoot B
Alarmnummer Europa 112
Info Vlaanderen 1207 één twee nul zeven
Stad Hasselt 011 23 90 11
Card Stop 070 344 344 nul zeven nul drie vier vier drie vier vier
Politie Antwerpen 0800 12312
Politie Brussel 02 279 77 11 nul twee twee zeven negen zeven zeven één één
Toerisme Amsterdam 020 625 28 69

Bibliotheek Gent 09 266 70 00 nul negen twee zes zes zeven nul nul nul

Helpdesk Fluvius 078 35 35 34
Museum Oostende 059 50 81 18 nul vijf negen vijf nul acht één één acht



Alarmnummer Europa 112 één één twee
Info Vlaanderen 1207
Stad Hasselt 011 23 90 11 nul één één twee drie negen nul één één
Card Stop 070 344 344
Politie Antwerpen 0800 12312 nul acht nul nul één twee drie één twee
Politie Brussel 02 279 77 11
Proefversie©VANIN


Toerisme Amsterdam 020 625 28 69 nul twee nul zes twee vijf twee acht zes negen
Bibliotheek Gent 09 266 70 00
Helpdesk Fluvius 078 35 35 34 nul zeven acht drie vijf drie vijf drie vier
Museum Oostende 059 50 81 18
4
Taaltaak Jouw telefoonnummer Rol: communicator
Zeg jouw telefoonnummer aan de leerkracht.
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.
Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.
9 Het bericht van Hassan
1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

bio posts contact
Ik ben Hassan, Hassan Sadiq.
Ik kom uit Irak.
Ik woon in België.
België is een klein land. België is in Europa.
Mijn buurvrouw spreekt Nederlands en een beetje Antwerps.
Nederlands is moeilijk.
Spreken is moeilijk.
Luisteren is gemakkelijk.
Schrijven is moeilijk.
Lezen is gemakkelijk.
Ik krijg hoofdpijn van Nederlands.
2 Wie ben jij? Wat is moeilijk?
Proefversie©VANIN
bio posts contact
• Ik ben ...
• ... is moeilijk.
10 Elke dag Nederlands
Taaltaak Mijn identiteitskaart
1 Neem jouw identiteitskaart.
Kijk en trek een lijn, zoals in het voorbeeld.
Naam
Voornamen
Geslacht
Geboorteplaats en -datum
Nationaliteit
Kaartnr.
Geldig van – tot
Handtekening van de houder
Identificatienummer van het rijksregister

2 En jij?
Sadiq
Rol: administrator
90.02.12-555.36

594-5528954-84
Bagdad 12 FEBR 1990
Hassan 09.12.2025 – 09.12.2035
Irakees

Proefversie©VANIN
Naam
Voornamen
Geslacht
Geboorteplaats en -datum
Nationaliteit
Kaartnr.
Geldig van – tot
Handtekening van de houder
Identificatienummer van het rijksregister
Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.
Dit kan ik
Hoe zeg je het?
Welkom!
Hallo! Goeiendag!
Wie ben jij?
Hoe heet jij?
Ik heet ... Mijn naam is ...
Dag mevrouw. Dag meneer.
Aangenaam!
Wablieft?
Begrijp je het?
Ja, ik begrijp het.
Nee, ik begrijp het niet.
Nieuwe woorden
Europa / België / Vlaanderen / Brussel
Wie ben jij?
het kind – de kinderen de man – de mannen de buurman de vrouw – de vrouwen de buurvrouw de klasgenoot – de klasgenoten de leerkracht – de leerkrachten de naam – namen het land – de landen de woonplaats de moedertaal het Nederlands
Voorwerpen het boek – de boeken de donut – de donuts de euro – de euro’s de gsm – de gsm’s de identiteitskaart – de identiteitskaarten de portefeuille – de portefeuilles het potlood – de potloden de sleutel – de sleutels de tas – de tassen de zakdoek – de zakdoeken
Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit
Welke taal spreek jij?
Ik spreek ... en een beetje Nederlands.
Ik spreek ook een beetje Nederlands.
Waar woon jij?
Ik woon in ... / Ik woon ook in ...
Uit welk land kom jij?
Ik kom uit ... / Ik kom ook uit ...
Mag ik jouw ...?
Alsjeblieft, mijn ...
Dankjewel!
Proefversie©VANIN
Adjectieven gemakkelijk ↔ moeilijk klein ↔ groot
Het telefoonnummer 0 nul 1 één 2 twee 3 drie
4 vier 5 vijf
6 zes
7 zeven 8 acht 9 negen 10 tien
Werkwoorden
begrijpen Ik begrijp het niet. heten Ik heet Hassan. komen uit Ik kom uit Irak. krijgen Ik krijg hoofdpijn. lezen Ik lees Nederlands. luisteren Ik luister naar muziek. schrijven Ik schrijf mijn naam op de kaart. spreken Ik spreek Arabisch. wonen Ik woon in Antwerpen.
Preposities op Schrijf op de kaart. in Wat zit in de tas? uit Ik kom uit China. naar Luister naar de conversatie. in Zij woont in Gent.
Pronomina
ik – mijn naam / jij – jouw naam
Ik heet Pei Le. Mijn naam is Pei Le.
Jij heet Hassan. Jouw naam is Hassan.
de vrouw – zij / de man – hij
Pei Le is een vrouw. Zij heet Pei Le. Yurek is een man. Hij heet Yurek.
Werkwoorden
ik ben – jij bent – ben jij – hij is – zij is
Ik ben een Belg. Jij bent een Belg.
Ben jij een Belg?
Hij is een Belg. Zij is een Belg.
ik heb – jij hebt – heb jij – hij heeft – zij heeft
Ik heb een hond. Jij hebt een hond.
Heb jij een hond?
Hij heeft een hond. Zij heeft een hond.
Kleine woorden
ook Ik spreek ook een beetje Nederlands.
een Yurek heeft een hond.
geen Pei Le heeft geen hond.
een Yurek heeft een hond. de De hond heet Waf.
een Yurek heeft ook een boek. het Het boek heet Nieuw TaalRecht.
JA / NEE-vragen
Ben jij mijn buurvrouw?
Ja, ik ben jouw buurvrouw.
Is jouw moedertaal Chinees?
Nee, mijn moedertaal is Pools.
Wie? Waar? Welke? Wat?
Wie ben jij? Ik ben Hassan.
Waar woon jij? Ik woon in Antwerpen.
Welke taal spreek jij? Ik spreek Arabisch.
Wat zit in de tas? Sleutels.
Proefversie©VANIN
Uitspraakoefeningen
1 E/EE – Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.
2 Onderstreep het woordaccent.
1 België
2 de buurvrouw
3 Europa
4 gemakkelijk
5 de identiteitskaart
6 de klasgenoot
7 de moedertaal
8 de portefeuille
3 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de woorden met een kruisje.
(kort)
l...k-ker X ik spr...k de l...r-kracht w...l-ke de B...lg ik h...t
(kort)
9 de sleutel
10 de zakdoek
Proefversie©VANIN
(lang)
(kort) de p...r-tefeuille X
z...s
t...t ziens
welk...m
ik b...n
ik k...m
t...ien
ik sp...eek
het appa...tement lekke... de t...as de g...sm ik beg...p
j... X de sl...-tel
v...f
ik begr...p de d...r de ...-ro
4 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.
Goeiendag!
Dank je.
Wablieft?
Welkom.
Lekker.
Alsjeblieft.
Begrijp je het?
Ik begrijp het.
Ik begrijp het niet.
Proefversie©VANIN
o O o O
O o O
O o O o
Ik oefen extra
3 Aangenaam!
1 Welk werkwoord? Vul in: ben / heet / is.
–Hallo. Ik de leerkracht.
Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit
–Ik Wim. Mijn naam Wim Peters. Wie jij?
–Ik een cursist.
–Hoe jij?
–Ik Ahmed.
–Aangenaam!
2 Welk woord? Trek een lijn, zoals in het voorbeeld.
1 ...
2 Ik ben de ...
3 Mijn ... is Wim Peters.
4 Ik heet Ahmed. Ik ben een ...
5 ...
4 De cursistenkaart
Zeg of schrijf de vraag en het antwoord.
1 naam:
2 moedertaal:
3 woonplaats:
4 geboorteland:
5 De klasgenoten
1 Vul in: en / een / in / ook / uit.
–Dag Pei Le. welk land kom jij?
–China.
– Waar woon jij?
– Ik woon Brussel.
–Welke taal spreek jij?
–Ik spreek Chinees Frans.
–Spreek je beetje Nederlands?
• Aangenaam. cursist. Dag. leerkracht. naam
Proefversie©VANIN
–Ja, ik spreek een beetje Nederlands.
2 Schrijf het vraagwoord.
1 ben jij? – Ik ben een cursist.
2 heet jij? – Ik heet Hassan.
3 taal spreek jij? – Ik spreek Arabisch.
4 Uit land kom jij? – Ik kom uit Irak.
5 woon jij? – Ik woon in Antwerpen.
3 Schrijf het werkwoord.
1 Ik Hassan.
2 Ik Arabisch.
3 Ik uit Irak.
Proefversie©VANIN
4 Ik in Antwerpen.
5 je het? – Ja.
4 Vul in.
Begrijp je ? – , ik begrijp het niet.
– , ik begrijp het.
6 Ja of nee?
1 Vul in: ik / mijn.
1 ben een cursist Nederlands.
2 naam is Yurek.
3 Pools is moedertaal.
4 woon in Antwerpen.
2 Vul in: jij / jouw.
1 Wie ben ?
2 Hoe heet ?
3 Wat is moedertaal?
4 Spreek ook Nederlands?
5 Is leerkracht een man?
3 Vul in: ben / bent / is.
1 Jij een cursist Nederlands.
2 jij ook een leerkracht?
3 jij een leerkracht Chinees?
4 Chinees jouw moedertaal?
5 Chinees een taal uit China.
7 Alsjeblieft. Dankjewel!
1 Trek een lijn, zoals in het voorbeeld.
1 ik
2 jij
3 een
4 ja • • • •
geen
2 Kijk naar de foto en vul in: een / geen.
1 Zij heeft potlood.
2 Zij heeft sleutel.
3 Zij heeft gsm.
4 Zij heeft euro.
5 Zij heeft donut.
6 Zij heeft pen.
7 Zij heeft boek.



Proefversie©VANIN
8 Zij heeft zakdoek.
3 Vul in: heb / hebt / heeft.
1 Hassan geen sleutel.
2 jij een zakdoek?
3 Jij een potlood.
4 Pei Le een gsm.
5 Ik geen boek.
6 jij een euro?
7 Zij geen pen.
8 Hij een donut.
4 Vul in: de / een / het.
1 Marie is cursist.
Zij komt uit België.
3 België is land van Marie.
4 Heeft Marie kind?
5 Ja. kind van Marie heet Eva.
6 Heeft Marie hond?
7 Ja, hond van Marie heet Waf!
8 En hoe heet boek van Marie?

9 boek van Marie heet Nieuw TaalRecht.
8 De school van Hassan
Proefversie©VANIN
Liedje
1 Luister naar het liedje. Lees de tekst. Vul de woorden in.
IK KOM UIT EEN LAND
Ik kom uit Irak, Afghanistan, uit Bulgarije of uit Turkije, Marokko, China en Japan, uit Libanon of Pakistan.
Ik kom uit een land, ik kom uit een land ver van hier.
Ik kom uit een (1) ver van hier.
Het is wel fijn om hier te zijn, maar ik denk aan mijn land en dat doet pijn.
Congo, Ghana, Kazachstan, ik kom uit Roemenië of (2) Tunesië, Tsjechië, Thailand of Soedan, Egypte, Rusland of Iran.
2 Uit welk land kom jij?
Ik kom uit een land, ik kom uit een land ver van hier.
Ik kom uit een land ver van (3) .
Het is wel fijn om hier te zijn, maar ik denk aan mijn land en dat doet pijn.
Syrië, India, Bangladesh, ik kom uit Albanië, of uit Somalië, Chili, Polen en Tibet. Alle landen A tot Z.
Ik kom uit een land, ik (4) uit een land ver van hier.
Ik kom uit een land ver van hier.
Het is wel fijn om hier te zijn, maar ik denk aan mijn land en dat doet pijn. Ja, het is fijn om hier te zijn, maar ik denk aan mijn land en dat doet (5) .
Omcirkel jouw land of schrijf jouw land hier:
3 Welke taal / talen spreken de mensen in jouw land?
4 Welke nationaliteit hebben de mensen in jouw land?
5 Juist of fout? Zet een kruisje X.
JuistFout
De zanger komt uit België. De zanger komt uit een ander land.
De zanger vindt het fijn in België.
De zanger denkt aan zijn land.
Proefversie©VANIN
Leertip
De liedjes in dit boek zijn van de Bonski’s. Lees meer op www.bonski.be!

Op bezoek
Dit leer ik.
• Ik lees en begrijp een briefje met een uitnodiging.
• Ik zeg correcte zinnen bij een bezoek.
• Ik lees de namen voor eten en drinken op een verpakking.
• Ik vertel wat ik graag eet en drink.
• Ik zeg hoelang ik in België woon.
• Ik vertel waarom ik graag in België woon en wat ik mis.
• Ik schrijf over een klasgenoot.
1 Koffie en koekjes
1 Hassan gaat bij Hilde op bezoek.
Hij heeft een cadeau bij.
Ze drinken koffie.
Ze eten koekjes.
2 Schrijf het nummer van de foto.
Alsjeblieft.
Dank je.
Welkom. Kom binnen en ga zitten.
Wil je een kopje koffie of thee?
Koffie alsjeblieft.
Wil je melk?
Nee dank je.
Wil je suiker?
Ja, graag.
Neem een koekje.
Lekker!
Uit welk land kom jij?
Ik kom uit Irak.
Hoelang woon jij in België?
Ik woon 50 jaar in België.
Dat is lang!
Proefversie©VANIN








2 In de brievenbus
Wie schrijft de brief? Kies:
1 politiecommissaris H. Heerens
2 de buurvrouw
3 de postbode
4 mevrouw Muller, Stad Gent

Wij hebben een pakket voor u.
Neem contact op met de klantendienst.
Met vriendelijke groet,

Hierbij een boete van € 96 voor nachtlawaai.
Betaal de boete binnen 10 dagen. 3
3 Een briefje van Hilde

Beste
Jouw identiteitskaart ligt klaar. Jij mag hem komen halen.
Proefversie©VANIN
Voor Hassan
Dag Hassan
Wil jij een kopje koffie met mij drinken?
Jij bent welkom.
Dag Hassan
Wil jij een kopje koffie met mij drinken?
Jij bent welkom.
Van jouw buurvrouw, Hilde
1 Lees het briefje.
Het briefje is van .
Het briefje is voor
Hassan gaat een kopje drinken.
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.
2 Hoe zeg jij WELKOM in jouw taal?

Welkom! =
Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.
4
Op bezoek
1 Luister en onderstreep.
Hassan is de buurman / buurvrouw
Hilde is de buurman / buurvrouw
Hassan wil koffie / thee.
Hassan wil melk / suiker / een koekje.
2 Schrijf het nummer.
1 Kom binnen.
2 Ga zitten.
3 Ja graag.
4 Nee, dank je.
5 Lekker!


3 Werk samen met een klasgenoot.
Lees het gesprek.
Ga van 1 naar 11.
Vul in: ...
Wissel dan van rol.
Jij gaat op bezoek
1 Dag. Ik ben jouw buurman / buurvrouw.
3 Dank je.
5 Koffie alsjeblieft.
7 Nee, dank je.
9 Ja, graag.
11 Lekker! Dank je.
Jij gaat op bezoek
1 Dag. Ik ben jouw
3 ... je.
5 Koffie ...
7 ..., dank je.
9 ..., graag.
11 Lekker. ...
Jij krijgt bezoek
2 Welkom. Kom binnen en ga zitten.
4 Wil je koffie of thee?
6 Wil je melk?
8 Wil je suiker?
10 Neem een koekje.
Proefversie©VANIN
Jij krijgt bezoek
2 Welkom. Kom ... en ga …

4 Wil je ... of ...?

6 ... je melk?

8 Wil je ...?

10 Neem ...

Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...
Leertip
Lees het gesprek thuis nog een keer hardop. Hardop lezen is een goede oefening.
5 Lekker
1 Wat is om te drinken? Onderstreep het woord.

koffie
100 % Arabica gemalen
Morocco muntthee biologisch

ZUIVEL van bij ons halfvolle melk



water zacht parelend fruitsap op basis van sinaasappel geen suiker toegevoegd
2 Wat eet je bij de koffie? Zoek het op. de appel / het broodje / de dadel / het koekje / het snoepje / de vijg





Belgisch speciaal bier
Proefversie©VANIN


het snoepje de het het de de
3 Iets graag eten en drinken. Zoek het op. Vul het in. a Ik drink graag en Ik eet graag en .
b Spreek met drie klasgenoten.
• Wat drink jij graag?
• Wat eet jij graag?
Klasgenoot 1 Klasgenoot 2 Klasgenoot 3
Naam: drinkt graag eet graag
4 Schrijf een zin.
voorbeeld: Ik eet graag een hamburger.
Marina eet ook graag een hamburger.
Ik drink graag melk.
Patrick drinkt ook graag melk.
Ik eet graag
Ik drink graag
5 Schrijf: of / ook / en.
Kom binnen ga zitten.
Wil je koffie thee?
eet ook graag
drinkt ook graag
G eten
ik eet / jij eet / eet jij / Marina eet
drinken
ik drink / jij drinkt / drink jij / Patrick drinkt
Proefversie©VANIN
Hassan drinkt graag koffie. Hilde drinkt graag koffie.
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.
6 Herhaal




Dag. Ik ben jouw ... buurman / buurvrouw.

Welkom. Kom binnen en ga zitten.
Wat drink jij graag?
Ik drink graag ... koffie, thee, water, sap, bier.
Wil je suiker? Ja, graag.



Wat eet jij graag?
Ik eet graag ... een koekje, een broodje, een appel, een vijg, een snoepje, een dadel.
Wil je koffie of thee?
Koffie graag.
Wil je melk?
Nee, dank je.
Neem een koekje. Lekker, dank je.
7 Taaltaak Op bezoek bij een klasgenoot
Spreek met een klasgenoot.
Ga op bezoek bij je klasgenoot. Gebruik de spreekkaart op pagina xx.
Rol: communicator
6 In België
1 Luister.
Hoelang woont Hassan in België?
Hij woont ... één / twee / drie / vier / vijf / zes / zeven / acht / negen / tien / elf / twaalf maanden in België.
Hoelang woont Hilde in België?
Zij woont ... tien / twintig / dertig / veertig / vijftig / zestig / zeventig / tachtig / negentig / honderd jaar in België.
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.
2 Studeer
Getallen 1 – 12
Getallen 10 – 100 1één7zeven10tien60zestig 2twee8acht20twintig70zeventig 3drie9negen30dertig80tachtig 4vier10tien40veertig90negentig 5vijf11elf 50vijftig100honderd 6 zes 12twaalf
Tijd de dag / de dagen de maand / de maanden het jaar / de jaren
3 Hoelang woon jij in België? Vul in.
Leertip
In thema 6 leer je alle getallen.
Proefversie©VANIN
Ik woon maanden in België. Dat is niet lang.
Ik woon jaar en maanden in België. Dat is lang.
4 Taaltaak Hoe lang? Rol: communicator
Spreek met je klasgenoot.
Spreek met één man en één vrouw.
Hoelang woon jij in België?
Vertel dan aan de klas.
• Dit is mijn klasgenoot
Hij woont in België.
Dat is niet lang. / Dat is lang.
• Dit is mijn klasgenoot
Zij woont in België.
Dat is niet lang. / Dat is lang.
Proefversie©VANIN
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.
5 Maak een lange rij in de klas.
• Wie woont nog niet lang in België? Sta op plaats 1.
• Wie woont een beetje langer in België? Sta op plaats 2.
• Wie woont lang in België? Sta op plaats 3.
• Enzovoort.
7 De klasgenoten
1 Luister en lees.

Ik ben Hassan.
Dit is mijn klasgenoot. Zijn naam is Yurek. Ik woon in Antwerpen. Hij woont ook in Antwerpen. Hij spreekt Pools en ook een beetje Nederlands.
Hij komt uit Polen.
Hij is vriendelijk. Hij zegt ‘dag’.
En dit is mijn klasgenoot Pei Le.
Zij komt uit China.
Haar moedertaal is Chinees.
Zij woont in Gent.
Haar appartement is in het centrum van Gent.
Zij is vriendelijk. Zij zegt ‘hallo’.


Adjectieven: positief en negatief positief negatief
gemakkelijk niet gemakkelijk klein niet klein moeilijk niet moeilijk lang niet lang lekker niet lekker vriendelijk niet vriendelijk
2 Onderstreep.
Proefversie©VANIN
1 De leerkracht zegt ‘hallo’. Dat is vriendelijk / niet vriendelijk.
2 Eet jij graag koekjes? Ja, koekjes zijn lekker / niet lekker.
3 Zij woont vijf dagen in België. Dat is lang / niet lang
4 Is Nederlands gemakkelijk? Nee, Nederlands is gemakkelijk / niet gemakkelijk
5 Is Nederlands moeilijk? Ja, Nederlands is moeilijk / niet moeilijk
6 Is België een klein land? Ja, België is klein / niet klein.
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.
ikjij / jehij zij mijn jouwzijn haar
3 Zeg de zin correct.
Vul in: ZIJ / HAAR – HIJ / ZIJN.
voorbeeld: Dit is Pei Le. Zij spreekt Chinees.
• vriendin spreekt ook Chinees.
• Dit is Yurek. komt uit Polen.
• woont in Antwerpen.
• appartement is in het centrum.
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.
4
Maak de A/B oefening met een klasgenoot.
Jij bent klasgenoot A of klasgenoot B.
Leg een blad op A of B.
Lees het gele vak.
Controleer je klasgenoot.
Wissel dan van rol.
Vind je dit moeilijk? Lees dan eerst de witte vakken.
Klasgenoot A Klasgenoot B
Pei Le komt uit China. ... woont één jaar en acht maanden in België.
Pei Le woont graag in België. Haar collega John is vriendelijk.
... zegt: ‘goedemorgen’.
De buurvrouw van Pei Le is ook vriendelijk.
Zij zegt ook ‘goedemorgen’.
Pei Le woont in een appartement.
... appartement is in Gent.
De familie van Pei Le woont niet in Gent.
Haar familie woont in Beijing.
Dit is Yurek. ... komt uit Polen.
Hij woont niet lang in België.
Pei Le komt uit China.
Zij woont één jaar en acht maanden in België.
Pei Le woont graag in België. ... collega John is vriendelijk.
Hij zegt: ‘goedemorgen’.
De buurvrouw van Pei Le is ook vriendelijk. ... zegt ook ‘goedemorgen’.
Pei Le woont in een appartement.
Haar appartement is in Gent.
De familie van Pei Le woont niet in Gent. ... familie woont in Beijing.
Dit is Yurek.
Hij komt uit Polen.
... woont niet lang in België. ... moedertaal is Pools.
Zijn moedertaal is Pools.
Hij komt graag naar de Nederlandse les. ... komt graag naar de Nederlandse les.
ik spreek ik woon ik zeg ik ben ik heb jij / je spreekt jij / je woont jij / je zegt jij / je bent jij / je hebt spreek jij / je? woon jij / je? zeg jij? ben jij / je? heb jij / je? hij spreekt hij woont hij zegt hij is hij heeft zij / ze spreekt zij / ze woont zij zegt zij is zij heeft
5 Vul het werkwoord in.
voorbeeld: Dit is de leerkracht. Zij spreekt Nederlands.
• Zij ook een beetje Arabisch.
• Dit is de directeur. Hij uit Amerika.
• Hij in Brussel.
• Zijn appartement in het centrum.
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina xx.
6 Maak de A/B oefening met een klasgenoot.
Vind je dit moeilijk? Lees dan eerst de witte vakken.
Klasgenoot A
Pei Le ... uit China.
Zij ... één jaar en acht maanden in België.
Pei Le woont graag in België.
Haar collega John is vriendelijk.
Hij ...: ‘goeiendag’.
De buurvrouw van Pei Le is ook vriendelijk.
Zij zegt ook ‘goeiendag’.
Pei Le ... in een appartement.
Haar appartement ... in Gent.
De familie van Pei Le woont niet in Gent.
Haar familie woont in Beijing.
Dit ... Yurek.
Hij ... uit Polen.
Hij woont niet lang in België.
Zijn moedertaal ... Pools.
Hij komt graag naar de Nederlandse les.
7 Herhaal




Klasgenoot B
Pei Le komt uit China.
Zij woont één jaar en acht maanden in België.
Pei Le ... graag in België.
Haar collega John ... vriendelijk.
Hij zegt: ‘goeiendag’.
De buurvrouw van Pei Le ... ook vriendelijk.
Zij ... ook ‘goeiendag’.
Pei Le woont in een appartement.
Haar appartement is in Gent.
De familie van Pei Le ... niet in Gent.
Haar familie ... in Beijing.
Dit is Yurek.
Hij komt uit Polen.
Hij ... niet lang in België.
Zijn moedertaal is Pools.
Hij ... graag naar de Nederlandse les.
Proefversie©VANIN
Dit is mijn klasgenoot Yurek.
Hij komt uit Polen.
Hij woont drie maanden in België.
Dat is niet lang.
Dit is mijn klasgenoot Pei Le.
Zij komt uit China
Zij woont één jaar en acht maanden in België.
Dat is lang.
Yurek woont in Antwerpen
Zijn appartement is in het centrum
Pei Le woont in Gent.
Haar appartement is ook in het centrum.
Yurek komt graag naar de school.
Hij spreekt een beetje Nederlands.
Pei Le komt ook graag naar school.
Zij spreekt ook een beetje Nederlands.
8 Taaltaak Mijn klasgenoot Rol: communicator
Schrijf over een klasgenoot.
Gebruik de schrijfkaart op pagina xx.
naam:
Proefversie©VANIN
8 Ik woon graag in België
1 Luister. Zoek de moeilijke woorden op. Schrijf een kruisje X.
Pei Le zegt:
Ik woon graag in België, want ... ik ga naar school. mijn collega is vriendelijk. ik heb werk.
Ik woon graag in België, maar ... ik mis mijn familie. mijn buurvrouw is niet vriendelijk. ik heb geen werk.
2 Welk werkwoord zet je? Trek een lijn. naar school vriendelijk (geen) werk je familie
3 Lees en vul in.
hebben zijn gaan missen
Nederlands Engels Frans Jouw taal maar but mais want because parce que ... want ik mis mijn familie. ... because I miss my family. ... parce que ma famille me manque.
4 Studeer Gaan
Ik ga / jij gaat, ga jij / hij gaat / zij gaat
5 Schrijf extra woorden. Zoek ze op.
Spreek met je klasgenoten.
Zij heeft werk. Wat heb jij?
Zij is vriendelijk. Hoe ben jij?
Zij gaat naar school. Waar ga jij?
Zij mist haar familie. Wie / wat mis jij?
6 Kijk naar de video.
Wie woont graag in België? Waarom?
Wie woont niet graag in België? Waarom?
7 Herhaal




Woon jij graag in België?
Ja, ik woon graag in België want ... ik ga naar school.
Woon jij graag in België?
Ja, ik woon graag in België maar ... ik mis mijn familie.
Woon jij graag in België?
Nee, ik woon niet graag in België want ... ik heb geen werk.
Nee, ik woon niet graag in België maar ... mijn vrouw komt uit België.
Proefversie©VANIN
8 Taaltaak In België Rol: communicator
Spreek met je klasgenoten. Gebruik de spreekkaart op p. xx.
Vind je dit gemakkelijk? Maak dan een gele oefening online.
Vind je dit moeilijk? Maak dan een blauwe oefening op pagina ...
9 Het bericht van Hassan
1 Lees het bericht van Hassan. Zoek de moeilijke woorden op.

bio posts contact
DOOR HASSAN Mijn leven in België
Ik woon graag in België, want ik ben veilig in België. Mijn buurvrouw Hilde is vriendelijk, maar ik mis mijn familie.
2 Schrijf jouw bericht.
bio posts contact
• Ik woon graag / niet graag in België ...
• Mijn buurman / buurvrouw (klasgenoot, vriend) ...

Proefversie©VANIN
10 Elke dag Nederlands
Taaltaak De uitnodiging Rol: communicator
Schrijf een briefje voor een buurman / buurvrouw of een vriend / vriendin.
Vraag of hij / zij een kopje koffie wil komen drinken.
Doe het briefje in de brievenbus.
Komt jouw buurman / buurvrouw of vriend / vriendin op bezoek?
Vertel het aan je klasgenoten.
Dit kan ik
Hoe zeg je het? Welkom.
Kom binnen. Ga zitten. Alsjeblieft. Voor jou.
Koffie of thee?
Wil je de video van de uitspraak bekijken? Wil je een vertaling opzoeken? Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit
Koffie alsjeblieft. Wil je melk? Wil je suiker? Nee, dank je. Ja, graag.
Uit welk land kom jij? Ik kom uit ...
Hoelang woon jij in België? Ik woon 2 maanden in België. Dat is niet lang. Ik woon 50 jaar in België. Dat is lang.
Nieuwe woorden
het appartement het bezoek de brief – de brieven het briefje – de briefjes de brievenbus – de brievenbussen het cadeau – de cadeaus
Adjectieven: positief en negatief lekker ↔ niet lekker lang ↔ niet lang veilig ↔ niet veilig vriendelijk ↔ niet vriendelijk
Werkwoorden
drinken Drink jij koffie? eten Hij eet een koekje. nemen Neem een koekje! willen Wil jij … ?
danken Dank je! missen Zij mist haar familie. zeggen Hassan zegt ‘hallo’.
binnenkomen Kom binnen! gaan zitten Ga zitten!
Neem een koekje. Lekker!
Tellen
tien – elf – twaalf tien – twintig – dertig – veertig vijftig – zestig – zeventig – tachtig negentig – honderd de dag – de dagen de maand – de maanden het jaar – de jaren
Lekker
het kopje – de kopjes het koekje – de koekjes de suiker het bier – de bieren het fruitsap de koffie de melk de thee het water
Preposities
naar Ik kom naar de les. uit Uit welk land kom jij? in Hoelang woon jij in België? binnen Kom binnen!
Werkwoorden: ik, jij, hij, zij
Ik woon.
Jij woont.
Woon jij?
Yurek woont
Hij woont
Pei Le woont.
Zij woont.
Let op: jij = je
Pronomina
mijn – jouw – zijn – haar
Ik ben Hassan. Dit is mijn familie.
Jij bent Hilde. Dit is jouw familie.
Hij is Yurek. Dit is zijn familie
Zij is Pei Le. Dit is haar familie.
Uitspraakoefeningen
en – of – ook
Kom binnen en ga zitten.
Wil je koffie of thee?
Wil jij ook een koekje?
maar – want
Ik woon graag in België, maar ik mis mijn familie.
Ik woon graag in België, want ik heb werk.
Proefversie©VANIN
Dit is ...
Dit is Yurek.
Dit is lekker.
1 A / AA Hoor je dezelfde klank? Schrijf = of ≠.
2 Onderstreep het woordaccent.
1 de familie
2 het appartement
3 het bezoek
4 het briefje
3 Wat hoor je? Zet een kruisje X.
5 het cadeau
6 lekker
7 twintig
8 vriendelijk
Oefen de woorden met een kruisje.
9 welkom
10 zeventig
(kort)
(lang) gr...g X de j...s tw...lf t...ch-tig
A (kort) AA (lang) de m...n-den
...cht
l...ng de t...l
Belg...ë
m...s-sen
z...s-tig w...l-kom
d...r-tig
b...n-nen
(kort)
(kort)
Proefversie©VANIN
(kort)
het k...p-je X de k...f-fie hij w...nt ...k
de s...-ker
D...ts-land
het k...k-je de ...-fening
4 Wat hoor je? Zet een kruisje X. Oefen de zinnen met een kruisje.
Kom binnen! O O o X o o O
Ga zitten! O O o o o O
Koffie of thee?
Wil je melk?
Wil je suiker?
Nee, dank je.
Ja, graag.
(lang)
Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit
3 Een briefje van Hilde
Welke letter is het?
Kies uit: a / e / g / k / b / t / z / f / h
4
Op bezoek
Schrijf het werkwoord.
– binnen en zitten.
Wat jij graag?
– Koffie, alsjeblieft.
– je melk of suiker?
– Nee, je.
– een koekje.
– Lekker!
5 Lekker
Schrijf: of / ook / en.
Of – ook – en
1 – Ik woon in Hasselt. Woon jij in Hasselt?
– Ja, ik woon in Hasselt.
– Woon jij in Antwerpen in Brussel?
– Ik woon in Antwerpen ik werk in Brussel. – Ik woon in Antwerpen. Maar ik werk in Gent.
2 – Ik heb een gsm. Heb jij een gsm?
– Ja, ik heb een gsm.
– Ik heb een computer. Heb jij een computer?
– Ja, ik heb een computer.
– Ik heb een gsm een computer.
3 – Wil je koffie thee?
– Wil je een koekje een appel?
6 In België
1 Zeg wat je leest.
De getallen
2 Wat is het? Schrijf (1), (2) of (3) de dag / de dagen (1) de maand / de maanden (2) het jaar / de jaren (3)
De school is gesloten in juli en augustus
Het schooljaar begint op 1 september
De werken duren van 2028 tot 2030.
Niet parkeren van woensdag 3/4 tot donderdag 4/4.
7 De klasgenoten
1 Schrijf het adjectief.
1 Hassan zegt ‘hallo’. Hij is .
2 Hassan vindt koekjes
3 Hij woont nog niet in België.
4 Hassan zegt: Nederlands is niet .
5 Nee, nee. Nederlands is
6 Irak is een groot land. België is
2 Schrijf: hij / zijn / zij / haar.
Proefversie©VANIN
a Dit is mijn klasgenoot Hassan.
• komt uit Irak.
Hij / zijn – zij / haar
• appartement is in Antwerpen.
• naam is Hassan.
b Dit is mijn klasgenoot Pei Le.
• komt uit China. woont in Gent. naam is Pei Lei.
• Spreekt Nederlands?
• Nee, moedertaal is Chinees.
c Dit is mijn klasgenoot Yurek.
• naam is Yurek.
• Ik woon in Antwerpen en woont ook in Antwerpen. komt uit Polen.
• moedertaal is Pools.
3 Vul het werkwoord in.
Komen – spreken – wonen – zijn
a Dit is mijn klasgenoot Pei Le.
• Zij uit China.
• Zij in Gent.
• Haar naam Pei Lei.
• zij Nederlands?
• Nee, haar moedertaal Chinees.
Komen – spreken – wonen – zijn
b Dit is mijn klasgenoot Yurek.
• Zijn naam Yurek.
• Ik in Antwerpen.
• Hij ook in Antwerpen.
• Hij uit Polen.
• Hij Pools.
• jij ook Pools?
• Nee, ik Arabisch.
c Dit is mijn klasgenoot Hassan.
Proefversie©VANIN
• Hij uit Irak.
• Zijn appartement in Antwerpen.
• Zijn naam Hassan.
• Hij Arabisch.
8 Ik woon graag in België
Wat is correct? WANT of MAAR? Onderstreep.
Want – maar
1 Hilde is een vrouw, want / maar Hassan is een man.
2 Hassan woont graag in België, want / maar hij mist zijn familie.
3 Hassan komt graag bij Hilde op bezoek, want / maar Hilde is vriendelijk.
4 Kom binnen, zegt Hilde, want / maar Hilde heeft graag bezoek.
5 Hassan doet zijn jas uit, want / maar het is warm bij Hilde.
6 Hilde heeft een hond, want / maar Hassan heeft geen hond.
7 De hond van Hilde eet koekjes, want / maar hij drinkt geen koffie.
8 Hassan eet graag koekjes, want / maar koekjes zijn lekker.
Liedje
1 Luister naar het liedje. Lees de tekst. Vul de woorden in.
KOPJE KOFFIE
Een kopje koffie bij mij.
Een kopje koffie bij mij.
Een kopje koffie – Wil je suiker of melk?
Een kopje koffie bij mij.
Een kopje koffie bij mij.
Een kopje met een koekje erbij.
Welkom, welkom en kom binnen.
Ga alsjeblieft.
Lekker, lekker kopje koffie.
Koffie maakt je blij.
(Refrein)
Een kopje koffie bij mij.
Een kopje koffie bij mij.
Een kopje koffie – Wil je of melk?
Een kopje koffie bij mij.
2 Drink jij graag koffie?




Een kopje koffie bij mij.
Een kopje koffie met een koekje erbij.
Uit land kom jij?
Woon je hier al lang?
Spreek jij Nederlands?
Een beetje, maar ik ga naar de les, ik leer elke dag iets bij!
Een kopje koffie bij mij.
Een kopje koffie bij mij.
Een kopje koffie – Suiker of ?
Een kopje koffie bij mij.
Een kopje koffie bij mij.
Ik wil er ook een koekje bij.
Ik wil er graag een bij.
Ik wil er nog een koekje bij.
Dank u wel!
Proefversie©VANIN
3 Wat drink jij (ook) graag? thee water cola bier wijn
4 Wat drink jij niet graag?

