TALENT 5 - Werkwoordenblok

Page 1

5

Werkwoordenblok Naam: Klas:

Nr.:



5 Werkwoordenblok


Coördinatie: Pieter van Biervliet Daan Debuysere Auteur: Peter Willems Daan Debuysere

Bij TALENT voor het 5e leerjaar horen volgende materialen: Voor de leerling: Taalschriften A, B en C Spellingschrift Projectbundel - De Warmste Klas Projectbundel - Loop naar de maan Projectbundel - Daar zit muziek in Werkwoordenblok 5 Voor de leraar: Handleidingen A, B en C Zorg- en evaluatiemappen A, B en C Correctiesleutels taalschriften A, B, C en spellingschrift Map curriculumdifferentiatie 5 Voor de klas: Talentbib 5 Wandplaten Cd- en dvd-box Digitale ondersteuning (zie ook www.talentvoortaal.be/digitaal) Bingel Max Bingel Plus Bingel Start

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van die mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hun dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. © Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2018 De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.

Eerste druk 2018 ISBN 978-90-306-8264-6 D/2018/0078/78 Art. 569678/01 NUR 191

Cover: B.AD Lay-outconcept: Springbok Vormgeving en opmaak: Crius Group


Naam:

Datum:

tĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶ ŝĚĞŶƟĮĐĞƌĞŶ 1

Omcirkel in elke reeks het werkwoord. 1 raadsels – herten – draaien – deuren 2 koningen – botsen – harten – kaarsen

Maak een zin met: "ik zal ..."

3 grachten – duinen – broeken – smelten 4 parken – schapen – handen – weggeven 5 hemden – ontbijten – worsten – bossen 6 bijen – dorpen – bloemen – wandelen 7 jongeren – klanten – verspillen – dranken 8 bommen – bekeuren – schriften – ratten 9 glazen – kinderen – schilderen – kleurtjes 10 typen – flessen – raadsels – knoppen

Omcirkel het werkwoord in de zin. 11 Wij kijken veel te veel naar de televisie. 12 Mijn vader kweekt allerlei groenten in zijn moestuin. 13 Manon fietst elke dag naar school. 14 In de zomer trekken veel mensen naar het buitenland. 15 De garagist repareert vandaag nog onze auto. 16 Klopt daar iemand op de deur? 17 Onze zoon en dochter ravotten elke dag in de tuin. 18 Ik neem nog wel een koekje uit de doos. 19 De jongen fluit heel luid op zijn vingers. 20 De redders riskeren hun leven voor de drenkeling.

Talent - werkwoordenblok 5

1



Naam:

Datum:

tĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶ ŝĚĞŶƟĮĐĞƌĞŶ 2

Schrijf de twee werkwoorden uit elke zin op. 1 Jullie moeten vandaag nog huiswerk maken.

2 Wij hebben nog niet gegeten deze ochtend.

3 De chauffeur heeft te veel gedronken.

4 Mijn mama kan elk ogenblik thuiskomen.

5 Onze buurman Ronald gaat elke ochtend een uurtje joggen.

6 Heb jij de boeken van de bibliotheek in de kast gelegd?

7 Ik ga vanavond nog wat op mijn viool oefenen.

8 De dokters zullen de man direct opereren.

Omcirkel de werkwoorden in de zin. Je weet niet hoeveel het er zijn. Zoeken maar! 9 Het glas valt in duizend stukjes op de grond. 10 De kinderen van het vijfde leerjaar gaan morgen zwemmen. 11 Ik moet mijn Franse woordjes nog overschrijven. 12 Mijn ouders hebben een nieuwe auto gekocht. 13 Ik zal tegen morgen mijn tekening gemaakt hebben! 14 De goochelaar toverde een konijn uit zijn hoed. Talent - werkwoordenblok 5

2



Naam:

Datum:

Ğ ƉĞƌƐŽŽŶƐǀŽƌŵ ŝĚĞŶƟĮĐĞƌĞŶ 3

Onderstreep de persoonsvorm in de zin. Tip: schrijf eerst de ja-neevraag onder de zin. Voorbeeld:

De gewonde man wordt direct geholpen. Wordt de gewonde man direct geholpen?

1 Ik moest mijn huistaak maken.

2 Mijn tante belde gisteren.

3 Opa heeft mijn fiets hersteld.

4 De hond beet de nieuwe bal in stukken.

5 Jongeren slenteren vaak langs de straat.

6 De auto’s zijn tegen elkaar gebotst.

7 Het verwachte resultaat was er.

8 Het licht springt op groen.

Probeer het zonder de vraag te noteren.

9 Mama moet haar auto nog voltanken voor ze naar Frankrijk rijdt. 10 De afgeschoten vuurpijl belandde in de tuin van de buren. 11 Het verdwenen geld lag in de kast. 12 Morgen schilderen we onze gang in een fris kleurtje.

Talent - werkwoordenblok 5

3



Naam:

Datum:

Ğ ƉĞƌƐŽŽŶƐǀŽƌŵ ŝĚĞŶƟĮĐĞƌĞŶ 4

Schrijf de zin opnieuw. Let op: het onderwerp en de persoonsvorm veranderen. 1 Sofie is zwaar ziek. Sofie en Amy 2 Mijn neefjes eten graag hapjes. Mijn neefje 3 Ik ren naar buiten. Mijn zus 4 Het lichtje brandt niet meer. De lichtjes 5 Mama bereidt vandaag macaroni. Mama en ik 6 Wij gaan vanavond naar de film. Lars 7 De kinderen spelen galgje. Jij 8 Noah surft op het internet. Ik 9 Ik schrijf altijd heel net. Jullie 10 De dieren maken veel lawaai. Hij 11 De zangeres vliegt over het podium. De zangeressen 12 Onze katten genieten van het zonnetje. Ons katje Talent - werkwoordenblok 5

4



Naam:

Datum:

sĂŶ ƉĞƌƐŽŽŶƐǀŽƌŵ ŶĂĂƌ ŝŶĮŶŝƟĞĨ 5

Schrijf de infinitief van de persoonsvormen. helpt

Maak een zin met: "ik zal..."

geef verzendt dwaal vlucht verdwaalde flitste glijdt gaat duldt stond zoek blaft graaft liep organiseert vermijdt juich verdeelde krimpt groeiden versnipperde

Talent - werkwoordenblok 5

5



Naam:

Datum:

sĂŶ ƉĞƌƐŽŽŶƐǀŽƌŵ ŶĂĂƌ ŝŶĮŶŝƟĞĨ 6

a Onderstreep de persoonsvorm in de zin. b Schrijf de infinitief van de pv op. 1 Mama verdeelt de taart in acht stukken. 2 Het kind rijdt op het fietspad. 3 Ik sprong over het muurtje. 4 De getuige verwittigde de politie. 5 De garagist herstelt onze auto. 6 Het weer schommelt nogal de laatste tijd. 7 Durf jij die mop vertellen? 8 De huurders betaalden veel te laat. 9 Ik verwen grootmoeder met zelfgemaakte koekjes. 10 De jongen verontschuldigt zich bij de leerkracht. 11 De ontsnapte renner versnelde nog eens. 12 Mijn zoontje berichtte dat hij later thuis zou zijn. 13 Jullie gedragen je als voorbeeldige leerlingen. 14 Hij houdt van lekker maar gezond eten. 15 Die stoute kinderen verpestten het hele feestje. 16 Er werd aan de deur gebeld. 17 Papa maait elke zaterdag het gras. 18 De man tuurde naar het water.

Talent - werkwoordenblok 5

6



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ƟũĚ ͬ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŚĞƌŬĞŶŶĞŶ 7

Staan de zinnen in de tegenwoordige of de verleden tijd? t.t. (nu)

v.t. (vroeger)

1 Mergel holt naar zijn dochter. 2 Harry schreeuwde gisteren tegen Klare. 3 Hij fluistert tegen zijn bevende vingers. 4 Harry draaide zich een paar keer rond. 5 Hermelien kijkt hem verbaasd aan. 6 Er klinkt een rommelend gesnurk op uit Rons bed. 7 Harry ging overeind zitten in bed. 8 Ik kon het commentaar niet helemaal verstaan. 9 Hedwig vliegt weg door het raam. 10 Ze zwaaide met haar toverstok over haar schouder. 11 Draco Malfidus komt aanlopen door de straat. 12 Meneer Wemel keek in de richting van de keukentafel. 13 Ron liet toen onhandig een paar dozen vallen. 14 Ze herkent professor Zwamdrift nu pas. 15 De stem van Malvaria schalde uit de houten radio. 16 Hij voelde een vreemde steek van ergernis. 17 De Kibbelaar loopt nog steeds goed. 18 Hermeliens geoefende hand schoot omhoog. 19 Pak de ingrediënten maar uit de voorraadkast. 20 Amortentia creëert natuurlijk niet echt liefde. Bron: Harry Potter en de halfbloed prins (J.K. Rowling)

Talent - werkwoordenblok 5

7



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ƟũĚ ͬ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŚĞƌŬĞŶŶĞŶ 8

Schrijf de persoonsvormen op de juiste plaats. persoonsvormen

tegenwoordige tijd (het gebeurt nu)

verleden tijd (het gebeurde vroeger)

steekt hang regende buigen ademt vind verplichtte brandde schreef knutselden plaag giechelen ondervraagt aten dachten vertrekt hoorde laadt gleed plantte

Talent - werkwoordenblok 5

8



Naam:

Datum:

De stam 9

Verbind de inďŹ nitief met de stam. rijden plagen groeien strooien lachen knippen

groei rijd strooi plaag knip lach

drummen turnen sporten wijzen verbreken goochelen

wijs sport drum verbreek turn goochel

draven bewerken stelen leggen schrikken sturen

schrik draaf leg bewerk stuur steel

ontbinden verschijnen verhuizen branden raden verlaten

verschijn brand ontbind verlaat verhuis raad

Talent - werkwoordenblok 5

9



Naam:

Datum:

De stam 10

Schrijf de stam van het werkwoord. vertrekken betalen vergissen klimmen praten ontsnappen landen jodelen vervormen starten chatten bieden ontstoppen smelten vergeven beluisteren antwoorden sorteren glimlachen verdelen verkorten verbranden

Talent - werkwoordenblok 5

10



Naam:

Datum:

De stam 11

Omcirkel de stam van het werkwoord. helpen

helpt – helpen – help – geholpen

zwemmen

zwom – zwem – zwemt – gezwommen

leren

geleerd – leerde – leert – leer

kussen

kus – kust – kuste – gekust

lachen

lachte – gelachen – lach – lacht

verdwijnen

verdwijn – verdwijnt – verdween – verdwenen

berispen

berispte – berispt – berisp – berispen

reizen

reist – reis – reisde – gereisd

beloven

beloofde – beloofd – beloof – belooft

verlaten

verliet – verlaten – verlieten – verlaat

melden

meldt – meldde – meld – gemeld

jubelen

jubel – jubelde – jubelt – gejubeld

schuiven

schoof – geschoven – schuift – schuif

verlichten

verlichtte – verlicht – verlichten – verlichtten

verbinden

verbond – verbind – verbindt – verbonden

kronkelen

kronkel – kronkelt – gekronkeld – kronkelde

spurten

gespurt – spurtte – spurt – spurten

braden

braadt – gebraden – braadde – braad

vinden

vond – vindt – vind – gevonden

storten

stort – stortte – gestort – stortten

schrijven

schrijft – schreef – geschreven – schrijf

filmen

filmde – filmt – film – gefilmd

verwonden

verwonde – verwondde – verwond – verwondt Talent - werkwoordenblok 5

11



Naam:

Datum:

De stam 12

Schrijf de stam van het werkwoord. springen kijken knutselen ontvangen sturen verzenden sluiten bedanken verstaan richten graven binden bedenken genieten ontbossen verschijnen belanden missen verfraaien pleiten krijgen veranderen

Talent - werkwoordenblok 5

12



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ƟũĚ 13

Neem het werkwoordschema op de achterkant erbij. Onderzoek de vette woorden in de zinnen. Overloop het schema en schrijf het cijfer van het vakje waar je uitkomt. 1 De juffrouw tekent een clown op het bord. 2 De auto’s rijden heel langzaam. 3 Wij hebben ons vandaag niet verveeld. 4 Mijn nicht houdt van dansmuziek. 5 Ik beloon je met € 10 voor je verjaardag. 6 Papa verbrandt zijn vingers aan de kaars. 7 Ik verbied je nog tv te kijken! 8 De mist belemmert het zicht. 9 Zend jij een berichtje naar oma? 10 De knutselaar is een echte specialist. 11 Rozanne heeft al alles geprobeerd. 12 Ik verbind die twee punten met een lijn. 13 Onze buren hebben hun huis verbouwd. 14 Ik schrijf een verhaal over de voorbije vakantie. 15 De jongen snapt de oefening niet. 16 Mama verbiedt mij om op straat te spelen. 17 Ik bereid een lekker gerecht. 18 Je moet oppassen voor de geschilderde muren. 19 Samuel verdwijnt in het duister. 20 Zet jij de fietsen in de garage? Talent - werkwoordenblok 5

13


MAAR … jij/je na pv: STAM

p

2e persoon enkelvoud jij STAM + t

q

3e persoon enkelvoud hij / zij / het / … STAM + t

r

1e/2e/3e persoon meervoud wij / jullie / zij / … STAM + en

ik speel ik werk

jij speelt jij werkt werk jij

hij speelt zij werkt

wij spelen jullie werken

Verleden tijd (v.t.)

ik speelde zij werkten

s

STAM + de(n) STAM + te(n)

t

Let op! Hoor je d/t achteraan? Luister naar de wijvorm.

Schrijf wat je hoort.

Geen Klankverandering klankverandering

Twijfel je? Denk aan het werkwoord spelen of werken. Daar hoor je wat je moet schrijven.

o

1e persoon enkelvoud ik STAM

Tegenwoordige tijd (t.t.)

Zoek het onderwerp en de pv.

ja

Is het een pv?

n

BV. gespeeld, geplaatst

Æ d Trilt Trilt niet Æ t

OF Luister naar de laatste klank voor de -en van de infinitief.

Hoor je d/t achteraan? Verleng.

Bv. de vergrote foto, de verbrande vinger, gelopen, de uitgeputte jongen ...

Schrijf wat je hoort. Vergeet de spellingweters niet!

nee


Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ƟũĚ 14

a Markeer het onderwerp geel en onderstreep de persoonsvorm in elke zin. b Schrijf de werkwoordsvorm op de juiste plaats in de tabel op de achterkant. 1 Ik loop graag. 2 Jordy bedreigt mij. 3 Mama wordt wel eens boos. 4 Ik wacht op jou. 5 Zus rekent heel graag. 6 Rayan heeft dat beloofd. 7 Wij verliezen veel wedstrijden. 8 Hij scheldt tegen dat vrouwtje. 9 Verzend jij dat pakje? 10 Ik heb een gsm gevraagd. 11 Steun jij hem echt? 12 De renners crossen door het slijk. 13 Ik beland in de struiken.

Talent - werkwoordenblok 5

14


o

1e persoon enkelvoud ik STAM

MAAR … jij/je na pv: STAM

p

2e persoon enkelvoud jij STAM + t

q

3e persoon enkelvoud hij / zij / het / … STAM + t

Tegenwoordige tijd (t.t.)

Zoek het onderwerp en de pv.

ja

r

1e/2e/3e persoon meervoud wij / jullie / zij / … STAM + en

Verleden tijd (v.t.)

s

STAM + de(n) STAM + te(n)

t

Let op! Hoor je d/t achteraan? Luister naar de wij-vorm.

Schrijf wat je hoort.

Geen Klankverandering klankverandering

Is het een pv?

Schrijf wat je hoort. Vergeet de spellingweters niet!

nee

n


Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ƟũĚ 15

Neem het werkwoordschema op de achterkant erbij. Onderzoek de vette woorden in de zinnen. Overloop het schema en schrijf het cijfer van het vakje waar je uitkomt. 1

De vogel vliegt tegen het venster.

2

Deze muziekgroep speelt leuke muziek.

3

Verdraag je de pijn nog?

4

Papa heeft naar de school gebeld.

5

Het kind lacht mooi naar de fotograaf.

6

Mama en ik bereiden vanavond het eten.

7

Aaron schudt de kaartjes door elkaar.

8

Wij zijn de weg kwijtgespeeld.

9

Ik trek aan het verkeerde touw.

10 De kraan graaft een diepe put in onze tuin. 11 Lien heeft een gebroken been. 12 Ik duid een vrijwilliger aan. 13 Papa parkeert zijn auto naast een boom. 14 De kinderen drinken water om hun dorst te lessen. 15 Het rommelt in de verte. 16 Er is een bom ontploft vlak bij het stadhuis. 17 Beleef jij de mooiste dag van je leven? 18 De directeur spreekt tegen alle leerlingen. 19 Ik verpest de sfeer door berichtjes te versturen. 20 Het vuur verspreidt zich over de gordijnen. Talent - werkwoordenblok 5

15


MAAR … jij/je na pv: STAM

p

2e persoon enkelvoud jij STAM + t

q

3e persoon enkelvoud hij / zij / het / … STAM + t

r

1e/2e/3e persoon meervoud wij / jullie / zij / … STAM + en

ik speel ik werk

jij speelt jij werkt werk jij

hij speelt zij werkt

wij spelen jullie werken

Verleden tijd (v.t.)

ik speelde zij werkten

s

STAM + de(n) STAM + te(n)

t

Let op! Hoor je d/t achteraan? Luister naar de wijvorm.

Schrijf wat je hoort.

Geen Klankverandering klankverandering

Twijfel je? Denk aan het werkwoord spelen of werken. Daar hoor je wat je moet schrijven.

o

1e persoon enkelvoud ik STAM

Tegenwoordige tijd (t.t.)

Zoek het onderwerp en de pv.

ja

Is het een pv?

n

BV. gespeeld, geplaatst

Æ d Trilt Trilt niet Æ t

OF Luister naar de laatste klank voor de -en van de infinitief.

Hoor je d/t achteraan? Verleng.

Bv. de vergrote foto, de verbrande vinger, gelopen, de uitgeputte jongen ...

Schrijf wat je hoort. Vergeet de spellingweters niet!

nee


Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ƟũĚ 16

a Markeer het onderwerp geel en onderstreep de persoonsvorm in elke zin. b Schrijf de werkwoordsvorm in de juiste kolom in de tabel op de achterkant. 1 Ik druk op de bel. 2 De klok luidt al een tijdje. 3 Wij hebben daar veel gefietst. 4 Ik rijd vlug naar huis. 5 Tuinmannen snoeien de bomen. 6 Ik lust wel een gebakken eitje. 7 Hij bestelt een koffie. 8 Bind je haar veters? 9 Mama bewaart alle foto’s. 10 Ik verbied je te schoppen! 11 Herhaal jij je lessen wel? 12 Dat vernietigt de natuur. 13 De deur is beschadigd!

Talent - werkwoordenblok 5

16


o

1e persoon enkelvoud ik STAM

p

MAAR … jij/je na pv: STAM

2e persoon enkelvoud jij STAM + t

q

3e persoon enkelvoud hij / zij / het / … STAM + t

Tegenwoordige tijd (t.t.)

Zoek het onderwerp en de pv.

ja

Is het een pv?

r

1e/2e/3e persoon meervoud wij / jullie / zij / … STAM + en

n

Schrijf wat je hoort. Vergeet de spellingweters niet!

nee


Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ƟũĚ 17

Schrijf de werkwoorden in de tegenwoordige tijd.

Markeer het onderwerp geel en onderstreep de pv. 1 vertellen

Mama

2 smelten

Het ijsblokje in mijn limonade

3 bedoelen

Hij heeft het goed

4 snijden

Ik

5 laten

graag een verhaaltje. vlug. . per ongeluk in mijn vingers. jij nooit iets vallen?

6 verwittigen

De vrouw hulpdiensten.

7 stoppen

De trein is plotseling

8 geloven

De directeur

9 scheuren

Ik

10 gebeuren

Er is nog niets

11 verwonden

Papa tak.

12 verwachten

De

13 omhelzen

De man

14 ontmoeten

De vrienden

15 geven

onmiddellijk de . mij niet. de brief in honderd stukjes. . zijn hoofd aan een uitstekende regen valt gelukkig niet. zijn kinderen. elkaar na 15 jaar. ik voldoende eten aan de vissen?

16 slapen

De kat

in de zetel.

17 regelen

De politie heeft het verkeer

18 begeleiden

De hond

19 verlaten

Ik

20 bloeden

Het slachtoffer

. de blinde over de straat.

het veld met opgeheven hoofd. aan zijn hand.

Talent - werkwoordenblok 5

17



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ƟũĚ 18

Schrijf de werkwoorden in de tegenwoordige tijd.

Markeer het onderwerp geel en onderstreep de pv. 1 pronken

Die foto

2 wensen

Ik

op mijn kamer. jou een goede avond. het paard in de weide?

3 draven 4 branden

De kachel

5 bouwen

De metselaar

6 spinnen

Onze poes

7 antwoorden

op een laag pitje. een huis. van tevredenheid. jij eens op mijn vraag!

8 zetten

Oma heeft de bloemen in de vaas

9 besteden

Mijn zus

10 bevrijden

De agenten handen van de ontvoerder.

11 bereiken

Mijn broer

12 praten

De papegaai

13 pakken

Ik

14 vragen

De

15 landen

Het vliegtuig is in Spanje

16 flitsen

Die gedachte

17 groeien

Mijn zus is enorm snel

18 verraden

Hij

19 verdelen 20 kletsen

.

veel geld aan haar gsm. het slachtoffer uit de de finale van het toernooi. erop los. mijn fiets wel! boeken zijn nog niet binnen. . door mijn hoofd. . zijn beste vriend! jij de kinderen in twee groepen?

Die dame

tegen haar vriendin.

Talent - werkwoordenblok 5

18



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ƟũĚ 19

Schrijf de werkwoorden in de tegenwoordige tijd. vorm

ond.

1e pers. enk.

ik

2e pers. enk.

jij

3e pers. enk.

hij, zij

1e pers. mv.

wij

2e pers. mv.

jullie

3e pers. mv.

zij

vorm

ond.

1e pers. enk.

ik

2e pers. enk.

jij

3e pers. enk.

hij, zij

1e pers. mv.

wij

2e pers. mv.

jullie

3e pers. mv.

zij

vorm

ond.

1e pers. enk.

ik

2e pers. enk.

jij

3e pers. enk.

hij, zij

1e pers. mv.

wij

2e pers. mv.

jullie

3e pers. mv.

zij

zoeken

verwachten

streven

worden

raden

verzorgen

Talent - werkwoordenblok 5

19



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ƟũĚ 20

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord. Gebruik de tegenwoordige tijd waar het kan.

Markeer het onderwerp geel en onderstreep de pv. 1 verkopen

De fruithandelaar

al zijn bananen.

2 hoesten

Tristan

3 wandelen

Ik

4 boren

De timmerman heeft een gat in de muur

verschrikkelijk veel. graag aan zee.

. 5 houden

Dolores

6 melden

van haar nieuwe pop je aan bij de directie!

7 wisselen

Wij hebben onze schoenen

8 vragen

Jij

9 rijden

De mountainbiker

10 hoeven

Je

11 bakken

De

12 broeden

De vogels

13 schelden

Fien

14 rusten

Jullie

15 belanden

.

te veel geld. elke zondag. niet naar huis te komen! aardappelen smaken verrukkelijk. in mei. tegen haar vriendin. te weinig! ik in een grote orkaan?

16 verkrampen

Luna

17 fantaseren

Wij

18 juichen

van de koude. over kabouters in het bos. jij niet om de overwinning?

19 verbreken

Die atleet

20 ontspannen

Ik

alle records. me in de sauna. Talent - werkwoordenblok 5

20



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ĞŶ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 21

a Zoek de duo’s! Schrijf de twee werkwoorden in de tabel. b Schrijf in de derde kolom of er klankverandering is. lopen sprongen liepen

schrijven

komen

lezen

springen

zwemmen

kwamen dansten

lachten

kochten

dansen

schreven lachen

kopen lazen

belden bellen

zwommen

schaatsen

drinken

dronken

schaatsten

tegenwoordige tijd

verleden tijd

klankverandering?

lopen

liepen

ja

Talent - werkwoordenblok 5

21



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ĞŶ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 22 Vul aan. Duid aan of er klankverandering is. tegenwoordige tijd

verleden tijd

ik werk

ik werkte

hij valt

hij

zij huilen

zij

jullie

jullie stampten

zij liggen

zij

papa rookt

papa

zus

zus vergat

wij

wij leerden

Fabrice snurkt

Fabrice

opa

opa stookte

ik

ik ving

jij verwisselt

jij

zij

zij bedankte

wij

wij sliepen

mama tankt

mama

Rune vliegt

Rune

hij

hij verstopte

ik verwittig

ik

papa sluit

papa

Zoë

Zoë stapte

dat juweel

dat juweel blonk

de hond gromt

de hond

jij

jij besliste

klankverandering

Talent - werkwoordenblok 5

22



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 23

Neem het werkwoordschema op de achterkant erbij. Onderzoek de vette woorden in de zinnen. Overloop het schema en schrijf het cijfer van het vakje waar je uitkomt. 1 De regen hinderde onze fietstocht. 2 De kindjes dansten op het podium. 3 Gisteren knipte mama mijn haar. 4 Ik tuimelde de gracht in. 5 Hij was blij met de bestelde kaartjes. 6 Mama praatte vorige week met mijn leerkracht. 7 De man redde het ongelukkige vogeltje. 8 Ik had het hem beloofd. 9 Oma en opa verdeelden de taart in zes stukken. 10 De bewoners vluchtten direct naar buiten. 11 Het geschrokken jongetje begon te huilen. 12 Ze verbreedden vorig jaar dit fietspad. 13 De gitarist speelde een prachtig nummertje. 14 Hij fietste tegen de wind in. 15 Wij hebben in de Ardennen veel gewandeld. 16 Mama besliste dat we naar bed moesten. 17 Mijn zus reageerde onmiddellijk op mijn berichtje. 18 De mensen in de omgeving snelden ter hulp. 19 De agent verplichtte mij te stoppen. 20 Jullie waren toen al uitgeschakeld. Talent - werkwoordenblok 5

23


MAAR … jij/je na pv: STAM

p

2e persoon enkelvoud jij STAM + t

q

3e persoon enkelvoud hij / zij / het / … STAM + t

r

1e/2e/3e persoon meervoud wij / jullie / zij / … STAM + en

ik speel ik werk

jij speelt jij werkt werk jij

hij speelt zij werkt

wij spelen jullie werken

Verleden tijd (v.t.)

ik speelde zij werkten

s

STAM + de(n) STAM + te(n)

t

Let op! Hoor je d/t achteraan? Luister naar de wijvorm.

Schrijf wat je hoort.

Geen Klankverandering klankverandering

Twijfel je? Denk aan het werkwoord spelen of werken. Daar hoor je wat je moet schrijven.

o

1e persoon enkelvoud ik STAM

Tegenwoordige tijd (t.t.)

Zoek het onderwerp en de pv.

ja

Is het een pv?

n

BV. gespeeld, geplaatst

Æ d Trilt Trilt niet Æ t

OF Luister naar de laatste klank voor de -en van de infinitief.

Hoor je d/t achteraan? Verleng.

Bv. de vergrote foto, de verbrande vinger, gelopen, de uitgeputte jongen ...

Schrijf wat je hoort. Vergeet de spellingweters niet!

nee


Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 24

Neem het werkwoordschema op de achterkant erbij. Onderzoek de vette woorden in de zinnen. Overloop het schema en schrijf het cijfer van het vakje waar je uitkomt. 1 De omroeper bedankte alle aanwezigen. 2 Wij verhuisden vorig jaar naar het platteland. 3 De kaarsen brandden gisteren de hele dag. 4 Hij herinnerde zich niets meer. 5 Miguel en Lola verzwichtten hun enkel. 6 Het vervallen huis werd opgesmukt. 7 Anna stichtte een praatgroep voor kinderen. 8 De misdadigers belandden vlug in de cel. 9 Zij waren nog maar pas getrouwd. 10 Elise verwachtte een leuk geschenkje 11 Eli vergiste zich van oefening. 12 Ik vertrouwde het zaakje niet. 13 De vrienden smeedden vorige week een leuk plan. 14 De fietsers veroorzaakten een lange file. 15 Het ontsnapte diertje verstopte zich in de struiken. 16 Mama verwittigde me dat ik mijn kamer moest opruimen. 17 Jeroen kookte op een elektrisch fornuis. 18 Het felle zonlicht verblindde de chauffeur. 19 Hij heeft zijn mouwen opgerold. 20 De jongeren smachtten naar meer zakgeld. Talent - werkwoordenblok 5

24


MAAR … jij/je na pv: STAM

p

2e persoon enkelvoud jij STAM + t

q

3e persoon enkelvoud hij / zij / het / … STAM + t

r

1e/2e/3e persoon meervoud wij / jullie / zij / … STAM + en

ik speel ik werk

jij speelt jij werkt werk jij

hij speelt zij werkt

wij spelen jullie werken

Verleden tijd (v.t.)

ik speelde zij werkten

s

STAM + de(n) STAM + te(n)

t

Let op! Hoor je d/t achteraan? Luister naar de wijvorm.

Schrijf wat je hoort.

Geen Klankverandering klankverandering

Twijfel je? Denk aan het werkwoord spelen of werken. Daar hoor je wat je moet schrijven.

o

1e persoon enkelvoud ik STAM

Tegenwoordige tijd (t.t.)

Zoek het onderwerp en de pv.

ja

Is het een pv?

n

BV. gespeeld, geplaatst

Æ d Trilt Trilt niet Æ t

OF Luister naar de laatste klank voor de -en van de infinitief.

Hoor je d/t achteraan? Verleng.

Bv. de vergrote foto, de verbrande vinger, gelopen, de uitgeputte jongen ...

Schrijf wat je hoort. Vergeet de spellingweters niet!

nee


Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 25

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord. Gebruik de verleden tijd waar het kan. 1 besteden

Zus uiterlijk.

2 verkrampen

Bryan

3 vertrouwen

Hij

4 starten

De loper

5 verven

De schilder huis.

de voorgevel van ons

6 plagen

De jongens

ons tijdens de speeltijd.

7 lachen

Er werd veel

tijdens de show.

8 verlichten

Die ene lamp

de volledige zaal.

9 verkleden

Onze directeur

zich als clown.

10 ademen

De drenkeling

11 stoten

Gisteren

12 schitteren

De sterren

13 verzorgen

De gewonde werd onmiddellijk

14 herpakken

Mijn broer nederlaag.

15 hollen

De kinderen andere toestel.

16 verwittigen

De bewoners

17 versnellen

De loper

18 kloppen

Jullie

19 bemesten

De landbouwer

20 regenen

Het

vroeger veel aandacht aan haar van de pijn. het zaakje niet! te vroeg.

niet meer. ik me aan de kast. aan de hemel. . zich na de vorige van het ene naar het de politie. zijn tempo. aan de verkeerde deur. zijn veld. heel hard. Talent - werkwoordenblok 5

25



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 26

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord. Gebruik de verleden tijd waar het kan. 1 rollen

De bal

2 schudden

Alle kinderen

3 verslikken

Mia

4 verplichten

Papa te maken.

5 verdoven

Onze hond werd met een spuitje

6 mikken

Ik

7 kleven

Hij

8 kruiden

De kokkin

9 verwelken

De bloemen

10 wachten

Wij

een uur op hem.

11 wenden

Ik

mij tot jouw broer.

12 huren

Jullie

13 versmachten

Hij

14 bouwen

Het huis werd in korte tijd

15 ontdekken

Columbus 1492.

de Nieuwe Wereld in

16 schillen

Mijn broer

de aardappelen.

17 verstoppen

Ik

18 bereiden

De jongeren

19 knippen

De kapsters

20 berichten

Joni

over de straat. aan de boom. zich door te vlug te eten. mij om direct mijn huiswerk .

niet goed. de twee stukken aan elkaar. het eten heel sterk. na een paar dagen.

vorige zomer een caravan. me bijna met zijn kussen. .

mijn snoep achter mijn rug. deze gerechten. onze haren. dat hij later zou zijn.

Talent - werkwoordenblok 5

26



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 27

Schrijf de werkwoorden in de verleden tijd. vorm

ond.

1e pers. enk.

ik

2e pers. enk.

jij

3e pers. enk.

hij, zij

1e pers. mv.

wij

2e pers. mv.

jullie

3e pers. mv.

zij

vorm

ond.

1e pers. enk.

ik

2e pers. enk.

jij

3e pers. enk.

hij, zij

1e pers. mv.

wij

2e pers. mv.

jullie

3e pers. mv.

zij

vorm

ond.

1e pers. enk.

ik

2e pers. enk.

jij

3e pers. enk.

hij, zij

1e pers. mv.

wij

2e pers. mv.

jullie

3e pers. mv.

zij

kloppen

braden

ritsen

storten

wandelen

bereiden

Talent - werkwoordenblok 5

27



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 28

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord. Gebruik de verleden tijd waar het kan. 1 draaien

De auto

in het midden van de weg.

2 vervelen

Het kind

zich de hele middag.

3 bloeden

Gisteren

Guus uit zijn neus.

4 verbazen

Mama was erg resultaten.

5 smullen

Ik

6 bewaken

De buren reis waren.

ons huis terwijl wij op

7 verplanten

Vorig jaar

de tuinman deze boom.

8 rekenen

Jij

9 sissen

De slang

10 lichten

De matroos

11 ontsnappen

De

12 verloten

De organisatoren tablet.

13 horen

over mijn goede van die lekkere aardbeientaart.

een beetje te vlug! gevaarlijk naar het publiek. het anker. spion reisde naar het buitenland. vorige week een jij ook die donderslag vannacht?

14 stranden

Het schip

op een zandbank.

15 barsten

De voorruit van onze auto put in de weg.

16 horen

Wij

17 vegen

De schoonmaaksters

18 draven

De schimmels

door een

een luide knal. de gang. in de wei.

Talent - werkwoordenblok 5

28



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 29

Duid aan of de vette werkwoorden wel of geen pv zijn. pv

geen pv

1 De regen viel met bakken uit de lucht. 2 Dieter werd tijdens het winkelen bestolen. 3 De soldaten grepen de macht. 4 Wij werden geblinddoekt weggevoerd. 5 Na een spannende finale wonnen de Spanjaarden. 6 De gevonden dieren werden naar een asiel gebracht. 7 Buurjongen Bert verkocht zijn kleine fiets. 8 Onze ploeg bestond uit drie jongens en drie meisjes. 9 Je had het beter eerst in het klad geschreven. 10 De zieken leden verschrikkelijk veel pijn. 11 Jullie verdachten mij toch niet van vals spelen? 12 Zij genas voorspoedig van haar ziekte. 13 De opstandelingen werden direct opgesloten. 14 De dokter hielp de gewonde kinderen. 15 Deze avonturiers beklommen die hoge berg. 16 De gevonden voorwerpen werden tentoongesteld. 17 Mayté en Samira sneden het fruit in kleine stukjes. 18 De lichten schenen in onze ogen. 19 De genodigden gaven een mooi geschenk. 20 Het schip verging in de storm.

Talent - werkwoordenblok 5

29



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 30

Schrijf de juiste vorm van de verleden tijd van het werkwoord op de juiste plaats. pv kijken

Jullie B niet naar je horloge.

kopen

Ik B een grote zak snoep.

drinken

Ze hadden te veel B.

bieden

De koper B veel geld.

eten

Wij B vlug een boterham.

vinden

Ik B een portefeuille.

doen

De jongeren B hun best.

trekken

Het paard B de zware kar.

vragen

B jij geld aan je vriend?

geen pv

bezoeken Heb jij je vriendin al B? verbieden De agent B mij verder te fietsen. mogen

Ik B niet naar binnen!

verliezen

Waar liggen de B voorwerpen?

komen

Hij B niet naar school.

duiken

Het kind B in het water.

verbergen De cadeautjes waren goed B. gaan

Ali B naar huis.

zitten

De kat B op de tafel.

Talent - werkwoordenblok 5

30



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 31

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd. verdwijnen

hij

geven

jij

kruipen

wij

bedriegen

ik

steken

hij

vliegen

je

bevelen

ik

rijden

zus

verzenden

pa

bekomen

ik

klimmen

jullie

schrikken

ik

wijzen

hij

winnen

jij

houden

ik

bedenken

Janne

wegen

jullie

zwemmen

mama

lopen

wij

liegen

wie

nemen

hij

blinken

het koper

Talent - werkwoordenblok 5

31



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 32

Schrijf het juiste vorm van het werkwoord. Gebruik de verleden tijd waar het kan. 1 breken

Het schip

in tweeën.

2 vriezen

Vorig jaar

het al in november.

3 ontbinden

De voorzitter

4 vallen

De stenen

5 binden

Mijn zus

de hond aan een boom.

6 worden

Laurens

rood van woede.

7 vragen

Ellen schoenen.

8 kopen

De

9 rijzen

Het deeg

10 gaan

Na het concert

11 hangen

Onze jassen

12 liggen

Ik

13 verzoeken

De zaalwachter

14 berijden

De man

15 treffen

We hadden het goed gezelschap.

16 roepen

Mama

17 brengen

Tante

18 springen

De stuntmannen

19 zien

de vergadering. van de rots naar beneden.

de prijs van mijn nieuwe goederen werden niet omgeruild. maar heel traag. we nog iets drinken. aan die kapstok. juist te slapen toen de film begon. mij plaats te nemen. zelfs het wildste paard. met dat dat we moesten komen. een bezoekje aan oma. uit het vliegtuig. jullie die auto hier veel te snel

voorbijvliegen? 20 mogen

Met mijn verjaardag organiseren.

ik een feestje

Talent - werkwoordenblok 5

32



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ĞŶ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 33

Kijk naar de vette woorden. Noteer de nummers van de zinnen bij het juiste vakje. 1 De radio bleef de hele dag spelen. 2 Dat plantje bloeide een lange tijd. 3 Wij dronken fruitsap om onze dorst te lessen. 4 Hij zette de stoel terug op zijn plaats.

Geen klankverandering STAM + de(n)

nrs.:

5 Ik antwoordde op jouw vraag. 6 Merel fietste langs de Schelde. 7 Wij gooiden met de dobbelsteen. 8 Zus vertikte het om te gehoorzamen. 9 De buren gaven een souvenir uit Zwitserland.

Geen klankverandering STAM + te(n)

nrs.:

10 De kinderen spelden het woord verkeerd. 11 Youssef kaatste de bal hard. 12 De grootouders praatten veel. Klankverandering Schrijf wat je hoort.

13 Ik ondervond weinig last van die beet. 14 Zij verfrommelden mijn huiswerk! 15 De dokter onderzocht mijn keel en mijn oren.

nrs.:

16 Hij voorspelde mijn toekomst. 17 Wij vlogen boven de zee. 18 De juffrouw berispte ons. 19 De toren bestond uit duizend blokjes. 20 De jongetjes versmachtten bijna.

Talent - werkwoordenblok 5

33



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ĞŶ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 34

Schrijf de persoonsvormen in de juiste kolom.

Denk aan de LQÖQLWLHI HQ GH VWDP

beloofden – grepen – spurtte – vertelde – strandden – verklapten – verstond – kuchte – smeedde – ontsloegen – verluchtten – verbleven – goochelde – beklom – ontploften – berichtte – verwoordden – verrees – schaterde – verrasten – bestelden – verdwenen – naderde – stond – jubelde – glommen – verplaatste – haastten – beweerde – smolt – plaatste

Geen klankverandering STAM + de(n)

Geen klankverandering STAM + te(n)

Klankverandering Schrijf wat je hoort.

Talent - werkwoordenblok 5

34



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ĞŶ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 35 Vul de tabel in. pv in de verleden tijd enkelvoud

meervoud

plaatsen

ik

wij

tellen

jij

jullie

verzwijgen

hij

zij

vertragen

zij

kruisen

geen pv Ik zal ...

jullie je wij

vermoorden ik

jullie

staan

jij

zij

lezen

hij

wij

stichten

zij

jullie

zoeken

je zij

schrijven

ik

jullie

pronken

jij

zij

dribbelen

hij

wij

geven

zij

jullie

filmen

je zij

Talent - werkwoordenblok 5

35



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ĞŶ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 36

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord. Gebruik de verleden tijd waar het kan. 1 stoppen

De bus

2 kleuren

De

3 slapen

Ik

4 breien

Oma

5 vechten

Mijn kleine zusje

6 missen

Papa

7 misten

Het

vanmorgen heel erg.

8 reizen

Wij

vorig jaar naar Turkije.

9 smijten

Ik

10 luiden

Hij

11 verhoren

Ze hadden hem een uur lang

12 verbranden

Vroeger hun tuin.

13 vinden

De politie vandalenstreken.

14 verstoppen

De loodgieter kwam voor een

15 richten

De jager

16 klauteren

Zij

17 lezen

De kinderen

18 spoken

Het

19 dulden

De man

20 verluchten

Papa

aan het zwembad. blaadjes lagen op de kast. tot de middag. vroeger veel sjaals. tegen de slaap. gisteren de trein naar het werk.

het afval in de vuilnisemmer. de alarmklok. . de mensen afval in de dader van die buis. op zijn doelwit. over de muur. een spannend boek. in zijn hoofd. geen tegenspraak. de kamers.

Talent - werkwoordenblok 5

36



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ĞŶ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 37

a Schrijf de juiste vorm van het werkwoord. Gebruik de verleden tijd waar het kan. b Markeer het onderwerp geel en onderstreep de pv. 1 stelen

Mijn fiets werd vannacht

2 strelen

Ik

3 antwoorden

Dries

4 berispen

De meester

5 denken

Inès verjaardagsfeestje.

6 troosten

Mijn vriend

7 vergeten

Drie kinderen maken.

8 ploffen

Mama

9 drinken

Hadden jullie toen al iets

10 betichten

Ik

11 dribbelen

Gilles

12 wenden

Hij

13 helpen

De juf over hagedissen.

14 remmen

De auto’s

15 staan

De deur

16 geeuwen

Hij

17 stoppen

De trein

18 starten

De wagens

19 hakken

Het hout werd in stukken

20 braden

Zij

. onze hond achter zijn oren. niet op mijn berichtje. mij. dat ze te laat zou zijn voor het mij na mijn valpartij. hun huiswerk te in de zetel en las de krant. ? mijn vriendin van vals spelen. iedereen voorbij. zich tot de badmeester. mij met mijn spreekbeurt te laat. op een kiertje. heel luid. net op tijd. te vroeg. . het vlees in de pan. Talent - werkwoordenblok 5

37



Naam:

Datum:

sĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ ŵĞƚ ĞŶ njŽŶĚĞƌ ŬůĂŶŬǀĞƌĂŶĚĞƌŝŶŐ 38

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd. 1 Gerrit

(herkennen) hem meteen.

2 De hond was hen

(nalopen).

3 De boogschutter

(volgen) hem op de hielen.

4 Moeder

(geven) mij een pak slaag.

5 Het andere paard

(heten) Krijn.

6 Jeroen en Geert

(schudden) het hoofd.

7 De vrouw en het kind 8 Ik

(zitten) te bedelen bij Sint-Jan. (hoeven) niet ver te lopen.

9 De wind

(vervullen) de lucht met geuren van

bloemen en vers hooi. 10 Hasse

(raken) in paniek.

11 Plapperbek en Groenzoeter

(wauwelen) tegen

de monnik. 12 Jan van Schaffelaar

(knarsetanden)

een beetje. 13 Zijn vrouw werd aan die dominicaan 14 De anderen 15 Hij was

(uitleveren). (verwachten) mij in Zutphen.

(kleden) in een armezondaarshemd.

Bron: Hasse Simonsdochter (Thea Beckman)

Talent - werkwoordenblok 5

38



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 39

a Markeer het onderwerp geel en onderstreep de pv in elke zin. b Neem het werkwoordschema op de achterkant. Onderzoek het vette woord en schrijf het cijfer van het vakje waar je uitkomt. 1 Ik ging gisteren naar een concert. 2 Het jeugdorkest speelde tien fantastische nummers. 3 Heb je de solist bezig gehoord? 4 De aandachtige luisteraars genoten van de show. 5 Ik houd ontzettend veel van schitterende optredens. 6 De gekozen werkjes werden goed ingeoefend. 7 Ook de kleinste leden brachten een nummertje. 8 Dit had het publiek niet verwacht. 9 De dirigent krijgt een ruiker bloemen van de muzikanten. 10 Hij verwachtte die verrassing niet. 11 Alle mensen applaudisseren tot er een bisnummer komt. 12 Iedereen ging tevreden naar huis! 13 Ik trachtte de band te herstellen. 14 Vermeld jij de auteur van het boek niet? 15 De sterren schitterden aan de hemel. 16 De daders verdienen een zware werkstraf. 17 De leiders verplichtten ons de opdracht uit te voeren. 18 De boer heeft de koeien gemolken. 19 Yolande berijdt het grootste paard. 20 De bezoeker verliet het gebouw langs de achterkant. Talent - werkwoordenblok 5

39


MAAR … jij/je na pv: STAM

p

2e persoon enkelvoud jij STAM + t

q

3e persoon enkelvoud hij / zij / het / … STAM + t

r

1e/2e/3e persoon meervoud wij / jullie / zij / … STAM + en

ik speel ik werk

jij speelt jij werkt werk jij

hij speelt zij werkt

wij spelen jullie werken

Verleden tijd (v.t.)

ik speelde zij werkten

s

STAM + de(n) STAM + te(n)

t

Let op! Hoor je d/t achteraan? Luister naar de wijvorm.

Schrijf wat je hoort.

Geen Klankverandering klankverandering

Twijfel je? Denk aan het werkwoord spelen of werken. Daar hoor je wat je moet schrijven.

o

1e persoon enkelvoud ik STAM

Tegenwoordige tijd (t.t.)

Zoek het onderwerp en de pv.

ja

Is het een pv?

n

BV. gespeeld, geplaatst

Æ d Trilt Trilt niet Æ t

OF Luister naar de laatste klank voor de -en van de infinitief.

Hoor je d/t achteraan? Verleng.

Bv. de vergrote foto, de verbrande vinger, gelopen, de uitgeputte jongen ...

Schrijf wat je hoort. Vergeet de spellingweters niet!

nee


Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 40

a Markeer het onderwerp geel en onderstreep de pv in elke zin. b Neem het werkwoordschema op de achterkant. Onderzoek het vette woord en schrijf het cijfer van het vakje waar je uitkomt. 1 De jongen sliep heel lang. 2 Er gebeurde iets ergs. 3 Heb je het gezien? 4 Jullie vinden mij niet! 5 Ik duld geen tegenspraak. 6 Wij snapten het niet. 7 Zus vond het boekje. 8 Papa rijdt traag. 9 Maak je je huiswerk? 10 Het eten is besteld. 11 Ik praatte te luid. 12 Ze verdeelden het werk. 13 Het huis van mijn oma wordt verkocht. 14 De voetballer miste de penalty. 15 Ik overdrijf nooit! 16 Mijn zoontje verlangt al om te gaan skiën. 17 De vis gleed uit zijn handen. 18 De meester heeft mij met het werkje belast! 19 Ik vermijd nochtans lastige werken. 20 De sprekers beëindigen hun toespraak tijdig. Talent - werkwoordenblok 5

40


MAAR … jij/je na pv: STAM

p

2e persoon enkelvoud jij STAM + t

q

3e persoon enkelvoud hij / zij / het / … STAM + t

r

1e/2e/3e persoon meervoud wij / jullie / zij / … STAM + en

ik speel ik werk

jij speelt jij werkt werk jij

hij speelt zij werkt

wij spelen jullie werken

Verleden tijd (v.t.)

ik speelde zij werkten

s

STAM + de(n) STAM + te(n)

t

Let op! Hoor je d/t achteraan? Luister naar de wijvorm.

Schrijf wat je hoort.

Geen Klankverandering klankverandering

Twijfel je? Denk aan het werkwoord spelen of werken. Daar hoor je wat je moet schrijven.

o

1e persoon enkelvoud ik STAM

Tegenwoordige tijd (t.t.)

Zoek het onderwerp en de pv.

ja

Is het een pv?

n

BV. gespeeld, geplaatst

Æ d Trilt Trilt niet Æ t

OF Luister naar de laatste klank voor de -en van de infinitief.

Hoor je d/t achteraan? Verleng.

Bv. de vergrote foto, de verbrande vinger, gelopen, de uitgeputte jongen ...

Schrijf wat je hoort. Vergeet de spellingweters niet!

nee


Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 41

a Markeer het onderwerp geel en onderstreep de pv in elke zin. b Neem het werkwoordschema op de achterkant. Onderzoek de vette woorden en schrijf het cijfer van het vakje waar je uitkomt. 1 De kinderen bleven nog een eindje spelen. 2 De bestelde goederen worden morgen geleverd. 3 Hij speelt in een gestreept pak. 4 Mijn verstuikte pols wordt morgen geopereerd. 5 Ik vertelde de politie over mijn verdwenen fiets. 6 De veearts verzorgt het getroffen dier. 7 Wij zochten naar onze verdwaalde poes. 8 Onze krant wordt elke dag thuis bezorgd. 9 De vermoorde man woonde vroeger in Frankrijk. 10 Ik verwond mij aan een gebroken ruit. 11 De meester verbetert de gemaakte toetsen. 12 De vermiste personen worden opgespoord. 13 De winnares was erg ontroerd. 14 Ik breng de beluisterde cd's naar de bieb. 15 Mijn broer zette de stinkende vuilnisbak op de stoep. 16 De huilende baby maakt de buren wakker. 17 Ik red het gewonde vogeltje. 18 Wij belandden in een verlaten kasteel. 19 De chirurg onderzocht de verbrande hand. 20 De versnipperde brief belandt in de papiermand. Talent - werkwoordenblok 5

41


MAAR … jij/je na pv: STAM

p

2e persoon enkelvoud jij STAM + t

q

3e persoon enkelvoud hij / zij / het / … STAM + t

r

1e/2e/3e persoon meervoud wij / jullie / zij / … STAM + en

ik speel ik werk

jij speelt jij werkt werk jij

hij speelt zij werkt

wij spelen jullie werken

Verleden tijd (v.t.)

ik speelde zij werkten

s

STAM + de(n) STAM + te(n)

t

Let op! Hoor je d/t achteraan? Luister naar de wijvorm.

Schrijf wat je hoort.

Geen Klankverandering klankverandering

Twijfel je? Denk aan het werkwoord spelen of werken. Daar hoor je wat je moet schrijven.

o

1e persoon enkelvoud ik STAM

Tegenwoordige tijd (t.t.)

Zoek het onderwerp en de pv.

ja

Is het een pv?

n

BV. gespeeld, geplaatst

Æ d Trilt Trilt niet Æ t

OF Luister naar de laatste klank voor de -en van de infinitief.

Hoor je d/t achteraan? Verleng.

Bv. de vergrote foto, de verbrande vinger, gelopen, de uitgeputte jongen ...

Schrijf wat je hoort. Vergeet de spellingweters niet!

nee


Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 42

a Markeer het onderwerp geel en onderstreep de pv in elke zin. b Neem het werkwoordschema op de achterkant. Onderzoek het vette woord en schrijf het cijfer van het vakje waar je uitkomt. 1 Ik poetste mijn tanden. 2 Durf jij dat niet? 3 Zij verstond mij niet. 4 Ze plakten de band van mijn fiets. 5 Ik werd veel gestoord. 6 Hij botst tegen een stoel. 7 Het dak is gelegd. 8 Word jij niet moe? 9 Hij ontvreemdde geld. 10 De daken stortten in. 11 Wij bleven lekker thuis. 12 De zon brandt fel. 13 Ik glijd uit door een olievlek. 14 Gisteren verlichtten de kaarsen onze woonkamer. 15 Harald morst saus op zijn nieuwe kleren. 16 Het zicht is erg belemmerd door de dichte mist. 17 Ik herstel van een zware verkoudheid. 18 Het speet hem dat hij te laat was. 19 De fabriek beloonde zijn magazijniers. 20 Wij groeven een diepe put in het zand. Talent - werkwoordenblok 5

42


MAAR … jij/je na pv: STAM

p

2e persoon enkelvoud jij STAM + t

q

3e persoon enkelvoud hij / zij / het / … STAM + t

r

1e/2e/3e persoon meervoud wij / jullie / zij / … STAM + en

ik speel ik werk

jij speelt jij werkt werk jij

hij speelt zij werkt

wij spelen jullie werken

Verleden tijd (v.t.)

ik speelde zij werkten

s

STAM + de(n) STAM + te(n)

t

Let op! Hoor je d/t achteraan? Luister naar de wijvorm.

Schrijf wat je hoort.

Geen Klankverandering klankverandering

Twijfel je? Denk aan het werkwoord spelen of werken. Daar hoor je wat je moet schrijven.

o

1e persoon enkelvoud ik STAM

Tegenwoordige tijd (t.t.)

Zoek het onderwerp en de pv.

ja

Is het een pv?

n

BV. gespeeld, geplaatst

Æ d Trilt Trilt niet Æ t

OF Luister naar de laatste klank voor de -en van de infinitief.

Hoor je d/t achteraan? Verleng.

Bv. de vergrote foto, de verbrande vinger, gelopen, de uitgeputte jongen ...

Schrijf wat je hoort. Vergeet de spellingweters niet!

nee


Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 43 Vul de tabel aan. infinitief

pv tegenwoordige tijd

pv verleden tijd

ik

hij

jij

ik

Mieke

jij

Rani

wij

jij

hij

papa

jullie

Lies

ik

Eli

wij

ik

hij

de baby

jullie

geen pv Ik zal …

leven

prikken

falen

drijven

schatten

breken

snijden

versmachten

beantwoorden

krijsen

Talent - werkwoordenblok 5

43



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 44

Als er in de zin iets naar vroeger verwijst, is het v.t., anders t.t.

a Schrijf de juiste vorm van het werkwoord. b Onderstreep in elke zin de pv en markeer het onderwerp geel. 1 blinken

Gisteren

2 verzoenen

De jongen tegenstander.

3 drukken

De krant wordt in Gent

4 smeden

Ik

5 roepen

Vorige week hulp.

6 verrassen

Papa

7 toveren

Ik hoed.

8 zitten

Waar hebben jullie zolang

9 blussen

De brandweerman voertuig.

10 berichten

De krant moord.

11 strooien

mijn schoenen nog. zich met zijn . een doordacht plan. de drenkelingen om mama met een etentje. vorige week een konijn uit mijn ? het brandende vorige maand over die jij wat zout op de aardappelen?

12 spatten

Het vlees

13 aanvaarden

De bank kleingeld meer!

14 sluiten

Wij stonden voor een

15 lachen

De kinderen

16 bekennen

Radja

17 blussen

De brandweer

op mijn nieuwe kleren. vanaf nu geen deur. gisteren tijdens de film. dat hij graag schaakt. gisteren het vuur.

Talent - werkwoordenblok 5

44



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 45 Vul de tabel aan. vorm 1e pers. enk. (ik)

tijd

duiken

stranden

verdoven

zenden

richten

betreden

t.t.

3e pers. enk. (hij, zij) t.t. 2e pers. mv. (jullie)

t.t.

1e pers. enk. (ik)

v.t.

2e pers. enk. (jij)

v.t.

1e pers. mv. (wij)

v.t.

vorm 1e pers. enk. (ik)

tijd t.t.

3e pers. enk. (hij, zij) t.t. 2e pers. mv. (jullie)

t.t.

1e pers. enk. (ik)

v.t.

2e pers. enk. (jij)

v.t.

1e pers. mv. (wij)

v.t.

vorm 1e pers. enk. (ik)

tijd t.t.

3e pers. enk. (hij, zij) t.t. 2e pers. mv. (jullie)

t.t.

1e pers. enk. (ik)

v.t.

2e pers. enk. (jij)

v.t.

1e pers. mv. (wij)

v.t.

Talent - werkwoordenblok 5

45



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 46

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord.

1 Sander 2 Hij 3 Jetta

Als er in de zin iets naar vroeger verwijst, is het v.t., anders t.t.

(hopen) dat Maarten hem tegenhoudt. (zuchten) toen ze wilde dansen met hem. (draaien) zich om en gaat naar buiten.

4 Ze had zich die avond helemaal anders (voorstellen). 5 Indra 6 De dokter

(voelen) zich gisteren voor gek zitten. (vertellen) dat ze weer naar school mag.

7 Dit

(geloven) je echt niet!

8 Heike

(schieten) eergisteren in de lach.

9 Het Zwijmellied 10 Sander 11 Ik 12 Nu 13 Emiel en Chris

(irriteren) haar. (doen) vanmorgen het tuinhek open. (schrikken) ervan hoe afstandelijk Maarten is. (worden) Maarten heel kwaad. (knikken) gisteren naar elkaar.

14 Haar vriendin heeft nog nooit zulke onzin

(horen).

15 Wat

(gebeuren) er hier allemaal?

16 Sander

(herinneren) zich ineens iets heel belangrijks.

17 Indra 18 Meneer Koper uit de kast.

(schrikken) als ze op de klok kijkt. (pakken) vanmorgen vroeg een beker

Bron: Kappen! (Carry Slee)

Talent - werkwoordenblok 5

46



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 47

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord. 1 de hij-vorm in de t.t. van vertellen 2 de wij-vorm in de v.t. van knutselen 3 de jij-vorm in de t.t. van kleden 4 de jullie-vorm in de v.t. van pesten 5 de ik-vorm in de v.t. van scheuren 6 de hij-vorm in de t.t. van verdraaien 7 de jij-vorm in de t.t. van schudden 8 de wij-vorm in de v.t. van vechten 9 de stam van bloeien 10 de hij-vorm in de v.t. van broeden 11 de jij-vorm in de t.t. van tieren 12 de wij-vorm in de v.t. van klussen 13 de ik-vorm in de v.t. van snoeien 14 de hij-vorm in de t.t. van helpen 15 de jij-vorm in de v.t. van posten 16 de jullie-vorm in de v.t. van roddelen 17 de ik-vorm in de t.t. van vergeven 18 de stam van doorgronden 19 de wij-vorm in de v.t. van sprinten 20 de jij-vorm in de t.t. van verbreden

Talent - werkwoordenblok 5

47



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 48

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord.

1 graven

Het diertje

2 verbieden

Hij

3 sluiten

Ik

4 schillen

Mijn zus

5 vergissen

Als er in de zin iets naar vroeger verwijst, is het v.t., anders t.t. een gang onder de grond. ons binnen te komen. mij vorige vrijdag op in mijn kamer. gisteren een appel voor ons.

jij je nooit?

6 vermelden

De krant

7 schenken

Jullie goede doel.

8 rijden

Ik

9 verstaan

Deze man

geen Nederlands.

10 stelen

Die vrouw

een paar oorringen!

11 spreiden

Jij

12 hangen

Die schilderijen Amsterdam.

13 hechten

De dokter

14 strijden

vorige week mijn naam. gisteren veel geld voor het aan de verkeerde kant.

je vingers te veel. vorig jaar in gisteren mijn wonde. jij mee tegen de armoede?

15 vinden

Ik

16 vergrendelen

De deur is nog altijd

17 verdampen

Het water

18 berekenen

De architect oppervlakte.

19 ontladen

Papa

20 verdienen

Dat

vorige week een egel in onze tuin. . door de hitte. gisteren de de batterij van zijn auto. een bloemetje.

Talent - werkwoordenblok 5

48



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 49

Schrijf het onderwerp en de persoonsvorm. 1 de 1e pers. enk. t.t. van geven 2 de 2e pers. mv. t.t. van koken 3 de 2e pers. enk. v.t. van plaatsen 4 de 3e pers. enk. v.t. van begroeten 5 de 2e pers. enk. t.t. van strijden 6 de 1e pers. enk. v.t. van prutsen 7 de 3e pers. mv. v.t. van behalen 8 de 3e pers. enk. t.t. van verschillen 9 de 1e pers. mv. v.t. van verdrinken 10 de 1e pers. enk. t.t. van verbinden 11 de 2e pers. mv. v.t. van verkwisten 12 de 2e pers. enk. t.t. van gebruiken 13 de 1e pers. enk. t.t. van regeren 14 de 3e pers. mv. v.t. van vergassen 15 de 2e pers. mv. t.t. van betrekken 16 de 2e pers. enk. v.t. van verstevigen 17 de 3e pers. enk. t.t. van verraden 18 de 3e pers. enk. v.t. van ontbranden 19 de 1e pers. enk. v.t. van verschijnen 20 de 1e pers. mv. v.t. van verpachten

Talent - werkwoordenblok 5

49



Naam:

Datum:

dĞŐĞŶǁŽŽƌĚŝŐĞ ĞŶ ǀĞƌůĞĚĞŶ ƟũĚ 50

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord.

Als er in de zin iets naar vroeger verwijst, is het v.t., anders t.t. (afmaken).

1 Gelukkig heb ik mijn opleiding 2 Ik 3 Hij 4 5 Deze tekst

(binden) de katernen samen. (bedenken) gisteren een smoesje. (vinden) je dit niet vreemd? (staan) mooi gecentreerd.

6 Ik heb iets bijzonders

(ontdekken).

7 In de vorige eeuw in omslagen.

(worden) er nog geen reliëf gelegd

8 De Vikings vonden. 9 10 Daarmee

(plunderen) vroeger alles wat ze (komen) vanavond maar terug! (houden) u hem niet lang stil!

11 Heeft Isabel al staat?

(vertellen) wat er op dat perkament

12 Duizend zwaarden hart.

(doorboren) vroeger een

13 Wat is er 14 Wat 15 Ik zou gaan.

(gebeuren)? (bedoelen) hij met die laatste zin? (verwachten) gisteren niet dat het zo snel

Bron: De schat van Maredsous (C.Simon en V. Leonardo)

Talent - werkwoordenblok 5

50



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

51

oef. 1 1 2 3 4 5

draaien botsen smelten weggeven ontbijten

6 7 8 9 10

wandelen verspillen bekeuren schilderen typen

11 12 13 14 15

kijken kweekt fietst trekken repareert

16 17 18 19 20

klopt ravotten neem fluit riskeren

oef. 2 1 2 3 4 5

moeten, maken hebben, gegeten heeft, gedronken kan, thuiskomen gaat, joggen

6 7 8 9 10

heb, gelegd ga, oefenen zullen, opereren valt gaan, zwemmen

11 12 13 14

moet, overschrijven hebben, gekocht zal, gemaakt, hebben toverde

oef. 3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

moest; Moest ik mijn huistaak maken? belde; Belde mijn tante gisteren? heeft; Heeft opa mijn fiets hersteld? beet; Beet de hond de nieuwe bal in stukken? slenteren; Slenteren jongeren vaak langs de straat? zijn; Zijn de auto’s tegen elkaar gebotst? was; Was het verwachte resultaat er? springt moet belandde lag schilderen

oef. 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

Sofie en Amy zijn zwaar ziek. Mijn neefje eet graag hapjes. Mijn zus rent naar buiten. De lichtjes branden niet meer. Mama en ik bereiden vandaag macaroni. Lars gaat vanavond naar de film. Jij speelt galgje. Ik surf op het internet. Jullie schrijven altijd heel net. Hij maakt veel lawaai. De zangeressen vliegen over het podium. Ons katje geniet van het zonnetje.



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

52

oef. 5 helpen geven verzenden dwalen vluchten verdwalen

flitsen glijden gaan dulden staan zoeken

blaffen graven lopen organiseren vermijden juichen

verdelen krimpen groeien versnipperen

oef. 6 1 2 3 4 5 6 7

verdeelt, verdelen rijdt, rijden sprong, springen verwittigde, verwittigen herstelt, herstellen schommelt, schommelen durf, durven

8 betaalden, betalen 9 verwen, verwennen 10 verontschuldigt, verontschuldigen 11 versnelde, versnellen 12 berichtte, berichten 13 gedragen, gedragen

14 15 16 17 18

houdt, houden verpestten, verpesten werd, worden maait, maaien tuurde, turen

oef. 7 1 2 3 4 5

t.t. v.t. t.t. v.t. t.t.

6 7 8 9 10

t.t. v.t. v.t. t.t. v.t.

11 12 13 14 15

t.t. v.t. v.t. t.t. v.t.

16 17 18 19 20

v.t. t.t. v.t. t.t. t.t.

oef. 8 t.t. steekt hang buigen ademt vind plaag giechelen ondervraagt vertrekt laadt

v.t. regende verplichtte brandde schreef knutselden aten dachten hoorde gleed plantte



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

53

oef. 9 rijden, rijd plagen, plaag groeien, groei strooien, strooi lachen, lach knippen, knip

verfraai pleit krijg verander

bedenk geniet ontbos verschijn beland mis

vind stort schrijf film verwond

schuif verlicht verbind kronkel spurt braad

glimlach verdeel verkort verbrand

ontstop smelt vergeef beluister antwoord sorteer

land jodel vervorm start chat bied

draven, draaf bewerken, bewerk stelen, steel leggen, leg schrikken, schrik sturen, stuur

drummen, drum turnen, turn sporten, sport wijzen, wijs verbreken, verbreek goochelen, goochel

ontbinden, ontbind verschijnen, verschijn verhuizen, verhuis branden, brand raden, raad verlaten, verlaat

oef. 10 vertrek betaal vergis klim praat ontsnap

oef. 11 help zwem leer kus lach verdwijn

berisp reis beloof verlaat meld jubel

oef. 12 spring kijk knutsel ontvang stuur verzend

sluit bedank versta richt graaf bind

oef. 13 1 2 3 4 5

4 5 1 4 2

6 7 8 9 10

4 2 4 3 4

11 12 13 14 15

1 2 1 2 4

16 17 18 19 20

4 2 1 4 2



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

54

oef. 14 Verzend Steun

loop wacht beland

p

o

verliezen crossen

bedreigt wordt rekent scheldt

r

q

n beloofd gevraagd

oef. 15 1 2 3 4 5

4 4 3 1 4

6 7 8 9 10

5 4 1 2 4

11 12 13 14 15

1 2 4 5 4

16 17 18 19 20

1 3 4 2 4

oef. 16 Bind Herhaal

druk rijd verbied

p

o

snoeien

luidt bestelt bewaart vernietigt

r

q

n gefietst gebakken beschadigd

oef. 17 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

vertelt; Mama vertelt smelt; Het ijsblokje in mijn limonade smelt bedoeld; Hij heeft snijd; Ik snijd Laat; Laat jij verwittigt; De vrouw verwittigt gestopt; De trein is gelooft; De directeur gelooft scheur; Ik scheur gebeurd; niets is

11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

verwondt; Papa verwondt verwachte; De verwachte regen valt omhelst; De man omhelst ontmoeten; De vrienden ontmoeten Geef; Geef ik slaapt; De kat slaapt geregeld; De politie heeft begeleidt; De hond begeleidt verlaat; Ik verlaat bloedt; Het slachtoffer bloedt



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

55

oef. 18 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

pronkt; Die foto pronkt wens; Ik wens Draaft; Draaft het paard brandt; De kachel brandt bouwt; De metselaar bouwt spint; Onze poes spint Antwoord; Antwoord jij gezet; Oma heeft besteedt; Mijn zus besteedt bevrijden; De agenten bevrijden

11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

bereikt; Mijn broer bereikt praat; De papegaai praat pak; Ik pak gevraagde; De gevraagde boeken zijn geland; Het vliegtuig is flitst; Die gedachte flitst gegroeid; Mijn zus is verraadt; Hij verraadt Verdeel; Verdeel jij kletst; Die dame kletst

oef. 19 zoek zoekt zoekt zoeken zoeken zoeken

verwacht verwacht verwacht verwachten verwachten verwachten

streef streeft streeft streven streven streven

word wordt wordt worden worden worden

raad raadt raadt raden raden raden

verzorg verzorgt verzorgt verzorgen verzorgen verzorgen

oef. 20 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

verkoopt; De fruithandelaar verkoopt hoest; Tristan hoest wandel; Ik wandel geboord; De timmerman heeft houdt; Dolores houdt Meld; Meld (geen onderwerp) gewisseld; Wij hebben vraagt; Jij vraagt rijdt; De mountainbiker rijdt hoeft; Je hoeft

11 gebakken; De gebakken aardappelen smaken broeden; De vogels broeden scheldt; Fien scheldt rusten; Jullie rusten Beland; Beland ik verkrampt; Luna verkrampt fantaseren; Wij fantaseren Juich; Juich jij verbreekt; Die atleet verbreekt ontspan; Ik ontspan 12 13 14 15 16 17 18 19 20

oef. 21 dansen springen komen zwemmen bellen lachen

dansten sprongen kwamen zwommen belden lachten

nee ja ja ja nee nee

schrijven kopen schaatsen drinken lezen

schreven kochten schaatsten dronken lazen

ja ja nee ja ja



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

56

oef. 22 viel huilden stampen lagen rookte vergeet leren snurkte

ja nee nee ja nee ja nee nee

stookt vang verwisselde bedankt slapen tankt vloog verstopt

nee ja nee nee ja nee ja nee

verwittigde sloot stapt blinkt gromde beslist

nee ja nee ja nee nee

oef. 23 1 2 3 4 5

6 6 6 6 1

6 7 8 9 10

6 6 1 6 6

wendde huurden versmachtte gebouwd ontdekte

11 12 13 14 15

stootte schitterden verzorgd herpakte holden

11 12 13 14 15

6 6 6 6 6

11 12 13 14 15

1 6 6 6 1

11 12 13 14 15

16 17 18 19 20

6 6 6 6 1

oef. 24 1 2 3 4 5

6 6 6 6 6

6 7 8 9 10

1 6 6 1 6

16 17 18 19 20

6 6 6 1 6

oef. 25

6 7 8 9 10

oef. 26 1 rolde 2 schudden 3 verslikte 4 verplichtte 5 verdoofd

6 7 8 9 10

1 2 3 4 5

besteedde verkrampte vertrouwde startte verfde

plaagden gelachen verlichtte verkleedde ademde

mikte kleefde kruidde verwelkten wachtten

16 17 18 19 20

16 17 18 19 20

verwittigden versnelde klopten bemestte regende

schilde verstopte bereidden knipten berichtte



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

57

oef. 27 klopte klopte klopte klopten klopten klopten

braadde braadde braadde braadden braadden braadden

ritste ritste ritste ritsten ritsten ritsten

stortte stortte stortte stortten stortten stortten

wandelde wandelde wandelde wandelden wandelden wandelden

bereidde bereidde bereidde bereidden bereidden bereidden

oef. 28 1 2 3 4 5

draaide verveelde bloedde verbaasd smulde

6 7 8 9 10

bewaakten verplantte rekende siste lichtte

liepen loog nam blonk

wees won hield bedacht wogen zwom

verborgen; geen pv. ging zat

verbood mocht verloren; geen pv. kwam dook

16 17 18 19 20

pv. pv. geen pv. pv. pv.

11 12 13 14 15

ontsnapte verlootten Hoorde strandde barstte

11 12 13 14 15

16 hoorden 17 veegden 18 draafden

oef. 29 1 2 3 4 5

pv. geen pv. pv. pv. pv.

6 7 8 9 10

geen pv. pv. pv. geen pv. pv.

geen pv. pv. pv. pv. pv.

oef. 30 keken kocht gedronken; geen pv. bood aten

vond deden trok Vroeg bezocht; geen pv.

oef. 31 verdween gaf kropen bedroog stak vloog

beval reed verzond bekwam klommen schrok



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

58

oef. 32 1 2 3 4 5

brak vroor ontbond vielen bond

6 7 8 9 10

werd vroeg gekochte rees gingen

11 12 13 14 15

hingen lag verzocht bereed getroffen

16 17 18 19 20

riep bracht sprongen Zagen mocht

oef. 33

verstond ontsloegen verbleven beklom verrees verdwenen stond glommen smolt

spurtte verklapten kuchte verluchtten ontploften berichtte verrasten verplaatste haastten plaatste grepen

1, 3, 9, 13, 15, 17, 19

4, 6, 8, 11, 12, 18, 20

2, 5, 7, 10, 14, 16

Klankverandering Schrijf wat je hoort.

Geen klankverandering STAM + de(n)

Geen klankverandering STAM + te(n)

oef. 34 beloofden vertelde strandden smeedde goochelde verwoordden schaterde bestelden naderde jubelde beweerde

oef. 35 plaatste, plaatsten, geplaatst telde, telden, geteld verzweeg, verzwegen, verzwegen vertraagde, vertraagden, vertraagd kruiste, kruisten, gekruist vermoordde, vermoordden, vermoord stond, stonden, gestaan las, lazen, gelezen

stichtte, stichtten, gesticht zocht, zochten, gezocht schrijft, schrijven, geschreven pronk, pronken, gepronkt dribbelt, dribbelen, gedribbeld geven, geven, gegeven filmt, filmen, gefilmd

oef. 36 1 2 3 4 5

stopte gekleurde sliep breide vocht

6 7 8 9 10

miste mistte reisden smeet luidde

11 12 13 14 15

verhoord verbrandden vond verstopte richtte

16 17 18 19 20

klauterden lazen spookte duldde verluchtte



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

59

oef. 37 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

gestolen; Mijn fiets werd streelde; Ik streelde antwoordde; Dries antwoordde berispte; De meester berispte dacht; Inès dacht troostte; Mijn vriend troostte vergaten; Drie kinderen vergaten plofte; Mama plofte gedronken; Hadden jullie betichtte; Ik betichtte

11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

dribbelde; Gilles dribbelde wendde; Hij wendde hielp; De opvangjuf hielp remden; De auto’s remden stond; De deur stond geeuwde; Hij geeuwde stopte; De trein stopte startten; De wagens startten gehakt; Het hout werd braadden; Zij braadden

oef. 38 1 2 3 4 5 6 7 8 9

herkende; Gerrit herkende nagelopen; De hond was volgde; De boogschutter volgde gaf; Moeder gaf heette; Het andere paard heette schudden; Jeroen en Geert schudden zaten; De vrouw en het kind zaten hoefde; Ik hoefde vervulde; De wind vervulde

10 raakte; Hasse raakte 11 wauwelden; Plapperbek en Groenzoeter wauwelden 12 knarsetandde; Jan van Schaffelaar knarsetandde 13 uitgeleverd; Zijn vrouw werd 14 verwachtten; De anderen verwachtten 15 gekleed; Hij was

oef. 39 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Ik ging, vakje 7 Het jeugdorkest speelde, vakje 6 Heb je, vakje 1 De aandachtige luisteraars genoten, vakje 7 Ik houd, vakje 2 De gekozen werkjes werden, vakje 1 Ook de kleinste leden brachten, vakje 6 Het publiek had, vakje 1 De dirigent krijgt, vakje 4 Hij verwachtte, vakje 6

11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Alle mensen applaudisseren, vakje 5 Iedereen ging, vakje 7 Ik trachtte, vakje 6 Vermeld jij, vakje 3 De sterren schitterden, vakje 6 De daders verdienen, vakje 5 De leiders verplichtten, vakje 6 De boer heeft, vakje 1 Yolande berijdt, vakje 4 De bezoeker verliet, vakje 7



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

60

oef. 40 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7 6 1 5 2 6 7 4 3 1

7 4 2 6 4 1 2 7 6 7

11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

4 en 1 1 en 1 7 en 1 2 en 1 6 en 1 1 en 4 2 en 1 6 en 1 7 en 1 1 en 4

11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

6 6 4 6 2 4 7 1 2 5

11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

oef. 41 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7 en 1 1 en 1 4 en 1 1 en 1 6 en 1 4 en 1 7 en 1 4 en 1 1 en 6 2 en 1

oef. 42 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

6 3 7 6 1 4 1 2 6 6



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

61

oef. 43 leef prikt faalt drijft schat

leefde prikte faalde dreven schatte

geleefd geprikt gefaald gedreven geschat

breekt snijdt versmacht beantwoord krijst

braken sneed versmachtten beantwoordde krijsten

gebroken gesneden versmacht beantwoord gekrijst

oef. 44 1 2 3 4 5 6 7 8 9

blonken; blonken mijn schoenen verzoent; De jongen verzoent gedrukt; De krant wordt smeed; Ik smeed riepen; riepen de drenkelingen verrast; Papa verrast toverde; Ik toverde gezeten; hebben jullie blust; De brandweerman blust

10 11 12 13 14 15 16 17

berichtte; De krant berichtte Strooi; Strooi jij spat; Het vlees spat aanvaardt; De bank aanvaardt gesloten; Wij stonden lachten; De kinderen lachten bekent; Radja bekent bluste; De brandweer bluste

oef. 45 duik duikt duiken dook dook doken

strand strandt stranden strandde strandde strandden

verdoof verdooft verdoven verdoofde verdoofde verdoofden

zend zendt zenden zond zond zonden

richt richt richten richtte richtte richtten

betreed betreedt betreden betrad betrad betraden

oef. 46 1 2 3 4 5 6

hoopt zuchtte draait voorgesteld voelde vertelt

7 8 9 10 11 12

geloof schoot irriteert deed schrik wordt

13 14 15 16 17 18

knikten gehoord gebeurt herinnert schrikt pakte

oef. 47 1 2 3 4 5

vertelt knutselden kleedt pestten scheurde

6 7 8 9 10

verdraait schudt vochten bloei broedde

11 12 13 14 15

tiert klusten snoeide helpt postte

16 17 18 19 20

roddelden vergeef doorgrond sprintten verbreedt



dĂůĞŶƚ Ͳ ĐŽƌƌĞĐƟĞƐůĞƵƚĞů ǁĞƌŬǁŽŽƌĚĞŶďůŽŬ ϱ

62

oef. 48 1 2 3 4 5

graaft verbiedt sloot schilde Vergis

6 7 8 9 10

vermeldde schonken rijd verstaat steelt

verkwistten gebruikt regeer vergasten betrekken

11 12 13 14 15

spreidt hingen hechtte Strijd vond

11 12 13 14 15

16 17 18 19 20

vergrendeld verdampt berekende ontlaadt verdient

oef. 49 1 2 3 4 5

geef koken plaatste begroette strijdt

6 7 8 9 10

prutste behaalden verschilt verdronken verbind

16 17 18 19 20

verstevigde verraadt ontbrandde verscheen verpachtten

oef. 50 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

afgemaakt; heb ik bind; Ik bind bedacht; Hij bedacht Vind; Vind je staat; Deze tekst staat ontdekt; Ik heb werd; werd nog geen reliëf plunderden; De Vikings plunderden Kom; Kom (geen onderwerp) houdt; houdt u verteld; Heeft Isabel doorboorden; Duizend zwaarden doorboorden gebeurd; Wat is bedoelt; bedoelt hij verwachtte; Ik verwachtte


ISBN 978-90-306-8264-6 569678

vanin.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.