Eisen Scouts - Van Speijk!

Page 1

VAN SPEIJK – SCOUTS - VAARDIGHEDEN

VAARDIGHEIDEISEN NAAM:__________________________ FUNCTIE:_____________

1

2

3

INSIGNE 1 BEHAALD OP:___________________ INSIGNE 2 BEHAALD OP:___________________ INSIGNE 3 BEHAALD OP:___________________ uitleg KNOPEN

geoefend

geoefend

Touw (basis) Platte knoop Mastworp Paalsteek Spanknoop Kruissjorring Driepoot Steigersjorring

EHBO

5 punten van EHBO Bloedneus Insectenbeet Blaren Snijwonden Brandwonden Schaafwond

VUUR &

Mes

BIJL

Bijl Kloofbijl Tent opzetten/afbreken Rugzak inpakken Hike uitrusting Vuur Koken Gasbranders

KAART &

Legenda & schaal

KOMPAS

Coördinatenstelsel Windrichtingen Routebeschrijvingen Handgreep 1&2 kompas

Scouting Van Speijk ● Middelweg 12 ● 3312AL Dordrecht tel +31 (0) 78 614 14 41 e-mail scouts@vanspeijk.nl web www.vanspeijk.n

paraaf

in


KNOPEN Inleiding knopen Pionieren is het maken van voorwerpen van hout en touw, zoals bijvoorbeeld bruggen, torens en speeltoestellen. Pionieren is een traditionele scoutingtechniek die je waarschijnlijk nog heel vaak op scouting zult gebruiken, maar ook thuis is het soms makkelijk om een aantal knopen en sjorringen te kunnen leggen. In dit handboekje leggen we kort uit welke materialen je allemaal kunt gebruiken om te pionieren en hoe je deze het beste kunt onderhouden. Ook zullen we de meest gebruikte knopen, steken en sjorringen nog een keer kort beschrijven, zodat je ze thuis nog eens rustig kunt bekijken of tijdens de opkomst nog een keertje kunt spieken als niet precies meer weet hoe die ene knoop ook alweer gelegd moest worden. Om te laten zien wat je met pionieren allemaal kunt maken, zullen we in dit handboekje ook een hoop voorbeelden laten zien en je kennis laten maken met het mini pionieren. Als je alles wat in dit handboekje staat al kunnen dromen, dan kunnen je dit boekje gebruiken om je insigne pionieren te halen. Hoe dat moet, kun je helemaal achter in dit handboekje lezen. Veel pionierplezier,


KNOPEN

Touw

Touw kan geslagen of gevlochten zijn en uit natuurlijke en kunststoffen vezels bestaan. De vezels worden geslagen tot garens en de garens worden vervolgens geslagen of gevlochten tot een streng. Bij het pionieren gebruiken wij geslagen touwen. Soorten touw Zoals hierboven al staat hebben wij twee soorten touw, namelijk touw van natuurvezels en touw van kunststof vezels.

Soort touw

Voordelen

Nadelen

Natuurvezel Touw van natuurvezel wordt vaak gemaakt van manilla en sisal.

Kunsstof vezel Touw van Kunststofvezel wordt vaak gemaakt van polipropyleen (vaak wit gekleurd) en polyethyleen (vaak rood gekleurd)

Touw van natuurvezel is: makkelijk te knopen en te splitsen. ruw en heeft daardoor een makkelijke houvast . rot snel als het nat wordt opgeborgen.

Touw van kunsstofvezel is: sterker dan natuurvezel.

gevoelig voor zonlicht. glad. heeft een grote rek.

Breeksterkte Hoeveel gewicht een (nieuw) touw kan dragen zonder dat het breekt wordt de breeksterkte van een touw genoemd. De breeksterkte van een touw is niet afhankelijk van de lengte van een touw, maar wel van:    

Het materiaal waarvan het touw is gemaakt. Kunstvezel is sterker dan natuurvezel. De diameter (dikte) van het touw, hoe dikker het touw is hoe sterker het is. Hoe het touw geslagen is. Hoe strakker het touw geslagen is, hoe minder rek er in zit en hoe minder sterk het is. De leeftijd en het onderhoud van het touw.

Omdat de breeksterkte afneemt als een touw ouder wordt, gaan wij bij het gebruik van een touw niet uit van de breeksterkte, maar van de veilige belasting van een touw. De breeksterkte van een touw is ongeveer 7 keer zo groot als de veilige belasting. In de onderstaande tabel kun je de veilige belasting zien van de touwen die wij op scouting vaak gebruiken:

Sisaltouw nat Siseltouw droog Manilla

Diameter in mm 8mm 10mm 50 kg 60 kg 65 kg 90 kg 70 kg 90 kg

16mm 185 kg 160 kg 160 kg

De waarde die in de bovenstaande tabel staan gelden alleen als er geen knopen in het touw zitten. Omdat de vezels van een touw bij knopen vaak in scherpe bochten worden gedraaid, kunnen deze op sommige plaatsen breken waardoor het touw minder sterk wordt.


Onderhoud

KNOPEN

Om ervoor te zorgen dat je touw lang goed blijft en je er veilig mee kunt pionieren, moet je het goed onderhouden. Houd je daarom bij het gebruik en opbergen van touw aan de volgende regels:  

Zorg ervoor dat er geen knopen en kink in het touw zit als je het gebruikt of opbergt. Gebruik geen scherpe voorwerpen als je een knoop los probeert te peuteren. Hierdoor kun je de garens en strengen beschadigen en daardoor ook de breeksterkte van het touw. Berg het touw altijd droog en schoon op. Nat touw kan snel gaan rotten en als er zand in het touw komt werken de zandkorrels als scherpe mesjes die garens en strengen kunnen beschadigen daardoor ook de breeksterkte van het touw.

Om een touw goud op te bergen moet het netjes opgerold worden. Dit oprollen wordt opschieten genoemd. Bij ons in de groep schieten wij de touwen dubbel op.


Het echte pionieren

KNOPEN

Alleen aan piopalen en touw heb je natuurlijk niets als je geen knopen en sjorringen kent om deze te gebruiken. Daarom leggen we in dit hoofdstuk de basisknopen en sjorringen uitleggen die je bij het pionieren vaak nodig hebt. Als je al deze knopen en sjorringen kent, dan kun je bijna alle pionierobjecten maken die je kunt bedenken.

Knopen, steken en worpen Er zijn heel veel soorten knopen. steken en worpen bekend. Het is moeilijk om precies aan te geven wat de verschillen zijn tussen een knoop, een worp en een steek. Wel kunnen een aantal kenmerken worden omschreven. Een knoop maak je als je een blijvende verdikking in een touw of een blijvende verbinding tussen twee touwen wilt hebben. Een knoop kun je na gebruik niet makkelijk losmaken. Een steek of een worp is niet blijvend en kun je na gebruik wel makkelijk losmaken. Platte knoop Deze steek wordt gebruikt om twee einden touw van gelijke dikte aan elkaar te knopen. Als er veel kracht op deze knoop komt, kan beter gekozen worden voor een schootsteek: de platte knoop is zeer moeilijk los te maken, als er grote kracht op gekomen is. 1. 2. 3. 4.

Leg het linker eind over het rechter eind en haal ‘m er onderdoor naar je toe: links over rechts. Leg dan ’t uiteinde dat je rechts vasthoudt over het uiteinde in je linkerhand en haal ‘m er onderdoor: rechts over links. Er ontstaan dan 2 lussen, die in elkaar geschoven zitten. Trek de uiteinden samen met de touwen tegelijkertijd aan.

Als er veel kracht op de platte knoop heeft gestaan, dan kun je proberen om hem los te krijgen door de lus aan de beide einden open te trekken. Dit wordt ook wel de knoop breken genoemd. Mastworp (http://goo.gl/Cs0REN) Met de mastworp wordt een touw aan een rondhout (zoals een pionierpaal of railing of zelfs een dik touw) vastgemaakt. Het kan dienen als begin van een sjorring of om een boot met een dun touw aan een dikke sleeplijn vast te maken. 1. 2. 3. 4. 5.

Draai het uiteinde om het rondhout heen. Leg het uiteinde kruislings over zichzelf. Haal het uiteinde nogmaals om het rondhout heen. Steek het uiteinde vervolgens onder zichzelf door. Trek beide uiteinden aan.

Paalsteek (http://goo.gl/0FPmWK) Met deze knoop wordt een lus in het einde van een touw gelegd, die ook weer makkelijk los te maken is. 1.

Maak een lus in het touw.


KNOPEN

Sjoringen

De sjorring is bedoeld om twee of meer palen aan elkaar vast te maken met behulp van een touw. Er zijn verschillende sjorringen, elk heeft een eigen doel en is dus eigenlijk alleen daar voor te gebruiken. Het is dus belangrijk dat je weet waar je welke sjorring moet gebruiken. Om er voor te zorgen dat een sjorring veilig is moet je een paar dingen onthouden:    

Een sjorring moet netjes zijn. Een sjorring moet strak zitten. Maak je eerste knoop altijd op het dragende deel (de paal die al vast staat). Besteed tijd aan het maken van een sjorring.

Gebruik een extra paal onder de palen welke je gaat sjorren zodat je ruimte hebt tussen de grond en de palen.

Kruissjorring (http://goo.gl/xYikaf) De kruissjorring wordt vaak gebruikt om twee palen aan elkaar vast te maken. Als je de kruissjorring stevig aantrekt, dan kan deze veel kracht hebben. 1.

Begin met een mastworp op de dragende paal.

2.

Haal het uiteinde om de steunende paal en vervolgens om de dragende paal heen. Het touw kruist zichzelf niet, maar is netjes horizontaal of verticaal om de paal geslagen.

3.

Herhaal dit 2 of 3x; dit hangt mede af van de beschikbare lengte touw. Daarbij komen de slagen bij de steunende paal aan de buitenkant. Bij de dragende paal komen de slagen aan de binnenkant.

4.

Haal dan het touw tussen de palen door. Zo worden de slagen stevig aangetrokken. Doe dit 3x. Dit heet: woelen. Trek bij elke woeling het touw goed aan.

5.

Leg ten slotte twee halve steken of een mastworp om de steunende paal.


KNOPEN

Driepoot (8 vormige sjorring) (http://goo.gl/kjyyGY)

De 8-vormige sjorring wordt gebruikt om 3 of 4 palen met elkaar te verbinden. Deze zullen later drie- of vierpoot genoemd worden. 1.

2. 3.

4. 5.

Leg de palen met de onderkanten op gelijke hoogte. In de plaatjes zie je dat de uiteinden niet gelijk liggen: dat is de kant van de palen, die uiteindelijk bovenaan komt; die mag ongelijk zijn. De sjorring wordt boven in de 3 palen gelegd. Maak een mastworp om de eerste paal. Haal dan het touw vervolgens afwisselend drie tot vijf keer, over en onder de palen door. Doe dit 'boven' de mastworp. Leg dan ongeveer 3x een woeling tussen de palen in: eerst tussen paal 1 en 2, dan tussen paal 2 en 3. Eindig met een mastworp om de derde of vierde paal.

Steigersjorring (http://goo.gl/90DBb0) De steigersjorring wordt gebruikt om twee palen in elkaars verlengde te verbinden. Zo'n verbinding bestaat altijd uit twee steigersjorringen. Bij elk uiteinde van een paal komt een steigersjorring 1. 2.

Begin met een mastworp in het midden van (een wat langer) pioniertouw om beide palen. Sla de uiteinden nu een voor een om de palen. Je krijgt nu aan een kant steeds kruisen terwijl aan de andere kant de slagen netjes naast elkaar liggen. Voorkant steigersjorring

3.

4.

Als de uiteinden zo kort zijn dat je geen slag meer kunt maken maak je een platte knoop als eindiging van de knoop. Sla wiggen in om de sjorring strak te trekken.

Achterkant steigersjorring

Je kunt wiggen maken, maar ook bijvoorbeeld houten haringen gebruiken, pas wel op met scherpe hoeken van het hout, zij kunnen het touw beschadigen en de verbinding verzwakken.


Inleiding

Eerste Hulp Bij Ongelukken

EHBO of Eerste Hulp bij Ongelukken is een vrij complex onderwerp. Het is nu eenmaal een onderwerp waarbij de goede uitvoering van levensbelang kan zijn, en waar die uitvoering niet alleen afhangt van hoe goed je het hier leest, maar ook nog eens van regelmatige oefening. Hier wordt daarom alleen de rol van EHBO binnen scouting uitgelegd, en een aantal basisprincipes van hulpverlening. Het in detail uitleggen wat je moet doen in geval van nood gaat hier misschien te ver. Gebruik nooit informatie van het web als enige bron voor geneeskundige informatie. Maar zelfs als je niet het insigne EHBO hebt zijn er altijd slimme en minder slimme dingen die je kan doen wanneer je eerste hulp gaat geven. Zelfs als je denkt dat je er geen verstand van hebt kan je meer doen dan je misschien denkt. Het belangrijkste is om rustig te blijven, even goed na te denken en dan te handelen. Onderstaande tips zijn altijd een goede leidraad om op te treden.

De 5 stappen van EHBO 1. 2. 3. 4. 5.

Let op gevaar! Wat is er gebeurd? Stel gerust. Regel deskundige hulp. Help slachtoffer ter plaatse.

Let op gevaar! Er is zojuist blijkbaar een ongeluk gebeurt; zorg dat het niet erger wordt! Let op je eigen veiligheid, dan die van de omstanders en die van het slachtoffer. Het is heel erg belangrijk dat je ervoor zorgt dat er niet nog meer slachtoffers komen. Daarom let je pas als laatste op de veiligeid van het slachtoffer. Deze is namelijk al slachtoffer. Dat wat het ongeluk veroorzaakt heeft (verkeer, brand, elektriciteit, gevaarlijke gassen, enz) kan nog steeds een gevaar vormen. Wat is er gebeurd? Kijk goed wat er gebeurd is: observeer de omgeving, stel zo mogelijk vragen aan het slachtoffer en aan omstanders. Probeer ook te bekijken wat het slachtoffer mankeert. Hoe beter je weet wat er gebeurd is, hoe beter je kan bepalen hoe je kan helpen. Stel gerust. Het slachtoffer zal waarschijnlijk geschrokken zijn. Probeer hem dus gerust te stellen, vraag naar zijn naam en blijf praten om hem bij bewustzijn te houden. Vertel dat je hulp hebt ingeschakeld en wat je doet om zo goed mogelijk te helpen. Regel deskundige hulp. Er zal mogelijk (meer deskundige) hulp bij moeten komen. Zo mogelijk blijft de meest deskundige hulpverlener bij het slachtoffer, en gaat iemand anders hulp halen (112 bellen). Laat degene die hulp gaat halen duidelijk omschrijven wat er aan de hand is. Bij contact met 112 geef je eerst aan waar je bent en welke hulp je nodig hebt. Nadat je naar de juiste hulpdienst bent doorverbonden (en als zij het nodig vinden halen ze er zelf nog andere hulp bij) geef je aan wat er precies aan de hand is. Wie ben jezelf, wat is er gebeurt (soort ongeval en aantal slachtoffers) en waar dat precies is. Degene die hulp gehaald/gebeld heeft moet altijd terug naar de plaats van het ongeval om te vertellen dat er hulp onderweg is. Laat eventueel iemand de ingeroepen hulp opwachten en naar de plaats van het slachtoffer begeleiden.


Eerste Hulp Bij Ongelukken

Help het slachtoffer ter plaatse. Bij zwaardere ongevallen is het niet verstandig om het slachtoffer te verplaatsen, tenzij deze in de huidige positie nog meer kans op letsel loopt. Dat kan bijvoorbeeld zijn als er gevaar voor brand is in de directe omgeving. Als je iemand dan moet vervoeren is het van belang dat met name rug en nek zo stabiel en recht mogelijk blijven. In het Werkboek scouts wordt de greep van Rautek genoemd, maar daarbij worden afbeeldingen van de brandweergreep getoond. Bij de eerste greep wordt het slachtoffer van achter benaderd en met de voeten over de grond weggesleept. Bij de brandweergreep wordt het slachtoffer over de nek van de hulpverlener getild een vrij van de grond meegenomen. Daarbij wordt de rug van het slachtoffer meer gekromd.

Bloedneus (http://goo.gl/TbOUnw) Spontane bloedneuzen komen vaak voor. Ze ontstaan door een bloeding in het neusslijmvlies. Je neusslijmvlies bestaat uit kleine, gevoelige bloedvaatjes waarin gemakkelijk scheurtjes ontstaan. 1. Ga zitten en snuit de neus (in een zakdoekje bijvoorbeeld). 2. Houdt het hoofd licht voorover. 3. Knijp de neus dicht net onder het neusbeen voor minimaal 10 minuten. 4. Neem contact op met de leiding of een dokter als het langer dan 10 minuten bloed.

Insectenbeet (http://goo.gl/WUNF7u) Bijna iedereen is wel eens geprikt door een insect en weet dat dat vervelend kan zijn. Maar de jeuk, zwelling en pijn gaan vanzelf weer over. Het kan zijn dat u allergisch bent voor een bijen- of wespensteek. In dat geval kunt u er flink ziek van worden. Als de angel van een bij is blijven zitten, moet u deze weghalen. Probeer met uw nagel de angel eruit te schrapen. U kunt ook de stompe kant van een mes of een pincet gebruiken. Soms hangt er nog een klein gifzakje aan de angel. Pas dan op dat u niet in het zakje knijpt, want dan kan er eventueel meer gif naar binnen spuiten. Als de angel eruit is, kan je het wondje spoelen en deppen met joodpovidon of alcohol (70%). Een vastzittende teek moet u meteen verwijderen. Pak de teek zo dicht mogelijk op uw huid vast. Dit lukt het beste met een tekentang. Pak de teek bij de kop zonder in het lijfje te knijpen. Trek hem vervolgens voorzichtig uit de huid. Hierna het wondje goed wassen en desinfecteren met joodpovidon of alcohol (70%). Noteer de datum van de tekenbeet in je agenda. Noteer ook in welke streek en welk land. Hiervoor gebruiken wij een tekenformulier. Als er een stukje van de teek in de huid achterblijft, kan dat geen kwaad. Het komt er vanzelf weer uit. Als het niet lukt de teek te verwijderen, laat dit dan dezelfde dag door je leiding doen. Bij jeuk, pijn en zwelling geeft een koude, natte doek verlichting. Bij jeuk kunt u eventueel antijeukmiddeltjes gebruiken, zoals menthol strooipoeder of een crème. Deze kunt u kopen bij de drogist of apotheek.

Blaren (http://goo.gl/OamRyf) Een blaar is een opeenhoping van vocht onder de opperhuid. Een blaar ontstaat vaak door wrijving of te veel druk op de huid, bijvoorbeeld door schoenen die niet goed passen. Dit wordt ook wel een drukblaar genoemd. Deze blaren kunnen door wrijving open gaan. 1. Reinigen: Prik de blaar alleen open als hij op een plek zit waar wrijving ontstaat. 2. Desinfecteren: Desinfecteer de plek/naald met jodium/alcoholoplossing. 3. Desinfecteren: Desinfecteer de plek nadat deze open is ook met jodium/alcoholoplossing. 4. Bescherming: Plak een (blaren)pleister op de plek.


Eerste Hulp Bij Ongelukken Snijwonden (let goed op tetanusprik!) Kleine snijwonden zijn zelf heel gemakkelijk te verhelpen. 1. Schoonmaken met water 2. Desinfecteren 3. Afdekken (zorg dat de huid bij elkaar getrokken word!) 4. Grote snijwonden? Ga naar de leiding of naar de dokter

Schaafwonden (http://goo.gl/8K49xN) Het reinigen van een kleine schaafwond is heel gemakkelijk. Let op dat je bij grote schaafwonden niet een harde waterstraal op de wond zet, hiermee kan je steentjes of glassplinters in je huid duwen. 1. Schoondeppen met water 2. Desinfecteren met een gaasje 3. Afdekken (met een pleister die groot genoeg is)

Brandwonden Er zijn drie verschillende gradaties brandwonden: 1. Een pijnlijke, rode en soms licht gezwollen huid (eerstegraads brandwond) 2. Soms blaren (tweedegraads brandwond) 3. Soms zwarte, perkamentachtige of witte huid (derdegraads brandwond) Wanneer je een brandwond hebt: 1. Eerst water, de rest komt later! 2. Koel de brandwond met lauw stromend kraanwater (van ca. 15 tot 30 graden Celsius) 3. Pas de temperatuur aan wat het slachtoffer als prettig ervaart. 4. Koel minimaal 15 minuten of totdat de pijn is afgenomen. 5. Bij zeer ernstige brandwonden direct 1-1-2 (laten) bellen. 6. Verwijder kleding als dat kan of nodig is. 7. Dek na het koelen de brandwond losjes af met steriel kompres (geen pleister). 8. Tijdens het afkoelen moet je onderkoeling vermijden, zeker bij jonge kinderen. Ga naar de Spoed Eisende Hulp (SEH) of bel 1-1-2 bij brandwonden:  Aan gezicht, oren, handen voeten, gewrichten of geslachtsdelen  Die volledig rond de nek, romp of ledematen lopen  Aan de luchtwegen (bijvoorbeeld door ingeademde rook)  Waarbij de huid tot de diepste laag verbrand is  Veroorzaakt door elektriciteit, chemicaliën, radioactiviteit of stoom


Messen

MES, BIJL & VUUR

Een zakmes is heel handig om bij je te hebben en je kunt hem voor heel wat zaken gebruiken.  Geen vlindermessen, stiletto’s enzovoorts.  Een mes mag niet groter zijn je handpalm in de breedte (max 6,9 cm)  Er moet een inklap beveiliging op zitten.  Let bij het gebruik van een mes op dat deze niet in klapt als je hem gebruikt!  Snij altijd van je af en nooit naar jou of anderen toe.  Speel niet met een mes (daar is hij te gevaarlijk voor) en laat hem niet rondslingeren maar berg hem op als je hem niet gebruikt.  GEBRUIK EEN ZAKMES NOOIT ALS WAPEN. Doe je dit wel, of lijkt het erop volgen er serieuze consequenties en een gesprek met je ouders.  Houd een zakmes schoon en scherp.  Op de scoutshop.nl kan je veel mooie zakmessen vinden.

Bijl Een bijl is nog gevaarlijker dan een mes, het is dus belangrijk dat je weet hoe je er mee om moet gaan. Je hakt altijd in een V. Heb je de bijl in je rechterhand, dan zet je je linkerbeen op de stam. Zo raak je nooit je eigen benen.

De 10 hakgeboden (leer ze goed!) 1. Gebruik een goede bijl Een bijl moet je kunnen balanceren door je vinger in de oksel van de bijl te leggen. 2. Hou je bijl scherp Een botte bijl is veel gevaarlijker dan een scherpe. Een botte bijl kan gemakkelijk afketsen en lelijke verwondingen opleveren. 3. Stop als je moe wordt Iedereen die wel eens gehakt heeft, weet dat je de bijl niet meer zo stevig in de hand kunt vasthouden als je een poosje bezig bent. Stop dan met hakken, anders vliegt de bijl uit je hand. 4. Hou iedereen op veilige afstand Degene die hakt is de baas. Als je hakt, mag je iedereen wegsturen die te dichtbij staat. Laat nooit iemand binnen de afstand: 2 meter komen. JIJ als hakker bent verantwoordelijk hiervoor. 5. Niemand voor of achter Als je bijl ooit uit je hand vliegt - en dat gebeurt vaker dan wordt gedacht - is het altijd naar voren of naar achteren. Daar mag dan ook niemand staan. 6. Controleer of de kop van de bijl vastzit Voordat je begint, maar ook af en toe tijdens het hakken, moet je kijken of de kop van de bijl vastzit. Er mag geen gleuf tussen de steel en de kop komen. Dat is een teken dat de kop van de steel kan vliegen. Gebruik zo'n bijl niet meer.


MES, BIJL & VUUR 7. Gebruik de bijl veilig Als je een bijl draagt, is er maar één veilige manier voor jezelf en voor anderen die met je meelopen. Pak de bijl bij de kop met de steel naar boven en je hand eronder. De steel moet voor je arm blijven en voor je schouder. Het scherp moet naar voren wijzen. Draag een bijl nooit over de schouder. 8. Sta stevig Als je gaat hakken, moet je altijd stevig staan. Wring jezelf niet in allerlei bochten. Balanceer niet zittend op een tak; je moet bewegingsvrijheid hebben. Ga nooit op je knieën zitten. Je brengt jezelf in gevaar. Hak altijd in een V! 9. Zet de bijl in een hakblok Rondslingerende bijlen zijn gevaarlijk voor anderen. Sla de bijl in een hakblok als je klaar bent. 10. Hou hout tussen jezelf en de bijl Dit klinkt logisch, maar er wordt regelmatig tegen deze regel gezondigd. Zeker geldt dit bij het afhakken van takken. Hakken in een stammetje  Pak een niet te groot stammetje  Zet deze op een ander groot blok  Sla altijd recht naar beneden, zodat je nooit je benen raakt.

Grote bijl/Kloofbijl • • • • •

• •

Ga zover van de stam afstaan dat je met gestrekte armen de bijl op de achterkant van de stam kunt laten rusten. Ga in lichte spreidstand staan. Zorg dat stevig staat en niet uit evenwicht bent te brengen (dit voorkomt het afschampen van de bijl op het blok) Hak in een V ( deze wordt uiteindelijk zo breed als het blok dik is) Kijk hoe je de steel het fijnste vindt vasthouden tijdens het hakken ( met één hand aan het uiteinde van de steel en de andere langs de steel laten glijden van de kop –als de bijl boven je schouders is- tot aan het uiteinde van de steel vlak voor de bijl het hout raakt) Draai het blok tijdens het hakken (het hart van de stam is het hardst en hakt het moeilijkst) Als de bijl schampt probeer hem niet tegen te houden maar geef gewoon mee (anders vliegt de bijl uit je hand)


MES, BIJL & VUUR

Rugzak inpakken:

Een goed ingepakte rugzak van 15 kilo voelt maximaal aan als 10 kilo. Een slecht ingepakte rugzak van 15 kilo voelt minimaal aan als 20 kilo. Tien tips om die 10 loze kilo’s niet te hoeven tillen: 1. Op je heupen. Je rugzak hangt aan je schouders en duwt op je heupen. Het is het meest comfortabel als het meeste gewicht op je heupen terecht komt. Dit doe je door zware spullen zo dicht mogelijk tegen je rug aan te dragen, tussen je schouders en je heupen in. Net boven je kont kunnen nog middelzware spullen. Daaronder en daarachter gaan de lichte spullen, zoals een slaapzak. Achter de zware spullen weer lichte/middelzware spullen (eten/reservekleding) en bovenop middelzware spullen. 2. Aansnoeren. Zit alles erin? Aantrekken die compressiebanden! Zo zorg je dat al het gewicht dichter op je lijf komt. Hoe minder de rugzak naar achter hangt (aan je schouders) hoe meer gewicht er weer op je heupen terecht komt. Finetunen doe je door de loadlifters bovenop de schouderbanden losser of strakker te zetten en door de zijkanten van de heupband aan te trekken of losser te zetten. Onderweg variëren is het lekkerste. Bij stijgen zet je het gewicht meestal zo dicht mogelijk tegen je lijf aan, bij dalen mag het wat losser. 3. Evenwicht. Links wat zwaars, betekent dat je rechts ook wat zwaars moet stoppen. Uit evenwicht lopen levert gegarandeerd blessures op. Meestal betekent het dat je moet herpakken als je iets uit je rugzak haalt of er iets instopt. 4. Niet schuiven. Zorg ervoor dat je rugzak vol is. Wanneer je alleen een grote rugzak hebt en maar weinig wilt meenemen, snoer je de compressiebanden strak aan. De spullen moeten zo veel mogelijk over de volle lengte van je rugzak verdeeld zijn. In halfvolle rugzakken gaan je spullen schuiven. Dat loopt sowieso al belabberd. Je zorgvuldig opgebouwde evenwicht ben je ook kwijt als de verdeling verandert. 5. Vaste plek. Voor je eigen gemak, geef alles een vaste plek. Eindeloos zoeken naar je lunchpakket is lastig, EHBO-kit kwijt kan desastreus zijn. 6. Bij de hand. Als je weet dat je regenjas of EHBO-kit onder je slaapzak in het zakje met de tentharingen bij de goed dichtgeknoopte tas met niet-vergeten-spullen zit, zorgt dat alsnog voor lastige situaties. Bedenk goed wat je onderweg nodig zou kunnen hebben en zorg dat je daar makkelijk bij kunt. Label bij voorkeur alle verpakkingen met wat erin zit. 7. Verdeel en heers. Ga je niet alleen weg? Verdeel dan de kookspullen. En de tent, als je die ’s nachts ook deelt. En tandpasta, shampoo, etc.. 8. In zakjes. Stop alles zoveel mogelijk in waterdichte zakjes. (Onverwachte) regen blijft zo buiten, maar de schade blijft ook beperkt bij openspringende flessen, waterzakken en tubes in je rugzak. 9. Zo min mogelijk erbuiten. Alles wat buiten je rugzak hangt, bungelt eerder en gaat sneller kapot dan spullen die in je rugzak zitten. Geklingel klinkt de eerste kilometers misschien nog lieflijk en gezellig. Na vijftien kilometer zijn er weinig wandelaars die het nog kunnen waarderen. 10. Licht, lichter, lichtst. Het maximum dat je als ongetrainde loper aan gewicht kunt meedragen is ongeveer een kwart van je lichaamsgewicht. Probeer als je onervaren bent, ongeacht hoeveel je weegt, niet meer dan 12 tot 15 kg mee te nemen. Ben je geoefend wandelaar (met rugzak) dan kun je wel een derde van je lichaamsgewicht dragen.


MES, BIJL & VUUR

Hike-uitrusting:

De uitrusting: Wat is er nodig om van de wandeltocht een succes te maken, dat begint met kennis. Weten wat de regels zijn, hoe om te gaan met noodsituaties en goed gebruik kunnen maken van de wandeluitrusting. Maar ook kleinere zaken kunnen bijdragen aan een heerlijke dag in de natuur. Dit is natuurlijk afhankelijk van de soort wandeling die je gaat maken, Hoe lang, hoe hoog, het weer en de omgeving. Kortom zijn er 3 soorten uitrustingen, namelijk de essentiële uitrusting, de standaarduitrusting en de uitgebreide uitrusting. Essentiële uitrusting:  Eten en drinken (neem altijd extra mee).  Paspoort/ID + EHIC  Routebeschrijving of wandelkaart  GSM.  Zonnebrand (bij mooi weer).  Zakmes.  Toiletpapier of keukenrol  Wandelschoenen. Goed ingelopen en met naadloze sokken.  Wandelkleding.  Trui, vest, sweater in de rugzak (ook bij mooi weer).  Regenkleding/windjack/poncho (ook bij mooi weer).  Rugzak. Waterdicht of met regenhoes.  EHBO-kit (incl. Tekentrekker)  Waterflessen, bidons of thermoskan (Minimaal 2 liter voor een dagtocht). Standaard uitrusting  Noodfluit.  Light Stick.  Kompas.  Zaklantaarn of Led-zaklamp.  Handschoenen en/of sjaal.  Spiegel of laserpointer.  Lucifers of aansteker.  Contant geld of een betaalkaart.  Vuilniszak en enkele kleine plastic zakken. (kleren+afval)  Pet of muts.  Zonnebril.  Pen/potlood. Uitgebreide uitrusting:  Stappenteller.  Verrekijker.  Reserveveters  Limonadesiroop  Theezakjes + Zakjes soep of bouillon.  Reserve uitrusting.


MES, BIJL & VUUR

Tent opzetten

Aandachtspunten:  Locatie: Lig niet in een dal in verband met regen, dat zich verzameld in jouw tent.  Locatie: Zorg voor een overzichtelijk kampement. Let ook op bomen voor je keuken.  Locatie: Vind een plek met schaduw, dit zorgt voor een koele tent. Ook is dit beter voor het tentdoek.  Ondergrond: Zorg er voor dat je niet in een geul licht of op takken, dennenappels e.d.  Ondergrond: Let er op dat je niet boven op een mierenhoop ligt.  Tent: Zorg dat de tent helemaal compleet is als je op kamp gaat.  Tent: Wanneer er iets kapot is, geef dit dan door aan de leiding. (ducktape)  Tent: Zet nooit een tent op met handen waar zeep, olie, zonnebrandolie of vet op zit. Dit tast het tentdoek aan en kan er voor zorgen dat de waterdichtheid wordt aangetast.  Zorg voor voldoende licht, zowel in de tent als daarbuiten.


MES, BIJL & VUUR

Stappenplan tent opzetten (4 man in de tent). 1. Leg de tent neer, zorg dat de tent strak uit elkaar ligt door met 4 man aan alle punten te trekken laag bij de grond. 2. Doe alle haringen van het grondzeil in de grond. Haringen sla je er alleen in met een hamer. 3. Zoek alle palen uit a. De middenpaal (deze bestaat uit drie delen) b. De twee voortentpalen, deze staan binnen (bestaan elk uit 3 palen met een verstelbare draaiknop erop) c. De twee luifelpalen, deze komen buiten te staan (bestaan elk uit 2 palen) d. De twee verbindingsstukken tussen de voortentpaal en middenpaal (bestaan uit drie palen waarvan één inschuifbaar is. e. Het verbindingsstuk tussen de twee voortentpalen. (bestaan uit twee palen met een verstelbare draaiknop) 4. Haal het onderste gedeelte van de middenpaal af, je houdt nu de bovenste twee stukken over, zet deze bovenste twee stukken op. Terwijl je dit doet moet je de twee verbindingsstukken al door de pin hebben geschoven (neem alleen de paal met het oogje er door heen). Iemand moet de middenpaal omhoog houden, zodat de pin niet buigt. En één iemand moet de twee verbindingsstukken op zijn plek houden. 5. Op dit moment moeten de twee verbindingsstukken bovenop de pin van de twee voortentpalen worden geschoven, gebruik de overige twee palen van de verbindingsstukken hiervan. Let er op dat het inschuifgedeelte hier een van is. 6. Plaats het verbindingsstuk nu bovenop de pin van de voortentpalen. Zorg ervoor dat je de voortentpaal hierna door het gaatje in het tentdoek stopt. Wanneer je dit doet moet de voortentpaal nog laag staan. 7. Stop de verbindingsstukken nu in elkaar (tussen de middenpaal en de voortentpaal). 8. Stel de voortentpalen hoog genoeg af. 9. Nu kan het onderste gedeelte van de middenpaal onder de bovenste twee worden geschoven. Zorg ervoor dat de middenpaal altijd recht blijft, beweeg deze nooit heen en weer aangezien dan de pin van de middenpaal buigt en eventueel afbreekt. 10. Stel hierna het verschuifbare gedeelte tussen de twee voortentpalen goed af, trek deze zo ver mogelijk uit elkaar en draai de draaiknop vast. 11. Zet de twee luifelpalen op en span deze af met twee scheerlijnen. 12. Sla nu alle haringen erin, en zorg ervoor dat de tent helemaal strak staat! Palen overzicht. Hier links zie je alle palen die je nodig hebt voor de tent.

Bovenaanzicht. Hier rechts zie je het bovenaanzicht van de tent. De palen hebben dezelfde kleuren als in het palen overzicht.


KAART & KOMPAS Inleiding Kaart & Kompas. (Hiken & Routetechnieken). Bij het lopen van hikes kunnen verschillende routetechnieken gebruikt worden, die worden nu beschreven:  Legenda en schaal (soorten kaarten, kaartlegenda en kaartschaal).  Coördinatenstelsel.  Windrichtingen.  Kompashandgrepen (het kompas zelf, handgreep 1 en handgreep 2).  Diverse andere routetechnieken (). Als laatste wordt ook nog aandacht besteed aan het hiken zelf:  Hoe je rugzak in te pakken;  Welke hike-uitrusting belangrij is (essentiële, standaard en uitgebreide uitrusting).

Legenda en schaal: Soorten kaarten. Er zijn een heleboel soorten kaarten. Voor op het water zijn er speciale waterkaarten (daarop zie je vooral het water en alles op het land is eenvoudig gehouden). Op vakantie in de auto gebruik je vaak kaarten waar een groot deel van het land op staat (de grote wegen zijn duidelijk te zien, maar de kleine voetpaden zul je niet vinden). Bij scouting maken we het meest gebruik van stafkaarten (gedetailleerde kaarten tot aan het kleinste wandelpaadje. Bij stafkaarten zijn 2 onderdelen uitermate belangrijk, namelijk de kaartlegenda en de kaartschaal. Kaartlegenda. De legenda of legende is het gedeelte van een kaart of model waarop wordt uitgelegd wat de afzonderlijke kaartsymbolen betekenen. Een goede legenda is er een die zo min mogelijk geraadpleegd hoeft te worden. Denk aan groene driehoekjes voor campings, blauwe huisjes met een golfje eronder voor overdekte zwembaden en het gebruikelijke oranje voor bebouwde gebieden. Een goede legenda heeft maximaal 6 tot 8 kleuren, maar dat is ook afhankelijk van de doelgroep.


KAART & KOMPAS

Kaartschaal. De kaartschaal, kortweg vaak schaal, is de verhouding tussen een afstand op de kaart en de overeenkomstige afstand in werkelijkheid. De schaal kan worden weergegeven in een verhouding zoals 1 : 25.000 (maar die klopt niet meer bij vergroting of verkleining van de kaart). Bij een grote schaal wordt het af te beelden gebied groter weergegeven dan op een kleine schaal. Op een kaart met grote schaal kunnen dan ook meer gegevens en meer details afgedrukt worden dan op een kleinschalige kaart zonder dat de leesbaarheid nadelig beïnvloed wordt. De schaal 1 : 25.000 is een grotere schaal dan 1 : 50.000, omdat 1 / 25.000 groter is dan 1 / 50.000. Enkele voorbeelden:  1 : 50.000 = 2 centimeter op de kaart is 1 kilometer in werkelijkheid.  1 : 100.000 =1 centimeter op de kaart is 1 kilometer in werkelijkheid.  1 : 1.000.000 = 1 centimeter op de kaart is 10 kilometer in werkelijkheid.


KAART & KOMPAS

Coördinatenstelsel:

Bij een coördinatenroute maak je gebruik van een topografische kaart en kaartcoördinaten om je route te kunnen lopen. Als je de schaal van de stafkaart weet, kun je tot op 10 meter nauwkeurig bepalen waar je bent. Op de stafkaart staan van boven naar beneden (noord naar zuid) en van links naar rechts (west naar oost) lijnen getekend. Deze lijnen zijn genummerd. De noord-zuidlijnen zijn genummerd van 1 tot 299 en de west-oostlijnen van 300 tot 600. De lijnen vormen het coördinatengrid. Ieder vierkantje van de stafkaart beslaat in werkelijkheid een gebied met een grootte van 1 km bij 1 km. Omdat de schaal van een stafkaart 1 : 25.000 is, vormen deze lijnen dus kaartvierkanten van 4 bij 4 cm. De kaartvierkanten kunnen we door middel van een kaarthoekmeter nog verder onderverdelen, in 100 stapjes in de breedte en 100 stapjes in de hoogte. Wanneer je een kaartcoördinaat krijgt, kan deze er bijvoorbeeld als volgt uitzien: ‘113.52 – 398.64’. De nummers 113 en 398 staan voor de lijnen op de kaart. Het eerste getal is de noord-zuidlijn, het tweede getal is de west-oostlijn. De nummers 52 en 64 zijn de onderverdelingen van het vak. Je zoekt de coördinaat daarna als volgt op met het ezelsbruggetje: "huisje in, trappetje op": 1. Je legt de punt van de kaarthoekmeter op de kruising van lijn 113 en lijn 398. 2. Langzaam schuif je de kaarthoekmeter naar rechts langs de zuidlijn naar het westen tot je bij 52 aankomt; "huisje in" 3. Dan schuif je de kaarthoekmeter omhoog langs de westlijn tot je bij 64 komt; "trapje op" 4. De plaats waar de punt van de kaarthoekmeter eindigt is het coördinaat wat je wilt weten.

Windrichtingen: De bekendste windstreken zijn noord, oost, zuid en west. Deze (hoofd-)windstreken zijn te combineren in kleinere windstreken, bijvoorbeeld in het noord-oosten (tussen het noorden en het oosten in) en het noord-noord-oosten (tussen het noorden en het noord-oosten in). Er zijn 32 windstreken, waarvan er 16 veel gebruikt worden (deze 16 staan ook aangegeven in de afbeelding hieronder). Op een kompas wordt daarom gebruik gemaakt van een kleinere onderverdeling. Elke windstreek ligt op een vastpunt in deze onderverdeling op de kompasroos . Er zijn allerlei manieren om de windstreken te kunnen bepalen, Zo komt op de gehele wereld (met uitzondering van de Noord- en Zuidpool) de zon altijd op in het Oosten en gaat hij onder in het Westen.


KAART & KOMPAS

Handgreep 1 & 2 kompas:

Het kompas. Een kompas heeft een roos welke verdeeld is in 360 graden. Als de telling (= de cijfers) oploopt met de klok mee dan is het een oost-om kompas, als de telling oploopt tegen de wijzers van klok in dan is het een west-om kompas. Het belangrijkste dat je moet weten voor je gaat beginnen is of je een oost-om of west-om kompas hebt. Als je dit niet weet en je hebt de graden ingevoerd dan kon je wel eens totaal ergens anders uitkomen. De magnetische naald die op een kompas zit wijst altijd, als hij vrij kan draaien, naar het noorden. Let er wel op dat er geen grote ijzeren voorwerpen in de buurt staan want dan kan het kompas van slag raken. Een kompas bestaat uit verschillende onderdelen. Om te beginnen de naald (C). Deze wijst met het gekleurde gedeelte naar het Noorden. De naald is geplaatst in de roos (D), deze is draaibaar en voorzien van lijnen die we de noordlijnen (E) noemen. Aan de buitenkant van de roos staat een maatverdeling in graden (gradenring), waarbij 180° zuid is en 360° noord. De roos is gemonteerd op een plaat (A) of in een huis (A). De plaat/ het huis is voorzien van een richtingspijl (B). Een kompas dient altijd vlak gehouden te worden. Er zijn 5 handgrepen (technieken) te onderscheiden bij het kompas, wij zullen er maar 2 van gebruiken (namelijk handgreep 1 en 2):  Handgreep 1 = Een opgegeven koers/richting.  Handgreep 2 = Zelf een koers/richting bepalen.  Handgreep 3 = Een koers op de kaart bepalen.  Handgreep 4 = Vanuit het terrein naar de kaart.  Handgreep 5 = Plaatsbepaling met een kompas.

Handgreep 1: Een opgegeven koers/richting. Als je van punt A naar punt B wilt, trek dan een lijn tussen beide punten (op een kaart met potlood), en leg het kompas langs de lijn met het touwtje richting punt A. Leg het kompas zodanig langs de lijn dat de lijn nog zichtbaar is. Draai nu de roos van het kompas zo dat de noord/zuid-lijn evenwijdig loopt met de verticale lijnen van de kaart (noord naar de bovenkant van de kaart wijzend). Lees nu bij het afleespunt de gezochte richting af. Als je dit west-om bekijkt dan moet je van de waarde van het oost-om kompas 360 graden aftrekken. En als je een oost-om waarde hebt kun je door deze waarde van 360 af te halen er een west-om waarde van maken. De naald is niet nodig bij deze handgreep! Handgreep 2: Zelf een koers/richting bepalen. Met de vorige handgreep heb je op het kompas de gewenste richting van punt A naar B ingesteld (KOM DUS NIET MEER AAN DE ROOS). Nu ga je vanuit punt A naar punt B toe over terrein. Dit doe je door het spiegeltje uit te klappen en het kompas horizontaal op oog hoogte te houden. Doe daarvoor het touwtje om je nek en houdt het kompas op een afstand zodat het touwtje gespannen is. Kijk door het spiegeltje en ga langzaam draaien totdat de naald (het gekleurde gedeelte) tussen de twee groene streepjes valt (het magnetische noorden). Als je nu recht over het vizier kijkt, kijk je in de richting van punt B. Als je nu naar de richting gaat lopen die het kompas aanwijst dan kom je vanzelf bij punt B, of je die nu wel of niet ziet (controleer onderweg wel even of de richting nog klopt). Het beste is het om een zichtbaar punt te kiezen, als je de richting bepaald, die herkenbaar is. Als je hier aangekomen bent kun je opnieuw de richting bepalen.


KAART & KOMPAS

Routebeschrijvingen:

Routetechnieken. Naast een uitgebreide routebeschrijving van bijvoorbeeld Google-maps, zijn er ook andere mogelijkheden om een route uit te stippelen en het daarmee spannender maken om de route te lopen (naast het lopen met een omgevingskaart). Weinig gebruikte routetechnieken. Er zijn bepaalde routes te bedenken die we niet gaan beschrijven, bijvoorbeeld:  De blinde vlek-route. Juist dat stukje waar je heen moet lopen ontbreekt.  De fluister/gesproken-route. De route wordt tijdens of aan het begint van de hike verteld.  Geur- en smaaksporenroute. De te volgen route is uitgezet met sterke geuren en/of smaken.  GPS-route. De te volgen route wordt verteld en is te volgen via de GPS.  Hoofdpijnkaart. Je krijgt 2 bijna identieke kaarten, maar bij 1 kaart is de foute route net wat anders weergegeven.  Knopenroute. Knopen geven de route aan, elke knoop heeft een andere betekenis.  Kruispeiling. Met behulp van 2 coördinaten trek je een kruis, de kruising van de 2 lijnen is waar je naartoe moet lopen.  Spoorzoeken. De te volgen route is aangeven met voorwerpen onderweg. De voorwerpen geven de route aan.  Doolhof. Door middel van het oplossen van het doolhof vindt je de afslagen die je moet maken. Veel gebruikte routetechnieken. Er zijn nog meer routetechnieken te verzinnen, maar dat zijn vrijwel ongebruikte technieken. Naast deze technieken, kan je zelf wellicht ook een spannende route verzinnen. De routetechnieken die wij vaak gebruiken, worden hierna beschreven: 1. Bolletje/pijltje-route. 2. Fotoroute. 3. Helikopterroute. 4. Kruispuntenroute. 5. Ogenroute. 6. Oleaatroute. 7. Situatieschetsroute. 8. Strippenkaartroute.


KAART & KOMPAS

1) Bolletje/pijltje-route. De bolletje/pijltje-route is een vrij eenvoudige techniek om een route aan te geven en heeft wel wat weg van een kruispuntenroute. Het bolletje (dikke punt) staat voor het kruispunt. Het pijltje geeft aan welk pad van de splitsing gevolgd moet worden. Soms geeft men de niet te volgen paden aan met een stomp lijntje (zonder pijlpunt). Dat is vooral handig bij veelsplitsingen of gewoon om de zoveel tijd zodat de hikers uit kunnen vinden of/waar ze fout gelopen zijn.

2) Fotoroute. Een fotoroute is een routetechniek, waarbij er een fotoserie gemaakt wordt van de te lopen route. Doordat tegenwoordig aardig wat mensen een digitale camera en kleurenprinter hebben is dat vrij makkelijk te maken en leuk om te lopen. De fotoserie geeft de te lopen route weer. Vaak staat er ook een persoon op die gedurende de hele route aanwijst in welke richting de hikers hun weg moeten vervolgen.

3) Helikopterroute. Een helikopterroute is een variatie op de bolletje/pijltje-route. De kompasrichtingen worden als "helikopterbladen" aangegeven vanuit één punt. Zorg dat de pijlen goed genummerd zijn dat voorkomt veel verwarring. Eén van de pijlen is extra dik en dient als noordpijl. Door de lengte van de pijlen te variëren kan de lengte tot het volgende kruispunt worden aangeduid. Wanneer één richting vaker gebruikt wordt, overlappen de pijlen. Het komt dus voor dat bij één pijl twee cijfers staan.


KAART & KOMPAS

4) Kruispuntenroute. De kruispuntenroute is een routetechniek waarbij ieder kruispunt is getekend en er middels een pijl wordt aangegeven welke afslag genomen moet worden, de gebruiker komt altijd van onder het getekende kruispunt aan en dient de pijl te volgen. Deze techniek is goed te gebruiken voor niet gevorderde gebruikers. Hij is gemakkelijker dan bijvoorbeeld een bolletje/pijltje-route en een strippenkaartroute (omdat bij deze technieken de situatie van afslagen minder duidelijk is weergegeven).

5) Ogenroute. De ogenroute is een routetechniek die getekend is als een gezichtje met ogen. Deze routetechniek is een voor de hand liggende routetechniek om te gebruiken bij de DWEK, omdat hij niet zo heel moeilijk is. Er zijn twee manieren om een ogenroute te tekenen:  Ogen die in de juiste richting kijken: Teken steeds twee oogjes. Als de ogen naar boven kijken, dan gaat de route rechtdoor. Naar links is linksaf, enzovoort.  Ogen die zijn "dichtgeslagen": Teken een poppetje en maak een oog zwart om een richting aan te geven. Laat beide ogen open voor rechtdoor. Linkeroog zwart om links te gaan. Rechteroog zwart om rechts te gaan.


KAART & KOMPAS

6) Oleaatroute. Bij een Oleaat is de route van kaart overgetrokken op een doorzichtig vel. Dit kan op twee manieren, met en zonder zijwegen (de laatste versie heet ook wel een blinde oleaat). Beide varianten kunnen met en zonder kaart door de hikers worden gebruikt. De oleaat is in principe altijd op schaal (dat wil zeggen dezelfde schaal als de kaart waar deze van is overgetrokken):  Met kaart. Als de hikers een kaart bij zich hebben (of tijdelijk ter beschikking krijgen) is het aan de hikers om de route terug te vinden op de kaart. Om het eenvoudiger te maken zijn dan over het algemeen de begin en eindpunten terug te vinden als knooppunten van wegen op de kaart. Varianten kunnen zijn: o Oleaat met zijwegen (zie de afbeelding onderaan de pagina. Zijwegen kunnen ook aangegeven worden met streepjes. o Oleaat zonder zijwegen (zie het voorbeel. o Oleaat met het eindpunt (en eventueel beginpunt) en een referentie in de vorm van een heel klein stukje kaart of een bepaalde vorm qua wegen die niet deel uitmaken van de route. Hieronder een voorbeeld van dit laatste type.  Zonder kaart (blinde oleaat). Als de hikers geen kaart mee krijgen of ter beschikking hebben kan de oleaat met en zonder zijwegen ook als route dienen. De oleaat met zijwegen is dan eigenlijk een aan een gesloten kruispuntenroute of stripkaart op schaal. Zorg er ook voor dat de route niet te lang wordt als de hikers geen kaart hebben of mee krijgen. Het ervaringsniveau van de hikers is hier bepalend in.  Voorbeeld. Om het oleaatje moeilijker te maken kun je de schaal van het oleaatje verkleinen of vergroten. Hieronder is een voorbeeld gegeven van hoe zo'n oleaatje eruit zou kunnen zien. Het linkerplaatje is een oleaat met zijwegen en geeft de werkelijke route aan zoals deze op de kaart te vinden is. Het rechter plaatje (met alleen de rode pijl) is een oleaatje dat de deelnemers over het algemeen krijgen en welke zij op een kaart moeten leggen om hun weg te vinden.  Bij de meeste oleaten zullen er 2 hoeken aangegeven worden hier staan nummers bij. Dit zijn coordinaten die overeen komen met coordinaten op je kaart. Door deze precies op de juiste coordinaten te leggen komt het oleaat met je route op de juiste plek te liggen.


KAART & KOMPAS

7) Situatieschetsroute. Bij een situatieschets wordt er een tekening gemaakt van het kruispunt waarop van richting veranderd dient te worden. Dit kan heel simpel door enkele de wegen in de situatie te tekenen. Er kan ook gekozen worden om meer details aan te brengen in de tekening:  Stoepen.  Wegbelijning.  Verkeerstekens.  Bomen.  Bankjes.  In kleur of in zwart-wit.  Etc. Een situatieschets geeft in ieder geval meer detail van de omgeving dan een kruispuntenroute. Door middel van een pijl wordt de te volgen richting aangegeven. Hierbij kunnen ook verschillende variaties worden toegepast; een bolletje/pijltje-routehttp://nl.scoutwiki.org/Bolletje-pijltje_(standaard), enkel een pijl in de te volgen richting, maar ook slechts een kompaskoers in de hoek van de tekening.

8) Strippenkaartroute. Een stripkaart (ofwel een kaart die "gestript" is van overbodige informatie), ook wel ten onrechte strippenkaart genoemd, kun je zien als een oleaat met zijwegen die strak getrokken is en waar de zijwegen op regelmatige afstand gezet zijn. De hiker loopt langs een rechte lijn, van onder naar boven, waar de zijwegen met korte streepjes op zijn aangegeven. Deze routetechniek wordt buiten scouting ook wel de visgraat genoemd. De hiker begint met zijn stripkaart op de stip en in werkelijkheid gaat hij het rode lijntje volgen van onder naar boven. Hij komt eerst bij een kruispunt. Daar moet hij twee wegen aan zijn linkerkant laten liggen. Op een kruispunt betekent dit dus dat hij rechtsaf moet slaan. Daarna moet hij eerst een weg rechts laten liggen, en daarna twee wegen links. Bij die tweede weg links betekent dat, dat hijzelf rechtsaf moet slaan. Een haaks streepje betekent dus dat die weg niet genomen dient te worden. Moet je ergens afslaan, dan zal de weg rechtdoor dus ook aangegeven worden met een haaks streepje.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.