![](https://static.isu.pub/fe/default-story-images/news.jpg?width=720&quality=85%2C50)
1 minute read
Oefening 22 (A1) pag
Hoofdstuk 6. Verantwoord boodschappen doen
Oefening 1 pag. 109
Woordenlijst
Oefening 2 (A1/A2) pag. 110 1. supermarkt 2. groenteboer/groenteman 3. visboer 4. bakker 5. kruidenier 6. slagerij 7. bij de slager 8. kaaswinkel
Oefening 3 (A2) pag. 110
bestellen:
• Een halve kilo appels, graag. • Ik wil graag een ons jonge kaas. • Twee karbonades, alstublieft. • Twee bananen, graag.
naar iemands voorkeur vragen:
• Hoeveel broodjes wilt u? • Wilt u jonge, belegen of oude kaas?
vragen wat iets kost:
• Hoe duur is de ham? • Hoe duur is de spinazie? • Hoeveel kost een bakje aardbeien? • Wat kost een bos wortels?
de prijs zeggen:
• Een euro vijftig per kilo. • 3 euro per bakje.
afrekenen:
• Hoeveel is het in totaal? • Hoeveel moet ik betalen? • Heeft u terug van twintig euro? • Sorry, ik heb het niet kleiner. • Kan ik met mijn pasje betalen? • Mag ik pinnen?
Oefening 4 (A2) pag. 111
A. Bij de groenteman: mogelijke antwoorden:
1. Wie is er aan de beurt? 2. Ik ben aan de beurt. / Ik was. 3. Zegt u het maar. 4. Ik wil graag een bloemkool, een pond witlof en een kilo spinazie. En hoeveel kosten/hoe duur zijn de aardbeien? 5. Die kosten 2,99 euro per kilo. Wilt u er één proberen? Ze zijn heerlijk zoet. 6. Mmm lekker. Geeft u mij 2 kilo en ik wil ook graag een kilo bananen. 7. Verder nog iets? 8. Ja, ik heb nu wel groente, maar ik vergeet de aardappelen. Geeft u mij 2 kilo, alstublieft. En heeft u rode uien? 9. Die heb ik net binnen. Hoeveel wilt u er? 10. Drie alstublieft. Hoeveel is dat samen? 11. 14,50 euro.