Wederzijds Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen
Roel in ‘t Veld en Albert Jan Kruiter DE ZOEKTOCHT NAAR HET HANDWERK VAN DE OVERHEIDSMANAGER
Wederzijds In Wederzijds gaan de deelnemers, door middel van twee laboratoria, in op de uitwerking van de talloze aanbevelingen uit ‘Hij begrijpt er dus helemaal niets van!’, wanneer deze worden toegepast in een gespannen praktijksituatie.
Februari 2017 Roel in ‘t Veld Albert Jan Kruiter
Albert Jan Kruiter werkt met zijn Instituut voor Publieke Waarden volop in het sociale domein. Roel in ‘t Veld heeft als Unesco hoogleraar in 2016 onder meer uitgezocht hoe de architectuur van de verzorgingsstaat in de war is geraakt, waar het gaat om de verhouding tussen het Rijk en het lokaal bestuur rond mensen met problematische schulden. Beiden nemen steeds weer waar dat samenwerking gebrekkig blijft. Eerder onderzochten zij botsingen tussen rationaliteiten als verklaring voor zulke gebreken. Nu hebben zij uitgeprobeerd in een tweetal laboratoria, hoe daarmee om te gaan. Dit werkschrift beschrijft hun belevenissen. Het bevat nuttige aanbevelingen voor professionals in het openbaar bestuur, politieke en ambtelijke, die ter wille van innovatie intensief samenwerken.
Inhoud Voorwoord
2
Wederzijds
3
Rapportage Botsende Rationaliteiten Laboratorium
7
Cultureel Ondernemerschap Haarlemmermeer Laboratorium Rationaliteitsbotsingen Schuldenproblematiek
13
Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen | 1
Voorwoord
Eerder verrasten Roel in ‘t Veld en Albert Jan Kruiter ons met een analyse van botsingen tussen rationaliteiten onder de titel: ‘Hij begrijpt er dus helemaal niets van!’. Daarin zijn antwoorden te vinden op talloze vragen rond de kwestie waarom samenwerking zo moeilijk is. Ze doen dat vanuit een scherpe analyse van onze mogelijke opstelling om verschillen in waardenoriëntatie wel of niet te willen overbruggen. Een houding die kan variëren van hegemoniaal opstellen tot pluriform. Extended sympathy, een synthese van een pluriforme en tolerante opstelling stelt hen in staat te begrijpen waarom in een aantal samenlevingen verzoening tussen strijdige waarden mogelijk blijkt. Ze doen vanuit deze analyse aanbevelingen over waar professionals zich in kunnen oefenen om botsingen tussen waarden vruchtbaar te maken. Nu hebben zij een tweetal laboratoria gebruikt om hun inzichten nog nader aan te scherpen. De lokale ontwikkeling van cultureel ondernemerschap stond centraal in het eerste lab, en de omgang van overheden met mensen met problematische schulden in het tweede. Geen poeha, maar voorzichtige aanbevelingen voor verstandige en aanvaardbare samenwerking, dat is wat zij te bieden hebben. En dat is voor het lokaal bestuur van groot belang. Want, het lokaal bestuur lijkt conflictueuzer te worden, gezien het hoge aantal vertrokken wethouders in 2016. En nu de stofwolken rond de decentralisaties in het Sociaal Domein zijn verdwenen, ontdekken wij gezamenlijk de enorme opgave van verstandig doorontwikkelen. Concentratie op casuïstiek, vertrekken vanuit de burger, integraal beschouwen en oplossen, het zijn voorname kenmerken van onze hoop en verlangens. Geleidelijk ontdekken we dat het daarvoor onder meer nodig is, dat we onze manieren van organiseren en samenwerken veranderen. Het gaat dan zowel over samenwerking tussen beleid en uitvoering en tussen uiteenlopende disciplines binnen een gemeente, als over die tussen gemeenten en hun talloze contractpartners in de zorg. In die laatste staat maatschappelijk ondernemerschap en professionaliteit centraal. Ten dele is de zorg even verkokerd als het openbaar bestuur. Wezenlijke innovatie in de zorg vereist samenwerking tussen zorgprofessionals, en tussen hen en gemeenten. Wederzijds van Roel in ’t Veld en Albert Jan Kruiter biedt voor die nobele arbeid onmisbare handvatten. Handvatten die voor het handwerk van de publieke professional en manager onmisbaar zijn, en die passen in ‘De Zoektocht naar het handwerk van de overheidsmanager’, die we nu al twee jaar samen uitvoeren. Mede namens Mark Frequin, voorzitter VOM en Gabriëlle Haanen, voorzitter VGS, Sjaak van der Tak Voorzitter IKPOB
2
Wederzijds
Over het tot stand brengen van wederzijds begrip in de publieke sector
Waarom is samenwerking zo moeilijk, en dan in het bijzonder in de publieke sector? Een sector die is gekenmerkt door meervoudigheid van waarden en oriëntaties. Vaak is verondersteld, dat conflicterende overtuigingen of machtsverhoudingen de voornaamste verklaring voor gebrekkige samenwerking vormen. Of de identiteit van de eigen afdeling of organisatie, die bescherming tegen anderen verdient. Wij vonden nog een ander antwoord: samenwerking kan ook mislukken vanwege de botsingen en kloven tussen verschillende rationaliteiten. Een rationaliteit bevat waarden, kennis en inzichten. Die rationaliteiten (we vonden er meer dan tien) omschreven we uitvoerig in paren:
1. Politiek – Ambtelijk (naar positie onderscheiden) 2. Hiërarchisch – Horizontaal (naar relatie onderscheiden) 3. Extern – Intern (naar ‘klant’-relatie onderscheiden) 4. Proces – Project (naar werkwijze onderscheiden) 5. Juridisch – Economisch – Technisch Et cetera. (naar relevante disciplines onderscheiden) 6. Ontwikkeling – Uitvoering (naar fase in het beleidsproces onderscheiden) 7. Causaal – Reflexief (naar zicht op complexiteit onderscheiden) 8. Substantieel – Symbolisch (naar oriëntatie onderscheiden) 9. Analytisch (empirical) – Framend (persuasive) (naar ambitie onderscheiden)
Vaak is de rationaliteit van een individuele medewerker van een organisatie ook nog een samenstelling van een aantal van de zojuist genoemde type rationaliteiten. Binnen het openbaar bestuur ontmoet iedereen mensen met een andere rationaliteit. In onze verhandeling over rationaliteitsbotsingen waren we op zoek naar redelijk handelen in een rationaliteitbotsing. Daar kondigden we het ook al aan: the proof of the pudding is in the eating. De nader te beantwoorden vraag was: Wat zijn de uitwerkingen van de talloze aanbevelingen in ons boekje ‘Hij begrijpt er dus helemaal niets van!’, als je ze toepast in een gespannen praktijksituatie?
Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen | 3
We kregen de gelegenheid om dat te testen in een tweetal living labs: ontmoetingen in en vanuit de werkelijkheid. De thema’s waren cultureel ondernemerschap in Haarlemmermeer en de schuldenproblematiek in Nederland, toegespitst op de wijze waarop overheden omgaan met burgers met problematische schulden. De verslagen van de zeer uiteenlopende labs treft u hierna aan. Eerst geven wij weer, wat wij hebben geleerd van de labs, en wel in de vorm van antwoorden op een tweetal vragen: 1. Dienen wij door en na de labs onze inzichten over de aard en verschijningsvormen van rationaliteitsbotsingen bij te stellen? 2. Zijn op grond van de opgedane ervaringen de eerder geformuleerde aanbevelingen omtrent de noodzakelijke competenties om goed met botsingen te kunnen omgaan nog adequaat? Nieuwe inzichten over de botsingen Lab 1 Cultureel ondernemerschap Rondom cultureel ondernemerschap in Haarlemmermeer bleek, dat de werkelijke ontwikkeling in de vorm van een transitie naar meer ondernemerschap al enige jaren plaatsvond, zonder dat ‘ondernemerschap’ was gedefinieerd. Er bestond ook geen overeenstemming over wat ondernemerschap betekent. Betrokken partijen hadden naar eigen zeggen baat bij het vaag laten van het begrip ‘ondernemerschap’, omdat de daardoor ontstane ambiguïteit ruimte bood. Dat is in strijd met het inzicht dat inhoudelijke uitdieping nodig is om tot overeenstemming te komen en daardoor tot samenwerking. De klimatologische condities, waaronder vaagheid en ambiguïteit gedijen, betreffen waarschijnlijk de relatieve afwezigheid van politiek en professioneel toezicht, zodat niet alles op scherp behoeft te worden gesteld. Ook bleek dat partijen, ieder voor zich, verschillende rollen spelen; de gemeente is zowel beleidsmaker als subsidiegever als marktmeester, en de culturele instelling is zowel subsidieontvanger dus taakorganisatie, als ondernemer dus marktorganisatie. Daar waar op rijksniveau veelal rollen streng zijn gescheiden, blijven ze op gemeentelijk niveau meestal verstrengeld. Omgangspatronen van deze aard zijn daarom op lokaal niveau ingewikkelder. Er is dus sprake van dubbele hybriditeit, die naar het oordeel van betrokkenen in casu geen grote problemen of knelpunten oplevert. Er is dus kennelijk sprake van een soort tacit wisdom die er toe leidt dat men gemeenschappelijk een zekere vaagheid en ambiguïteit koestert en hanteert, teneinde harde botsingen of conflicten te vermijden. De discussie tussen de verschillende partijen over veranderingen in de status quo zal zich dan concentreren op het zoeken naar veranderingen die voor alle partijen voordelig zijn. Een voorbeeld kan dat verduidelijken: De culturele instelling zal haar streven naar een zeker eigen vermogen als buffer om bepaalde schokken te dempen door de gemeente gesteund zien, op het ogenblik dat de gemeente beseft dat het ook in haar belang is dat een zekere reuring in het commerciële wel en wee van de instelling niet onmiddellijk hoeft te leiden tot een additioneel verzoek om subsidie. Dit teneinde een faillissement te vermijden (wat in het interne verkeer met de Raad weer veel onrust zou veroorzaken). Uiteraard is een dergelijk ecosysteem kwetsbaar. Ruwe interventies van buitenaf, door een Raad van Toezicht van een instelling of door een fractie in de Gemeenteraad, kunnen de evenwichtsposities die dit geheel stutten vernietigen. De noodzakelijke competenties van actoren binnen zo’n systeem vertonen veel gelijkenis met de competenties die we eerder omschreven: herkennen, analyseren en handelen overeenkomstig de analyse. Deze keer echter niet aangaande de botsing tussen rationaliteiten zelf, maar om dreigende verstoringen van de bestaande evenwichtsposities vroegtijdig te herkennen, en zo mogelijk te neutraliseren. Een vorm van preventie om botsingen te vermijden. Het is wellicht overbodig op te merken, dat een stelsel zoals aangetroffen in het living lab over cultureel ondernemerschap een innerlijke structuur heeft, die op gespannen voet verkeert met tal van abstracte criteria voor good governance zoals in de bestuurskundige literatuur aan te treffen. Het scoort niet hoog op transparantie en evenmin op explicitering van checks and balances. Het impliceert vertrouwen, terwijl veel normatieve overwegingen in de governance literatuur een ontmoeting met wantrouwen orchestreren. De interessante vraag die oprijst uit het voorafgaande, is of de kennelijke vitaliteit van het aangetroffen arrangement niet noopt tot aanpassing of althans aanvulling van de bestaande normatieve literatuur.
4
In een wereld waarin iedereen doet waarvoor hij is besteld ontstaan geen zichtbare rationaliteitsbotsingen aan de zijde van de betrokken overheden onderling.
Pessimistische waarnemers zullen geneigd zijn om de aangetroffen situatie als labiel te omschrijven en te vrezen voor latere ernstige rationaliteitsbotsingen waarop partijen dan niet goed zijn voorbereid. Tot deze categorie behoren wij niet. Lab 2 Schuldenproblematiek In de schuldenproblematiek ontwaren we sterk gelaagde en complexe tegenstellingen in waarden, oriëntaties en attitudes. Er is sprake van systemische rationaliteitsbotsingen. Op de voorgrond treedt de waarneming, dat de vele overheidsorganen die zeer uiteenlopende rollen vervullen voor mensen met schulden, geen noodzaak tot onderlinge coördinatie lijken te zien. De norm van consistent optreden van de overheid als geheel blijkt in deze problematiek geheel afwezig. De positie van een overheidsorgaan als crediteur rechtvaardigt kennelijk geïsoleerd optreden richting debiteur, en de afwezigheid van enigerlei neiging tot coördinatie met andere overheidscrediteuren. Er is geen actor zichtbaar die zich verantwoordelijk stelt voor het functioneren van het stelsel als geheel. De taakstelling van veel organen is gebonden aan een bepaald algoritme; een orgaan is verantwoordelijk voor de juiste uitvoering of handhaving van een wettelijke regeling waarin een algoritme is vervat. Het gaat vaak vooral om rechtmatigheid, het strikt volgen van de (reken)regel. Daarop wordt het ‘afgerekend’. Afwijkend gedrag leidt tot ernstige problemen met toezichthouders en accountants. Zo ontstaat een wereld waarin iedereen doet waarvoor hij is besteld, en niets meer. Rationaliteiten botsen wellicht achter de voordeur, bij de debiteur. Actoren, crediteuren en hulpverleners lijken botsingen te vermijden. Als gevolg van de doorontwikkeling van ons stelsel van sociale zekerheid is het aantal uiteenlopende algoritmen enorm toegenomen. De samenloop zelf is een onderwerp van voortdurend dispuut tussen deskundigen. Alle betrokken partijen bevinden zich in een woud van uiteenlopende regels. Dit brengt met zich mee dat alle onbedoelde effecten van de samenloop van verschillende regels worden verplaatst naar de debiteur. Deze ondervindt de last en is in het algemeen niet in een krachtige positie om zich met succes te verweren. Hij wordt kennelijk geacht zich wel een weg te kunnen banen in dit woud. De twee tegenovergestelde uitgangsposities in de schuldenproblematiek zijn enerzijds: ‘eigen schuld, dikke bult’ en anderzijds: ‘het zijn vooral zwakkeren – qua opleiding, intelligentie en competenties – die schulden maken’. Daartussendoor loopt de verdeling van bevoegdheden over de bestuurslagen: sinds 2012 is de schuldhulpverlening in handen van gemeenten gelegd. Zij hanteren daartoe een aantal vormen van dienstverlening. Zij achten zichzelf ook bevoegd om categorieën uit te sluiten van hulpverlening. De Rijksoverheid zwijgt daarover, hoewel de wet spreekt over een integraal stelsel van hulpverlening. In een wereld waarin iedereen doet waarvoor hij is besteld ontstaan geen zichtbare rationaliteitsbotsingen aan de zijde van de betrokken overheden onderling. Deze manifesteren zich vooral bij de betrokken burgers. Reflectie op de eigenschappen van het ‘stelsel’ als geheel zal echter wel kunnen leiden tot onlustgevoelens die, mits alom tegenwoordig, kunnen leiden tot een of meer rationaliteitsbotsingen. Ook relatieve buitenstaanders kunnen effectief zijn door de anomalieën voor het voetlicht te brengen, en daardoor een zeker crisisbewustzijn tot stand brengen. In dit geval was dat bijvoorbeeld de ombudsman.
Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen | 5
Aanbevelingen over competenties In beide casus valt op hoe sterk de binding is aan de eigen rol, de eigen taakstelling en het eigen presteren. Het risico van over de schutting heen kijken, van samenwerking zoeken met niet voor de hand liggende actoren, lijkt vooral in Lab 2 (over schulden) groot. De strikte binding aan algoritmen maakt afwijking in de ogen van toezichthouders en accountants al gauw tot zonde. Wie gedurende langere tijd gewetensvol en toch met succes in een dergelijk (mijnen)veld wil opereren, en wil innoveren, doet er goed aan nog een extra competentie te ontwikkelen. We doelen op het vermogen tot immunisering tegen de st(r)eken van onvermijdelijke buren. Dat kunnen politieke principalen zijn, maar ook jaloerse collega’s en toezichthouders. Juridische onaantastbaarheid, procedurele correctheid en nauwkeurige archivering zijn klassieke criteria die niet alleen droogstoppel dienen, maar ook de inventieve norm-afwijker. Zorg dat aan de voorkant voldoende ruimte is gegund of verkregen om aan de achterkant niet te worden geslacht. Dat lijkt een plausibele aanbeveling, maar is in een concrete situatie bijna tegennatuurlijk. In de roes van de succesrijke innovatie heb je immers alleen maar vrienden. De kater komt later, als controle en verantwoording aan de orde zijn. In een problematiek die is gekenmerkt door grote complexiteit, zijn effectieve oplossingen vaak ook van een soort die tot grensverlegging noodzaakt. Wil preventie in de schuldhulpverlening aan effectiviteit winnen, dan is het wellicht nodig om de zorgplicht van crediteuren aanzienlijk uit te breiden (heeft de crediteur getoetst, of de debiteur de schuld redelijkerwijze zou kunnen terugbetalen?). Op zich zelf ligt dit niet op het bordje van een van de actoren, die zich nu met schuldenproblematiek bezig houdt. Dergelijke grensverleggende oplossingen vereisen van de ambtelijke innovator, dat hij/zij in staat is buiten de bestaande contouren realistische scenario’s te ontwerpen. Eerder omschreven wij als gewenste competenties in rationaliteitsbotsingen:
• Het vermogen om een botsing van rationaliteiten als zodanig te herkennen, te analyseren en te beoordelen, of zij onder bepaalde voorwaarden nuttig is voor het bereiken van overeengekomen resultaten, dan wel of zij tot dergelijke proporties is om te vormen, dan wel de botsing uit de weg te (doen) ruimen.
• welke eigen inzet gewenst is om aan de botsing een optimale wending te geven, en die inzet vervolgens ook te realiseren. • Het vermogen om zich niet door angst te laten regeren.
Het vermogen om de eigen betrokkenheid bij een botsing van rationaliteiten te herkennen, te analyseren en te beoordelen,
Daarbij spelen empathie, en waar mogelijk sympathie, en geduld een rol. De ervaringen in de labs hebben daarin geen wijziging gebracht. Wel is toe te voegen dat benutting van vaagheid uit Lab 1 en risicomanagement uit Lab 2 onder specifieke omstandigheden ook cruciaal zijn.
6
Rapportage Botsende Rationaliteiten Laboratorium Cultureel Ondernemerschap Haarlemmermeer Verslag bijeenkomst 14 april 2014
Op verzoek van de gemeente Haarlemmermeer hebben wij een Laboratorium omtrent cultureel ondernemerschap georganiseerd. Het project is aangekaart met en goedgekeurd door de afdeling HRM. Vervolgens heeft een specificatie van het onderwerp van de exercitie in de richting van cultureel ondernemerschap plaats gevonden in overleg met HRM die is aanvaard door de clustermanager MEO Menno de Haan. Vervolgens is in overleg met deze manager de reeks van 14 externe en interne gesprekspartners bepaald. Deze reeks bestaat uit zeven gemeenteambtenaren en zeven cultureel ondernemers onder wie de directeur van de schouwburg, van Pier K, van het poppodium, het kunstfort, en de bibliotheek. Naar hen is de volgende invitatie uitgegaan: Net als andere facetten in de samenleving verandert de cultuur sector gezwind. Overheden en aanbieders waren gewend aan een subsidierelatie waarin de overheid subsidieerde en de instelling achteraf verantwoording aflegde. Daarop vond vervolgens (marginale) controle plaatst. De kunst kampt al decennia met het imago dat het elitair is en slechts een kleine groep bedient. Dat moet anders. Om die reden gooit ook de gemeente Haarlemmermeer het roer om. ‘Cultureel Ondernemerschap’ is het nieuwe credo. De gemeente zal niet zozeer meer vooraf subsidiëren en achteraf controleren, maar instellingen en aanbieders moeten zich meer als ondernemer gaan opstellen. Instellingen krijgen ruimte om te innoveren, maar moeten ook ‘presteren’ en vooral een bredere groep aanspreken. Dat is een belangrijke verandering. Immers, niet alleen de doelgroep verandert, maar ook de manier van werken. Papieren nota’s waarin cultuurplannen tot stand komen, lezen altijd anders dan de praktijk vervolgens laat zien. Bij het tot stand komen van de cultuurnota zijn vele partijen betrokken geweest. Maar verstaan ze hetzelfde onder de nieuwe plannen? Moeten instellingen en aanbieders nu businessplannen gaan maken? En wat betekent kwaliteit in de nieuwe setting? En wat betekent het leveren van ‘prestaties’ precies? En wie beslist daarover? Het krachtenveld dat we in Haarlemmermeer de cultuursector noemen zal in beweging komen. Dat staat vast. Daarbij zullen gewenste en ongewenste effecten ontstaan. Daarin is de cultuursector niet uniek. Dat is vaak zo bij nieuwe plannen. Wel kunnen we daarop voorsorteren, en ongelukken wellicht voorkomen. Dat is precies de bedoeling van het Botsende Rationaliteiten Lab. Door op voorhand verschillende zienswijzen met elkaar te delen, en empathie te ontwikkelen voor elkaars visie en institutionele, culturele, economische en juridische beperkingen, willen we er aan bijdragen dat de nota ‘Ruimte voor Cultuur’ ook in de praktijk een succesvolle landing maakt. De exercitie die we willen doen bestaat uit twee onderdelen. Eerst praten we individueel met een aantal interne en externe stakeholders rond dit domein. Vervolgens beleggen we een zitting met alle betrokkenen om tot indringende uitwisseling te komen. Aangezien wij ons haast niet kunnen voorstellen dat u een hogere prioriteit hebt dan de realisatie van voornoemde doelstelling, gaan we een poging doen om met u een individuele afspraak te maken. Daartoe neemt mijn secretaresse binnenkort contact met u op. Mede namens Albert Jan Kruiter,
Roel in ‘t Veld Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen | 7
Tussenrapportage d.d. februari 2014 Wij hebben met de 14 naastbetrokken personen uit de culturele instellingen en uit de ambtelijke gemeentelijke organisatie uitvoerige individuele gesprekken gevoerd. Hierdoor hebben wij geprobeerd vast te stellen welke inhoud deze personen aan het begrip cultureel ondernemerschap geven, hoe zij zich tot het begrip verhouden en hoe zij de recente ontwikkelingen en de bestaande situatie beoordelen. Op basis van deze gesprekken rapporteren wij hieronder bevindingen.
1. De beleidsvorming op dit terrein heeft plaatsgevonden door vervaardiging van en aanvaarding van een beleidsnota Ruimte voor cultuur, kansen voor ondernemerschap. Deze nota is met behulp van externe expertise vervaardigd. Instellingen zijn daarin wel gekend.
2. In de recente geschiedenis spelen huisvestingskwesties c.q. rentabiliteitskwesties een belangrijke rol. De rentabiliteit van het cultuurgebouw is de belangrijkste kwestie, op afstand gevolgd door bouwplannen van musea-Cruqius. Deze kwesties domineren ook de dialogen, c.q. de disputen in de culturele sector.
3. Beleid en sector zijn duidelijk in ontwikkeling. Gematigde krimp heeft plaatsgevonden.
4. De duidingen van ondernemerschap lopen sterk uiteen. Zij variëren in reikwijdte en wensen c.q. doelen tussen:
a. Omzetting van instandhoudingssubsidies in prestatiesubsidies
b. De al dan niet bestaande vrijheid van de instellingen om activiteiten te verwezenlijken buiten de met de gemeente
c. De vrijheid van programmering
d. Het integraal managen van de financiële huishouding van de instelling
e. De vrijheid om een eigen vermogen op te bouwen
f. De mogelijkheid om niet bestede inkomsten naar een volgend jaar over te hevelen
g. De vrijheid van instellingen om zelf de risico’s van investeringsbeslissingen te dragen en dan zelf ook over
h. De vrijheid van instellingen om financieringsarrangementen aan te gaan
i. De vrijheid van de instelling om te fuseren
overeengekomen taakstelling
investeringen te beslissen
In het algemeen omschrijven wij ondernemerschap als het dragen van onverzekerbare risico’s. In deze definitie herkent zich geen van onze gesprekspartners. De instellingen zien als kern van de ontwikkeling (ten opzichte van het recente verleden) vergrote handelingsvrijheid.
5. De vraag wat ‘cultureel ondernemerschap’ aan de kant van de instellingen van de rol van de gemeente vraagt, vereist volgens de instellingen meer aandacht, daar waar het een richting voor een antwoord betreft.
6. Instellingen die willen ondernemen, en ondernemend handelen, komen vaak (in negatieve zin) andere gemeentelijke (uitvoerende) diensten tegen dan de afdeling die het cultuurbeleid maakt.
7. In sommige gevallen zit de gemeente cultureel ondernemerschap in de weg, zonder dat de afdeling cultuur zich daarvan bewust is.
8. Binnen de gemeente zijn sommigen van oordeel dat het ondernemerschap van de instellingen onvoldoende is ontwikkeld, dan wel dat instellingen een te grote broek aantrekken.
9. De waardepropositie van de instellingen is veel groter dan de balans/de begroting laten zien. Het aantal betrokken vrijwilligers is bijvoorbeeld nauwelijks aan kostenbatenanalyses onderworpen, dan wel anderszins in berekeningen opgenomen.
10. Het risico bestaat dat ‘cultureel ondernemerschap’ vervalt in ‘ondernemerschap’ in culturele instellingen.
11. In zekere zin wordt de term ‘cultureel ondernemerschap’ door de gemeente gebruikt om verwachtingen op de instellingen te projecteren, en vice versa.
12. Wederzijdse verwachtingen rondom de term ‘cultureel ondernemerschap’ zijn nog niet gedragen uitgewisseld of gedeeld.
13. Leergeschiedenissen uit andere sectoren zoals universiteiten waar zich ook geleidelijk ondernemerschap heeft genesteld in een ingewikkelde relatie met de overheid zijn niet gebruikt en zelfs onbekend.
Met de clustermanager MEO zullen wij de resultaten van de interviewronde bespreken. Aan hem zullen wij het voorstel voorleggen om in januari 2014 een intensieve 24-uurs sessie te beleggen om de verschillende rationaliteiten met elkaar te confronteren en tot begrip en verzoening te komen.
8
1. DE BIJEENKOMST OP 14 APRIL 2014: HET LAB De bijeenkomst voor het lab vond plaats op 14 april 2014 in Cruquius. Van de instellingdirecteuren ontbrak wegens ziekte de directeur van Duycker, en teammanager v.d. Haar was op cursus. Bibliotheek en musea waren met een dubbele afvaardiging aanwezig. Vermelding verdient voorts dat de nieuwe directeur van Pier K aanwezig was, terwijl eerder zijn voorganger was geĂŻnterviewd.
He
t:
a was als volg
de programm t aangekondig
vragen ee et informerende m angst koffie/th s tv w n O ie rv te in t vragen r dingen ui emerschap plus 13.00-13.30 uu rn de overzicht bevin on t k) or lij K pe r l (maatschap acht 13.30-14.00 uu aal van succesvo rh Ve toelichting opdr en n pe r u oe u gr 0 0 ee atroon van 14.00-15. uze - indeling tw ekijk het relatiep Pa B t: h uleer ac dr op r u lingen en form ndom de el ro st es in 15.00-15.15 u si n es te ss en rr ep Gro niveau een ieke- en concu instrumenteel 15.15-16.15 uur gemeente- culturele- publ en re oi rt pe re e-, eau en op relati de vijf jaar op waarden niv ko voor de men n ge lin ve be n tiental aa teren Groepen rappor n leiden r u u 5 .4 tot conclusies ka 16.15-16 e di e si te pauze us or K sc di r reren plenaire 16.45-17.00 uu eratoren orkest od M r 17.00-18.00 uu iting en borrel 00 uur Afslu 9. /1 30 8. -1 0 .0 18
2. PLENAIR De interim rapportage leidde niet tot veel vragen om informatie, het verhaal omtrent succesrijk cultureel ondernemerschap bestond uit een beknopte presentatie over de ontwikkeling van ondernemerschap in universiteiten, en enkele YouTube-filmpjes over achtereenvolgens het ondernemerschap van Freek de Jonge, de directeur van De Fundatie en een onderzoekverslag omtrent de slechte kostenbatenverhouding van acties met verleiding tot gratis museumbezoek (als u niet van vis houdt, gaat u dan vis eten als ze gratis wordt verstrekt?). De historie van het wetenschappelijk onderwijs is gekenmerkt door geleidelijke vergroting van autonomie, zowel inhoudelijk als met betrekking tot resourcemanagement. Gepaard met toenemende verantwoordelijkheid voor kwaliteitszorg. Daarbij horen eigen vermogensvorming en toegang tot de kapitaalmarkt. Gedurende de discussie bleek dat de deelnemers de kern van ondernemerschap verschillend definieerden. De door moderatoren aangedragen definitie: de bereidheid onverzekerbare risico’s te dragen, bleek weinig aanhang te hebben. Wel vond het onderscheid tussen taakorganisatie en marktorganisatie een gunstig onthaal: een taakorganisatie ontvangt een taak en noodzakelijke middelen van een principaal, en de daarbij behorende waarden zijn: gehoorzaamheid aan de zijde van de taakorganisatie en zorgzaamheid aan de zijde van de principaal. Een marktorganisatie opereert op markten, heeft geen principaal, en de dominante waarde is contractuele betrouwbaarheid en het ontwikkelen van een eigen missie. Een hybride organisatie heeft kenmerken van beide typen. Voor hybride organisaties is het zaak om enerzijds de taak loyaal uit te voeren en anderzijds contractueel betrouwbaar te zijn. De betrokken instellingen zijn allen hybride. De taakorganisatie onderneemt niet, de hybride deels. In twee deelgroepen werd vervolgens aan de verstrekte opdracht gewerkt: Bekijk het relatiepatroon van gemeente- culturele- publieke- en concurrenten instellingen en formuleer op waarden niveau en op relatie-, repertoire- en instrumenteel niveau een tiental aanbevelingen voor de komende vijf jaar.
Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen | 9
3. DEELGROEP 1 Deelgroep 1 begon met de vraag of ‘ondernemerschap’ wel een plaats heeft in het publieke domein, en wat ondernemerschap in de publieke sector dan betekent. Verschillende relevante vragen kwamen boven:
• Mogen publiek ondernemers geld dat ze zelf verdienen (buiten de subsidie) naar believen aanwenden? • Leidt publiek ondernemerschap dat (deels) gesubsidieerd is tot concurrentievervalsing? • Wat betekent publiek ondernemerschap als het niet financieel is? • Kan de gemeente eisen stellen aan het besteden van private middelen door culturele instellingen? Tijdens het gesprek werd een fundamentele spanning duidelijk. Enerzijds wil de gemeente dat instellingen gaan ondernemen en in financiële zin onafhankelijker worden van de gemeente. Anderzijds wil de gemeente op zijn minste deels mede blijven bepalen wat de instellingen doen en hoe ze hun beleid inrichten (ook met het oog op Europese wet- en regelgeving). Voor de instellingen geldt dat ze enerzijds meer vrijheid willen om hun missie te bereiken, anderzijds willen ze niet zonder publieke financiering door. Zowel gemeente als instelling kampen dus met double binds1. Bovendien blijft de gemeente ‘stelselverantwoordelijk’, ook als het ‘ondernemerschap’ van de instelling mislukt en een financieel tekort of zelfs faillissement dreigt. In andere woorden, ook als de instellingen ‘onverzekerd risico’ nemen, loopt de gemeente tenminste deels financieel risico. “We gaan niet met publiek geld gaten dichten die door ondernemende instellingen ontstaan zijn, toch?” Het is de vraag of de gemeente dan ook profijt heeft, als de instellingen het in financiële zin goed doen. Korting op de subsidie als instellingen middelen op de markt verwerven, lijkt een pervers instrument te zijn, omdat het instellingen juist niet aanzet om middelen op de markt te verwerven. De bovenstaande inzichten leiden tot de volgende analyse. Gemeenten en instellingen spelen beide een dubbelrol. De instelling balanceert tussen ondernemerschap (private financiering) en subsidient (publieke financiering). De gemeente balanceert tussen enerzijds subsidieverstrekker en anderzijds marktmeester. In het gesprek over cultureel ondernemerschap lopen die rollen voortdurend door elkaar. De gemeente beïnvloedt met subsidies ‘de markt’ vanuit een sociaal-maatschappelijke ambitie, of creëert soms zelfs voorzieningen die er anders niet zouden zijn. Enerzijds wil de gemeente met behulp van subsidies het inhoudelijke culturele beleid beïnvloeden. Anderzijds wil de gemeente door het opleggen van regels de inhoudelijke, juridische en financiële kaders waarbinnen de gesubsidieerde activiteiten (zo optimaal mogelijk) voor de inwoners kunnen worden uitgevoerd bewaken (dus ook sturingsmiddel vanuit datzelfde beleid). Ook uit het marktmeesterschap vloeien regels voort. Tegelijkertijd willen instellingen wel op zoek naar sponsors en investeerders, maar ook dat de gemeente subsidies verstrekt. De verschillende rollen die instelling en gemeente spelen zijn niet altijd duidelijk. Dat leidt er toe dat de vragen ‘wat is ondernemerschap’ en ‘wat is cultuur’ steeds door elkaar heen spelen. De vraag wat culturele instellingen moeten bieden wordt ondermijnd door de vraag hoe ze dat moeten financieren. De vraag hoe instellingen hun aanbod moeten financieren wordt ondermijnd door de vraag wat ze dan precies gaan bieden. Dat maakt het vraagstuk rondom publiek ondernemerschap in de cultuursector tot een zogenaamd ‘wicked problem’. Er bestaat geen stevige consensus over wat te doen, en er bestaat ook geen stevige consensus over de vraag hoe dat te bereiken. Deze onduidelijkheid ligt ten grondslag aan de ambivalente en ambigue invulling van het begrip cultureel ondernemerschap. Of, anders geformuleerd: het begrip cultureel ondernemerschap staat op dit moment een fundamenteel gesprek over het wat en het hoe in de sector in de weg. Dat is overigens het kenmerk van een domein in transitie. Toch is het niet onmogelijk om dat te doorbreken. Immers, op waarden niveau lijken gemeente en instelling een missie te delen: een hoogwaardig en toegankelijk cultureel klimaat voor Haarlemmermeer. De vraag is hoe dat op instrumenteel niveau te bereiken is. Immers, daar lijken de meeste
De gemeente balanceert tussen enerzijds subsidieverstrekker en anderzijds marktmeester.
knelpunten te ontstaan.
1 Een double bind is een dilemma in de communicatie, waarbij een individu (of groep) twee of meer tegenstrijdige boodschappen ontvangt waarbij de ene boodschap de andere ontkent.
10
4. DEELGROEP 2 Deelgroep 2 constateerde allereerst dat de verschillende relatiepatronen vanuit de instellingen door uiteenlopende dominante waarden zijn beheerst en ook niet unaniem gedeeld:
• De belangrijke relatie met de gemeente krijgt vorm in het verlangen naar wederzijds vertrouwen maar dit verlangen is bij de in het cultuurgebouw gehuisveste instellingen al meer vervuld dan bij de andere. • De relaties met concurrenten zijn bij sommige instellingen beleefd als respectvol (conculega’s) maar andere kijken licht denigrerend naar concurrenten vanwege het vermoeden van inferieure kwaliteit. • De relaties met sponsors zijn nog weinig ontwikkeld omdat sponsors minder dan 15% bijdragen aan de inkomsten van de instellingen. • Voor sommige instellingen zijn vrijwilligers cruciaal, en is het bewaren en waar mogelijk intensiveren van de binding met hen een centrale waarde in het optreden van de instelling. • Alle instellingen koesteren hun publieken, en zijn zich ervan bewust dat het optimaliseren van deze relatie de levensader van de instelling is.
5. AANBEVELINGEN De deelnemers formuleerden de volgende aanbevelingen:
1. Verruim de mogelijkheden tot het opvangen van schokken en het investeren in innovaties door toe te staan dat de instelling een eigen vermogen, bestaande uit een algemene reserve en bestemmingsreserves, kan opbouwen tot een hoogte van 25% van de jaaromzet. Deze aanbeveling kreeg geen unanieme steun.
2. Instellingen zouden private financiering moeten kunnen verwerven, zonder dat dat ten koste gaat van de subsidie, mits de ‘winst’ ten bate valt van het primaire product van de instelling.
3. Spreek af tussen gemeente en instellingen dat sponsorgelden niet van invloed zijn op de vaststelling van de jaarlijkse financiële bijdrage van de gemeente aan de instellingen (zodat de prikkel voor de instellingen om sponsoren te werven maximaal is).
4. Instellingen zouden meer gezamenlijk op kunnen trekken in het ondernemerschap, ook in termen van het nemen en
5. Bij ‘cultureel ondernemerschap’ hoort wellicht een investeringsrelatie, in plaats van een subsidierelatie. Als dat volgens
6. Bij ‘cultureel ondernemerschap’ horen andere checks and balances dan bij een subsidie – subsidient relatie. Die zouden
7. Onderneem tussen gemeente en instellingen een gezamenlijke actie om tot opschoning van de bestaande regels te komen.
8. Onderneem een inspanning om de gerichtheid op wederzijds vertrouwen nog te intensiveren, onder meer door een
afdekken van risico’s. regelgeving niet kan, zou een aparte stichting eventueel uitkomst kunnen bieden. instelling en gemeente gezamenlijk uit kunnen werken.
consequent streven naar afnemend detail van bemoeienis – in de eerste plaats bij die activiteiten waarbij geen sprake is van een subsidierelatie.
9. Zorg dat ook de overige instellingen part en deel krijgen binnen de spilfunctie van het cultuurgebouw.
10. Maak meer onderlinge verbindingen binnen het culturele landschap.
11. Verbind de instellingen met Park 21.
12. Intensiveer de aanwezigheid van de instellingen op Schiphol en versterk de banden met de metropoolregio.
6. TOT SLOT Net als andere delen van de publieke sector is ook de culturele sector in transitie. De traditionele relatie tussen gemeente en instellingen verandert. Dat roept vooral vragen op over kwaliteit en financiering. ‘Cultureel Ondernemerschap’ als term hoeft zeker niet direct een antwoord op de vragen te bieden. Het zal er vooral om gaan hoe gemeente en instellingen die term gezamenlijk en lokaal invullen. Daar hebben we tijdens deze bijeenkomst aan gewerkt, maar dat proces is nog niet afgerond. De komende jaren zullen gemeente en instellingen daar gezamenlijk aan verder moeten werken. ‘Vertrouwen’ speelt daarin een sleutelrol. Onderlinge impliciete verwachtingen en (voor)oordelen zullen blijvend moeten worden uitgesproken. Juist ook daar waar het double binds en
Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen | 11
tegenstrijdige mechanismen en instrumenten betreft. Tijdens de bijeenkomst werd het ons duidelijk dat deze groep daar uitermate geschikt voor lijkt. Vooral omdat aan de belangrijkste voorwaarde (een gemeenschappelijke missie in de vorm van het nastreven van een hoogwaardig en toegankelijk cultureel klimaat in Haarlemmermeer) voldaan is. Nu is het van belang om die missie op instrumenteel niveau vorm te geven. Daartoe deden de deelnemers hierboven een aantal aanbevelingen. Maar daarmee zijn we er nog niet. Immers ook deze aanbevelingen zullen, als ze geĂŻmplementeerd zijn, onverwachte en tegenstrijdige effecten oproepen. Niet omdat ze niet doordacht zijn, maar omdat het veld in beweging is. Als de partijen er in slagen om onverwachte effecten niet ten koste te laten gaan van het onderlinge vertrouwen, maar ze juist aangrijpen om de gezamenlijke missie aan te scherpen, verwachten wij dat de gemeente Haarlemmermeer een kansrijke toekomst op cultureel gebied tegemoet gaat. Daarvoor is het wel van belang dat instellingen onderling, maar ook gemeente en instellingen verwachtingen, wensen en verlangens onderling blijven uitspreken. Ook als die tegenstrijdig, ambivalent en ambigu zijn. Ontvangst rapportage De rapportage is met instemming en dankbaarheid door de clustermanager MEO in ontvangst genomen.
12
Laboratorium Rationaliteitsbotsingen Schuldenproblematiek Rapportage
‘ Iederee
n doet w
aarvoor
hij is bes
teld’
1. DE SCHULDENPROBLEMATIEK KORT OMSCHREVEN Een schuld houdt de verplichting in tot terugbetaling. Deze plicht verdwijnt bij kwijtschelding, verjaring of voldoening. Schulden hebben is normaal. Aan de belangrijkste schulden, voortkomend uit hypotheken, is geleidelijkheid van terugbetaling verbonden. Ook belangrijk zijn kredieten, die nodig zijn voor ondernemingen om te investeren. Studiefinanciering krijgt de vorm van een lening. Sommige mensen voldoen niet aan hun verplichting tot terugbetaling. Omdat zij niet willen, of omdat zij niet kunnen. Ons recht kent een omvangrijk instrumentarium voor de crediteur om tot inning te komen, waaronder beslag, gijzeling en faillissement. Mensen die schulden niet kunnen terugbetalen komen onder grote druk te staan door toepassing van dit instrumentarium. Een belangrijke crediteur is de nationale staat in haar vele gedaanten: Belastingdienst, UWV, CJIB, de gemeente, enzovoorts. Tegelijk verschaft de staat aan zeer velen inkomsten in de vorm van toelagen en uitkeringen, en biedt diezelfde staat op het niveau van gemeenten hulp aan mensen met schulden. De verschillende organen van de overheid beheren ieder hun eigen regeling. Zij doen waarvoor ze zijn besteld. Daarover leggen ze ook verantwoording af. Zij streven naar maximale incasso van hun vorderingen. Maximale incasso is echter niet altijd het beste perspectief, bezien vanuit de crediteuren en de hulpverlenende instanties. Een langer termijnperspectief vergt soms wat anders. Soms verdient het aanbeveling om eerst het verdienvermogen van de betrokken debiteur te vergroten zodat hij later beter kan terugbetalen. Dat is ook in het belang van crediteuren. Sommige mensen met schulden hebben met zeer veel overheden van doen. Ook deskundigen verdrinken in de complexiteit die de samenloop van de talloze regelingen voortbrengt. Veel knelpunten worden niet opgelost. De groep mensen die hun schulden structureel niet kunnen voldoen bedraagt nu volgens een aantal deskundigen ongeveer 1,3 miljoen mensen, oftewel 8% van de bevolking.
Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen | 13
2. RECENTE EN RELEVANTE MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN Sociale zekerheid was lang een nationale aangelegenheid. De aanspraken van burgers ontstonden door formulering van in wetten verankerde rekenregels, die geleidelijk steeds meer met behulp van digitale systemen in nationale uitvoeringsorganisaties toepassing vonden. De dynamiek van deze beleidssystemen kende de bekende algemene tragiek van een aanvankelijk sterk toenemend beroep, vervolgens geleidelijke uitholling van effectiviteit – door tal van gedragsreacties van betrokkenen – waarop de beleidsmakers reageerden met verfijning van de normen en dus de rekenregels en toenemende controle. Wij noemen dat laatste beleidsaccumulatie. Vergrote complexiteit van de systemen was het resultaat. Van de volksverzekeringen onttrok alleen de AOW zich hieraan. Bij die laatste beperkt de dynamiek zich tot de marge. De digitalisering betekende meestal dat de mogelijkheid tot menselijke tussenkomst, bijvoorbeeld bij gevallen waarin toepassing van de regel kennelijk onredelijk was, verdween. Ook opslagen op de vordering bij niet betaling worden automatisch verwerkt. De crises uit het vorige decennium hebben de verzorgingsstaat onder nog veel meer druk dan tevoren gezet. Eerder was vanaf 1990 het centrale paradigma in de sociale zekerheid gaan kantelen, met als aanleiding massaal oneigenlijk gebruik, met name van de WAO. De uitkeringsgerechtigde veranderde binnen het dominante discours in een potentiële parasiet, die zo snel mogelijk weer aan het werk moest. Dientengevolge veranderde ook de regelgeving. Tal van plichten raakten verbonden aan het recht op uitkering, voorzien van sancties bij niet-nakoming. Verlaging of zelfs stopzetting van de uitkering behoort daartoe. De boekhoudschandalen in de private sector oefenden in hun nasleep ook grote invloed uit op de financiële discipline in het publieke domein. De verantwoording intensiveerde, en de protocollering die door accountants was uitgelokt, maakte een einde aan de vrijheid van handelen voor individuele uitvoerders die tot dan toe bestond. Boekhoudregels werden aangescherpt. Ook kreeg het beleid ten aanzien van marktordening gestalte in tal van verplichtingen voor publieke en private organisaties. Voor de publieke organisaties werd het verbod van staatssteun aan ondernemingen gebiedend, en vond aanbestedingsbeleid steeds ruimer toepassing. Ook de institutionele structuur rond uitkeringen veranderde. De Belastingdienst werd opgezadeld met de verstrekking van de huurtoeslag – aanvankelijk tegen heug en meug. Van het een kwam het ander, en thans is de Belastingdienst voor zeer velen de voornaamste inkomstenverstrekker, met toe(s)lagen voor wonen, zorg en kinderen. De uitkeringen worden verstrekt als voorschot op basis van een schatting van het actuele jaarinkomen. Iedere wijziging in de schatting leidt tot bijstelling van de toelagen, met terugwerkende kracht. De financiële verbindingen van iedere burger met de overheid zijn nu meervoudig en complex. Een burger met een ingewikkelde persoonlijke situatie heeft met veel rekenregels en instanties tegelijk te maken. Hij zal tot de waarneming komen, dat geen instantie zich verantwoordelijk voelt voor afstemming tussen de verschillende systemen. Met ingang van 1 juli 2012 werden de gemeenten verantwoordelijk voor schuldhulpverlening. Een paar jaar later vond een nog veel grotere decentralisatie plaats door overheveling van tal van taken op het terrein van zorg, werk en inkomen naar de gemeenten.
Samenv
Tegelijkertijd realiseerde het Rijk majeure bezuinigingen. In de afgelopen acht jaar verarmde het deel van de bevolking dat langdurig werkloos was aanzienlijk. De voedselbanken en particuliere altruïstische instellingen, die voedsel ter beschikking stelden aan gezinnen die feitelijk ver beneden het bijstandsniveau moesten rond komen, groeiden als kool. Tijdens economisch herstel bleef de werkloosheid onder oudere matig geschoolden hoog. Aan de onderkant van de samenleving tekent zich een groep af van ongeveer 1,3 miljoen mensen die langdurig arm is. Ongeveer even groot is de groep die structureel zijn betalingsverplichtingen niet kan nakomen. Uiteraard overlappen deze beide sterk.
14
• Verstra
attend z ijn de vo o recente wijzigin rnaamste gen:
kking va
n verant
woordin g • Belast ingdiens t steeds inkomen belangr sverstre ijkere kker • Streng ere beje gening v an beho eftigen • Decen tralisatie taken na ar geme enten
3. DE PRAKTIJK ANNO 2016 1. Voorname feiten 1.1. Iedereen weet dat mensen met schulden zijn in te delen in rakkers, die niet willen terugbetalen, en stakkers, die niet kunnen terugbetalen. De Nederlandse overheid behandelt iedereen vooreerst als rakker. Er bestaan veel meer problematische gezinnen dan de gemeentelijke hulpverlening
Iedereen weet dat mensen met schulden zijn in te delen in rakkers, die niet willen terugbetalen, en stakkers, die niet kunnen terugbetalen.
bestrijkt; er zijn geen cijfers bekend over het totale aantal wel aangevraagde maar niet behandelde schuldhulpverleningsgevallen; in Den Haag was dit in 2015 drie maal zo groot als het aantal wel behandelde gevallen. 1.2. Het Rijk en gemeenten werken langs elkaar heen; rijkscrediteuren zijn voor veel gemeentefunctionarissen slecht of niet bereikbaar en nauwelijks plooibaar – uitzonderingen daargelaten. 1.3. Het samenstel van regels is zo ingewikkeld dat ook deskundigen blijvend van mening verschillen over de juiste behandeling van een samengestelde casus rond schulden. Er zitten veel loops in het systeem, vaak onbedoelde onderlinge afhankelijkheden, waarbij voorrang niet altijd is geregeld. 1.4. De kosten van schulden zijn voor arme mensen zeer hoog. Opslagen op schulden bij niet-betaling zijn extreem. De rente in het pandhuis is boven de 14 % terwijl een rijke voor 2,3 % een hypotheek krijgt. De kosten van bewindvoering zijn aanzienlijk. De schuldaccumulatie regels van rijkscrediteuren bij niet-tijdige betaling zijn extreem. 1.5. De ideologie van de gemeentelijke schuldhulpverlening is sterk gericht op het verschaffen van perspectief aan de clientèle maar daartoe ontbreekt een groot deel van het noodzakelijke instrumentarium. 1.6. Veel gemeenten hanteren categorale uitsluitinsgcriteria voor toelating tot de schuldhulpverlening. De regering verklaart dat dit in strijd met de wet is, maar verwijst klagers naar de rechter in plaats van het nietig verklaren van de desbetreffende gemeentelijke verordeningen. 1.7. Voor grotere gemeenten geldt dat het aantal gemeenteambtenaren dat werkzaam is in het sociale domein en van doen heeft met schuldenproblematiek zo groot is, en zo breed gespreid over de gemeentelijke organisatie, dat ook binnengemeentelijke verkokering optreedt. Omdat schuldenproblemen vaak verwant zijn met andere, meer dominante problemen, ontbreekt ook dikwijls een passende coördinatiestructuur. 1.8. Overheden werken langs elkaar heen in hun bejegening van mensen met schulden, en vergroten daardoor de problemen van deze groep, onder meer omdat gehanteerde sancties contraproductief zijn. 2. Belangrijke karakteristieken 2.1. Het Rijk handelt als superkapitalist, en vergroot de problemen van mensen met schulden door extreme bepalingen voor accumulatie van vorderingen bij niet-betaling, en door buitensporige incassotarieven te hanteren, dan wel toe te staan aan particuliere instanties. De incasso-apparaten zijn zeer omvangrijk. 2.2. De gemeenten handelen veelal in strijd met de wet, bijvoorbeeld door uitsluitingscategorieën te bepalen voor schuldhulpverlening; het kabinet verwaarloost zijn plicht om dergelijke verordeningen nietig te verklaren. Daardoor komt slechts een deel van de behoeftigen binnen bij de gemeente. 2.3. De digitalisering van veel regelingen die met behulp van algoritmen uitkeringen, heffingen of boetes tot stand brengen, heeft veroorzaakt dat het verkeer tussen overheid en betrokkene geen menselijke interventies meer kent, die tot matiging zouden kunnen leiden. 2.4. Het leveren van maatwerk is pas mogelijk als is aanvaard dat rechtsgelijkheid als streven de noodzaak oplevert om ongelijke gevallen ook verschillend te behandelen. De rationaliteit van een standaard algoritme is daaraan tegengesteld. 2.5. In geval van ‘kan-bepalingen’ kan ketenoverleg tussen alle betrokken instanties rond de debiteur uitkomst bieden voor knelpunten, maar bij onvoorwaardelijke opdrachten aan overheidsorganen en anderen helpt dit niet. Juist het aantal ‘kan-bepalingen’ is recent gedaald. 2.6. De kwaliteitszorg met betrekking tot bewindvoering is onvoldoende goed geregeld. De formeel verantwoordelijke rechterlijke macht is daarvoor niet toegerust. 2.7. Het ontwikkelen van een perspectief voor mensen met schulden is te beschouwen als investering, maar de geldende beleidstheorie is daar niet op gericht.
Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen | 15
4. UITEENLOPENDE RATIONALITEITEN Dit is een verhaal zonder schurken. Iedereen doet waarvoor hij is besteld. De tragedies bestaan vooral uit onbedoelde effecten. Een belastingdienst die niet incasseert zou onze steun snel verliezen. Een schuldhulpverlenende gemeente met een beperkt budget die niet selecteert zou failliet gaan. Een bepaald algoritme of een specifieke regeling levert een uitvoeringsorganisatie met een specifieke rationaliteit op. Maar het stelsel dat is gegroeid en door niemand is bedacht produceert voor een beperkte groep ellende. Er bestaat geen bovenliggende instantie. In abstracto is de wetgever alom verantwoordelijk, dus ook voor ongewenste samenloop van regelingen. Maar de wetgever is ook een abstractie, evenals de eenheid van het regeringsbeleid. Niemand wenst kennelijk in deze problematiek die abstracties concreet te maken, of verantwoordelijkheid te aanvaarden voor ongelukken en misstanden. De dezer dagen kantelende ordening van ons openbaar bestuur – met name de afwenteling van lasten van het rijk in de vorm van decentralisaties naar gemeenten, gepaard met bezuinigingen – noodzaakt iedere overheid tot reflectie op de eigen rationaliteit. Samenloop van regelingen en arrangementen kan tot bizarre situaties leiden. Een paar voorbeelden: Wie in een traject voor schuldhulpverlening terecht komt op grond van een rechterlijke beslissing, heeft onder meer de plicht om alle relevante informatie onmiddellijk te verschaffen, en ook om geen nieuwe schulden te maken. Bij niet nakoming is verwijdering uit het traject mogelijk, op vordering van de bewindvoerder. Indien een cliënt in de omstandigheid verkeert dat hij van de Belastingdienst een of meer toelagen ontvangt, dient hij aan het begin van het jaar een schatting van het jaarinkomen over te leggen. Op grond daarvan bepaalt de Belastingdienst de hoogte van de toelage(n). Stel nu, dat de betrokkene er in mei in slaagt om vanaf dat moment meer te gaan verdienen. Daardoor stijgt het verwachte jaarinkomen. Daarvan doet hij onverwijld opgave aan de Belastingdienst. Deze bepaalt opnieuw de (lagere) hoogte van de toelage(n). Tevens vordert de belastingdienst het over de eerste maanden te veel betaalde terug. Onvermijdelijk krijgt de betrokkene dus nieuwe schulden. Het zelfde geldt bij achteraf hoger dan te voren vastgestelde belastingaanslagen. Dramatischer wordt het indien de betrokkene bijvoorbeeld in hoger beroep een zaak tegen de Belastingdienst of UWV verliest, die hij in eerste instantie had gewonnen. Kortom, er zijn tal van situaties mogelijk, waardoor een volstrekt bonafide debiteur opnieuw in moeilijkheden kan komen. Met onafzienbare gevolgen, want indien een cliënt uit een traject wordt verwijderd is zijn situatie uitzichtloos. De rationaliteiten van de staatssecretaris, de rijkscrediteuren, de gemeenten, de beschikkende rechters, de bewindvoerders en nog andere verbonden actoren lopen sterk uiteen en bindweefsel is niet aanwezig. Kortom, het wemelt van de rationaliteitsbotsingen die echter niet in de eerste plaats bij voornoemde actoren maar bij de debiteur tot ellende leiden. Bovendien lijdt niet alleen de debiteur
Er zijn tal van situaties mogelijk, waardoor een volstrekt bonafide debiteur opnieuw in moeilijkheden kan komen.
daaronder, maar vooral ook in de buurt aanwezige kinderen.
5. TIJDENS LAB GESUGGEREERDE VERBETERINGEN Op 5 februari 2016 vond de hoofdbijeenkomst plaats van het lab. Een uitgelezen gezelschap bestuurders, ambtenaren, wetenschappers en andere deskundigen wisselde gedurende tweehonderd minuten intensief van gedachten over diagnostiek en therapie rond schuldenproblematiek. De uitnodiging luidde als volgt:
16
Geachte heer/mevrouw, Het aantal mensen met schulden neemt toe. 1 op de 5 Nederlanders heeft problemen met schulden en 1 op de 12 mensen kan eigen schulden niet (meer) betalen. Tegelijk verblijft minder dan 1 op de 100 landgenoten in de schuldhulpverlening. In veel gemeenten neemt het aantal mensen die schuldhulp ontvangen af. De decentralisaties, de crisis en andere ontwikkelingen stellen het systeem van schuldhulpverlening en schuldsanering op de proef. Gemeenten zijn zich daarvan bewust. Kredietbanken ook. Private en publieke schuldeisers merken dat ook. De roep om innovatie en verandering klinkt op congressen, in publicaties, in gemeenteraden en achter de voordeur. Krachtens recente wetgeving is de gemeente in ons land de verantwoordelijke bestuurlijke instantie voor schuldhulpverlening. De hulpverlening is gericht op sanering van de financiële situatie van de cliënt. Daartoe stelt de hulpverlener orde op zaken aangaande de schulden van de cliënt. Crediteuren melden zich bij hem. Dat hebben ook de deurwaarders in dit land besloten. Zo vaak niet de crediteuren die rijksinstanties zijn. Die trekken zich vaak niets aan van het wettelijk regime. Dat heeft twee gevolgen:
Het stelsel van schuldhulpverlening raakt in het ongerede Er wordt per saldo minder geïnd dan bij weloverwogen handelen mogelijk is Veel is bekend. Belastingdienst en CJIB respecteren ook niet altijd de beslagvrije voet. In computers opgeslagen rekenregels met forse schuldaccumulatie bij wanbetaling leiden – zonder menselijke tussenkomst – tot snelle vergroting van schulden en extreme incassomethoden. De toegang tot schuldhulp is bezaaid met bureaucratie. Tal van gemeenten hanteren uitsluitingscriteria waarvan de staatssecretaris de legitimiteit betwist. Het hebben van schulden zorgt er ook voor dat mensen dommere beslissingen nemen. Terwijl ‘we’ graag zien dat ze meer eigen verantwoordelijkheid nemen. Veel deskundigen betogen dat het huidige gewirwar niet doeltreffend is, ook niet in financiële zin. Maar veel is ook niet bekend. Welk percentage van de totale schuldenlast van burgers bestaat uit overheidsschulden? Waar leidt het rondpompen van geld tussen bestuurslagen toe? Wat zijn de macro-effecten op lange termijn? In financiële zin? En educatieve zin? En culturele zin? Welke waterbedeffecten zien we ontstaan en wat kunnen we daar aan doen? Hoe pakt de verkokering op rijksniveau financieel uit? Onder de noemer ‘Botsende Rationaliteiten’ analyseren wij in opdracht van IKPOB maatschappelijke problemen op een andere dan gebruikelijke manier. Dat willen we ook rondom ‘Schulden’ doen. Dat partijen beter samen moeten werken en anders, weten we. Maar hoe komt het dat ze dat niet spontaan doen? Ligt dat aan ‘de politiek’ zoals we vaak horen, of is er iets anders aan de hand? Aan de hand van de methode die we ontwikkelden onder de naam rationaliteitsbotsingen (http:// dezoektocht.info/vervolgrapport-op-botsende-rationaliteiten-is-nu-uit-in-boekvorm/), willen we met u aan de slag gaan met het ontwikkelen van systeemoplossingen voor de schuldenproblematiek. We nodigen u persoonlijk uit omdat u bewezen hebt begaan te zijn met de problematiek, en bovendien een scherp en hoog ontwikkeld oplossingsvermogen heeft. We streven er naar om een kleine groep die ‘er toe doet’ in schuldenland gedurende een drietal uren om een tafel te verenigen. Gezamenlijk willen we de analyse verdiepen en waar mogelijk een oplossing ontwikkelen voor schuldenproblematiek. Daarbij willen we ons in het begin vooral richten op het Rijksniveau en de verhouding tussen bestuurslagen. Vooral omdat er lokaal al heel veel gebeurt. Maar ook omdat we steeds meer experts horen zeggen dat juist op ‘macroniveau’ het probleem ligt. De bijeenkomst heeft een besloten karakter. De Chatham House Rules gelden. U krijgt voldoende versnaperingen. De bijeenkomst duurt van 16.00 tot 19.00 uur. Wij hopen u te mogen begroeten op 5 februari te Den Haag. Nadere informatie over de exacte locatie volgt nog.
Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen | 17
Gedurende het lab kwamen veel suggesties naar boven. De belangrijkste volgen hier. Tijdens de sessie over Botsende Rationaliteiten en Schulden bespraken we met experts de onderstaande casus. Mike en Sandra Mike en Sandra hebben schulden. En hun relatie loopt niet lekker. Ze hebben zo vaak ruzie dat de buren en de leerkrachten van hun kinderen zich zorgen beginnen te maken. Dat leidt uiteindelijk tot een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming. Als ze uiteindelijk gaan scheiden, vertrekt Mike met de noorderzon. Daardoor kan Sandra de huur niet meer betalen. Bovendien kan ze nu alleen aan de schulden gaan werken. Maar omdat Mike ‘het geld’ altijd regelde heeft ze geen flauw idee waar ze moet beginnen. Ze weet niet eens hoe hoog de schulden precies zijn. En zo lang ze dat niet weet, kan de hulpverlening weinig met haar. Een vrijwilliger helpt haar om haar administratie op orde te brengen. Daarnaast zal ze werk moeten gaan zoeken om in een inkomen te kunnen voorzien. Ondertussen doen haar kinderen het steeds slechter op school. Haar kinderen komen onder toezicht van de jeugdbescherming te staan. Omdat ze haar huur niet meer kan betalen, vraagt de woningbouwcorporatie een vonnis uithuiszetting aan bij de rechter. De rechter zegt dat toe. Ze blijkt haar zorgverzekering ook al geruime tijd niet meer betaald te hebben. Sandra komt in de vrouwenopvang terecht en haar kinderen komen terecht in twee verschillende crisispleeggezinnen. Rationaliteiten Samen met de deelnemers kwamen we tot de volgende analyse: in de casus van Mike en Sandra lopen verschillende rationaliteiten door elkaar. We willen dat Sandra:
• Haar kinderen goed opvoedt. • Haar kinderen het goed doen op school. • Haar administratie op orde heeft. • Haar huur netjes betaalt. • Voldoende inkomen heeft. • Werk zoekt. • Verantwoordelijkheid neemt. • Haar zorg goed regelt. Sandra is object van beleid van meerdere ministeries:
• Justitie (Jeugdbescherming) • SZW (schulden en inkomen) • BZK (wonen) • VWS (pleegzorg, opvang en zorgverzekering) • Onderwijs (school) Verschillende wetten zijn op Sandra en de kinderen van toepassing:
• De Nieuwe Jeugdwet (kinderen) • De Woonwet (huurschulden) • De Participatiewet (Werk en Inkomen) • De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening • De Leerplichtwet • De Zorgverzekeringswet • WMO (opvang) Veel verschillende instanties houden zich met Sandra en de kinderen bezig:
• School • Schuldhulpverlening • Gemeente (Inkomen en Werk) • De Jeugdbescherming • De RvK 18
• De pleegzorgaanbieder • De zorgverzekeraar • De vrouwenopvang • De woningbouwcorporatie • Een vrijwilligersorganisatie De verschillende interventies, eisen en instellingen leiden tot een maatschappelijk onwenselijke uitkomst. Een uitkomst die van geen enkel beleid het doel is, noch van geen enkel ministerie of een betrokken instelling. Toch gebeurt het. Dat komt omdat de interventies niet op elkaar afgestemd worden.
• We willen dat kinderen goed opgevoed worden, maar de belangrijkste voorwaarde daarvoor (geld) is niet toegankelijk voor Sandra omdat we ook vinden dat ze haar administratie op orde moet hebben. • We willen dat ze voorziet in haar eigen inkomen door te gaan werken, maar vanuit de vrouwenopvang is dat moeilijker te verwezenlijk dan vanuit een woning. • We willen dat kinderen niet op straat terechtkomen, vandaar dat we crisispleegzorg organiseren, maar het blijkt niet mogelijk om Sandra in haar huis te laten wonen. • Ondanks de roep om regie en maatwerk, is blijkbaar niemand in staat om prioriteit te stellen. Geest van de wet Schulden komen zelden alleen als probleem. Wie bijvoorbeeld huurschulden heeft, heeft vaak ook schulden bij de zorgverzekeraar en de energieleverancier. Wie in de maatschappelijke opvang verblijft, heeft vrijwel altijd schulden. Schulden zijn soms een gevolg van andere problemen (een scheiding, of een depressie), maar nog veel vaker de oorzaak van andere problemen (een scheiding, een depressie, een huisuitzetting, opvoedingsproblematiek, et cetera). De casus hierboven maakt duidelijk dat de verschillende waarden, doelen en wetten die de overheid, overigens vaak vanuit de beste bedoelingen, projecteert op de samenleving, volstrekt willekeurig uitpakken voor Sandra en haar kinderen. Het geheel aan problemen van Sandra is blijkbaar te complex om ongeregisseerd door een palet aan instanties, regels en bedoelingen van deeloplossingen voorzien te worden. Schulden vormen een indicator voor botsende rationaliteiten. En vooral voor rationaliteiten die ongecontroleerd en ongemedieerd botsen. Immers, we willen dat mensen verantwoordelijk met geld omgaan. Maar als de schuldhulpverlening zo strikt is ingericht dat er uiteindelijk kinderen op straat komen te staan, dan staat dat haaks op de verantwoordelijkheid die gemeenten hebben in het kader van de nieuwe Jeugdwet, om maar eens een voorbeeld te noemen. Wie bepaalt op zo’n moment welke wet voorgaat? Welke ‘botsingen’ legitiem zijn en welke botsingen voorkomen moeten worden? Een wijkteamlid? Een wijkteamcoördinator? Een schuldhulpverlener? Een jeugdbeschermer? De praktijk laat zien dat ‘regisseurs’ zelden het mandaat en de middelen hebben om die keuze te maken. Bovendien lijkt het vaak onmogelijk om die keuze vanuit een juridische rationaliteit te beslechten. Welke wet of lokale verordening is belangrijker? Als niemand die vraag opwerpt of die keuze maakt, blijkt in de praktijk vaak dat de repressieve wetten de overhand krijgen. Niet de hulpverlening, maar de sanctie gaat voor. Niet het feit dat er een moeder en kind van elkaar gescheiden worden (met alle traumatiserende gevolgen van dien) lijkt het belangrijkste feit te zijn, maar het feit dat moeder haar financiën niet op orde heeft en zodoende niet toegelaten kan worden tot de schuldhulpverlening bepaalt
Schulden vormen een indicator voor botsende rationaliteiten. En vooral voor rationaliteiten die ongecontroleerd en ongemedieerd botsen.
de gang van zaken. Belangrijker is dat in het geval van tegenstrijdige wetgeving die keuze zelden of nooit expliciet gemaakt wordt. Laat staan dat uit ‘de geest van de wet’ of ‘de geest van de verschillende wetten’ gehandeld wordt.
Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen | 19
Immers, als we de geest van de wet centraal stellen, of als we de waarde die de wet wil realiseren voorop stellen, dan blijken veel wetten veel minder conflictueus te zijn dan dat ze in de praktijk uitpakken. Laten we de wetten waar Sandra primair mee te maken krijgt eens langslopen:
De Jeugdwet (kinderen) Het doel van de Jeugdwet is om kinderen veilig en gezond te laten opgroeien. Weliswaar maakt die wet het mogelijk dat de kinderen nadat ze uit huis zijn gezet in een crisispleeggezin terechtkomen, maar blijkbaar kon op basis van de wet niet voorkomen worden dat de kinderen uit hun veilige omgeving verwijderd werden. De Woningwet (huurschulden) Het doel van de Woningwet is om mensen van goede woningen te voorzien. Als het gaat om sociale woningen is het doel om mensen die zich geen woning op de markt kunnen veroorloven van een betaalbare woning te voorzien. Maar dezelfde wet zorgt er in de praktijk voor dat Sandra geen beroep meer kan doen op een dergelijke woning. De Participatiewet (Werk en Inkomen) De Participatiewet wil dat mensen participeren. Het liefste met een betaalde baan, anders met andere bezigheden. Sandra moet nu vanuit de noodopvang opzoek naar werk of een zinvolle dagbesteding. Dat is niet ideaal. Zeker niet nu ze haar kinderen in het pleeggezin dagelijks moet bezoeken in een ander deel van de stad in twee verschillende gezinnen. De Participatiewet maakt het blijkbaar niet mogelijk om de omstandigheden voor Sandra om te gaan participeren in tact te laten. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening maakt de gemeente verantwoordelijk voor het helpen van mensen met schulden. Sandra heeft schulden, maar kan niet geholpen worden, omdat ze haar administratie niet op orde heeft. Daardoor verliest ze haar kinderen en komt ze in de crisisopvang terecht. Met haar schuld is ze nog steeds niet geholpen. Blijkbaar stelt de wet de gemeente noch in staat om regie te voeren, noch in staat om Sandra te helpen.
Wat we zien is dat de wetten op waarden niveau nauwelijks botsen. De jeugdwet is er voor het veilig opgroeien van de kinderen van Sandra. De Woningwet is er om haar van een betaalbare woning te voorzien. De Participatiewet is er om haar aan het werk te helpen en van een inkomen te voorzien. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is er om haar te helpen met schulden. Alle wijzers lijken de goede kant op te staan. Waar de wetten contraproductief worden is op operationeel niveau. Niet in de geest van de wet, maar in de toepassing van de wet. Daar is de manier waarop de gemeente de toegang tot de schuldhulpverlening vormgeeft bepalend voor het verloop van het leven van Sandra en de kinderen. Ook als die manier waarop de gemeente de schuldhulpverlening vorm geeft leidt tot consequenties die haaks staan op de geest en de bedoeling van de andere wetten (veilige opvoeding, wonen, werk en inkomen). Productief botsen In de praktijk zien we vaak dat burgers, hulpverleners, casusregisseurs en wijkteamleden klagen over botsende en tegenstrijdige regels. Ze proberen die botsing op operationeel niveau ongedaan te maken. Soms is dat een heilloze strijd. Immers, anderen, die de botsing veroorzaakten staan in hun recht. De rechter sprak het vonnis uithuiszetting uit. In de lokale verordening staat dat mensen gemotiveerd moeten zijn om mee te doen aan de schuldhulpverlening. Een gesprek over strijdige regels en prioriteitsstelling zou moeten beginnen met een gesprek over de geest van de wetten die met elkaar botsen. Daar valt niet zelden meer overeenstemming te vinden dan in de praktische uitwerking van de wet. En daar kan ook een ander type prioritering plaatsvinden.
20
Wat vinden we belangrijker? Dat de kinderen van Sandra veilig opgroeien? Of dat ze haar administratie exact op orde heeft? Wie naar de geest van de wet kijkt zegt het eerste. In de praktijk is het niet zelden het laatste. Met name waar het problematische schulden betreft is de manier waarop gemeenten de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening praktisch vormgeven bepalend voor andere wetten, doelen en waarden. Naarmate de gemeente meer taken en verantwoordelijkheden krijgt, is het de taak van de gemeente om wetten en praktijken zorgvuldig tegen elkaar af te wegen. Daar zouden wijkteamprofessionals mee moeten beginnen. Om botsingen tussen rationaliteiten in het schuldhulpverleningsdomein productief te maken, lijkt het vertrekken vanuit de geest van de wet daarbij een verstandige start. Pas dan kan een afweging gemaakt worden tussen de verschillende en overeenkomstige waarden die wetten plachten te realiseren. Vinden we de eigen verantwoordelijkheid van mensen zo belangrijk dat we voor lief nemen dat ze hun kinderen verliezen? Vinden we de administratieve vaardigheden van mensen zo vanzelfsprekend dat ze hun dak boven hun hoofd kwijtraken? Vinden we de rechten van het kind en de Jeugdwet minder belangrijk dan de praktische vormgeving van de wet gemeentelijke schuldhulpverlening? Die afwegingen worden zelden expliciet gemaakt. In die zin is er eerder sprake van nonbotsingen. Dat gaat ten koste van een effectieve en legitieme rechtstaat en verzorgingsstaat. Bij casusregie vertrekken vanuit de geest van de wet (zou de wetgever dit bedoeld hebben?), kan daar in potentie soelaas toe bieden.
6. ONZE SUGGESTIES VOOR VERBETERINGEN Het kabinet is doende maatregelen voor te bereiden die tot partiĂŤle verbeteringen van de praktijk moeten leiden. Daartoe behoort de vereenvoudiging van de beslagvrije voet, en eveneens de invoering van een moratorium van zes maanden in geval van ernstige schuldenproblematiek. Daarmee is de kern van het hoofdprobleem: het ontbreken van voldoende afstemming tussen alle overheden, die rond mensen met schulden gegroepeerd staan, echter niet geraakt. Tijdens het schuldenlab is een door de Ombudsman aangereikte methode met waardering besproken: Ketenoverleg Hier is onder te verstaan dat een neutrale partij alle betrokkenen rond een bepaald aspect van de problematiek (in casu gijzelingen) bij elkaar roept, en uitlegt hoe de rationaliteitsbotsing in elkaar zit. Vervolgens entameert de neutrale partij overleg, dat tot doel heeft tot afspraken te komen omtrent het bijstellen van handelingspatronen. Lokale autoriteit Een tweede suggestie luidt om de ordening van alle overheidsactoren -crediteuren en -hulpverleners zo te herschikken dat er een enkele actor is die het gedrag van alle crediteuren kan bepalen. Het ligt voor de hand daarvoor die actor te kiezen, die de meeste informatie over de problematiek bezit. Dit zal een lokale actor zijn. Een van de manieren om dit te bereiken is dat de lokale actor de vorderingen koopt. Dergelijke suggesties zijn in te brengen in de maatschappelijke kostenbatenanalyse, die over de schuldenproblematiek op afzienbare termijn van start zal gaan, zo luidt de toezegging van het kabinet.
In de praktijk zien we vaak dat burgers, hulpverleners, casusregisseurs en wijkteamleden klagen over botsende en tegenstrijdige regels. Werkschrift Laboratoria Rationaliteitsbotsingen | 21
Mijn aantekeningen
22
Mijn aantekeningen
Laboratorium Rationaliteitsbotsingen Schuldenproblematiek | 23
Mijn aantekeningen
24
IKPOB, de Vereniging voor OverheidsManagement (VOM) en de Vereniging van Gemeentesecretarissen (VGS) ondernemen een ‘Zoektocht naar het Handwerk DE ZOEKTOCHT NAAR HET HANDWERK VAN DE OVERHEIDSMANAGER
van de Overheidsmanager’. Deze Zoektocht is een ontdekkingstocht waarbij op een kleurrijke en levendige manier invulling wordt gegeven aan de centrale vraag waaruit de onderscheidende kwaliteiten van overheidsmanagers en ambtelijke professionals, nu en in de nabije toekomst, moeten bestaan. En natuurlijk ook, hoe deze kunnen worden verworven en verankerd. Wij nodigen iedereen van harte uit deel te nemen aan deze Zoektocht. Wederzijds vormt één van de inspiratiebronnen voor De Zoektocht.
Wederzijds is een handzaam werkschrift voor de publieke professional. Het vormt het vervolg van Roel in ’t Veld en Albert Jan Kruiter op hun eerdere publicatie ‘Hij begrijpt er dus helemaal niets van!’. Wederzijds is onderdeel van ‘De Zoektocht naar het handwerk van de overheidsmanager’, van IKPOB, VGS en VOM. Samenwerking is een voorwaarde om publieke waarde te creëren. De auteurs nemen echter steeds weer waar dat samenwerking gebrekkig blijft. Eerder onderzochten zij botsingen tussen rationaliteiten als verklaring voor zulke gebreken. Nu hebben zij in een tweetal laboratoria uitgeprobeerd hoe daarmee om te gaan. Dit werkschrift beschrijft hun belevenissen. Het bevat nuttige aanbevelingen voor professionals in het openbaar bestuur, politieke en ambtelijke, die ter wille van innovatie intensief samenwerken. Wederzijds past naadloos in een reeks van studies en experimenten die IKPOB heeft geïnitieerd en nog steeds initieert, om het inzicht in en de ervaringen met benodigde competenties van publieke professionals te verscherpen en te verankeren. IKPOB doet dit door subsidies en het voeren van de dialoog, vaak in samenwerking met verwante organisaties in het publieke domein. Voor meer initiatieven en publicaties, zie www.IKPOB.nl