Industrieel erfgoed in Oisterwijk
Aan de spoorlijn in het gebied 'de Schijf' van de Gemeente Oisterwijk liggen de desolate gebouwen van het voormalige leerfabriek. Vele Oisterwijkers kennen dit complex als 'De Looierij', officieel de Koninklijke Verenigde Leder (KVL) genaamd. Op 27 oktober 1916 is deze fabriek als N.V. Lederfabriek Oisterwijk opgericht door de toenmalige directeur, de Tilburger C.J. van der Aa met zijn compagnon de Rotterdamse koopman Jan Adolf Vermetten. Voetbalvereniging Nevelo ontleedde destijds haar naam aan deze fabriek, N.V.L.O. Al in 1920 verkocht van der Aa, die vanwege zijn corpulentie in de volksmond vaak de dikke van der Aa werd genoemd, een deel van de aandelen aan de Amsterdamse Ledermaatschappij. Een blijvende herinnering is de weg die aan deze fabriek ligt, de Almystraat. (Amsterdamse Leder Maatschappij). De Duitse eigenaren van de deze maatschappij, de Heren Adler en Oppen-heimer hebben het destijds voortvarend aangepakt en het complex groeide uit tot de grootste bovenlederfabriek van Europa. In 1932 volgde zelfs het predicaat Koninklijk met op het hoogtepunt in 1939 werkgelegenheid voor 1200 mensen, toen veruit de grootste werkgever van de gemeente. Voor de N.V. Lederfabriek Oisterwijk was de uitvinding van het zgn. chroomlooien van bijzonder belang. Met deze toepassing van dit looiproces verkreeg men zeer sterk en soepel overleer dat zich gemakkelijk liet verven en dat geschikt was voor de schachten van schoenen, maar ook voor tassen, kleding en meubels. Door gebruik te maken van grote roterende vaten met daarin een oplossing van basische chroomzouten werd het oude langdurige looien teruggebracht van enkele maanden tot enkele uren. 1
Stoomaandrijving was de meest voor de hand liggende oplossing, mede omdat stoom ook werd gebruikt voor zowel verwarming bij het looien (het voorkomen van bevriezing) als voor de droogkasten. Op 16 maart 1917 gaf de inspecteur van den Arbeid der 1ste klasse, Hoofd van het 2de District der Arbeidsinspectie groen licht voor het in bedrijf stellen van een stoommachine. De productie van leer steeg in die jaren ongekend en dat noopte de directie om naar een nieuwe energiebron uit te kijken. In 1923 werd besloten om over te stappen op elektrische aandrijving. Oisterwijk beschikte begin twintiger jaren nog niet over elektriciteit, dus moest intern naar een oplossing worden gezocht. De keuze viel op een stoommachine met rechtstreeks op de krukas aangedreven draaistroomgenerator van Société d’Électricité et de Mécanique (S.E.M.) uit de fabrieken van Carels in Gent.(België) De stoommachine is een tweeling gelijkstroom kleppenmachine en leverde een geïnstalleerd vermogen van 1300 pk, op vollast dus ongeveer 800 kiloWatt (kVA) wisselspanning. Voor de techneuten onder de lezers slaat de term 'gelijkstroom' op de stoomtoevoer in de cilinderruimte, niet te verwarren met de elektrische spanning. Stoom werd namelijk om beurten zowel links als rechts van de zuiger in de cilinderruimte gelaten en in het midden afgevoerd. De stroming bleef dus hierbij altijd gelijk, vandaar die term. De gelijkstroom stoommachine was een uitvinding van de Berlijnse professor Stumpf, die hiermee een significante rendementsverbetering heeft gerealiseerd. In het centrum van het fabriekscomplex werd speciaal een gebouw voor de stoommachine en de stoomketels neergezet. Het pand is het ontwerp van de Duitse architect F.Hildner met de voor die tijd gebruikelijke hoge standaard van afwerking. Het gebouw heeft een oppervlakte van ruim 900mtr² en bestaat uit 2 hallen door een draagmuur van elkaar gescheiden. De grootste, het ketelhuis heeft een oppervlakte van 620 mtr². Aanvankelijk stond hier een ketel van het Belgische fabrikaat Fumières Frères uit Charleroi, maar de behoefte aan stoom was dusdanig, dat rond 1929 het ketelhuis werd uitgebreid met 2 ketels uit Barmen, Duitsland en 2 ketels van het Nederlandse fabrikaat Werkspoor. De afvoergassen gingen onderlangs naar de schoorsteen, maar passeerden vooraf nog 4 warmtewisselaars (economisers), waarbij het water naar de ketels werd voorverwarmd. In latere jaren is vanwege het milieu nog een ont-zwavelingsinstallatie geplaatst. De stoomketels van het type Lancashire leverden een maximale werkdruk van 14 ato. Twee tot drie ketels leverde stoom voor de vollast machine en de rest was nodig voor het fabricageproces.
2
KLM luchtfoto van de KVL rond 1923 met in aanbouw zijnde ketelhuis en machinekamer De machinekamer werd ondergebracht in het voorste gedeelte van het pand met een oppervlakte van 300 mtr². Deze ruimte is over de volledige breedte betegeld tot op een hoogte van 1.50 mtr en op de vloer liggen hardgebakken tegels. De wanden zijn op latere datum versierd met fraaie muurschilderingen. Om de toegankelijkheid en de bediening van de stoommachine te optimaliseren (let wel; de machine besloeg een oppervlakte van ruim 60 mtr²), werd deze 'zwevend' tussen de bovenverdieping en het souterrain geïnstalleerd. Een trap zowel vanaf het ketelhuis als vanaf buiten gaf toegang tot de bovenverdieping van de machinekamer. Aan de zuidzijde van de machinekamer waren twee portalen aangebracht om de zware machine onderdelen naar binnen te loodsen, maar ook voor eventuele herstel-werkzaamheden later. Over de gehele lengte van de machinekamer was bovenin rails gemonteerd met een handbediende brugkraan met loopkat en in de zijbeuk van de machinekamer was nog een kantoortje, werkplaats en magazijn. In latere jaren is aan de westzijde nog een transformatorruimte aangebouwd.
3
De Machinekamer met toren ( let op de bedrading) en portalen aan de zuidkant. Links achter is nog een gedeelte van het ketelhuis zichtbaar. Later is tegen de westzijde een transformatorruimte gebouwd. De kapconstructie van zowel ketelhuis als machinekamer bestaat uit een zadeldak ( houten dakbeschot met bitumineuze dakbedekking) op stalen vakwerk-spanten, waardoor een onbelemmerd vloeroppervlakte kon worden gerealiseerd. Aan de westzijde bevindt zich de toren met openingen en persiennes, waar tussen de elektrische spanleidingen liepen naar de verschillende bedrijfshallen. (zie foto). In latere jaren zijn vanuit dit gebouw ondergrondse gangen aangebracht voor zowel transport van elektra, water en stoom. Het spreekt voor zich dat hiermee de risicovolle bovenleidingen vanuit de toren kwamen te vervallen. Slechts weinig Oisterwijkers weten, dat deze fabriek dus over een eigen elektriciteitscentrale beschikte. Achteraf gezien, was het wellicht een voorbarige keuze, immers enkele jaren later besloot het Gremium van Oisterwijk zowel waterleiding als elektriciteitsvoorziening in de kom van het dorp aan te leggen. In 1929 was het zover. “De weelde der electrische verlichting werd ook getoond, doordat men de feestelijke lichtversiering aan de Lind en het Raadhuis liet aangloeien� schreef de Nieuwe Tilburgse courant met een artikel op 16 oktober 1929 over de opening van de waterleiding 4
Boxtel-Oisterwijk. Hierbij plaatst de schrijver wel de kanttekening, dat het vermogen, dat de toenmalige PNEM kon leveren, zeker niet afdoende zou zijn geweest om de elektromotoren in de fabriek betrouwbaar van spanning te kunnen voorzien. De directie heeft zeker de keuze van een dieselaggregaat overwogen, want in de jaren twintig waren er al volop motoren leverbaar, zoals die van Nederlands fabrikaat Stork, Werkspoor, Thomassen en Kromhout maar ook van Carels en dit met gelijkwaardige vermogens. De Belgische fabrikant Carels was naast stoommachine constructeur ook een bekend bouwer van dieselmotoren en kreeg zelfs al eind negentiende eeuw de beschikking over patenten van Rudolf Diesel. Omdat stoom noodzakelijk was voor het productieproces, besloot de directie niet voor een dieselmotor maar tot de aanschaf van een stoommachine over te gaan. De moderne stoomturbine met een hoge werkdruk en hoog toerental was te hoog gegrepen voor de Oisterwijkse looier en zodoende viel men terug op een zuigermachine. Carels, die kort daarvoor was gaan samenwerken met de bekende stoommachinefabrikant Van den Kerchove kreeg de opdracht. Bij de beslissing in die tijd hebben zeker de energiekosten een belangrijke rol gespeeld, immers kolen konden met wagons op het terrein worden gelost voor een prijs destijds minder dan 20 gulden per ton tegen 50 gulden voor 1000 liter dieselolie. Het werd het een zuigerstoommachine met aangedreven generator. Of zoals het officieel in de stukken werd genoemd: Een enkelexpansie horizontale tweeling dubbelwerkende gelijkstroom kleppen stoommachine met een toerental van 115,5 omwentelingen per minuut, een nullastvermogen van 90 pk en een stoomverbruik van 4,75 kg/pk-uur.
De stoommachine gefotografeerd rond 1988, nog in volle glorie
5
Onder elke uitlaat van de twee cilinders was een condensor installatie gemonteerd. Door water in te spuiten werd de temperatuur significant teruggebracht en daarmee ook de druk. Een door de krukas aangedreven vacuĂźmpomp zorgde vervolgens voor de afvoer van het resterende stoom. De draaistroomgenerator, een in licentie gebouwde Thomson-Houston generator door de Societe d'Electric et de Mechanique (S.E.M.) ook van Carels uit Gent, leverde een vermogen van 800 kVA bij een cosinus phi van 0,85 en een uitgangsspanning van 220V/380V bij een frequentie van 50 Herz. Om een constante elektrische spanning op te wekken, was een toerental van 115,5 omwentelingen per minuut essentieel. De verantwoordelijke machinist (en stoker) was Toon Minderhout en dat deed hij dan ook met verve. Te vuur en te zwaard bestreed hij zijn domein en toegang voor het overige personeel tot zijn 'sanhedrin' was schier onmogelijk. Zijn bijnaam 'brutus' getuigt nog van zijn onverzettelijke houding. Tijdens de opstart-procedure, die zeker een uur in beslag nam, assisteerden de jonge elektriciens Bep van Berkel en Ad Verhoeven. Nadien heeft Joannes Verhoeven de taak van Minderhout overgenomen. De gehele installatie werd begin 1924 geleverd. Het enorme gewicht van de 2 zware cilinders met een diameter van 700mm en een slag van 1000mm bedroeg 72.000 kg. En dat nog exclusief de draaistroomgenerator. Het geheel werd in onderdelen per spoor aangeleverd en via de portalen van het gebouw ter plekke met behulp van de brugkraan geassembleerd. De prijs van de machine bedroeg Bfr. 445.000 teruggerekend nu zo'n â‚Ź 13.000,= Maar daar kreeg je ook wat voor: De stoommachine met generator, handtorsie installatie (voor het opstarten), stoom inlaatkleppen (zie op onderstaande foto de grote kranen), indicatie meters, oliepompen en bovendien nog een 'setje' steeksleutels. Saillant detail was de specialist, een Erector, die de fabriek van Carels tijdens het gehele installatie meeleverde.
6
Foto genomen in 1938 tijdens een excursie van de Leergangen met aan de voorzijde de linker cilinder van de stoommachine en uiterst links de regulateur en aan de achterzijde het schakelpaneel. Stoom was vanwege de productie steeds 'voorradig' en met de juiste werkdruk van zo'n 12 atm. kwam de zaak, na een zorgvuldige opstartprocedure, op gang. Let wel, men moest alle veiligheidsmaatregelen in acht nemen en ondeskundig gebruik leidde in 1972 dan ook tot een laatste poging, waarbij met donders geweld er een pakking uit sloeg. Naast het toerental van de machine was 'cosinus phi' van belang. Deze meter was dan ook significant aanwezig op het schakelpaneel. De meter gaf het faseverschil bij wisselstroom aan tussen spanning en stroom en die bepaalde daardoor mede het werkelijke vermogen. Dus nogmaals voor onze techneuten; het maximum vermogen van 800 kVA werd bereikt met een cos. phi van 0,85 met een frequentie van 50 Hertz bij een toerental van 115,5 omw/minuut. Deze waarden moesten worden bereikt met kolen, stoom en kranen, voorwaar geen sinecuur voor die tijd.
7
Eigenlijk heeft de centrale maar optimaal 10 jaar gefunctioneerd. In 1935 was het provinciale net van de PNEM dusdanig, dat tegen lagere kosten aansluiting op het net efficiënter was. De PNEM heeft het schakelbord aangepast, waarmee zowel de eigen centrale, als de provinciale de fabriek van stroom konden voorzien. Dat omschakelproces deed men met een slimmigheidje, vertelden de Heren van de Berk en Verhoeven. Tussen de aanvoer van de PNEM en de eigen centrale werd een lamp gekoppeld. Op het moment dat de lamp uit was (dus het spanningsverschil nul), werd overgeschakeld. Hiermee voorkwam men dat de motoren in de fabriek een fors 'opdonder' kregen. Voor ons eenentwintigste eeuwers is die 800 kWatt niet zo gek veel, maar men moet wel bedenken, dat er destijds veelal per hal een zware elektromotor werd geïnstalleerd en vervolgens middels een centrale as de machines met een riem werden aangedreven.
Opstart procedure van de stoommachine, waarbij de Heer van de Berk ( Bep) het sein geeft. In het midden bij de regulateur ( met stofjas ) machinist Johannes Verhoeven. Blijkbaar was destijds de afgenomen stroom van de PNEM niet dusdanig stabiel, dat de stoommachine volledig kon worden stilgelegd. Bij tijd en wijlen werd de machine ingezet om als “ stand-by” het piekverbruik op te vangen. Zo ook tijdens de oorlog waarbij de machine werd ingezet om Oisterwijk van elektriciteit te kunnen voorzien. Na de oorlog is de machine nog sporadisch ingezet dat beperkt bleef tot enkele keren proef draaien tot die fatale dag in 1972. Vanaf die tijd is de ontmanteling begonnen. De toenmalige Monumentencommissie heeft nog bewerkstelligd, dat het gebouw met machine 8
behouden kon blijven voor het nageslacht door het tot Rijksmonument te laten verklaren, maar gebrek aan controle, diefstal en non interesse van voorgaande eigenaars heeft het verval verder in gang gezet. Stoommachine komt weer op stoom Mede dankzij de inzet van de Oisterwijker Bas de Witte en de vele vrijwilligers kwam het verval tot staan. De gemeente Oisterwijk heeft in tegenstelling tot de oude eigenaren wel een open oor voor het behoud van dit Rijksmonument en omarmt de onlangs opgerichte Stichting Stoommachine Oisterwijk in haar streven om de machine weer in authentieke staat terug wil brengen. Inmiddels wordt het pand in het kader van het provinciale project 'Mooi Brabant' gerestaureerd. Ook de Oisterwijkse politiek laat zich hierbij niet onbetuigd en is evenals vele Oisterwijkers van mening, dat dit stuk industrieel erfgoed in een zo mogelijk werkende staat moet worden teruggebracht. Mocht subsidie voor dit stuk industrieel erfgoed wordt toegekend, dan kan menig inwoner straks de werkende staat van deze authentieke stoommachine komen bewonderen.
Foto links de staat van de stoommachine zoals de vrijwilligers van de Stichting Stoommachine Oisterwijk haar aantroffen en rechts dezelfde machine 8 maanden later na de conservering van de machine. Jan van Leest Bronnen: 1. Archief B van den Berk 2. Interviews met B. van de Berk en A. Verhoeven 3. Koninklijke Verenigde Leder bv Jeroen Verhoog en Hans Warmerdam 4. Regionaal Archief Tilburg 5. Vrijwilligers Stichting Stoommachine Oisterwijk 6. Zuigerstoommachine te Oisterwijk A. den Ouden 9