Achtentachtig
Dit is mijn allereerste herinnering aan de slappe lach. Ik ben vier jaar oud en zit in een teiltje in de woonkamer van mijn grootouders. De houtkachel brandt. Mijn moeder wast me, mijn tantes zijn op bezoek, ze roken onafgebroken sigaretten. Eén van de tantes leert me tellen. Ze telt heel langzaam van één tot honderd. De eerste keer dat ik moet lachen is bij tweeëntwintig. Mijn tante herhaalt het: ‘Tweeëntwintig’. Ik lach nog harder. Het water golft in het teiltje. Tweeëntwintig is op dat moment het grappigste dat ik ooit heb gehoord. Nog mooier wordt het bij drieëndertig, vierenveertig, vijfenvijftig, zesenzestig en zevenenzeventig. Bij achtentachtig hou ik het niet meer. Achtentachtig is geweldig. De herhaling van de harde ‘g’, de vier lettergrepen. Alsof een boosaardige kabouter over vier hekjes springt. Ik hik en verslik me en mijn moeder is bang dat ik er in zal blijven. Ze klopt zachtjes op mijn rug. De tante stopt met tellen en trekt zich terug achter een wolk sigarettenrook. Waarom ik hier zojuist aan dacht? Omdat hier zo veel mensen wonen van precies achtentachtig. Omdat herinneringen hier kostbaar zijn. Door: Elske van Lonkhuyzen www.schrijverinhuis.nl