Vlaanderen is landbouw & visserij
VLIF
Activiteitenverslag 2016 Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipisicing elit, sed do eiusmod tempor incididunt ut labore et dolore magna aliqua
DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ
WWW.VLAANDEREN.BE/LANDBOUW
VLIF
Activiteitenverslag 2016
Colofon Samenstelling Departement Landbouw en Visserij
Verantwoordelijke uitgever Jules Van Liefferinge, secretaris-generaal
Depotnummer D/2017/3241/185
Lay-out Dienst communicatie
Een digitale versie vindt u terug op http://lv.vlaanderen.be/nl/voorlichting-info/publicaties/investeren
VOORWOORD Sinds 2016 wordt er gewerkt met een volledig digitaal dossier. De afhandeling start dus pas nadat de landbouwer de investeringen uitgevoerd heeft en de investeringsbewijzen opgeladen heeft in zijn elektronisch dossier. De cijfers over verleende steun in 2016 slaan in hoofdzaak nog op steunaanvragen van vóór 2015, aangezien de uitvoeringstermijn voor tal van investeringen twee jaar bedraagt en bepaalde voorwaarden vóór een gunstige beslissing moeten worden aangetoond. De invoering van selectiecriteria en de wijziging van de aanvraagprocedure moet de doelmatigheid van de steunverlening vergroten. De cijfers over de ingediende steunaanvragen geven op dit moment in de eerste plaats een beeld van de rijpende investeringsplannen. Ze hebben nu meer betrekking op investeringen die ‘overwogen’ worden en waar het selectieresultaat mee bepalend zal zijn voor de uitvoering ervan. Dit geldt in de eerste plaats voor investeringen met een lange terugverdientijd of voor bovenwettelijke investeringen. In 2016 kwam de selectiviteit van de steunmaatregel voor investeringen op het landbouwbedrijf duidelijk tot uiting. Ondanks de crisis was de omvang van het aangemelde investeringsbedrag onverwacht groot. In 2016 werden er voor 507 miljoen euro investeringen aangemeld. Op grond van normbedragen gaf dit 473 miljoen euro subsidiabele investeringen. Op basis van de selectiecriteria en met het budget als bepalende factor werden 275 miljoen euro aan investeringen voor steun geselecteerd. Bijna alle investeringen die reëel bijdragen aan een duurzamere productie en dus 30% steun genieten, werden geselecteerd. Op basis van het aantal investeringslijnen werd 98,9% van de investeringen met reëel aantoonbare effecten op de verduurzaming geselecteerd, tegenover 37,9% van de investeringen met minimale effecten op dat vlak. Bij die laatste investeringen speelt dan het leeftijdscriterium, waardoor jonge landbouwers bevoordeeld worden op de oudere. In grote lijnen beantwoorden de resultaten van de selectie aan de verwachtingen. Het uitgangspunt was dat alle deelsectoren van de Vlaamse land- en tuinbouw bepaalde investeringsnoden hebben en dat ze allemaal via specifieke investeringen nog een traject kunnen afleggen op de weg naar een duurzamere productie. Uit de cijfers blijkt dat alle sectoren steun kunnen krijgen en dat er geen uitschieters in positieve of negatieve zin zijn. In 2016 bleef het aantal eerste vestigingen, met 117 geselecteerde steunaanvragen, onder de verwachtingen. Anderzijds betekent dit dat iedere aanvraag die aan de minimale eisen voldoet, geselecteerd wordt. Die eisen gaan over een door te voeren generatiewissel en voldoende zeggenschap voor de jonge landbouwer. Wat opvalt bij de aanvragen is de doorgaans grote omvang van de bedrijven waarvan de jonge landbouwer bedrijfsleider wordt. Door de koppeling tussen de steun en de bedrijfsomvang zal een relatief groter aantal jonge landbouwers in aanmerking komen voor de hogere opstartpremie van 55.000 of 70.000 euro.
Inhoud 1 VLIF-BEGROTINGSUITVOERING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 1.1
ONTVANGSTEN EN UITGAVEN 1.1.1 Toelichting bij ontvangsten 1.1.2 Toelichting bij uitgaven 1.2 MACHTIGING
1 1 2 2
2 TOEGEKENDE VLIF-STEUN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 2.1 STEUN AAN LAND- EN TUINBOUWERS VOOR AANVRAGEN INGEDIEND VOOR 1 JANUARI 2015 2.1.1 Overzicht toegekende VLIF-steun per maatregel 2.1.2 Overzicht toegekende VLIF-steun per provincie 2.1.3 Overzicht toegekende VLIF-steun per steunpercentage 2.1.4 Overzicht toegekende VLIF-steun per financieringsbron 2.1.5 Overzicht van de toegekende VLIF-steun volgens aard van de verrichting 2.1.6 Overzicht van de toegekende VLIF-steun per doelstelling 2.1.7 Waarborg 2.2 STEUN AAN LAND- EN TUINBOUWERS VOOR AANVRAGEN INGEDIEND VANAF 1 JANUARI 2015 2.3 STEUN AAN DE AGROVOEDINGSSECTOR 2.4 STEUN AAN DE OMKADERINGSSECTOR
3 3 3 5 6 6 7 7 7 8 8
3 VLIF-STEUN IN 2016: REGELGEVING EN PROCEDURE. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 3.1 3.2 3.3 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.4.4 3.4.5 3.4.6 3.4.7 3.4.8
DE VLIF-MAATREGELEN IN DE PDPO III-PERIODE AANVRAGEN VAN VLIF-STEUN SELECTIE VAN VLIF-STEUNAANVRAGEN KORTE BESCHRIJVING VAN DE VLIF-MAATREGELEN Opstartsteun aan de jonge landbouwer Steun aan de investeringen op het landbouwbedrijf VLIF-waarborg voor de investeringen en de overname in de landbouw Steun voor niet-productieve investeringen op het landbouwbedrijf Steun voor de ontwikkeling van kleine landbouwondernemingen Projectsteun voor innovaties in de landbouw Steun aan de agrovoedingsindustrie voor de afzet van land- en tuinbouwproducten Steun aan de omkaderingssector
9 9 10 10 10 11 11 11 12 12 12 12
4 INGEDIENDE VLIF-STEUNAANVRAGEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 4.1
AANVRAGEN VOOR INVESTERINGSSTEUN DOOR LAND- EN TUINBOUWERS 4.1.1 Toelichting bij de opbouw van de tabellen en betekenis kolomvariabelen 4.1.2 Algemeen 4.1.3 Provincie 4.1.4 Hoofdsector 4.1.5 Thema’s zoals opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering 4.1.6 Hoedanigheid van indieners 4.1.7 Top vijf volgens selectiebedrag 4.1.8 Leeftijd
13 13 13 14 15 16 18 19 21
4.2 AANVRAGEN VOOR OPSTARTSTEUN DOOR JONGE LANDBOUWERS 4.2.1 Algemeen 4.2.2 Overzicht per provincie 4.2.3 Overzicht per sector 4.2.4 Overzicht per type vestiging 4.2.5 Overzicht per leeftijd 4.3 AANVRAGEN VLIF-WAARBORG 4.4 AANVRAGEN VOOR STEUN VOOR NIET-PRODUCTIEVE INVESTERINGEN 4.4.1 Algemeen 4.4.2 Provincie 4.4.3 Type investering 4.5 AANVRAGEN VOOR STEUN VOOR DE ONTWIKKELING VAN KLEINE LANDBOUWBEDRIJVEN 4.6 AANVRAGEN VOOR STEUN INGEVOLGE OPROEPEN 4.6.1 Projectsteun voor innovaties in de landbouw 4.6.2 Steunverlening aan de agrovoedingssector
22 22 22 22 23 23 24 24 24 24 25 25 26 26 26
1 VLIF-BEGROTINGSUITVOERING De VLIF-begroting betreft het aandeel in de door het VLIF toegekende en uitbetaalde steun ten laste van het Vlaamse Gewest. Dit activiteitenverslag bevat alleen de VLIF-transacties met betrekking tot steun aan land-en tuinbouwproducenten en hun coรถperaties, tenzij anders vermeld. De VLIF-maatregelen maken immers deel uit van het Vlaams plattelandsontwikkelingsplan (PDPO), waarvoor in de periode 2015-2020 een EU-medefinanciering van 50% is. In 2016 waren er nog maar zeer weinig transacties (toekenningen en betalingen) voor aanvragen die vanaf 2015 ingediend zijn, en daarvoor in aanmerking komen (cfr. PDPO III). Dus nagenoeg alle transacties waren uitsluitend met Vlaamse middelen (staatssteun) omdat de EU-medefinanciering voor de periodes 2000-2006 en 2007-2014 afgelopen is.
1.1 ONTVANGSTEN EN UITGAVEN Tabel 1. Begrotingsuitvoering 2016 Ontvangsten
Begrotingsuitvoering (euro)
Toelage van de Vlaamse overheid
67.327.000
Eigen ontvangsten
1.118.447
Totale ontvangsten
68.445.447 Uitgaven
Begrotingsuitvoering (euro)
Land- en tuinbouwers: rentesubsidie
52.004.583
Land- en tuinbouwers: kapitaalpremies
35.624.200
Land- en tuinbouwers: waarborg
29.037
Startsteun erkende groeperingen
16.875
Agrovoeding: kapitaalpremies
0
Omkadering: kapitaalpremies
1.402.602
Totale uitgaven
89.077.297
1.1.1 Toelichting bij ontvangsten De ontvangen toelage vanwege de Vlaamse overheid voor 2016 bedroeg 67.327.000 euro, ingeschreven op KB0-1KDH5AW-IS van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap (decreet van 8 juli 2016). Wanneer een land- of tuinbouwer tijdens de referentieperiode niet langer voldoet aan de VLIF-voorwaarden, wordt de uitbetaalde steun voor de periode waarin de VLIF-voorwaarden niet zijn vervuld, teruggevorderd. Er werd zo 909.410,16.euro ontvangen in 2016. Wanneer een VLIF-waarborg na een gedwongen of vrijwillige stopzetting van een land- of tuinbouwbedrijf is uitbetaald aan een kredietinstelling, wordt deze teruggevorderd bij de kredietnemer(s) en de eventuele borgen. In 2016 is er op basis van dergelijke terugvorderingen 207.095,50 euro ontvangen. Wanneer een VLIF-waarborg wordt toegekend, moet daarvoor een bijdrage betaald worden. In 2016 is er in totaal 1.358,97 euro aan waarborgbijdragen ontvangen. De teruggaven i.v.m. geweigerde hoeveelheden mageremelkpoeder (cfr. openbare interventie) komen ook bij de VLIF-ontvangsten ten gunste van land- en tuinbouwproducenten. Zo is 581,96 euro ontvangen. Deze eigen ontvangsten van in totaal 1.118.447 euro lieten toe om voor dat bedrag extra steun toe te kennen en uit te betalen, in 2016 of later.
1
1.1.2 Toelichting bij uitgaven Tabel 2 geeft meer details over de Vlaamse uitbetaalde steun per maatregel en per steunvorm (rentesubsidie/kapitaalpremie) op basis van in 2016 of eerder toegekende steun. Rentesubsidies worden gespreid uitbetaald aan de kredietinstelling over verschillende jaren (tot 15 jaar), parallel aan de aflossing van het betreffende krediet. Kapitaalpremies worden aan de aanvrager zelf uitbetaald in tweehelften, met een jaar tussentijd (behalve de premies van minder dan 1.000 euro die in één keer volledig betaald worden). Er zijn meer uitgaven dan ontvangsten omdat er eind 2016 nog bijkomende middelen ten belope van 23 miljoen euro zijn vrijgemaakt. Die zijn allemaal gebruikt, op enkele honderdduizenden euro’s na. Hierdoor bouwde het VLIF een bijkomend tekort op. Tabel 2. Vlaamse betaalde steun Steunmaatregel
Totaal Vlaams uitbetaald (euro)
Vlaams uitbetaalde kapitaalpremies (euro)
Vlaams uitbetaalde rentesubsidies (euro)
Vestigingssteun
8.816.297
4.658.487
4.157.810
Investeringssteun
74.177.539
(*) 30.264.515
43.913.024
Diversificatiesteun
2.566.352
569.222
1.997.130
Regionale steun (geen EU-cofinanciering)
2.068.594
131.974
1.936.620
16.875
16.875
n.v.t.
Omkaderingssteun
1.402.602
1.402.602
n.v.t.
Agrovoedingssteun
0
0
n.v.t.
29.037
n.v.t.
n.v.t.
89.077.296
37.043.675
52.004.584
Startsteun aan groeperingen
Waarborg Totaal
(*) Bovenop deze Vlaamse betalingen is er nog 427.736,67 euro aan investeringspremies betaald met Europese middelen uit het PDPO III.
Naast bovenstaande uitgaven ten gunste van de land- en tuinbouwproducenten, kwamen ook nog voor 499.739 euro kosten voor analyses (cfr. openbare interventie) ten laste van de VLIF-begroting. Deze werden ook vastgelegd op de VLIF-machtiging.
1.2 MACHTIGING Bij begrotingsartikel KCO-1KDH5AW-IS werd het VLIF gemachtigd om een bedrag van 66.024.000 euro vast te leggen. Een vastlegging is het budgettair reserveren van de totaal toegekende Vlaamse steun in het jaar van toekenning, ook al volgt de (gespreide) betaling later. Tabel 3. Vlaamse toegekende steun Steunmaatregel Vestigingssteun Investeringssteun Diversificatiesteun Regionale steun Omkaderingssteun Waarborg Totaal
Totaal vastgelegde steun (euro)
Vastgelegde kapitaalpremies (euro)
Vastgelegde rentesubsidies (euro)
7.656.126
4.723.447
2.932.679
50.436.623
27.226.828
23.209.795
3.281.464
396.232
2.885.232
121.011
116.584
4.427
4.000.000
4.000.000
n.v.t.
29.037
n.v.t.
n.v.t.
65.524.261
36.463.091
29.032.133
Deze VLIF-machtiging diende niet alleen voor de klassieke VLIF-maatregelen ten gunste van land- en tuinbouwproducenten (zie tabel 3), maar ook een deeltje voor het vastleggen van uit te betalen kosten voor analyse in het kader van openbare interventie. In 2016 was dit 499.739 euro. Zo werd de VLIF-machtiging van 66.024.000 euro volledig gebruikt. Bovenop de VLIF-machtiging werd in 2016 ook nog 964.457 euro steun vastgelegd n.a.v. de eigen ontvangsten (1.118.447 euro). Dit waren uitsluitend investeringspremies.
2
2 TOEGEKENDE VLIF-STEUN In dit hoofdstuk wordt gerapporteerd op verrichtingsniveau. Een steunaanvraag kan betrekking hebben op meerdere verrichtingen die niet noodzakelijk gezamenlijk behandeld worden of een gunstige beslissing krijgen.
2.1 STEUN AAN LAND- EN TUINBOUWERS VOOR AANVRAGEN INGEDIEND VOOR 1 JANUARI 2015 2.1.1 Overzicht toegekende VLIF-steun per maatregel In 2016 kregen 3.325 verrichtingen, aangevraagd door land- en tuinbouwproducenten, voor het eerst een gunstige beslissing. De totaal toegekende steun bedraagt 40.617.222 euro. Tabel 4. Overzicht toegekende steun per steuntype Steunmaatregel
Aantal verrichtingen
Vestigingssteun Diversificatiesteun Investeringssteun Totaal
Subsidiabele kost (euro)
Toegekende steun (euro)
Toegekende kapitaalpremie (euro)
Toegekende rentesubsidie (euro)
144
24.833.744
6.492.538
4.545.563
1.946.975
48
2.020.054
369.316
365.589
3.727
3.133
196.522.860
33.755.368
27.521.573
6.233.796
3.325
223.376.657
40.617.222
32.432.725
8.184.498
Aan machineringen en sociale instellingen is 121.011 euro steun toegekend op basis van 862.412 euro subsidiabele kosten. De steun is voor 29 verrichtingen, die via 8 steunaanvragen werd aangevraagd. Hiervan zijn 4 aanvragen ingediend door machineringen en 4 door een sociale instelling. Er zijn in 2016 in totaal 2.900 beslissingsfiches opgemaakt. Merk op dat in een aantal VLIF-dossiers er meerdere beslissingen kunnen zijn, al dan niet in hetzelfde jaar, omdat bijvoorbeeld een voorwaarde vervuld was die leidde tot een gunstige beslissing in het dossier. In 2016 was van de 2.900 beslissingsfiches: • 75% gunstig, gunstig met voorwaarden of subsidiabel. In die dossiers wordt of zal er bijna zeker steun worden toegekend; • 13% ongunstig, maar vatbaar voor herziening. Dit zijn dossiers waar nog een belangrijke VLIF-voorwaarde moet vervuld worden. Op termijn wordt over die dossiers meestal nog gunstig beslist; • 12% ongunstig, niet vatbaar voor herziening. Die dossiers voldeden niet aan de VLIF-regelgeving, omdat de investering bijvoorbeeld al uitgevoerd was op het tijdstip van de steunaanvraag, omdat de investeringskosten lager zijn dan 15.000 euro, omdat de aanvrager niet bereid is aan de voorwaarden te voldoen enz.
2.1.2 Overzicht toegekende VLIF-steun per provincie Tabel 5. Overzicht toegekende en subsidiabele steun per provincie en per steuntype Tabel 5.1 Provincie Antwerpen Maatregel Investeringssteun Vestigingssteun Diversificatiesteun Totaal Antwerpen
Aantal verrichtingen
Subsidiabele kost (euro)
Toegekende steun (euro)
473
44.379.819
7.570.841
35
5.437.966
1.546.442
3
210.784
59.020
511
50.028.569
9.176.303
3
Tabel 5.2 Provincie Limburg Maatregel
Aantal verrichtingen
Investeringssteun Vestigingssteun Diversificatiesteun Totaal Limburg
Subsidiabele kost (euro)
Toegekende steun (euro)
256
16.987.565
3.015.331
10
1.726.309
508.134
5
46.023
12.047
271
18.759.897
3.535.512
Tabel 5.3 Provincie Oost-Vlaanderen Maatregel
Aantal verrichtingen
Investeringssteun
Subsidiabele kost (euro)
Toegekende steun (euro)
757
42.910.850
7.476.969
Vestigingssteun
25
4.448.693
1.037.803
Diversificatiesteun
13
231.398
55.701
795
47.590.940
8.570.473
Totaal Oost-Vlaanderen
Tabel 5.4 Provincie Vlaams-Brabant Maatregel
Aantal verrichtingen
Investeringssteun
Subsidiabele kost (euro)
Toegekende steun (euro)
202
9.215.622
1.534.804
Vestigingssteun
9
1.421.450
447.061
Diversificatiesteun
3
209.038
23.532
214
10.846.110
2.005.397
Totaal Vlaams-Brabant
Tabel 5.5 Provincie West-Vlaanderen Maatregel Investeringssteun
Aantal verrichtingen
Subsidiabele kost (euro)
Toegekende steun (euro)
1.445
83.029.003
14.157.424
Vestigingssteun
65
11.799.326
2.953.097
Diversificatiesteun
24
1.322.812
219.016
1.534
96.151.141
17.329.537
West-Vlaanderen - totaal
4
2.1.3 Overzicht toegekende VLIF-steun per steunpercentage Sinds 2000 worden de investeringen gesubsidieerd naar rato van 10%, 20%, 30% of 40%. Voor aanvragen ingediend sinds 19 februari 2011 worden de investeringen gesubsidieerd naar rato van 8%, 18%, 28% of 38%. In 2016 zijn bijna uitsluitend (voor 99,5%) nog beslissingen genomen in dossiers ingediend na 2011. Uitzonderlijk was er nog een herziening op een ouder dossier. Tabel 6. Overzicht van het aantal verrichtingen waarop steun is toegekend per steuntype Steunpercentage
Diversificatiesteun (aantal)
Investeringssteun (aantal)
Vestigingssteun (aantal)
Totaal aantal verrichtingen (aantal)
8
9
841
0
850
10
0
7
0
7
18
0
2.186
0
2.186
20
0
7
0
7
28
39
88
0
127
38
0
4
0
4
Overige
0
0
144
144
48
3.133
144
3.325
Totaal
Tabel 7. Overzicht van de subsidiabele investeringskosten waarop steun is toegekend, per steuntype Steunpercentage
Diversificatiesteun (euro)
Investeringssteun (euro)
Vestigingssteun (euro)
Totaal subsidiabele kosten (euro)
8
977.588
22.444.750
0
23.422.339
10
0
204.013
0
204.013
18
0
170.413.767
0
170.413.767
20
0
215.500
0
215.500
28
1.042.466
2.658.219
0
3.700.685
38
0
586.610
0
586.610
Overige
0
0
24.833.744
24.833.744
2.020.054
196.522.860
24.833.744
223.376.657
Totaal
Tabel 8. Overzicht toegekende steun per steunpercentage en per steuntype Steunpercentage
Diversificatiesteun (euro)
Investeringssteun (euro)
Vestigingssteun (euro)
Toegekende steun (euro)
8
78.207
1.803.531
0
1.881.738
10
0
20.661
0
20.661
18
0
30.917.907
0
30.917.907
20
0
44.542
0
44.542
28
291.109
743.015
0
1.034.124
38
0
225.713
0
225.713
Overige
0
0
6.492.538
6.492.538
369.316
33.755.368
6.492.538
40.617.222
Totaal
5
2.1.4 Overzicht toegekende VLIF-steun per financieringsbron Tabel 9. Overzicht van het aantal verrichtingen en de subsidiabele kosten per financieringswijze Financieringsbron
Aantal verrichtingen
Eigen Middelen
Subsidiabele kosten (euro) 734
17.436.451
Axa Bank Europe
11
1.332.477
Bank Nagelmackers
5
810.444
Belfius Bank
4
115.925
338
29.063.364
CBC Banque Namur
5
126.157
Centea
1
257.101
20
1.038.485
Crelan
688
52.691.613
ING BelgiĂŤ
102
8.900.894
KBC Bank
1.416
111.295.141
1
308.605
3.325
223.376.657
BNP Paribas Fortis
CNH Financial Services
Rabobank Nederland Totaal
Ongeveer 22% van het aantal verrichtingen waarvoor steun is toegekend in 2016 werd volledig gefinancierd met eigen middelen. Vanuit het oogpunt van de subsidiabele kosten vertegenwoordigen die kosten maar 8% van het totaal van de subsidiabele kosten. Ruim 73% van de verrichtingen zijn (gedeeltelijk) gefinancierd met krediet verstrekt door KBC, Crelan of BNP Paribas Fortis. Samen vertegenwoordigen zij ongeveer 86% van de subsidiabele kosten waarvoor steun is toegekend.
2.1.5 Overzicht van de toegekende VLIF-steun volgens aard van de verrichting Tabel 10. Subsidiabele kosten volgens de aard van de verrichting Aard van de verrichting
Aantal verrichtingen
Aankoop hoeve
Subsidiabele kosten (euro) 4
219.903
949
16.816.285
1.274
158.313.122
Eerste vestiging
144
24.833.744
Materieel, vee en aanplantingen
906
21.173.549
48
2.020.054
3.325
223.376.657
Andere bedrijfsverbeteringen Bouw en verbetering van bedrijfsgebouwen
Verbreding Totaal
6
In onderstaande tabel zijn de verrichtingen onder eerste vestiging opgenomen. De 144 verrichtingen waaraan vestigingssteun is toegekend, zijn onderdeel van 134 VLIF-steunaanvragen. Tabel 11. Overzicht verrichtingen in het kader van vestigingssteun Verrichting
Aantal verrichtingen
Subsidiabele kost (euro)
Toegekende steun (euro)
Aankoop bedrijfsgebouwen
3
130.675
46.612
Aankoop materieel
5
49.113
24.556
Aankoop vee
4
320.162
86.561
Aankoop voorraden
1
27.089
13.545
Overname aandelen
62
9.920.740
3.053.644
Overname bedrijfsbekleding
69
14.385.964
3.267.620
144
24.833.744
6.492.538
Totaal
2.1.6 Overzicht van de toegekende VLIF-steun per doelstelling Tabel 12. Subsidiabele kosten per doelstelling Doelstelling
Aantal verrichtingen
Biologische teelt
Subsidiabele kosten (euro) 4
586.610
Dierenwelzijn
64
2.817.287
Diversificatie
67
2.501.007
732
55.716.286
2.458
161.755.467
3.325
223.376.657
Milieu Overige Totaal
Van de subsidiabele investeringskosten (uitgezonderd verrichtingen in het kader van vestigingssteun) heeft 29% betrekking op investeringen met een positieve impact op het milieu. Deze verrichtingen vallen naast de doelstelling milieu, ook onder verbreding. Voor verbreding gaat het om fotovoltaïsche zonnecellen, zonneboilers en windmolens.
2.1.7 Waarborg In 2016 werd aan 3 kredieten een VLIF-waarborg toegekend ter waarde van 151.435,15 euro. In één geval werd een waarborg verleend op een krediet voor de financiering van de vestiging. In de andere twee gevallen betrof het kredieten voor de financiering van investeringen in de landbouw.
2.2 STEUN AAN LAND- EN TUINBOUWERS VOOR AANVRAGEN INGEDIEND VANAF 1 JANUARI 2015 Tabel 13. Steun volgens het type maatregel Steunmaatregel
Aantal verrichtingen
Subsidiabele kosten (euro)
Opstartsteun
23
Investeringssteun
91 114
Totaal
Toegekende steun (euro)
Toegekende kapitaalpremie (euro)
1.220.000
1.220.000
2.816.732
512.034
512.034
2.816.732
1.732.034
1.732.034
Eind 2016 is begonnen met de toekenning van steun in dossiers ingediend vanaf 1 januari 2015. Ruim 70% van de toegekende steun had betrekking op dossiers met een vraag voor opstartsteun.
7
2.3 STEUN AAN DE AGROVOEDINGSSECTOR In 2016 was er geen oproep voor de agrovoedingssector en werd er geen steun toegekend.
2.4 STEUN AAN DE OMKADERINGSSECTOR In 2016 was er een oproep voor de omkaderingssector, gericht naar de praktijkcentra in de plantaardige en dierlijke sector. Volgende investeringen kwamen in aanmerking: • de oprichting, aanpassing en uitrusting van bedrijfsgebouwen en -constructies, bestemd voor de uitvoering van de onderzoeksactiviteiten; • de aankoop van machines en rollend materieel, bestemd voor de uitvoering van de onderzoeksactiviteiten; • studies en erelonen voor de uitvoering van de investeringen, vermeld in punt a), evenwel beperkt tot maximaal 10% van het totale subsidiabele investeringsbedrag. Er was een budget van 4.000.000 euro beschikbaar. Voorrang werd verleend aan investeringen die deel uitmaakten van een geïntegreerd project met als doel de innovatie in de land- en tuinbouw te stimuleren en een voortrekkersrol te spelen op het vlak van vernieuwende teelttechnieken en -toepassingen. Elf projecten werden ingediend, goed voor een totaal ingediend investeringsbedrag van 12.168.831 euro. Drie steunaanvragen werden geheel of gedeeltelijk geselecteerd. Het volledige budget voor de oproep 2016 van 4.000.000 euro werd vastgelegd.
8
3 VLIF-STEUN IN 2016: REGELGEVING EN PROCEDURE 3.1 DE VLIF-MAATREGELEN IN DE PDPO III-PERIODE Voor de periode 2015-2020 is het derde Vlaams programma voor plattelandsontwikkeling (PDPO III) goedgekeurd door de Europese Commissie. Deze goedkeuring is essentieel, omdat de VLIF-maatregelen mee worden gefinancierd met Europese middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). De VLIF-waarborg en steun aan de omkaderingssector zijn Vlaamse maatregelen zonder medefinanciering van Europa, en werden bijgevolg niet opgenomen in PDPO III. Land- en tuinbouwers kunnen op elk ogenblik een steunaanvraag indienen voor de volgende VLIF-maatregelen: • opstartsteun voor de jonge landbouwer; • investeringssteun op het land- en tuinbouwbedrijf; • VLIF-waarborg voor investeringen en overnames in de landbouw; • steun voor niet-productieve investeringen op het landbouwbedrijf; • steun voor de ontwikkeling van een kleine landbouwonderneming. Enkel na een oproep en de publicatie van een ministerieel besluit kunnen landbouwers of groeperingen van landbouwers een aanvraag indienen voor projectsteun voor innovaties in de landbouw. Voor de land- en tuinbouwsector werden via oproep volgende maatregelen behouden: • steun voor verwerking en afzet van land- en tuinbouwproducten aan de agrovoedingsindustrie; • steun aan de omkaderingssector. Een beschrijving van de VLIF-maatregelen volgt verder in dit hoofdstuk. Meer informatie over voorwaarden en procedures is te vinden op de VLIF-webpagina’s: www.vlaanderen.be/vlif.
3.2 AANVRAGEN VAN VLIF-STEUN Sinds 5 januari 2015 verlopen de VLIF-steunaanvragen uitsluitend via het e-loket voor Landbouw en Visserij. Voor investeringssteun duren de indienperiodes in de regel maximaal drie maanden. In 2016 waren volgende indienperiodes van toepassing: Blok 1: 1 januari - 31 maart Blok 2: 1 april - 30 juni Blok 3: 1 juli - 30 september Blok 4: 1 oktober - 16 december Voor opstartsteun duren de indienperiodes maximaal één maand. In de regel starten ze telkens de eerste dag van de maand en worden ze de laatste dag van de maand afgesloten. Uitzondering hierop was de afsluitingsdatum op 16 december. Voor VLIF-steun voor niet-productieve investeringen duren de indienperiodes in de regel maximaal drie maanden. In 2016 waren volgende indienperiodes van toepassing: Blok 1: 1 januari - 29 februari Blok 2: 1 maart - 31 mei Blok 3: 1 juni - 31 augustus Blok 4: 1 september - 30 november Blok 5: 1 december - 28 februari 2017
9
Voor VLIF-steun voor de ontwikkeling van een kleine landbouwonderneming duren de indienperiodes in de regel maximaal drie maanden. In 2016 waren hiervoor volgende indienperiodes van toepassing: Blok 1: 1 januari - 31 maart Blok 2: 1 april - 30 juni Blok 3: 1 juli - 30 september Blok 4: 1 oktober - 16 december Voor VLIF-projectsteun voor innovaties in de landbouw was er in 2016 één aanvraagperiode. Deze liep van 15 maart tot 30 april.
3.3 SELECTIE VAN VLIF-STEUNAANVRAGEN De goedkeuring van de VLIF-steunmaatregelen binnen PDPO III werd door de Europese Commissie afhankelijk gemaakt van de invoering van een selectiesysteem. In de ELFPO-verordening wordt bepaald dat de selectiecriteria borg moeten staan voor: • de gelijke behandeling van de aanvragers; • het beter gebruik van de financiële middelen; • het uitvoeren van de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling. Voor iedere VLIF-maatregel zijn er selectiecriteria uitgewerkt die bijdragen tot de doelmatigheid ervan. Het selectiesysteem werkt als volgt: • het totale VLIF-budget voor de gehele PDPO III periode ligt per maatregel vast. Het wordt bij de start van de periode verdeeld over de verschillende jaren en binnen een kalenderjaar over de verschillende blokperiodes; • een steunaanvraag kan bestaan uit verschillende verrichtingslijnen die elk afzonderlijk een score krijgen op basis van de selectiecriteria. Zo wordt bij de steunaanvraag voor het bouwen van een stal, de stal opgedeeld in meerdere investeringslijnen; • na het afsluiten van een blokperiode worden alle, via het e-loket voor Landbouw en Visserij, ingediende verrichtingslijnen gerangschikt volgens hun score. Bij eenzelfde score bepaalt de leeftijd van de aanvrager-landbouwer de volgorde. De jongste landbouwer krijgt voorrang. Daarnaast wordt, rekening houdend met de wettelijk bepaalde normbedragen, het subsidieequivalent berekend; • ook wordt gecontroleerd of de berekende subsidie-equivalenten binnen een steunaanvraag voldoende hoog zijn conform de wettelijk bepaalde minimum subsidiabele investeringskosten; • tot slot wordt het vooraf bepaald beschikbare budget vergeleken met de som van de ingediende subsidie-equivalenten: * indien de som van de aangemelde subsidie-equivalenten binnen een blokperiode hoger is dan het vooraf vastgelegd budget, komen de verrichtingen met de laagste scores niet in aanmerking voor VLIF-steun; * indien de som van de aangemelde subsidie-equivalenten binnen een blokperiode lager is dan het vooraf vastgelegd budget, wordt het beschikbaar budget gereduceerd tot 98% van de som van de aangemelde subsidie-equivalenten. De scores zijn bepaald op basis van onderzoek over de effecten van de investeringen. Er zijn objectieve criteria die het kunstmatig bevoordelen van verrichtingen of sectoren vermijdt.
3.4 KORTE BESCHRIJVING VAN DE VLIF-MAATREGELEN 3.4.1 Opstartsteun aan de jonge landbouwer Opstartsteun heeft tot doel een jonge landbouwer te ondersteunen wanneer hij zich voor het eerst vestigt als bedrijfsleider op een bestaand land- of tuinbouwbedrijf. De doelmatigheidsscore bestaat uit vier scores die de eerste vestiging beoordelen op volgende criteria: 1. het aandeel dat de landbouwer, die zich voor het eerst vestigt, als bedrijfshoofd heeft in het geheel van het landbouwbedrijf; 2. de mate waarin de verrichting samengaat met een aantoonbare generatiewissel.
10
3.4.2 Steun aan de investeringen op het landbouwbedrijf Het VLIF verleent steun aan investeringen op land- en tuinbouwbedrijven die bijdragen tot: • het verhogen van de weerbaarheid; • het efficiënter energiegebruik; • het reduceren van uitstoot van broeikasgassen en ammoniak en het verbeteren van de luchtkwaliteit. De doelmatigheidsscore van elke investeringslijn wordt samengesteld uit vijf scores die een investering beoordelen. Volgende criteria bepalen de bijdrage aan de verduurzaming aan de landbouwsector: 1. het economisch criterium, ofwel de ‘profit’-score. Dit is de mate waarin de investering innovatief is, bijdraagt tot de creatie van toegevoegde waarde, een verbeterd inkomen of een verbeterde concurrentiepositie; 2. het ecologisch criterium, ofwel de ‘planet’-score. Dit is de mate waarin de investering gericht is op een verminderd of rationeler gebruik van energie, water, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, een verbetering van het klimaat, een verhoogde biodiversiteit, de reductie van afval en voedselverlies en de voorkoming van erosie; 3. het sociaal criterium, of de ‘people’-score. Dit is de mate waarin de investering bijdraagt tot de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, het imago en het maatschappelijk draagvlak van de sector, de arbeidsrationalisatie en -veiligheid en de voedselveiligheid. De hierboven vermelde scores krijgen elk eenzelfde gewicht en bepalen de steunintensiteit. Investeringen die sterk bijdragen aan de verduurzaming van de land- en tuinbouwsector komen in aanmerking voor 30% steun. Investeringen die minder bijdragen aan de verduurzaming komen in aanmerking voor 15% steun. Het vierde criterium is een score op ‘good governance’. De mate waarin er een ‘dead weight’ is, namelijk de kans dat de investering ook zonder subsidie zou uitgevoerd worden, omdat er bijvoorbeeld een korte terugverdientijd is van de investering. Het vijfde criterium, de leeftijd van de aanvrager, is het enige criterium dat gekoppeld is aan de aanvrager en niet aan de investeringslijn. De leeftijd van de bedrijfsleider of de leeftijd van de jongste landbouwer binnen een vennootschap of maatschap geeft de jongere landbouwers een selectief voordeel. Die werkwijze past bij de Europese doelstelling om de verjonging in de landbouwsector te bevorderen.
3.4.3 VLIF-waarborg voor de investeringen en de overname in de landbouw De VLIF-waarborg heeft als doel de land- en tuinbouwer makkelijker toegang te geven tot krediet. De kredieten die in aanmerking komen voor waarborg moeten bij een door het VLIF erkende kredietinstelling aangegaan worden. Daarnaast waarborgt het VLIF het kredietgedeelte dat wordt gebruikt om subsidiabele investeringen uit te voeren. De te waarborgen verrichting moet niet geselecteerd worden voor subsidie om in aanmerking te komen voor VLIF-waarborg. De waarborg is een aanvulling op de gestelde zekerheden van de land- of tuinbouwer. Daarnaast moet deze ook voldoen aan de VLIF-voorwaarden voor investeringssteun of opstartsteun.
3.4.4 Steun voor niet-productieve investeringen op het landbouwbedrijf Een landbouwer leeft en werkt in de open ruimte en maakt hierbij gebruik van de aanwezige elementen zoals bodem en water. Hij kan ervoor kiezen om investeringen te doen die bijdragen tot een verbeterde biodiversiteit, landschaps-, bodem- of waterkwaliteit … Het gaat vooral om investeringen rond natuur- en landschapsbeheer die van de landbouwer wel inspanningen vergen maar die op geen enkele manier inkomsten opleveren. Ook investeringen rond erosiebestrijding en waterbeheer komen in aanmerking: daarvan plukken niet zozeer de individuele landbouwers, maar eerder de buurtbewoners, de maatschappij of het ecosysteem de vruchten. Om landbouwers aan te moedigen toch de stap te zetten, kunnen zij hiervoor steun genieten. De doelmatigheidsscore is de resultante van drie scores. Die volgen uit een beoordeling van de mate waarin de investering bijdraagt aan de volgende criteria: 1. de realisatie van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit en de mate waarin de investering van landschappelijke waarde is; 2. een verbetering van het waterbeheer; 3. een verbetering van het bodembeheer.
11
3.4.5 Steun voor de ontwikkeling van kleine landbouwondernemingen Aanvullend op de maatregel ‘Opstartsteun voor jonge landbouwers’ wil Vlaanderen ook kleine landbouwbedrijven die zich voort willen ontwikkelen, ondersteunen. Voor bepaalde types van bedrijven en subsectoren zijn de voorwaarden om van de opstartsteun of investeringssteun te kunnen genieten niet haalbaar. Dikwijls gaat het om bedrijven die nieuwe teelten of alternatieve vormen van productiemethodes en commercialisatiestructuren ontwikkelen. De doelmatigheidsscore bestaat uit vier scores die de omschakeling beoordelen op basis van de volgende criteria: 1. de mate waarin het uitvoeren van de verrichting of investering bepaald wordt door het verkrijgen van steun, rekening houdend met de terugverdientijd; 2. de mate waarin de verrichting of investering gericht is op de ontwikkeling van zeldzame, nieuwe of weinig beoefende landbouwactiviteiten, alternatieve commercialisatiemethodes en de verbetering van het imago en het maatschappelijke draagvlak van de sector; 3. de mate waarin de verrichting of investering gericht is op de ontwikkeling van milieuvriendelijke productietechnieken; 4. de leeftijd, waarbij de jonge landbouwer een voordeel heeft tegenover de gevestigde landbouwer. Een jonge landbouwer is een landbouwer (natuurlijke persoon) die jonger is dan veertig jaar op het tijdstip van de steunaanvraag.
3.4.6 Projectsteun voor innovaties in de landbouw Deze maatregel stimuleert pure innovatie en vernieuwing op het land- en tuinbouwbedrijf en vormt een aanvulling op de maatregel ’Steun aan de investeringen op het landbouwbedrijf’. Via deze projectsteun wil het VLIF innovatieve ideeën en concepten op het vlak van productie, verwerking en afzet van landbouwproducten realiseren. Door deze maatregel zijn innovatieve investeringstypes subsidiabel die nog niet zijn opgenomen op de limitatieve lijst van subsidiabele investeringen. Daarnaast kan er ook steun gevraagd worden voor investeringstypes die al opgenomen zijn op de VLIF-lijst, maar die tegelijk een duidelijk aantoonbare innovatie inhouden. Innovaties in een eindfase van de ontwikkeling en die uitgetest worden in praktijkomstandigheden op land- en tuinbouwbedrijven zijn eveneens subsidiabel via deze maatregel. Deze maatregel wordt telkens voor een beperkte tijd opengesteld via de publicatie van een ministerieel besluit. Daarnaast wordt de budgettaire enveloppe voor het openstellen van de maatregel bepaald. De selectiecriteria zijn de mate: 1. van innovatie; 2. van economische, sociale of ecologische impact; 3. waarin het project concreet, realistisch en uitvoerbaar is; 4. waarin de investering aansluit bij een samenwerking in de keten of keten overschrijdend is. De scores worden toegekend door een beoordelingscollege bestaande uit experten van het beleidsdomein Landbouw en Visserij.
3.4.7 Steun aan de agrovoedingsindustrie voor de afzet van land- en tuinbouwproducten Investeringen in de verwerking en afzet van land- en tuinbouwproducten komen in aanmerking voor VLIF-steun op voorwaarde dat ze een directe en positieve impact hebben op de aangeleverde land- en tuinbouwproducten. In hoofdzaak hebben de subsidiabele investeringen betrekking op de eerste fase van het verwerkings- en vermarktingsproces en op de kwaliteit van de land- en tuinbouwproducten, zoals transport en aanlevering, classificatie en kwaliteitscontrole en voorbereiding van het verwerkingsproces. Het doel van deze maatregel is enerzijds de kwaliteit, de voedselveiligheid en de toegevoegde waarde van land- en tuinbouwproducten te verhogen en anderzijds de synergie tussen de landbouwsector en de verwerking/afzet te versterken. Deze maatregel wordt telkens voor een beperkte tijd opengesteld via de publicatie van een ministerieel besluit. Daarnaast wordt de budgettaire enveloppe voor het openstellen van de maatregel bepaald.
3.4.8 Steun aan de omkaderingssector Voor iedere Vlaamse teler is de ondersteuning van een innovatief en goed uitgerust praktijkcentrum van groot belang. De omkaderingssector biedt immers antwoorden op de actuele uitdagingen met betrekking tot productiemethodes waarmee de land- en tuinbouwsector geconfronteerd wordt. Dit gebeurt door het onderzoek toe te spitsen op de nieuwe evoluties. De omkaderingssector omvat hoofdzakelijk proeftuinen en -centra, zowel uit de plantaardige als de dierlijke sector, die een dienstverlenende bijdrage leveren tot de ontwikkeling van de land- en tuinbouwsector en/of de begeleiding van activiteiten op land- en tuinbouwbedrijven. Deze maatregel wordt telkens voor een beperkte tijd opengesteld via de publicatie van een ministerieel besluit. Daarnaast wordt de budgettaire enveloppe voor het openstellen van de maatregel bepaald.
12
4 INGEDIENDE VLIF-STEUNAANVRAGEN 4.1 AANVRAGEN VOOR INVESTERINGSSTEUN DOOR LAND- EN TUINBOUWERS 4.1.1 Toelichting bij de opbouw van de tabellen en betekenis kolomvariabelen Er worden per alinea telkens twee tabellen getoond. De eerste tabel bevat gegevens over de aanvragen, de tweede tabel over de selectie. De eerste kolomvariabele is het aantal ingediende investeringstypes (eerste tabel) en het aantal geselecteerde investeringstypes (tweede tabel). De tweede kolomvariabele is het aantal aanvragen (eerste tabel) en het aantal geselecteerde aanvragen (tweede tabel). Een steunaanvraag bevat ĂŠĂŠn of meer investeringslijnen. De derde kolomvariabele geeft de investeringskosten weer voor alle aangevraagde investeringstypes (eerste tabel) en voor de geselecteerde investeringstypes (tweede tabel). De investeringskosten zijn de kosten van de investering exclusief btw zoals door de aanvrager opgegeven werd. Tijdens het invullen van de steunaanvraag op het e-loket kan de aanvrager het voorgestelde investeringsbedrag aanvaarden, ofwel een offertebedrag opgeven. De vierde kolomvariabele behandelt de subsidiabele investeringskosten van alle aangevraagde investeringstypes (eerste tabel) en van de geselecteerde investeringstypes (tweede tabel). De subsidiabele investeringskosten worden berekend door op de aangevraagde investeringskosten normbedragen toe te passen. Het is op dit bedrag dat, afhankelijk van het investeringstype, de subsidie aan 15% of 30% berekend wordt. Dit is de vijfde kolomvariabele. In de eerste tabel wordt dit de gevraagde subsidie genoemd, in de tweede tabel het selectiebedrag, namelijk de gevraagde subsidie voor alle geselecteerde investeringstypes. Dit bedrag is de maximaal mogelijke toegekende steun. De effectief toegekende steun wordt berekend tijdens de dossierbehandeling, door het in rekening brengen van de gerealiseerde projecten en de gerealiseerde losse investeringen in directe relatie met de aangevraagde projecten en losse investeringen. Alle bedragen zijn in euro uitgedrukt. In de tabellen, met uitzondering van tabel 26, werd de herkansing niet in rekening gebracht, d.w.z. dat alle aanvragen opgenomen werden, ook al werden deze in de volgende blokperiode herkanst.
4.1.2 Algemeen Tabel 14. Ingediende steunaanvragen Blokperiode
Aantal ingediende investeringen
Aantal aanvragen
Investeringskosten
Subsidiabele investeringskosten
Gevraagde subsidie (15% of 30% van subsidiabele investeringskosten)
Blok 1
3.949
762
150.495.476
141.451.055
28.794.249
Blok 2
3.424
616
136.182.642
125.913.037
24.792.144
Blok 3
2.222
450
89.371.719
84.016.175
17.066.889
Blok 4
3.205
558
130.787.518
121.752.764
25.124.955
12.800
2.386
506.837.355
473.133.032
95.778.237
Totaal
Tabel 15. Geselecteerde steunaanvragen Aantal geselecteerde investeringen
Aantal geselecteerde aanvragen
Investeringskosten
Subsidiabele investeringskosten
Selectiebedrag
Blok 1
1.801
402
59.651.641
55.390.270
15.788.523
Blok 2
2.474
406
91.577.715
82.518.422
18.237.298
Blok 3
2.112
420
82.996.887
77.822.679
16.134.142
Blok 4
1.693
325
66.000.126
59.753.836
15.766.866
8.080
1.553
300.226.370
275.485.208
65.926.829
Totaal
Het aantal aanvragen was in 2016 30% hoger dan in 2015 en de subsidiabele investeringskosten waren in 2016 19% hoger dan in 2015. Hierdoor was de selectie in 2016 aanzienlijk strenger dan in 2015. 13
Het totale selectiebedrag in 2016 is hoger dan in 2015. Dit komt door het aantal herkansingen van blok 2 van 2016. Een belangrijk deel van de hierdoor geannuleerde dossiers (=de herkanste dossiers) van blok 1 werd terug ingezet in blok 2 van 2016. Uit de tabellen is af te leiden dat 63% van de investeringstypes geselecteerd werden, en 65% van de aanvragen. 69% van de gevraagde subsidie werd door het toepassen van de selectie geselecteerd. Dit komt overeen met 58% van de subsidiabele investeringskosten.
4.1.3 Provincie Tabel 16. Ingediende steunaanvragen Provincie
Aantal ingediende investeringen
Antwerpen
Aantal aanvragen
Aangevraagde investeringskosten
Subsidiabele investeringskosten
Gevraagde subsidie (15% of 30% van subsidiabele investeringskosten)
2.514
421
127.626.364
116.999.823
24.503.123
999
233
44.103.880
42.258.706
8.682.087
2.464
476
99.249.653
91.409.306
18.434.627
764
171
34.614.224
31.352.141
6.305.859
West-Vlaanderen
6.059
1.085
201.243.233
191.113.055
37.852.542
TOTAAL
12.800
2.386
506.837.355
473.133.032
95.778.237
Aangevraagde kosten
Subsidiabele investeringskosten
Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Tabel 17. Geselecteerde steunaanvragen Provincie
Aantal geselecteerde investeringen
Aantal geselecteerde aanvragen
Selectiebedrag
Antwerpen
1.766
299
84.154.569
75.989.789
18.329.323
Limburg
581
165
26.180.887
24.920.393
6.073.485
Oost-Vlaanderen
1.487
279
54.184.972
48.808.989
11.993.466
Vlaams-Brabant
506
119
21.749.028
19.398.205
4.502.802
West-Vlaanderen
3.740
691
113.956.914
106.367.832
25.027.753
TOTAAL
8.080
1.553
300.226.370
275.485.208
65.926.829
Uit tabel 17 is af te leiden dat het hoogste percentage, 38%, van het totale selectiebedrag is bestemd voor landbouwbedrijven gelegen in de provincie West-Vlaanderen. Op de tweede plaats volgt de provincie Antwerpen met 28%. Het percentage selectiebedrag/ de gevraagde subsidie verschilt weinig tussen de provincies en ligt tussen de 66% en 75%.
14
4.1.4 Hoofdsector Tabel 18. Ingediende steunaanvragen Sector
Akkerbouw
Aantal ingediende investeringen
Aantal aanvragen
Aangevraagde investeringskosten
Subsidiabele investeringskosten
Gevraagde subsidie (15% of 30% van subsidiabele investeringskosten)
758
249
39.116.558
36.738.030
6.573.288
5.550
944
184.307.274
174.816.129
34.282.563
Overige
357
76
14.765.211
13.901.097
2.758.732
Pluimvee
488
47
26.177.693
24.613.571
4.754.277
Rundvee
3.028
532
85.472.816
81.104.768
16.034.777
Tuinbouw
1.914
450
122.818.991
109.906.262
24.635.895
705
88
34.178.812
32.053.176
6.738.704
12.800
2.386
506.837.355
473.133.032
95.778.237
Gemengd
Varkens Totaal
Tabel 19. Geselecteerde steunaanvragen Sector Akkerbouw
Aantal geselecteerde investeringen
Aantal geselecteerde aanvragen
Aangevraagde kosten
Subsidiabele investeringskosten
Selectiebedrag
385
150
19.118.239
17.144.756
3.609.176
3.431
595
102.346.278
95.453.583
22.280.751
Overige
248
57
9.560.447
8.973.054
2.017.936
Pluimvee
339
43
13.906.190
12.763.616
2.976.784
Rundvee
2.007
324
50.677.682
47.440.485
10.932.755
Tuinbouw
1.163
315
81.664.339
72.702.488
19.027.616
507
69
22.953.194
21.007.225
5.081.812
8.080
1.553
300.226.370
275.485.208
65.926.829
Gemengd
Varkens Totaal
Het hoogste percentage, 34%, van het selectiebedrag is bestemd voor de gemengde bedrijven, gevolgd door tuinbouw (glastuinbouw + tuinbouw in open lucht + fruitteelt) met 29% en rundveebedrijven met 17%. Het percentage selectiebedrag/de gevraagde subsidie is het laagst voor de sector akkerbouw (55%) en het hoogst voor de tuinbouwsector (77%). Het overzicht van de deelsectoren is niet meer opgenomen in dit jaarverslag omdat dit afgeleid werd uit de gebruikte sectorfilters bij de aanvraag. De aanvrager is vrij om deze ruim of niet ruim in te stellen. Daarom bestaat er te veel onzekerheid over de deelsectoren.
15
4.1.5 Thema’s zoals opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering Tabel 20. Ingediende steunaanvragen Thema
15% aankoop meerjarig plantgoed
Aantal ingediende investeringen
Aangevraagde investeringskosten
Subsidiabele investeringskosten
Gevraagde subsidie (15% of 30% van subsidiabele investeringskosten)
59
1.645.025
1.645.025
246.754
15% onroerend structuurverbetering
3.849
212.941.436
195.591.448
29.338.718
15% onroerend wettelijke normen mestopslag
291
16.524.685
15.138.146
2.270.722
2.856
95.406.880
95.296.291
14.294.444
30% aanplant van beloftevolle fruitvariĂŤteiten
15
552.480
552.480
165.744
30% afval en voedselverlies
39
2.785.434
2.785.434
835.630
30% arbeidskwaliteit en -veiligheid
165
3.302.209
3.295.346
988.604
30% automatisatie
883
28.847.957
26.017.863
7.802.116
30% biodiversiteit
75
2.363.898
2.243.338
673.001
30% biologische landbouw
14
3.708.266
3.708.266
1.112.480
30% bodemkwaliteit
299
4.090.937
4.090.937
1.227.281
30% bovenwettelijk dierenwelzijn
663
9.370.291
8.840.504
2.651.371
30% emissies ammoniak fijn stof NOX
461
20.948.846
17.586.640
5.275.670
35
1.029.397
964.887
289.466
247
4.565.636
3.361.726
1.008.518
30% primaire energiebesparing
1.637
64.838.411
61.211.319
18.356.793
30% ruimtelijke kwaliteit
136
2.926.477
2.465.428
739.538
30% verwerking en verkoop hoeveproducten
129
5.313.196
5.313.196
1.593.959
30% voedselveiligheid
48
783.950
673.768
202.130
30% waterkwaliteit en -kwantiteit
874
23.877.944
21.797.320
6.539.196
25
1.014.000
553.670
166.101
12.800
506.837.355
473.133.032
95.778.237
15% roerend minimale verduurzaming
30% hernieuwbare energie: materieel en installaties 30% precisielandbouw
30% windenergie en zonneboiler Totaal
16
Tabel 21. Geselecteerde steunaanvragen Thema 15% aankoop meerjarig plantgoed
Aantal geselecteerde investeringen
Aangevraagde kosten
Subsidiabele investeringskosten
Selectiebedrag
23
617.390
617.390
92.609
15% onroerend structuurverbetering
1.745
86.709.224
77.637.145
11.645.572
15% onroerend wettelijke normen mestopslag
250
14.777.222
13.522.682
2.028.402
15% roerend minimale verduurzaming
583
19.677.349
19.622.377
2.943.357
30% aanplant van beloftevolle fruitvarieteiten
15
552.480
552.480
165.744
30% afval en voedsel-
35
2.763.850
2.763.850
829.155
30% arbeidskwaliteit en –veiligheid
160
3.276.209
3.269.346
980.804
30% automatisatie
841
28.560.218
25.841.024
7.751.307
30% biodiversiteit
71
2.345.498
2.224.938
667.481
30% biologische landbouw
14
3.708.266
3.708.266
1.112.480
30% bodemkwaliteit
265
3.838.687
3.838.687
1.151.606
30% bovenwettelijk dierenwelzijn
634
9.256.274
8.734.548
2.619.585
30% emissies ammoniak fijn stof NOX
446
20.801.555
17.483.887
5.244.844
32
1.002.427
937.917
281.375
214
4.315.932
3.152.221
945.666
30% primaire energiebesparing
1.591
64.552.244
61.005.117
18.294.933
30% ruimtelijke kwaliteit
131
2.841.627
2.451.078
735.233
30% verwerking en verkoop hoeveproducten
122
5.281.446
5.281.446
1.584.434
45
763.350
660.064
198.019
30% waterkwaliteit en – kwantiteit
843
23.606.873
21.643.736
6.493.121
30% windenergie en zonneboiler
20
978.250
537.010
161.103
8.080
300.226.370
275.485.208
65.926.829
verlies
30% hernieuwbare energie: materieel en installaties 30% precisielandbouw
30% voedselveiligheid
Totaal
17
Het hoogste percentage, 28%, van het selectiebedrag is bestemd voor investeringen in ‘energiebesparing’, gevolgd door onroerende investeringen met focus op structuurverbetering met 18% en investeringen gericht op automatisatie met 12%. Er vallen grote verschillen op te tekenen in het percentage selectiebedrag/de gevraagde subsidie tussen de investeringen in de 15% en 30% subsidiecategorie. Voor alle 30%-investeringen, op ‘precisielandbouw’ en ‘bodemkwaliteit’ na, situeert zich dit tussen de 97% en 100%. Voor ‘precisielandbouw’ en ‘bodemkwaliteit’ bedraagt het 94%. Dit eerder lager percentage voor een 30%-investering is het gevolg van de ‘geselecteerde 15.000 euro subsidiabele investeringskosten’-filter die voor investeringen binnen de thema’s ‘precisielandbouw’ en ‘bodemkwaliteit’ een groter effect heeft gehad dan voor de andere investeringen. Voor 15%-investeringen valt een lager percentage, respectievelijk 40% en 21%, te noteren voor investeringen gericht op structurele verbetering van onroerende en roerende aard. Voor 15%-investeringen gericht op de aankoop van meerjarig plantgoed en investeringen in een onroerend goed om te voldoen aan wettelijke normen met betrekking tot mestopslag, bedraagt dit respectievelijk 38% en 89%.
4.1.6 Hoedanigheid van indieners Tabel 22. Ingediende steunaanvragen Type aanvrager
Eenmanszaak
Aantal ingediende investeringen
Aantal aanvragen
Aangevraagde investeringskosten
Subsidiabele investeringskosten
Gevraagde subsidie (15% of 30% van subsidiabele investeringskosten)
7.114
1.363
231.983.440
218.793.132
43.538.694
1.459
259
50.318.041
47.361.832
9.395.924
Machinering
45
18
2.606.455
2.600.455
457.223
Sociale instelling (VZW)
40
3
290.200
287.200
55.320
Vennootschap - LV
2.608
451
111.179.944
106.373.347
21.286.903
Vennootschap BVBA
1.355
249
95.839.504
86.412.782
18.638.091
Vennootschap EBVBA
36
10
1.342.416
1.202.815
246.169
Vennootschap - GCV
35
8
1.834.092
1.775.102
322.342
Vennootschap - NV
37
12
6.373.263
4.014.104
863.580
Vennootschap - Rest: CVBA; CVOA; VOF
71
13
5.070.000
4.312.263
973.992
12.800
2.386
504.230.945
470.532.622
95.321.059
Maatschap (samenuitbating)
Totaal
18
Tabel 23. Geselecteerde steunaanvragen Type aanvrager
Aantal geselecteerde investeringen
Aantal geselecteerde aanvragen
4.306
828
126.181.459
117.085.489
28.136.112
966
184
30.118.014
27.617.908
6.422.876
36
15
1.827.455
1.821.455
340.373
9
2
80.800
80.800
22.515
1.746
310
68.106.464
64.707.110
15.008.662
Vennootschap BVBA
910
182
64.011.334
57.410.318
14.274.883
Vennootschap EBVBA
21
7
742.916
685.743
167.858
Vennootschap - GCV
23
5
750.289
691.299
159.772
Vennootschap - NV
23
9
4.910.140
2.553.543
644.495
Vennootschap - Rest: CVBA; CVOA; VOF
40
11
3.497.500
2.831.543
749.282
8.080
1.553
300.226.370
275.485.208
65.926.829
Eenmanszaak Maatschap (samenuitbating) Machinering Sociale instelling (VZW) Vennootschap - LV
Totaal
Aangevraagde kosten
Subsidiabele investeringskosten
Selectiebedrag
Het hoogste percentage, 43%, van het selectiebedrag is bestemd voor aanvragen door eenmanszaken, gevolgd door landbouwvennootschappen (LV) met 23% en vennootschappen met BVBA als juridische structuur (22%) en maatschappen (10%). Wat het aantal geselecteerde aanvragen betreft is het beeld verschillend: 53% van de geselecteerde aanvragen werd ingediend door een eenmanszaak, 20% door een landbouwvennootschap, 12% door een maatschap en eveneens 12% door een vennootschap met BVBA als juridische vorm.
4.1.7 Top vijf volgens selectiebedrag Tabel 24. Ingediende steunaanvragen Investeringstype
Aantal ingediende investeringen
Aangevraagde investeringskosten
Subsidiabele investeringskosten
Gevraagde subsidie (15% of 30% van subsidiabele investeringskosten)
Isolatie
426
19.497.704
18.129.740
5.435.847
Melkinstallatie excl. melkkoeltank: melkrobot
54
8.671.929
8.648.243
2.594.473
Ruwbouw
330
61.418.031
60.267.020
9.040.053
Ventilatie: energiezuinige systemen
205
6.646.901
6.646.901
1.994.070
Frigo/koelcel (ULO of gewone): hfk-vrije koeltechnieken
19
6.470.869
6.470.869
1.941.261
19
Tabel 25. Geselecteerde steunaanvragen Investeringstype
Aantal geselecteerde investeringen
Aangevraagde kosten
Subsidiabele investeringskosten
Selectiebedrag
Isolatie
417
19.421.165
18.076.330
5.419.824
Melkinstallatie excl. melkkoeltank: melkrobot
54
8.671.929
8.648.243
2.594.473
Ruwbouw
81
16.118.288
15.527.411
2.329.112
Ventilatie: energiezuinige systemen
203
6.629.771
6.629.771
1.988.931
Frigo/koelcel (ULO of gewone): hfk-vrije koeltechnieken
19
6.470.869
6.470.869
1.941.261
In de top vijf staan vier 30%-investeringen en ĂŠĂŠn 15%-investering. Het percentage selectiebedrag/gevraagde subsidie verschilt sterk tussen de 15%-investeringen en de 30%-investeringen in de top vijf. Terwijl deze voor de vier 30%-investeringstypes in de top vijf nagenoeg 100% bedraagt, is dit voor de ruwbouw slechts 26%.
20
4.1.8 Leeftijd Tabel 26. Percentage selectiebedrag/gevraagde subsidie (hierna selectiepercentage genoemd) opgedeeld per leeftijdscategorie en volgens de aard van de investeringen zoals vermeld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2014 betreffende steun aan de investeringen en aan de overname in de landbouw. De herkansing werd in rekening gebracht. Dit wil zeggen dat dossiers die herkanst werden niet meer meegeteld worden in de analyse. Thema
<40
40-45
45-50
50-55
55-60
> 60
Totaal
15% aankoop meerjarig plantgoed
34
16
58
71
35
15% onroerend structuurverbetering
46
35
38
26
13
15% onroerend wettelijke normen mestopslag
100
88
65
75
89
15% roerend minimale verduurzaming
28
22
18
6
0
30% aanplant van beloftevolle fruitvariëteiten
100
100
30% afval en voedselverlies
100
87
99
100
100
99
30% arbeidskwaliteit en -veiligheid
99
100
99
98
100
99
30% automatisatie
99
99
99
99
100
30% biodiversiteit
100,0
98
99
100
100
30% biologische landbouw
100
100
100
100
30% bodemkwaliteit
96
90
90
97
88
100
94
30% bovenwettelijk dierenwelzijn
99
98
97
97
100
100
99
30% emissies ammoniak fijn stof NOX
99
100
98
99
100
100
99
30% hernieuwbare energie: materieel en installaties
98
53
100
100
30% precisielandbouw
95
99
86
96
65
30% primaire energiebesparing
99
99
99
99
99
30% ruimtelijke kwaliteit
99
100
99
100
100
99
30% verwerking en verkoop hoeveproducten
99
100
99
98
100
99
30% voedselveiligheid
99
100
96
96
100
98
30% waterkwaliteit en –kwantiteit
99
99
98
99
100
30% windenergie en zonneboiler
91
100
99
100
100
Totaal
72
69
38 30
40 89
0
21
100
67
60
100
100
99 99 100
97 94 100
62
100
99
99 97
56
69
Alle 30%-investeringen hebben een selectiepercentage tussen de 97% en 100%, op de thema’s precisielandbouw en bodemkwaliteit na (94%). Dit is het gevolg van het belangrijk effect van de ‘15.000 euro’-filter op de investeringen die onder het thema precisielandbouw vallen. Er is geen leeftijdseffect waar te nemen bij de investeringen met 30% steun. Dit is helemaal anders bij de investeringen met 15% steun. Hier is een sterk leeftijdseffect waar te nemen. Hoe jonger de aanvrager van de subsidie hoe groter het selectiepercentage. Dit is het sterkst waarneembaar bij de ‘roerende investeringen met minimale duurzaamheid’. Daar daalt het selectiepercentage geleidelijk van 28% voor de jonge landbouwers (landbouwers jonger dan 40 jaar) naar 0% voor landbouwers binnen de leeftijdscategorie ouder dan 55 jaar. Hetzelfde leeftijdseffect, maar minder uitgesproken is waarneembaar bij de investeringen in een onroerend goed gericht op de realisatie van een structuurverbetering. Daar daalt het selectiepercentage geleidelijk van 46% voor landbouwers jonger dan 40 jaar naar 13% voor landbouwers tussen 55 en 60 jaar (de stijging van het selectiepercentage boven de 60 jaar is een gevolg van de wet van de kleine aantallen. De wet van de kleine aantallen heeft binnen de subsidiecategorie 15% ‘aankoop van meerjarig plantgoed’ en ‘onroerend wettelijke normen mestopslag’ eveneens aanleiding gegeven tot een afwijkend verloop van het effect van leeftijd op de selectiekans. Voor ‘onroerend wettelijke normen mestopslag’ is desondanks een duidelijk effect van de leeftijd waar te nemen: daar daalt het selectiepercentage van 100% voor de landbouwers jonger dan 40 jaar naar 65% voor landbouwers tussen 45 en 50 jaar.
21
4.2 AANVRAGEN VOOR OPSTARTSTEUN DOOR JONGE LANDBOUWERS 4.2.1 Algemeen Er werden 121 aanvragen ingediend in 2016. Hiervan werden er 117 geselecteerd.
4.2.2 Overzicht per provincie Tabel 27. Aantal aanvragen en het aantal geselecteerde aanvragen voor opstartsteun per provincie Provincie
Aantal aanvragen
Aantal geselecteerde aanvragen
Antwerpen
18
17
Limburg
18
17
Oost-Vlaanderen
34
33
Vlaams-Brabant
4
4
West-Vlaanderen
47
46
121
117
Totaal
De meeste aanvragen voor opstartsteun komen uit West-Vlaanderen (39%), gevolgd door Oost-Vlaanderen (28%).
4.2.3 Overzicht per sector Tabel 28. Aantal unieke aanvragen en het aantal geselecteerde aanvragen voor opstartsteun per sector Sector
Aantal aanvragen
Aantal geselecteerde aanvragen
Akkerbouw
33
31
Gemengd
44
42
Overige
4
4
Pluimvee
7
7
Rundvee
11
11
Tuinbouw
16
16
6
6
121
117
Varkens Totaal
De meeste aanvragen voor opstartsteun gaan over een eerste vestiging op een gemengd bedrijf (36%), gevolgd door het akkerbouwbedrijf (26%) en het tuinbouwbedrijf (14%). Dat er weinig animo was om te starten op een gespecialiseerd varkensbedrijf wekt geen verwondering, gezien de aanslepende crisis. Er moet wel opgemerkt worden dat de indeling weergeeft hoe de jonge landbouwer het bedrijf gerangschikt heeft bij zijn aanvraag.
22
4.2.4 Overzicht per type vestiging Tabel 29. Aantal unieke aanvragen en het aantal geselecteerde aanvragen voor opstartsteun per type vestiging Type vestiging
Aantal aanvragen
Aantal geselecteerde aanvragen
Overname van aandelen
58
56
Overname van de bedrijfsbekleding gevolgd door een exploitatie als eenmanszaak
34
32
Overname van de bedrijfsbekleding gevolgd door een exploitatie met een maatschap
29
29
121
117
Totaal
In 48% van de gevallen vindt de eerste vestiging plaats door de overname van aandelen en de aanstelling als mandataris van een vennootschap. In 27% van de gevallen vestigt de jonge landbouwer zich via de overname van de bedrijfsbekleding waarna hij het bedrijf exploiteert als een eenmanszaak. In 25% van de gevallen vestigt de jonge landbouwer zich via de overname van de bedrijfsbekleding waarna hij het bedrijf samen met een of meer vennoten exploiteert in de vorm van een maatschap.
4.2.5 Overzicht per leeftijd Tabel 30. Aantal unieke aanvragen en het aantal geselecteerde aanvragen voor opstartsteun per leeftijd Leeftijd
Aantal unieke aanvragen
Aantal geselecteerde aanvragen
19
2
2
20
2
2
21
5
5
22
6
6
23
12
11
24
14
12
25
8
8
26
12
12
27
6
6
28
7
7
29
6
6
30
5
5
31
5
5
32
5
5
33
6
6
34
3
3
35
2
2
36
2
2
37
3
3
38
2
2
39
8
7
121
117
Totaal
Twee derde van de jonge landbouwers vestigt zich als bedrijfsleider voor zijn dertigste.
23
4.3 AANVRAGEN VLIF-WAARBORG Met het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015 betreffende de taken, het beheer en de werkwijze van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds werd in de mogelijkheid voorzien om een waarborgadvies te vragen. In 2016 werd bij 5 dossiers een waarborgadvies gegeven. Het ging om vier steunaanvragen voor investeringsprojecten en ĂŠĂŠn steunaanvraag voor een bedrijfsovername.
4.4 AANVRAGEN VOOR STEUN VOOR NIET-PRODUCTIEVE INVESTERINGEN 4.4.1 Algemeen In 2016 werden er 24 investeringstypes ingediend, waarvan er 21 geselecteerd werden. Het gaat over 9 ingediende dossiers, waarvan er 7 geselecteerd werden. De gevraagde subsidie bedroeg in totaal 18.401 euro en het selectiebedrag was 14.996 euro.
4.4.2 Provincie Tabel 31. Ingediende steunaanvragen Provincie
Aantal ingediende investeringen
Aantal aanvragen
Subsidiabele investeringskosten = gevraagde subsidie
Antwerpen
0
0
0
Limburg
0
0
0
Oost-Vlaanderen
4
2
5.735
Vlaams-Brabant
14
6
11.029
West-Vlaanderen
6
1
1.637
Totaal
24
9
18.401
Tabel 32. Geselecteerde steunaanvragen Provincie
Aantal geselecteerde investeringen
Aantal geselecteerde aanvragen
Subsidiabele investeringskosten = selectiebedrag
Antwerpen
0
0
0
Limburg
0
0
0
Oost-Vlaanderen
2
1
3.735
Vlaams-Brabant
13
5
9.624
West-Vlaanderen
6
1
1.637
Totaal
21
7
14.996
De meeste aanvragen komen uit de provincie Vlaams-Brabant (58%), gevolgd door de provincie West-Vlaanderen (25%).
24
4.4.3 Type investering Tabel 33. Ingediende steunaanvragen Type investering
Aantal ingediende investeringen
Bomenrij
Subsidiabele investeringskosten = gevraagde subsidie 1
500
Haag
13
8.408
Heg
3
358
Houtkant
2
2.885
Regelbare Stuw
1
2.350
Poel
4
3.900
24
18.401
Totaal
Tabel 34. Geselecteerde steunaanvragen Type investering
Aantal geselecteerde investeringen
Subsidiabele investeringskosten = selectiebedrag
Bomenrij
0
0
Haag
12
7.003
Heg
3
358
Houtkant
1
1.385
Regelbare Stuw
1
2.350
Poel
4
3.900
21
14.996
Totaal
Hagen werden het meest aangevraagd in 2016 (54%), gevolgd door poelen (17%).
4.5 AANVRAGEN VOOR STEUN VOOR DE ONTWIKKELING VAN KLEINE LANDBOUWBEDRIJVEN In 2016 waren er acht steunaanvragen voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven. Vier uit de provincie Antwerpen, twee uit de provincie Oost-Vlaanderen en twee uit de provincie West-Vlaanderen. Wat de omschakelingen betreft werden drie omschakelingen aangevraagd naar de biologische productiewijze, twee naar afzet via de korte keten en drie naar een zeldzame productiewijze, namelijk schapenteelt, de teelt van walnoten en de druiventeelt (wijn).
25
4.6 AANVRAGEN VOOR STEUN INGEVOLGE OPROEPEN 4.6.1 Projectsteun voor innovaties in de landbouw In 2016 werd de eerste oproep VLIF-projectsteun innovatie gelanceerd. In totaal waren er 14 aanvragen, waarvan er 11 geselecteerd werden. Tabel 35. Overzicht van de aanvragen opgedeeld per provincie Provincie
Aantal aanvragen
Aantal geselecteerde aanvragen
Subsidiabel bedrag
Selectiebedrag
Antwerpen
7
5
2.039.800
651.240
Limburg
0
0
0
0
Oost-Vlaanderen
1
1
508.000
200.000
Vlaams-Brabant
1
1
155.000
62.000
West-Vlaanderen
5
4
2.911.989
536.338
14
11
5.614.789
1.449.578
Totaal
Thema’s van de geselecteerde projecten • Insectenkweek - larven zwarte soldatenvlieg • Verwerken kippenmest (verdere ontwikkeling Poul-AR®) • Hoevewinkel 2.0. (geen automaat) • Indirecte koeling aardappelloods • Nieuw ontwerp AEA-systeem varkensstal + pocketvergister varkensstal • Sorteermachine boomkwekerij • Luchtwasser gesloten melkveestal • Algenkweek • Tomatenkroketten • Trayplantensysteem voor aardbeien • Biogasinstallatie stalmest
4.6.2 Steunverlening aan de agrovoedingssector In 2016 was er geen oproep voor de agrovoedingssector.
26
Departement Landbouw en Visserij Koning Albert II-laan 35 bus 40 1030 Brussel www.vlaanderen.be/landbouw