9 minute read

AANVULLENDE INSTRUMENTEN VOOR DE TOEKOMST

Next Article
DE ESSENTIE

DE ESSENTIE

Er zijn heel wat extra instrumenten mogelijk om, naast het ETS-systeem, de CO2-intensiteit versneld af te bouwen. Vandaag zijn de noodzakelijke technologieën nog niet rendabel, dus bijkomende tijdelijke ondersteuning voor investeringen zijn nodig. Buurlanden als Nederland en Duitsland zetten daar vandaag al fel op in.

4. Aanvullende instrumenten voor de toekomst

In vorige hoofdstukken hebben we aangetoond dat om klimaatneutraliteit in 2050 te kunnen halen, het vooral een uitdaging is om de CO2-intensiteit van onze economie te doen dalen. Uiteraard moet verder ingezet worden op energie-efficiëntie zodat ook onze energie-intensiteit verder blijft dalen. Op dat vlak bewijzen de energiebeleidsovereenkomsten nog altijd hun nut en zorgen ze jaar na jaar voor méér energie-efficiëntie. Maar dé uitdaging van de komende decennia zal zijn om bij het energieverbruik dat we nog hebben, de broeikasgasuitstoot zo sterk mogelijk te doen dalen. Hetzelfde geldt trouwens voor de uitstoot van broeikasgassen bij industriële processen. Maar bij deze uitdaging geldt nog sterker dat het louter inzetten op fiscale voordelen zoals de bijzondere investeringsaftrek, een premie hier en daar of een sectoraal begeleidingstraject onvoldoende zullen zijn. Dit omwille van het feit dat de operationele kosten van deze omschakeling naar koolstofarme energiedragers en -grondstoffen enerzijds en de investeringsnood anderzijds van die aard is dat louter de ETS-prijs voor veel technologieën onvoldoende is om ze rendabel te maken. Een te sterke of te snelle unilaterale stijging van de Europese ETS-prijs zou een erg grote impact hebben op de competitiviteit van de bedrijven in de globale economie. In de contextanalysestudie die Deloitte, Climact en de VUB in 2020 in opdracht van VLAIO hebben uitgebracht wordt een routekaart naar klimaatneutraliteit voor de Vlaamse industrie (chemie, metaal, raffinage, voeding, hout, papier en textiel) geschetst. Verschillende technologieën komen aan bod, waaronder bijvoorbeeld de opslag en afvang van CO2. De rendabiliteit van deze technologieën is vandaag nagenoeg volledig afhankelijk van de CO2-prijs in het Europese ETSsysteem. Daarnaast zegt dit uiteraard niets over de globale rendabiliteit van de eindproducten die geproduceerd worden in de waardeketens die onderhevig zijn aan het Europese ETS-systeem.

In die studie wordt bijvoorbeeld de noodzakelijke investeringskost van CO2-afvang in 2030 geschat tussen 65 euro en 530 euro per ton afgevangen CO2. Dat is uiteraard een zeer brede vork maar dit komt omdat er niet één silver bullet oplossing of typecase voor CO2-afvang is. Zo is de kostprijs lager wanneer processen een uitstoot met een sterke concentratie van CO2 kennen dan wanneer deze concentratie eerder laag is. Belangrijk

CO 2 -reductie • toekomst

is evenwel dat deze investeringskost in feite weinig zegt, omdat ze maar één deel van de totale prijs is. Zo zal er ook nood zijn aan basistransportinfrastructuur om deze CO2 te vervoeren naar een opslagplaats of gebruiker en zal er ook aan de opslag zelf een prijskaartje verbonden zijn. Vergeet niet dat CO2captatie ook met operationele kosten komt, gezien het captatieproces erg energie-intensief is.

Dit maakt dat de meeste processen en sectoren waarbij CO2-afvang kan toegepast worden (of andere emissiebesparende technologieën) nog niet meteen op het punt staan waarop ze rendabel worden.

Op basis van huidige prognoses vermoeden we dat de Europese CO2-prijs pas ten vroegste tussen 2030 en 2035 van die aard zal zijn dat de noodzakelijke technologieën voor substantiële broeikasgasreducties rendabel worden.

In principe zijn dan twee pistes te bewandelen: ofwel wachten we af tot de prijs van emissierechten gestegen is tot op het niveau dat de te implementeren maatregel rendabel is geworden, ofwel zorgen we in de tussentijd voor een systeem dat deze ‘funding gap’ (= het verschil tussen de noodzakelijke CO2-prijs en de werkelijke CO2-prijs) overbrugt. Die eerste optie lijkt echter niet wenselijk, aangezien een (snel) stijgende ETS-prijs voor een concurrentieel nadeel zorgt voor bedrijven die hun producten vooral verkopen buiten de Europese interne markt.

Daarnaast is de situatie ook urgent, dit moment nemen we namelijk in Europa een herinvesteringsgolf van verschillende industrieën waar. Enerzijds omdat installaties op het einde van hun levensduur komen, anderzijds omdat bedrijven hun productieprocessen willen verduurzamen en zo afstemmen op de klimaatambities. We zitten vandaag echter in een realiteit dat investeringsbeslissingen in veel van onze industriële productiebedrijven niet meer in België worden genomen, maar door beslissingscentra in het buiteland. Bedrijven hebben ook verschillende sites in verschillende landen, waardoor investeringsbeslissingen genomen worden door de situatie in elk land tegen elkaar af te wegen.

Helaas moeten we vaststellen dat de situatie in ons land er dan niet meteen rooskleurig uitziet. Zo zien we bijvoorbeeld in de ons omringende landen dat grote budgetten worden vrijgemaakt om de ‘funding gap’ met andere regio’s te dichten en zo een beleid op te zetten voor de industriële klimaattransitie binnen de globale economie. De regeerakkoorden in Nederland en Duitsland voorzien grote budgetten om nieuwe investeringen in klimaatvriendelijke productieprocessen aan te trekken. Verder bestaat in Nederland vandaag al het SDE++ programma waarin bijvoorbeeld koolstofopslag gesubsidieerd wordt. Duitsland kondigde eerder ook al aan om in het kader van haar waterstofstrategie een systeem op te zetten om de verduurzaming van de industrie te ondersteunen.

Dit alles maakt dat louter wachten op een CO2-prijs (liefst dan nog wereldwijd) die hoog genoeg is, de toekomst van vele economische spelers in ons land in het gedrang brengt. Het ETShandelssysteem had het voordeel dat het een gelijk speelveld behield tussen verschillende Europese industriële spelers. Maar nu we merken dat meer en meer individuele lidstaten naast de geldende CO2-prijs bijkomende steun voorzien, komt dat level playing field in het gedrang. Enkel dat feit maakt eigenlijk dat we niet anders kunnen om op diezelfde trein te springen, willen we onze welvaart en welzijn ook op de lange termijn veiligstellen.

Om sneller die zogenaamde funding gap te overbruggen zijn ‘Contracts for Difference’ (CfD’s) een interessante piste. Anders dan traditionele subsidiesystemen waarbij de overheid instaat voor een deel van de investeringskosten, zijn CfD’s veeleer een samenwerkingsverband tussen de overheid en investeerders. Het is een systeem dat investeringsrisico’s mitigeert.

CfD’s kunnen vele vormen aannemen, maar een van de meer geciteerde vormen zijn de ‘Carbon Contracts for Difference’ (CCfD’s). In zijn meest abstracte vorm kan je CCfD’s dan ook als een soort lening op lange termijn zien. De overheid en de investeerder gaan gedurende een bepaalde periode (bv. 10, 15 of 20 jaar) een contract aan. In dat contract spreken ze af bij welke CO2-prijs een bepaalde investering voldoende rendabel is. Dit wordt dan meteen de zogeheten ‘strike price’ of plafond. Zolang de werkelijke prijs van emissierechten onder dit plafond blijft, past de overheid het verschil bij. Vanaf het moment dat de CO2-prijs door het afgesproken plafond schiet, geldt het omgekeerde: de investeerder betaalt vanaf dan een deel van het verschil aan

“Een te sterke of te snelle unilaterale stijging van de Europese ETSprijs zou een erg grote impact hebben op de competitiviteit van de bedrijven in de globale economie.”

Figuur 19: Werkingsprincipe ‘Carbon Contracts for Difference’ (CCfD)

CO2-prijs in euro/ tCO2eq De investeerder ontvangt voor elke ton vermeden CO2 het verschil tussen de gegarandeerde en de werkelijke EU-ETS-prijs.

Door CCfD gegarandeerde CO2-prijs

EU-ETS-prijs De investeerder betaalt een deel van het verschil aan de overheid terug.

2020 2030 2040 Jaar

CO 2 -reductie • toekomst

de overheid terug (uiteraard maximaal het bedrag dat in eerste instantie door de overheid is ‘voorgeschoten’).

Op die manier neem je namelijk de belangrijkste onzekerheid voor bedrijven weg: wat gaat de prijs van emissierechten doen? Dat heeft als gevolg dat investeringen (op voorwaarde dat alle basisinfrastructuur aanwezig is en er mogelijkheden zijn tot opslag van CO2), sneller uitgevoerd kunnen worden dan in de situatie waarin men zou wachten tot de CO2-prijs zijn werk doet.

Dergelijke financieringsmechanismes zouden uiteraard niet noodzakelijk zijn als de CO2-prijs gewoonweg sneller stijgt. Maar het louter verhogen van emissiekosten gaat voorbij aan de realiteit dat Europese bedrijven opereren op een wereldmarkt en niet enkel de Europese Unie als hun afzetmarkt kennen. Omgekeerd verkopen ook buitenlandse bedrijven hun producten op de Europese markt. Als enkel ‘Made in EU’-producten onderworpen worden aan dergelijk hoge CO2-kost, dan prijzen we ons gewoonweg uit de markt. Bijkomend heeft een hoge CO2prijs zonder een voldoende beschikbaarheid van klimaatneutrale energie ook tot gevolg dat elektriciteitsprijzen stijgen, aangezien de elektriciteitssector voor elke ton uitstoot emissierechten moet aankopen. Een abrupte stijging kan dan ook sociaal veel schade aanrichten, aangezien gezinnen in dat geval geconfronteerd worden met hoge energiefacturen. Laat de situatie die we de afgelopen maanden hebben kunnen waarnemen, daarvan een goed voorbeeld zijn. Een CO2-prijs die enkel van toepassing zou zijn op Belgische industriële bedrijven zou dat effect nog méér vergroten: onze bedrijven zouden dan niet enkel een concurrentieel nadeel hebben ten opzichte van niet-Europese landen, maar ook ten opzichte van landen binnen de EU. Dat maakt meteen dat Carbon Contracts for Difference een goede oplossing kunnen zijn om het level playing field op de Europese interne markt te behouden, maar tegelijk ook geen perfect instrument zijn om de competitiviteit van Vlaamse bedrijven te beschermen op de wereldmarkt. Om die problematiek aan te pakken zal een instrument noodzakelijk zijn dat verder kijkt dan louter enkel en alleen de Europese CO2-prijs. Om de competitiviteit van de Europese basisindustrie echt te vrijwaren moet namelijk ook gekeken worden naar onder andere de prijs van grondstoffen en de beschikbaarheid en kost van koolstofarme energiedragers. Een oplossing daarvoor zou kunnen zijn om onze blik te werpen op andere vormen van Contracts for Difference, die eerder focussen op het verschil tussen de werkelijke productieprijs in Vlaanderen en Europa en de productieprijs op de wereldmarkt. In plaats van te werken op basis van een afgesproken CO2-prijs als ‘plafond’ zoals bij CCfD’s, kiest men hier voor de productieprijs elders in de wereld. Op die manier wordt niet enkel een oplossing gevonden voor het aantasten van het level playing field op de Europese interne markt, maar garandeert men ook op een duurzame manier de competitiviteit van de Vlaamse industrie voor de andere kostencomponenten en bovendien in de globale economie.

Bovenstaande geeft nogmaals aan dat het aanpakken van de klimaatproblematiek een mondiale oplossing vereist om de kosten voor de Europese eindconsumenten te drukken en de industriële welvaart te behouden. Uiteraard betekent dat niet dat de Europese Unie en België geen voorbeeldrol kunnen opnemen, maar het toont aan dat er uiteindelijk ook grenzen zijn aan welke ambities in realiteit mogelijk zijn.

Het is daarom interessant dat de Europese Commissie in haar ‘Fit for 55’-pakket ook maatregelen voorstelt om de Europese economie te beschermen tegen dergelijke ‘carbon leakage’ (= het verplaatsen van productie naar landen waar minder strenge klimaateisen gelden, waardoor er netto geen klimaatwinst is).

Zo is een van de voorstellen die op tafel liggen het zogenaamde ‘Carbon Border Adjustment Mechanism’ of kortweg CBAM. Dat is een systeem waarbij de import van producten die onder het Europese ETS vallen, onderworpen worden aan een grensheffing. In eerste instantie zou het dan bijvoorbeeld gaan over producten zoals elektriciteit, aluminium, meststoffen, staal en cement. Het uiteindelijke doel is dan om producten die niet duurzaam zijn geproduceerd, te belasten aan het niveau van de geldende Europese CO2-prijs. Op die manier wordt de Europese markt niet overladen met producten die goedkoop, maar op een vervuilende manier geproduceerd werden buiten de Europese grenzen.

Zo’n Carbon Border Adjustment Mechanism is belangrijk, maar geen alternatief voor de vrije allocatie die vandaag bestaat, aangezien het enkel sectoren beschermt die op de interne markt actief zijn. Het is namelijk de bedoeling van de Europese Commissie om de bestaande vrije allocatie van emissierechten af te bouwen tegen 2035. Dat zet druk op producten die geëxporteerd worden, aangezien Europese bedrijven op hun gehele productie emissierechten moeten betalen, terwijl slechts een gedeelte daarvan bestemd is voor de Europese markt. De producten die geëxporteerd worden buiten de Europese Unie dragen dan een bijkomende kost, wat de concurrentiekracht van Europese bedrijven op die markten verslechtert. Dit moet dan ook een cruciaal aandachtspunt zijn voor verdere verstrengingen van het ETS-systeem.

“De regeerakkoorden in Nederland en Duitsland voorzien grote budgetten om nieuwe investeringen in klimaatvriendelijke productieprocessen aan te trekken.”

This article is from: